naam: ………………………………………
VakantiebundeltjeDeel 1: rekenen
Deel 2: spelling en taal
Deel 3: begrijpend lezen (Nieuwsbegrip)
Deel 1: metend rekenen, hoofdrekenen, kloklezen
1. Maateenheden. Vul in < , > , = 1 dm ………… 1 cm 1 cm ………… 1 dm 30 cm ………… 300 dm
1 cm ………… 10 mm 10 mm ………… 1 dm 180 dm ………… 18 m
1 m ………… 1 dm 1 cm ………… 1 m 0,1 cm ………… 1 mm
1 m ………… 10 dm 1 dm ………… 10 cm 15 cm ………… 0,15 mm
1 mm ………… 1 cm 0,5m ………… 5dm 15 dm ………… 1,5 m
1 m ………… 10 cm 9 mm ………… 0,9cm 1dm ………… 100mm
2. Maateenheden. Lees de zinnen. Gebruik de best passende lengtemaat. (km, m , dm , cm , mm)
De afstand van Brussel tot Amsterdam druk je uit in ………… .
De lengte en de breedte van je slaapkamer druk je uit in ………… .
De lengte van een lepeltje druk je uit in ………… .
De grootte van een volwassen persoon druk je uit in ………… of ………… .
De breedte van je vingernagel druk je uit in ………… .
3. Maaltafelpuzzel. Vermenigvuldig alle getallen van de eerste rij met die van de eerste kolom. Schrijf de uitkomsten in het rooster. Na een tijdje zal je ook de getallen ontdekken die in de eerste rij en de eerste kolom ontbreken.
x 5 2 8 6 4
9 9
7 21
30 42
5 45
48
3 9
8
1 7
8
15-02-1980
25-05- ‘91
17-03-1991
7-08-2012
30-6-2001
18-01-1980
7 augustus 2012
30 juni 2001
15 februari 1980
18 januari 1980
25 mei 1991
17 maart 1991
4. Data. Verbind een datum van de linkerkant met juiste datum uit de rechterkant.
5. Hoofdrekenen tot 100. Vul de ontbrekende getallen en bewerkingstekens in.
- 4 =- + -
63 = 69= = =
- = 10
25 = 45+ : + : 1 =
= = =64 + =
86 - = 66
- + + 2 =
= =
- = 40
+ = 7
+ +
10 + 47 =
= = =
+ 48 =
2 2 2+ 4 3 2
1 8 6+ 6 1 2
7 2 6+ 1 0 3
4 2 2+ 5 5 5
5 6 6+ 1 1 6
4 4 4+ 2 3 8
4 3 1+ 5 1 9
5 5 9+ 3 5
8 2 2- 6 1 1
7 7 7- 5 4 7
4 6 8- 1 5 2
5 8 9- 4 7 0
8 4 5- 1 1 6
4 4 6- 2 1 9
5 2 2- 3 0 8
7 1 2- 6 0 5
8. Cijferend vermenigvuldigen.
…………… …………… ……………
…………… …………… ……………
…………… …………… ……………
2 8 6x 3
3 8 7x 2
1 4 2x 7
1 5 3x 6
2 8 2x 3
2 5 8x 2
2 5 6x 2
1 4 8x 3
1 7 2x 5
2. Au/ou. Omcirkel telkens het juiste woord.
Die soep is veel te zaut /zout .
Mi jn baas heef t een n ieuwe auto /outo .
De mouwen/mauwen van mi jn t ru i z i jn te kor t .
De sous/saus is a l koud/kaud.
3. Ij/ei. Vul in ij of ei
r …… k w ……nig v …… l ig
r …… s k r …… t k r …… gen
gr …… s k l …… n t …… d
a l t ……d ge l …… k m …… s je
4. Ei/ij. Soms kan je een woord schrijven met ij en ei, maar dan hebben de woorden een andere betekenis. Weet jij het verschil tussen beide woorden?
steil: …………………………………………………………………………………………
st i j l : …………………………………………………………………………………………
reizen: ………………………………………………………………………………………
rijzen: ………………………………………………………………………………………
5. Lange en korte klanken. oo of o ? Schrijf de woorden in de juiste kolom.
overkant * zomer * vogel * grootmoeder * post * droom * potten * boom * dolfi jnen
Ik hoor een OO en ik schrijf een OO Ik hoor een OO en ik schrijf een O Ik hoor een O en ik schrijf een O
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
.........................................................................
6. Bijvoeglijke naamwoorden. Vul een passend bijvoeglijk naamwoord in.. Elk bijvoeglijk naamwoord mag je maar 1 keer gebruiken!
De ……………………………………………………………… heer wandelde in de stad.
Suzan eet een ……………………………………………………………… appel.
Linda smult van de ……………………………………………………………… kersen.
An en Jan wonen in een ……………………………………………………………… huis.
Elke winter maken wij een ……………………………………………………………… sneeuwman.
Luc is verliefd op dat ……………………………………………………………… meisje.
Achter het huis ligt een ……………………………………………………………… tuin.
De ……………………………………………………………… hond beet in zusjes knie.
7. Verkleinwoorden. Zoek het verkleinwoord van deze woorden.
lam: ………………………… kam: …………………………
man: ………………………… pen: …………………………
stem: ………………………… som: …………………………
bal: ………………………… spel: …………………………
8. Het alfabetSchrijf telkens de twee volgende en de twee vorige letters van het alfabet op de stip. . . g . . . . o . . . . d . . . . w . .
. . i . . . . s . . . . u . . . . k . .
Schrijf de letters in alfabetische volgorde. c - n - q - l - g - x
……………………………………………………………
y - d - f - w - z - i
……………………………………………………………
r - u - p - a - e - s
……………………………………………………………
b - t - o - k - m - h
……………………………………………………………
9. Rijmwoorden. Lees de woorden. Kleur de woorden die rijmen in dezelfde kleur.
boek
pakfles
bak
glaswas
zes
mier
boorbier
steen
Top Related