De inhoud van dit thema: 1-1 1.2 Beperking of ziekte, mate van voorkomen, diagnostiek 1.3 Intellect...

Post on 08-Jun-2015

223 views 3 download

Transcript of De inhoud van dit thema: 1-1 1.2 Beperking of ziekte, mate van voorkomen, diagnostiek 1.3 Intellect...

De inhoud van dit thema:

1-1

1.2 Beperking of ziekte, mate van voorkomen,

diagnostiek

1.3 Intellect en intelligentie

1.4 Geschiedenis van de zorg

1.5 Recente ontwikkelingen en visies

1.6 Enkele veel voorkomende syndromen

1.7 Ouderverenigingen

1.8 In de praktijk

Definitie verstandelijke beperking:

1-2

een verstandelijke beperking is een aangeboren of in

de

prille jeugd verworven beperktheid van de geestelijke

functies of de verdere ontwikkelingsmogelijkheden

daarvan. Een beperktheid die zich uit op cognitief-

sociaal, affectief en motorisch gebied

Diagnose verstandelijke beperking:

1-3

• vertraagde motorische ontwikkeling

• vertraagde spraak- en taalontwikkeling

• vertraagde spelontwikkeling

• neurologische afwijkingen

• gedragsstoornissen

Definitie van intelligentie:

1-4

intelligentie is het vermogen van een individu om de

wereld om hem heen te begrijpen en zijn kracht om

het

hoofd te bieden aan haar uitdagingen

Een intelligentietest meet:

1-5

• woordenschat

• rekenvaardigheid

• ruimtelijk inzicht

• taalsnelheid

• geheugen

• redeneren

• sociaal inzicht

• emotioneel functioneren

Indeling verstandelijke beperking:

1-6

• IQ lager dan 20: zeer ernstig verstandelijk gehandicapt

• IQ tussen 20 en 35: ernstig verstandelijk gehandicapt

• IQ tussen 35 en 55: matig verstandelijk gehandicapt

• IQ tussen 55 en 70: licht verstandelijk gehandicapt

• IQ tussen 70 en 90: zeer licht verstandelijk gehandicapt

Zes perioden en zorgmodellen:

1-7

• barmhartigheidsmodel: opbergen en verzorgen (1850-1945)

• medisch model: verplegen en verzorgen (1945-1960);

• ontwikkelingsmodel: ontwikkelen en opvoeden (1960-1970)

• integratiemodel: wonen en leven (1970-1990)

• zorg op maat: acceptatie van en respect voor mensen met een verstandelijke beperking (sinds 1990)

• emancipatiemodel: mensen met een verstandelijke beperking zijn volwaardig burger

Ontwikkelingen binnen de zorg:

1-8

• de positie van de zorgvrager

• zorg op maat

• professionalisering van de zorg

• deelname aan het dagelijks leven

Visies op mensen met een verstandelijke

beperking:

1-9

• morele visie: de mens met een beperking is gestraft

• normatieve visie: de mens met een beperking is

afwijkend

• medische visie: de mens met een beperking is ziek

• personale visie: de mens met een beperking is

iemand met een eigen identiteit

Maatschappelijke ontwikkelingen:

1-10

• individualisering

• democratisering

• vergrijzing

• deregulering en flexibilisering

Enkele kritiekpunten op zorgvernieuwing:

1-11

• versluiering van verschillen tussen mensen

• woonwensen praktisch niet uitvoerbaar

• gevaar van sociaal isolement door keuzevrijheid

• integratie niet voor iedereen wenselijk

Oorzaken syndroom van Down:

1-12

• chromosomenafwijking (trisomie 21)• kan erfelijk zijn, maar hoeft niet per se Kenmerken syndroom van Down:gedrag:• vriendelijk• aanhankelijk• gemakkelijk/gemakzuchtiguiterlijk:• gedrongen lichaamsbouw• mongoloïde oogstand• brede handen• afwijkend handlijnenpatroon• stijl haar• dikke tong

Kenmerken fragiele-X-syndroom:

1-13

gedrag:• overbeweeglijkheid• impulsiviteit• contactstoornissen• concentratiestoornissen• angst en agressie

uiterlijk:• grote schedel• lang gezicht• grote kin• flaporen• vergrote testikels

Begeleiding van mensen met

fragiele-X-syndroom:

1-14

• stimuleren van taal en motoriek

• structuur bieden

• voorbereiden op veranderingen

• visuele ondersteuning bieden

• ondersteuning bieden bij sociale contacten

• niet overvragen

• (eventueel) medicijnen toedienen

Andere syndromen:

1-15

• Klinefeltersyndroom• Cri-du-Chat• syndroom van Turner• Patausyndroom• Rettsyndroom• syndroom van Prader-Willi• Angelmansyndroom• Het Rubinstein-Taybi syndroom• Cornelia-de-Langesyndroom• Foetaal Alcohol syndroom• Tubereuze sclerose

De inhoud van dit thema:

2-1

2.2 Wonen

2.3 Bepaling van de zorgbehoefte

2.4 Dagbesteding (voorzieningen)

2.5 Vrijetijdsbesteding

2.6 Werk

2.7 School

2.8 Ambulante zorg en dienstverlening

2.9 In de praktijk

Woonvoorzieningen:

2-2

• intramuraal (24-uursopvang)

• semimuraal (alleen wonen)

• extramuraal (ambulant)

• tijdelijk

Kwaliteit van wonen:

2-3

• thuisvoelen

• zeggenschap

• eigendom

Inhoud zorgplan:

2-4

• afspraken over de zorg die de cliënt krijgt

• doelen van de zorg

• de manier waarop die doelen worden bereikt

• wensen daarbij van de cliënt

Zeven zorgzwaartepakketten:

2-5

• wonen met enige begeleiding

• wonen met begeleiding

• wonen met begeleiding en verzorging

• wonen met begeleiding en intensieve verzorging

• wonen met begeleiding en zeer intensieve verzorging

• wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

• (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering

Wonen met enige begeleiding:

2-6

• veilige leefomgeving

• beperkte begeleiding (zeven uur zorg per

week), op afstand

• begeleiding bij praktische problemen

• enige aandacht bij zelfverzorging

• geen begeleiding bij huishouden en activiteiten

• geen speciale (medische) zorg

Wonen met begeleiding:

2-7

• veilige leefomgeving

• voortdurend aanwezige begeleiding (tien uur zorg per week)

• begeleiding bij contacten met anderen en bij activiteiten buiten eigen leefomgeving

• toezicht en stimulering bij zelfverzorging

• begeleiding bij dagelijks leven, huishouden en bij indeling dag

• geen speciale (medische) zorg

Wonen met begeleiding en verzorging:

2-8

• veilige leefomgeving met begeleiding en verzorging

• voortdurend aanwezige begeleiding (veertien uur zorg per week)

• begeleiding bij contacten met anderen en bij activiteiten buiten eigen leefomgeving

• actieve hulp bij zelfverzorging

• hulp, toezicht en sturing bij dagelijks leven, huishouden en bij indeling dag

• overleg tussen behandelaren over het zorgplan (multidisciplinair)

Wonen met begeleiding en intensieve verzorging:

2-9

• veilige leefomgeving met begeleiding en veel verzorging

• voortdurend aanwezige begeleiding (zeventien uur zorg per week)

• hulp bij contacten met anderen en bij activiteiten buiten eigen leefomgeving

• actieve hulp bij zelfverzorging, soms neemt begeleiding dit over

• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij dagindeling

• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden• medische zorg en hulp van

gedragsdeskundigen, eventueel therapie en extra medische zorg

Wonen met begeleiding en zeer intensieve

verzorging:

2-10

• veilige leefomgeving met begeleiding en volledige verzorging

• voortdurend aanwezige begeleiding (22 uur zorg per week)

• hulp bij contacten met anderen en bij activiteiten in en buiten eigen leefomgeving

• hulp bij maatschappelijk en sociaal leven• actieve hulp bij zelfverzorging, soms neemt

begeleiding dit over• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij

indeling dag• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden• hulp gericht op vasthouden van wat cliënt nog

kan• vaak verpleegkundige hulp• medische zorg, fysiotherapie, ergotherapie,

aanpassingen woning, extra aandacht voor gezondheid

Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en

gedragsregulering:

2-11

• veilige, beschermde leefomgeving met veel begeleiding en veel verzorging

• voortdurend aanwezige begeleiding (achttien uur zorg per week)

• hulp bij contacten met anderen en bij activiteiten in en buiten eigen leefomgeving

• hulp bij maatschappelijk en sociaal leven• toezicht en actieve hulp bij zelfverzorging, soms

neemt begeleiding dit over• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij

indeling dag• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden• hulp gericht op vasthouden van wat cliënt nog

kan• begeleiding bij omgaan met gedragsproblemen• vaak verpleegkundige hulp• medische zorg, gedragskundige hulp bij

psychische stoornissen en probleemgedrag

(Besloten) Wonen met zeer intensieve begeleiding,

verzorging en gedragsregulering:

2-12

• veilige, besloten leefomgeving met heel veel begeleiding en veel verzorging

• voortdurend aanwezige intensieve begeleiding (24 uur zorg per week)

• altijd meerdere begeleiders tegelijk aanwezig• voortdurende hulp bij maatschappelijk en sociaal

leven• toezicht en actieve hulp bij zelfverzorging, soms

neemt begeleiding dit over• structuur bij dagelijks leven, huishouden en bij

indeling dag• zorginstelling regelt huishouden en maaltijden• hulp gericht op vasthouden van wat cliënt nog

kan• begeleiding bij omgaan met gedragsproblemen

en psychische problemen• vaak verpleegkundige hulp• speciale hulp bij psychische stoornissen en

gedragsproblemen• medische zorg

Dagbesteding omvat activiteiten die:

2-13

• als zinvol worden ervaren

• persoonlijke ontwikkeling mogelijk maken

• maatschappelijke relevantie hebben

• niet vrijblijvend zijn

Werk biedt:

2-14

• bezigheid

• identiteit

• inkomen

• onafhankelijkheid

• sociale contacten

• status

De inhoud van dit thema:

3-1

3.2 Ontwikkelingsaspecten

3.3 Seksuele ontwikkeling

3.4 De theorie van Piaget

3.5 De theorie van Timmers-Huigens

3.6 In de praktijk

Ontwikkelingsfase gekoppeld aan erogene zones:

3-2

• orale fase (het eerste levensjaar)

• anale fase (ongeveer 1 jaar tot 3 jaar)

• fallische of oedipale fase (3 - 5 jaar)

• latentiefase (5 à 6 - ongeveer 10 jaar)

Cognitieve ontwikkelingsfasen volgens Piaget:

3-3

• sensomotorische fase (0-2 jaar)

• preoperationele fase (2-7 jaar)

• concreet-operationele fase (7-12 jaar)

• formeel-operationele fase (12 jaar en ouder)

Vier ervaringsfasen volgens

Timmers-Huigens:

3-4

• lichaamsgebonden ervaringsfase: 0 - 1 à 2 jaar

• associatieve ervaringsfase: 1 ½ - ongeveer 4 jaar

• structurerende ervaringsfase: 4 à 5 – ongeveer 10 jaar

• vormgevende ervaringsfase: vanaf 10 à 12 jaar

De inhoud van dit thema:

4-1

4.2 Wat is integratie

4.3 Bevorderen van integratie

4.4 Belemmeringen voor integratie

4.5 Het vergroten van de weerbaarheid

4.6 Integratie is geen must

4.7 In de praktijk

Drie vormen van integratie:

4-2

• fysieke integratie

• functionele integratie

• sociale integratie

Bevorderen van fysieke integratie:

4-3

• deconcentratie

• verdunning

• thuiszorg

• werken in een vrij bedrijf

• naar een gewone school

Belemmeringen voor integratie:

4-4

• belemmeringen ten gevolge van de beperking

• maatschappelijke belemmeringen:

- angst

- discriminatie en vooroordelen

- gebrek aan middelen

- technische belemmeringen

Vergroten van de weerbaarheid:

4-5

• vergroten van assertiviteit

• leren kiezen en grenzen stellen

• vergroten van sociale vaardigheden

• werken aan een positief zelfbeeld

Integratie:

4-6

alléén als dit in het belang is van de mens met

een

beperking

De inhoud van dit thema:

5-1

5.2 Methodisch begeleiden5.3 Zintuiglijke stimulering5.4 Snoezelen5.5 Gentle teaching5.6 Totale communicatie5.7 Vroeghulp5.8 Hometraining en Praktisch Pedagogische

Gezinsbegeleiding5.9 Gedragsmodificatie5.10 Begeleiding bij lichamelijke verzorging5.11 In de praktijk

Begeleiden is:

5-2

• ‘samen op weg zijn’

• het beroepsmatig uitvoeren van een geheel

van activiteiten om een cliënt te helpen zijn

problemen op te lossen

• (in het kader van dit thema) inspanningen

gericht op het zo lang mogelijk in stand houden

van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid

Begeleiding:

5-3

• groepsmatige begeleiding in het verleden

• individuele begeleiding

• zorgplan, begeleidingsplan, zorgdossier

• methodisch werken

Zintuiglijke stimulering:

5-4

• stimuleren van de sensomotorische ontwikkeling

• uitlokken van gedrag

• aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind

Speciaal ontworpen materialen:

5-5

• de resonantieplank

• de ligsteunbalk

• het Essefboard

Snoezelen is:

5-6

• activeren van zintuigwaarneming en motoriek

• vooral lichaamsgebonden gewaarwording

• gericht op prettige gewaarwordingen

Gentle teaching:

5-7

• is geen methode, maar een levenshouding

• gaat uit van respect, dialoog en saamhorigheid

• gedrag komt voort uit gevoelens

• uitgangspunt is niet: (af)leren

Totale communicatie:

5-8

• communicatie: uitwisseling van informatie tussen zender en ontvanger

• ieder mens, dus ook iemand met een verstandelijke beperking, communiceert

• verstoring van communicatie leidt tot probleemgedrag

• veel mensen met een ernstige verstandelijke beperking hebben ook problemen met zien en horen, wat hun communicatie belemmert

• stimuleren van communicatie op alle zintuiglijke gebieden

Andere manieren om te communiceren dan door

taal:

5-9

• gebarentalen

• met hulp van computer

• visuele middelen als ondersteuning

• facilitated communication

Vroeghulp:

5-10

• gericht op kinderen met een verstandelijke

beperking van 0 – 4 jaar

• uitgangspunt: zoveel mogelijk voorkomen van

ontwikkelingachterstand

• inspelen op mogelijkheden die het kind wél heeft

• bij ouders en kind thuis, door begeleider van MEE

Hometraining en PPG:

5-11

• vervolg op vroeghulpprogramma’s

• ondersteuning van ouders door richtlijnen voor

de opvoeding

• hometrainer is rolmodel voor de ouders

• PPG: geen hulpverlenersrelatie met ouders,

maar samenwerkingsrelatie

Mogelijke reacties op gedrag:

5-12

• positieve reactie: gedrag neemt toe

• negatieve reactie: gedrag neemt af

• negeren: na aanvankelijke toename neemt gedrag

af

De inhoud van dit thema:

6-1

6.2 Wat is autisme?

6.3 Theorieën over autistisch gedrag

6.4 Vormen van autisme

6.5 Vrije tijd, wonen, werken en leren

6.6 Begeleiding en behandeling van autisme

6.7 In de praktijk

Wat is autisme?

6-2

• ontwikkelingsstoornis• aangeboren hersenafwijking • verstoorde informatieverwerking• contactstoornis• stoornis in communicatie en taalgebruik• stoornis in het voorstellingsvermogen• beperkt gebied van belangstelling • overgevoelig voor prikkels• grote verschillen in cognitief niveau• blijvende psychiatrische stoornis

Drie theorieën over autisme:

6-3

• de centrale coherentietheorie

• de executieve functietheorie

• de theorie van het inlevingsvermogen (Theory

of Mind; ToM)

Vormen van ASS:

6-4

• klassiek autisme (autistische stoornis)

• aan autisme verwante stoornissen:

- stoornis van Asperger

- PDD-NOS

- RETT-syndroom

- desintegratiestoornis van de kinderleeftijd

• bijkomende stoornissen

Kenmerken klassiek autisme:

6-5

• beperkingen in sociale interactie

• beperkingen in verbale en non-verbale communicatie

• beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van

gedrag, belangstelling en activiteiten waarbij sprake

is van een stoornis in de verbeelding

Kenmerken stoornis van Asperger:

6-6

• ernstige relatiestoornis of sociale stoornis

• weerstand tegen veranderingen

• opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag

• intense en meer dan normale interesse in

bepaalde dingen

• normale tot hoge intelligentie

Kenmerken PDD-NOS:

6-7

• tekortkomingen in sociale interactie

• tekortkomingen in communicatieve vaardigheden

• stereotiepe gedragingen, interesses of activiteiten

Autisme en levensinvulling:

6-8

• vrije tijd: - ‘georganiseerde’ vrije tijd

• wonen:- meeste kinderen wonen thuis- helft van volwassenen woont in instelling

• werken:- grote afstand tot arbeidsmarkt

• leren:- volgen allerlei onderwijsvormen; geen ‘eigen’

school

Algemene begeleidingsprincipes:

6-9

• creëren van voorspelbaarheid

• verbeteren functioneren

• verminderen gedragsproblemen

Begeleidings- en behandelingsmethoden:

6-10

• hometraining

• TEACCH-programma

• communicatiesystemen

• kleurenklok of kleurenhorloge

• Holding-therapie

• Kaufman-methode

• overige therapieën

De inhoud van dit thema:

7-1

7.2 Begrippen in de ouderenzorg

7.3 Vergrijzing

7.4 Geschiedenis van de zorg voor ouderen

7.5 Vraaggestuurde zorg

7.6 Vormen van zorg

7.7 In de praktijk

Begrippen binnen de ouderenzorg:

7-2

• gerontologie: het normale proces van ouder worden

• psychogerontologie: het normale geestelijke verouderingsproces

• geriatrie: complexere afwijkingen van het normale lichamelijke verouderingsproces

• psychogeriatrie: complexere afwijkingen van het normale geestelijke verouderingsproces

Vergrijzing:

7-3

het verschijnsel dat het percentage ouderen

binnen

een bevolking toeneemt

Begrippen:

7-4

• dubbele vergrijzing:

er komen meer oudere mensen én steeds meer

oude mensen worden steeds ouder

• driedubbele vergrijzing:

er komen meer oudere mensen én oude mensen

worden steeds ouder én het aantal jongeren neemt

af

Oorzaken vergrijzing:

7-5

• de babyboom

• langere levensverwachting door:

- gezonder eet- en leefpatroon

- preventie

- vroegtijdige opsporing van ziekten

- ontwikkelingen in de gezondheidszorg

• geboortedaling sinds jaren zestig

Geschiedenis van ouderenzorg:

7-6

• verzorging in grootgezin of armenzorg

• na WO II: bejaardenhuizen

• vanaf jaren 70 gericht op zo lang mogelijk zelfstandig:

- semimurale opvang door verzorgingshuizen

- kortdurende opname in verzorgingshuizen

- aanleunwoningen bij verzorgingshuizen

- thuiszorg

- maaltijdvoorzieningen aan huis

- alarmsystemen in eigen huis

Vraaggestuurde zorg:

7-7

een gezamenlijke inspanning van cliënt en

hulpverlener

met als resultaat dat de cliënt de hulp ontvangt

die

tegemoetkomt aan zijn wensen en verwachtingen

Vormen van zorg voor ouderen:

7-8

• verzorgingshuis

• verpleeghuis

• thuiszorg

• GAAZ (Geriatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis)

• GGZ-instellingen

• beschut wonen

• beschermd wonen

• kleinschalig wonen voor ouderen of mensen met dementie

• woonzorgcentra

Woonvormen en voorzieningen:

7-9

• beschut wonen• beschermd wonen• categoriale instellingen• kleinschalig wonen voor ouderen of mensen

met dementie• levensloopbestendige woningen• domotica• woonzorgzone• woonzorgcentra• zorghotel

De inhoud van dit thema:

8-1

8.2 Lichamelijke veranderingen

8.3 Geestelijke veranderingen

8.4 Sociale veranderingen

8.5 Complexiteit in problematiek

8.6 Verborgen gevolgen van ouder worden

8.7 Benadering van ouderen

8.8 In de praktijk

Lichamelijke veranderingen:

8-2

• algehele lichamelijke aftakeling

• verminderde slaapbehoefte

• ouderdomsziekten:

- ouderdomsdiabetes

- trombose

- hypertensie

- staar

- aandoeningen van de hersenen

Geestelijke veranderingen bij ouderen:

8-3

• achteruitgang van cognitieve functies

• veranderingen in gedrag en emoties

Achteruitgang in cognitieve functies, zoals:

8-4

• aandacht

• geheugen

• taal

• waarneming

• denken

• tempo

• uitvoeren van handelingen

Geheugenproblemen bij ouderen:

8-5

• problemen met inprenten van informatie

• problemen met bewaren van informatie

• geen of weinig problemen met reproduceren

van informatie

Veranderingen in gedrag en emoties:

8-6

• verlies van initiatief

• angst

• agressie

• depressie

• achterdocht

• persoonlijkheidsveranderingen

Oorzaken van achterdocht bij ouderen:

8-7

• eenzaamheid

• zintuiglijke gebreken

• stoornissen in de hersenen

• tumor

• intuïtie

• beginnende dementie

Sociale veranderingen:

8-8

• andere rollen

• afname contacten

• eenzaamheid

Complexiteit in problematiek:

8-9

• wederzijdse beïnvloeding van problemen

• ontstaan van delier (psychisch-organische

stoornis)

Verborgen gevolgen ouder worden:

8-10

• alcoholisme

• eenzaamheid

• ouderenmishandeling

Alcoholisme bij ouderen:

8-11

• neemt procentueel toe

• komt onder andere door eenzaamheid

• leidt tot lichamelijke en geestelijke klachten

• leidt tot ongevallen

Eenzaamheid bij ouderen:

8-12

• is een gebrek aan betekenisvolle relaties

• kent twee vormen:

- emotionele eenzaamheid

- sociale eenzaamheid

• is een persoonlijke ervaring

Ouderenmishandeling:

8-13

• zowel materieel, lichamelijk als geestelijk

• slachtoffer vaak afhankelijk van dader

• dader is vaak familie

• dader is vaak overbelast

• neemt toe in omvang

Benaderingswijzen van ouderen:

8-14

• belevingsgerichte zorg

• warme zorg

• Validation

• ROT

• reminiscentie

ROT:

8-15

training in oriëntatie op realiteit met de bedoeling

om:

• desoriëntatie te verminderen of te voorkomen

• zelfstandigheid te vergroten

• angst weg te nemen

• zelfvertrouwen te vergroten

Werkwijze ROT:

8-16

confrontatie met de werkelijkheid door:

• aanpassingen in de omgeving

• gerichte activiteiten aanbieden

• gesprekken

Vormen van ROT:

8-17

• groeps-ROT

• 24-uurs ROT

Reminiscentie:

8-18

vorm van hulpverlening waarbij het doelbewust

oproepen van herinneringen centraal staat

De inhoud van dit thema:

9-1

9.2 Wat is dementie

9.3 Oorzaken en vormen van dementie

9.4 Verloop van dementie en benadering per fase

9.5 Verloop van overige vormen van dementie

9.6 Behandeling

9.7 Begeleidingsmethodieken

9.8 Misverstanden over dementie

9.9 In de praktijk

Voorbeelden van cognitieve functies:

9-2

• onthouden• waarnemen• denken en redeneren• taal• rekenen• lezen• schrijven• handelen• het nemen van initiatief• aandacht• concentratie• inzicht in de eigen situatie

Vormen van dementie:

9-3

• de ziekte van Alzheimer

• Lewy Body Dementie (LBD)

• vasculaire dementie

• overige vormen

Dementie komt voor bij de volgende ziektebeelden:

9-4

• aids

• de ziekte van Korsakow

• de ziekte van Huntington

• multiple sclerose

• de ziekte van Parkinson

• de ziekte van Creutzfeld-Jakob. De gekke-koeien-

ziekte (of BSE) is een variant van deze ziekte

Hulp in de fase van ambulante ondersteuning:

9-5

• aanpassingen in huis en gebruik hulpmiddelen

• bezoek en oppasdiensten

• samen op begeleide vakantie

• (gespecialiseerde) thuiszorg

• ontmoetingscentra

• dagopvang en dagbehandeling

• nachtopvang en weekendopvang

Desoriëntatie is onder te verdelen in:

9-6

• desoriëntatie in tijd

• desoriëntatie in plaats

• desoriëntatie in persoon

Redenen voor opname:

9-7

• gedragsveranderingen die niet meer te hanteren zijn

• lichamelijke verzorging die thuis niet meer geboden

kan worden

• in toenemende mate vervuilen van zichzelf en

omgeving

• gevaar voor eigen veiligheid en die van naasten

Begeleidingsmethodieken bij dementie:

9-8

• ROT (realiteits-oriëntatietraining)

• reminiscentie

• Validation

• warme zorg

• snoezelen

• overige methodieken

Vier stadia van desoriëntatie bij dementie:

9-9

• stadium 1: oriëntatieproblemen

• stadium 2: verwarring in tijd

• stadium 3: repeterende bewegingen

• stadium 4: vegeteren

Praktische tips bij Validation in

stadium 2 en 3:

9-10

• ga niet in discussie over feiten

• de feiten zijn niet belangrijk

• belangrijk is zoeken naar de gevoelens van de cliënt

• luister geconcentreerd en actief

• let meer op non-verbale signalen dan op wat

cliënten zeggen

Prikkels bij snoezelen zijn gericht op alle zintuigen:

9-11

• horen

• zien

• ruiken

• voelen

• proeven

Misverstanden over dementie:

9-12

• vergeetachtigheid is het begin van dementie

• dementie komt alleen bij ouderen voor

• dementie is besmettelijk

• dementie is niet te genezen

De inhoud van dit thema:

10-1

10.2 Anatomie en fysiologie van het oor

10.3 Oorzaken van een auditieve beperking

10.4 Aandoeningen van het gehoor

10.5 Psychosociale gevolgen

10.6 Hulpmiddelen

10.7 Behandel-, leef- en woonvormen

10.8 In de praktijk

Anatomie van het oor:

10-2

het uitwendige oor• de oorschelp• de uitwendige gehoorgang

het middenoor• het trommelvlies• de drie gehoorbeentjes: hamer, aambeeld en

stijgbeugel• buis van Eustachius

het binnenoor• het slakkenhuis• het evenwichtsorgaan met de drie

halfcirkelvormige kanalen

Oorzaken auditieve beperkingen:

10-3

aangeboren• erfelijke factoren• stoornissen tijdens de zwangerschap

verworven• hersenbeschadiging als gevolg van bijvoorbeeld

zuurstofgebrek• langdurig blootstaan aan veel lawaai• oorprop (oorsmeer)• ouderdom (minder goed functioneren

gehoorzenuw)• infectieziekte (rode hond, bof, mazelen, polio,

kinkhoest, hersenvliesontsteking)

Aandoeningen van het gehoor:

10-4

• oorsuizen

• oorsmeer

• ontsteking

• ziekte van Ménière

• lawaaibeschadiging

Hulpmiddelen:

10-5

• gebarentaal

• spraakafzien

• hoortoestel

• cochleair implantaat

• overige hulpmiddelen

Gebarentaal:

10-6

• Nederlandse Gebarentaal (NGT)

• Nederlands handalfabet

• Nederlands ondersteund met gebaren (NmG)

Behandelvorm, leef- en woonvormen:

10-7

• vroegbehandeling

• naschoolse dagbehandeling

• begeleid op kamers wonen

• zelfstandig wonen met begeleiding

De inhoud van dit thema:

11-1

11.2 Anatomie van het oog

11.3 De werking van het oog

11.4 Definitie en oorzaken van een visuele beperking

11.5 Aandoeningen aan het oog

11.6 Psychosociale gevolgen

11.7 Hulpmiddelen

11.8 Behandel-, leef- en woonvormen

11.9 In de praktijk

Definitie en oorzaken van een visuele beperking:

11-2

• de definities

• oorzaken van slechtziendheid en blindheid

• aangeboren blindheid

Blindheid:

11-3

een gezichtsvermogen van minder dan 0.05 in het

beste

oog, of een gezichtsveld van 10 graden of minder rond

de centrale as

Slechtziendheid:een gezichtsvermogen van minder dan 0.3 en

gelijk aan

of beter dan 0.05 in het beste oog, óf een

gezichtsveld

van 30 graden of minder maar meer dan 10

graden rond

de centrale as

Oorzaken van slechtziendheid en blindheid:

11-4

• erfelijke oogafwijkingen

• aangeboren oogafwijkingen

• ouderdom

• beschadigingen

• oogziekten

Aandoeningen aan het oog:

11-5

• lui oog (amblyopie)• zwelling van een talgkliertje (chalazion of

gerstekorrel)• droge ogen• ooglidontsteking (bleparitis)• oogontsteking (conjuctivitis)• vlekken en flitsen• netvliesloslating (ablatio retinae)• nystagmus• glaucoom• staar (cataract)• maculadegeneratie (MD)

Hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden:

11-6

• braille

• blindenstok

• geleidehond

• lectuurvoorzieningen

• goede verlichting

• hulpmiddelen bij wonen

• overige hulpmiddelen

Uitgangspunten voor een veilige en georganiseerde

woning:

11-7

• verlichting

• kleurcontrast

• verwijderen van hindernissen

• organiseren en etiketteren

Behandel-, leef- en woonvormen:

11-8

• vroegbehandeling

• naschoolse dagbehandeling

• begeleid op kamers wonen

• zelfstandig wonen met begeleiding

De inhoud van dit thema:

12-1

12.2 Geschiedenis van de geestelijke

gezondheidszorg

12.3 De huidige geestelijke gezondheidszorg

12.4 Voorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg

12.5 Zorgprogrammering

12.6 GGZ-beleid

12.7 In de praktijk

Hospitalisatie:

12-2

• afhankelijkheid

• verlies van identiteit

• antisociaal gedrag

• apathisch gedrag

Functies geestelijke gezondheidszorg:

12-3

• (collectieve) preventie

• behandeling

• begeleiding

• verpleging en verzorging

• bescherming

Voorzieningen geestelijke gezondheidszorg:

12-4

• Regionaal Geestelijk Gezondheidszorg Centrum (RGC)

• beschermde woonvorm

• beschutte woonvorm

• begeleid wonen

• psychiatrische thuiszorg

• Opnamevervangend Dagactiviteiten Centrum (ODAC)

• bemoeizorg

Zorgprogramma:

12-5

• beschrijving van de doelgroep

• doel van het programma

• activiteiten en modules in het programma

• de route die de cliënt kan doorlopen

• de randvoorwaarden van het programma

De inhoud van dit thema:

13-1

13.2 Visies op psychische aandoeningen en

afwijkend

gedrag

13.3 In balans uit balans

13.4 Functionele psychopathologie

13.5 In de praktijk

Drie hoofdstromingen in psychische aandoeningen:

13-2

• biologisch model

• psychologisch model

• biopsychosociaal model

Biologisch model:

13-3

• functioneren van de hersenen

• neurotransmitters

• erfelijkheid

Zeven psychische functies bij functionele

psychopathologie:

13-4

• expressie en psychomotoriek

• bewustzijn

• zelfbeleving

• waarneming

• denken

• gevoelsleven

• willen en verlangen

Twee soorten stoornissen:

13-5

• overactiviteit/hyperactiviteit

• onderactiviteit/disactiviteit

Bewustzijnstoornissen:

13-6

• stoornissen in de helderheid

• stoornissen in de concentratie

• stoornissen in de oriëntatie

Oriëntatiestoornissen:

13-7

• in tijd

• in plaats

• in persoon

Hallucinaties:

13-8

• gezichtshallucinaties

• gehoorshallucinaties

• reukhallucinaties

• smaakhallucinaties

• gevoelshallucinaties

Denkstoornissen:

13-9

• vorm en beloop

• inhoud

• niveau

• geheugen

Stoornissen in de stemming:

13-10

• dysforie; ziekelijk somber

• euforie; ziekelijk opgewekt

• stemmingslabiliteit; onvoorspelbare

stemmingswisselingen

• stemmingsvervlakking; verminderde beleving

van emoties

De inhoud van dit thema:

14-1

14.2 Mensen met stemmingsstoornissen

14.3 Mensen met een psychotische stoornis

14.4 Mensen met persoonlijkheidstoornissen

14.5 Mensen met somatoforme stoornissen

14.6 Chronisch psychiatrische cliënten

14.7 In de praktijk

Stemmingsstoornissen:

14-2

• eenpolig: depressie

• tweepolig: manisch-depressief

Omgaan met depressie:

14-3

• begrip tonen

• ondersteunen

• activeren

Psychotische stoornis:

14-4

een psychische aandoening waarin denkstoornissen,

wanen, hallucinaties en/of gedesorganiseerd gedrag

optreden

Symptomen van schizofrenie:

14-5

• psychotische symptomen:

- verwardheid

- wanen en hallucinaties

- angst en onrust

• negatieve symptomen:

- interesseverlies

- verminderde zelfzorg

- verminderde concentratie

- afname van sociale contacten

Omgaan met cliënten met een psychotische

stoornis:

14-6

• structuur bieden

• veiligheid bieden

• realiteitsbesef bevorderen

Persoonlijkheidsstoornissen:

14-7

• narcistische persoonlijkheidsstoornis

• antisociale persoonlijkheidsstoornis

• theatrale persoonlijkheidsstoornis

• paranoïde persoonlijkheidsstoornis

• schizoïde persoonlijkheidsstoornis

• afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

• dwangmatige persoonlijkheidsstoornis

• ontwijkende persoonlijkheidsstoornis

Omgang met cliënten met een

persoonlijkheidsstoornis:

14-8

• zorg dat je niet persoonlijk reageert

• bied stabiliteit aan

• niet afwachten

• minimaliseer antisociaal en agressief gedrag

• help verband leggen tussen gevoel en gedrag

• stel grenzen

• bewaak de realiteit

• geef iemand verantwoordelijkheden die hij aankan

Somatoforme stoornissen:

14-9

• somatoforme pijnstoornis

• somatisatiestoornis

• conversiestoornis

• hypochondrie

• lichaamsbeeldstoornis

Omgaan met mensen met een somatoforme

stoornis:

14-10

• lichamelijk onderzoek door arts

• doorverwijzen naar psychische hulpverleners

• gesprekstherapie (cognitieve therapie)

• gedragsmatige therapie (exposure therapie)

Chronisch psychiatrische cliënten:

14-11

cliënten met aanhoudende stoornissen en beperkingen,

voortvloeiend uit een psychiatrische ziekte, waardoor

zij:

• zich niet in redelijke mate staande kunnen houden in

de samenleving

• afhankelijk zijn van hulp

• als geheel of gedeeltelijk invalide gezien worden

Behandeling en begeleiding chronisch

psychiatrische cliënten:

14-12

• antipsychotische medicatie

• individuele en groepsgesprekken

• therapie (creatieve therapie, psychomotore

therapie, bezigheidstherapie)

Multidisciplinaire richtlijn schizofrenie:

14-13

• richtlijn voor diagnose en behandeling

• richtlijn voor leefregels

• richtlijn voor begeleiding

• richtlijn voor toepassing van dwang

Herstel bij chronische cliënten:

14-14

• cliënt heeft zelf de regie over zijn eigen leven

• ontdekken van eigen mogelijkheden

• acceptatie van de psychische beperking

• leren van en met lotgenoten

• opbouwen en overdragen van

ervaringsdeskundigheid

Rehabilitatie:

14-15

iemand helpen weer een rol in de maatschappij te

vervullen

De inhoud van dit thema:

15-1

15.2 De verschillende problemen

15.3 Hulpverlening aan mensen met problemen

15.4 Opvangmogelijkheden

15.5 In de praktijk

Opvangmogelijkheden:

15-2

• geestelijke gezondheidszorg

• maatschappelijke opvang

• verslavingszorg

• vrouwenopvang

• opvang voor mishandelde kinderen

De inhoud van dit thema:

16-1

16.2 Ontwikkelingen in activiteitenbegeleiding

16.3 Begeleiding of therapie

16.4 Organisatie van activiteitenbegeleiding in de praktijk

16.5 De functie activiteitenbegeleider

16.6 Deelgebieden bij activiteiten begeleiden

16.7 Methodisch werken

16.8 In de praktijk

Ontwikkelingen in activiteitenbegeleiding:

16-2

• sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen

• ontwikkelingen binnen de

activiteitenbegeleiding

Ontwikkelingen in zorg en welzijn:

16-3

• intramurale en extramurale zorg

• zorg op maat

• verschuiving van budgetten

• netwerken

Ontwikkelingen binnen de activiteitenbegeleiding:

16-4

• de verschillende doelgroepen

• de verschillende werkvelden

Begeleiding of therapie:

16-5

• therapeutisch

• agogisch-begeleidend

• verschillen en overeenkomsten

• verschuivende grenzen

Grenzen tussen begeleiding en therapie:

16-6

doelen agogische activiteiten:

• individueel en psychosociaal welzijn

• achteruitgang voorkomen of beperken

• eenvoudige gedragsverbetering

doelen therapeutische activiteiten:

• genezing door behandeling

• gedragsverbetering in complexere context

Hoofdvormen van activiteitenbegeleiding:

16-7

• centrale activiteitenbegeleiding

• afdelingsgebonden activiteitenbegeleiding

• mengvormen van centraal en afdelingsgebonden

Deelgebieden activiteiten begeleiden:

16-8

• arbeid

• educatie en vorming

• recreatie/ontspanning

• zelfzorg

Soorten zelfzorg:

16-9

• ADL: Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen

• PDL:Persoonlijke Dagelijkse Levensverrichtingen

• HDL: Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen

• ADML: Algemene Dagelijkse Maatschappelijke Levensverrichtingen

Hoofdgroepen ADML:

16-10

• sociale activiteiten

• financiële activiteiten

De inhoud van dit thema:

17-1

17.2 Tweedimensionaal werken

17.3 Driedimensionaal werken

17.4 Werken met textiel

17.5 Kunst van anderen

17.6 Uitgewerkte activiteiten

17.7 In de praktijk

Tweedimensionaal werken:

17-2

• basismateriaal

• gereedschap

• ondergrond

Materialen bij tweedimensionaal werken:

17-3

• aquarelverf (ook ecoline)• plakkaatverf• vingerverf• Oost-Indische inkt en sepia• olieverf• acrylverf• glasverf• kleurpotlood, pastelkrijt, vetkrijt• houtskool

Ondergronden:

17-4

• doek

• MDF-plaat

• papier

Vier vormen van driedimensionaal werken:

17-5

• boetseren

• werken met papier en karton

• werken met hout

• werken met gips en gasbeton

Boetseermaterialen:

17-6

• klei

• Fymo

• papier-maché

• brooddeeg

Gereedschap en hulpmiddelen voor boetseren:

17-7

• deegrol

• aardappelschilmesje

• houten pollepel

• mirette

• spatel

• knoflookpers

• vochtige theedoek

Toepassingsmogelijkheden boetseren:

17-8

• massief werken

• opbouwen met rolletjes

• opbouwen met plakken

Materialen bij werken met papier en karton:

17-9

• zachte papiersoorten

• ribkarton

• gewoon karton

• etalagekarton

• fotokarton

• board

Gereedschap en hulpmiddelen voor papier en

karton:

17-10

• schaar

• lijm

• stanleymes of afbreekmes

• stalen liniaal

• winkelhaak

• zinken plaat

• liniaal met maatverdeling

Toepassingen voor werken met papier en karton:

17-11

• strak en technisch: rillen en ritsen

• knutselen

Materialen bij werken met hout:

17-12

• plaatmateriaal• massief materiaal• afwerkmateriaal• verbindingsmateriaal• spijkers• schroeven• deuvels• hoekijzers• houtlijm

Gereedschap en hulpmiddelen voor werken met

hout:

17-13

• zaag• hamer• beitel• flessenhamer• guts• rasp en vijl• schuurpapier• schaaf• houtklemmen• boor

Toepassingsmogelijkheden werken met hout:

17-14

• hout weghalen (beeldhouwen)

• houtconstructies

Gereedschap en hulpmiddelen gips en gasbeton:

17-15

• mal

• keukengerei

• rasp

• guts

Toepassingsmogelijkheden gips en gasbeton:

17-16

• massieve beelden

• holle vormen

Werken met textiel:

17-17

textiel maken:

• breien en haken

• weven

textiel bewerken:

• naaien

• borduren

• appliceren

Breien en haken:

17-18

materiaal:• breigaren• stroken stof

gereedschap:• breinaalden• haaknaalden

toepassingsmogelijkheden:• gebruiksvoorwerpen maken• vrij breien en haken

Naaien:

17-19

materiaal:• geweven stof• tricot

gereedschap en hulpmiddelen:• naaimachine• schaar• naald, draad en toebehoren

toepassingsmogelijkheden:• gebruiksvoorwerpen maken• vrij naaien

Borduren:

17-20

materiaal en gereedschap:

• borduurnaalden

• achtergrond

• borduurgaren

toepassingsmogelijkheden:

• gebruiksvoorwerpen maken

• vrij borduren

Appliceren:

17-21

materiaal:• vilt• leer• kunststoffen

gereedschap:• mallen• spanraam

toepassingsmogelijkheden:• reparatie• decoratie

Kunst van anderen:

17-22

• figuratieve en non-figuratieve kunst

• drie kunstrichtingen: naturalisme,

impressionisme en expressionisme

• de gevoelswaarde van vormen en kleuren

• mogelijkheden tot passieve kunstbeleving

Uitgewerkte activiteiten:

17-23

• poppenkast

• oorbellen van hout

Poppenkast:

17-24

• voorbereiding

• poppenkastpoppen maken

• de voorstelling

Oorbellen van hout:

17-25

• voorbereiding

• oorbellen maken

De inhoud van dit thema:

18-1

18.2 Je eigen rol bij muziekactiviteiten

18.3 Functies van muziek

18.4 Basiselementen van muziek

18.5 Suggesties voor activiteiten

18.6 In de praktijk

Eigen rol bij muziekactiviteiten:

18-2

• passief, begeleidend

• actief, leidend

• combinatie van passief en actief

Appèlwaarden bij muziekactiviteiten:

18-3

• expressie en emotie uiten• zelfbeheersing• grove of fijne motoriek oefenen• genieten• ontspanning en zinvolle tijdsbesteding• concentratie en emotie• gevoel voor detail• spel• persoonlijke ontplooiing

Basiselementen muziek:

18-4

• noten en notenbalken

• klank en toon

• melodie

• maat, ritme en tempo

Maat, ritme en tempo:

18-5

• maat

• ritme

• tempo

• ritme-instrumenten

Ritme-instrumenten:

18-6

• drumstel• losse trommels in soorten en maten• bekkens• rasp• triangel• sambaballen• houtblok• bellen• bas

Het volume stem je af op:

18-7

• het soort instrument en de instrumenten onderling

• het muziekstuk

• de ruimte

• de buren

Suggesties voor activiteiten:

18-8

• productieve activiteiten: actief, zelf iets doen

• receptieve activiteiten: passief,

bijvoorbeeld luisteren

De inhoud van dit thema:

19-1

19.2 Je eigen rol bij sport en beweging

19.3 Functies van sport en beweging

19.4 Sportactiviteiten

19.5 Bewegingsactiviteiten

19.6 Suggesties voor sport- en

bewegingsactiviteiten

19.7 In de praktijk

Eigen rol bij sport- en bewegingsactiviteiten:

19-2

• passief, begeleidend

• actief, leidend

• combinatie van passief en actief

Voorbeelden appèlwaarden sport en beweging:

19-3

• ontspanning en zinvolle tijdbesteding

• genieten

• emotie

• beheersing

• concentratie

• persoonlijke ontplooiing

Sportactiviteiten:

19-4

• kenmerken van sport

• niveaus van sportbeoefening

• sportrisico’s

• de saw’er en sport

Bij sport is sprake van:

19-5

• prestatiegerichtheid

• regelmatige oefening (training) voor prestatieverbetering

• regelmatige, actieve beoefening

• competitieverband

• verenigingsverband (meestal)

• spelregels

• tactiek

Niveaus van sportbeoefening:

19-6

• professioneel

• amateurniveau

• recreatief

Aspecten bij bewegingsactiviteiten:

19-7

• ontspanning

• gezonde lichaamsbeweging

• sociaal contact

• spel

De inhoud van dit thema:

20-1

20.2 Afstemming tussen cliënt en arbeid

20.3 Arbeidsbeleving en arbeidsrehabilitatie

20.4 Betaalde arbeid

20.5 Kwaliteit van arbeid

20.6 In de praktijk

Afstemming tussen arbeid en cliënt:

20-2

• de cliënt

• aanpassen van het werk zelf

• aanpassen werkomstandigheden en middelen

• de laatste voorbereidingen

Cliëntgebonden factoren bij afstemming met

arbeidsmatige activiteiten:

20-3

• mogelijkheden en beperkingen cliënt

• hulpvraag

• interesses

• werkervaring en opleiding

• leeftijd

Criteria voor het onderzoeken van werk:

20-4

• kennis

• zelfstandigheid

• sociale vaardigheden

• bewegingsvaardigheid

• nauwkeurigheid en oplettendheid

• overige omstandigheden

Aanpassingen bij arbeidsmatige activiteiten:

20-5

• het werk zelf

• hulpmiddelen en gereedschappen

• werkomstandigheden

• begeleiding

Vijf fasen van supported employment:

20-6

1 assessment: toetsen van mogelijkheden,

beperkingen en wensen

2 jobfinding: zoeken naar duurzame banen

3 jobmatching: koppelen van de werkzoekende met

de juiste baan

4 werkplekopleiding: gericht opleiden

5 blijvende begeleiding: permanent ondersteunen

van de werknemer, werkgever en collega’s

Voorbereidingen voor het werk:

20-7

• afspraken vastleggen

• rondleiding en introductie

• tussentijdse evaluaties afspreken

Arbeidsbeleving:

20-8

• immateriële waardering

• materiële waardering

• gesprekken over de arbeidsbeleving

Wetten gericht op arbeidsrehabilitatie:

20-9

• Wet op de Sociale Werkvoorziening (WSV)

• Wet Inpassing Werkzoekenden (WIW)

• Wet Reïntegratie Arbeidsgehandicapten (REA)

Verschillen tussen betaalde en onbetaalde arbeid:

20-10

• de beloning

• eisen aan kwaliteit en kwantiteit

• arbeidscultuur

• de klant wel/niet centraal

• begeleiding bij regulier werk

De inhoud van dit thema:

21-1

21.2 Wat is ziekteleer

21.3 Neurologische ziekteleer

21.4 Interne ziekteleer

Onderwerpen bij algemene ziekteleer:

21-2

• evenwichtsverstoorders

• symptomen

• pijn

• ziekteverloop

• complicaties

Verschillende manieren van pijnbestrijding:

21-3

• pijnanamnese

• informatie geven

• medische behandeling

• houding

• ontspanning

• begeleiding

Fasen in het verloop van een chronische ziekte:

21-4

• remissie: tijdelijk wegblijven van symptomen

• regressie: tijdelijk terugvallen in een eerder

(beter) stadium

• degressie: steeds meer achteruitgaan van de

cliënt

Neurologische ziektebeelden:

21-5

• CVA (Cerebro Vasculair Accident)

• epilepsie

• polyneuropathie

• de ziekte van Parkinson

Veel voorkomende symptomen van een CVA:

21-6

• hemiparese; halfzijdige verlamming

• tonus; gespannen spieren

• hemianopsie; halfzijdige gezichtsveldstoornis

• afasie; taalstoornis

• apraxie; alledaagse handelingen niet goed kunnen uitvoeren

• cognitieve stoornissen; denkstoornissen

• persoonlijkheidsproblemen

Factoren die mogelijk een rol spelen bij het

ontstaan van epilepsie:

21-7

• erfelijke factoren

• aangeboren vaatafwijkingen in de hersenen

• hersenbeschadigingen

• alcohol- en drugsmisbruik

Symptomen van de ziekte van Parkinson:

21-8

• bewegingsarmoede (akinesie)• stijfheid (rigiditeit)• onwillekeurige bewegingen (tremoren)• huidproblemen• speekselvloed• spraakstoornissen• oogklachten• plasproblemen (mictieproblemen)• verstopping (obstipatie)• slaapstoornissen• psychische klachten

Interne ziektebeelden:

21-9

• hart- en vaatziekten

• longaandoeningen

• diabetes Mellitus

• infectieziekten

Longaandoeningen:

21-10

• astma

• COPD:

- chronische bronchitis

- longemfyseem