Post on 14-Jun-2015
De inhoud van dit thema:
1-1
1.2 De functie helpende zorg en welzijn1.3 HZW in verzorgings- en verpleeghuizen en
ziekenhuizen1.4 HZW in de thuiszorg1.5 HZW in psychiatrie/mensen met psychische of
lichamelijke beperking1.6 HZW in de kinderopvang en het
peuterspeelzaalwerk1.7 HZW in sociaal-cultureel werk, wijkopbouwwerk en
buurtwerk1.8 HZW in maatschappelijke zorg en dienstverlening1.9 HZW in de jeugdzorg1.10 HZW in (crisis-)opvangcentra1.11 Tips voor de praktijk
De functies van een ziekenhuis zijn:
1-2
• tijdelijk verblijf
• specialistische hulp
• behandeling
De functies van een verzorgingshuis zijn:
1-3
• permanent verblijf
• verzorging
• begeleiding
• recreatie
• lichte verpleging
De functies van een verpleeghuis zijn:
1-4
• permanent verblijf
• verzorging
• begeleiding
• recreatie
• zwaardere verpleging
• medische behandeling
De functies van de thuiszorg zijn:
1-5
• ondersteuning bij het zelfstandig wonen
• verzorging: huishoudelijk en lichamelijk
• voorlichting: voeding- en dieetadviezen,
maaltijdvoorzieningen
• lichte verpleging
• mantelzorgondersteuning
• alarmopvolging
• hulp in crisissituaties
De functies van woonvormen van mensen
met een beperking zijn:
1-6
• opvang en verblijf
• verzorging en bescherming
• opvoeding en begeleiding
• activering en vrijetijdsbesteding
• opleiding en training
• hulpverlening en behandeling
Kinderopvang:
1-7
• opvang bieden aan kinderen op momenten dat
de ouders werken
• kinderen een klimaat bieden waarin zij zich
optimaal kunnen ontwikkelen
Peuterspeelzaal:
1-8
• kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling
• kinderen krijgen de gelegenheid met andere
kinderen te (leren) spelen
• kinderen doen andere ervaringen op dan thuis en
wennen aan een groep
Verschil kinderopvang en peuterspeelzaal:
1-9
• doel kinderopvang: opvang en opvoeding
• doel peuterspeelzalen: ontmoeting en educatie
Sociaal-cultureel werk, wijkopbouwwerk en
buurtwerk:
1-10
• het verbeteren van de leefomstandigheden van
mensen in wijken, buurten en dorpen
• het bevorderen van integratie, emancipatie en
participatie in de samenleving
• het bieden van informatie, advies,
ondersteuning, ontmoeting en activiteiten aan
individuele bewoners en groepen
Maatschappelijke zorg en dienstverlening:
1-11
• het geven van informatie, (juridisch) advies en
cliëntondersteuning
• praktische hulpverlening, zoals schuldhulpverlening;
• signalering van hiaten in het hulpverleningsaanbod
en van groepen die in de samenleving buiten de
boot vallen
• doorverwijzing naar specialistische hulpverlening als
bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg
Bureau Jeugdzorg:
1-12
• indicatiestelling voor de jeugdhulpverlening en
jeugdbescherming
• jeugdhulpverlening en verwijzing naar andere
hulpverlening
• jeugdbescherming
• Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
• jeugdreclassering
Jeugdzorgvoorzieningen zorgen voor:
1-13
• opvang en verblijf
• verzorging en bescherming
• opvoeding en begeleiding
• opleiding en training
• hulpverlening en behandeling
(Crisis-)opvang:
1-14
• onderdak en verblijf• bieden van veiligheid en bescherming• verzorging• geven van informatie en advies• ondersteuning bij de oplossing van problemen
en soms behandeling• woonbegeleiding• bieden van kinderopvang• crisisinterventie: ingrijpen bij bijvoorbeeld
mishandeling
De inhoud van dit thema:
2-1
2.2 Waarden en normen2.3 Cultuur2.4 Levensbeschouwing2.5 Christendom; katholieken en protestanten2.6 Islam2.7 Jodendom2.8 Hindoeïsme 2.9 Boeddhisme2.10 Gewoonten2.11 Seksualiteitsbeleving 2.12 Tips voor de praktijk
Waarden en normen:
2-2
• waarden: opvattingen over goed of slecht en
mooi of lelijk
• normen: verwachtingen over gedrag
• bepaald door cultuur, godsdienst, opvoeding
Cultuur, wat moet je ervan weten?
2-3
• het geheel van waarden en normen dat
doorgegeven wordt
• aangeleerd
• Nederland is multicultureel
• primaire socialisatie: gezin en school
• secundaire socialisatie: onder andere vrienden,
kennissen, media
Levensbeschouwing, wat moet je weten?
2-4
• kijk op het leven
• religieus
• niet-religieus
Kenmerken van het christendom:
2-5
• katholieken en protestanten• Oude en Nieuwe Testament • onsterfelijkheid van de ziel• zondag is rustdag • feestdagen: Pasen en KerstmisKatholieken: • kerkelijk leider: paus• kardinalen, bisschoppen, priesters• mis is gebedsdienst• kerken met beelden, pracht en praalProtestanten: • geen kerkelijk leider • dominee • verschillende stromingen• avondmaal • bijbellezen
Kenmerken islam:
2-7
• Mohammed is stichter
• Koran
• God is Allah
• vijf zuilen
• Ramadan
• kledingvoorschriften
Jodendom:
2-8
• onsterfelijkheid van de ziel
• Thora
• Talmoed
• spijswetten
• sabbat
• feest: Pesach
Hindoeïsme:
2-9
• meerdere goden
• karma
• geen religieuze leider
• yoga
• kastenstelsel in India
• geweldloosheid
Boeddhisme:
2-10
• geen God
• Siddharta
• kringloop
• nirwana
• geen geweld
• respect voor levende wezens
Gewoonten:
2-11
• vormen dagelijks patroon
• geven houvast
• moeilijk te veranderen
Seksualiteitsbeleving:
2-12
verschillende mensen, verschillende beleving:
• beleving
• vaardigheid
• interactie
• houding
De inhoud van dit thema:
3-1
3.2 Respectvol ondersteunen
3.3 Positieve basishouding en omgangsvormen
3.4 Respect bij lichamelijk contact
3.5 Privacy respecteren
3.6 Tips voor de praktijk
Respectvol ondersteunen:
3-2
• de ander helpen bij dingen die hij niet kan
• zelfstandigheid stimuleren
• de ander in zijn waarde laten en positief
benaderen
• zoveel mogelijk privacy bieden
Positieve basishouding en omgangsvormen:
3-3
• aansluiten bij wat iemand kan
• omgangsvormen afstemmen op de ander
Persoonlijke integriteit:
3-4
• ga nooit over persoonlijke grenzen
• wees duidelijk wat je doet en waarom
• gebruik geen dwang
Voor het omgaan met privacy van cliënten
geldt:
3-5
• privacy beschermen
• privacy respecteren
• vertrouwelijke informatie geheimhouden
• nooit namen van cliënten noemen buiten je werk
• inleven in de cliënt
• zorgvuldig omgaan met lichamelijkheid van de cliënt
• respect tonen voor persoonlijke eigendommen
De inhoud van dit thema:
4-1
4.2 Professioneel werken; enkele begrippen
4.3 Tips voor de praktijk
Begrippen professioneel werken:
4-2
• professie
• beroepscode / gedragscode
• beroepsgeheim
• beroepshouding
De inhoud van dit thema:
5-1
5.2 Wat is methodisch werken?
5.3 Voordelen van methodisch weken
5.4 Beginsituatie bepalen
5.5 Het observatieplan
5.6 Doel, plan, uitvoering en evaluatie
5.7 Tips voor de praktijk
Methodisch werken is:
5-2
• een vaste, doordachte manier van handelen
• met een bepaald doel
• in een methodische cyclus: voorbereiden,
uitvoeren, evalueren
Voordelen van methodisch werken:
5-3
• je weet waarom je iets doet
• er is een logische volgorde
• je kunt een tijdsplanning maken
• je kunt goed evalueren
• je kunt overnemen van of overdragen aan anderen
• het geeft houvast voor jou en voor de cliënt
De beginsituatie bepalen door observatie:
5-4
• nauwkeurig
• objectief
• feitelijk
• zo onopvallend mogelijk
Het observatieplan bevat informatie over:
5-5
• de persoon
• het gedrag
• het doel
• de tijdstippen
• de manier van observatie
• de verwerking van gegevens
Na het vaststellen van de beginsituatie:
5-6
• doelen formuleren
• plan maken
• plan uitvoeren
• plan evalueren
De inhoud van dit thema:
6-1
6.2 Helpende zorg en welzijn en plannen
6.3 Het werkplan
6.4 Het protocol
6.5 Het zorgplan
6.6 Het begeleidingsplan
6.7 Tips voor de praktijk
Plannen waar je als helpende zorg en welzijn
mee te maken krijgt:
6-2
• zorgplan
• begeleidingsplan
• activiteitenplan
• werkplan
• protocol
Werkplan:
6-3
• verzamelnaam
• schriftelijk
• concrete uitwerking van een groter plan
• vijf w’s
• van simpel tot ingewikkeld
• voor een individu of een groep
• voor een begeleider persoonlijk of voor een team
• helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering
• regelmatig evalueren en bijstellen
Protocol:
6-4
• overzicht afspraken
• volgens een bepaalde volgorde
Het zorgplan:
6-5
• gaat over zorgverlening
• een persoonlijk plan
• wensen en behoeften van cliënt staan centraal
• samen met cliënt en/of zijn vertegenwoordigers opstellen
• 5 W’s
• regelmatig evalueren en bijstellen
• helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering
Het begeleidingsplan:
6-6
• gaat over begeleiding
• een persoonlijk plan
• wensen en behoeften van cliënt staan centraal
• samen met cliënt en/of zijn vertegenwoordigers opstellen
• 5 W’s
• regelmatig evalueren en bijstellen
• helpende zorg en welzijn assisteert bij de uitvoering
De inhoud van dit thema:
7-1
7.2 Dienstrooster
7.3 Volgorde van werkzaamheden
7.4 Werkschema en afdelingsagenda
7.5 Overleg en contact met cliënten
7.6 Overleg met omgeving cliënt
7.7 Doorverwijzen naar anderen
7.8 Tips voor de praktijk
Dienstrooster:
7-2
• overzichtelijk
• wie werkt wanneer?
• wie is wanneer vrij?
Volgorde van werkzaamheden:
7-3
• ligt voor een groot deel vast door tijdsindeling
• bij onverwachte gebeurtenissen: volgorde in
overleg wijzigen
Werkschema en afdelingsagenda:
7-4
het werkschema:
• geeft terugkerende taken aan
• op vaste dagen
• op vaste tijden
de afdelingsagenda:
• losse afspraken
Overleg en contact met cliënten:
7-5
• een helpende zorg en welzijn voert vaak geen
gesprekken met cliënten over belangrijke beslissingen
• vraag naar de regels hierover binnen jouw instelling
• wees attent en beleefd in elk contact
Overleg met ouders, naasten of wettelijke
vertegenwoordigers:
7-6
• informeer binnen je instelling wat je mag
overleggen
• wees attent en beleefd in het contact
• bedenk dat er vaak sprake is van een
emotionele band
• praat respectvol over de cliënt
Doorverwijzen naar anderen:
7-7
• binnen de instelling
• buiten de instelling
• laat de cliënt zoveel mogelijk zelfstandig doen
De inhoud van dit thema:
8-1
8.2 Materialen en schoonmaakmiddelen
8.3 Werkvolgorde
8.4 Leefruimte op orde houden
8.5 Sanitair
8.6 Keuken
8.7 Overige ruimten
8.8 Tips voor de praktijk
Voor nat werk:
8-2
• emmers• spons, zeem• raamtrekker• vloertrekker• borstel om mee te boenen• mop met bijbehorende emmer of dweil met
luiwagen (soort bezem)• werkdoeken• afwaskwast• vaatdoeken
Voor droog werk:
8-3
• stofdoeken
• stofzuiger
• kruimeldief
• ragebol
• plumeau
• veger
• stoffer en blik
Schoonmaakmiddelen:
8-4
• allesreinigers• vetoplossers• kalkoplossers• sanitairreinigers • schuurmiddelen • chloor• toiletreiniger• glasreinigers• spiritus• stofdoekspray• middelen om houten meubels te behandelen
Schoonmaakmiddelen:
8-5
• gebruik de schoonmaakmiddelen van de
instelling
• gebruik ze volgens voorschrift/ lees de informatie
op de verpakking goed
• gebruik niet meer dan nodig is
• zorg dat cliënten niet bij de
schoonmaakmiddelen kunnen komen
De juiste volgorde:
8-6
• werk van boven naar beneden
• werk van achteren naar voren
• eerst droog, dan nat
• als laatste stofzuigen/ dweilen
Leefruimte op orde houden:
8-7
• opruimen
• schoonhouden
• gezellig maken
Afwassen met de vaatwasser:
8-8
• cliënten laten meehelpen
• taken afstemmen op de cliënt
• eerst tafel afruimen
• afwasmachine vullen met vuile vaat
• afwasmiddel in de vaatwasser doen volgens
voorschrift
• afwasmachine goed sluiten
• aanzetten
De inhoud van dit thema:
9-1
• 9.2 Soorten bedden en hulpmiddelen
• 9.3 Bedden opmaken
• 9.4 De was verzorgen
• 9.5 Tips voor de praktijk
Bedhulpmiddelen:
9-2
• bedklossen
• hoog-laagbedden
• papegaai
• hoofdsteun/rugsteun
• dekenboog
• voetenbankjes
• zandzakjes en kussentjes
Werkvolgorde bed afhalen:
9-3
• haal de slopen van de kussens
• haal de dekbedhoes binnenstebuiten van het
dekbed af
• haal het onderlaken af
• haal eventueel de molton van het bed
• laat kussens en dekbed luchten
• eventueel: draai de matras om
Wat ligt er allemaal op het bed?
9-4
• matrasbeschermer
• matras
• molton
• hoeslaken
• kussen(s)
• dekbed met dekbedhoes
Werkvolgorde opmaken bed:
9-5
• leg eventueel een schone molton op de matras
• leg een schoon hoeslaken over de molton op de
matras en stop het goed in
• zorg dat zowel molton als hoeslaken strak ligt
• doe eventueel een schoon ondersloop om de
kussens en dan een schoon sloop
• leg de kussens op hun plaats
• doe een schone dekbedhoes om het dekbed en stop
het dekbed bij het voeteneinde in
Werkwijze hoes om dekbed:
9-6
• steek je handen in de hoes tot aan de twee punten van het hoofdeind
• pak met je handen de twee punten van het hoofdeind van het dekbed vast
• als je met zijn tweeën bent, pakt de ander de hoes en trekt die over het dekbed, terwijl jij het dekbed en de hoes bij de punten blijft vasthouden
• als je in je eentje bent, moet je een hand uit de hoes halen en met die hand de hoes over het dekbed trekken
• doe een klein stukje en wissel dan van hand om de andere kant over het dekbed te trekken
Soorten wasmiddel:
9-7
• voor witte was van 30°C tot 95°C
• voor bonte was van 30°C tot 60°C
• voor fijne was van 30°C tot 40°C
• speciaal wolwasmiddel
• vloeibare wasmiddelen
• wastabletten
• waspoeder
• wasmiddel voor de handwas
• vloeibare vlekverwijderaars
De inhoud van dit thema:
10-1
10.2 Belangrijk bij de verzorging van maaltijden
10.3 Voorbereiden van maaltijden
10.4 Inkopen doen
10.5 Koken volgens recept
10.6 Kooktoestellen
10.7 Tips voor de praktijk
Maaltijden verzorgen, rekening houden met:
10-2
• het seizoen
• tijdsbesef bij cliënten
• de prijs
• verkrijgbaarheid
• wensen van cliënten
• variatie en Schijf van Vijf
Schijf van Vijf:
10-3
• vak 1: groente en fruit
• vak 2: brood, pasta, rijst, peulvruchten
• vak 3: zuivel, vlees, vis, ei of vleesvervangers
• vak 4: vetten en olie
• vak 5: water, vocht
Een recept bestaat uit:
10-4
• titel van het recept
• opsomming van de ingrediënten
• beschrijving hoe je het gerecht moet klaarmaken
Soms ook:
• bereidingstijd (eventueel met voorbereidingstijd)
• aantal kilocalorieën per persoon
Soorten kookplaten:
10-5
• elektrische kookplaat
• gaskookplaat
• keramische kookplaat (halogeen)
• keramische kookplaat (inductie)
De inhoud van dit thema:
11-1
11.2 Algemene uitgangspunten voor de inrichting
11.3 Aandachtspunten voor kinderen
11.4 Tips voor de praktijk
Aspecten van de inrichting:
11-2
• functie
• doelgroep
• doelmatigheid
• veiligheid
• eisen en tips
• sfeer
• kleurengebruik
Aspecten van de inrichting:
11-3
• slaapruimte
• sanitaire voorzieningen
• speelruimte voor grof-motorische activiteiten
• verschillende soorten speelhoeken
• de groepstafel
• kleuren
• licht
• zachte materialen
De inhoud van dit thema:
12-1
12.2 Persoonlijke hygiëne
12.3 Verzorging van de mond
12.4 Verzorging van de oren
12.5 Scheren
12.6 Verzorging van het lichaam
12.7 Tips voor de praktijk
Tandenpoetsen bij cliënten:
12-2
• altijd eerst zelf je handen wassen• denk aan de hoek van de tandenborstel• het bovengebit:
- buitenkant- binnenkant- kauwvlakken van de kiezen
• het ondergebit:- buitenkant- binnenkant- kauwvlakken van de kiezen
• laten spoelen• mond af laten drogen
Gebitsprothese schoonmaken:
12-3
• gebit uit laten doen en in prothesebakje leggen
• wasbak met een laagje water vullen
• gebit afspoelen
• gebit poetsen (tandpasta, of water en daarna een
bruistablet)
• cliënt de mond laten spoelen
• gebit schoongespoeld teruggeven: eerst
bovengebit, dan ondergebit
Nodig bij het douchen:
12-4
• handdoeken en washandjes
• schone kleren
• douchegel, badschuim of -olie
• shampoo
• nagelschaar en nagelvijl
• eventueel deodorant en bodylotion
Hulpmiddelen bij het baden:
12-5
• douchestoel
• badlift
• badborstel met gebogen steel
• verlengde kam
• tubedispenser
• kraanopener
Werkvolgorde wassen op bed:
12-6
bovenlichaam:• gezicht• armen• bovenlichaam voor wassen dan afdrogen met de handdoek
voor bovenlichaam• laten omdraaien: rug wassen dan afdrogen met de
handdoek voor bovenlichaam• bovenlichaam aankledenonderlichaam:• eerst de voorkant, dan de achterkant• mannen: eikel niet met zeep maar met ruim water• vrouwen:
- altijd van voor naar achteren wassen- tussen de schaamlippen niet met gewone zeep- afdrogen in dezelfde volgorde met de handdoek
voor onderlichaam
De inhoud van dit thema:
13-1
13.2 Het belang van kleding
13.3 Baby’s en peuters aan- en uitkleden
13.4 Mensen met een beperking helpen bij het
aan- en uitkleden
13.5 Tips voor de praktijk
Functies van kleding:
13-2
• schaamte
• bescherming
• uitingsvorm
Aan- en uitkleden:
13-3
• aandachtspunten voor baby’s
• aandachtspunten voor peuters
Aandachtspunten voor baby’s:
13-4
• luiers
• aan- en uitkleden
• verschonen en verzorgen
Klaarleggen:
13-5
• handdoek• watten• warm water in een bakje• babydoekjes of billendoekjes• schone luier• babyzalf of -crème• afvalzakje of luieremmer• schone kleren (rompertje, T-shirt, broekje of
jurkje, sokjes of babyschoentjes)
Let op:
13-6
• ondersteuning van het hoofdje en de nek
• de armen
• de vingers
Aandachtspunten voor peuters:
13-7
• aan- en uitkleden
• schoenen
Mensen met een beperking helpen:
13-8
• dementerenden en mensen met een
verstandelijke beperking
• chronisch zieken en mensen met een
lichamelijke beperking
Aspecten bij de verzorging:
13-9
• verlammingen
• elastische kousen
• schoeisel
Werkwijze elastische kousen:
13-10
• doe het hulpsokje aan de voet van de cliënt• keer de elastische kous binnenstebuiten• doe de voet van de kous naar binnen, in de
kous• steek de voet met het hulpsokje in de voet van
de kous• stroop de kous met twee handen omhoog over
het been• zorg dat je recht omhoog trekt, zodat de kous
niet gedraaid komt te zitten• de kous moet tot in de knieholte komen• verwijder het hulpsokje
De inhoud van dit thema:
14-1
14.2 Zindelijk worden
14.3 Begeleiden naar het toilet
14.4 Po, urinaal en urineschuitje geven in bed
14.5 Incontinentie
14.6 Hulpmiddelen
14.7 Tips voor de praktijk
Mogelijke oorzaken voor vertraging bij het
zindelijk worden:
14-2
• de sluitspieren werken nog niet goed
• het kind kan nog niet goed zelfstandig op een potje zitten
• het kind begrijpt niet wat de bedoeling is
• het kind wil niet meewerken
• angst
• erfelijke factoren
• omgevingsfactoren
• medische oorzaken
Om zelfstandig naar de wc te kunnen, kan het
kind:
14-3
• zelfstandig de broek en onderbroek omlaag doen
• wc-papier gebruiken
• de broek weer omhoog doen
• het toilet doortrekken
• handen wassen
Gevolgen van incontinentie:
14-4
• eenzaamheid
• minder goed functioneren in het dagelijks leven
• negatief gevoel over zichzelf
De inhoud van dit thema:
15-1
15.2 Gezichtsverzorging
15.3 Haarverzorging
15.4 Nagelverzorging
15.5 Uiterlijke verzorging en kinderen
15.6 Tips voor de praktijk
Producten voor de verzorging van het gezicht:
15-2
• reinigingsproducten
• dagcrèmes en nachtcrèmes
• make-up
specifiek voor mannen:
• aftershave of scheerbalsem
Klaarzetten voor gezichtsreiniging:
15-3
• wascrème, wasemulsie of reinigingsmelk voor
het gezicht
• oogmake-up remover
• wattenschijfjes (pads) of wattenbolletjes
• lotion of tonic
• nachtcrème
Klaarleggen voor verzorging nagels:
15-4
• een stuk keukenpapier of een papieren handdoek
• nagellakremover en wattenschijfjes
• nagelschaartje of nageltangetje
• vijl
• 'bokkenpootje' (voor het terugduwen van de
nagelriem)
• nagellak en wattenstokjes
De inhoud van dit thema:
16-1
16.2 Ondersteunen bij het lopen
16.3 Helpen bij het gebruik van hulpmiddelen
16.4 Helpen bij het verplaatsen van stoel naar bed
en omgekeerd
16.5 Verplaatsen in bed
16.6 Tips voor de praktijk
Juiste volgorde bij het lopen met één kruk of
stok:
16-2
• kruk en slechte been verplaatsen
• gewicht overbrengen op de kruk
• gezonde been verplaatsen
Instructie voor lopen met twee krukken:
16-3
• sta goed rechtop
• zet de krukken ongeveer 10 centimeter schuin voor de voeten
• gebruik de krukken als afzetpunt
• breng het lichaam naar voren en zet de slechte voet tussen de krukken
• breng de goede voet nu naar voren en zet deze voor de krukken
• verzet de krukken weer naar voren
• enzovoort
Bij het tillen altijd:
16-4
• je rug recht houden
• je voeten iets gespreid naast elkaar neerzetten
• of je voeten in schredestand zetten: de ene voet voor de andere
• door je knieën zakken als je iets van laag naar hoger moet tillen (niet hurken)
• neem het gewicht zo dicht mogelijk bij je eigen lichaam
• overeind komen met een rechte rug
Soorten tilliften:
16-5
• passieve tilliften
• actieve tilliften
Cliënt goed in de stoel laten zitten:
16-6
• ga achter de cliënt staan• houd je rug recht en zak iets door je knieën• vraag de cliënt zijn handen op de buik te
houden en zijn handen te vouwen• breng je eigen armen onder de oksels van de
cliënt door• pak zo zijn onderarmen beet• let erop dat je duim naast je vingers ligt!• strek je knieën terwijl je de cliënt blijft
vasthouden • trek je cliënt zo vanzelf mee naar boven
Glijzeil weghalen:
16-7
• zet het bed op werkhoogte
• zet het bedhek aan de kant waar je níet staat,
omhoog
• trek voorzichtig en stukje bij beetje aan de
onderste laag van het zeil totdat je het hele zeil
in je handen hebt
De inhoud van dit thema:
17-1
17.2 Voedingspatroon
17.3 De voeding van baby’s en peuters
17.4 Voeding bij ouderen
17.5 Helpen bij eten en drinken
17.6 Diëten
17.7 Alternatieve voeding
17.8 Multiculturele voeding
17.9 Ontkoppeld en gekoppeld koken
17.10 Tips voor de praktijk
Het voedingspatroon laat zien:
17-2
• hoe vaak per dag iemand eet
• op welke momenten
• welk soort voedingsmiddelen iemand eet
Onregelmatig eten leidt tot:
17-3
• trek op andere momenten
• meer trek dan anders
• trek in andere dingen (vetter en zoeter)
Gezond eten:
17-4
• drie maaltijden per dag
• op vaste tijden
• kleine tussendoortjes
• minimaal 200 gram groente per dag
• minimaal twee stuks fruit per dag
• weinig suiker en weinig vet
• voldoende vocht (minimaal 1½ liter)
Eet iedere dag uit ieder vak van de Schijf van
Vijf:
17-5
• vak 1: groente en fruit
• vak 2: brood, pasta, rijst, peulvruchten
• vak 3: zuivel, vlees, vis, ei of vleesvervangers
• vak 4: vetten en olie
• vak 5: water, vocht
Wat heeft je lichaam nodig?
17-6
• vitaminen
• mineralen
• koolhydraten
• eiwitten
• vetten
• vocht
Twee soorten koolhydraten:
17-7
• verteerbare
• niet-verteerbare
Twee soorten eiwitten:
17-8
• dierlijke
• plantaardige
Twee soorten vet:
17-9
• verzadigd vet = verkeerd
• onverzadigd vet = oké
Oorzaken tekort aan voedingsstoffen bij
ouderen:
17-10
• men denkt dat voeding onbelangrijk is voor ouderen
• eenzaamheid en depressie
• alleen eten is ongezellig
• medicijngebruik
Tafel dekken:
17-11
• gezellige omgeving
• netjes gedekt
• alles op tafel wat er nodig is
Een cliënt helpen bij eten en drinken:
17-12
• beker met drinktuit
• drinken met kleine slokjes tegelijk geven
• niet teveel eten tegelijk in de mond stoppen
• opletten of de mond leeg is voordat je een
nieuwe hap geeft
Een zieke helpen met eten:
17-13
• zet de cliënt rechtop
• zet een bedtafeltje op schoot of klap het nachtkastje uit
• zorg dat de cliënt niet afkoelt – doe eventueel een bedjasje aan of sla een sjaal om de schouders
• zeg wat het eten is als de cliënt dit niet goed kan zien
• niet teveel eten tegelijk in de mond geven
• opletten of de mond leeg is voordat je een nieuwe hap geeft
Meest voorkomende diëten:
17-14
• natriumbeperkt
• energiebeperkt
• diabetesdieet
• vetarm dieet
• maagdieet
• anti-allergiedieet
Alternatieven:
17-15
• vegetarische voeding
• veganistische voeding
• ecologische voeding
• andere alternatieven
De inhoud van dit thema:
18-1
18.2 Gezond of ziek?
18.3 Veranderingen in de gezondheid
18.4 Tips voor praktijk
Factoren die de gezondheid beïnvloeden:
18-2
• lichamelijke factoren
• sociale factoren
• leefstijl en gedrag
• gezondheidszorg
Goede sociale omstandigheden:
18-3
• lid zijn van een groep
• vrienden hebben
• gewaardeerd worden
Veranderingen bij ziek worden:
18-4
• slaap- en waakritme
• ademhaling
• temperatuur
• hartslag
• uitscheiding
Slaapgebrek veroorzaakt:
18-5
• geheugenverlies
• minder concentratievermogen
• lagere reactiesnelheid
• verminderde besluitvaardigheid
• heftigere emoties
• minder weerstand tegen ziektes
Slaapproblemen voorkomen door:
18-6
• regelmaat
• slaapritueel
• de baby niet uit de wieg of het bedje te halen
• niets te veranderen
Soorten slaapproblemen:
18-7
• inslaap- en doorslaapproblemen
• restless legs syndrome (RLS)
• slaapapneu
Goede slaapgewoontes:
18-8
• 's avonds geen cafeïne
• niet teveel alcohol
• niet langer proberen te slapen dan nodig is
• als ochtendmens niet 's avonds werken
• als avondmens niet 's morgens vroeg werken
Het ademhalingsstelsel bestaat uit:
18-9
• neus
• keelholte
• luchtpijp
• longen
Ademhaling observeren:
18-10
je hebt nodig:• pen en papier• polsteller of horloge met secondewijzer of stopwatchwerkwijze:• verander de houding van je cliënt niet, laat hem rustig
zitten of liggen• vertel de cliënt dat je gaat polstellen• pak de pols beet alsof je de polsslag wilt meten• observeer ondertussen de ademhaling• één ademhaling is:
- inademen- uitademen- rust
• tel gedurende ½ minuut het aantal inademingen• vermenigvuldig dat getal met 2 (of tel gedurende een
minuut het aantal inademingen)
Thermometers:
18-11
• kwikthermometers
• digitale thermometers
De inhoud van dit thema:
19-1
19.2 Kinderziekten19.3 Infectieziekten19.4 Maag-darmaandoeningen19.5 Aandoeningen van de luchtwegen19.6 Aandoeningen van het bewegingsapparaat19.7 Aandoeningen van het zenuwstelsel19.8 Hart- en vaatziekten19.9 Diabetes type 219.10 Huidaandoeningen19.11 Tips voor de praktijk
Kinderziekten:
19-2
• de bof
• hersenvliesontsteking
• kinkhoest
• mazelen
• rode hond
• roodvonk
• waterpokken
• vijfde ziekte
• zesde ziekte
Infectieziekten:
19-3
• besmetting door micro-organismen
• incubatietijd: wel besmet, nog niet ziek
• iedere ziekte heeft eigen incubatietijd
Andere infecties:
19-4
• middenoorontsteking
• verkoudheid
• ontstoken amandelen
• griep
Maag- en darmstoornissen:
19-5
• voedselvergiftiging
• paratyfus
• obstipatie
• maden en wormen
Chronische aandoeningen van de luchtwegen:
19-6
• astma
• longemfyseem
• chronische bronchitis
Astma:
19-7
• overgevoeligheid van de luchtwegen
• aangeboren
aanvallen door:
• allergische reacties
• infectieziekten
• sterke opwinding
• lichamelijke inspanning
Longemfyseem:
19-8
• aandoening van de longen
• ontstaat op volwassen leeftijd
hevige benauwdheid bij:
• inspanning
• vervuilde of rokerige omgeving
Chronische bronchitis:
19-9
• aandoening van de luchtwegen
• roken is belangrijke oorzaak
• ontstaat op volwassen leeftijd
• benauwdheid, vooral ‘s morgens
• hoesten
• taai slijm opgeven
Aandoeningen van het bewegingsapparaat:
19-10
• reuma
• spierziekten
Artrose:
19-11
• vooral bij ouderen
• slijtage van het kraakbeen in het gewricht
• pijn
• moeilijk bewegen
Reumatoïde artritis:
19-12
• ontsteking van het gewrichtskapsel
• gezwollen, pijnlijke gewrichten
• ongeneeslijke aantasting van gewricht en bot
Spierziekten:
19-13
• afnemende spierkracht
• spreken en slikken gaat moeilijk
• progressief verloop
• vaak een lage levensverwachting
Drie voorbeelden van spierziekten:
19-14
• Ziekte van Landouzy
- begint in het gezicht
- relatief hoge levensverwachting
• Ziekte van Duchenne
- immobiliteit al tijdens kinderjaren
- lage levensverwachting (± 20 jaar)
• Ziekte van Becker
- immobiliteit begint in puberteit
- relatief hoge levensverwachting
Aandoeningen van het zenuwstelsel:
19-15
• multiple sclerose (MS)
• epilepsie
• spasticiteit
• ziekte van Parkinson
• beroerte
Multiple sclerose (MS):
19-16
• ontstaat tussen 20 en 40 jaar
• komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen
• mogelijke klachten zijn:
- vermoeidheid- problemen met zien/dubbelzien- spierzwakte of spierstijfheid- gevoelsstoornissen (tintelingen)- coördinatieproblemen- duizeligheid- problemen met spreken- klachten bij plassen of stoelgang- seksuele problemen- depressies
• verloop van de ziekte progressief
• pieken en dalen
Epilepsie:
19-17
• oorzaak: hersenbeschadiging
• aanvallen (insulten):
- petit mal
- grand mal
Petit mal:
19-18
• kortdurende afwezigheid (seconden tot enkele
minuten)
• omgeving merkt vaak niets
Grand mal:
19-19
• duurt maximaal 10 minuten• buiten bewustzijn• spierkramp, heftig schokken van armen, benen
en hoofd• ademhaling stopt• schuim op de mond
behandeling:• blijf bij de patiënt• voorkom dat hij zich kan bezeren• leg kussentje of iets dergelijks onder zijn hoofd• maak knellende kleding los• aanval die langer dan 10 minuten duurt:
waarschuw arts
Spasticiteit:
19-20
• hersenbeschadiging bij de geboorte
• spieren spannen zich onwillekeurig aan
- vreemde houdingen
- vreemde bewegingen
• slik- en spreekproblemen
Ziekte van Parkinson:
19-21
• stijfheid
• beven
• traagheid in bewegingen
• moeite met balans (evenwicht)
• weinig gelaatsuitdrukking (geen mimiek,
maskergelaat)
• algehele vermoeidheid
• depressie
Belangrijkste kenmerken van een beroerte:
19-22
• halfzijdige verlammingen
• scheeftrekkend gezicht
• coördinatie- en evenwichtstoornissen
• afasie
Hart- en vaatziekten:
19-23
• arteriosclerose
• hartinfarct
• hoge bloeddruk
Arteriosclerose:
19-24
• vetafzetting tegen de bloedvatwanden
• mogelijk gevolg:
- hartinfarct
- herseninfarct
Hartinfarct:
19-25
• verstopte of vernauwde kransslagader
• een deel van het hart krijgt geen bloed (dus
zuurstof)
Oorzaken hoge bloeddruk:
19-26
• stress
• te veel alcohol
• overgewicht
• te weinig lichaamsbeweging
• roken
Diabetes type 2:
19-27
• tekort aan het hormoon insuline
• teveel glucose in het bloed
Complicaties van diabetes type 2:
19-28
• slechtziendheid
• gevoelsstoornissen
• verwondingen genezen slecht
• diabetisch coma
Te weinig of teveel glucose:
19-29
te weinig glucose (een hypo) in het bloed door:• teveel insuline of medicijnen• maaltijd(en) overslaan• ongebruikelijke lichamelijke inspanning
oorzaken te veel glucose (een hyper) in het bloed:• te weinig insuline• maag- en darmstoornissen• infectieziekten• alcoholgebruik
Huidaandoeningen:
19-30
• open been
• decubitus
• psoriasis
Open been:
19-31
• open plek of zweer aan het onderbeen
• meestal aan de binnenkant van de enkel
• meestal niet pijnlijk
• geeft veel vocht af
• moeizame genezing
Ontstaan van decubitus:
19-32
• de huid is lichtrood en gevoelig
• de lichtrode plek wordt roder
• er ontstaat een blaar
• de huid gaat open
• er ontstaat een diepe wond
Verschillende vormen van psoriasis:
19-33
• dikke, rode schilferende plekken op de huid aan de buitenkant van armen en benen
• kleine schilferende rode plekjes verspreid over het lichaam
• rozerode glanzende plekken in de huidplooien• psoriasis op het hoofd: rode, sterk schilferende
hoofdhuid• psoriasis aan de nagels: rode, schilferende
randen om de nagels, eeltlaag onder de nagels en putjes in de nagels
• kleine met pus gevulde blaasjes in de handpalmen of aan de voetzolen (komt bijna alleen bij rokers voor)
De inhoud van dit thema:
20-1
20.2 Brandgevaar
20.3 Ondeugdelijk materiaal
20.4 Vermissing
20.5 Onverantwoord gedrag van cliënten
20.6 Basisprincipes EHBO
20.7 Veel voorkomende ongelukken
20.8 De inhoud van een verbandtrommel
20.9 Tips voor de praktijk
Oorzaken van brand:
20-2
• open vuur
• brandgevaarlijke stoffen
• chemische vloeistoffen
Wat te doen bij brand:
20-3
• handelen volgens protocol
• brandweer bellen
• zuurstoftoevoer naar vlammen afsluiten
• bij vlam in de pan: deksel op de pan
• vlucht via vluchtwegen
Materiaal:
20-4
• moet voldoen aan veiligheidsnormen
• moet bij mankementen vervangen of
gerepareerd worden
• moet goed onderhouden worden
Mankementen, let op:
20-5
• kapotte onderdelen
• ontbrekende onderdelen
• niet goed functionerende of vastlopende
bewegende onderdelen
• losse of blootliggende bedrading bij elektrische
apparaten
• combinatie water/vocht en elektriciteit
• loszittende stekkers
Voorkomen van vermissing:
20-6
• regelmatig controleren aanwezigheid
• afspraken maken wat te doen als je elkaar kwijt raakt
• deuren vergrendelen (alleen als instellingsbeleid!)
Vermist! Wat nu?
20-7
• laat andere cliënten niet aan hun lot over
• ga na waar en wanneer de cliënt vermist raakte
• zoek op logische plaatsen
• meld het volgens het instellingsprotocol
Onverantwoord gedrag van cliënten:
20-8
• waarschuw de leidinggevende
• volg de regels van het instellingsbeleid op
Wat te doen bij een ongeval?
20-9
1 signaleer eventuele gevaren, denk aan eigen
veiligheid
2 bepaal de ernst van de situatie
3 bepaal of je zelf hulp kunt verlenen, zo niet
regel deskundige hulp
4 verleen eerste hulp
Veel voorkomende ongevallen:
20-10
• uitwendige wonden• blaren• splinters• voorwerp in neus of oor• insectenbeten• vuiltje in oog• flauwvallen• tand eruit• brandwonden• botbreuken• kneuzingen• vergiftiging
Standaardinhoud van een verbandtrommel:
20-11
• 2 wondsnelverbanden• 2 snelverbanden, nummer 1• 1 snelverband, nummer 2• ideaal windsel, 4, 8, 12 cm• 1 pakje witte watten• 6 steriele gaasjes• 2 metaline compressen, steriel• 3 elastische, hydrofiele zwachtels 4 m lang, 6
cm breed• 2 driekante doeken, ook bekend onder de naam
mitella• 1 assortiment wondpleister• 1 rol kleefpleister, 2 ½ cm breed• 1 verbandschaar• 6 veiligheidsspelden
De inhoud van dit thema:
21-1
21.2 Wat is dementie?
21.3 Oorzaken van dementie
21.4 De verschillende stadia van dementie
21.5 Behandeling
21.6 Benaderingswijzen van dementerenden
21.7 Omgaan met agressieve dementerenden
21.8 Tips voor de praktijk
Verschijnselen dementie:
21-2
• geheugenverlies• geheugenverlies verbloemen• problemen met plannen maken/doelgericht
handelen• oriëntatie in tijd, plaats en persoon gaat
moeilijker• taalproblemen (afasie)• problemen met handelingen in het dagelijkse
leven (apraxie)• problemen met het herkennen (agnosie)• gedragsveranderingen• persoonlijkheidsveranderingen• stemmingsveranderingen• verlies van waardigheid• lichamelijke veranderingen
Oorzaken van dementie:
21-3
• Alzheimer
• vasculaire dementie
• dementie veroorzaakt door lichamelijke
aandoeningen en alcoholvergiftiging
De verschillende stadia van dementie:
21-4
• voorfase
• lichte of beginnende dementie
• matige of voortgaande dementie
• diepe of vergevorderde dementie
Benaderingswijzen van dementerenden:
21-5
• warme zorg
• realiteitsoriëntatietraining (ROT)
• validation
• zintuigactivering (snoezelen)
• psychomotorische therapie
• reminiscentie
• levensboeken
• passiviteiten van het dagelijkse leven (PDL)
De inhoud van dit thema:
22-1
22.2 Wat is agressie?
22.3 Omgaan met agressie
22.4 Tips voor de praktijk
Agressie:
22-2
voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek
wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen, onder
omstandigheden die rechtstreeks verband houden met
het verrichten van werk
De inhoud van dit thema:
23-1
23.2 Soorten activiteiten
23.3 Doelen van activiteiten
23.4 Het activiteitenplan
23.5 Het activiteitenprogramma
23.6 Cliënten stimuleren en motiveren
23.7 Tips voor de praktijk
Verschillende soorten activiteiten:
23-2
• individuele en groepsactiviteiten
• sociale activiteiten
• recreatieve activiteiten
• sportieve activiteiten
• educatieve activiteiten
Doelen bij activiteiten:
23-3
• ontwikkeling
• zelfstandigheid
• ontspanning
• vorming
• sociaal contact
• beweging
• geheugen
• gedrag
Activiteitenplan:
23-4
• totaalplan • over allerlei activiteiten • voor één cliënt of een groep cliënten • opgesteld door een activiteitenbegeleider• kan onderdeel zijn van een zorgplan of een
begeleidingsplan• opstellen: samen met cliënt en/of zijn
vertegenwoordigers • 5 W’s • evalueren en bijstellen • helpende zorg en welzijn assisteert bij de
uitvoering
Activiteitenprogramma’s voor cliënten:
23-5
• dag-, week- en maandprogramma’s
• voor een individuele cliënt of een groep cliënten
• leidinggevende maakt deze programma’s
Stimuleren en motiveren van cliënten:
23-6
• speel in op de mogelijkheden en wensen van de
cliënt
• oordeel niet
• straal enthousiasme uit
• benader cliënten positief
• toon respect
De inhoud van dit thema:
24-1
24.2 Activiteiten voorbereiden
24.3 De uitvoering van activiteiten
24.4 Activiteiten evalueren
24.5 Opruimen
24.6 Tips voor de praktijk
Het voorbereiden van activiteiten:
24-2
• waarom
• voor wie
• wat
• waar
• wanneer
• materialen en middelen
• wie helpt
• overige aandachtspunten
Evaluatie:
24-3
• terugkijken
• bijstellen
Opruimen:
24-4
• zorgvuldig
• taken verdelen
De inhoud van dit thema:
25-1
25.2 Het begrip emotie
25.3 De functies van emoties
25.4 De uitwerking van emoties op het gedrag van
mensen
25.5 Het waarnemen en observeren van emoties
25.6 Fasen in de verwerking van emotionele
gebeurtenissen
25.7 Tips voor de praktijk
De functies van een emotie zijn:
25-2
• uiting geven aan een gevoel
• oplossen van spanning
• uitlokken van een reactie
• manipuleren om iets gedaan te krijgen
• woorden kracht bijzetten
• beïnvloeding van verstand en gedrag
Het verschil tussen waarnemen en observeren
is:
25-3
• waarnemen is het ongericht opmerken zonder
een vooropgezet doel
• observeren is het bewust en systematisch
waarnemen met het doel informatie over iemand
te verzamelen
Fasen in de verwerking van emotionele
gebeurtenissen:
25-4
Verdrietige gebeurtenissen Blijde gebeurtenissen
1 ontkenning, ongeloof, verbazing en soms
afweer, verzet ongeloof
2 verdriet, angst, woede, blijdschap en geluk
doffe berusting
3 aanpassing/veranderingen aanpassing/veranderingen aanbrengen aanbrengen
4 aanvaarding en een aanvaarding en een
plekje geven plekje geven
De inhoud van dit thema:
26-1
26.2 Het taxeren en interpreteren van emoties
26.3 Het reageren op emoties
26.4 Het omgaan met emoties
26.5 Zes basisemoties
26.6 Gesprekstechnieken
26.7 Omgaan met je eigen emoties
26.8 Tips voor de praktijk
Taxeren en interpreteren van emoties:
26-2
taxeren: inschatten van de situatie van de cliënt
interpreteren: een betekenis geven aan die inschatting
Keuzes bij emotionele ervaringen:
26-3
1 reageer ik via denken of via mijn gevoel
2 zoek ik toenadering tot anderen of trek ik me terug
3 wat wil ik voelen: angst, verdriet, boosheid of pijn
De vier fasen bij de verwerking op langere
termijn:
26-4
Verdrietige gebeurtenissen Blijde gebeurtenissen
1 ontkenning, ongeloof, verbazing en soms
afweer, verzet ongeloof
2 verdriet, angst, woede, blijdschap en geluk
doffe berusting
3 aanpassing/veranderingen aanpassing/veranderingen aanbrengen aanbrengen
4 aanvaarding en een aanvaarding en een
plekje geven plekje geven
Zes basisemoties:
26-5
• angst
• woede
• verbazing
• afschuw
• vreugde
• verdriet
Gesprekstechnieken bij emotionele
gebeurtenissen:
26-6
• de zes A-s
• actief luisteren
• ik-boodschappen
• LSD: luisteren, samenvatten, doorvragen
De inhoud van dit thema:
27-1
27.2 Wat is zelfredzaamheid?
27.3 De zelfredzaamheid van een cliënt vaststellen
27.4 De zelfredzaamheid van een groep vaststellen
27.5 De ondersteuningsdoelen vaststellen
27.6 De zelfredzaamheid gericht stimuleren
27.7 De benadering van de cliënt
27.8 Tips voor de praktijk
De twee gebieden van zelfredzaamheid van
individuele cliënten:
27-2
• Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)
• Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen
(HDL)
Gradaties van zelfredzaamheid:
27-3
• een activiteit zonder moeite uit kunnen voeren
• een activiteit wel op eigen kracht uit kunnen
voeren maar met moeite
• een activiteit uit kunnen voeren met hulp van
anderen
• een activiteit helemaal niet uit kunnen voeren
De vijf gebieden van zelfredzaamheid van een
groep:
27-4
• leiding
• organisatie
• creativiteit
• uitvoering
• sociale aspecten
Codes gradaties zelfredzaamheid:
27-5
• een activiteit zonder moeite uit kunnen voeren: +
• een activiteit wel op eigen kracht uit
kunnen voeren maar met moeite: ±
• een activiteit uit kunnen voeren met hulp
van anderen: ± -
• een activiteit helemaal niet uit kunnen voeren: -
Kernvragen bij de vaststelling van de
ondersteuning en stimulansen van één cliënt:
27-6
• wat kan de cliënt zelf?
• wat kan de cliënt zeker niet zelf?
• wat zijn de wensen en behoeften van de cliënt zelf?
• wat kán de cliënt nog leren?
• wat kan het sociale netwerk bijdragen aan de
verzorging?
• wat kun je stimuleren en hoe kun je stimuleren?
Kernvragen bij de vaststelling van de onder-
steuning en stimulansen van een groep:
27-7
• wat kan de groep zelf?
• wat kan de groep zeker niet zelf?
• wat zijn de wensen en behoeften van de groep?
• wat kunnen individuele groepsleden nog leren?
• wat kan de groep met elkaar nog leren?
• waarbij heeft de groep ondersteuning nodig?
Gericht stimuleren is:
27-8
• uitgaan van het probleem• zicht hebben op de mogelijkheden en
onmogelijkheden• zicht hebben op de vragen, wensen en
behoeften van de cliënt of groep• zicht hebben op mogelijke oplossingen• een duidelijk doel hebben• een stappenplan hebben om het doel te bereiken• dit stappenplan consequent uitvoeren, evalueren
en eventueel bijstellen
Richtlijnen voor de omgang tijdens de
verzorging:
27-9
• luister naar de cliënt
• overleg met de cliënt
• bevorder de zelfstandigheid van de cliënt
• bescherm de privacy van een cliënt
• ga volgens de richtlijnen te werk
Richtlijnen voor het stimuleren van de
zelfzorg:
27-10
• geef het nut aan van de persoonlijke verzorging
• leer wat algemeen geldende normen zijn
• wijs op de consequenties van afwijkend gedrag
• geef instructies hoe iemand zichzelf kan
verzorgen
• zorg dat je er zelf goed verzorgd uitziet
De inhoud van dit thema:
28-1
28.2 Meedoen in de maatschappij
28.3 Het compensatiebeginsel
28.4 Zelfstandig een huishouden voeren
28.5 Aanpassing van de woning
28.6 Vervoer
28.7 Sociale contacten
28.8 Mantelzorgers en vrijwilligers
28.9 Tips voor de praktijk
Doelstellingen Wmo:
28-2
de ondersteuning in het kader van de Wmo stelt
mensen
in staat om:
1 een huishouden te voeren
2 zich te verplaatsen in en om de woning
3 zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel
4 medemensen te ontmoeten en op basis daarvan
sociale verbanden aan te gaan
De inhoud van dit thema:
29-1
29.2 Het communicatieproces
29.3 Communicatiemiddelen
29.4 Communicatieve vaardigheden
29.5 Interculturele communicatie
29.6 Tips voor de praktijk
Verbale en non-verbale communicatie:
29-2
• verbale communicatie = met woorden
• non-verbale communicatie = zonder woorden
Communicatiemiddelen:
29-3
• mondeling (verbaal en non-verbaal)
• schriftelijk (verbaal)
Drie belangrijke communicatieve
vaardigheden:
29-4
• vragen stellen
• actief luisteren
• controleren of je elkaar begrijpt
Interculturele communicatie wordt bemoeilijkt
door:
29-5
• gebruik van verschillende codes
• een ander referentiekader
• spreken van verschillende talen
De inhoud van dit thema:
30-1
30.2 Gespreksstructuur
30.3 Het informatieve gesprek
30.4 De individuele werkbespreking
30.5 Het functioneringsgesprek
30.6 Tips voor de praktijk
Een formeel gesprek:
30-2
• heeft een doel
• heeft een opbouw
• heeft een rolverdeling
Gespreksdoelen:
30-3
• kennisdoelen
• houdingsdoelen
• gedragsdoelen
Gespreksopbouw:
30-4
• opening
• kern
• afronding
Informatief gesprek:
30-5
• doel: overdragen van informatie
• rolverdeling: informatievrager en
informatieverstrekker
• opbouw:
- informatiebehoefte helder hebben
- duidelijk uitleg geven
- controleren of het begrepen is
Werkbespreking:
30-6
• doel: oplossen van een probleem
• rolverdeling: raadvrager en raadgever
• opbouw: SOGO-model
SOGO-model:
30-7
• Situatie
• Oorzaak
• Gevolg
• Oplossing
Functioneringsgesprek:
30-8
• doel: bespreken en verbeteren van jouw functioneren
• rolverdeling: leidinggevende en werknemer (maar gelijkwaardig!)
• opbouw:
- voorbereiding (onderwerpen bedenken)
- gesprek zelf (onderwerpen bespreken, afspraken
maken)
- afsluiting (afspraken controleren, ondertekenen)
De inhoud van dit thema:
31-1
31.2 Wat is assertiviteit?
31.3 Gedrag herkennen
31.4 Waarom assertief zijn?
31.5 Tips voor de praktijk
Assertiviteit:
31-2
op een nette manier opkomen voor je rechten
Assertiviteit:
31-3
• agressief: winnaar-verliezer
• niet-assertief: verliezer-winnaar
• assertief: winnaar-winnaar
De inhoud van dit thema:
32-1
32.2 Evalueren en afstemmen met de cliënt
32.3 Evalueren en afstemmen met collega’s
32.4 Evalueren en afstemmen met familie en
verwanten
32.5 Evalueren en afstemmen met overigen
32.6 Tips voor de praktijk
Evalueren en afstemmen met cliënten:
32-2
evalueren: waarderen of beoordelen
• doel bepalend
• voordelen: bijstellen en cliënt betrekken bij zorg
• meteen na het werk of na verloop van tijd
• mondeling of schriftelijk
Evalueren en afstemmen collega’s:
32-3
• niet langs elkaar heen werken
• goed communiceren
• evaluatiegesprekken en evaluatielijsten
Evalueren en afstemmen met familie of
verwanten:
32-4
• goede communicatie
• familie erbij betrekken
• evalueren: mondeling of met lijsten of enquetes
Evalueren en afstemmen met anderen:
32-5
• anderen: alle overige betrokkenen bijvoorbeeld een
huisarts of specialist
• informatie onderling overdragen door:
- (elektronisch) zorgdossier met gegevens,
afspraken, correspondentie
- (elektronisch) overdrachtsdossier
• afstemming door evaluatie
In dit thema komen aan de orde:
33-1
33.2 Tevredenheid en ontevredenheid
33.3 Klachten en soorten klachten
33.4 Klachtenafhandeling van de HZW
33.5 Klachtenregelingen en klachtencommissies.
33.6 Tips voor de praktijk
Tevredenheid en ontevredenheid:
33-2
• tevredenheid : compliment.
• ontevredenheid: goed luisteren, serieus nemen,
actie ondernemen
Klachten en soorten klachten:
33-3
• klacht: een uiting van ontevredenheid, biedt
kans tot verbetering
• soorten klachten: over product, niet nakomen
van afspraken, verzorging of omgang
Klachtenafhandeling van de HZW:
33-4
• actief luisteren
• klager serieus nemen
• begrip tonen
• zakelijk blijven
• klager op zijn gemak stellen
• informatie doorgeven aan leidinggevende
Klachtenregelingen en klachtencommissies:
33-5
• klachtenregeling: een regeling van een
instelling over het omgaan met klachten
• klachtencommissie: handelt klachten af
De inhoud van dit thema:
34-1
34.2 Wat is rapporteren
34.3 De overdracht
34.4 Vrije rapportage en rapportageformulieren
34.5 Telefoonnotities
34.6 E-mail berichten
34.7 Tips voor de praktijk
Wat is rapporteren?
34-2
geven van informatie aan anderen
manieren:
mondeling voordelen: snel, op elkaar reageren
nadelen: niet nog eens nalezen
schriftelijk voordelen: nog eens nalezen,
terugkomen op iets, bewaren
nadelen: minder snel
Overdracht:
34-3
• schriftelijke of mondelinge informatie geven
aan een collega
• hoofdzaken
• zakelijk
Vrije rapportage en rapportageformulieren:
34-4
• vrije rapportage: rapportage op een leeg vel papier
aandachtspunten: duidelijk, objectief, zakelijk,
correct taalgebruik, hoofdzaken, geen afkortingen
• rapportageformulieren: voorbedrukte formulieren
met onderwerpen
voordelen: bieden houvast en zijn herkenbaar
Telefoneren:
34-5
• zeggen wie je bent
• beleefd zijn
• goed luisteren
• duidelijk en rustig praten
• naam herhalen en spellen
• telefoonnummer herhalen
• afsluiting
E-mailberichten:
34-6
• aanhef • let op taal- en typefouten • verzorgde mail• kort en bondig • mail doorlezen voor verzending • antwoord snel • let op correcte aanspreekvorm • simpele opmaak • één onderwerp • onderwerpveld invullen • geen onnodige afschriften • geen onnodige attachments• afsluiting • ondertekening • automatische ondertekening
De inhoud van dit thema:
35-1
35.2 Wat is samenwerken?
35.3 Tips voor de praktijk
Samenwerken:
35-2
samen een doel bereiken
De inhoud van dit thema:
36-1
36.2 Hoe geef je feedback?
36.3 Hoe ontvang je feedback?
36.4 Tips voor de praktijk