wezels.files.wordpress.com · Web viewMaaltafelpuzzel. Vermenigvuldig alle getallen van de eerste...

23
naam: ……………………………………… Vakantiebundeltje Deel 1: rekenen Deel 2: spelling en taal Deel 3: begrijpend lezen (Nieuwsbegrip)

Transcript of wezels.files.wordpress.com · Web viewMaaltafelpuzzel. Vermenigvuldig alle getallen van de eerste...

naam: ………………………………………

VakantiebundeltjeDeel 1: rekenen

Deel 2: spelling en taal

Deel 3: begrijpend lezen (Nieuwsbegrip)

Deel 1: metend rekenen, hoofdrekenen, kloklezen

1. Maateenheden. Vul in < , > , = 1 dm ………… 1 cm 1 cm ………… 1 dm 30 cm ………… 300 dm

1 cm ………… 10 mm 10 mm ………… 1 dm 180 dm ………… 18 m

1 m ………… 1 dm 1 cm ………… 1 m 0,1 cm ………… 1 mm

1 m ………… 10 dm 1 dm ………… 10 cm 15 cm ………… 0,15 mm

1 mm ………… 1 cm 0,5m ………… 5dm 15 dm ………… 1,5 m

1 m ………… 10 cm 9 mm ………… 0,9cm 1dm ………… 100mm

2. Maateenheden. Lees de zinnen. Gebruik de best passende lengtemaat. (km, m , dm , cm , mm)

De afstand van Brussel tot Amsterdam druk je uit in ………… .

De lengte en de breedte van je slaapkamer druk je uit in ………… .

De lengte van een lepeltje druk je uit in ………… .

De grootte van een volwassen persoon druk je uit in ………… of ………… .

De breedte van je vingernagel druk je uit in ………… .

3. Maaltafelpuzzel. Vermenigvuldig alle getallen van de eerste rij met die van de eerste kolom. Schrijf de uitkomsten in het rooster. Na een tijdje zal je ook de getallen ontdekken die in de eerste rij en de eerste kolom ontbreken.

x 5 2 8 6 4

9 9

7 21

30 42

5 45

48

3 9

8

1 7

8

15-02-1980

25-05- ‘91

17-03-1991

7-08-2012

30-6-2001

18-01-1980

7 augustus 2012

30 juni 2001

15 februari 1980

18 januari 1980

25 mei 1991

17 maart 1991

4. Data. Verbind een datum van de linkerkant met juiste datum uit de rechterkant.

5. Hoofdrekenen tot 100. Vul de ontbrekende getallen en bewerkingstekens in.

- 4 =- + -

63 = 69= = =

- = 10

25 = 45+ : + : 1 =

= = =64 + =

86 - = 66

- + + 2 =

= =

- = 40

+ = 7

+ +

10 + 47 =

= = =

+ 48 =

6. Kloklezen. Schrijf onder de klokken de juiste digitale tijd.

7. Cijferend optellen en aftrekken.

2 2 2+ 4 3 2

1 8 6+ 6 1 2

7 2 6+ 1 0 3

4 2 2+ 5 5 5

5 6 6+ 1 1 6

4 4 4+ 2 3 8

4 3 1+ 5 1 9

5 5 9+ 3 5

8 2 2- 6 1 1

7 7 7- 5 4 7

4 6 8- 1 5 2

5 8 9- 4 7 0

8 4 5- 1 1 6

4 4 6- 2 1 9

5 2 2- 3 0 8

7 1 2- 6 0 5

8. Cijferend vermenigvuldigen.

…………… …………… ……………

…………… …………… ……………

…………… …………… ……………

2 8 6x 3

3 8 7x 2

1 4 2x 7

1 5 3x 6

2 8 2x 3

2 5 8x 2

2 5 6x 2

1 4 8x 3

1 7 2x 5

…………… …………… ……………

9. Cijferend delen.

2 4 0x 3

1 4 3x 6

2 2 6x 4

10. Hoofdrekenen. De getallenlijn staat er niet voor niets

Deel 2: spelling en taal1. Verenkelen en verdubbelen.

2. Au/ou. Omcirkel telkens het juiste woord.

Die soep is veel te zaut /zout .

Mi jn baas heef t een n ieuwe auto /outo .

De mouwen/mauwen van mi jn t ru i z i jn te kor t .

De sous/saus is a l koud/kaud.

3. Ij/ei. Vul in ij of ei

r …… k w ……nig v …… l ig

r …… s k r …… t k r …… gen

gr …… s k l …… n t …… d

a l t ……d ge l …… k m …… s je

4. Ei/ij. Soms kan je een woord schrijven met ij en ei, maar dan hebben de woorden een andere betekenis. Weet jij het verschil tussen beide woorden?

steil: …………………………………………………………………………………………

st i j l : …………………………………………………………………………………………

reizen: ………………………………………………………………………………………

rijzen: ………………………………………………………………………………………

5. Lange en korte klanken. oo of o ? Schrijf de woorden in de juiste kolom.

overkant * zomer * vogel * grootmoeder * post * droom * potten * boom * dolfi jnen

Ik hoor een OO en ik schrijf een OO Ik hoor een OO en ik schrijf een O Ik hoor een O en ik schrijf een O

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

.........................................................................

6. Bijvoeglijke naamwoorden. Vul een passend bijvoeglijk naamwoord in.. Elk bijvoeglijk naamwoord mag je maar 1 keer gebruiken!

De ……………………………………………………………… heer wandelde in de stad.

Suzan eet een ……………………………………………………………… appel.

Linda smult van de ……………………………………………………………… kersen.

An en Jan wonen in een ……………………………………………………………… huis.

Elke winter maken wij een ……………………………………………………………… sneeuwman.

Luc is verliefd op dat ……………………………………………………………… meisje.

Achter het huis ligt een ……………………………………………………………… tuin.

De ……………………………………………………………… hond beet in zusjes knie.

7. Verkleinwoorden. Zoek het verkleinwoord van deze woorden.

lam: ………………………… kam: …………………………

man: ………………………… pen: …………………………

stem: ………………………… som: …………………………

bal: ………………………… spel: …………………………

8. Het alfabetSchrijf telkens de twee volgende en de twee vorige letters van het alfabet op de stip. . . g . . . . o . . . . d . . . . w . .

. . i . . . . s . . . . u . . . . k . .

Schrijf de letters in alfabetische volgorde. c - n - q - l - g - x

……………………………………………………………

y - d - f - w - z - i

……………………………………………………………

r - u - p - a - e - s

……………………………………………………………

b - t - o - k - m - h

……………………………………………………………

9. Rijmwoorden. Lees de woorden. Kleur de woorden die rijmen in dezelfde kleur.

boek

pakfles

bak

glaswas

zes

mier

boorbier

steen

10. Eind –d of –t. Vul aan.

-

tan…………… rui…………… ran……………

hoof…………… koor…………… tes……………

paar…………… bor…………… toch……………

mon…………… plan…………… klan……………

nes…………… lis…………… vluch……………

…………………………………

…………………………………

…………………………………