VPPK — Vlaamse Psychologische en Pedagogische … · Web viewstimulus-responsBV. Moeder wrijft...
Transcript of VPPK — Vlaamse Psychologische en Pedagogische … · Web viewstimulus-responsBV. Moeder wrijft...
Ontwikkelingspsychologie 1
1 GESCHIEDENIS, THEORIE EN ONDERZOEKSSTRATEGIEËN1.1 INLEIDING
Wetenschappelijk
wil stabiliteit en verandering van gedrag begrijpen over levensloop vss domeinen: fysiek, perceptueel, cognitief, emotioneel, sociaal interesse vr beïnvloedende factoren vr ontw.
Toegepast
belang vr praktijk
Interdisciplinair
ontwikkeld dr gecombineerde inspanningen uit vss wet.
1.1.1 THEORIEËN OVER ONTWIKKELINGTheorie: geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat gedrag beschrijft, verklaart en voorspelt
Nut van theorie
Begrijpen: geeft richting en bet. a wat we zien Basis voor praktijk (weten wat te doen) Behoefte a wet. Bevestiging = belang van replicatie
1.2 BASISVRAGEN OF STRUCTURELE KENMERKEN VAN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGISCHE THEORIEËN
1.2.1 CONTINU OF DISCONTINUWaarheid tussenin ~metafoor wolkenformatie: plotse wolk: discontinu, MAAR voorb. aan vooraf: continuVB. 1e woordje / 1e stapje: discontinu maar eig gevolg van continue geb. nl. brabbelen en rechtop zitten
Discontinu ContinuKwalitatieve verandering: nieuwe manier van reageren in specifieke periodes
Kwantitatieve verandering: uitbreiden van al bestaande vaardigheden
Abrupte verandering: plotse ommezwaai – crisis
Vaak geleidelijke verandering – gradueel (nt altijd)
Morele waardenVB. overstap creche-school: totaal nieuwe wereld met andere wetten en vaardigheden
VB. Motoriek: kruipen-stappen-lopen
VB. romantische relatie: helemaal anders dan vriendschapsrelatie
VB. Kennis over wereld: leert meer naarmate je veroudert & WS: je leert woord per woord
VB. Zelfst. Wonen: levensplan fundamenteel herdenken
VB. Lengte: je groeit mm per mm
VB. Puberteit: manier van denken VB. Puberteit: groei en geslachtsrijpheid
1.2.2 1 VERLOOP OF MEERDERE?Vroeger: aanhangers van stadiatheorieën (Piaget & Kohlberg)
Zelfde sequentie (= volgorde) v ontwikkeling Universeel Unidimensioneel
Nu: meerdere vormen v ontw. mog. dr unieke combinaties v pers. omgev. kenmerken
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 2
1.2.3 ERFELIJKHEID OF OMGEVINGBiologische theorieën erfelijkheid NATUREaangeboren biologische eig.
Nadruk op ontw. als endogeen: van binnenuit gestuurd Benadrukken stabiliteit en belang v erfelijkheid Omgeving: belangrijk bij vroege ervaring
Milieutheorieën omgeving NURTUREfysische en soc. Invloeden uit omwereld
Nadruk op ontw. als exogeen: van buitenuit gestuurd Beklemtonen plasticiteit en veranderbaarheid Omgeving: hele leven belangrijks
Tegenwoordig: nature en nurture spelen op complexe manier in op elkaar, nu= genuanceerde visie, ipv klassieke gedragsgenetica moleculaire genetica
1.3 LEVENSLOOPPERSPECTIEF Extreem kiezen balans = levensloopperspectiefTheorie: gegroeid uit dynamisch systeem: ziet leven als dynamisch proces
Belangrijke vertegenwoordiger van dynamische systeembenadering Gegroeid uit onderz. Nr volwassenen en ouderen Ontwikkeling als
o Levenslango Multidimensioneel en veelvormigo Plastischo Ingebed in vss contexten
1.3.1 LEVENSLANG In tegenstelling tot Freud, Piaget en Kohlberg Volwassenheid: ontw. V vele mog. Levenslange ontw. 3brede domeinen v ontw. Die interageren
o Fysieko Cognitiefo Emotioneel en sociaal
Prenataal Bevruchting – geboorteBaby en peuter Geboorte – 2 jaarVroege kindertijd 2 – 6 jaarLagere schoolleeftijd 6 – 11 jaarAdolescentie 11 – 18 jaarVroege volwassenheid 18 – 40 jaarMiddelbare volwassenheid 40 – 65 jaarLate volwassenheid 65 - overlijden
1.3.2 MULTIDIMENSIONEEL EN – DIRECTIONEELMultidimensioneel: bepaald door complex samenspel v biologische, psychologische en sociale factoren
Bv. Taal: voc omgeving / grammatica natuurMultidirectioneel of veelvormig
Voor- en achteruitgang over alle domeinen heen: tussen ontw.lijn ontw.o Sport: tactiek achteruit, uithoudingsvermogen vooruit
Voor- en achteruitgang binnen zelfde domein: binnen ontw.lijn ontw.o Fysiek achteruit, emotioneel vooruit
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 3
Collectieve ervaringen ku trauma’s opl. : gn liefhebbende ouders, liefhebbende partner kan dit trauma verhelpen
1.3.3 PLASTICITEIT Kneedbaarheid, veranderbaarheid Grote vss tss individuen Capaciteit tot veranderbaarheid neemt af over tijd, toenemende rigiditeit (stijfheid,
starheid)
1.3.4 VSS CONTEXTENLeeftijdsgebondenGebeurtenissen sterk gebonden aan leeftijd en dus voorspelbaar (normatief (:bepalen functioneren ve grote groep) IEDEREEN
Vb. scherper differentieëren v emoties: capaciteit neemt af afh. Vd leeftijd
Geschiedenisgebondenervaren dr mensen geboren rond zelfde tijdstip (normatief) COHORT, GENERATIE: afh. V gebeurtenis w bepaalde categorie of generatie getroffen, oorlog treft ene, uitkomst ve verkiezing een andere
Oorlogen, terreurmisdaden, digitalisering… onvoorspelbaar Vergrijzing, klimaatverandering… voorspelbaar
Niet-normatiefOnregelmatige gebeurtenissen, beperkt aant. Mensen, niet voorspelbaar ENKELE PERSONEN. Invloeden specifiek voor jezelf als persoon zorgen voor een leven dat anders is dan de andere, vaak unieke gevolgen
Ernstige ziektes, trauma, verhuizen nr buitenland, lotto, uitvinding, boek geschreven, verlamming…
1.3.5 INVLOEDEN OP ONTWIKKELINGBabyboomgeneratie: ’40-’60, geëngageerde, geëmanicpeerde generatie v wereldverbeteraars
Generatie X: ’60-’80, individualisten, donkerder, postmoderne geest, leegte, nihilisme, pessimisme
Generatie Y: ’80-’00, dromen, individualistisch maar EN-EN generatie: willen goed doen vr anderen maar lokaal en indiviualistischer balans
Opm. generatie Y: alles moet plezant zijn, ouders ruimen elk ongemakje weg, we mogen nooit eens ongelukkig zijn applaus-, fopspeengeneratie met helikopter-, droneouders + Narcisme en generation Me
1.4 INHOUDELIJKE TYPERING VAN ONTW.PSYCHOLOGISCHE KENMERKEN1.4.1 WETENSCHAPPELIJKE VOORVADERS
1.4.1.1 EVOLUTIETHEORIE DARWINNatuurlijke selectie: organismen met bep. Eig. (adaptaties) overleven beter (giraf: nek)Seksuele selectie:Eig die bijdragen tot reproductieve succes v organisme (pauw: staart) beide soorten eig. grote kans op overerving: Survival of the fittest
1.4.1.2 BETEKENIS EVOLUTIETHEORIE VR ONTW.PSY Toepasbaar op mens : bep eig. en gedragingen nuttig vr onze overleving Recapitulatietheorie : ontogenese als herh. Van fylogenese (eenvoudig complex)
Ontogenese: ontw. ve mens v geboorte tot dood (gedurende mensenleven)Fylogenese: ontw., evolutie V mens als soort (over vss generaties heen)
Recapitulatietheorie toegepast op ontw. v spel
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 4
Vroege kindertijd (0-4): dieren (kruipen) Kindertijd (4-8): nomadische mensachtigen (anthropoids): jagen, vissen (tikkertje) Pre-adolescentie (8-12): overgang nr sedentair bestaan (huisje spelen) Adolescentie (12-24): georganiseerde beschaving (hobby’s)
1.4.1.3 NORMATIEVE BENADERING HALL, GESELL, BEGIN 20E E Onderzoek om leeftijdsgem. & typische ontw. (norm) in kaart te brengen Vaststelling: geordend patroon v veranderingen bevestigt maturatie-idee (rijping)
1.4.1.4 TESTBEWEGING Binet, begin 20e E: Stanford Binet intelligentietests: identificeren kinderen met
leerproblemen (BSO) : voorspellen hoe kinderen zouden scoren op schoolo Interesse in individuele vss in ontw. groeito Norm / curve opstellen
1.4.1.5 ALGEMEEN Darwin: verklaring Hall: beschrijving Binet: voorspelling
1.5 KLASSIEKE THEORIEËN UIT 20STE EPsychoanalyse: Freud, EriksonLeertheorie: traditioneel behaviorisme, sociaal leren theoriePiaget
1.5.1 PSYCHOANALYSE: FREUDVisie: kinderen gaan dr reeks stadia met conflicten tss biologische driften (agressief, seksueel) en sociale verwachtingen Opl. Bepaalt psychisch functioneren
Psychoseksuele theorie: manier waarop ouders omgaan met driften v kind in 1e jaren bepaalt ontw. vd persoonlijkheid
Mens. Psyche bevat interne bron van vaste psychische energie die gedrag motiveert (driften)2 basisdriften: Libido (gericht op leven en plezier: sociale integratie) & Thanatos (dood, destructie: onafhankelijkheid, differentiatie)Driften 1 doel: lust bevrediging. MAAR irrationele driften: denken nt a MS, zijn egocentrisch
Persoonlijkheidsontw. = gevolg van hoe individu met driften omgaat Mens. Geest deelt zich op in 3 structuren
o ID / ES: bron v biologische basisbehoeftes en verlangens Geregeerd dr primair denkproces zonder logica Opereert vlgns lustprincipe
o EGO /ICH: bewuste rationele kant vd mens (~scheidsrechter) Werkt adhv realiteitsprincipe Geregeerd dr secundair proces denken probeert energie v driften om
te zetten: sublematieo SUPEREGO/ UBERICH: (geweten) regels v MS volgen
Vertegenw. Deel dat normen en waarden vd MS internaliseert Aangeleerd dr socialisatie ‘goede’ w beloond (trots), ‘slechte’ bestraft (schaamte, schuld)
Metafoor persoonlijkheidsontw. ~waterbuizensysteemo Kranen open: ID / ES predomineert (neurotische angst)o Kranen dicht: SUPEREGO/UBERICH domineert (morele angst: krampachtig
voortdurend kritisch stemmetje in je hoofd)o Druk afleiden: EGO/ICH bemiddelt
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 5
1.5.1.1 PSYCHOSEKSUELE STADIA1) Oraal geboorte-1jaar
o Kinderen steken alles in mond, eerste hechtingsfiguren, ontw. hechting en liefde…o Problemen: nagelbijten, afhankelijkheid orale fixatie
2) Anaal 1-3 jaaro Zindelijk worden = onafhankelijkheid & zelfstandigheid, je ondervindt dat je kan
ingrijpen op omgevingo Problemen: dwangneurose (Obsessive Compulsion Disorder) anale fixatie
3) Fallisch 3-6jaar SLEUTELMOMENT IN PERS.ONTWo Oedipuscomplex (verliefd w op ouder v ander geslacht (eerste libidinale driften w
ontw. Ouder van eigen geslacht komt tss (triadische tsskomst) & introduceert wet/regel UBERICH w gevormd (electracomplex: oedipuscomplex bij meisjes)
o Problemen: perfectionisme, groepsdruk, slaafs a anderen dr te obsessief bezig te zijn met regels, faalangst fallische fixatie
4) Latentie 6-11jaaro Driften nt zo sterk aanw.
5) Genitaal adolescentieo Driften gericht op lichaam v iemand anders, nt meer partieel en auto-erotischo Problemen: psychoseksueel
In elke nieuwe ontw.fase: libido zet zich vast op andere erogene zone: zone die lust verschaft door bevrediging vh eros te bieden
DUS: discontinue ontw. in fasen, 1 verloop // iedereen maakt hetzelfde mee, zou dus vr iedereen in principe hetzelfde moeten zijn // nature: driften biologisch geprogrammeerd, nurture: ouders zeer belangrijk beide, nadruk op nature
1.5.1.2 KRITIEK OP FREUD Te grote klemtoon op rol v seksuele gevoelens Theorie is cultuurspecifiek (nl 19e E, victoriaanse ms) Gn onderzoek bij kinderen Theorie gebaseerd op ervaringen
1.5.2 PSYCHOANALYSE: ERIKSON Rol ego (och) vss
o Freud: defensief: verdedigt zich tgn dreigingen v es (id) en uberich (superego)o Erikson: constructief: actief opl. v conflicten waarmee individu geconfronteerd w,
constant op zoek nr mog. om te groeien, leven rijker te maken, te integreren Visie
o Freud: pessimistisch, donker, ego levert voortdurend strijd kind w geboren als duivelskind
o Erikson: optimistisch, globaal, ego is sturende positieve kracht die voortdurend streeft nr ontw. v psycho-sociale identiteit kind w geboren met ego dat pos. Ingesteld is en ons steeds verder brengt
Belang van sociale omgevingo Freud: minimale rol: intrapsychischo Erikson: substantiële rol interpsychisch proces psychosociale ontw. centraal
Duur ontw.o Freud: na 5j ligt persoonlijkheid vasto Erikson: ontw.= levenslang proces, voegt aant. Stadia toe a theorie van Freud. 1e
levenslooppsycholoog, gaat verder waar Freud stopt door door te gaan tot sterven Epigenetisch model
o leven ontwikkelt zich volgens vast stramien van binnenuit universele geldigheid, maar contextuele invulling
o groeit van binnenuit (op groei gericht mechanisme via ego)
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 6
o opeenstapeling vss lagen goed doorkomen ve crisis: implicaties vr verder pers.heidsontw.
Psychoseksueel stadium (Freud)
Psychosociaal conflict (Erikson)In elke levensfase ligt conflict, als je nog problemen hebt uit vorige fasen kunnen deze vr problemen zorgen in volgende ontw.fasen = epigenetisch model
Oraal Anaal Fallisch Latentie Genitaal
Vertrouwen wantrouwen Autonomie schaamte Initiatief schuld Vlijt minderwaardigheid Identiteit verwarring Generativiteit (iets dat jou overleeft na je
dood) stagnatie (nergens ter wereld product v je identiteit)
Ego-integriteit wanhoop1.5.2.1 PSYCHOANALYSE VOOR- EN NADELEN
Voordelen Nadelen Nadruk op unieke ind. Levensgesch.
(klinische meth.) Inspireerde ond. Over vele aspecten
van mens. Psycho-sociale ontw.
Weinig aandacht vr andere methodes, daardoor geïsoleerd
Vele ideeën moeilijk te onderzoeken (ego-sterkte bv.)
1.5.3 BEHAVIORISME EN SOCIAAL LEREN Filosofische achtergrond v behaviorisme
17e E: Locke : tabula rasa: kind als onbeschreven blad men wilde zeer direct nr gedrag kijken, ging er nt langer van uit dat mensen zeer goed of zeer slecht geboren w.
o Continue ontw.o Vele richtingeno Kind: passief
Geen stagemodellen meer (~Freud, Erikson), alles komt zeer gradueel tot stand (stimulus-respons)
Klassieke conditionering: stimulus-responsBV. Moeder wrijft altijd over hoofdje baby bij borstvoeding. Na tijdje begint kind te zuigen als je over zijn hoofdje wrijft. Ongeconditioneerde stimulus: aanbieden v moederborstOngeconditioneerde reactie: zuigreflex bij aangeboden krijgen moederborst reactie die nt aangeleerd m. w Neutrale stimulus: wrijven over hoofdje ih beginGeconditioneerde stimulus: wrijven over hoofdje op moment dat het al geassocieerd w met moederborstGeconditioneerde reactie: zuigreflex bij wrijven over hoofjd
Operante conditionering: straffen en bekrachtigen
1.5.3.1 IVAN PAVLOV: geinteresseerd in manier waarop gedragingen a elkaar gekoppeld w via associaties
Klassieke conditionering
Experiment: Voedsel (UCS) Salivatie (UCR)
Voedsel + belgeluid (NS) Salivatie (UCR)
Belgeluid w met voedsel geassocieerd waardoor
Belgeluid (CS) Salivatie (CR)
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 7
Concept klassieke conditionering: adhv experiment op Kleine Albert
Hamergeluid (UCS) schrikreactie (UCR)
Hamergeluid + rat (NS) Schrikreactie (UCR)zien v rat w geassocieerd met hamergeluid waardoor
Rat (CR) Schrikreactie (CR)
Klassieke conditionering = 100% afhankelijk vd stimulus
Operante conditionering
Gedrag straf of bekrachtiging gedrag w aangepast
1.5.3.2 BURRHUS FREDERIC SKINNERBeschrijft operante of instrumentele conditionering
Operant: operatie uitvoeren op omgeving: intentioneel ingrijpen om iets gedaan te krijgenInstrumenteel: gedrag is instrument om in te grijpen op omgeving
Zowel stimulus wegnemen als toedienen kan zorgen voor toename/afname vh gedrag
Frequentie van gedragNeemt toe Neemt af
Stellen van gedrag leidt tot
Toedienen van stimulus
Positieve bekrachtiging toedienen van gewenste stimulus
Positieve straf: toedienen van ongeweste (aversieve) stimulus
Vermijden van stimulus
Negatieve bekrachtiging: wegnemen van aversieve stimulus
Negatieve straf: wegnemen gewenste stimulus
Klassiek Operant S R sequentie Passief: gedrag is fctie v aanw. V
stimulus die reflexmatig gedrag uitlokt BV. Wrijven over hoofdje bij zuigen
RS sequentie Actief: individu probeert actief bep.
Vormen van stimulus te bekomen BV. Buiten spelen beloning
Huilen van baby kan in beide vormen geïnterpreteerd worden.
Operant: huilen om aandacht te krijgen (S: wenen / R: aandacht)Klassiek: huilen door pijn, honger… (S: pijn, honger / R: wenen)
1.5.3.3 KERNASSUMPTIES Mens= passief
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 8
o Geen interne groeiprocessen / introspectieo Mens. Gedrag: verkapt in gedragseenheden (atomistisch wereldbeeld)o Gedragseenheden ku a elkaar gekoppeld w op toevallige wijze via alg. wetten
complexero Soc. Omg. Programmeert mens. Gedrag (= mechanisch)
Vele ontw.lijnen mog. Ontw= kwantitatief accumulatieproces op grond v omg.invloeden continue
ontw.o Gevolg
Weinig aandacht vr leeftijdspecifieke processen Fasetheorieën: zinloos
1.5.3.4 SOCIAAL LEREN THEORIE Albert Bandura
o Modeling / imitatie (zeer krachtig leerprincipe)/ observerend leren: opnieuw passiefo Later uitbreiding nr soc-cogn. Theorie: meer actieve bijdrage in leerproces
3 stappen plano Observatie: observeren v gedrag en reactie daaropo Selectie: vanuit observatie maak je selectie v pers. Standaarden o Competentie: ontw. v gevoel v self-efficacy (pers. Comp.) : je overtuigt jezelf dat je
capabel bent om eigen doelen te behalen
1.5.3.5 VOOR- EN NADELEN Voordeel: toegepast n gedragstherapie (behavior modification) = comb. V conditionering en
model-leren Nadelen
- Omgeving meer invloed dan in theorie + motivatie is belangrijk- Onderschatten v eigen bijdrage tot ontw. - Token economy: bonnen om kinderen te belonen. Werkt nt altijd zoals je initieel
verwacht. Zeer instrumentief: kinderen weten dat ze beloning krijgen op langere termijn :
beloning vr alles en steeds meer Bv. Vroeg slapen want straf maar ze gebruiken bon om langer op te blijven Systeem kan tgn je beginnnen werken + liefde v ouders w voorwaardelijk Bv. 1 snoepje per keer dat kind vriendelijk is indruk dat er iets tegenover
vriendelijkheid moet staan Politie ook geldboete bij ongepast gedrag
1.5.4 PIAGETFilosofische achtergrond
18e eeuw (Rousseau)o Kind gezien als gezond en ethisch v nature o Discont ontw.:4 stages (vroege, midden, late kindertijd & adolescentie) ontw. psy o Maturatie: the sequence of organismic changes in the course of development that are
goverened by instructions in the genetic code rijpingo Kinderen: actieve impact op eigen ontw.
Cognitieve ontw: kinderen bouwen actief kennis op dr omgaan met en verkennen v wereld Doel cogn. Ontw. :adaptatie (universeel)
o Structuren v denken passen zich aan om externe wereld te begrijpen en evenwicht te bereiken
o bv. Adaptatie a objectpermanentie: eerst hebben kinderen nt door dat een vw blijft bestaan als je er een doek over legt
wat zijn structuren;o georganiseerde gehelen v reeks uiteenlopende schema’so dominante mentale denkvormen die typisch zijn vr elke fase
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 9
o schema’s w vaak samengebracht onder noeer ve structuur omdat men ontdekt dat er organisatorisch principe a ten grondslag ligt
o Gaandewel ontw. kinderen schema’s in hun hoofdo Als je zit-/stuur-/trapschema maakt en combineert kan kind leren fietsen
Schema: specifieke psychologische elementen die grondslag zijn v bep. Vaardigheid
Structuur: georganiseerd geheel v schema’s waartussen relatie is
1.5.4.1 PIAGET’S STADIA / FASESSensorimotorische fase (0-2j) Vroege kindertijd
Leert wereld kennen dr te handelen en via zintuigen Toevallig zuigen op duim: sensorieel genot
o Reactie w motorisch herh. En duimzuigschema w opgebouwd
zintuigen gebruiken, eerste schema’s ontw.
Pre-operationele fase (2-6j) Midden kindertijd
Peuters reageren op wat ze actueel waarnemen + bep. Voorstellingen Beschikt over capaciteit om wereld symbolisch voor te stellen
o Virtuele werelijkheid ipv fysieke werkelijkheido Vb. uitgestelde imitatie, objectpermanentie, doen-alsof spelletjes
Beter in staat om mentale representaties vd wereld op te bouwen, denken w stabileren en symbolisch denken : mog.
Concreet operationele fase (6-12j) Late kindertijd
Logische bewerkingen (operaties) uitvoeren Betere organisatie in redeneren Operaties moeten compleet blijven Goed in afwegen optie
Denken w accurater / saaier: magische aspect verdwijnt, ku ng niet denken over dingen die ze nt zien of dingen in de toekomst
Formeel operationele fase (12-ouder) Adolescentie
Abstract en hypothetisch redenereno Denken in termen v doelen en mog.o A wet doen en experiment opstellen
Ku denken over toekomst en dingen die we nt zien
1.5.4.2 METHODEN ONDERZOEK Begin: observeert eigen kinderen (0-2j) Later: klinische interviews (oudere kinderen)
1.5.4.3 VOOR- EN NADELENVoordelen Nadelen
Kinderen leren actief, hebben rijke gestructureerde intelligentie
Stimuleerde veel onderzoek over kinderen Ontdekkingsleren w gestimuleerd in
scholen
Onderschatte competentie v baby’s en peuters
Prestatie kan verbeterd w dr training ontdekkingsleren
Bep. Theorievorming na adolescentie1.6 RECENTE THEORIEËN1.6.1 INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIE
Metafoor vd pc: mens. Geest = systeem dat symbolen manipuleert en waardoor info stroomt Gebruik diagrammen (flowcharts) v stappen in opl. Problemen Gradueel kwantitatief & multidimensioneel
Louise De Meulenaer 2017-2018
Doelgericht iets dat veraf ligt te pakken
krijgen
Kijkschema
Grijpschema
Loopschema
Ontwikkelingspsychologie 10
Recente ontw. binnen theorie: neuropsychologie v cogn. Ontw. o Hoe zijn veranderingen in hersenen gerelateerd a veranderingen in cogn. Funct.ereno Welke ervaringen stimuleren / ondermijnen hersenontw.
Voordelen Nadelen Kind: actieve denker (~Piaget) mr geen
stadia Zorgvuldige, rigoureuze ond.meth.
Gn omvattende ontw. theorie Gn plaats vr verbeelding/creativiteit Ond. In labo’s, gn real life (koel en klinisch)
Piaget Infoverwerking Kind: actief lerende Universeel Stapsgewijze ontw.: maturatie v
ment.structuren Alg. concepten (geheel)
Kind: actief lerende Universeel Continue ontw. v cogn. Deelprocessen Specifieke processen: deelaspecten zoals
geheugen, aandacht en categorisatie 1.6.2 ETHOLOGIE EN EVOLUTIONAIRE ONTW.PSYCHOLOGIE (CONTEXTUELE THEORIE)
Ethologie: evolutionaire of overlevingswaarde v gedrag Evolutionaire ontw.psychologie: adaptieve waarde v aangeleerd gedrag vr de soort
o Sommige eig w als mens. Gezien klopt nt. : Capucijnaapjes: ook gevoel vr moraliteit Taak van ethologie: studie v aanpassingswaarde (overlevingswaarde) v gedrag en belang
ervan in evolutie en overleven ve soorto dus: ethologie focust op fylogenese (darwin)o vb. koeien: wel objectpermanentie, buizerds niet (mtn weten dat muis onder blad daar
nog steeds is) Studieobject v ethologie: Instincten: kant en klare reactieschema’s of gedragspatronen
o die doorheen evolutie vd soort aangeboren zijn (biologisch verankerd)o die nut hebben omdat ze aanpassing en overleving ve soort bevordereno vb. reflexen
instinctsterk: groot gamma a instincten (biologisch geprogrammeerde reactiepatronen) instinctzwak: nt zo vertrouwen op instincten mens vormde basis vr evolutionaire ontw.psy.
o doel: adaptieve waarde v cogn., emo, soc ontw. nagaan
1.6.2.1 IMPRINTING= proces waarbij bep. Stimulus tijdens kritische periode w opgeslagen hechtingsmechanisme
o Eendjes: 1e bewegend object dat ze zien na geboorte = moeder
Belangrijke voorwaardeno Kritische periode: bep. Bio. Rijpingsperiode
om bep. Gedragingen aan te leren (later: sensitieve periode)
bij mensen: gevoelige periode: hechten op latere leeftijd is moeilijk maar niet onmogelijk
bij wolven: hechting moet voor bep. tijd gebeurt zijn of het gaat nt meero Soort stimulus: stimulus nt geprogrammeerd, wel instinctmatig volgedrag
1.6.2.2 HECTHINGSTHEORIE JOHN BOWLBY ethologie vormde basis vr latere hechtingstheorie (John Bowlby)
o imprinting ~hechtingo mens hechting : bio geprogrammeerd (lachen, brabbelen… aangeboren sociale
signalen om hechtingsrelatie te ontw.) hechtingstheorie neemt basisassumpties v ethologie over
o kritische / gevoelige periode: wolfskinderen ku nt hechten a menseno Soort stimulus: bepalend: moeilijk om hechting te ontw. met depri moeder
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 11
1.6.3 VYGOTSKY’S SOCIOCULTURELE THEORIE (CONTEXTUELE THEORIE) Cultuur: waarden, overtuigingen, gewoonten, vaardigheden v soc. Groep beklemtoont
andere soc. Producten Cogn. Ontw.: sociaal gemedieerd en dus een cult. Bep. proces
o Sociale interactie: samenwerken en dialogeren met mensen die meer weten cogn. vooruitgang
o Taal grote rolo Volwassenen mtn voorop lopen op kinderen, nt te veel te moeilijk, nt te weinig
te makkeljko Cult. Vss w beklemtoond : cogn. Processen: universeel: mensen zoeken manieren om
cogn. te Ontw. en cultuur waarin ze opgroeien heeft hier invloed op Vss culturen selecteren andere taken die kinderen moeten leren Voordeel: kinderen ontw. unieke vaardigheden in elke cultuur Nadeel: verwaarlosing v biologische invloeden en eigen bijdrage tot ontw.
Piaget Infoverwerking Vygotski Kind: actief lerende Universeel Stapsgewijze ontw. Algemene concepten Nature en nurture
Kind: actief lerende Universeel Continue ontw. Specifieke processen Nature en nurture
Kind: actief lerende Cultureel bepaald Continue en
stapsgewijze ontw. Nature en nurture,
klemtoon op nurture1.6.4 ECOLOGISCHE SYSTEEMTHEORIE (BRONFENBRENNER) (CONTEXTUELE THEORIE)
Bronfenbrenner: mens ontw. binnen complex systeem v relaties en is beïnvloed dr vss niveau’s v omgeving (sluit zich aan bij Vygotski want nurture)
Bio-ecologisch model: biologische & sociale factoren bepalen samen ontw. transactioneel Niveau’s: hiërarchische reeks v concentrische cirkels (v binnen nr buiten en multi-layered)
- kind w omringd dr vss concentrische cirkels die ontw. beïnvloeden (hoe dichter hoe meer invloed) kinderen komen zeer vaak met invl. In contact veel impact
SYSTEMEN
1. Microsysteem: Speelt zeer prominente rol, heeft grote impact op wie we w, wat we doen. Bv. Gezin waarin kind opgroei, leerkrachten, mate en stijl v betrokkenheid ouders, vrienden…
2. Mesosysteem: betreft interacties tss vss microsystemen bv. Betrokkenheid v ouders op school, huiswerkproces… ouders grote rol
3. Exosysteem: systeem waar je als kind nt veel mee in contact komt, beïnvloedt jou indirect via andere microsystemen bv. Werksituaties v je ouders. Stress? Mss minder tijd vr jouw interactieve opvoeding, vrienden en kennissen v ouders…
4. Macrosysteem: niveau vd natie, MS, cultuur waarin je opgroeit bv. Tastbare pol. Maatregelen, cultureel klimaat, wetten waarnaar je je moet gedragen, waarden die rol spelen in MS
5. Chronosysteem: temporele dimentie vh hele model, zeer dunamisch, alle systemen voortdurend onderhevig a verandering
Invloed v 5 tov 1: alleen gaan wonen, op kot gaan minder afhankelijkInvloed v 5 tov 3: verhuizen: vriendengroep v ouders verandert, werk verandert…
Conclusie: ontw. = samenspel omgeving en individu. Mens = product en producent v eigen omgeving.
1.7 ONTWIKKELING BESTUDERENHypothese: voorspelling vanuit theorie die kan opgebroken w in predicties
1.7.1 ONDERZOEKSMETHODEN
1.7.1.1 SYSTEMATISCHE OBSERVATIE Naturalistische observatie = Observatie in nat. Omg.
o Voordeel: alledaags gedrag zien
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 12
o Nadeel: weinig controleo Gestructureerde observatie = Observatie in laboo Voordeel: meer controleo Nadeel: niet-alledaags gedrag
1.7.1.2 ZELFRAPPORTERING Klinisch interview = flexibel, zoals in gesprek
o Voordeel: veel info op korte tijd, sluit goed aan bij alledaags gespreko Nadeel: accuraatheid, problemen met sociale wenselijkheid en verbale vaardigheden
Gestructureerd interview = altijd zelfde vragen op zelfde maniero Voordeel: gestandaardiseerdo Nadeel: geen diepgang zoals in open gespreko Interview w gestructureerd wanneer je geen ruimte laat vr bijvragen / verdieping
1.7.1.3 KLINISCHE GEVALSSTUDIE Veel info over 1 persoon : volledig beeld Comb. V observaties, interviews en testscores W gedaan als er weinig personen zijn, kleine populatie bv. Seriemoordenaars Via proces v triangulatie probeert men vanuit vss invalshoeken de gem. deler v wat er bij die
persoon speelt te pakken te krijgen
1.7.1.4 ETHNOGRAFIE Methoden om cultuur te bestuderen
o Vragenlijstonderzoek: veralgemeenbaarheid v processen nagaano Etnografische methode: culturele bet. V gedrag proberen te achterhalen
Beschrijvende, kwalitatieve techniek Nt individu, maar cultuur/groep Participerende observatie om eigen invloed te minimaliseren Nadeel selectieve interpretatie en gn generalisatie
Je probeert finesse v bep cultuur diepgaander te vatten via participerende observaties Crosscultureel ond. : effecten v ondz. In Belgie ook gemanifesteerd in bv. China?
1.7.2 ALGEMENE ONDERZOEKSDESIGNS
Correlationeel Experimenteel Samenhang tss variabelen Gn oorzaak-gevolg effect
Oorzaak-gevolg effect Laboratorium-experimenten mog. nt
toepasbaar in realiteit1.7.2.1 CORRELATIONEEL ONDERZOEK
Correlationeel designo Info bij bestaande groepen, relatie tss 2 variabelen w bestudeerd
Correlatiecoëfficiënto Getal dat sterkte v samenhang weergeefto Teken geeft richting aan: pos / neg verbando Geeft aan of er verband is tss rel. positie op 1 variabelen en rel. positie op andere
+ : hoe meer het ene, hoe meer het andere (hoe meer eten, hoe dikker) - : hoe meer ene, hoe minder andere (hoe meer roken, hoe korter leven) 0 : gn relatie
1.7.2.2 EXPERIMENTEEL ONDERZOEK Interferentie oorzaak-gevolg mog. Dr toevallige of gerandomiseerde toewijzing Onafhankelijke variabele
o Veroorzaakt veranderingen in andere variabeleo Behandeling / manipulatie waarbij variabele onder controle gehouden w
Afhankelijke variabeleo W beïnvloed dr onafhankelijke variabeleo Variatie v variabele afhankelijk v variatie in onafhankelijke variabele
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 13
VARIANTEN
Labo-experiment: randomisatie (wij bep.groepen vr pp nt) + gn ecologische validiteit Natuurlijk experiment: gn randomisatie + ecologische validiteit Opl: Veld-experiment: randomisatie + ecologische validiteit
1.7.3 DESIGNS OM ONTWIKKELING TE BESTUDEREN
1.7.3.1 CROSS-SECTIONEEL (TRANSVERSAAL) Voordelen
o Efficiënto gn uitval of praktijkeffecten
Nadeleno alleen alg. trends, gn individuele vss in ontw.o cohort-effecten: iedere leeftijdsgroep behoort tot ander cohort (leeftijdsgebonden
gebeurtenissen!)
1.7.3.2 LONGITUDINAAL Voordelen
o Algemene patronen en individuele vsso Relaties tss vroegere en latere gebeurtenisseno Heterogeniteit a variatie en ontw. + individuele ontw. beter in kaart brengen
Nadeleno Uitval : mensen willen nt meer meedoen, verhuizen…
! selectieve uitval! Bv. Onderzoek nr rebellie en rebellen vallen uit!o Praktijkeffecteno Tijdsintensiefo Gebaseerd op 1 cohort dus zelfde historische context vr alle ppo Ander gedrag als je onderzocht w?
1.7.3.3 LONGITUDINAAL-SEQUENTIEEL Reeks (=sequentie) v steekproeven die elk x-aantal jaren gevolgd w Over vss cohorten en jaren heen Voordelen
o Zowel longitudinale als cross-sectionele vglo Cohort-effecten analyseren : vss 20-jarigen met 30jarige op vlak v depressie?o Nadeelo Uitvalo Praktijkeffecteno Tijdsintensief: eerst meten van data, daarna nog analyseren
Time laged design: leeftijd cte en op zoek nr geschiedenisgebonden invloeden
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 14
2 FYSIEKE ONTWIKKELING IN DE EERSTE TWEE LEVENSJAREN2.1 LICHAAMSGROEI: VERSCHUIVINGEN EN LICHAAMSPROPORTIE
Groeispurten, toename in babyvet, meisjes kleiner en lichter dan jongens Snelle groei blijft continue ontw., ookal verloopt ze soms exposief Jongens vs meisjes Ethnische vss en individuele vss (skelet) Meisjes lopen bij adolescentie fysiek 2 j voor op jongens, zij beginnen dan aan inhaalbeweg.
Dr radiografie te vgl ku we weten waar kinderen zitten in ontw. proces Lichaamsproportie
o Geboorte: hoofd :1/4 vh lichaamo Volw. Hoofd: 1/8o Belangrijke trend in fysieke ontw.: cephalocausale trend (groeien v kop tot staart)
2.1.1 GROEITRENDS
Cephalocausaal Proximodistaal V hoofd nr staart Onderste deel v lichaam ontw. minder
snel dan hoofd
V dicht nr ver Uitersten groeien later dan hoofd en
romp (romp-ledematen-vingers/tenen)2.2 ONTWIKKELING VAN DE HERSENEN
Ontwikkeling op microscopisch niveauo Bij geboorte: te veel neuroneno Na de geboorte
Verbindingen tss neuronen Neuronen zonder verbindingen sterfen af: programmed cell death
(~synaptisch snoeien) Stimulatie w essentieel
Gestimuleerde neuronen vormen verbindingen & synapsen Nt-gestimuleerde neuronen verliezen synapsen en keren terug nr
ongedifferentieerde staat: synaptic pruningo Proces v myelinisatie
Schacht v myeline rond axonen (adhv gliacellen), waardoor info-overdracht sneller gaat
Gevolg: volume en gewicht vd hersenen nemen toe Begint in 1e levensjaren tot adolescentie
o Multidirectioneel want timing & tempo zeer vss v gebied tot gebied Ont. Op niveau vd cortex
o Eerst ontw. in visuele, auditieve en motorische gebieden: meteen na geboorteo Later: taal en frontale cortex (hogere-orde denken): op moment dat je gevoelige
periode vr taalontw. Meemaakto Initieel: zeer plastischo Lateralisatie: 2 hemisferen krijgen aparte set fcties
LH: verbaal, sequentieel denken, positieve emoties RH: spatiaal, parallel en holistisch denken, negatieve emoties
Omgevingsinvloeden erg belangrijk o Stimulatie om neuronen te activeren en verbindingen te makeno OPM.
Overstimulatie kan cognitieve schade aanbrengen! Te lang in stimulusarme omgeving (~weeshuis) hersenschade
o Experience-expectant brain growth: hersenen verwachten basispakket v input om fundamenten v hersenen te leggen om basisfuncties te activeren
o Experience-dependant brain growth: alles wat je als individu meemaakt laat sporen achter in je brein unieke stimuli zorgen vr unieke hersenen
Slaappatroon verschuift nr dag-nacht ritme tijdens 1e levensjaar
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 15
Behoefte a slaap daalt van 18 tot 12u /dag doorheen 1e levensjaar
2.3 BEÏNVLOEDENDE FACTOREN OP LICHAAMSGROEI Erfelijkheid (lengte, gewicht, groeisnelheid) zolang omgeving nt extreem negatief is Voeding
o Zeer cruciaal in eerste 2 levensjaren want 2x zoveel energieverbruik als volw.o Borst flesvoeding
Goede balans vetten en proteïnen, verteerbaarheid, volledigheid, gezonde groei, vlottere overgang nr vast voedsel (vss smaken flesvoeding)
Dus: borstvoeding bevorderlijk vr veel vss aspecten v fysieke ontw. Geen gevolgen vr emotionele band tss moeder-kind
Borstvoedingo Grotere overlevingskans in ontw.landeno Meer tijd tss kindereno Geen vss in emo aanpassing
Snelle gewichtstoename in babytijd: gecorreleerd met kans op overgewicht op latere leeftijd Slechte voeding
o Marasmus: complete fysieke achteruitgang tijdens 1e levensjaaro Kwashiorkor: gezwollen buik dr gebrek a proteïnen
Emo welzijno Nt-organisch gebrek a enthousiasme: groeistoornis dr gebrek a ouderlijke liefdeo Teruggetrokken en apathisch gedrag bij kind
2.4 LEERVERMOGENS2.4.1 KLASSIEKE CONDITIONERING
2.4.2 OPERANTE CONDITIONERING Bekrachtiging: gedrag stijgt Straf: gedrag daalt
2.4.3 HABITUATIE= graduele afname v sterkte v respons ten gevolge v repetitieve blootstelling
Herstel (recovery): vaststelling dat nieuwe stimulus resulteert in terugkeer nr hoger niveau v responsiviteit
Voordeel v habituatie: aandacht is meer gefocust Novelty preference: nieuwe stimulus kort na habituatie: voorkeur vr nieuwe stimulus Familiarity preference: Oude en nieuwe stimulus: meer tijd tussen. Kinderen herinneren zich
gehabitueerde stimulus en kijken daar eerst nr indicatie langetermijngeheugen
2.4.4 IMITATIE = capaciteit om gedrag van andere personen te imiteren
Deels aangeboren Mirror of spiegelneuronen id hersenen biologische basis
o Achter imitatie zit activatie v spiegelneuronen: w actief als je zelf iets doet of ziet gebeuren. Activiteit in spiegelneuronen en imitatie: basis v empathie, legt link met eigen acties en die v anderen
! kinderen proberen intentie vh gedrag te doen: als ouders het verkeerd voortonen, zullen ze toch proberen juist te doen
2.5 MOTORISCHE ONTWIKKELINGMotorische ontw. beïnvloedt sociale ontw.
Ruwe motorische ontw.: controle over acties waardoor je omgeving kan exploreren (kruipen) Fijne motorische ontw.: controle over kleinere acties (grijpen) Cephalocausale en proximodistale groeitrends: ook vto motorische ontw.
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 16
o Grijpen met arm gaat sneller dan grijpen met vingertjes : hoe dichter bij lichaamsas hoe vroeger je het kan
o ! met been grijpen: schending cephalocausale trend: armen redelijk los in schoudergewrichten en dus geen controle, been strakker in heupgewrichten en dus meer controle meer functioneel om te grijpen
Mijlpalen v motorische ontw. zijn universeel! Dynamische systeemtheorie: verklaren hoe snel kinderen stappen doorlopen: coordineren
en intrigreren v andere actie-systemen : vss actiesystemen hebben om die gradueel complexer te maken en samen te brengen nieuwe motorische vaardigheden aanleren impliceert verwerven ve gradueel complexer actiesysteem
4 factoren bij elke nieuwe vaardigheido Ontw. centrale zenuwstelstel (CZ)o Capaciteit vh lichaam te bewegeno Doelen vh kindo Ondersteuning dr omg.
Nieuwe vaardigheid: eerst tentatief (trial and error) daarna vlotter en efficiënter. EMOTIES! Motorische cortex moet in staat zijn bevel te geven om actie uit te voeren Sommige kinderen zitten achter: nt dr motorische problemen mr dr motivatie Fijne motoriek
o Pre-reiken: slecht gecoördineerde zwaaibeweging nr objecto Vrijwillig reiken: neemt toe in efficiëntie en snelheido Reiken voor grijpen: vb v poximodistale trend o Reiken nr vw stoppen want mislukt 2 armen 1arm reiken nr bewegende
obj. grijpen nr iets ih donker: anticiperen waar vw zich bevindto Soorten grepen
Grijpreflex Rijfgreep: volledige arm gebruiken om obj. Dichtbij te brengen Handgreep: vingers tgn handpalm Tanggreep: alle vingers + duim Pincetgreep: kleine objecten want enkel duim & wijsvinger
2.6 ONTWIKKELING ZINTUIGENSensaties : passief indrukken opdoen + adualisme: overdonderd door chaos v indrukkenPerceptie: Actief proces v interpretatie en organisatie + dualisme: onderscheiding tss subj. Indrukken en buitenwereldAdualisme: Stroom van wisselende zintuigen
2.6.1 TASTZIN, REUK EN SMAAK Tastzin : handpalmen, voetzolen en gelaat gevoeligst
o Voorkeur vr matige temp.o Voorkeur huidcontact met verzorger: werkt kalmerend kind w gemakkelijker
getroost dr geur v moeder dan v iem anders Reuk en smaak: goed ontwikkeld
o Voorkeur zoete smaken (zuur en bitter)
2.6.2 GEHOOR < 6maanden
o Vanaf 3 dagen: hoofd draaien nr geluid hersenen weten v welke kant geluid komto Gevoel vr muzikale frasering (voorkeur mozart dan vr pop bv.)o Opgewonden bij hoge intense tonen, rustig bij lage zachte toneno Voorkeur vr mens. stem en moedertaal: herkennen klanken die nt tot m-taal behoren
> 6 maanden o Herkenning gesprekseenheden (speech units) : basis om bet. af te leiden
Vb. pauzes, zinsneden o Ritmische sensitiviteit breidt zich uit nr woorden en lettergrepen
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 17
4-7 maanden: gevoel vr muzikale frasering 6-8 maanden: gevoeligheid vr geluiden uit eigen taal en vreemde talen 7-9 maanden: herkenning vertrouwde woorden & gesprekseenheden uit eigen taal
2.6.3 ZICHT, DIEPTEPERCEPTIE EN PATROONPERCEPTIE
2.6.3.1 ZICHT Zicht ontw. o impuls v hersenontw.
o 2 maanden: focussen op object en kleurherkenningo 4 maanden: basiskleuren onderscheideno 6 maanden: omgeving scannen, bewegend object volgeno 6-7 maanden: diepte-perceptie (nodig om te kruipen)
In vgl met andere zintuigelijke systemen komt zicht achter
2.6.3.2 DIEPTEPERCEPTIE = capaciteit om afstand tss objecten & afstand tss objecten & onszelf in te schatten
o Belangrijk vr diverse motorische vaardigheden zoals reiken en kruipen Visuele kloof
o 6-14 maanden: nt betreden v visuele kloofo Verandering in hartslago Kritiek: toetsen v capaciteit tot diepteperceptie: afh. v capaciteit tot kruipen
diepteperceptie al vroeger aanw. Stappen in dieptezicht
o <1 maand: gevoelig vr bewegende obj.o 2-4 mnd: binoculaire diepte: integratie v beelden afk. v beide ogeno 5-12 mnd: gevoeligheid vr diepte in tekeningen (perspectief)
Dieptezicht: bevorderd dr kruipen Bij elke nieuwe positie: diepte mt aangeleerd w: verliezen efkes dieptezicht bij leren stappen Kruipen draagt bij tot herinnering v locaties
2.6.3.3 PATROONPERCEPTIE Contrastsensitiviteit: contrast refereert nr vss in hoeveelh licht tss 2 aansl. zone’s: (2mnd) Baby’s verkiezen meest contrasterende patroon patroon met hoogste complexiviteit
o 3 weken: weinig contrastgevoelig & voorkeur vr grote simpele patroneno 2 mnd: meer oog vr detail, voorkeur vr complexere patroneno 4 mnd: ontdekken patronen als grenzen onzichtbaar zijno 12 mnd: objecten herkennen als 2/3 vd figuur ontbreekt
2.6.3.4 GEZICHTSPERCEPTIEo <1 mnd: voorkeur vr eenvoudige gezichtspatronen: rand v gezichto 2-4 mnd: voorkeur complexere elementen in gezicht (= binnenzijde), onderscheid tss
bekende en onbekende gezichten, voorkeur moeder’s gezicht vs vreemd gezichto 5-12 mnd: kan emo uitdrukkingen op gezicht waarnemen
Vroege voorkeur voor normaal gestructureerd gelaat Liever ‘mooie’ gezichten dan lelijke Mooi = symmetrisch Baby’s zoeken nr patronen, info om wereld in te schatten
2.6.3.5 INTERMODALE PERCEPTIE Intermodale perceptie
o Info v vss zintuigen w geïntegreerdo < modus: 1 zintuiglijk systeem
Capaciteit neemt gradueel toe in 1e levensjaar Amodaal: iets wat vss zintuigen tgl aanspreekt: deur opengaan+ mens zien, je voelt hoort en
ziet basketbal botsen… Differentiatie theorie
o Kinderen zoeken actief nr invariante, nt-veranderende kenmerken vd omgevingo Stellen variabele relaties tss stimuli vast
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 18
o Perceptie w meer en meer sensitief = gedifferentieerdo Interactie met omg. Versnelt zintuigelijke ontw.o Kinderen percipiëren en geven bet. a wat ze zien
Perceptie: zoeken nr structuur die steeds meer verfijnd w
3 COGNITIEVE ONTWIKKELING IN DE EERSTE TWEE LEVENSJAREN 3.1 PIAGET3.1.1 ALGEMENE CONCEPTEN Cognitieve ontw. doorlopen van stadia van kindertijd tot adolescentie
1 e stadium: sensorisch motorisch stadium (0-2j) = baby’s en peuters ‘denken’ met hun ogen, oren, handen en andere sensorisch-motorische middelen
Baby’s handelen obv sensoriële input en herh. Handelingen Baby’s leren wereld kennen via sensorisch en motorisch handelen Activiteiten in het hoofd ku nog nt w uitgevoerd Schema’s: specifieke psychologische componenten
o Georganiseerde manieren om bet. te geven a ervaringo Wat a handeling gem. is en herh kan w
Schema’s veranderen met de leeftijdo Eerst gebaseerd op handelingen (bewegingspatronen)o Daarna mentaal niveau (denken)
3.1.2 COMPONENTEN VAN COGNITIEInhoud: concrete inzichten en vaardighedenFunctie: doel: betere adaptatie v individu a omgeving (universeel)structuur: object v onderzoek bij Piaget. Hoe veranderen schema’s tijdens ontw.
3.1.3 ALGEMENE CONCEPTEN: DEEL II Aanpassing: opbouw v schema’s dr indirecte interactie met omg. Waardoor met op meer
aangepaste wijze weet om te gaan met omg. Bestaat uit 2 compl. Processen assimilatie
o gebruiken v bestaande schema’s om buitenwereld te begrijpen accommodatie
o aanpassen v oude schema’s + vorming nieuwe om zich beter a omg. A te passen evenwicht : assimilatie > accommodatie onevenwicht: assimilatie < accommodatie je schrikt van de wereld
metafoor: equilibratiemodel: golvend model: voortdurend op zoek nr evenwicht alle rondrijdende voortuigen = auto’s concept w opgesplitst in subcatetorieën via proces v
o generalisatie: bestelwagen, persoonswagen, vrachtwageno differentiatie: vss ontdekken tss vss ‘auto’s’ vliegtuig ≠ auto
aanpassing: proces dat plaatsvindt in interactie met buitenwereld ontwerpen schema’s om betere connecties te maken tss wat in hoofd afspeelt en buitenwereld
organisatie: intern herschikken en verbinden v schema’s opbouwen v structuren Metatheorie
o Kind: actieve kenniszoekero Kinderen construeren ideeën over wereld die ze actief verkennen
Holistisch-organismisch mensbeeldo Zoeken nr eenheid en inherente orde via processen v aanpassing en organisatieo Inherente drang / tendens nr hoger niveau v functioneren en stabiliteit
Ontw / evolutie nr een meer aangepast functioneren : fctie vo Rijping zenuwstelstelo Actieve interactie met fysieke werkelijkheido Ervaring in interactie met sociale milieu (verzorging, opvoeding…)o Adaptieve organismische equilibratieproces
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 19
3.1.4 SENSORIMOTORISCH STADIUM: GEBOORTE – 2JAAR Opbouw schema’s dr sensorische en motorische exploratie Circulaire reacties: manier om eerste schema’s at passen. Kind stuit op nieuwe ervaring dr
eigen bew. reactie is circulair omdat baby gebeuren steeds herh.
SENSORIMOTORISCHE SUBSTADIA°-1 mnd Oefenen aangeboren reflexen Reflexen pasgeborene1-4 mnd Primaire circulaire reacties Eenvoudige mot. Gewoonten ivm eigen
lichaam4-8 mnd Secundaire circulaire reacties Herh. Interessante effecten in omg.8-12 mnd Coördinatie secundaire circulaire reacties Intentioneel, doelgericht gedrag,
objectpermanentie12-18 mnd Tertiaire circulaire reacties Exploreren eig v vw dr nieuwe hand.18 mnd – 2j Mentale voorstellingen Interne weergave objecten of
gebeurtenissen: uitgestelde imitatie3.1.4.1 SUBSTADIUM 1: INOEFENEN AANGEBOREN REFLEXEN
Aangeboren reflexen = bouwstenen sensorimotorisch denken Baby’s zuigen, grijpen en kijken altijd hetzelfde, ongeacht omstandigheden: invariant
biologisch geprogrammeerd Passieve ontvanger
3.1.4.2 SUBSTADIUM 2: PRIMAIRE CIRCULAIRE REACTIES Herh toevallige hand. Om basisbehoeften te bevredigen (eigen lichaam) Egocentrisch: vanaf eigen behoeftes Nt langer dr externe prikkel, maar dr eigen gedrag Gedrag aanpassen a omst.heden
3.1.4.3 SUBSTADIUM 3: SECUNDAIRE CIRCULAIRE REACTIES Rechtop zitten, aandacht nr externe wereld Herh. V interessante effecten die dr eigen hand. Veroorzaakt w Imitatie v vertrouwde (!) handelingen bij anderen
3.1.4.4 SUBSTADIUM 4: COÖRDINATIE SECUNDAIRE CIRCULAIRE REACTIES INTENTIONEEL GEDRAG: om eenvoudige problemen op te lossen Communiceren met buitenwereld Voorwaarden voor intentioneel gedrag
o Uitwendig gericht op objecto Middelen om doel te bereikeno Gericht op aanpassing a nieuwe toestand, gn herh. V bekende schema’so Vanaf begin doelgericht, nt toevallig
Terugvinden v verborgen objecten objectpermanentie: inzien dat obj. Blijven bestaan als ze uit zicht zijn
o Gwn object bedekkeno Onvolledige (: beginnende) objectpermanentie: A-niet-B-fout: speelgoed onder 2e
kussen: zullen blijven kijken onder 1e (nt meer in fase 5) Bijkomende voordelen
o Intentioneel handelen: begin v probl.opl.denken & ontw. v praktische intelligentieo Beter anticiperen op geb. en intentioneel proberen te verandereno Intentionele imitatieo Meer variabel zijn om te krijgen wat je wil
3.1.4.5 SUBSTADIUM 5: TERTIAIRE CIRCULAIRE REACTIES herh hand. Die op obj. Gericht z., nu met meer variaties (bv. Op andere manier studeren) Ontdekken nieuwe middelen dr actief experimenteren Gevolg: nt meer assimileren, ook accommoderen Gn A-niet-B-fout gevestigde objectpermanentie
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 20
3.1.4.6 SUBSTADIUM 6: MENTALE VOORSTELLINGEN Interne weergave v info die mens. Geest kan manipuleren
o Mentale beelden v mensen en obj / begrippen Voordelen
o Geïnterioriseerd experimenteren: problemen opl. in hoofd o Uitgestelde imitatie: gedragingen v nt-aanw. Modellen onthouden en later nadoeno Verbeeldingsspel: alledaagse en ingebeelde geb. uitbeelden
6 vss substadia w gekenmerkt dr 3 vss capaciteiten v cogn. Ontw.
1) Herh. Toevallige gebeurtenissen2) Intentioneel gedrag3) Mentale voorstellingen
3.1.5 RECENT ONDERZOEK Baby’s ku dingen veel vroeger dan Piaget beweerde Baby’s weten veel over fysieke eig. v vw indien proceduers gebruikt w waarbij ze nt actief nr
vw mtn zoekeno Methode: habituatie onderzoek dat nagaat of sequentie a gebeurtenissen ingaan tgn
verwachtingen Vaststelling: recovery (langer kijken) bij onmog. Gebeurtenis dan bij mog. Gebeurtenis Suggereert dat baby
o Verwonderd is over afw. V fysieke realiteit & zich dus bewust is vd aspect vd fysieke werkelijkheid
o Over objectpermanentie beschikt: verwacht dat obj. Achter scherm blijft bestaan Kritiek: gn replicatie + onduidelijk wat peuters nu goed begrijpen bij langer staren Mentale voorstelling vanaf 18 mnd Meer recente evidentie
o Herinneren en terugvinden v verborgen obj. Na 1 min (8mnd)o Uitgestelde imitatie komt vroeger
6wkn: imiteren gelaatsuitdrukkingen volgende dag 6-9 mnd: activiteiten volwassene imiteren 12-18 mnd: langere perioden en over veranderende contexten
Problemen opl. Dr analogie: kan vroeger dan Piaget beweerde Men moet mentale voorstelling hebben vd opl. Om deze in nieuwe situatie toe te passen (nt
zomaar trial and error)
3.1.6 EVALUTIE Sommige ontw. doen zich voor op moment v Piaget, andere eerder Verklaring vr cognitieve vaardigheden
o Baby’s w geboren met basiskennis in vss domeinen v denken?o Vlgns Piaget: alle kennis opbouwen via sensorimotorisch handelen
Theorie vd basiskennis (Core knowledge perspective): kinderen w geboren met reeks kennissystemen die toelaten om snel nieuwe info te vatten
Meerdere basisdomeinen v ‘core knowledge’o Fysieke kennis bv. Objectpermanentieo Taalkundige kenniso Psyschologische kenniso Numerieke kennis
Ruime consensus over 2dingeno Vele cogn. Veranderingen gebeuren geleidelijk en continuo Vss aspecten vh denken v baby’s ontw. zich nt tglijk, maar elk op tempo in ftie v
uitdagingen vanuit omg.
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 21
3.2 INFORMATIEVERWERKING Mentale strategieën: w toegepast op info die dr systeem stroomt waardoor die beter
onthouden en efficiënter gebruikt w 3vss types geheugen
o Zintuigelijk systeem: beelden, geluiden w rechtstreeks voorgesteld+kort opgeslageno KTG: er w actief gewerkt op bep. hoev. Info dr toep. Ment. Strat.o LTG: permanente opslagplaats vr kennis, onbeperkte capaciteit, retrieval: problemen
met terugvinden v info, info w opgedeeld in categorieën Central executive: deel v WG, centrale uitvoerende instantie sturing vh systeem structuur v systeem blijft zelfde, toename in capaciteit in fctie van
o hersenontw.o Verbetering in gebruik ment. Strategieën
AANDACHTo Snellere verwerking nieuwe infoo Efficiëntie en vermogen om focus te veranderen beterto Meer volgehouden aandacht
CATEGORISATIEo Indrukwekkende perceptuele organisatie in 1e jaaro Passieve categorisatie op basis v visuele kenmerken o Conceptuele organisatie in 2e jaaro Proces v actieve categorisatieo Gebaseerd op nt-waarneembare elementeno Verschuiving dr toename in kennis vd wereld objectverkenners en ouders die obj.
Vernoemen GEHEUGEN
o Habituatie-onderzoek en operante cond. focussen beide op herkenning: opm. dat stimulus gelijkaardig/identiek is aan 1 die men vroeger gezien heeft
o ≠ herinnering: zonder perceptuele ondersteuning Positief
o Denken nauwkeurig geanalyseerd in vss componenten Negatief
o Componenten w nt geïntegreerd in omvattende theorie over ontw. vh denken
3.3 SOCIALE CONTEXT VAN COGNITIEVE ONTWIKKELING (VYGOTKSY) Soc. Contexten dragen bij tot cogn. Ontw. Zone van Naaste Ontw.: reks taken die kind nt alleen kan uitvoeren maar kan leren met hulp v
ervaren partners bv. Aanleren v taal
3.4 MENTALE VAARDIGHEDEN Cogn. Theorieën proberen proces v ontw. te verklaren Specialisten inzake mentale VH(vaardigheden) richten zich op cogn. Producten (voorspellen) Bij jongere kinderen: meestal perceptuele en motorische reacties, ook vroege taal & probl.opl. Bayley Sclaes of Infant Development omvatten
o Cognitive scaleo Language scaleo Motor scale
Resultaten v mensen op elke leeftijd: vormen normale / klokvormige verdeling = normen waarmee anderen vgl w in toekomst
IQ: score om prestatie ve kind op IQtest te vgl met die v andere kinderen, zelfde leeftijd Intelligentie aangeboren? NEE: intelligentietests: slechte voorspellers vr latere intelligentie
o Intelligentie schommelt, jonge kinderen snel afgeleid, op jonge leeftijd meer motorischo OQ: ontwikkelingsquotiënten
Predictie beter voor zeer laag scorende baby’s gebruikt als screeningsinstrument Taken gebruikt als meting v ment. Mog.
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 22
o Habituatie en herstel-snelheid : indicatie v denksnelheid Habituatie en herstel, objectpermanentie en categorisatie: opgenomen in Bayleytest
3.5 TAALONTWIKKELING Snelle ontwikkeling
o Eerste woord op 12 mndo 1.5-2j: 2woord zino 6j: ws < 10.000 woorden
3.5.1 THEORIEËN OVER TAALONTWIKKELING Behavioristisch: operante cond. + imitatie Nativistisch: aang Language Acquisition Device (LAD) bio. vb. om regels v taal te leren Interactionisme: samenwerking innerlijke capaciteiten en omgeving, soc. Context belangrijk
3.5.1.1 BEHAVIORISME Skinner: taalontw. Toeschrijven a invl. Uit omg. 3 visies
o Operante conditionering: ouders versterken klanken die op woorden lijkeno Imitatie: nabootsen zinnen / klankeno Combinatie vd 2
Probleem: kinderen genereren uitspraken die nt versterkt / geïmiteerd zijn imitatie en operante cond. ONDERSTEUNEN vroege taalontw, gn sluitende verklaring
3.5.1.2 NATIVISME Chomsky: taal te complex om aangeleerd /ontdekt te w dr kinderen zonder veronderstelling v
aangeboren potentieel opl: language acquisition devide (LAD): aangeboren systeem, omvat geheel v regels, gem. a
alle talen Systeem laat kinderen toe om te begrijpen & spreken op door regels gedreven manier, zodra
ze genoeg woorden hebben opgepikt Evidentie:
o Over hele wereld: mijlpalen mbt taal in bep. volgordeo Beschikken over ritmische sensitiviteit vr zinnen en woorden o Geïsoleerd opgevoed? blijvende taalproblemen bewijs vr kritische periode vr
taalontw. Waarin aangeborden taalpotentieel kan w toegepast Tegenevidentie:
o Gem. gramm. Systeem (~basisset) vr alle talen nt gevondeno Taalontw. Verloopt geleidelijk (ipv snel) meer leren dan Chomsky veronderstelde
3.5.1.3 INTERACTIONISME Taalontw. Dr interacties tss aangeboren capaciteiten (nature) en invl. Uit omg. (nurture) 3 factoren belangrijk
o Aangeboren capaciteiteno Sterk verlangen om met anderen om te gaan o Rijke taal- en sociale omgeving
3 factoren ku vss belang he vr vss taalcomponenten: uitspraak, gramm, ws, comm.vaardigh
3.5.2 VOORBEREIDING OP PRATEN Eerste taalklanken; vocalisaties (cooing) en brabbelen Echte communicator w: gedeelde aandacht, geven en nemen, pre-verbale gebaren
3.5.2.1 VOCALISATIES EN BRABBELEN 1e levensjaar: pre-linguale periode: basis vr eigenlijke taalgebruik
o <6 weken: interesse in stemgeluiden en vss tss taalklankeno 2mnd: vocalisaties: produceren klinkerachtige geluiden (bv. Ooo, aaa : welbehagen
Pre-linguale periode
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 23
o Vanaf 4 mnd: brabbelen (babbling): medekl toegevoegd + medekl-klinker combinatie herh. In lange reeksen = nonsense combinaties (polyglot of universeel brabbelen)
o Vanaf 8 mnd: brabbelen wr mr gemodelleerd nr eigen taal (mr taalspecifiek= monoglot of aangepast brabbelen
3.5.2.2 COMMUNICATIEVAARDIGHEDEN Communiceren: interactief proces waarbij beide comm.partners op elkaar afgesteld mtn zijn
(vb. gedeelde aandacht, beurtelings spreken)o Gedeelde aandacht (joint attention)
Vanaf 4 mnd: baby kijkt in zelfde richting als volw. Volw. Kijken in zelfde richting als baby en benoemen omg.
o Geven en nemen Spelletjes waarbij spelers om de beurt meedoen inzicht in beurtelings karakter v conversatie
o Preverbale gebaren Om gedrag v anderen te beïnvloeden inzicht dat taal tot gewenste resultaten kan leiden
3.5.3 BEGINNEN TE PRATEN Eerste woorden
o Onder- en overextensie Twee-woorden zinnen
o Telegramstijl
3.5.3.1 EERSTE WOORDEN 6 mnd: ‘mama’ en ‘papa’ ku onderscheiden 12 mnd: eerste oorden Sommige woorden: samenhang met cogn. Prestaties
o Object-permanentie: ‘weg’o Puzzelstuk ku in puzzel stoppen ‘oh’
Woorden w op meer emotionele wijze uitgesproken ( wemmie: Joepie, we gaan zwemmen) Belangrijke mensen (mama,papa) Alles wat beweegt (auto, bal, kat) Bekende handeling (op, meer) Resultaten bekende handelingen (vuil,nat, warm) 2 kenmerken bij gebruik van woorden
o Onderextensie: term w te eng toegepast (lievelingsknuffel= beer, andere gn beren)o Overextensie: term w te breed toegepast (vliegtuig, tractor, camion = auto’so Meestal overextensie omdat ze woord nt herinneren
Onderscheido spreken (production): zelf benoemen v dingen vaker overextensieso begrijpen (comprehension): minder overextensies: object aanduiden: minder fouten
3.5.3.2 TWEE-WOORDEN ZIN Telegram-stijl: 2 woorden, kortere en minder belangrijke weggelaten (20-26mnd) Eenvoudige vorm (willen…, meer…) Veel vroege combinaties v woorden fout vlgns regels volw. (vanaf 2,5j meer gramm.) Regels wel gevolg? kopie v paren v woorden v volw.
3.5.4 INDIVIDUELE VERSCHILLEN Omgeving: taal gericht nr kind ‘Child directed speech’(CDS) Informatieve waarden zeer hoog
o Kortere zinnen, tragero Hoge stem, meer articulatieo Overdreven expressiviteit (meer emoties)o Duidelijke uitspraako Herh. Nieuwe woorden in nieuwe contexten
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 24
o Voorkeur vr CDS vanaf geboorteo Vanaf 5 mnd: sterke responsiviteit vr CDS
Geslacht: meisjes lopen vooruit op jongens ovv vroege ontw. WS dooro Snellere hersenontw.o Interactie tss snellere hersenontw. en sociaal responsieve omgeving (volw. praten
meer met meisjes dan met jongens) Persoonlijkheid: teruggetrokken kinderen beginnen later te praten Stijl van praten (beide paden tot zelfde resultaat)
o Referentieel WS: refereren nr objecten Peuters die graag omgeving ontdekken Peuters imitere ouders die objecten benoemen
o Expressief WS: uidrukking geven a wensen, gevoelens meer vnm, soc. Zegswijzen Sociaal georiënteerde kinderen Ouders gebruiken meer routines
Taalnormeno 2 mnd vocalisaties (cooing)o 4 mnd brabbeleno 8-12 mnd brabbelen als volw. Taalo 12 mnd 1e herkenbare woordo 18-24 mnd WS 50-200 woordeno 20-26 mnd 2 woorden combineren
Zorgen maken: substantiële achterstand op deze normeno Laat brabbelen (trage taalontw.)o 2j: gn richtlijnen ku volgen, gedachten moeilijk onder woorden brengen (mog. Probl.
Gehoor / taalstoornis)
3.5.5 ONDERSTEUNEN VAN VROEGE TAALVERWERVING
Baby’s Reageren op vocalisaties en brabbelen Aandacht vestigen en reageren op gedeelde aandacht Sociale spelletjes spelen
Peuters Samen spelen (verbeeldingsspel) Vaak met elkaar praten Voorlezen & over boeken praten
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 25
4 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING IN DE 1E 2 JAREN4.1 ERIKSON
Leeftijd Freud stadium Erikson stadium1e jaar Oraal Basisvertrouwen wantrouwen2e jaar Anaal Autonomie schaamte / twijfel
4.1.1 ERIKSON: EERSTE LEVENSJAAR Freud: nadruk op ID
o 1e levensjaar: orale fase: behoefte a voeding en orale stimulatie cruciaal Erikson: meer nadruk op ontw. Vh EGO
o Goed verloop ontw. Hangt af v kwaliteit v zorg (nit v hoev. Orale stimulatie)o Oraal-sensorisch stadium: alle zintuigen erin betrokken
Basisvertouwen wantrouweno Cruciale rol beschikbare & sensitieve oudero Wederzijdse bevestiging & vertrouwen: tot uiting via rituelen: pos. Fcties zoals geven
v gevoel v veiligheid, erkenning, voorspelbaarheid
4.1.2 ERIKSON: TWEEDE LEVENSJAAR Freud: anale fase
o Driften gecentreerd rond ontlastingo Leren controle verwerven over impulsen
Erikson: toilettraining= 1 aspecto 1jarige peuter: mt ook leren zelfvertrouwen te winnen mtb andere zakeno Eigen wil ‘protestfase’ of ‘koppingheidsfase’
Kernconflict: autonomie schaamte en twijfel Positieve oplossing: aanbieden gepaste begeleiding en redelijke keuzes
o Peuter uit individualiteit en wint a zelfvertrouwen Negatieve uitkomst: twijfel en angst
o tekort a zelfbeheersing en –controle, gepaard met schrik op veroordeling dr anderen o te sterke blootstelling: averechts effect koppigheid en rebellie
4.2 EMOTIONELE ONTWIKKELING4.2.1 BASISEMOTIES
Emoties: belangrijke rol in ontw. Die Erikson belangrijk vond (relaties met verzorgers, verkennen omgeving, ontdekking vh zelf)
Basisemoties (geluk, angst, woede, verdriet, verbazing, walging)o Universeel bij menseno Lange geschiedenis in evolutie en overlevingswaardeo Ku afgeleid w uit gelaatsuitdrukkingen
In begin bij baby: weinig differentiatie, 2 globale toestanden v opwinding (arousal): aantrekking tot aangename en terugtrekking van onaangenaame stimulus
o Vooral weerspiegeling v al dan nt bevredigd zijn v fysiologische behoefteso Solitair en zelfgenoegzaam karakter (nt gericht op anderen)
Primaire circulaire reacties in cogn. Ontw. En adualiteit (cfr) Geleidelijk uitgroeien tot duidelijke, goed georganiseerde signalen
o Op ong. 6 mndo Emoties variëren mee met sociale omgeving (responsieve / depressieve moeder)
Gevolg: interne gemoedstoestand v peuter kan agelezen w v expressie v emoties
4.2.1.1 BASISEMOTIE: GELUK (glim)lach belangrijk
o Verbindt baby en ouders met elkaaro Uitdrukking vh beheersen nieuwe vaardh. bevordert copetentie
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 26
Glimlacho Eerste wkn: als voldaan + nt gedifferentieerdo 6-10 wkn: eerste sociale glimlach (contactglimlach) uitgelokt dr mens gelaat)
Hangt samen met toenemende gevoeligheid vr complexiteit v vis. Patr. Lach
o 3-4 mnd: als reactie op actieve stimuli (kiekeboespel)o 10-12 mnd: vss vormen v lachen
Meer gereserveerd nr vreemde Kraaien v plezier, lokt zelf glimlach uit en versterkt band met ouders
o Opm. vss lach nr vreemde VS nr bekend gezicht vereist Herkenning (cogn. Ontw.) Voorkeur vr bekend gezicht VS vreemd gezicht
4.2.1.2 WOEDE EN ANGST Woede
o Frequentie / intensiteit neemt toe: uitdrukking v protesto Waarom
Is adaptief bij verkenning omgeving Cogn. Ontw.: intentioneel gedrag stellen (Piaget), waardoor je weet krijgt v
factoren die doelstellingen verhinderen Angst
o Neemt toe in 2e helft 1e levensjaar: w pas nuttig als je kan ontsnappen a angstige situatie stappen
o Meest frequente uitdrukking: tegenover onbekende volw. (vreemdenangst, 8mnd)o Parallel verloop met glimlachen nr vertrouwde menseno Indicatie dat kind onderscheid leert maken tss vss gezichten o Vreemdenangst: hangt af v meerdere factoren: temperament kind, vroegere ervaring
met vreemden, situatie en stijl v vreemdeo Scheidings(/separatie)angst: 8 mnd, angst om dr verzorgingsfiguren verlaten te w
Logisch gevolg v hechte band die w opgebouwd
4.2.1.3 BASISEMOTIES: EERSTE VERSCHIJNENGeluk Glimlach: van bij geboorte
Sociale glimlach : 6-10 wkn Lachen: 3-4 mnd
Woede Algemene ‘distress’(=stress bij geboren worden ~traumatische gebeurtenis) : bij geboorte
Woede: 4-6 mndAngst Eerste angsten: 2e heft 1e jaar
Vreemdenangst: 6-12 mnd Scheidingsanst: 6-15 mnd
4.2.2 BEGRIJPEN EMOTIES VAN ANDEREN Emotionele besmetting: natuurlijk aangeboren eigenschap, overnemen van emoties v mensen
in je omgeving vroege kinderjaren Herkennen gelaatsuitdrukkingen van anderen : 7-10mnd In begin
o Imiteren gezichtsuitdrukking v andereno Vaststellen / ontdekken v emoties v anderen dr automat. Proces v emo. Besmetting
Geleidelijk ontdekken dat emoties gerelateerd z a bep. Gebeurtenissen / personen Sociale bevestiging zoeken (Social referencing): kind baseert zich op emo. Reactie v
vertrouwenspers. om situatie te ku duiden & te ku beslissen hoe te reageren in onzekere sit.o kinderen kijken heel vaak nr ouders om te zien hoe ze situatie mtn inschatten, of iets
veilig is, wat iets is, kijkt vr bevestiging… Voordelen sociale bevestiging
o Krachtige methode om negatieve gebeurtenis te vermijdeno Omg. Leren kennen dr onrechtstreekse ervaring
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 27
o Eigen interne emo toestand beter benoemen en leren ke dr vgl met die v ouderen Dus: emo signalen v anderen: interne toestanden afleiden + richting geven a eigen handelen
4.2.3 ZELFBEWUSTE EMOTIES Emoties zoals schuld, trots, jaloezie en verlegenheid !! schuld =/= schaamte
o schuldig: specifiek gedrag, reparatieve tendens: fout goedmakeno Schaamte: meer destructieve emotie, volledige persoonlijkheid is aangetast
Komen nr voren rond midden 2e jaar tgv groeiend zelf-bewustzijn Behoefte a richtlijnen volwassenen over wanneer je ze voelt He betrekking op gevoel een eigen ‘zelf’/’ego’ te zijn (Sense of self)
o Hogere ordeo rol in gedragingen v kindn die verb. Houden mt prestaties en in morele gedr.o Situaties waarin ouders emoties aanmoedingen: cultuurvss!
4.2.4 EMOTIONELE ZELF-REGULATIE Jonge kinderen vertrouwen op verzorgers om te troosten Zelf-regulatie: neemt toe in 1e jaar, met hersenontw. Emotionele zelfregulatie: strategieën om emo toestand tot comfortabel niveau te brengen
doelen bereiken ( overweldigd zijn dr emoties) Eerste maanden: beperkt vermogen om emoties te reguleren Verzorgers dragen bij tot (stijl v) emotionele zelfregulering vh kind
o Tolerantie vr stimulatie neemt toe: mate v stimulatie aangepast a mog.heden kindo Ouders die adequaat en sensitief troostend optreden wachten om tss te komeno Ouders leren wat soc. Aanvaard is (pos. Emoties vaker imiteren dan neg.)
! geslachts- en cultuurvss (jongens en collectivistische culturen minder emotie-expressie) 2e levensjaar: peuters beter in staat tot zelfregulatie in stressmomenten
o Dankzij voorstellingsvermogen (Piaget) en taal zichzelf troosten o Fysieke troost zoekeno Moeder opzoeken
Beter emoties benoemen verzorger kan beter meeleven (mt nt mr raden) ~expressieve stijl
4.3 TEMPERAMENT Stabiele ind. Vss in kwaliteit en intensiteit v reactivatie en zelfregulatie Thomas en Chess: bekende longitudinale: basis huidig onz. Over pers.ontw.
o Temp. Voorspelt psychologische aanpassingo Opvoedingsstijl ouders beïnvloedt emo stijl kind
4.3.1 STRUCTUUR VAN TEMPERAMENT Thomas en Chess
o Activiteitsniveau: hoe actief ben je?o Rimiciteit: vaste momenten om te eten, slapen…o Verstrooidheido Toenadering / wegtrekkeno Aanpassing: nieuwe oppas angstig of leuk?o Aandacht en volhardingo Intensiteit v reactie: hoe hevig ben jeo Niveau responsiviteit: gemakkelijk troostbaar of lang in triestige mood?o Kwaliteit v affect: grumpy of goedgezind?
9 dimensies resulteren in 3 typeso Makkelijk (assertief) / moeilijk (aggressief, koppig) / slow-to-warm-up (bang om te snel
en te veel geprikkeld te w) / (nt geclassificeerd) (Grafiek reactiviteit-zelfregulatie p163) Gemakkelijk: 40%
o Als baby: snel tot regelmatige gewoontes (routines)o Meestal opgewerkt
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 28
o Past zich makkelijk a nieuwe ervaringen a Moeilijk: 10%
o Onregelmatig inzake dag. Gewoontes (routines)o Reageert neg. En intenso Trage aanpassing a nieuwe ervaringen a
Slow-to-warm-up: 15% o Nt actiefo Reageert matig en weinig intens op omg., neg. Stemmingo Trage aanpassing a nieuwe ervaringen
Nt geclassificeerd 35%o Vertonen unieke combinatie v temperament-kenmerken
Problemeno Meeste bij moeilijk kind: angstig en teruggetrokken gedrag en agressief gedrag in
voege en midden-kleutertijdo Bij slow-to-warm-up: overdreven angstig / traag gedrag op school /bij leeftijdsgenoten
Nieuwe classificatie v Rothbart vss op 3 punten v Thomas en Chesso Combinatie v sommige dimensies: verstrooidheid + aandachtspanneo Weglaten v te globale dimensies (ritmiciteit)o Nieuwe dimensie: : irritatie
Thomas en Chess Rothbart Activiteitsniveau Ritmiciteit Verstrooidheid Toenadering / wegtrekken Aanpassing Aandacht en volharding Intensiteit v reactie Niveau v responsiviteit Kwaliteit v affect
Reactiviteito Activiteito Aandacht en volhardingo Angstige distresso Geïrriteerde distresso Positieve affect
Zelf-regulatieo Effortful control
4.3.2 METEN TEMPERAMENT Methoden
o Interviews met / vragenlijsten vr ouderso Gedragsbeoordelingen dr mensen die kind kennen o Laboratoriumobservatieso Fysiologische metingen
Waardeo Beoordelingen v ouders vaak onder kritiek vooringenomen en subjectiefo Correleren matig met gedragsobservaties
4.3.3 STABILITEIT TEMPERAMENT Begrip ‘temperament’ impliceert stabiliteit
o Vele studies: steun a idee v stabiliteit op lange termijno Stabiliteit meestal laag tot matigo Vele kenmerken (schuchterheid, sociabilititeit) enkel stabiel vr extreme waarden
Reden: temperament ontw. Zelf (bet. Activiteitsniveau verandert) Gevolg: predictie op lange termijn: pas vanaf 2e levensjaar en later Maar: veranderingen bij vele kinderen – suggereren dat ervaringen kenmerken v
temperament (bio basis) ku wijzigen Nature en nurture
4.3.4 GENETISCHE INVLOEDEN (NARTURE) Temperament impliceert genetische basis Evidentie
o 1-eiige tweelingen meer gelijkaardig temperament dan 2eeiige tweelingeno Slechts 50% vd ind. Vss terug te voeren op gen. vss
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 29
o Etnische vss: Aziatische baby’s: minder actief, minder irriteerbaar, minder geluid, makkelijke te troosten dan blanke baby’s
o Geslachtsvss: jongens actiever, durven meer (meisjes meer angstig, terughoudend)
4.3.5 OMGEVINGSINVLOEDEN (NURTURE) Gen. vss w vaak versterkt/geaccentueerd dr opvoeding
o Opv. Consistent mt genderstereotypen: aanvankelijk geobserveerde vss w uitvergroot geneigd om vss te zien mr mening beantwoordt nt per se a realiteit
o Ouders proberen unieke kenmerken te beklemtonen, zullen kinderen opvoeden in fctie hiervan
Conclusie: complexe interactie tss genetica en omgeving
4.3.6 GOODNESS-OF-FIT MODEL (THOMAS & CHESS) Model dat verklaart hoe temperament en omg. Samen tot gunstige result. Ku leiden
o Men richt opvoedingsomg. In waarin temp. V elk kind erkend w (FIT) om zo meer aangepast fctioneren at moedigen
o Verklaart waarom moeilijke kinderen vaak probl. He Hangt af v cult. Waarden bv. Schuchter z
o Westen: sociale incompetentieo China: grote soc. Maturiteit en inzicht
4.4 GEHECHTHEID = sterke affectieve band mt bijzondere mensen in ons leven die zorgt vr plezier, vreugde en
troost i tijden v stress Oudere theorieën
o Psycho-analyse: voeding = primaire context waarin band uitgebouwd w (orale fase)o Voedsel: primaire drijfveer, hechting = neveneffecto Klassieke conditionering: tijdens voeden ontw. Voorkeur vr aanrakingen dr moeder
(pos. Gevoelens (CR) v hongerbevrediging w a moeder toegeschreven)o Operante conditionering: psychological care of infant en child (nt oppakken bij huilen)
TEGENEVIDENTIE TEGEN OUDERE THEORIEËN ‘HECHTING GEVOLG V VOEDSEL’1. Experiment Harlow: aapjes met stalen moeder met of zachte moeder zonder voedsel
o Experiment A: 2 condities Aapjes verkiezen zachte moeder boven draadmoeder nt enkel voeding
o Experiment B: groep 1 bij zachte moeder, groep 2 bij draadmoeder, beide groepen evenveel melk
Bij blootstelling a harde, intense geluiden: 1: toevlucht tot moeder, snel weer rustig / 2: angstig op de grond gaan liggen
2. Ontw. V gehechtheid met familieleden die ons nt voeden (broer, beste vriend…)3. Studie weeskinderen: materieel comfort maar psychisch lijden dr cte personeelswissel
4.4.1 ETHOLOGISCHE THEORIE = inspiratiebron vr Bowlby ‘Attachment and loss’
o Alg: mensen w geboren mt geheel v erf. Geprogram. Strat.: behulpzaam vr instandhouden vd soort
o Concreet: hechtingsgedragingen zorgen vr opbouwen ve emo band mt verzorgingsfig.o Gedragingen= onderdeel ve hechtingssysteem dat id evolutie nr voor is gekomen
bevordert overleving (evolved response) FASE 1: nog gn gehechtheid (geboorte - 6 weken) Pre-attachment fase
o Ondanks asociaal wezen aantal aangeboren signaleno Brabbelen uitlokken pos. Interactieo Vertrouwde verzorger onbekende: gn vss
FASE 2 : beginnende gehechtheid (6 wkn - 6/8 mnd)o Begin differentiële reactie: voorkeur vr bekende gezichten (selectieve soc. Glimlach)o Gevoel v (basis)vertrouwen obv al dan nt contingent reageren vd moeder
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 30
o Ng gn reactie op separatie v moeder FASE 3 : duidelijke gehechtheid (6/8 mnd – 18-24 mnd) Clear-cut attachment
o Gehechtheid a vertrouwde verzorger = duidelijk aanw.o Separatieangst: paniek wanneer primaire hechtingsfiguur weggaat (6-15mnd)o Baby wil aanw. Verzorger bestendigen (volgen, op schoot klimmen…)o Veilige uitvalbasis: vertrouwde verzorger: punt vanwaaruit omgeving verkend w en
waar men nr kan terugkeren vr emo steun FASE 4: ontstaan wederkerige relatie (vanaf 18/24 mnd)
o Voorstelling en taal (verhaaltje lezen voor weggaan) Uit deze fases: ontw. V intern werkmodel: geheel v verwachtingen over beschikbaarh.
Gehechtheidsfig. En kans op hun hulp in stressmomenten, model vr alle latere intieme relaties OPM: veilig gehechte kinderen snappen nt waarom volw. Nt komen helpen terwijl bij onveilig
gehechte kinderen gwn zijn alles alleen te doen Voorw. Om veilige hechtingsfig. Te w
o Nabijheid / beschikbaarheido Fysieke en emo. Veilge haveo Veilige uitvalsbasis om te exploreren
4.4.2 METEN VAN GEHECHTHEID: 4 HECHTINGSSTIJLEN Strange situation laboratorium situatie
o Vreemde persoon komt binnen, ouder gaat weg = Separatiefase: om separatieangst aan te wakkeren
o Rëuniefase: fase waarin ouder terug binnenkomt Principes
o Veilig gehechte kinderen: ouder veilige uitvalbasis vr verkenning onbekende ruimte o Als ouder weggaat: onbekende= minder troost vreemdenangst ( exp. v 6tot20 mnd)
Veel aandacht vr rëuniefase!! Veilige gehechtheid (60%)
o Ouder= veilige haven: emotioneel bijtankeno Separatie: even van slag, duidelijke voorkeur vr oudero Rëunie: actief contact zoeken, huilen mindert snel, vlot getroost, spelen snel verder
Vermijdende gehechtheid (avoidant) (15%)o Nt-responsief tov oudero Separatie: gn zichtbare (wel fysiologisch meetbare) ‘distress’, zelfde reactie op ouder
als op vreemdeo Rëunie: vermijden ouder, traag in begroeten, ondergaan opgepakt w
Angstig-ambivalente gehechtheid (resistant) (10%)o zoeken nabijheid ouder, weinig exploratieo separatie: huilen opeisen vd moedero Rëunie: woede, verzeot, duwen slaan, bijven huilen, moeilijk getroost
Gedisorganiseerde / gedesoriënteerde gehechtheid (15%)o Vertonen grootse onveiligheido Rëunie: hele reeks verwarde, tegenstrijdige gedragingen (blik afwenden, vlakke,
depressieve emotie, ‘bevroren’ houding
4.4.3 HECHTING EN PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING Veilig gehecht: hoge zelfwaardering, soc. Competent, populair, werkt goed samen Vermijdend (avoidant): geïsoleerd, weinig contacten Afwerend of angstig-ambivalent (resistant): storend en moeilijk gedrag Gedisorganiseerd / gedesoriënteerd: grote vijandigheid en agressie Bedenkingen bij onderzoek
o Causale verbanden ng nt aangetoondo Sommige studies bevestigen trend nt
Verklaring vr effecteno Mog. Continuïteit v opv bep of veilige gehechtheid verbonden zal z mt latere ontw.
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 31
o Kinderen weerbaar en ku onveilige gehechtheid overkomen
4.4.4 STABILITEIT GEHECHTHEID Kwaliteit v gehechtheid= meestal veilig en stabiel vr baby’s uit midden-SES in gunstige
levensomstandigheden Overgang onveilig veilig: goed functionerende moeders die rol beter beginnen kunnen Overgan (on)veilig onveilig: lage SES: veel stress, weinig steun Conclusie: veilig gehechte baby’s behouden status vaker dan niet-veilig gehechte baby’s
o Uitz.: gedisorganiseerd / gedesoriënteerd: zeer stabiel over 2e levensjaar
4.4.5 CULTURELE VERSCHILLEN Cross-cultureel ond. gehechtheidspatronen vss over culturen Duitse ouders: moedigen aan tot onafhankelijkheid, vermijdend komt vaker voor Japanse ouders: laten kindn zelden alleen bij vreemden, angstig-ambivalent komt meer voor In alle culturen: veilige gehechtheid komt vaakst voor
4.4.6 DETERMINANTEN VAN HECHTINGSKWALITEIT
4.4.6.1 MOGELIJKHEID TOT HECHTING Kinderen in instelling: emo problemen
o Nt dr scheiding vn moeder maar doordat ze gn band konden vormen mt bep. Volw.o Later geadopteerd: goede band met adoptieouders maar sociale en emo probl.
Dus: normale ontw. Gehechtheid hangt mog. af v ku vormen v nauwe band met verzorgers in 1e levensjaren sensitieve / kritische periode
4.4.6.2 KWALITEIT OPVOEDINGSSTIJL Algemeen: sensitieve opv.: snel, consistent, op juiste manier met baby’s omgaan, zacht en
vol zorg vasthouden (kwaLiteit, nt kwaNTiteit v interactie!! Specifiek: interactie-synchronie: verzorger reageert op signalen kind op goed-getimede
ritmische, gepaste manier. Beide partners stellen emo toestanden op elkaar af, vooral pos. Vermijdend (avoidant)
o Overstimulerende / intrusieve opvoedingo Vermijding = ontsnapping
Angstig-ambivalent (resistant)o Gebrek a betrokkenheid op juiste momento Inconsistente opvoeding: gn reactie op signalen, exploratie onderbrokeno Gn objectpermanentie v verzorgingsfigureno Baby sterk afh. + kwaad owv gebrekkige betrokkenheid
Gedisorganiseerd / gedesoriënteerdo Vaak mishandeling (bij alle 3 onveilige vormen)o Vaak depressieve moeders
4.4.6.3 MATERIËLE OMSTANDIGHEDEN GEZIN Stress en instabiliteit (jobverlies, scheiding, fin. Moeilijkheden, vaak verhuizen)
o Direct: discussies en conflicto Indirect: verminderde sensitieve verzorgingo Instabiliteit verminderde sensitieve zorg kwaliteit hechting
4.4.6.4 OUDERKENMERKEN Interne werkmodellen van de ouders zelf
o Objectiviteit & evenwicht in beschrijving eigen ervaring veilige baby’s = percepties v ouders
o Ervaringen onbelangrijk vinden of deze ervaringen woedend of in de war beschrijven onveilig gehechte baby’s
Maar: interne werkmodellen= gereconstrueerde herinneringen, beïnvloed dr o Gebeurtenissen in levensloopo Persoonlijkheid
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 32
o Huidige levenstevredenheid …
4.4.6.5 KENMERKEN VAN HET KIND Onduidelijke samenhang tss temperament v kind en kwaliteit gehechtheid
o Bv. Kwaad reageren bij scheiding: gevolg v temperament of onveilige hechting? Belangrijke reden waarom kenmerken kind nt sterk samenhangen met gehechtheid invloed
hangt af van goodness-of-fito Vele kenmerken vh kind ku leiden tot veilige gehechtheid, zolang verzorger sensitief is
en opvoeding aanpast ad behoeften vh kind
4.4.7 MEERDERE HECHTINGSFIGUREN Vaders, broers & zussen, grootouders, professionele verzorgers
4.4.7.1 MEERDERE HECHTINGSFIGUREN: VADERS Sensitieve verzorging dr vader voorspelt veilige gehechtheid Vss rol
o Moeder: verzorgero Vader: speelkameraad
Verandering tgv werkende vrouwen Vaders die erg betrokken zijn bij opvoeding kinderen zijn
o Minder stereotiep in opvattingen geslachtsrolleno Hebben sympathieke, vriendelijke persoonlijkheido Zien ouderschap als verrijkende ervaring
Warme, voldoening-gevende huwelijksrelatie ondersteunt betrokkenheid op kinderen, vooral belangrijk vr vaders
4.4.7.2 MEERDERE HECHTINGSFIGUREN: BROERS EN ZUSSEN Geboorte jongere broer/zus
o Vaak moeilijke ervaring: jaloezieo Positieve reacties: bezorgdheid
Conflict tss broers/zussen neemt toe als 1 v hen zeer actief/emotioneel is Veilige gehechtheid & warmte tov kindn hangt samen mt positieve interactie tss broers/zussen
o Omgekeerd: afstandelijkheid hangt samen met wrijvingen tss broers/zussen Speciale momenten voorzien met oudste kind (uitleggen behoeften jongste kind) = bijdrage tot
harmonische relaties tss broers/zussen
4.4.7.3 BARTHOLOMEW EN HOROWITZ
4.5
ONTWIKKELEN VAN HET ZELFBEELD4.5.1 ZELFBEWUSTZIJN
Ikzelf Mij-zelf Gevoel v zichzelf als handelende instantie
(handelende agent) Afgescheiden vd omgeving/wereld Kan eigen gedachten en handelingen onder
controlehouden Ervaring dat je iem. bent die intentioneel kan
handelen, je ervaart jezelf als een afgescheiden iets vd wereld of omgeving,
Gevoel v zichzelf als object v kennis en evaluatie
Kwaliteiten die zelf uniek maken lich. kenmerken, bezittingen, houdingen, overtuigingen, pers.heid
Ervaring v buitenaf, vragen stellen over labels of evaluatie die met jezelf te maken hebben, je treedt in ander perspectief nr
Louise De Meulenaer 2017-2018
Angstig, gepreoccupeerd: vaak jaloezieproblemen, laten identiteit bep. dr ander hyperafhankelijk vd ander in relatie : zeer kwetsbaar
Angstig vermijdend: grootste onzekerheid over zowel jezelf als over de anderen
Vermijdend: zelf sterk op onafh. Staan, inmenging v anderen: gezien als bemoeizuchtig kritisch a anderen
VeiligAngstigGepre-
occupeerd
VermijdendAngstig
Vermijdend
ANDER POSITIEF
ZELF NEGATIEF
ANDER NEGATIEF
ZELF POSITIEF
Ontwikkelingspsychologie 33
ervaring van binnenuit jezelf kijken alsof het ander persoon is Eerste stap : bewustzijn lichaam als eigen identiteit
o Meer kijken nr perspectief observator dan nr eigen perspectief bij video over zichzelf Ik-zelf komt eerst
o Begin; in inzicht dat eigen handelingen voorspelbare acgties veroorzaken v voorwerpen en andere mensen (intentioneel stadium bij Piaget)
o Aanmoedigen exploratie bevordert ontw. v ik-zelf Ikzelf goed en grondig ervaren: inzien dat acties en handelingen gev. he op buitenwereld=
belangrijk Mij-zelf komt later (2e levensjaar)
o Zichzelf herkennen op foto’s, in de spiegelo Gebruik pers. Vnm
Verdere ontw.o Ontstaat zelf-bewuste emoties: schaamte, schuld (pas als je je bewust bent v jezelf)o Pogingen perspectief anderen te begrijpen: empathie: vermogen om emo toestand v iem.
anders te begrijpen en mee te voelen of emo. Op gelijkaardige manier te reageren Bv. Anderen troosten op manier waarin men zelf troost vindt ! zien ook hoe ze anderen pijn ku doen of raken
4.5.2 ZELF-CATEGORISATIE Categorisch zelf: hangt samen met taalontw.
o Mij-zelf: zichzelf vgl met andereno Tss 18-30 mnd: zichzelf en anderen indelen in categorieën v leeftijd, fysieke
kenmerken en goed en slecht
4.5.3 ZELF-CONTROLE Vermogen om weerstand te bieden a impulsen tot sociaal on aanvaarbaar gedrag en neg.
Emoties, capaciteit tot onderdrukken v directe impulsen met als doel om op langere termijn doelen te behalen
o Vanaf 12-18 mnd, neemt toe in vroege kindertijd Gebaseerd op
o Inzicht v zichzelf als handelende instantie (agent)o Inzicht v zichzelf als iem. die normen kan overtredeno Herinnering v verzoek
Gehoorzaamheid: verschijnt tss 12-18 mndo Bv. Marshmellowtesto Vereist zelfcontrole en dus ook ‘mijzelf’: mt inzien hoe wachten voordelig kan zijn op
LT
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 34
5 FYSIEKE EN COGNITIEVE ONTWIKKELING IN DE VROEGE KINDERTIJD: 2-6 JAAR
5.1 FYSIEKE ONTWIKKELING Toename gewicht (8 kg, tot +- 20kg) 110-120 cm: hoofd groeit minder snel dan rest lichaam Einde kleutertijd: verlies melktandjes Asynchronie: vss lichaamsdelen volgen vss groeipatroon
o Gewicht en lengte: algemeen groeipatroono Hoofd, hersenen, genitaliën niet
5.2 MOTORISCHE ONTWIKKELING Ruwe motorische ontw.
o Sterker(e) evenwicht / balans dr hersenontw.o Inhaalbeweging v groei rest lichaam: verschuiving zwaartepunt
Leren lopen als volw.: hielen en armen meebewegen, springen, lopen Gooien en vangen bal 3wieler
Fijne motorische ontw.: sterke toename Gevolg: toegenomen zelfredzaamheid: onafh., gn hulp mr nodig, gevoel v trots…
o 3 – 4 j: vorko 5 j: mes en vorko 6 j = schoenen knopen: aandacht en herinneringo Spelactiviteiten: prikken, knippen, kleuren, tekenen…
5.2.1 MOTORISCHE ONTWIKKELING: TEKENEN 2 j : krabbelstadium: betekenisloze lijnen zonder verwijzingswaarde: ondervinden plezier v
motorisch bezig zijn, proberen nt echt iets uit te drukken 3 – 4 j: betekenis of verwijzingswaarde toekennen = tekenen
o Toevallig realisme: achteraf benoemen v figuur 4 – 5 j: mislukt realisme: op voorhand figuur bepalen maar hier nt in slagen 5 – 6 j: verstandelijk realisme: tekening is uitdrukking v belevingswereld v kind, hoeft nt per
se overeen te komen met realiteit 8 – 9 j: visueel realisme: dingen tekenen zoals ze er werkelijk uitzien
o Meer aandacht vr diepte-elementen, meer organisatie: gn losse figuren meer
5.2.2 MOTORISCHE ONTWIKKELING: SCHRIJVEN Letter schrijven: toenemende vaardigheid (denken eerst dat letters minitekeningen zijn)
o Eerst in omgekeerde richtingo Symmetrische letters w dr elkaar geslagen
5.2.3 MOTORISCHE ONTWIKKELING: INDIVIDUELE VERSCHILLEN Veroorzaakt door
o Geneticao Geslacht: meisjes beter in fijne motoriek en ruwe motoriek met coördinatie (hinkelen),
jongens beter in ruwe motoriek o Oef.o Aanmoediging dr omg.
5.3 COGNITIEVE ONTWIKKELING: PIAGET5.3.1 EINDE SENSORIMOTORISCHE FASE
Subfase 5: tertiaire circulaire fase: systematisch variëren v handelingen om tot opl. Te komen Subfase 6: geïnterioriseerd (in gedachten) experimentere
o Capaciteit op mentale voorstellingen te maken = symboolfctie of semiotische fctie
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 35
o Loskoppelen v handelen en denkeno Accommodatie v schema’s bij overgang
5.3.2 PRE-OPERATIONELE FASE Capaciteit tot mentale voorstelling
o Uitgestelde mimitatieo Taal= symboolsysteem om obj. Of situaties op te roepen die er nt zijn
Vlgns Piaget taal: minimale rol in cogn. Ontw Via handelen wereld leren ke, intern beeld opbouwen, dan benoemen
o Verbeeldings- of fantasiespel en socio-dramatisch spel: via voorstelling betekenissen toekennen a objecten die op zich die betekenis nt he
o Tekenen Stellen bep. belevingsinhoud voor, realiteit die er fysiek nt is om vw uit
buitenwereld te representeren
5.3.2.1 PRE-OPERATIONELE FASE: BELEVINGSSPEL Make-believe: vanaf 2.5j oud, evolueert
o Meer los v reële levensomstandighedeno Minder zelf-gecentreerdo Meer complexe plot met vss rollen: plot moet gevolgd w, hele familie moet meespelen
en kinderen zeggen op voorhand wat er gaat gebeuren Voordelen socio-dramatisch spel
o Piaget: inoefenen en versterken schema’so Fantasiespel nt enkel reflectie v cong. Vooruitgan, draagt ook toe bij
Sociale vaardigh. (coöperativiteit) Versterken v cogn. Vaardigh. (aandacht, creativiteit, taalontw.) Inzicht in reële levenssituaties
Om te tekenen / fantasiespel te spelen : beseffen dat symbool nr gebeurtenis of situatie verwijst
Ontw. duale representatie:: idee dat symbolisch object zowelo Object op zich iso Symbool is dat nr iets anders verwijst
5.3.3 BEPERKINGEN: EGOCENTRISME, CONSERVATIE EN HIËRARCHISCHE CLASSIFCATIE
5.3.3.1 EGOCENTRISME = Symbolische gezichtspunten v andere mensen nt ku onderscheiden v eigen gezichtspunt (=/
zintuigelijk egocentrisme in babytijd gekenmerkt dr adualiteit (bv. Heeft je broer een broer?) Animisme, finalisme, fysiognomisch waarnemen, magisch denken
o Animisme: levenloze objecten he ziel en dus levende eig. / kenmerken bv teen stoten a deur en boos zijn op deur
o Finalisme: heel veel vragen stellen, eeuwige ‘waarom’ vraag bv. waarom regent het?o Fysiognomisch waarnemen: specifieke vorm van animisme: je ziet emoties
weerspiegeld bv. Je geeft water ad plant dus de plant is blijo Magisch denken: je gedachten en gevoelens ku werkelijkheid beïnvloeden, dr iets te
denken zou het ku gebeuren in werk.heid bv. Nt denken a monsters of ze komen echt
5.3.3.2 CONSERVATIE = idee dat bep. fysieke eig. v vw dezelfde blijven, zelf wnnr uiterlijke verschijningsvorm
verandert Gebrek a conservatie reveleert vss andere gebreken
o Centratie: aandacht richten op 1 aspect en andere verwaarlozen: focus op meest opvallende waarneembare eig.
o Gebrek a transformaties: gn aandacht he vr evolutie tss begin- en eindtoestando Onomkeerbaarheid of irreversibiliteit: kan reeks stappen nt omkeren in gedachten
(statisch denken)
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 36
5.3.3.3 HIËRARCHISCHE CLASSIFICATIE Organiseren v vw in (sub)klassen en obv gelijkenissen en vss wijst op denkfout in centratie Kritiek: Piaget beschrijft kleuters in termen v wat ze nt ku, en nt in termen v wat ze wel ku Pre-operationeel: ng nt in staat tot operaties: ment. Handelingen die beantw. A logische regels Denken v kinderen in dit stadium is
o Intuïtiefo Rigideo Nt ondersteund dr logisch stabiel georganiseerd systeem
Onvermogen om beweringen te motiveren, moeilijkheid om aan te tonen hoe ze tot bewering komen, affirmeert voortdurend maar bewijst nooit
5.3.4 RECENTER ONDERZOEK Veel Piaget-taken bevatten onbekende elementen of te veel info-elementen om tgl te
verwerken Gevolg: capaciteiten v kinderen (in real-life situaties) onderschat
1. Egocentrisme: kinderen passen taalgebruik a a behoeften v luisteraars2. Animistisch denken: overschatting
Kinderen maken fouten vooral bij vw die uit zichzelf bewegen Misvattingen komen voort uit onvolledige kennis over vw, nt echt geloof in
levend z3. Magisch denken
Meeste 3-4 jarige geloven in elfen en kabouters Ku gebeurtenissen die ze nt snappen verklaren Tss 4-8 j: verdwijnt
4. Nt-logisch denken Taken vereenvoudigd en relevant vr dag. Leven kinderen presteren beter
dan Piaget zou verwachten Logische, causale uitdrukkingen (als-dan) correct gebruikt Analoog redeneren over fysieke veranderingen
5. Categorisatie 7-12 mnd: passief 12-24 mnd: actief= zelf samen plaatsen v objecten Vanaf 2j: differentiatie v categorieën: globaal-basis-subcategorieën
Dr uitbreiding WS en alg. kennis (luidop lezen, benoemen obj. in boek)
Categoriesystemen ng nt complex, vermogen om hiërarchisch te classificeren al vroeg aanw.
6. Uiterlijke verschijning en realiteit In bep. situaties: kinderen makkelijk misleid dr uiterlijke verschijning Gn alg. probl. Om verschijning v realiteit te onderscheiden Representatieprobleem: kleuters moeite om reële beeld v vw vr de geest te
halen wnnr geconfronteerd met 2e contradictorische voortelling v datzelfde vw. Belang verbeeldingsspel: hoe vaker spelen, hoe beter onderscheid tss
uiterlijke verschijning en realiteit gevat w Evaluatie preoperationeel stadium: proeven vereenvoudigd:
o kleuters vertonen begin v logische operaties o logische operaties geleidelijk verworven (itt stage-gebonden visie v Piaget)o gevolg: bestaat er preoperationeel stadium?
Nee: informatieverwerkingsprocessen reeds vanaf begin in preliminaire vorm aanw. informatieverwerkingstheoretici
Ja: neo-Piagetiaanse denkers = flewibel stadium-concept
5.3.5 OPVOEDKUNDIGE PRINCIPES AFGELEID UIT PIAGETS THEORIE Ontdekkingsleren (discovery learning): al doende leren of spontaniteit Gevoeligheid vr bereidheid (readiness) v kinderen om te leren: aanpak aangepast a ontw. Aanvaarden v individuele vss: zelfde sequentie, vss tempo
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 37
5.4 VYGOTSKI’S SOCIOCULTURELE THEORIE Taalontw. Resulteert in toename v sociale dialoog en private taal (praten met zichzelf) Oorsprong private taal: zone v naaste ontw.
o Hoe zone creëren?: ondersteuning (scaffolding): aanpassen vd steun die men geeft tijdens leersessie in overeenstemming met huidige niveau v presteren v kind
o Sociale dialoog w overgenomen = private taalo Empirische steun: scaffolding voorspelt gebruik private taal & zelf ku opl. analoge
taken VOOR
o Belang v onderwijs als soc. Contexto Grote aandacht vr cult. Vss
Tegeno Westerse theorie (westerse ouders doen veel a scaffolding)o Verb. Comm. Nt enige middel dat bijdraagt tot cogn. Ontw. (observatie, imitatie…)o Weinig over basale cogn. Processen en over hoe specifieke vaardigh. Bijdragen tot
hogere cogn. Processen (aandacht, ghg, categorisatie en probl.opl.)
Piaget Vygotsky Evolutie v egocentrische speech
(persp. V andere nt ku innemen) nr sociale peer ervaringen egocentrische speech verdwijnt
Private taal: belangrijke fctie: helpt gedrag te sturen, basis vr hogere cogn. Processen
Innerlijke taal = internaliseren v luidop spreken (praten tegen jezelf: bewijs taal= motor achter cogn. Ontw.)
Gelijkenissen Actieve deelname kinderen Aandacht vr ind. Vss
Actieve deelname kindn
Aandacht vr ind. Vss
Verschillen Begeleid ontw.leren Samenwerking met leeftijdsgenoten v
vss niveau Verbeeldingsspel als unieke zone v
proximale ontw.
Zelfst. Ontw.leren Samenwerking met
leeftijdsgenoten zelfde niveau Nt zoveel aandacht vr
verbeeldingsspel
5.5 INFORMATIEPROCESTHEORIE5.5.1 AANDACHT
Beperkt, moeilijk om langdurig te concentreren, om op details te letten, makkelijk afgeleid Beter in plannen: vooral opeenvolging v handelingen uitdenken en aandacht verdelen in fctie
vh bereiken ve doelo Enkel bij complexe en meer vertrouwde takeno Zelfs als ze plannen vergeten ze belangrijke stappen
5.5.2 GEHEUGENSTRATEGIEËN Makkelijk te bestuderen want
o Ku met taal beschrijven wat ze zich herinnereno Ku instructies volgen in eenvoudige ghgtaken
Herkenning (recognition) herinneing (recall)= passief herkennen v stimuli staat op sterk Herkenning: 4 – 5j: perfect Herinnering: 2j= 2 items, 4j: 3 a 4 items Verklaring: kleuters minder goed in gebruik v ghgstrategieën= bewuste ment. Activiteit die
kans op herinnering doet toenemen (bv. herh. en organiseren) Kleuters: al begin ghgstrategieën: te moeilijk: vergen veel WG
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 38
Script: algemene beschrijvingen v wat en wanneer (het) gebeurd in specifieke situatie (bv. Nr bed/pretpark/dokter gaan), veel details, uitgebreider, w gebruikt om te voorspellen wat er gaat gebeuren in gelijkaardige situaties
Autobiografisch ghg: voorstellingen v pers. Betekenisvolle en eenmalige gebeurtenissen (op reis gn), meer uitgebreid, specifieker en meer geïntegreerd
2 stijlen om vertellen at moedigeno Elaboratieve stijl: bv. Wat heb je gedaan? Oei was het mooi? En vond je het leuk?o Repetitieve stijl: bv. Wat heb je gedaan? Wat nog? Wat nog? steeds zelfde
vragen
5.5.3 THEORY OF MIND Bewustzijn v mentaal leven -baby – 2-3j Begrijpen false belief rond 4j( mensen ku misleid en gefopt w): om te liegen moet je weten wat
jij weet, dat iem. anders deze info nt weet en voldoende slim zijn om andere persoon te foppen
‘false belief’: overtuiging die nt overeenkomt mt realiteit, die gedrag v mensen kan beïnvloeden
Kind heeft nt door dat ‘valse’ overtuigingen of verwachtingen gedrag ku sturen (HLVC: aap met snoep en spruiten)
Maakt gn onderscheid tss fysieke realiteit en gedachtenwereld Taak met tennisbal, doos en koffer
o 4jarig kind, 2 volw: tennisbal in koffer, volw. Verlaat lokaal; tennisbal w in doos gestop, volw. Komt terug, waar gaat volw. Zoeken achter bal?
o In doos: ng gn beheersing false beliefo In koffer: doorhebben dat foutieve overtuigingen gedrag v anderen kan sturen
Beheersen ‘False Belief’: wijst op denken over denken: metacognitie Theory of mind: samenhangend geheel v ideeën over mentale activiteitn Geleidelijke groei
o 2j: bewustzijn van mentaal leven: ww.: denken, onthouden, doen alsofo Vanaf 4j: inzicht dat foute overtuigingen gedrag ku sturen (False belief taak: juist
antw.)o Tot 6j: inzicht in false belief neemt toe
Factoren die bijdragen tot Theory of mindo Taal: rijke WS over mentale toestandeno Cogn. Vaardigh.: ongepaste reacties onderdrukken, flexibel denken, planneno Sociale vaardigh.
Oudere broers/zussen Leeftijdsgenoten: doorhebben dat andere kinderen andere ideeën ku hebben
(verbeeldingsspel) Volwassenen
Bij kleuters inzicht in mentale leven nog onvolledigo Denken dat ment. Act. Ophoudt als er gn uiterlijke tekenen mr zijno Besteden weinig aandacht a proces v denkeno Begrijpen nt dat ment. Inferenties bron v kennis ku zijn kennis: iets wat men direct
heeft waargenomen
5.6 TAALONTWIKKELING5.6.1 WOORDENSCHAT
2-6j: 20010000 woorden (5nieuwe/dag) Hoe?: fast mapping: verbinden woord mt onderliggend concept (mapping) na korte
kennismaking mt woord (fast) 1x woord zeggen dt verwijst nr onderliggend concept: opgeslagen
o Woorden vr vw: snel geleerd want tastbaaro Ook actiewoorden bv. Lopeno Adjectieven: bv. Vuile tas, proper hemd
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 39
Specifieke processen? Groei v ws blijft onduidelijk Principe v wederzijdse exclusiviteit
o Aangeboren capaciteito Kinderen veronderstellen dat woorden verwijzen nr nt-overlappende categorieëno Idee dat nieuwe woorden verwijzen nr nieuwe objecteno Gaan er van uit dat elk obj. 1 naam heeft omg. Zeer snel screenen maar:
synoniemen Info uit soc. Omgeving gebruiken
o Bet. afleiden uit structuur vd zin (gele auto: geel staat voor auto en slaat dus op auto)o Volledig object en deel v objecto Linguïstisch contrast
Aangeboren principes kun t alles verklaren Hoe komt het dat ws zo snel kan groeien?
o Toenemende ghgcapaciteito Capaciteit tot categorisering: objecten in dezelfde categorie krijgen zelfde label o Naamvragen: wat is dit? o Interactie omgeving
5.6.2 GRAMMATICA = manier waarop woorden gecombineerd w tot betekenisvolle uitdrukkingen en zinnen
o Basisstructuur leren toepassen: ond-ww-vw: 3,5-4jo Geleidelijke uitbreiding: meervoud, voorzetsels, wwtijden)
Over-regularisatie: regels te ver uitbreiden zodat uitz. Er ook onder valleno fouten bij complexere zinnen o 4-5 j: al vele moeilijke zinsconstructieso Gestage ontw.: gn evidentie vr Chomsky’s theorie aangeboren
Zinnen w uitgebreid viao Juxtapositie: weten dat woord toegevoegd mt w, mr weten nt waar dus gwn
langsachter (papa voordoen)o Topicalisatie: herh. Woord boodschap komt zeker toe (zon schijnt zon zon)
Problemen met negatie, inversie bij vragen en passief Vergissingen: omgekeerde zeggen v wat ze bedoelen: bv. Ik heb te warm terwijl kind trui
vraagt zodanig veel aandacht a gramm dat er fouten in inhoud komen Over-regularisatie (vaak gepaard met hypercorrectie) bv. Wij bennen nr school geweest, de
goeisten zijn gewonnen, een vark, twee voets en twee ammers
5.6.3 CONVERSATIE Pragmatiek: praktische en sociale kant v taal, die kindn mt leren om effectief en op gepaste
manier met anderen te communicereno 2j: persoonlijk gesprek (face-to-face): om beurt praten, gepast reageren op
opmerkingen, ond. Tijdlang aanhouden o 4j: conversatie aanpassen a leeftijd, geslacht, sociale status luisteraaro Probl. in moeilijke situaties: bv. Telefoongesprek ‘hoe oud ben je?’ toont vingers
5.6.4 ONDERSTEUNING TAALONTWIKKELING Sensitieve ouders doen 2 dingen: helpende expliciete feedback geven & fouten nt overmatig
corrigeren want verhindert experimenteren met taal Manieren om nt overmatig te corrigeren: elaboratie en recasting Uitbreidingen (expansions): reacties v volw. Die uitdrukking v kind verder uitwerken en
daardoor complexer maken (bv. Adj, vz toevoegen…) Herformuleringen (recasts): reacties v volw. Die foutief taalgebruik herstructureren tot
correcte vorm ik heb snoep gegeet heb je snoepjes gegeten? Verklaring
o Vygotsky: volw. Brengen kind tot volgende stap in ontw. (warmte en aanmoediging)o Drang v kind om soc. Band te behouden
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 40
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 41
6 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING IN DE VROEGE KINDERTIJD: 2 – 6 JAAR
6.1 ERIKSON 2-6j : experimenteren gebeurt eerst in spel spelsituatie= zeer veilig, ku gn fouten maken Vss tss autonomie en initiatief
o Autonomie: tegendraads zijn, ingaan tgn autoriteiteno Initiatief: hoeft nt meer, gwn dingen uitproberen
Initiatief Schuld Enthousiast om nieuwe taken te proberen
en deel te nemen a activiteiten met ‘peers’
Spel laat toe nieuwe vaardigheden uit te proberen
Beeldt goed zichtbare beroepen uit in fantasiespel
Overmatig streng superego (of geweten) veroorzaakt te veel schuldgevoel
Verband met overdreven bedreigingen, kritiek en straf door volwassenen
Niet durven experimenteren
6.2 ZICHZELF BEGRIJPEN Zelf-concept: geheel v kenmerken, vaardigh., houdingen en waarden waarvan individu
gelooft dat het omschrijving is v wie hij is Zelfconcept bij kleuters: concreet
o Gebaseerd op observeerbare kenmerkeno 3,5 j: typische emoties, attitudeso 4j: als trekomschrijving gegeven, dan correcte bedoelingen en emoties infereren:
maar nog nt toepassen op zichzelf Sterker zelf-concept: sterkere tendens om rechten doen gelden op vw: VAN MIJ: als
zelfconcept afhangt v speelgoed of tshirt kan je die moeilijk delen helpt zelfconcept ontw. Zelfwaardering: oordeel over eigen waarde en gevoelens die we daarbij hebben
o Globale inschattingo Oordelen over vss aspecten vh zelf
Eigen vaardigh. Heel hoog schatten, moeilijkheid taak onderschatten invloed op initiatief: durven dingen proberen die eig. net boven grenzen liggen
6.3 EMOTIONELE ONTWIKKELING Begrijpen emoties v anderen steeds accurater Emotionele zelf-regulering neemt toe Meer zelf-bewuste emoties (schaamte, schuld) als zelfconcept ontw. Empathie, sympathie en prosociaal gedrag nemen toe
6.3.1 BEGRIJPEN VAN EMOTIES Beter inzicht in emoties: sociaal refereren en actief spreken over emoties
o Oorzaak: hij is blij omdat hij jarig iso Gevolgen: papa is boos en zal niet spelen
Indrukwekkend vermogen om gevoelens v anderen te interpreteren, voorspellen en veranderen
Toch beperkingen in situaties met tegengestelde aanwijzingen Factoren
o Veilige gehechtheid: meer emoties besprekeno Andere kinderen: (socio-dramatisch) spel
6.3.2 EMOTIONELE ZELFREGULATIE Vermogen om expressie v emoties onder controle te houden
o Private speech: zichzelf geruststelleno Blootstelling a sensoriële input beperken: handen vr ogen bij erge scene op tvo V doel veranderen
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 42
Gevolg: minder emotionele uitbarstingen Beïnvloedende factoren
o Opvoeding (ouders): model lereno Temperamento Maar (kinder)angsten
6.3.3 ZELFBEWUSTE EMOTIES Komen vaker voor naargelang zelfconcept beter ontw. is 3j: duidelijke band met zelf-evaluatie
o Fierheid: positieve zelfwaarde / schaamte en schuld: negatieve zelfwaarde Nog afh. v ouders om te weten wanneer ze voelen Prestatie- en persoonsgerichte feedback (je kan goed tekenen) zelfbewuste emoties Taakgerichte feedback (je tekent graag he, doe dat nog eens?) : minder zelf-bewuste emoties Prestatie hangt af van persoon: zelfwaarde dus heel contigent of wankel Schaamte: gevoel van falen als pers.: geassocieerd mt lage zelfwaarde, depressie,
kwaadheid Schuld: falen tov bep. standaard: adaptiever, tendens tot reparatie, zelfcontrole Maar: differentieel in vss culturen
o Bv. China: schaamte = herinnering a groepsnormen
6.3.4 EMPATHIE, SYMPATHIE EN PROSOCIAAL GEDRAG
Empathie= belangrijke voorspeller v prosociaal (altruïstisch) gedrag: handelingen die ander persoon voordeel brengt zonder eigenbelang
Factoreno Temperament: weinig emo zelfregulering, minder sympathieo Opvoeding ouders: meer bestraffend, minder empathie en sympathie (teg. Warm en
betrokken opvoeden)
6.4 RELATIES MET LEEFTIJDGENOTEN Meer sociaal w in spel met ‘peers’ (= vooruitgang in sociabiliteit met leeftijdgenoten) Oorspronkelijk idee= spelontw. Is te meten adhv mate waarin spel al dan nt sociaal v aard is Frequentie of omvang v elke soort verandert met leeftijd
6.4.1 SPEL
Niet-sociale activiteit Niet betrokken, toeschouwersgedrag (kind speelt niet) Solitair spel (= alleen spelen)
Parallel-spel Speelt in nabijheid v andere kindn mt gelijkaardig speelgoed, probeert nt hen te beïnvloeden
Sociale interactie Associatief spel (uitwisselen en commentaar) Coöperatief spel (zelfde doel)
Maar (longitudinaal onderzoek)o Alle 3 soorten spel komen voor bij kleuters
Louise De Meulenaer 2017-2018
EmpathieAffectief aspect
Empathische zorg of
sympathieBezorgdheid en
medelijden ku tonen vr ongeluk v anderen
Persoonlijk ongemak
Affectieve ongemak en stress bij
confrontatie met lijden v anderen
Cognitief aspect
Perspectief innemen
Wereld door ogen v ander bekijken
1. Ruw (-)2. Geduldig 3. Sensitief
4. Egoïstisch (-)5. Warm6. Genereus
7. Stabiel (-)8. Angstig9. Nerveus
Ontwikkelingspsychologie 43
o Niet-sociaal: meest frequent bij 3-4 jarigeno Solitair en parallelspel: vaak bij 3-6 jarigen
Functioneel spel Eenvoudige, repetitieve bewegingen, met of zonder vw
0 – 2 j
Constructiespel Creëren of construeren v iets 3 – 6 jRollenspel Uitbeelden v alledaagse en
ingebeelde rollen2 – 6 j
Alleen spelen enkel probleem als het laag niveau van cognitieve rijkheid weerspiegelt
6.4.2 VRIENDSCHAP (volw.)= wederzijdse relatie die omvat
o Elkaar gezelschap houdeno Deleno Begrijpen v gedachten en gevoelenso Vr elkaar zorgen in tijden v nood
(rijpe) vriendschappen blijven duren in tijd en overleven occasionele conflicten Kleuters begrijpen al iets over uniekheid v vriendschap: speelkameraad (samen lachen,
praten, elkaar steunen) mr ng gn wederzijds vertrouwen & ng nt langdurig (na ruzie eindigt vriendschap)
‘iemand die jou leuk vindt, met jou speelt en speel-goed deelt Vriendschappen ver-anderen vaak vrienden: meer bevestiging, emotioneel expressiever, meer sociale steun dan nt-vrienden
6.4.3 INVLOEDEN VAN OUDERS OP VROEGE RELATIES MET ‘PEERS’Direct Indirect Regelen informele activiteiten met ‘peers’ Richtlijnen over hoe zich gedragen teg.
anderen
Veilige gehechtheid Emotioneel expressieve,
ondersteunende communicatie
6.5 VROEGE ONTWIKKELINGPsycho-analyse Freud: Uber-Ich en schuld
Meer recent: inductie en empathie-gebaseerde schuldSoc leren Modellering van moreel gedragCogn ontw.perspectief Kindn denken actief na over soc. regels
6.5.1 PSYCHO-ANALYSE Freud: installeren Uber-ich, oa via
o Angst voor strafo Angst om liefde v ouders te verliezen
Meer recent: belang v inductieve discipline: ouderfactor: ouders zeggen kindn wat ze wel en nt mogen doen
6.5.2 SOCIAAL LEREN Zelf tonen en demonstreren van goed gedrag Bekrachtigen en belonen v goed gedrag Imitatie w beïnvloed dr
o Warmte en responsiviteito Competentieo Consistentie
Waarom werkt fysiek straffen gem. genomen nt?o Zelf modellering v agressieo Creëert gevoel v bedreigingo Leidt tot vervreemding vd socialisatiefiguuro Kan ‘verslavend’ zijn vr socialisatiefiguuro Kan nr volgende generatie w getransfereerd
Betere alternatieven: time-out, privileges inperken…
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 44
6.5.3 COGNITIEF ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF Kindn denken actief na over goed en fout en over rechtvaardigheid, nemen gedrag ouder nt
zomaar over, denken zelf eerst Vanaf 3 – 4 j: toenemend inzicht in intenties Nog veel rigiditeit in hanteren v standaarden: liegen mag nt dus geheimpjes houden ook niet Toenemend onderscheid tss soorten standaarden
o Morele imperatieven: habdelingen die rechten en welzijn v anderen beschermenbv. Niet slaan
o Sociale conventies: gewoonten gemaakt obv sociale afsprakenbv. nt eten mt handen (doen niem. Kwaad drmee mr z regels v MS)
o Private kwesties: schenden gn schenden, z nt sociaal afgesproken en te bep. dr ind.bv. Kapsel, kledij
6.5.4 AGRESSIE Evoluties over tijd
o Fysieke agressie neemt af, w vervangen dr verbale o Instrumentele agressie neemt af (uitstel v bevrediging neemt toe)o Vijandige agressie neemt toe (vijandige intenties anderen beter herkend, terugslaan)
Geslachtsverschilleno Jongens meer openlijke agressie, meer agressie i totaal
Mannelijke geslachtshormonen (androgenen) en geslachtsrolleno Meisjes meer relationele agressie en meer indirect
6.5.4.1 SOORTEN AGRESSIE
6.5.4.2 OORZAKEN VAN AGRESSIE Individuele vss: temperament (impulsief, overactief) Gezin
o Harde, inconsistente disciplineo Cycli van disciplineren, jammeren en toegeveno Kritische bestraffende ouders: meer agressie
Televisieo Geweld op tv: model w nt bestrafto Jongens grotere voorkeur want mannen in geweldfilms= sterko Meer tolerantie tov gewelddadig gedrago Usa: sterke druk om er iets a te doen
Behandelingsprogramma’so Vroeg eraan beginneno Doorbreken cycli v vijandigheido Aanleren betere manieren v omgaan met ‘peers’ bv. Empathie en sympathie
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 45
o Training in opl. V soc. Probl. (: conflicten uitbeelde, manieren v opl. Bespreken, inoefenen succesvolle strategieën)
6.6 STEREOTYPE GESLACHTSROLLEN Geslachtsrol-stereotypering: (gender typing) associatie v vw, activiteiten, rollen of
pers.heidstrekken met 1vd geslachten op manier die aansluit bij cult. Stereotypes 2j: categorisatie als ‘jongen’ of ‘meisje’ Geslachtsgebonden voorkeuren speelgoed Persoonlijkheidstrekken
o Jongens: actief, assertief, openlijke agressieo Meisjes: angstig, afhankelijk, relationeel agressief
Geslachtsgebonden overtuigingen w sterker in kleutertijd Kleuters begrijpen nt dat kenmerken die samenhangen met geslacht nt bepalen of iem. ml of
vrl is (= gebrek a geslachtsconstantie) Geslachtsconstantie: (gender constancy): inzicht dat geslacht bio basis heeft en hetzelfde
blijft als kleding, haarstijl en spelactiviteiten verandereno Inzicht pas verworven op einde kleuterperiodeo Gerelateerd a cong. Probl. V pre-operationeel denken (conservatie en uiterlijke
verschijning – realiteit o Genetisch: evolutionaire aanpassingswaarde, hormonen
Omgeving: Gezin, leraren, leeftijdsgenoten, bredere sociale omg. Ouders (gezin)
o Moedigen vss speelstijlen aano Versterken onafh. Bij jongens en intimiteit bij meisjes
Leerkrachteno Meisjes meer aangemoedigd tot gestructureerde activiteiteno Jongens meer tot ongestructureerde
Leeftijdsgenoteno Versterken gedrag dat past bij eigen geslachto Vooral jongens: kritiek op geslachts-incongruent gedrag
Genderidentiteit (gender identity): gevoel ml of vrl te zijn 3 vormen: ml, vrl of androgyn (noch ml, noch vrl/ en ml en vrl/ iets ertussen) Ml en androgyne genderidentiteit voorspellen goed aanpassing
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 46
7 FYSIEKE EN COGNITIEVE ONTWIKKELING IN DE LAGERE SCHOOLLEEFTIJD
7.1 FYSIEKE ONTWIKKELING EN DETERMINANTEN7.1.1 LICHAAMSGROEI
Cephalocausale trend zet zich verder: onderlichaam groeit opvallend snel Grote lenigheid: benen en spieren groeien verder, ligamenten ng nt zo vast 20 melktanden vervangen tss 6-12 j lijken te groot maar kaakbenen mtn nog groeien Trage fysieke groei ~peuter en kleuterjaren
7.1.2 GEZONDHEIDSPROBLEMEN Zeer goed imuumsysteem (zeer gezond) Bijziendheid (myopie) stijgt met SES Slechte voeding: samen met ouders 1x thuis eten verhelpt dit (samen eten komt minder voor) Obesitas: meer dan 20% toename in gem. gewicht naargelang geslacht en leeftijd
o Steeds groter wordend probleem: 5-6% vd vlaamse kindn
o Oorzaken Genetica Lage SES: meer stress en gebrek a kennis Overvoeding: ouders forceren kind bord uit te eten, elk ongemak= signaal vr
voedsel kinderen leren nt eigen honger avoelen en eten intern reguleren Gevolg: meer vatbaar vr externe voedslestimuli dan voor interne
hongerstimuli Ongezonde voeding als ‘beloning’ gebruiken Minder fysiek actief: oorzaak en gevolg hoe minder fysiek actief, hoe hoger
lichaamsgewicht maar hoe hoger gewicht, hoe minder fysieke activiteito Gevolgen
Stereotyp beeld: lui, lelijk, onzeker, nt sociaal aanvaard Emo problemen: depressie, lager welzijn Kans op obesitas als volw. Gezondheidsproblemen
o Behandelen: focus op veranderen levensstijl (familie-kwestie en scholen)
7.2 MOTORISCHE ONTWIKKELING (RUWE EN FIJNE MOTORIEK)7.2.1 RUWE MOTORISCHE ONTWIKKELING
Betere beheersing v ruwe motorische handelingen: vooruitgang in 4 domeineno 1) flexibiliteit / elasticiteit neemt toe (bv. Kopstand, molentje)o 2) evenwicht vergroot (bv. Veranderen v richting tijdens lopen)o 3) toename reactiesnelheid & behendigheid v beweging (bv. voetbal, hinkelen,
tikkertje)o 4) kracht neemt toe (bv. Baseball, tennis)
7.2.2 FIJNE MOTORISCHE ONTWIKKELING
Verfijning v fijne motorische ontwikkelingo Alfabet: letters groot owv armbewegingo Tekeningen: meer detail, diepte-elementen en relaties tss fig.
7.2.3 GESLACHTSVERSCHILLENo Meisjes: beter in fijne motorische vaardigh.o Jongens: ruwe motorische vaardigh. Die kracht vergeno Gen. Vss, maar ook omg. Die op stereotype manier reageert
7.2.4 SPELLETJES MET REGELS Bevorderlijk vr ontw.
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 47
o Toename in perspectief innemen: kan begrijpen hoe andere spelletje spelen verstoppertje: zoeker kijkt in plaatsen waar hij zich zou verstoppen en verstopt zich waar hij nt zou kijken als zoeker
o Samen ontdekken welke regels goed z en welke nto Inzicht in wat fairheid en rechtvaardigheid betekent
7.3 PIAGET: CONCREET-OPERATIONELE STADIUM Spatiaal redeneren, classificatie, conservatie, seriatie
7.3.1 CONCREET-OPERATIONELE STADIUM Kleuters laten zich leiden dr schijn en meest opvallende element Lagere school: schijn kan bedriegen en oordeel beter baseren op ment. Bewerkingen =
operaties Conservatie: idee dat bep. fysieke eig. v vw dezelfde blijven, zelf wanneer uiterlijke
verschijningsvorm verandert
Pre-operationele fase Concreet-operationele fase Centratie: aandacht richten op 1 aspect
en andere verwaarlozen (bv. Enkel hoogte, nt breedte v glas)
Geen transformaties: enkel aandacht vr begin- en eindtoestand v situatie, nt vr overgang
Onomkeerbaarheid: kan reeks stappen nt omkeren in gedachten
Decentratie: focussen op meerdere aspecten vh probleem en ze mt elkaar in verband brengen, ipv zich op 1 aspect te richten
Transformaties: vermogen om proces tss begin- en eindtoestand te gebruiken bij beoordeling vd situatie
Omkeerbaarheid: vermogen om te denken in reeks v stappen, in gedachten richting om keren, weer op uitganspunt terugkeren
Dr operaties: mentale handelingen die gehoorzamen a logische regels Fases ku overlappen!: bv. zelfde kind op sommige vlakken ng pre, op andere al concreet Classificatie: klasinclusie taak correct opgelost
o Bewustzijn v hiërarchie in classificatieo Focussen op 3 soorten relaties tgl
Klasseren verloopt vlotter, sorteren v object obv bep. criteriao Slechts 1 dimensie, later ook obv 2e dimensie
Seriatie: capaciteit om items langs kwantitatieve dimensie te ordenen (6-7j) Transitieve inferentie: uitvoeren mentale seriatie of ordening
o Obj. A groter dan B. B groter dan C relatie A-Co Opnieuw tgl integreren v 3 soorten relaties
Spatiaal redeneren: begrip van ruimteo Object benoemen links of rechts v andere persoon: 5-6 jarige kan dit nr, 7-8jarige wel,
dankzij mentale rotatie: ruimtelijk standpunt innemen vd andere Cognitieve kaart: mentale representatie v bekende plaatsen: buurt, huis, school
o Landmarks (herkenningspunten) eerst fragmentarisch getekend, later meer organisatie en integratie
o uitleggen v weg a anderen: duidelijk en goed georganiseerd ruimtelijke wandeling in gedachten maken (vanaf 8à10 j)
7.3.2 BEPERKINGEN Enkel georganiseerd en logisch denken als omgaan met
o Concrete info die waarneembaar iso Nt met abstracte categorieën
Owv concrete en situatiegebonden karakter verloopt denkproces gradueel= geleidelijk verworven (eerst conservatie v aantal, daarna andere vormen)
Dus: nog gn alg. principes die op tal v situaties toegepast ku w
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 48
7.3.3 RECENT ONDERZOEK Piaget: hersenmaturatie en eigen ervaring Recent: invloed v cultuur en formele opleiding (school)
o Cultuur: nt westerse-culteren (weinig nr school): conservatie vaak veel later (11j.)o School: kinderen langer op school: betere prestatie op Piaget-taken
Logisch denken ontw nt spontaan, mr invloed v opleiding, contex en cultuur (theorie Vyogtsky) Piaget: abrupte stagegebonden verschuiving nr operationeel stadium Informatieverwerkingsbenadering: graduele toename: Neo-Piagetiaanse theoretici
o Cogn. Schema’s w geautomatiseerd routineo Gevolg= meer plaats in WG: oude schema’s combineren of integreren
Concrete ervaringen: geïntegreerd tot centrale conceptuele structuren: netwerken v begrippen & relaties die meer algemeen, complex & systematisch denken bevorderen in veel vss situaties
7.3.4 EVALUATIE Piaget: gelijk: kindn lage school veel systematischer en rationeel Onduidelijkheid: 1 of 2?
o 1) Continue verbetering v logische vaardigh. (informatieverwerking)o 2) Discontinue herstructureringen v denken
Wss beideo Geleidelijke uitbreiding v logisch denken nr aantal takeno Vgl begin-einde lagere schoolleeftijd: kwalitatief vss
7.4 INFORMATIEVERWERKINGSTHEORIEËN7.4.1 ALGEMENE PRINCIPES Verandering in 2 basale informatieverwerkingsvaardigh. dr
hersenontw.
7.4.2 AANDACHT
Selectief Focus op relevante infoFlexibel Sorteren op 2 dimensiesPlanmatig Gestructureerde aanpak
Systematische vgl Wat eerst, wat later? Leren v ouderen
7.4.3 GEHEUGENSTRATEGIEËN Bewuste strategieën om info te onthouden Herhalen: (voor zichzelf) herhalen v info
o Vanaf begin lagere schoolleeftijdo Eerst 1 woord, daarna reeks
Organiseren: groeperen v items die tot zelfde categorie behoreno Vanaf begin lagere schoolleeftijd
Later combinatie v strategieën: bv. Organiseren, opsommen v namen categorieën en herh. Cat.
Meer systematisch toepassen v strategieën Elaboratie: relatie of gedeelde bet. tot stand brengen tss 2/meer stukken info die nt tot zelfde
categorie behoren: mentaal beeld oproepen (einde lagere school want meer WG nodig) Organisatie en elaboratie= effectiever
o Elementen w tot betekenisvolle eenheden (chunks adhv elaboratie) gegroepeerd Komt meer plaats vrij in WG Info kan beter opgeroepen w
7.4.4 KENNISBESTAND LTG meer uigebreid en meer hiërarchisch gestructureerd netwerk Verklaring vss tss kenners en nt-kenners in herinneren v items
o Rol v steeds aanw. Kennis
Louise De Meulenaer 2017-2018
Bevordert vss informatie-
verwerkings-processen
Info-verwerkings-capaciteit: snelheid
cogn. inhibitie neemt toe: capaciteit om irrelevante info te
weren
Ontwikkelingspsychologie 49
o Rol v motivatie Opm: cultuur speelt rol: in Westen: gebruik mentale strategieën meer aangemoedigd
7.4.5 THEORY OF MIND Metacognitie: capaciteit om te denken over eigen denken w meer uitgebreid en verfijnd Geest: actief, constructieve rol
o Mentale inferenties = bron van kenniso Inzicht dat prestaties afhangen v mate v concentratieo Inzicht in welke ghgstrat. Beste werken
Wat bevordert inzichto Private speech + observaties eigen denkeno Ervaringen op school
Theory of mind: nt weten dat je iets anders kan denken dan de waarheid, dat je misleid kan w Schoolkinderen: denken meer over denken maar zetten dit nt altijd om in praktijk Cogn. Zelfregulering: proces v continu opvolgen v vooruitgang i richting v gestelde doel,
probl. Detecteren en opl. Zoeken
7.5 TAALONTWIKKELING7.5.1 WOORDENSCHAT
Uitbreiding WS: 4x toename: 40000woorden (20/dag) (afleidingen v deze die ze al kennen) hoe?
o Structuur v complexe woorden analyseren (blijheid < blij)o Begrijpen vanuit context (lezen)
Grote precisie in denken over en gebruik v woordeno Eerst: definities gebaseerd op fcties of uitzichto Later: synoniemen en uitleg over categoriale relaties
Inzicht in meervoudige betekenissen (bv. cool)o Metaforen bv. Scherp als een meso Raadsels en woordspelletjes
7.5.2 GRAMMATICA Passieve wijze beter gebruiken Infinitiefzinnen beter begrijpen Bv. Verschil tss ‘Jan wil anderen een plezier doen’ het is goed om Jan een plezier te
doen
7.5.3 PRAGMATIEK (= communicatieve aspect vd taal) Preciezere beschrijving v vw Meer verfijnde communicatiestrategieën (bv. Iets beleefd vragen) Meer georganiseerde verhalen vertellen
o Topic-gefocuste stijl (typisch Noord-Amerikaans)o Associatieve stijl (Afro-Amerikaanse kindn
7.5.4 TWEE TALEN LEREN, TWEETALIGE ONTWIKKELING Tweetalige ontwikkeling
o Beide talen tgl lereno Eerst eerste taal, dan tweedeo Gevoelige periode: kindertijd
Tweetalig onderwijs Onderdompeling of taalbad (language immersion) Tweetaligheid: positieve gevolgen vr ontwikkelin
o Aandacht, redeneren, conceptvorming, flexibiliteito Meer nadenken over taal
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 50
8 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING TIJDENS LAGERE SCHOOLLEEFTIJD
8.1 ERIKSONVlijt Inferioriteit Gevoel v competentie ontw. tav
cultureel gewaardeerde activiteiten (tafels, spellen)
School biedt zeer veel mog.heden
Pessimisme en gebrek a vertrouwen om dingen goed te doen
Gezin, leerkrachten en peers ku hiertoe bijdragen
Vlijt inferioriteito Positief en realistisch zelfconcept
Fierheid bij behalen resultaat Morele verantwoordelijkheid Coöperativiteit met peers
8.2 ZELFBEGRIP EN ZELFWAARDE2 – 6 j 5 – 11 j Basis Vaardigh. Geen trekomschrijvingen Positieve elementen Gn oorzaken aangegeven
Meer verfijnd Vaardigh.: vgl meerdere pers. Trekkomschrijvingen Positief en negatief Oorzaak aangegeven
Trekomschrijvingen ( woorden die je gebruikt om jezelf of anderen te omschrijven(bv. Ik ben slim), je kan jezelf omschrijving toekennen obv zelf-evaluatie ofevaluatie ve ander) ontstaan owv
o Cogn. Ontw.: comb. V ervaringeno Sociale feedback vd omg.: ikzelf neemt het ‘mijzelf’ zoals dr omgeving aangereikt over
Verwachtingen anderen ideaal zelf reëel zelf Hiërarchische organisatie: evolutie: beginjaren= lichte daling, daarna stijging Invloeden op zelfwaarde
o Cultuur (Azië < Europa < Afro-Amerikaneno Opvoeding
Democratisch en warm opvoeden controlerend en kritisch Permissief opvoeden: onrealistisch hoog self-esteem
o Attributiestijl: bv. slechte punten: vroeger boos op kind, nu boos op jufo Geslacht (meisjes<jongens)o Uiterlijk correleert sterk met algemeen gevoel v zelfwaardeo Causale attributie: verklaring ve persoon vd oorzaak ve gebeurteniso Verklaringsstijl: tendens v mensen om bep attributionele verklaringen te gebruiken bij
verklaren v gebeurtenissen
8.2.1 ATTRIBUTIES Intern extern: a jezelf toeschrijven (ik ben dom) a externe oorzaak ve gebeurtenis
toeschrijven (leerkracht is fout, examen te moeilijk) Stabiel veranderbaar: oorzaak temporeel (te weinig geleerd) of blijft deze aanw. (ik ben
dom)? Specifiek globaal: geboden verklaring relevant vr deze ene situatie (ik ben slecht in
wiksunde) of ook vr andere situaties (ik ben dom)
8.2.2 VERKLARLINGSSTIJL Pessimistische verklaringsstijl
o Benadrukt interne, stabiele en globale oorzaak vr negatieve gebeurtenissen (ik ben dom)
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 51
o Geassocieerd met gevoelens v hulpeloosheid en gebrekkige aanpassingo Bepaalt zelfwaarde vr groot deel vd persoon
Specifiek mbt schoolse prestatieso Leeroriëntatie: gericht op begrijpen en onder knie krijgen mat.o Aangeleerde hulpeloosheid: verwachting dat competentie zal tekortschieten in
behalen doel
Falen Aangeleerde hulpeloosheid Gebrek a capaciteitleeroriëntatie Gebrek a inspanning
Succes Aangeleerde hulpeloosheid GelukLeeroriëntatie Capaciteit
8.2.3 ATTRIBUTIES (DEEL 2) Impact vd soc. Omg. Op aangeleerde hulpeloosheid en leeroriëntatie
o Ouders en leerkrachten: leren aanmoedigen boven soc. Vgl en prestatieso Pers.gerichte feedback vermijden (Dat heb je goed gedaan ipv je bent een slim
meisje) Zelfwaarde: heel wat meer facetten tijdens lagere schooltijd dan kleutertijd
8.3 EMOTIONELE ONTWIKKELING8.3.1 ZELFBEWUSTE EMOTIES
Aanw. Volw. Nt langer nodig: men weet zelf beter wnnr men zich schuldig, fier of beschaamd moet/mag voelen
SCHULD: enkel geassocieerd met intentionele fout (expres) FIERHEID: uitdagingen en vlijt SCHAAMTE: inferioriteit en kwaadheid tov kritische ouder/leerkracht
8.3.2 EMOTIONEEL BEGRIJPEN 1 emotie mix v emoties bij 1 zelfde activiteit
o Bv. Kerstdag mr nt zo’n leuk cadeau beter inzicht in zelfbewuste emoties
o bv. Fierheid: blijdschap owv resultaat en behagen andere persoon contradictorische info kan verwerkt w
o bv. Gebroken fiets en lachend kind (want papa gaat hem maken) empathie: nt enkel begrip vr ervaren ongemak vd andere persoon, ook vr situatie
o bv. Kindjes in Afrika, ontslag papa v vriend
8.3.3 EMOTIONELE ZELF-REGULATIE +- 10j: balans tss 2 alg. strat. W gezocht Probleem-gerichte copingstrategie
o Als gebeurtenis onder controle is: steun zoeken en proberen oplossen (bv. toets: leren)
Emotie-gerichte copingstrategieo Geb. buiten controle: herdefiniëren vd situatie, ontkennen v belang v gebeurtenis (bv.
Toets: bij buis) Emotionele zelf-regulatie: strategieën om emoties tot comfortabel niveau te brengen Emotionele zelf-efficaciteit
o = capaciteit om zelf-regulatieve strategieën op effectieve wijze te ku hantereno Gevoel dat je emoties onder controle hebto Bevordert soc. Competentie, empathie en vermindert neg. Gevoelens
8.4 MORELE ONTWIKKELING Leerprincipes vr moreel gedrag: modelleren, bekrachtiging en zelf actief nadenken In kindertijd neemt morele ontw. vlucht owv
o Toenemende soc wereld: meer vriendjeso Toenemende capaciteit tot perspectief innameo Cognitieve ontw.: met meer gezichtspunten tgl rekening houden
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 52
Distributieve rechtvaardigheid: regels mbt wijze waarop schaarse goederen verdeeld mtn w Evolutie
o Eigenbelang (3-4j): delen op faire wijze want ander minder dan resto Gelijkheid (5-6j): iedereen heeft recht op evenveelo Verdienste (6-7j) inspanning of excellente prestatieo Helpen (8j): meest benadeelde mag meer krijgen
Begrip morele en sociale conventies w complexer en verfijndero Meer flexibiliteito Soc. Afspraken die duidelijk doel hebben gn doel: transgressieo Intentie / bedoeling v actie w in acht genomen
Begrip individuele rechteno Meer zaken w als private kwestie gezieno Legitimiteit (rechtmatigheid) v gezag neemt af in private kwesties o Vrijheid v meningsuiting
Begrip v diversiteit en ongelijkheido Begin schooljaren: vooroordeelo Verandert na 7-8j
Grote inpers. Variatie: hangt af vo Hoge zelfwaarde: denigrerend optreden om zelfevaluatie te rechtvaardigeno Categorisatie in sociale groepen: op sociale ladder plaatseno Stabiele visie op pers.heidskenmerken: goed vs slecht = onveranderbaar
8.5 RELATIES MET LEEFTIJDSGENOTEN8.5.1 PEERGROEPEN
Peergroep: groepje vrienden die unieke waarden en gedrag delen en dr leider-volgers w gekenmerkt peercultuur: bv. Specifieke kleren, woordgebruik, plaats om samen te komen
Kenmerkeno Nabijheid (bv. Zelfde buurt)o Geslachto Etniciteito Populariteit
Voordelen Nadelen Zelfwaarde dr groepsidentiteit Sociale vaardigh.
o Samenwerkingo Loyaliteit tot groepo Leiderschap
Relationele agressie Rivaliteit tss groepen Insiders en outsiders
8.5.2 VRIENDSCHAPPEN Speelkameraad mr ook aandacht vr pers. Kwaliteiten en wederzijds vertrouwen Meer selectiviteit Meer langdurige band: leren conflict overwinnen Wederzijdse beïnvloeding: prosociale antisociale vrienden
8.5.3 PEER AANVAARDING Graag gezien z dr groep personen Dus: geen wederzijdse relatie (vriendschap) maar eenzijdig Meting v sociale voorkeur en bewondering
Populaire kindn
o Prosociaal populair: populair want vriendelijko Antisociaal populair: populair want rebels
Verworpen kindn
o Agressief of teruggetrokken Controversiële kindn
Louise De Meulenaer 2017-2018
weinig positief, veel negatief
weinig positief, weinig negatief
veel positief, weinig negatief
veel positief, weinig negatief
Populair Contro-versieel
Ver-worpen
Ge-negeerd
Ontwikkelingspsychologie 53
o Tgl prosociaal en agressiefo Enkele goede vrienden
Genegeerde kindn
o Goed aangepast, nt eenzaamo Extraversie: nt altijd nodig om soc. Goed te ku fctioneren
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 54
9 FYSIEKE EN COGNITIEVE ONTWIKKELING IN DE ADOLESCENTIE9.1 INLEIDING: VISIES OP DE ADOLESCENTIE
= overgang tss kindertijd en volwassenheid (10-20j) Biologisch perspectief
o Puberteit: hormoneno Storm and stresso Freud: genitale stadium
Seksuele drift ‘ontwaakt’ na latentiefase, veroorzaakt psychologisch conflict en losgeslagen gedrag
Tegen einde adolescentie geraakt drift gekanaliseerd en mondt dit uit in capaciteit om intieme relatie a te gaan
Sociaal perspectiefo Culturele invloeden: nt in elke cultuur verloopt adolescentie zo turbulent
Naar een evenwichto Sommige zaken (bio veranderinge, soc. Verwachtingen) = universeelo Soort verwachtingen en mate v druk op adolescenten vss tss cultureno In onze geïndustrialiseerde cultuur: lange adolescentie
Vroege adolescentie: 11-14j Midden adolescentie: 14-16j Late adolescentie: 16-18j
CONCLUSIE Adolescentie: periode v normatieve toenames in probl.gedrag, losgeslagen emoties en ouder-
kind conflicten?(beeld bijgesteld in ’80) Heel wat snelle en spectaculaire veranderingen (op bio, cogn.n en soc vlak)
9.2 BIOLOGISCHE VERANDERINGEN9.2.1 HORMONALE VERANDERINGEN
Groeihormoon en thyroxine (toename rond 8-9j) lengte en botten Geslachtshormonen
o Meisjes: meer oestrogeen: Hypothalamus hypofyse (FSH/LH) ovaria oestrogenen borstvorming en menstruatie / progesteron: eicelrijping en eisprong
o Jongens: meer androgenen (bv. Testosteron) : Hypothalamus hypofyse (FSH/LH) testes testosteron zaadvorming, spermarche
o FSH: follikel stimulerend hormoon / LH: luteïniserend hormoon o Testosteron / progesteron en oestrogenen: feedbackmechanismen op hypothalamus
9.2.2 LICHAMELIJKE GROEI: HERSENONTWIKKELING
Synaptisch snoeien Frontale cortex Cogn. Voordeleno Aandachto Planneno Integreren van infoo Zelf-regulatie
Versnelling van myelinisatie Connecties tss regio’s w versterkt
Respons op neurotransmitter neemt toe
Meer sensitief voor exciterende prikkels
Intensere reactie op stress, plezier en nieuwe stimuli
9.2.3 LICHAMELIJKE GROEI: SLAAPGEWOONTEN Nog evenveel slaap nodig als jongere kinderen, gaan typisch later slapen
o Veroorzaakt dr biologie & gewoonten en sociale ontw. (vb. fb, Tv, uitgaan) Gebrek a slaap: interfereert met aandachts- en emotieprocessen, leidt tot
o Slechtere schoolresultateno Humeurigheido Risicogedrag
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 55
9.2.4 LICHAMELIJKE GROEI: GESLACHTSVERSCHILLEN
Jongens MeisjesGroeiversnelling Begint op 12,5 j Begint op 10jProporties Bredere schouders, langere benen Bredere heupenSpier-vet verhouding Meer spiertoename (aerobic efficiency) Meer vettoename
9.2.5 SEKSUELE RIJPING
Primaire geslachtskenmerken Secundaire geslachtskenmerken Rijping voortplantingsorganen Meisjes: menarche: eerste
menstruatie, na borstontwikkeling, groeispurt en ontstaan schaamhaar
Jongens: spermarche: 1e keer dat zaad vrijkomt
Andere zichtbare lichaamssignalen van seksuele rijpheid
Meisjes: borsten Jongens: haar in gezicht, stem verandert Beide: haar onderarmen en schaamhaar
9.2.6 INDIVIDUELE VERSCHILLEN IN TIMING VAN PUBERTEIT Erfelijkheid Voeding, lichaamsbeweging Ses Ethnische groep Ervaringen ih gezin Seculaire trend: statistische tendens, waargenomen over vss generaties
9.3 PSYCHOLOGISCHE IMPACT V PUBERTEIT9.3.1 DIRECTE REACTIES
Reacties op menarche en spermarche ku erg gemengd zijn: zelfvertrouwen, teken v volw. -> schrik, onzekerheid
Type reactie: afh. vd mate waarin en manier waarop dit w aangekondigd (voorlichting ouders)
9.3.2 HUMEURIGHEID Relatie met hormonen: zwak Larson onderzoek met biepers: 3x/dag onverwacht gevoelens aanduiden
o Adolescenten meer negatieve stemmingen Meer negatieve gebeurtenissen! (hogere verwachtingen, uitgebreider soc
netwerk) en heftigere reactieso Gevoelens minder stabiel dan tijdens volw.heid (mood swings)
Maar vaker v ene situatie in andereo CONCLUSIE: bio en soc. Factoren bepalen samen toegenomen humeurigheid
9.3.3 CONFLICT MET OUDERS Dieren, nt industriële SL: fysieke afstand Mense, geïndustrialiseerde SL: psychologische afstand als alternatief (afstand zoeken
(jongere) vaak gepaard met conflicten, vorm v zelfst.heid) Conflicten: meestal over alledaagse zaken waarbij ouders en adolescenten vss in visie Meeste conflicten = mild en beperkt, maar heel veel conflicten= neg. Gevolgen
9.3.4 GEVOLGEN VAN TIMING VAN PUBERTEIT
Jongens MeisjesVroeg rijpen Populair
Zelfvertrouwen Onafhankelijk Positief lichaamsbeeld
Niet populair Weinig zelfvertrouwen Teruggetrokken, meer deviant
(grensoverschrijdend) gedrag Negatief lichaamsbeeld
Late rijping Niet populair Angstig, praatziek,
zoekt aandacht Negatief lichaamsbeeld
Populair Sociaal, levendig Positief lichaamsbeeld
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 56
9.4 COGNITIEVE ONTWIKKELING9.4.1 FORMEE-OPERATIONEEL STADIUM
Hypothetisch-deductief redenereno Hypotheses afleiden uit alg. theorieo Denken als wetenschappero Hypothese formuleren en omzetten in toetsbaar experimenteel opzet
Propositie-denkeno Logica van verbale uitspraken evalueren (zonder verwijzing nr echte wereld)o Lagere schoolleeftijd ku dit nt, adolescenten redeneren correct juistheid v
redenering kan beoordeeld w, los v werkelijkheidsgehalte Denken in termen van mogelijkheden
o Over nt-waarneembare en niet-ervaren dingen (bv. Toekomst)o Over zaken die anders ku zijn dan ze nu zijn o Zelfreflectie, dagdromen, gantasieo Thema’s: milieu, oorlog, discriminatie, vrijheid, liefde, rechtvaardigheid
Veranderingen in richting formeel-operationeel denken: gradueel: verschijnt nt plots als nieuw stadium
Formeel-operationeel denken: mog. Nt universeel: gemodereerd dr opleidingsduur en -niveau
9.4.2 INFORMATIEVERWERKING Coördineren theorie en evidentie (wet. Denken) Jonge kindn : gn voorbij a conflicterende evidentie of vervormen ze eigen ideeën bevestigd Adolescenten: gn systematisch mog. Na, leggen verbanden, koppelen hypothesen terug a
beschikbare evidentie Coördineren v theorie mt bevindingen betert mt leeftijd:vanaf kindertijd tot volw, interind. vss Beïnvloedende factoren
o Capaciteit WGo Ervaring met complexe probl.o Meta-cognitie vaardigh (denken over denken)o Openheid v geest
9.4.3 INFORMATIEVERWERKING VOORUITGANG IN ADOLESCENTIE Aandacht (selectie v relevante info, inhibitie v irrelevante) Ghgstrat. W efficiënter, ovv opslaan, verwerken en ophalen info Toename kennis Uitbreiding metacognitie Cogn. Zelf-regulering (bv. Flexibiliteit v denken) Verwerkingscapaciteit: snelheid v denken
9.4.4 GEVOLGEN VAN ABSTRACT DENKEN Belust op discussie Idealisme en kritisch zijn Planning en beslissing nemen
o Probl bij nemen alledaagse beslissingen (onvoldoende opties overwegen)o Intuïtie eerder dan ratio speelt vaak rol
Gebrek a ervaring met complexe problemen KTvoordelen: LT
Zelf-bewustzijn en zelf-gerichtheido Imaginair publiek: sterke focus op zichzelf leidt ertoe dat adolescenten gevoel hebben
dat iedereen op hen gefocust is (nadruk op imago, blozen, verlegen, gevoelig vr kritiek)
o Pers. Legende: adolescenten nemen a dat eigen gedachten en gevoelens uniek zijn (niemand heeft ooit zo lief gehad als zij)
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 57
9.4.5 GEVOLGEN VAN ABSTRACT DENKEN RISICOGEDRAG Pers. Legende gepaard met gevoel v onkwetsbaarheid: geneigd om risicovol gedrag te stellen
dat volw. Nooit zouden durven
10 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING TIJDENS ADOLESCENTIE
10.1 IDENTITEITSVORMING10.1.1 ERIKSON: IDENTITEIT
Identiteit= bepaalt wie je bent, wat je belangrijk vindt, en richting die je uitwil in je leven Uiting in veel vss domeinen: beroeps/studiekeuze, relaties, moreel-politieke keuzes, etnische
identiteit Niet geslaagd: identiteitsverwarring: bv. Negatieve of synthetische identiteit ! negatieve EN synthetische identiteit : Erzats-identiteit (false self) Invloed vorige fasen: epigenetisch principe id theorie v Erikson
o Basisvertrouwen wantrouwen (0-2 j): gn vertrouwen, nergens in geloveno Autonomie schaamte (2-3j): gn autonomie/initiatief, gn wilskracht, gn exploreren
v alternatieveno Initiatief schuld (4-5): gn ondernemerschap/creativiteit, gn doelgerichtheid in
exploreren en maken v keuzeso Vlijt minderwaardigheid (6-12j): gn competentie, gn beroepskeuze
10.1.2 CRISIS OF EXPLORATIE (Erikson): identiteitscrisis: tijdelijke periode v verwarring en onbehagen tijdens
experimenteren met alternatieven “soul-searching” met als optimale uitkomst = gevoel v temporeel-spatiale continuïteit
(andere auteurs, heden): Exploratie: geleidelijke en rustige aanpak v vorming identiteit (crisis nt meer nodig)
10.1.3 ERIKSONS THEORIE: IDENTITEIT VERWARRING
Identiteit Identiteitsverwarring Bepalen wie je bent, wat belangrijk is,
richting geven a leven Bindingen inzake beroep, pers. Relaties,
seksuele oriëntatie, ethnische groep, idealen
Oplossing vr ‘identiteitscrisis’ of exploratie
Gebrek a richting en zelfdefiniëring Beperkte exploratie in adolescentie
o Vroeger psychosociale conflicten nt opgelost
o MS beperkt keuzes Nt voorbereid op stadia v volwassenheid
10.1.4 MARCIA: IDENTITEITSSTATUSSEN Status: mogelijke uitkomst identiteitsproces Marcia: halfgestructureerd interview over allerlei domeinen (beroep, go., pol, ideologie,
seksrol) 2 criteria
o Mate v exploratie (openstaan voor): afwegen v, uitproberen v keuzemog. o Mate v bijnding: in stat zijn bindingen en verplichtingen a te gaan
4 statussen:
10.1.5 IDENTITEIT: BEPALENDE FACTOREN Persoonlijkheid adolescent Opvoeding en gezien (secure base to explore)
Louise De Meulenaer 2017-2018
-Exploratie
-
Binding
Diffusion Moratorium
ForeclosureAchievement +
+
Ontwikkelingspsychologie 58
Interacties met peers, in vrije tijd en op school Scholen en gem.schappen die ruimte bieden vr exploratie en opnemen v verantw.heid Culturele invloeden
Persoon x omgeving
10.1.6 ZICHZELF BEGRIJPEN Zelfconcept (cognitief)
o Brengt afz.. trekken samen in grotere abstracte trekken (slim+getalenteerd = intelligent)
o Kan verwijzen nr contradictorische trekken tijdens vroege adolescentie (verlegen + extravert)
o Geleidelijk trekken gecombineerd in georganiseerd systeem, mt mr zin vr nuance (midden en late adolescentie)
o Inhoudelijk: mr nadruk op persoon i relatie t andere Zelfwaardering (evaluatief)
o Steeds meer gedifferentieerd: nieuwe dimensies w toegevoegd (hechte vriendschap, romantische relaties, competentie in job / studie)
o Niveau v zelfwaardering neemt meestal toe op einde vd adolescentieo Grotere stabiliteit: zelfwaardegevoel w gekristalliseerd
10.1.7 ZELFWAARDERING – INVLOEDEN Democratische opvoeding (hoog) Aanmoediging leraren (hoog) Steun voorwaardelijk: enkel als voldaan a hoge norme (onecht gedrag)(laag, stabiel) Ethische groep: blanke adolescenten lager dan Afro-Amerikaanse
10.2 MORELE ONTWIKKELING10.2.1 PIAGETS THEORIE VAN MORELE ONTWIKKELING
Heteronome moraal (5-10j) Autonome moraal Regels overgeleverd dr autoriteit, blijvend,
onveranderlijk, strikte gehoorzaamheid ‘Slechtheid’ beoordeeld vanuit resultaten,
nt vanuit bedoelingen
Regels als soc. Overeenkomst, veranderlijk Norm v ideale wederkerigheid Beoordelingen v resultaten en intenties verantwoordelijkheid
10.2.2 KOHLBERG Methode: morele dilemma’s (bv. Heinzdilemma (vrouw op sterven en geneesmiddel veel te
hoog, recht op stelen? ) Belangrijk: manier v redeneren, nt inhoud v antwoord 3 niveaus, 6 stadia
o Preconventioneel, Conventioneel, Post-conventioneel / principeel
Preconventioneel niveau
Stadium 1: straf en gehoorzaamheidStadium 2: instrumentele gerichtheid
Conventioneel niveau
Stadium 3: Good boy- good girl: moraal v coöperatie tss mensenStadium 4: behoud sociale orde
Post-conventioneel of principieel niveau
Stadium 5: sociaal contactStadium 6: universele Ethische Principes
Preconventioneel niveauo Moraal gecontroleerd dr instanties buiten persoon (heteronome moraal)o Stadium 1 : straf en gehoorzaamheid: kind kan nt letten op 2 standpunteno Stadium 2: instrumentele gerichtheid: kind weet dat er 2 standpunten zijn maar
concreet: eigenbelang: dienst, wederdienst Conventioneel niveau
o Conformiteit sociale regels (gn eigenbelang), behoudt sociaal systeemo Stadium 3 : brave jongen , meid (sociale samenwerking); ideale wederkerigheid (3e
pers.) ‘Gulden Regel’
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 59
o Stadium 4 : behoud sociale orde: nt volgen van regels is onmogelijk Post-conventioneel niveau
o Overstijgen onvoorwaardelijke steun wetten, abstracte principes, altijd toepasbaaro Stadium 5: sociaal contact: wetten samen gemaakt en dus veranderbaaro Stadium 6: universele ethische principes: gelijke aandacht voor ieders aanspraken;
respect voor ieders waarde of waardigheid Onderzoek
o Longitudinaalo Meeste mensen doorlopen stadiao Post-conventioneel niveau zelden bereikto Ontwikkeling traag en geleidelijko Relatie tss moreel redeneren en moreel gedrag nt perfect: praktische overwegingen
en intense emoties
10.2.3 GESLACHTSVERSCHILLEN IN MOREEL REDENEREN? Kohlberg: rechten en rechtvaardigheidsoriëntatie Gilligan: zorgen voor anderen oriëntatie (Ethiek van zorg) Beide geslachten beide oriëntaties, vrouwen meer zorg grotere ervaring als zorgverleners
10.3 SOCIALE ONTWIKKELING10.3.1 VRIENDSCHAP IN ADOLESCENTIE
Minder ‘goede vrienden’ Meer intimiteit, loyaliteit
o Nabijheid, vertrouwen, zelfonthulling, pers.heid ve vriend leren ke Vrienden (meer) gelijkaardig
o Identiteitsstatus, aspiraties, politiek, deviant (grensoverschrijdend) gedrag Geslachtsverschillen
o Meisjes: emotionele activiteito Jongens: activiteiten, status
Potentiële gevaren v intieme vriendschappeno Co-ruminatie (herh. Overdenken), relationele agressie
10.3.1.1 VRIENDSCHAP OP HET INTERNET Ondersteunt gevoel v intimiteit en nabijheid in bestaande vriendschappen Mogheid om nieuwe mensen te leren ke Mogheid om delicate ond. Te bespreken in niet-bedreigende context Gevaren
o Romantische relatie via interneto Enkel vrienden via internet, nt meer ih echte leveno Gevaarlijke uitwassen (ongewenst gevolg of ongewenste ontw.)
10.3.1.2 VOORDELEN VAN VRIENDSCHAPPEN Mogelijkheid zelf-exploratie, iem. anders echt begrijpen Basis vr latere intieme relaties Helpen omgaan met dag. Stress Bevordering houding en betrokkenheid (school)
10.3.2 CLIQUES EN CROWDS Clique
o Kleine groep: 5-7o Goede vriendeno Bepaald dr interesses, sociale statusn populair of niet-populair
Crowdo Groter: meerdere cliqueso Lidmaatschap gebaseerd op reputatie en stereotypeo
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 60
Afhankelijk van in welke groep je zit, stel je ander gedrag
10.3.3 DATING -BIJ ADOLESCENTEN komt voort uit gemengde cliques
o cliques trekken samen opo vss koppels gevormd en samen dingen doeno individuele koppels
veranderingen in adolescentieo vroeg: ontspanning, groepsactiviteiten, oppervlakkige intimiteit (kortstondig)o geleidelijk meer intimiteit zoekeno te vroeg daten: samenhang met problemen met wet en op school
10.3.4 CONFORMITEIT MET PEERS Druk tot conformeren inzake
o Kleding, uiterlijk, activiteiteno Pro-adult gedrag (braaf)o Onbehoorlijk gedrag (neemt toe in vroege adolescentie, laag)
Meer in vroege adolescentie Authoritative (= gezaghebbende) opvoeding helpt weerstand bieden
10.4 ONTWIKKELINGSPROBLEMEN10.4.1 DEPRESSIE BIJ ADOLESCENTEN
Vaakst voorkomend psychologisch probleem (15-20%) 2x zoveel meisjes als jongens (vroeg-rijpe meisjes) Vaak nt ernstig genomen (sturm und drang / storm and stress) Vss wel van gwn verdriet! Beïnvloedende factoren
o Genetischo Opvoedingspraktijkeno Aangeleerde hulpeloosheid
10.4.2 SUÏCIDE BIJ ADOLESCENTEN Belangrijke doodsoorzaak bij jongeren 4-5keer meer jongens dan meisjes (meisjes meer zelfmoordpogingen) Hoogste risico: blanke of Afrikaans-Amerikaanse jongens, holebi’s Erg intelligent en sociaal teruggetrokken of anti-sociale jongeren Preventie
o Signalen opvangeno Contactpersenen zoals zorgleerkrachteno Uitdrukken v belangstelling en zorgo Behandelingo Vele: medicatie en/of therapieo Verkrijgbaarheid wapens (wetten) beperkeno Opvang gezinsledeno Rol media (suïcide niet mediatiseren)
10.4.3 DELINQUENTIE = misdaad Leeftijdstrends: stijging, dan daling Geslacht: jongens 3-8x meer dan meisjes Determinanten: SES, etnisch (vervolgingsbeleid), opvoedingsproblemen, armoede Preventie
o Authorative (= gezaghebbende) opvoedingo Goed onderwijso Welvarende buurto Zero-tolerantie werkt niet : ONMOGELIJK vol te houden
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 61
Behandeling: lang en intensiefo Thuis houden, weghalen uit delinquente peergroepo Aanleren vaardigh. (sociaal, cognitief)o Niet-agressieve omgeving (buurt, cultuur, gezin)
2 wegen nr delinquentie bij Adolescentieo Vroeg beginnen: gedrag begint op lagere school
Risicofactoren: biologische, opvoedingspraktijken + peerprocesseno Laat beginnen: gedrag begint rond puberteit Peer invloeden
10.5 BESLUIT Adolescentie = tijd van transities en overgangen Soorten veranderingen
o Biologieo Cognitie en moreelo Sociaal: gezin en leeftijdsgenoten
Ontwikkeling tot uniek persoon identiteito Kan gepaard gaan met 2 soorten problemen
Internaliserende (nr binnen gericht) Externaliserende (nr buiten gericht)
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 62
11 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING TIJDENS DE VROEGE VOLWASSENHEID (18-40)
11.1 DE OPKOMENDE VOLWASSENHEID Fase van multidimensionele en multidirectionele ontwikkeling Graduele overgang vanaf vroege 20er jaren
o Exploratie v studiekeuze, werk, waarden en relatieso Weinig sociale verwachtingeno Verdieping v attitudes en waarden 6
Twee-cyclus model v identiteitsontwikkeling in opkomende volwassenheid
1 2 / 34 maken van verbindingen
Vrij recent fenomeen, vooral in rijke, geïndustrialiseerde landen, minder in ontw.landen en in omstandigh. V lage SES
Universele criteria voor volwassenheid Specifieke criteria in collectivistische context
Pscyhologische kenmerkeno Voor jezelf ku zorgeno Verantw opnemen vr eigen
dadeno Zelf beslissen over overtuigingeno Egalitaire relatie met ouders
ontw.o Financiële onafhankelijkheid
Zorgen vr gezin Minder zelf-
georiënteerd w
Belastende en uitdagende periode Vereist veerkracht en flexibiliteit, capaciteiten die ondersteund w
o Cogn. Attributen (bv. Goed ku plannen en opties afwegen)o Soc-emo: attributen (bv. Pos zelfwaarde, persistentie, moraliteitsgevoel)o Soc ondersteuning (bv. Veilige band met ouders en leeftijdsgenoten)
11.2 ERIKSON: INTIMITEIT ISOLEMENT psy conflict vroege volw intimiteit isolement: uit zich in gedachten en gevoelens v jonge
mensen omtrent aangaan v permanent engagement tav intieme partner
Intimiteit Isolement permanente keuze (commitment)
maken vr levenspartner verworven deugd of kwaliteit: liefde Opgeven pas-verworven onafh.,
opnieuw omschrijven identiteit
Eenzaamheid, zelf-absorptie Aarzelen om intieme relaties aan te
gaan
Succes bij opl conflict vb op generativiteit: zorgen vr volgende generatie en MS helpen verbeteren
Ondz: intimiteit belangrijk, generativiteit al aanw. (kinderen), veel vss
11.3 LEVINSON: VROEGE VOLWASSENHEID Seasons of life: biografische interviews met mensen uit vss beroepen
Louise De Meulenaer 2017-2018
1) exploratie in breedte
2) binding3)
exploratie in diepte
4) identificatie met binding
Ontwikkelingspsychologie 63
Deelt levensloop in in stadia (net zoals Erikson), elk stadium begint met overgang v +- 5j, tss overgangen stabiele perioden v 5-7j
Levensstructuur: onderliggende design v iem leven (bv. relaties en werk) Jongvolwassenheid: era of greatest energy and abundance, contradiction and stress Overgang vroege volw.
o Droom: beeld v jezelf dat levensbeslissingen bepaalto Mentor: oudere vriend of collega die helpt bij realiseren vd droom
Onderzoek met DOT (dromen over je toekomst)o Soort dromen: relationele, beroeps, over de wereld (engagement), materiëleo Mannen vs vrouwen
Beroepsdromen (individualisme, prestatie, status) relationele (gezin, kindn, vrienden
Eenduidige complexe (split dreams) Overgang v 30er jaren
o Opnieuw evalueren levensstructuuro Klemtoon op onderontw. Aspecteno Mannen: herzien zelden prioriteiten v werk en gezin, carrièregerichte vrouwen soms o Ontevreden? overgang kan crisis zijn
Settling down vr mannen, blijvende instabiliteit vr vrouweno Mannen: richten zich op bep. relaties en aspiraties o Vrouwen: vaak commitment erbij (werk / relatie), bereiken pas stabiliteit in middelbare
volw.
11.4 VAILLANT: AANPASSING AAN HET LEVEN Ondz: 250 mannen gevolgd drheen levensloop 20ers: zorgen omtrent intimiteit 30ers: consolideren loopbaan (zeker stellen) 40ers: generativiteit 50-60ers: behoeders v betekenis 70ers: spiritueel, reflexief Theorie sluit aan bij Levinson, gn strikte leeftijdsafbakeningen Bevestigt stadia v Erikson, vult gaten ertussen op Bestudeerde aanvankelijk enkel mannen, later kleine steekproef v vrouwen gelijkaardige
veranderingen bij vrouwen
11.5 BEPERKINGEN LEVINSON EN VAILLANT Conclusies gebaseerd op mensen geboren in 1920-1940 Levinson
o weinig mensen zonder opleiding hoger onderwijs en van lage SES o Deelnemers waren in middelbare leeftijd, herinnerden vroege volw. Nt meer zo goed?
Prospectieve studies op nieuwe generaties met uiteenlopende SES en cult achtergrond nodig
11.6 SOCIALE KLOK Sociale klok: leeftijdsgebonden verwachtingen vr levensgebeurtenissen Minder rigide dan bij vroegere generaties Volgen geeft vertrouwen, draagt bij tot soc. Stabiliteit ‘Distress’ bij achterop geraken of niet volgen Onderzoek
o Vrl soc klok: meer verantw, meer zelfcontrole, meer tolerant en verzorgen, minder zelfwaardering, gevoel v grotere kwetsbaarheid naarmate ouder
o Ml soc klok: meer dominant, sociaal, onafh en intellectueelo Vrouwen zonder soc klok: zelftwijfel, gevoelens v incompetentie en eenzaamheid
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 64
11.7 INTIEME RELATIES11.7.1 PARTNERKEUZE
Partners die op zichzelf lijken (nt opposites attract) Geslachtsverschillen
o Vrouwen: intelligentie, ambitie, fin. Situatie, iets oudero Mannen: aantrekkelijkheid, huish. Vaardigh., iets jonger
Evolutietheorie: voortplantingo Vrouwen: beperkte reproductie-capaciteit, man nodig die nakomelingen beschermto Mannen: grotere reproductie-capaciteit
Sociale leertheorie: geslachtsrolleno Vrouwen: verzorgend zorgtakeno Mannen: assertief, onafh werko In culturen met grotere gelijkheid tss geslachten (gender equality): man en vrouw
zelfde partnervoorkeuren DUS: biologische en sociale krachten beïnvloeden keuze
11.7.2 DRIEHOEKSTHEORIE VAN LIEFDE (STERNBERG) liefde: 3 componenten
o passie (fysiek)o intimiteit (emotioneel)o engagement (cognitief)
passionele liefde vroeg, bij elkaar passen latero passie neemt af, intimiteit en engagement nemen toe
studie eerste jaar huwelijk: geleidelijk minder verliefd (passie)o minder praten, minder gezamenlijke leuke activiteiten, meer huishoudtaken, minder
standpunt v ander innemen als relatie blijft duren houden nog meer van elkaar wat bepaalt of relatie blijft bestaan
o engagement (commitment) voorspelt duur en kwalitieit vd relatieo engagement moet meegedeeld w (communicatie)o constructie opl. V probl.
Cultuurvsso 20ste eeuw, westerse landen: passie en intimiteit= basis huwelijko Oosterse cult: gevoelens gespreid over soc. Netwerk, intensiteit minder groot vr
iedere relatie afz., denken a verplichtingen teg. Anderen bij partnerkeuze (bv. Teg ouders)
11.7.3 VRIENDSCHAP Vrienden versterken zelfwaardering, bieden sociale ondersteuning, maken leven interessanter Geslachtsvss
o Vrouwen: meer intieme vriendschappen zelfde geslacht, praten liefst met vriendinneno Mannen: doen liefst iets samen met vrienden
Individuele vss:o Hoe langer vriendschap, hoe intiemero Invloed gezinsrelatie
Vriendschappen ander geslachto Jongvolwassenen leren veel over ml en vrl stijlen inzake intimiteito Seksuele aantrekking gereguleerdo Kan evalueren nr romantische relatie (kan stabieler z dan relaites zonder vriendschap
vooraf) Broers en zussen als vrienden
o Lijken vaak op vriendschapo Gaan langst meeo Kan verstoord w dr ouderlijjk favoritisme of sibling rivaliteit
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 65
o Beste predictor mentale gezondheid op latere leeftijd: nauwe band met broer / zus in vroege volw.
11.7.4 EENZAAMHEID Eenzaamheid: gevoel v ongelukkig z dat voortvloeit uit kloof tss soc. Relaties die we hebben
en degene die we willen hebben Volw. Voelen zich eenzaam als ze intieme partner of vrienden missen Bereikt piek bij oudere tieners en vroege 20ers, daalt tot in 70jaren Determinanten
o Samenlevingsvorm (gescheiden, weduwe…)o (collectivistische) cultuuro Persoonlijkheid: negatieve vicieuze cirkel (bv. Sociale angst)
Langdurige / aanhoudende eenzaamheid hangt samen met self-defeating houdingen en gedragingen (neg. Teg. Zichzelf en anderen)
11.8 LEVENSCYCLUS VAN HET GEZIN Levenscyclus vh gezin: opeenvolging v fasen kenmerken vr meeste gezinnen wereldwijd
o Vroege ovlw.: alleen wonen, huwelijk, kindere opvoedeno Middelbare volw: kinderen verlaten huis, minder verantw.o Late volw.: pensionering, oud worden en overlijden v echtgeno(o)t(e)
Vandaag grote verscheidenheid in opeenvolging en timing v gebeurtenissen in gezin Model v levenscyclus ve gezin blijft bruikbaar als georganiseerd denkkader
11.8.1 OUDERLIJK HUIS VERLATEN Gem leeftijd laatste decennia gedaald Timing hangt af van reden
o Opleiding volgen (jonger)o Ontsnappen a wrijvingen in gezin (jonger)o 1-ouder gezin na echtscheiding (jonger)o Financiële problemen (jonger)
Helft jongvolw keert terugo Meestal dr rolveranderingeno Minst waarschijnmokl: nij gehuwde jongvolwo Veel voorkomende gebeurtenis bij ongehuwde jongvolw
Effect v SES en etnische achtergrondo Etnische groep: allerlei minderheidsgroepen en Aziatische-Amerikanen (belang
uitgebreide fam.)o Vroeg ouderlijk huis verlaten ~grotere kans op niet-succesvol huwelijk en loopbaan
(jongeren die gn hogere opleiding volgen)o Ouderlijke huis verlaten ~meer voldoeninggevende relatie tss ouders en kindn en
succesvolle overgang nr volw. Rollen
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 66
12 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING TIJDENS DE MIDDEN-VOLWASSENHEID (40-65)
12.1 ERIKSON: PSYCHOSOCIALE STADIA Vertrouwen VS Wantrouwen Autonomie VS Schaamte En Twijfel Initiatief VS Schuld Vlijt VS Minderwaardigheid Identiteit VS Verwarring Intimiteit VS Isolement Generativiteit VS Stagnatie Ego-Integriteit VS Wanhoop
12.1.1 ERIKSONS THEORIE: GENERATIVITEIT VS STAGNATIE
Generativiteit Stagnatie Al in vroege volw Zich openstellen vr anderen op manieren die
volgende generatie helpen en begeleiden Engagement reikt verder dan eigen zelf (en
partner) Typisch gerealiseerd dr opvoeden v kinderen Andere famrelaties, mentorrelaties op werk,
creativiteit ook generatief Einddoel= symbolische onsterfelijkheid
Plaatst eigen comfort en zekerheid boven uitdaging en opoffering
Op zichzelf gericht, genotzuchtig, opgeslorpt door zichzelf
Gebrek aan betrokkenheid op of bezorgdheid vr jonge mensen
Weinig interesse vr productiviteit op werk, aan zichzelf werken (self-improvement)
12.1.2 ONDERZOEK OVER GENERATIVITEIT Neemt toe met leeftijd Grote mate v generativiteit
o = goed aangepast: weinig angst, depressie, grote zelfaanvaardig, levenstevredenheido Staan meer open vr vss standpunteno Politiek actief / proberen wereld te verbeteren (als 20ers)
Groepsverschillen: hier: geslachto Vaders: meer generatief dan niet-vaderso Moeders even generatief als niet-moeders
12.2 ANDERE THEORIEËN OVER PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING TIJDENS MIDDEN-VOLWASSENHEID
12.2.1 LEVINSON: MIDDELBARE VOLWASSENHEID Overgang nr middelbare leeftijd (40-45)
o Gevoel dat tijd ‘opraakt’o Evalueren vroege volwassenheido Ingrijpende of kleine veranderingen
Intrede in levensstructuur (45-50) 50jaar overgang (50-55) Hoogtepunt levensstructuur (50-60) Overgang vd middelbare leeftijd (40-45j): succes bereiken eigen doelen evalueren, focussen
op eigen leven veranderen om betekenisvolle toekomst te hebbeno Soms grote veranderingen (echtscheiding, nieuwe job) vaak kleinere
Louise De Meulenaer 2017-2018
leeftijd + geslacht generativiteit
persoonlijk welzijn, sociale aanpassing,
openheid vr vss standpunten,
opvoedingsvaardigheden
Ontwikkelingspsychologie 67
o Blik meer nr binnen gericht, mog. Vooruitgang op werk z beperkto Opbouwen nieuwe levensstructuur: confrontatie met 4 ontwikkelingstaken
12.2.2 LEVINSONS 4 TAKEN VAN MIDDELBARE VOLWASSENHEID Jong-oud: nieuwe manieren vinden om tgl oud en jong te zijn
o Veel vrouwen: zorgen over verminderde fysieke aantrekkelijkheido In toenemende mate: w ook verwacht v mannen
Vernietigen-scheppen: erkennen dat mensen veel stuk maken, proberen nieuwe waardevolle producten te creëren
o Bewust w v vernietigende kracht in menseno Tegengewicht: scheppende krachten beklemtoneno Resultaat: schenking, erfenis nalaten vr volgende generaties
Mannelijk-vrouwelijk: evenwicht vinden tss ml en vrl aspecten vh zelfo Mannen: meer aanvaarden eigen ‘vrl’ trekken: verlangen nr verzorgen en verzorgd w,
ook emotioneelo Vrouwen: meer aanvaarden eigen ‘ml’ trekken: autonomie, dominantie en assertiviteit
Binding-afzondering: evenwicht tss betrokkenheid op externe wereld en daarvan afgesloten zijn
o Mannen en carrièregerichte vrouwen: minder focus op ambitie en prestatieo Gezinsgerichte vrouwen (of met onbevredigende job): grotere betrokkenheid op werk
of bredere gemeenschap
12.2.3 LEVENSSTRUCTUUR IN SOCIALE CONTEXT Armoede, werkloosheid, gebrek aan respect: meer overleven dan bevredigend leven
nastreven Te veel klemtoon op productiviteit en winst: weinig kans vr pers. Ontplooiing
12.2.4 VAILLANT Generativiteit: bewaren van zin (keepers of meaning) Komende generatie staat te drummen om fakkel over te nemen
o Middelbare volw. Verweren zich: verworven positie bevestigeno Willen tgl tradities of pos aspecten v cultuur bewaren en doorgeven a volg. Generaties
In vele cult: mensen v middelbare leeftijd: tegengewicht tegen te snelle veranderingen veroorzaakt dr adolescenten en jongvolw.
Lange-termijn doelen (mens. Relaties in MS bv.) Meer filosofisch (nt alle probl. Oplosbaar)
12.2.5 MIDLIFE CRISIS = twijfel aan zichzelf, evaluatie, stress erg uitgesproken in 40er jaren, leiden tot belangrijke
herstructurering pers.heid Tegengestelde bevindingen
o Levinson: meeste mannen en vrouweno Vaillant: weinig frequent
Geslachtsverschilleno Timing
Mannen: vroege jaren 40 (Levinson) Vrouwen: late jaren 40 en 50er jaren)
o Richting Mannen: 1 richting Vrouwen: meerdere richtingen
Sterke verstoring en opwinding: ongewoono ¼: crisiso Veel losser gedefinieerd dan dr onderzoekerso Breder leeftijdsgebrek: van voor 40 tot na 50o Nt toegeschreven a leeftijd, mr a ingrijpende levensgebeurtenissen
Ondz over ‘life regrets’ bij vrouwen id 40
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 68
o Spijt zonder levensveranderingen: minder welbevinden en slechtere gezondheido Spijt met levensveranderingen: meer vertrouwen en assertiviteito Interpretatie is cruciaal: blijvende ontgoocheling aanvaarding
12.2.6 STADIA VS LEVENSGEBEURTENISSEN Nt iedereen midlifecrisis Minder strakke sequentie v normatieve levensgebeurtenissen dan vroeger Is middelbare leeftijd dan wel stadium?
12.3 STABILITEIT EN VERANDERING IN ZELFCONCEPT EN PERSOONLIJKHEID12.3.1 MOGELIJKE ZELVEN
= wat men hoopt of vreest te w Vormen temporele dimensie vh zelf, waarnaar ind. Streeft en wat het hoopt te w Beschrijvingen v actuele zelf blijven stabiel, die v mog. Zelf veranderen sterk Minder in aantal, bescheidener, concreter bv. Vd beste z goede vader en echtgenoot z Wat men hoopt en vreest w aangepast om mentaal gezond te blijven Bel. fctie tot blijvend welbevinden: droom levendig houden: blijven nieuwe doelen aspireren Middelbare volw. Hoge zelfwaardering (dr beschermende rol mog. Zelven?)
12.3.2 ZELFAANVAARING 3 bel. Persheidskenmerken nemen toe tijdens midden-volwheid
o Zelfaanvaarding (goede en slechte eig.)o Autonomie (nt anderen, zelf)o Beheersing vd omg. (reeks complexe taken goed aanku)
Alg.: meer expertise, beter opl. Praktische probl.: ondersteunt toegenomen vertrouwen vormt hoogtepunt v leven
12.3.3 OMGAAN MET PROBLEMEN (COPING) toename effectieve coping-strategieën (pos. Zien, anticiperen, plannen, gebruik humor)
(jongere mensen: ontkennen, acting out, vermijden, anderen verwijten) effectiefe coping: compinatie probl.gerichte en emotie-gerichte coping waarom beter omgaan met probl. verbeterde zelfkennis (beter georganiseerd) en groter
zelfvertrouwen (dat men problemen aankan) dus: jaren v ervaring in omgaan met stress= belangrijk
12.3.4 GESLACHTSIDENTITEIT Vrouwen: toename in ml trekken / mannen: toename in vrl trekken Theorieën
o Ouderlijke imperatiefo Daling rol geslachtshormoneno Leeftijdsgebonden vereisten
12.4 ‘BIG FICE’ PERSOONLIJKHEIDSTREKKEN Neuroticisme
o Hoog : zich zorgen maken, emotioneel, kwetsbaaro Laag : rustig, nt-emotioneel, kan tgn stootje
Extraversieo Hoog: actief, houdt v plezier, gepassioneerdo Laag: passief, nuchter, emotioneel nt-reactief
Openheido Hoog: creatief, origineel, progressiefo Laag: nt-creatief, conventioneel (vlgns gewoonte), conservatief
Vriendelijkheido Hoog: genereus, lief, goed v natureo Laag: antagonistisch (tegendraads), kritisch, irriteerbaar
Gewetensvolheid
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 69
o Hoog: werkt hard, goed georganiseerd, ambitieuso Laag: lui, nt georganiseerd, gn doorzetter
Leeftijdstrendso Neuroticisme, extraversie, openheid: lichte daling v adolescentie nr middelbare leeftijdo Vriendelijkheid en gewetensvolheid: lichte stijgingo In zeer vss culturen: mog gen. Basis
Stabiliteito Alle : neemt toe met leeftijd
2 grafieken p378
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 70
13 EMOTIONELE EN SOCIALE ONTWIKKELING IN LATE VOLWASSENHEID
13.1 ERIKSONEgo-integriteit Wanhoop
Zich een geheel voelen, volledig, tevreden over verwezenlijkingen
Sereniteit en tevredenheid Hangt samen met psycho-sociale
maturiteit Acceptatie v msilukkingen en successen Innerlijke vrede en harmonie
Gevoeld dat vele beslissingen fout waren, nu te weinig tijd
Verbitterd, komende dood nt aanvaarden Uitgedrukt als woede en minachting vr
anderen Verzet en ontgoocheling Innerlijke onrust
P 380: grafiek!!
13.2 ANDERE THEORIEËN13.2.1 PECK: VERFIJNING
Ego-differentiatie preoccupatie met werkrol Transcendentie v lichaam preoccupatie met lichaam Ego-transcendentie preoccupatie met ego
Link met gerotranscendentie: verschuiving v metaperspectief, v materialistische en relationele naar meer kosmische en transcendente visie, gevolgd dr toename v levenstevredenheidGevoel v kosmische eenheid en transcendentieUit zich in contemplatie (beschouwing v, nadenken over leven) blijvende investering in alledaagse dingen
13.2.2 LABOUVIE-VIEF Affect-optimalisatie: capaciteit om pos. Emoties te maximaliseren en neg. Te reduceren
belangrijk ifv omgaan met verlies v fysieke en mentale vermogens meer levendige beschrijving v emo gebeurtenissen meer in harmonie of ‘in touch’ emotie-gerichte coping: meer oemoties zelf aanpakken ipv extern af te reageren emotionele experts
13.2.3 REMINISCENTIE EN LIFE REVIEW Reminiscentie: vertellen v verhalen over mensen, gebeurtenissen, gedachten en gevoelens
uit verledeno Focus op zelf
Verveling tegengaan, ontgoochelingen herbeleven, ruminatie (meermaal overdenken) kan wanhoop verergeren
o Focus op anderen Relaties met anderen versterken, met gestorven pers. Herbeleven
o Kennis-gebaseerd Op verleden en ervaring beroep doen om huidige probl. Op te lossen,
jongeren iets aanleren Life review: betekenis v ervaringen uit verleden delen
Louise De Meulenaer 2017-2018
gero-transcendentieego-integriteit
ego-differentiatiewerk
lichaams-transcendentielichaam
ego-transcendentieidentiteit
Ontwikkelingspsychologie 71
o Vorm v reminiscentieo Leidt tot beter begrijpen v zichzelf: helpt om gevoel v integriteit te bekomen, positieve
welzijnseffecten
13.3 ZELFCONCEPT Veilig, complex zelfconcept
o Zelf-aanvaarding: os. Elementen zorgen vr aanvaarding v neg. Elementeno Verhoopt of ideaal zelf-beeld w geformuleerd
Veranderende pers.heidskenmerkeno Vriendelijkheid: hoger: goed humeur, genereuso Sociabiliteit (extraversie) daalto Aanvaarding v verandering neemt toe
Accepteren v verlies en kijken nr oodo Via spiritualiteit: betekenis zoeken en vinden in natuur, soc relaties, kunst en rel.o Religie: deelname a rel. activiteiten en rituelen om symbolische bet. te geven a leven
en om te gaan met verlies Fowler: overgang v kinderlijk over conventioneel nr persoonlijk/symbolisch geloof
o Intuitief –W mythisch conventioneel reflectief conjunctief (VS): rel. betrokkenheid: samenhang met hoger fysiek en emo welzijn, meer fysieke activiteit
en betere relaties met vrienden en familie
13.4 SOCIALE WERELD Paradox: sociaal contact neemt af, welzijn neemt toe Disengagement theory: wederzijds zich terugtrekken v ouderen en SL
o Gevolg: eenmaal teruggetrokken : dood minder nefast vr SLo Gn sluitende verklaring vr paradox j
Veel ouderen blijven actief betrokken Fout v SL, geen pers. Keuze
Activiteitstheorie: willen actieve rol blijven uitoefenen mr krijgen nt altijd kans vanuit SLo Activiteit en grootte sociaal netwerk gn goede verspeller v welzijno Vele ouderen: gn gebruik v soc. Mog.heden
Continuïteitstheorie: gn echte vervanging v sociale rollen dr nieuwe mr voorzetting v soc. Activiteiten die men gewoon is
o Bezorgt gevoel v continuïteit en identiteito Sociale activiteiten en hobby’s blijven vaak dezelfde
Socio-emotionele selectiviteitstheorie: soc netwerken w selectiever, enkel meest bevredigende overleven
Functie v vriendschappen veranderto Info vergareno Bevestiging zoeken vr uniciteito Emotieregulatie: vrienden die pos. Interacties losmaken opzoeken
Naargelang men ouder w: afname info zoeken, emotieregulatie neemt toe Emotioneel evenwicht neemt toe, emotionele experts
o Met kalmte reageren op emo stresserende situatieso Pos. Elementen zoeken in neg. Gebeurtenissen
Verklaart toenames in welzijn ondanks kleiner sociaal netwerko Meer selectief en meer emo evenwichtige relaties
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 72
Inhoudsopgave1 Geschiedenis, theorie en onderzoeksstrategieën...........................................................................1
1.1 Inleiding.................................................................................................................................. 1
1.1.1 Theorieën over ontwikkeling...........................................................................................1
1.2 Basisvragen of structurele kenmerken van ontwikkelingspsychologische theorieën..............1
1.2.1 Continu of discontinu......................................................................................................1
1.2.2 1 Verloop of meerdere?..................................................................................................1
1.2.3 Erfelijkheid of omgeving..................................................................................................2
1.3 Levensloopperspectief............................................................................................................2
1.3.1 Levenslang...................................................................................................................... 2
1.3.2 Multidimensioneel en – directioneel................................................................................2
1.3.3 Plasticiteit........................................................................................................................3
1.3.4 Vss contexten.................................................................................................................3
1.3.5 Invloeden op ontwikkeling...............................................................................................3
1.4 Inhoudelijke typering van ontw.psychologische kenmerken....................................................3
1.4.1 Wetenschappelijke voorvaders.......................................................................................3
1.5 Klassieke theorieën uit 20ste E.................................................................................................4
1.5.1 Psychoanalyse: Freud....................................................................................................4
1.5.2 Psychoanalyse: Erikson..................................................................................................5
1.5.3 Behaviorisme en sociaal leren........................................................................................6
1.5.4 Piaget.............................................................................................................................. 8
1.6 Recente theorieën..................................................................................................................9
1.6.1 Informatieverwerkingstheorie..........................................................................................9
1.6.2 Ethologie en evolutionaire ontw.psychologie (contextuele theorie)...............................10
1.6.3 Vygotsky’s socioculturele theorie (contextuele theorie)................................................10
1.6.4 Ecologische systeemtheorie (Bronfenbrenner) (contextuele theorie)............................11
1.7 Ontwikkeling bestuderen.......................................................................................................11
1.7.1 Onderzoeksmethoden...................................................................................................11
1.7.2 Algemene onderzoeksdesigns......................................................................................12
1.7.3 Designs om ontwikkeling te bestuderen........................................................................13
2 Fysieke ontwikkeling in de eerste twee levensjaren.....................................................................14
2.1 Lichaamsgroei: Verschuivingen en lichaamsproportie..........................................................14
2.1.1 Groeitrends................................................................................................................... 14
2.2 Ontwikkeling van de hersenen..............................................................................................14
2.3 Beïnvloedende factoren op lichaamsgroei............................................................................15
2.4 Leervermogens..................................................................................................................... 15
2.4.1 Klassieke conditionering...............................................................................................15
2.4.2 Operante conditionering................................................................................................15
2.4.3 Habituatie...................................................................................................................... 15
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 73
2.4.4 Imitatie.......................................................................................................................... 15
2.5 Motorische ontwikkeling........................................................................................................15
2.6 Ontwikkeling zintuigen..........................................................................................................16
2.6.1 Tastzin, reuk en smaak.................................................................................................16
2.6.2 Gehoor.......................................................................................................................... 16
2.6.3 Zicht, diepteperceptie en patroonperceptie...................................................................17
3 Cognitieve ontwikkeling in de eerste twee levensjaren.................................................................18
3.1 Piaget.................................................................................................................................... 18
3.1.1 Algemene concepten....................................................................................................18
3.1.2 Componenten van cognitie...........................................................................................18
3.1.3 Algemene concepten: Deel II........................................................................................18
3.1.4 Sensorimotorisch stadium: geboorte – 2jaar.................................................................18
3.1.5 Recent onderzoek.........................................................................................................20
3.1.6 Evalutie......................................................................................................................... 20
3.2 Informatieverwerking.............................................................................................................20
3.3 Sociale context van cognitieve ontwikkeling (Vygotksy).......................................................21
3.4 Mentale vaardigheden..........................................................................................................21
3.5 Taalontwikkeling................................................................................................................... 21
3.5.1 Theorieën over taalontwikkeling....................................................................................22
3.5.2 Voorbereiding op praten...............................................................................................22
3.5.3 Beginnen te praten........................................................................................................23
3.5.4 Individuele verschillen...................................................................................................23
3.5.5 Ondersteunen van vroege taalverwerving....................................................................24
4 Emotionele en sociale ontwikkeling in de 1e 2 jaren.....................................................................25
4.1 Erikson.................................................................................................................................. 25
4.1.1 Erikson: eerste levensjaar.............................................................................................25
4.1.2 Erikson: tweede levensjaar...........................................................................................25
4.2 Emotionele ontwikkeling.......................................................................................................25
4.2.1 Basisemoties................................................................................................................. 25
4.2.2 Begrijpen emoties van anderen....................................................................................26
4.2.3 Zelfbewuste emoties.....................................................................................................27
4.2.4 Emotionele zelf-regulatie..............................................................................................27
4.3 Temperament....................................................................................................................... 27
4.3.1 Structuur van temperament...........................................................................................27
4.3.2 Meten temperament......................................................................................................28
4.3.3 Stabiliteit temperament.................................................................................................28
4.3.4 Genetische invloeden (Narture)....................................................................................28
4.3.5 Omgevingsinvloeden (Nurture).....................................................................................28
4.3.6 Goodness-of-fit model (Thomas & Chess)....................................................................29
4.4 Gehechtheid......................................................................................................................... 29
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 74
4.4.1 Ethologische theorie.....................................................................................................29
4.4.2 Meten van gehechtheid: 4 hechtingsstijlen...................................................................30
4.4.3 Hechting en psychosociale ontwikkeling.......................................................................30
4.4.4 Stabiliteit gehechtheid...................................................................................................30
4.4.5 Culturele verschillen......................................................................................................31
4.4.6 Determinanten van hechtingskwaliteit...........................................................................31
4.4.7 Meerdere hechtingsfiguren...........................................................................................32
4.5 Ontwikkelen van het zelfbeeld..............................................................................................32
4.5.1 Zelfbewustzijn...............................................................................................................32
4.5.2 Zelf-categorisatie..........................................................................................................33
4.5.3 Zelf-controle.................................................................................................................. 33
5 Fysieke en cognitieve ontwikkeling in de vroege kindertijd: 2-6 jaar.............................................34
5.1 Fysieke ontwikkeling.............................................................................................................34
5.2 Motorische ontwikkeling........................................................................................................34
5.2.1 Motorische ontwikkeling: tekenen.................................................................................34
5.2.2 Motorische ontwikkeling: schrijven................................................................................34
5.2.3 Motorische ontwikkeling: individuele verschillen...........................................................34
5.3 Cognitieve ontwikkeling: Piaget............................................................................................34
5.3.1 Einde sensorimotorische fase......................................................................................34
5.3.2 Pre-operationele fase....................................................................................................35
5.3.3 Beperkingen: egocentrisme, conservatie en hiërarchische classifcatie........................35
5.3.4 Recenter onderzoek......................................................................................................36
5.3.5 Opvoedkundige principes afgeleid uit Piagets theorie..................................................36
5.4 Vygotski’s socioculturele theorie...........................................................................................36
5.5 Informatieprocestheorie........................................................................................................37
5.5.1 Aandacht....................................................................................................................... 37
5.5.2 Geheugenstrategieën...................................................................................................37
5.5.3 Theory of mind..............................................................................................................38
5.6 Taalontwikkeling................................................................................................................... 38
5.6.1 Woordenschat...............................................................................................................38
5.6.2 Grammatica.................................................................................................................. 39
5.6.3 Conversatie................................................................................................................... 39
5.6.4 Ondersteuning taalontwikkeling....................................................................................39
6 Emotionele en sociale ontwikkeling in de vroege kindertijd: 2 – 6 jaar.........................................40
6.1 Erikson.................................................................................................................................. 40
6.2 Zichzelf begrijpen.................................................................................................................. 40
6.3 Emotionele ontwikkeling.......................................................................................................40
6.3.1 Begrijpen van emoties..................................................................................................40
6.3.2 Emotionele zelfregulatie................................................................................................40
6.3.3 Zelfbewuste emoties.....................................................................................................41
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 75
6.3.4 Empathie, sympathie en prosociaal gedrag..................................................................41
6.4 Relaties met leeftijdgenoten..................................................................................................41
6.4.1 Spel............................................................................................................................... 41
6.4.2 Vriendschap.................................................................................................................. 42
6.4.3 Invloeden van ouders op vroege relaties met ‘peers’....................................................42
6.5 Vroege ontwikkeling..............................................................................................................42
6.5.1 Psycho-analyse.............................................................................................................42
6.5.2 Sociaal leren................................................................................................................. 42
6.5.3 Cognitief ontwikkelingsperspectief................................................................................42
6.5.4 Agressie........................................................................................................................ 43
6.6 Stereotype geslachtsrollen....................................................................................................43
7 Fysieke en cognitieve ontwikkeling in de lagere schoolleeftijd.....................................................45
7.1 Fysieke ontwikkeling en determinanten................................................................................45
7.1.1 Lichaamsgroei...............................................................................................................45
7.1.2 Gezondheidsproblemen................................................................................................45
7.2 Motorische ontwikkeling (ruwe en fijne motoriek).................................................................45
7.2.1 Ruwe motorische ontwikkeling......................................................................................45
7.2.2 Fijne motorische ontwikkeling.......................................................................................45
Verfijning v fijne motorische ontwikkeling..............................................................................45
7.2.3 Geslachtsverschillen.....................................................................................................45
7.2.4 Spelletjes met regels.....................................................................................................45
7.3 Piaget: concreet-operationele stadium..................................................................................46
7.3.1 COncreet-operationele stadium....................................................................................46
7.3.2 Beperkingen.................................................................................................................. 46
7.3.3 Recent onderzoek.........................................................................................................46
7.3.4 Evaluatie....................................................................................................................... 47
7.4 Informatieverwerkingstheorieën............................................................................................47
7.4.1 Algemene principes......................................................................................................47
7.4.2 Aandacht....................................................................................................................... 47
7.4.3 Geheugenstrategieën...................................................................................................47
7.4.4 Kennisbestand..............................................................................................................47
7.4.5 Theory of mind..............................................................................................................47
7.5 Taalontwikkeling................................................................................................................... 48
7.5.1 Woordenschat...............................................................................................................48
7.5.2 Grammatica.................................................................................................................. 48
7.5.3 Pragmatiek.................................................................................................................... 48
7.5.4 Twee talen leren, tweetalige ontwikkeling.....................................................................48
8 Emotionele en sociale ontwikkeling tijdens lagere schoolleeftijd..................................................49
8.1 Erikson.................................................................................................................................. 49
8.2 Zelfbegrip en zelfwaarde.......................................................................................................49
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 76
8.2.1 Attributies...................................................................................................................... 49
8.2.2 Verklarlingsstijl..............................................................................................................49
8.2.3 Attributies (deel 2).........................................................................................................50
8.3 Emotionele ontwikkeling.......................................................................................................50
8.3.1 Zelfbewuste emoties.....................................................................................................50
8.3.2 Emotioneel begrijpen....................................................................................................50
8.3.3 Emotionele zelf-regulatie..............................................................................................50
8.4 Morele ontwikkeling..............................................................................................................50
8.5 Relaties met leeftijdsgenoten................................................................................................51
8.5.1 Peergroepen................................................................................................................. 51
8.5.2 Vriendschappen............................................................................................................51
8.5.3 Peer aanvaarding..........................................................................................................51
9 Fysieke en cognitieve ontwikkeling in de adolescentie.................................................................53
9.1 Inleiding: visies op de adolescentie......................................................................................53
9.2 Biologische veranderingen....................................................................................................53
9.2.1 Hormonale veranderingen.............................................................................................53
9.2.2 Lichamelijke groei: hersenontwikkeling.........................................................................53
9.2.3 Lichamelijke groei: slaapgewoonten.............................................................................53
9.2.4 Lichamelijke groei: geslachtsverschillen.......................................................................54
9.2.5 Seksuele rijping.............................................................................................................54
9.2.6 Individuele verschillen in timing van puberteit...............................................................54
9.3 Psychologische impact v puberteit........................................................................................54
9.3.1 Directe reacties.............................................................................................................54
9.3.2 Humeurigheid................................................................................................................54
9.3.3 Conflict met ouders.......................................................................................................54
9.3.4 Gevolgen van timing van puberteit................................................................................54
9.4 Cognitieve ontwikkeling........................................................................................................55
9.4.1 Formee-operationeel stadium.......................................................................................55
9.4.2 Informatieverwerking.....................................................................................................55
9.4.3 Informatieverwerking vooruitgang in adolescentie........................................................55
9.4.4 Gevolgen van abstract denken.....................................................................................55
9.4.5 Gevolgen van abstract denken risicogedrag.................................................................55
10 Emotionele en sociale ontwikkeling tijdens adolescentie..............................................................56
10.1 Identiteitsvorming.................................................................................................................. 56
10.1.1 Erikson: identiteit...........................................................................................................56
10.1.2 Crisis of exploratie........................................................................................................56
10.1.3 Eriksons theorie: identiteit verwarring...................................................................56
10.1.4 Marcia: identiteitsstatussen...........................................................................................56
10.1.5 Identiteit: bepalende factoren........................................................................................56
10.1.6 Zichzelf begrijpen..........................................................................................................57
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 77
10.1.7 Zelfwaardering – invloeden...........................................................................................57
10.2 Morele ontwikkeling..............................................................................................................57
10.2.1 Piagets theorie van morele ontwikkeling.......................................................................57
10.2.2 Kohlberg........................................................................................................................ 57
10.2.3 Geslachtsverschillen in moreel redeneren?..................................................................58
10.3 Sociale ontwikkeling.............................................................................................................58
10.3.1 Vriendschap in adolescentie.........................................................................................58
10.3.2 Cliques en Crowds........................................................................................................58
10.3.3 dating -bij adolescenten................................................................................................58
10.3.4 Conformiteit met peers..................................................................................................59
10.4 Ontwikkelingsproblemen.......................................................................................................59
10.4.1 Depressie bij adolescenten...........................................................................................59
10.4.2 Suïcide bij adolescenten...............................................................................................59
10.4.3 Delinquentie.................................................................................................................. 59
10.5 Besluit................................................................................................................................... 60
11 Emotionele en sociale ontwikkeling tijdens de vroege volwassenheid (18-40).............................61
11.1 De opkomende volwassenheid.............................................................................................61
11.2 erikson: Intimiteit isolement..........................................................................................61
11.3 Levinson: vroege volwassenheid..........................................................................................61
11.4 Vaillant: aanpassing aan het leven.......................................................................................62
11.5 Beperkingen Levinson en Vaillant.........................................................................................62
11.6 Sociale klok........................................................................................................................... 62
11.7 Intieme relaties..................................................................................................................... 62
11.7.1 Partnerkeuze................................................................................................................. 62
11.7.2 driehoekstheorie van liefde (sternberg).........................................................................63
11.7.3 Vriendschap.................................................................................................................. 63
11.7.4 Eenzaamheid................................................................................................................63
11.8 Levenscyclus van het gezin..................................................................................................64
11.8.1 Ouderlijk huis verlaten..................................................................................................64
12 Emotionele en sociale ontwikkeling tijdens de midden-volwassenheid (40-65)............................65
12.1 Erikson: psychosociale stadia...............................................................................................65
12.1.1 Eriksons theorie: generativiteit VS stagnatie.................................................................65
12.1.2 Onderzoek over generativiteit.......................................................................................65
12.2 Andere theorieën over psychosociale ontwikkeling tijdens midden-volwassenheid..............65
12.2.1 Levinson: middelbare volwassenheid...........................................................................65
12.2.2 Levinsons 4 taken van middelbare volwassenheid.......................................................66
12.2.3 Levensstructuur in sociale context................................................................................66
12.2.4 Vaillant.......................................................................................................................... 66
12.2.5 Midlife crisis.................................................................................................................. 66
12.2.6 Stadia VS levensgebeurtenissen..................................................................................67
Louise De Meulenaer 2017-2018
Ontwikkelingspsychologie 78
12.3 Stabiliteit en verandering in zelfconcept en persoonlijkheid..................................................67
12.3.1 Mogelijke zelven...........................................................................................................67
12.3.2 zelfaanvaaring...............................................................................................................67
12.3.3 omgaan met problemen (coping)..................................................................................67
12.3.4 Geslachtsidentiteit.........................................................................................................67
12.4 ‘Big Fice’ persoonlijkheidstrekken.........................................................................................67
13 Emotionele en sociale ontwikkeling in late volwassenheid...........................................................69
13.1 Erikson.................................................................................................................................. 69
13.2 Andere theorieën.................................................................................................................. 69
13.2.1 Peck: verfijning..............................................................................................................69
13.2.2 Labouvie-Vief................................................................................................................69
13.2.3 Reminiscentie en Life review........................................................................................69
13.3 Zelfconcept........................................................................................................................... 70
13.4 Sociale wereld...................................................................................................................... 70
Louise De Meulenaer 2017-2018