Post on 01-Jan-2021
ALFA C
STERIN LEZEN
ANTWOORDEN
Wat is het huiswerk?
1 a
2 b
3 b
4 b
5 b
b
C
Nu Gisteren
Ik moet naar school. x
Rada moet naar school. x
Wij moesten naar school. x
Ik moest naar school. x
Rada moest naar school. x
Wij moeten naar school. x
2 Onderwijs voor iedereen
1 b
2 a
3 b
4 a
5 a
b
B
1 vijf woorden
2 zeven woorden
3 zes letters
4 drie verschillende letters (m, a, l)
7
7
5
5
6
6
2
LES 1: NAAR SCHOOLANTWOORDEN
3 Een nieuw rooster
1 b
2 b
3 b
4 a
5 a
b
B
1 Hoi Marijn, ik ben om kwart voor vier (15.45 uur) klaar.
2 De les begint om 11 uur.
C
Maandag
Dinsdag
Engels: Woorden van les 6 leren.
Sportkleren mee!
Woensdag
5
6
7
3
LES 1: NAAR SCHOOLANTWOORDEN
Nederlands: gedicht schrijven
4 Na schooltijd
1 a
2 a
3 b
4 b
b
B
1 hoe bloemen bloeien
2 hoe een vogel leeft
3 waarom het water van de zee beweegt
Woorden les 1
1
1 allemaal
2 vandaag
3 ziekenhuis
4 operatie
5 erg
2
1 rechten
2 straffen
3 stapt
4 pistool
5 schiet
6 wonder
5
6
7
4
LES 1: NAAR SCHOOLANTWOORDEN
3
1 rekenen
2 drama
3 sport en bewegen
4 techniek
5 gezondheid
6 kunst
4
1 wolken
2 gras
3 vogel
4 gezicht
5
1 iemand niemand
2 verdrietig blij
3 open dicht
4 misschien zeker
5 vroeger later
6
1 2 3 4
het gezicht de schoen fantasie de woordspin
7
1 luisteren
2 dansen
3 bloeien
4 rekenen
5 schrijven
5
LES 1: NAAR SCHOOLANTWOORDEN
8
1 Begrijp je dat? Ja, dat snap ik.
2 Blijf je liggen? Nee, ik sta op.
3 Waar is de les? In lokaal 16.
4 Welk vak heb je? Nederlands.
5 Alsjeblieft, hier is je thee. Dankjewel.
9
mensen dieren dingen
docentmevrouw
vlindervogel
gymzaalpistool
10
1
1 v o o r b ij
2 l e v e n
3 g e l ij k
4 l a t e r
5 p u n t
6 g r a s
7 v e r d r i e t i g
8 r ij k
9 z i e k e n h u i s
11
1 b
2 a
3 a
4 b
6
LES 1: NAAR SCHOOLANTWOORDEN
1 Een bijbaantje
1 a
2 b
3 a
4 b
5 b
a
B
3,80 drie euro tachtig
3,90 drie euro negentig
4,20 vier euro twintig
4,70 vier euro zeventig
5,10 vijf euro tien
C
groot klein
de folder x
het foldertje x
de brief x
het briefje x
de bijbaan x
het bijbaantje x
de krant x
het krantje x
5
6
7
7
LES 2: VRIJE TIJDANTWOORDEN
2 Zijn jongeren tevreden met hun vrije tijd?
1 a
2 a
3 a
4 b
b
B
goed beter best
veel meer meest
weinig minder minst
3 Cupcakes
1 b
2 c
3 a
4 b
5 1 boter, suiker
2 eieren
3 meel
4 melk
b
B
1 oven 170 graden
2 meel 125 gram
3 melk 2 lepels
4 eieren 2
7
7
5
5
6
6
8
LES 2: VRIJE TIJDANTWOORDEN
4 Kun je nog zonder?
Wat Tuu Rada
Ik doe spelletjes met een vriend. x
Ik logeer bij een vriend. x
Ik praat met een meisje in de bus. x
Ik mis YouTube. x
Ik vind het handig voor het contact. x
Voor leuke dingen heb ik de telefoon niet nodig. x
Ik ben veel te vaak online. x
b
B
vroeger nu
De eerste dag is moeilijk. x
De eerste dag was moeilijk. x
Ik zat naast een meisje. x
Ik zit naast een meisje. x
We hebben contact. x
We hadden contact. x
C
han dig
wak ker
daar na
con tact
zon der
7
5
6
9
LES 2: VRIJE TIJDANTWOORDEN
Woorden
1
1 graag
2 verdienen
3 bijbaantje
4 idee
2
1 gezin
2 tevreden
3 vrije tijd
3
1 eieren
2 uur
3 graden
4 blokjes
4
1 verslaafd
2 wedstrijd
3 moeilijk
4 gesprek
5
1 de pubers de jongeren
2 vader en moeder de ouders
3 tevreden blij
4 een uur zestig minuten
6
1 2 3 4
steeds gram hartstikke handig
10
LES 2: VRIJE TIJDANTWOORDEN
7
1 vakken vullen
2 wakker worden
3 geld verdienen
4 kamer opruimen
8
1 Schep
2 Zet
3 Bak
9
1 Wanneer neem je contact op? Ik bel je maandag.
2 Welke opleiding heb je gedaan? Ik heb de bakkersschool gedaan.
3 Wat heb je nodig voor cupcakes? Ik moet meel, eieren en boter hebben.
4 Wie komt er logeren? Mijn vrienden slapen deze week bij mij.
10
1 hartstikke
2 vakken
3 klanten
4 hangt ervan af
5 ongeveer
11
1 haal
2 versier
3 Daarna
4 echt
12
1 bijna helemaal
2 dood leven
3 beetje veel
4 handig onhandig
5 verleden toekomst
6 geluk pech
11
LES 2: VRIJE TIJDANTWOORDEN
13
1 film
2 spelletje
3 idee
14
1 voorbereiden dat doe je voordat je met iets kunt beginnen
2 uiterlijk hoe iemand eruit ziet
3 steeds elke keer weer
4 leren iets nieuws oefenen tot je het kunt
5 veranderen anders maken
15
1 blij 4 boos
2 gelukkig 5 verdrietig
3 gezellig 6 verslaafd
16
1 Mag ik je pen lenen? Helaas, ik heb geen pen bij me.
2 Ik zoek een oppas voor de kinderen. Ik wil graag op je kinderen passen.
3 Ik ben niet tevreden over de school. Met klachten ga je naar de directeur.
17
vrienden
gezellig
jongeren
puber
18
jongeren ongeveer
oppassen toekomst
12
LES 2: VRIJE TIJDANTWOORDEN
1 Mo wint een prijs
1 a
2 a
3 b
4 b
5 c
b
B
1 Mo schrijft een brief.
2 Wat vraagt Mo?
3 Wie krijgt de brief van Mo?
4 Tuu geeft antwoord.
5 Hij schrijft ook een brief.
6 Wat schrijft Tuu?
C
1 van
2 onderwerp
3 groetjes
4 voor
5 hoi
6 groeten
7 tot ziens
8 beste
5
6
7
LES 3: THUISANTWOORDEN
13
2 Wie wonen er achter die voordeur?
1 b
2 b
3 b
4 a
5 a
b
B
voordeuren: 10 letters voor + deuren
eenpersoonshuishouden: 21 letters één + persoon + huis + houden
3 De moestuin
1 a
2 b
3 a
4 b
b
B
Er zijn acht vragen.
De vragen beginnen met:
1 Welke
2 Hoeveel
3 Wat
4 Wanneer
5 Waarom
5
5
6
6
7
7
LES 3: THUISANTWOORDEN
14
4 De leeuw en de geit
1 b
2 c
3 b
4
Dat deed de leeuw Dat deed de geit
stenen zoekenhout zoekenhet dak makende kelder maken
de muren makende ramen makende deuren maken
5 a
b
B
De leeuw en de geit
Een leeuw wilde een huis bouwen.
In een stuk bos zag hij een mooie plaats.
Hij bracht in de nacht stenen en hout naar de plek.
Hij werkte hard.
De volgende dag kwam daar een geit langs.
De geit wilde een huis bouwen.
"Kijk eens, dit is een mooie plek voor mijn huis.
Het hout en de stenen liggen al klaar”.
De geit werkte de hele dag aan het huis.
Toen het avond werd, ging ze slapen.
De leeuw werd wakker en ging naar het huis.
Hij geloofde niet wat hij zag.
Het huis was al half klaar.
De muren, de ramen en de deuren waren klaar.
“Vandaag heeft God mij geholpen,” dacht de leeuw.
De leeuw maakte het dak.
Zo werkte de geit overdag en de leeuw in de nacht.
Ze dachten allebei dat God hun hielp.
Toen was het huis klaar.
De leeuw ging naar bed om te slapen.
De geit kwam het huis in.
5
6
7
LES 3: THUISANTWOORDEN
15
Ze was wel bang van de leeuw.
Maar ze zei: “Wat doe jij in mijn huis?
Ik heb het gebouwd.
En God heeft me geholpen.”
“Nee” zei de leeuw “Ik heb je geholpen.
Ik heb de stenen en het hout gezocht.
Ik heb ook het dak gemaakt en de kelder.”
Na lang praten besloten ze samen te werken.
Ze gingen samen in het huis wonen.
C
1 De leeuw zag een mooie plaats.
2 De geit zag een mooie plaats met hout en stenen.
3 De geit maakte de muren, de ramen en de deuren.
4 Het huis was klaar.
5 De leeuw en de geit praatten met elkaar.
6 De leeuw en de geit gingen samen wonen.
LES 3: THUISANTWOORDEN
16
Woorden
1
1 gesprek
2 doe mee
3 prijs
4 snel
2
1 alleenstaand
2 gescheiden
3 het gezin
4 de groep
3
1 Welke
2 Wat
3 Wanneer
4 informatie
4
1 bouwen
2 plek
3 stenen
4 kelder
5
1 2 3 4
groeten gewonnen eerst de leeuw
6
1 tot ziens groeten
2 de plaats de plek
3 een paar een stel
4 het is waar het is echt
5 zaaien in de grond stoppen
LES 3: THUISANTWOORDEN
17
7
1 echt nep
2 meer minder
3 vers oud
4 overdag 's nachts
5 zaaien plukken
6 kwam ging
8
1 b
2 a
3 a
4 a
9
1 samenwerken
2 huishouden
3 banknummer
4 samenwonen
10
1 kwam
2 geholpen
3 klaar
4 langs
5 zorgt
LES 3: THUISANTWOORDEN
18
11
1
1 p l a n
2 l i n k
3 r e a g e r e n
4 s a m e n
5 a c h t e r
6 z a d e n
7 g r o n d
LES 3: THUISANTWOORDEN
19
1 Wat Nederlanders mogen weten
1 b
2 b
3 a
4 b
5 b
b
B
Milka Bem Rada Tuu
De oorlog kwam steeds dichterbij. x
Dat doe je in mijn land, dat hoort zo. x
Dan hoor ik erbij. x
Mijn geloof is heel belangrijk voor mij. x
Sommige mensen denken dat wij dom zijn. x
Het ergste is: je moet alles achterlaten. x
De vrouw was heel blij. x
Ik mis haar heel erg. x
C
Dit is klein Dit is nog kleiner Dit is het kleinst
Dit is het ergst. x
Zij is nog ouder. x
Zij was heel blij. x
Dit is het leukst. x
Hij is het grootst. x
Die tas is zwaar. x
Dat is nog dommer. x
Het was gevaarlijk. x
Dit is nog belangrijker. x
5
6
7
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
20
2 Iedereen is gelijk
1 a
2 a
3 a
4 b
5 b
b
B
Deze oefening gaat over jouw mening.
Je antwoord is altijd goed.
C
Een Meer dan een
de wetten x
de gevangenis x
de grondwet x
de moslims x
de regels x
de vrouw x
de mensen x
de koning x
de haren x
de rechten x
de hindoes x
de straat x
de landen x
5
6
7
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
21
3 Beroemde Nederlanders
1 b
2 c
3 a
4 b
5 b
a
B
Wie Wat? Waarom bekend?
Achmed Aboutaleb Politiek Hij werd burgemeester van Rotterdam
Fanny Blankers-Koen Sport Zij won vier gouden medailles met hardlopen
Johan Cruijff Sport Beroemdste voetballer van Nederland
Hardwell Muziek Beste DJ dance van de wereld
Aletta Jacobs Politiek Ze vocht voor gelijkheid van mannen en vrouwen.
Jan Leeghwater Uitvindingen Hij bedacht een plan om nieuw land te maken.
Rembrandt van Rijn Schilderen Zijn meest bekende schilderij is De Nachtwacht.
Annie Schmidt Schrijven Zij schreef mooie kinderboeken en heel veel gedichten.
C
Wat doet hij? Wie doet het?
schilderen een schilder
dansen een danser
schrijven een schrijver
sporten een sporter
uitvinden een uitvinder
voetballen een voetballer
dichten een dichter
hardlopen een hardloper
bouwen een bouwer
5
6
7
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
22
4 Alle bomen zijn dood
1 b
2 c
3 a
4 b
b
B
reizen Nederland
Morgen vertrekt ze. x
Het regent er vaak. x
Het gras is heel groen. x
De vliegreis duurt lang. x
Het kan er heel koud zijn. x
Hij kwam met het vliegtuig. x
Alle bomen zijn kaal. x
In de lente komen er bladeren aan de bomen. x
Woorden Les 4
1
1 gevaarlijk
2 geholpen
3 ergste
4 belangrijk
5 contact
2
1 regering
2 zomaar
3 grondwet
4 gelijk
5 huidskleur
5
6
7
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
23
3
1 burgemeester
2 dokter
3 schilder
4 uitvinder
5 schrijfster
6 voetballer
4
1 sparen
2 het vliegtuig
3 ze vertrekt
4 het buitenland
5 de bladeren
5
de voetballer het schilderij de bomen
de wolkjes het portret de gevangenis
6
1 2 3 4
ze ademt de boodschappen getrouwd stemmen
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
24
7
1 de wetten de regels
2 iedereen alle mensen
3 opsluiten de gevangenis
4 de lente groen
8
1 ze ademt
2 kost
3 schrikt
4 hoort
5 vertrekt
9
1 Ze zijn nu man en vrouw. Ze zijn getrouwd.
2 Ze stemden op hem. Hij werd gekozen.
3 Hij droeg haar zware tas. Hij heeft haar geholpen.
4 Hij moest snel weg. Er was gevaar. Hij is gevlucht.
5 Hij heeft lang gepraat. Hij heeft een verhaal verteld.
10
1
1 g e l o o f
2 s t r a f
3 b e r o e m d
4 m e n i n g
5 d e n k e n
6 w o l k j e s
7 v r i e n d e n
8 o c h t e n d
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
25
11
1 saai spannend
2 lelijk prachtig
3 zilveren gouden
4 mannelijk vrouwelijk
5 alle sommige
6 verder weg dichterbij
7 volgende vorige
12
1 zomaar
2 gelijk
3 discrimineren
4 drugs
13
1 eigenlijk
2 over
3 Eindelijk
4 hardlopen
5 gelijke
6 bedoelt
7 vluchteling
14
Ha Mo,
Ik ben verliefd!
Weet je op wie?
Op Milka!
Dag, Tuu
LES 4: NEDERLANDANTWOORDEN
26
1 Welkom op het ROC
1 a
2 b
3 c
4 c
5 b
b
B
Ja, meestal wel Nee, meestal niet
Je naam x
De naam van je oma x
Je adres x
Welke muziek je mooi vindt x
Wat je graag eet x
Je geboortedatum x
Je handtekening x
5
6
7
LES 5: TOEKOMSTANTWOORDEN
27
2 De toekomst van de aarde
1 a
2 a
3 a
4 b
5 b
a
B
Het ijs smelt: Het ijs wordt dan water.
De zeespiegel stijgt: De zee wordt dus hoger.
C
Oorzaak: Het regent.
Gevolg: Ik word nat.
Oorzaak: De aarde wordt warmer.
Gevolg: Het ijs smelt.
Oorzaak: Het is droog.
Gevolg: De planten groeien niet.
6
7
5
LES 5: TOEKOMSTANTWOORDEN
28
3 Welk werk past bij jou?
1 a
2 a
b
4 Over 50 jaar
1 In Afrika
2 Nee
3 Twee robots
4 Koekjes
5 In Nederland
6 Er is genoeg water voor de planten.
Er is genoeg eten voor de mensen.
Er is geen oorlog.
b
B
Woorden met twee letters: bijvoorbeeld ik, in.
Woorden met vier letters: bijvoorbeeld woon, hier.
Woorden met zeven letters: bijvoorbeeld koekjes, fabriek.
Een woord dat begint met een r: robot.
Een woord dat begint met een hoofdletter: Bijvoorbeeld Over, Ik.
5
5
6
6
7
LES 5: TOEKOMSTANTWOORDEN
29
Woorden
1
1 opleiding
2 zo snel mogelijk
3 handtekening
4 ontvangt
2
1 klimaat
2 mens
3 energie
4 smelten
5 water
3
1 andere
2 restaurant
3 taxi
4 iets voor jou
4
1 veranderd
2 gekregen
3 voldoende
4 gebruiken
5 groeien
6 oorlog
5
1 binnen buiten
2 samen alleen
3 lekker vies
4 kapot heel
5 voorkant achterkant
6 oorzaak gevolg
LES 5: TOEKOMSTANTWOORDEN
30
6
1 het voedsel het eten
2 de wereld de aarde
3 het beroep het vak
4 de formulieren de papieren
5 een handtekening zetten tekenen
6 poetsen schoonmaken
7
1 de rivier de Rijn, de Nijl
2 de woestijn de Sahara
3 het beroep automonteur, timmerman
4 de natuur de zee, het bos
8
1 2 3
de vakantie geloven de oorlog
9
de rivier de fabriek
de aarde de woestijn
LES 5: TOEKOMSTANTWOORDEN
31
10
1 terug
2 geboren
3 problemen
4 voedsel
11
1
1 t a x i
2 g e z o n d h e i d
3 f a b r i e k
4 k l i m a a t
5 o o r z a a k
6 s m e l t e n
7 a s s i s t e n t
8 r e s t a u r a n t
12
1 automonteur
2 chauffeur
3 restaurant
4 vakantie
LES 5: TOEKOMSTANTWOORDEN
32