1
ECABO arbeidsmarktonderzoek
Trendwatch Nederlandse
economie en arbeidsmarkt
huidige ontwikkelingen en prognoses
Odile Sondermeijer senioradviseur arbeidsmarktonderzoek
juli 2010
2
Inhoudsopgave
pag.
Inleiding 3
Samenvatting 4
1 De Verenigde Staten, Europa en de Nederlands economie 6
2 Actueel beeld van de conjunctuur 7
3 Landelijke arbeidsmarktontwikkelingen 9
4 De regionale economie 12
5 Flexibele arbeid 15
6 De arbeidsmarkt voor laag opgeleiden 16
7 De positie van mbo-verlaters 17
8 Prognoses 19
9 Trends in ECABO-beroepen 21
3
Inleiding
Dit is de tweede uitgave van de ECABO Trendwatch, waarin recente ontwikkelingen van de economie
en de arbeidsmarkt zijn beschreven. De ECABO Trendwatch is een uitgave die niet zozeer de
ontwikkelingen binnen het ECABO-domein beschrijft, maar inzicht geeft in de economische
ontwikkelingen daarbuiten, die van invloed zijn op dit domein.
Deze uitgave begint met een korte uitstapje naar de ontwikkelingen van de wereldeconomie in het
eerste hoofdstuk. Daarna komt, zoals in de vorige Trendwatch een actueel beeld van de Nederlandse
conjunctuur in hoofdstuk twee.
Het derde hoofdstuk geeft een update van de ontwikkelingen van vraag en aanbod op de landelijke
arbeidsmarkt. Ook de specifieke gevolgen voor de verschillende bedrijfssectoren komen in dit
hoofdstuk aan bod. Het vierde hoofdstuk beschrijft de ontwikkelingen in de regio.
Speciale aandacht gaat uit naar de trends in de ‘flexibele schil’ in hoofdstuk vijf. Nu er sprake is van
een breekbaar herstel van de economie, groeit de vraag naar uitzendkrachten en trekt de markt voor
zzp’ers aan. In het zesde en zevende hoofdstuk wordt beschreven welke consequenties deze
economische ontwikkelingen hebben voor de positie van laag opgeleiden, jongeren en mbo-verlaters.
Met behulp van de prognoses van CPB, UWV WERKbedrijf en RWI worden in hoofdstuk acht de
verwachtingen ten aanzien van een verder herstel van de economie beschreven. Ook hier blijken er
sectorale en regionale verschillen te zijn.
Naast economische zijn andere ontwikkelingen van invloed op tal van processen in bedrijven en
organisaties. Voorbeelden hiervan zijn internationalisering, digitalisering, verscherpte concurrentie en
veranderende wet- en regelgeving. In dit laatste hoofdstuk wordt de omgeving van het ECABO-
domein verlaten en bevat een beschrijving van de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de
ECABO-beroepen.
4
Samenvatting
De Nederlandse economie ten opzichte van de Verenigde Staten en de rest van Europa
Bij een analyse van de economische situatie binnen Europa en van Europa ten opzichte van de
andere continenten, worden twee breuklijnen zichtbaar. Vanaf dit voorjaar komt er uit de Verenigde
Staten positief economisch nieuws, terwijl in Europa nog steeds sprake is van dalende
detailhandelsverkopen. Dit leidt tot een breuklijn tussen de continenten. Een tweede breuklijn bevindt
zich tussen het noordelijke deel en het zuidelijke deel van de Europese lidstaten. In tegenstelling tot
het noorden is er in het zuiden een daling van de sentimentindicator en zijn er dalende verkopen in de
detailhandel. In combinatie met de relatief forse bezuinigingen in het zuidelijk deel van de eurozone
zal deze tweedeling voorlopig niet verdwijnen.
Half mei publiceerde het CBS de eerste raming voor de groei van de Nederlandse economie in het
eerste kwartaal van 2010. Het CBS spreekt van een ‘breekbaar herstel’.
Actueel beeld van de conjunctuur
Eind juni was het conjunctuurbeeld iets beter dan eind mei. Voor de tweede maand op een rij is de
werkloosheid gedaald. De groei van de uitvoer, de industriële productie en de afname van
faillissementen is positief, maar liggen nog onder hun langjarig gemiddelde.
Landelijke arbeidsmarktontwikkelingen
De belangrijkste ontwikkelingen zijn de volgende:
In het eerste kwartaal van 2010 is nog steeds sprake van een afname van het aantal banen.
Op dat tijdstip waren er 156 duizend banen minder dan in het jaar ervoor. De grootste daling
doet zich voor in de zakelijke dienstverlening. Ook in de industrie, bouw, handel, horeca,
transport en bij de financiële instellingen gingen banen verloren. In de niet-commerciële
dienstverlening houdt de groei van het aantal banen aan, deze wordt vooral veroorzaakt door
de groei van het aantal banen in de zorg.
Eind maart 2010 waren er 113 duizend openstaande vacatures. Ten opzichte van het kwartaal
ervoor betekent dit een daling van 11 duizend. De sterkste daling van het aantal openstaande
vacatures in 2009 deed zich voor in de industrie.
In de periode maart-mei bedroeg de werkloosheid 431 duizend personen, 7 duizend minder
dan in de periode daarvoor. De werkloosheid is hiermee voor de tweede keer op rij
afgenomen.
Vooral jonge mannen zijn kwetsbaar op de arbeidsmarkt. Zij werken vaker op een tijdelijk
contract en in bedrijfstakken, zoals de zakelijke dienstverlening, de industrie en het vervoer,
die zwaar zijn getroffen door de crisis.
De regionale economie
Er bestaan grote regionale verschillen in de mate en het moment waarop krimp zich voordoet. Dit
komt grotendeels door de opbouw van de regionale bedrijvigheid. ING Economisch Bureau verwacht
in 2010 een gemiddelde landelijke groei van 1,3% en voor 2011 van 1,7%. In 2010 is een positieve
economische groei in alle provincies voorzien. De verwachting is dat Groningen het sterkst groeit met
2,8 procent, Gelderland zal naar verwachting het minst hard groeien (0,7 procent). Behalve Groningen
presteren de westelijke provincies beter dan gemiddeld.
De positie van zzp’ers
Het aantal zzp’ers is de afgelopen tien jaren fors toegenomen. In 2008 hadden zij een aandeel van 9
procent in de beroepsbevolking. Voor het eerst sinds jaren trad er in 2009 een daling van het aantal
zzp’ers. Deze daling is vooral veroorzaakt door de bouwsector (-8.000). In de kennisbranches was er
een groei van het aantal zzp’ers van 5.000. Zzp’ers maken deel van de flexibele schil, waardoor hun
5
arbeidsmarktpositie kwetsbaar is. De verwachting is dat, wanneer de bouw aantrekt het totaal aantal
zzp’ers weer zal gaan stijgen.
De arbeidsmarkt voor laag opgeleiden
Bijna een kwart van de beroepsbevolking is laag opgeleid. Het aandeel laaggeschoolde arbeid daalde
in de periode 1987 – 2008 van 40 naar 30 procent. In absolute zin bleef het aantal banen voor laag
opgeleiden gelijk: 2,2 miljoen.
In 2009 waren er honderd duizend jongeren die geen opleiding volgden en niet actief waren op de
arbeidsmarkt. Vooral diegenen met een lage opleiding zijn niet actief op de arbeidsmarkt. Hoewel
jonge vrouwen momenteel in meer gevallen een startkwalificatie hebben dan jonge mannen, zijn
vooral jonge vrouwen zonder startkwalificatie relatief vaak niet actief op de arbeidsmarkt.
De positie van de mbo-verlaters
In 2008-09 haalden ruim 167.000 mbo-leerlingen een diploma (bijna 3 procent meer dan een jaar
eerder). Van alle gediplomeerde mbo-ers die het mbo verlaten is 60 procent een half jaar na
diplomering aan het werk. Op dat tijdstip volgt een derde van hen een opleiding en tweederde
combineert de opleiding met werk. Vanaf 2004 is het aandeel mbo-verlaters dat werk en opleiding
combineert gehalveerd.
Middelbaar opgeleiden hebben meer last van de economische crisis dan hoogopgeleiden. Zij werken
relatief vaak in sectoren die hard geraakt worden door de crisis, zoals de bouw, industrie en overige
zakelijke diensten. Door de afname van het aantal banen op mbo-niveau 2 en door de verdringing van
hoger opgeleiden, zal de kans op een baan voor deze lager opgeleiden afnemen.
Bijna de helft (45 procent) van de gediplomeerden op mbo-niveau 4 gaat door naar een opleiding in
het hbo. Bij de relatief nieuwe Ad opleidingen aan de hogescholen staan ongeveer 3.000 studenten
ingeschreven. In het schooljaar 2009 – 2010 is een ruime meerderheid van de nieuwe instroom Ad-
studenten in het bezit van een mbo-diploma.
Prognoses
De recente prognoses van het CPB, UWV WERKbedrijf en RWI gaan uit van een herstel van de
economische groei. UWV WERKbedrijf verwacht voor 2010 per saldo een krimp van de
werkgelegenheid. Alleen in de sector zorg en welzijn groeit het aantal banen.
Vooral in de perifere regio’s zal de toename van het aantal nww-ers groot zijn, met uitzondering van
Zeeland en Noord-Holland Noord.
Pas na 2011 zal volgens UWV WERKbedrijf de werkgelegenheid aantrekken en neemt de vraag naar
personeel toe. In de periode 2011 – 2015 zijn de belangrijkste groeisectoren het uitzendwezen, zorg
en welzijn, adviesbureaus en makelaardij en de horeca. Minder goede perspectieven zijn er voor de
industrie, openbaar bestuur en bouw. In de industrie betreft het vooral een groei van het aantal
uitzendbanen, waardoor deze niet geheel terug te zien zal zijn in de cijfers van de eigen sector.
De ECABO-beroepen
De secretariële en financieel-administratieve beroepen, de commerciële beroepen en de informatie-
dienstverlening worden sterk beïnvloed door de toenemende digitalisering. Automatisering van
standaardhandelingen, nieuwe software toepassingen en uitbesteding van activiteiten zijn hiervan het
gevolg. Daarnaast zijn specifieke factoren als verscherpte concurrentie, de toename van
verkoopactiviteiten via internet en veranderende wet- en regelgeving van invloed op de dagelijkse
gang van zaken in bedrijven en instellingen. Voor werknemers zijn goede communicatieve
vaardigheden, inzicht in wat er binnen en buiten de organisatie afspeelt en een pro-actieve,
dienstverlenende en commerciële instelling van steeds groter belang.
6
1. De Verenigde Staten, Europa en de Nederlandse economie
Analyse van macro-economische cijfers geven inzicht in de economische situatie van Europa ten
opzichte van andere continenten en de ontwikkelingen van landen binnen Europa ten opzichte van
elkaar.
Breuklijn tussen Verenigde Staten en Europa
Er bevindt zich een breuklijn in de wereldeconomie tussen de Verenigde Staten en Europa. Zo komt
er in mei jl. uit Amerika positief economisch nieuws. Mede onder invloed van tijdelijke
belastingvoordelen is het aantal voorlopige verkopen van bestaande woningen gestegen (april t.o.v.
maart 6 procent). Door de combinatie van een aansterkend consumentenvertrouwen en aanhoudende
werkgelegenheidsgroei is een verder herstel van de huizenmarkt waarschijnlijk.
Tweedeling in Europa
De economische situatie in Europa is anders, er is een dreigende tweedeling in het eurogebied. Daar
bleken de detailhandelsverkopen in april met 1,2 procent te zijn afgenomen; de scherpste daling in 18
maanden tijd. Ook de door de Europese Commissie gepubliceerde sentimentindicator ontwikkelde
zich teleurstellend; een daling van 100,6 in april naar 98,4 in mei. Nadere uitsplitsing van deze
Europese cijfers legt de tweede breuklijn bloot; tussen de in het noordelijke deel van de eurozone
gelegen landen en de zuidelijke lidstaten. Er was namelijk sprake van een daling van de
sentimentindicator in Griekenland, Portugal en Spanje terwijl de stemming in Duitsland en Nederland
verbeterde. Ook bij de detailhandelsverkopen was dit onderscheid tussen ‘noord’ en ‘zuid’ zichtbaar;
dalende verkopen in Spanje en stijgende verkopen in Duitsland.
De tweedeling binnen de eurozone zal voorlopig niet verdwijnen. De zuidelijke lidstaten zullen
namelijk meer dan gemiddeld moeten bezuinigen. Bovendien lijkt deze groep van landen, o.a.
vanwege hun relatief kleine exportsector, minder van de zwakke euro te profiteren dan de meer
noordelijk gelegen eurolanden.
Figuur 1 BBP-groei t.o.v. voorgaande Breekbaar herstel Nederlandse economie kwartaal (%)
Voorzichtig is de Nederlandse economie in de
tweede helft van 2009 het pad van herstel
ingeslagen (zie figuur 1). Half mei publiceerde
het CBS de eerste raming voor de groei in het
eerste kwartaal van 2010. Macrocijfers wijzen
op een breekbaar herstel van de economie. De
dreigende bezuinigingen, de zwakke
loonontwikkeling en de onrust op de financiële
markten zijn factoren waardoor de consument
terughoudend kan blijven. Daarnaast is de
export op gang geholpen door grote
stimuleringspakketten.
Bron: CBS, ING
7
2. Actueel beeld van de conjunctuur
De Conjunctuurklok van het CBS (figuur 2) is een hulpmiddel voor het bepalen van de stand en het
verloop van de Nederlandse conjunctuur. Zoals een klok de actuele tijd laat zien, zo toont de
Conjunctuurklok de actualiteit van de conjunctuur. Een belangrijk kenmerk van de conjunctuur is
namelijk dat deze cyclisch verloopt. Perioden van hoge groei wisselen af met perioden van nauwelijks
groei, of zelfs van krimp. De conjunctuur wordt bepaald aan de hand van een aantal
conjunctuurrelevante indicatoren. In de Conjunctuurklok is daarom een selectie van belangrijke
indicatoren opgenomen. Door de vijftien geselecteerde indicatoren gezamenlijk af te beelden, ontstaat
een samenhangend beeld van de stand van de conjunctuur. De Conjunctuurklok beschrijft niet een
bepaalde verslagperiode, maar geeft het conjunctuurbeeld op een bepaald moment (in de regel ultimo
van de maand).
Figuur 2 Conjunctuurklok
Bron: cbs.nl
Op de verticale as (de y-as) van de Conjunctuurklok is voor iedere indicator zijn afwijking tot de
langetermijn trend uitgezet. Op de horizontale as (de x-as) van de klok is de periode-op-
periodeontwikkeling geplaatst. Er zijn vier fasen te onderscheiden:
Boven trend en afgenomen (het kwadrant links boven, kleur oranje)
Onder trend en afgenomen (het kwadrant links onder, kleur rood)
Onder trend en toegenomen (het kwadrant rechts onder, kleur geel)
Boven trend en toegenomen (het kwadrant rechts boven, kleur groen).
8
Het zwaartepunt van de puntenwolk in de Conjunctuurklok ligt eind juni iets minder diep in het rode
kwadrant (laagconjunctuur). Indicatoren in het rode kwadrant hebben een groei onder hun langjarig
gemiddelde en de groei neemt af. Ook bij indicatoren in het gele kwadrant ligt de groei onder hun
langjarig gemiddelde, maar daar neemt de groei toe. Van de indicatoren in het groene kwadrant ligt de
groei boven hun langjarig gemiddelde en neemt de groei toe. Ook van indicatoren in het oranje
kwadrant ligt de groei boven hun langjarig gemiddelde, daar neemt de groei echter af. Van de vijftien
indicatoren in de klok staan er eind juni acht in het rode, zes in het gele en een in het groene
kwadrant.
Het conjunctuurbeeld was eind juni iets beter dan eind mei. De meeste indicatoren in de
Conjunctuurklok liggen nog steeds in de fase van laagconjunctuur. Veertien van de vijftien indicatoren
in de Conjunctuurklok presteren onder hun langjarig gemiddelde. De werkloosheid is vanuit het rode
kwadrant doorgeschoven naar het gele kwadrant. Voor de tweede maand op rij is de werkloosheid
gedaald.
De klok van eind juni toont in vergelijking met die van eind mei behalve de werkloosheid nog meer
opvallende verbeteringen. De uitvoer, de industriële productie en de faillissementen zijn binnen het
gele kwadrant verder naar boven opgeschoven richting hun langjarig gemiddelde. Ook het bbp in het
rode kwadrant doet het wat beter. De klok laat echter ook enkele verslechteringen zien. Het
producentenvertrouwen binnen het gele kwadrant en het arbeidsvolume binnen het rode kwadrant zijn
iets naar links en naar beneden geschoven.
9
3 Landelijke arbeidsmarktontwikkelingen
De arbeidsmarkt reageert met enige vertraging op de economie. Bij een krimpende economie zetten
werkgevers hun inzet van flexibel personeel stop, en zullen zij vertrekkend personeel niet
vanzelfsprekend vervangen. De vervangingsvraag is dan groter dan de uitbreidingsvraag. Als de
economie zich herstelt, vullen werkgevers de opengevallen arbeidsplaatsen weer op en durven meer
mensen de overstap te maken, waardoor het aantal vacatures zal groeien.
Aanhoudende banenkrimp
In het eerste kwartaal van 2010 waren er 156 duizend banen van werknemers minder dan in het
eerste kwartaal van 2009. Dit is een daling van 2,0 procent. Vergeleken met het vierde kwartaal waren
er 56 duizend banen minder. Deze daling is fors groter dan in het voorgaande kwartaal. Dit is het
vijfde kwartaal op rij met banenverlies. Dit blijkt uit cijfers van het CBS.
Veruit de grootste daling trad op in de zakelijke dienstverlening waar het aantal banen met
106 duizend afnam. De daling bestaat voor het overgrote deel uit uitzendbanen via uitzendbureaus.
Deze branche met zijn flexibele arbeidscontracten ving het afgelopen jaar de grootste klap op van het
banenverlies. Ook in de industrie, bouw, handel, horeca en transport en bij de financiële instellingen
gingen banen verloren. In de niet-commerciële dienstverlening (overheid, onderwijs, zorg, cultuur)
houdt de sterke groei van het aantal banen aan. Het grootste deel van deze groei zit in de zorg, met
een plus van 47 duizend vergeleken met een jaar eerder.
Deze daling van werkgelegenheid betrof vooral werknemers met een flexibele arbeidsrelatie,
waaronder veel jongeren. Opvallend was dat de arbeidsdeelname van ouderen en vrouwen in 2009
licht bleef stijgen, waardoor zij qua arbeidsdeelname hun achterstand op mannen van middelbare
leeftijd verder konden verkleinen.
Aantal vacatures daalt licht
Eind maart 2010 stonden er, gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, 113 duizend vacatures open. Dat
zijn er 11 duizend minder dan een kwartaal eerder. Hiermee is het aantal openstaande vacatures in
het eerste kwartaal van 2010 verder licht gedaald.
Volgens het CBS steeg in de jaren 2005-2007 het aantal openstaande vacatures in alle sectoren (met
uitzondering van de landbouw, waar overigens wel de vraag naar flexibele arbeidskrachten toenam).
In 2008 sloeg de stijging om in een lichte daling. Uitzondering vormde dat jaar de niet-commerciële
dienstverlening. In deze sector groeide de openstaande vraag in 2008 gestaag verder. In 2009
verscherpte de daling, zoals figuur 3 laat zien, en ontkwam ook de niet-commerciële dienstverlening
niet aan een afname van het aantal openstaande vacatures. De sterkste daling van het aantal
openstaande vacatures in 2009 met 53 procent is te zien in de industrie.
10
Figuur 3 Aantal openstaande vacatures naar sector, 2008 – 2009 (4e kwartaal,
seizoensgecorrigeerd, x 1.000)
Bron: CBS Statline, juni 2010
Ontwikkeling werkloosheid en werkzoekenden
Uit onderstaande figuur blijkt dat na een daling van het werkloosheidspercentage sinds 2004, er een
omslag plaatsvindt in het vierde kwartaal van 2008. Vanaf dat tijdstip stijgt het
werkloosheidspercentage fors.
Figuur 4 Vacaturegraad en werkloosheidspercentage, 2001 – 2009, 4e kwartaal (index
2001=100)
11
In de periode maart - mei 2010 bedroeg de werkloosheid gemiddeld 431 duizend personen, 7 duizend
minder dan in de voorgaande driemaandsperiode. Hiermee kwam het werkloosheidspercentage uit op
5,6 procent. Daarmee is de werkloosheid voor de tweede keer op rij afgenomen, na een lange periode
van oplopende werkloosheid.
Uit de cijfers van UWV WERKbedrijf blijkt dat het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) daalde
met 10 duizend tot 502 duizend. Onder jongeren nam het aantal werkzoekenden met 5 procent naar
verhouding het sterkst af. In mei en juni van dit jaar is het aantal werkzoekenden het meest gedaald
onder lagere technische- en transportberoepen.
Het aantal werklozen dat een beroep doet op de bijstand stijgt snel. Eind maart zaten 290 duizend
mensen in de bijstand. Dat zijn er 10 duizend meer dan eind december. Opvallend is dat vooral het
aantal jonge mannen in de bijstand toeneemt. Jongeren zijn vaak kwetsbaarder op de arbeidsmarkt,
aangezien zij vaker werken op een tijdelijk contract en omdat het goedkoper is hen te ontslaan. De
werkloosheidstijging onder jonge mannen komt doordat vooral bedrijfstakken waar zij werken zwaar
zijn getroffen door de crisis. Het gaat om de zakelijke dienstverlening, de industrie en het vervoer.
Daarbij hebben jongeren door hun korte arbeidsverleden weinig WW-rechten opgebouwd. Na ontslag
is een WW-uitkering van korte duur. Dan volgt veelal de bijstand.
Figuur 5 toont het verloop vanaf 2001 van het werkloosheidspercentage voor de totale
beroepsbevolking (van 15 tot 65 jaar), voor jongeren (tot 25 jaar) en ouderen (vanaf 45 haar). Het
percentage is onder jongeren bijna twee keer groter dan gemiddeld. Voor ouderen geldt dat dit
percentage gelijk of lager is dan gemiddeld.
Figuur 5 Werkloosheidspercentage naar leeftijd, 2001 – 2010, driemaandsgemiddelde januari-
maart
Bron: CBS Statline
12
4 De regionale economie
Doordat de arbeidsmarkt vertraagd reageert op economische veranderingen ligt de kern van de
werkgelegenheidskrimp in 2010. Er bestaan echter wel grote regionale verschillen in de mate en het
moment waarop deze krimp zich voordoet. Dit komt grotendeels door de opbouw van de regionale
bedrijvigheid. ING Economisch Bureau brengt vier keer per jaar een rapportage uit over de
ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt. Dit hoofdstuk geeft de hoofdlijnen weer uit het
kwartaalbericht van mei 2010.
ING Economisch Bureau verwacht in 2010 een gemiddelde landelijke groei van 1,3 procent en voor
2011 van 1,7 procent. In 2010 is een positieve economische groei in alle provincies voorzien. Zoals
blijkt uit figuur 7, voert Groningen de lijst aan met een groei van 2,8 procent, Gelderland zal naar
verwachting het minst hard groeien. Behalve Groningen presteren de westelijke provincies beter dan
gemiddeld.
Figuur 7 Verwachte regionale economische groei 2010
Bron: ING Economisch Bureau
Groningen uitschieter in Noord-Nederland
In Groningen zal dit jaar naar verwachting de economie groeien met 2,8 procent en in 2011 met 2,3
procent. Daarmee is Groningen de sterkste groeier in Nederland. Dit is vooral toe te schrijven aan de
aardgaswinning. De verschillen in economische groei tussen regio’s zijn groot. In West-Groningen
komt de groei dit jaar uit op 3,6 procent, wat vooral wordt veroorzaakt door een oververtegen-
woordiging van de sectoren delfstoffen en de chemische en basismetaalindustrie. Oost-Groningen zal
naar verwachting slechts met 0,2 procent groeien. Mega-investeringen in de ‘Energy Valley’ en de
gasrotonde rondom Eemshaven zullen pas op middellange termijn zorgen voor structurele toename
van de regionale werkgelegenheid.
13
Friesland is met 0,8 procent de zwakste groeier in Noord-Nederland. Zuidwest Friesland doet het het
slechtst. Hier is sprake van een sterke vertegenwoordiging van de sectoren bouw en detailhandel. In
deze sectoren wordt pas herstel in 2011 verwacht. Zuidoost Friesland profiteert van herstel in de
groothandel, landbouw en industrie. Noord-Friesland profiteert mee van de positieve ontwikkeling in
de sector delfstoffen. Ook is hier de publieke sector goed vertegenwoordigd.
Voor Drenthe blijven de groeiramingen voor 2010 (1,1 procent) en 2011 (1,5 procent) ongewijzigd. In
Zuidoost Drenthe zorgen de oververtegenwoordigde sectoren delfstoffen en chemische industrie voor
een toename in de export. Ondanks de slecht presterende bouwsector is er een groei van 1,4 procent
in deze regio. De economie in Noord Drenthe is stabiel dankzij de sterk vertegenwoordigde non-profit
sector.
Enige groei in Overijssel en Gelderland
De economie in Overijssel toont weer enige tijd groei. Voor 2010 is de groeiverwachting 0,8 procent,
waarbij Twente iets achterblijft met 0,7 procent. In Noord-Overijssel is de groei het sterkst, mede door
de ruime aanwezigheid van onderwijs- en overheidsinstellingen. In 2011 zal de groei verder
aantrekken, maar iets achterblijven op de groei van Nederland. Dit geldt met name voor de voor
Overijssel belangrijke branches binnen de industrie, de bouwmaterialenindustrie en de drukkerijen.
Verder kent de bouwsector nog een lastige periode met een productiekrimp van 7,1 procent.
Gelderland klimt langzamer uit het economische dal dan andere provincies. Met een verwachte groei
van 0,7 procent blijft de Gelderse economie enigszins achter. De relatief stabiele en goed
vertegenwoordigde sector gezondheidszorg zorgde in 2009 voor een beperkte krimp, maar houdt ook
de groei in 2010 op een laag niveau. De Achterhoek heeft het laagste economische groeicijfer (0,2
procent) van alle Nederlandse regio’s door een achterblijvende bevolkingsontwikkeling en een
oververtegenwoordiging van investeringsafhankelijke sectoren.
Flevoland sterkste groeier in Midden-Nederland
Voor 2010 overtreffen de economische groeiverwachtingen voor Flevoland het landelijke beeld met
0,4 procent. Dat er relatief weinig industrie- en transportondernemers in de regio zijn, beide snel
herstellende sectoren, blijkt niet doorslaggevend te zijn. Dit wordt namelijk meer dan goedgemaakt
door de hogere bevolkingsgroei en doordat Flevoland verhoudingsgewijs ook weinig bouwbedrijven
telt. Opvallend is de ‘terugkeer’ van Almere. De relatieve ondervertegenwoordiging van de stabiele
non-profit sector werkt dit jaar namelijk veel minder nadelig uit voor Almere.
Herstel in West-Nederland
Het herstel in Utrecht verloopt traag. Dat komt omdat de industrie in Utrecht veel minder aanwezig is,
terwijl dat juist dé sector is die als eerste en als snelste herstelt. Regio Utrecht-West heeft veel
bouwbedrijven binnen de grenzen en blijft daardoor zelfs achter bij de landelijke groei, met een
verschil van 0,3 procent.
Voor Noord-Holland wordt in 2011 een economische groei verwacht van 2,0 procent. Los van de
bevolkingstoename en de export is de groei vooral te danken aan de veerkrachtige zakelijke
dienstverlening en de groeiende zorgsector. Ook lijkt de toerist Amsterdam en Noord-Holland weer
meer te vinden. Zo zorgen het museum de Hermitage en Sail 2010 voor een regionale impuls. Buiten
Groot-Amsterdam is het beeld afgezien van de geïndustrialiseerde IJmond, minder rooskleurig. Een
regio die moeizaam opkrabbelt is de Noordkop, waar de ruim vertegenwoordigde bouw- en
sierteeltbedrijven nog in een moeilijke fase verkeren. Ondanks dat Noord-Holland het
bovengemiddeld doet, zorgen overheidsbezuinigingen ook hier voor tegendruk. Zo staan naast de
rijksuitgaven ook de provinciale uitgaven onder druk. Met een grote kwartaire sector lopen de
Noordkop en ook Haarlem hier het grootste risico. Economisch gezien is het belangrijk dat lopende
grote (infrastructurele) projecten doorgang vinden. Met de tweede Coentunnel, de Noordzuidlijn, het
Wieringerrandmeer en verschillende (gesubsidieerde) woningbouwprojecten lijkt dit in Noord-Holland
14
voorlopig nog geborgd. De Gemeente Amsterdam heeft onlangs echter een stop van veel grote
bouwprojecten aangekondigd.
De Zuid-Hollandse economie gaat vooral in Rotterdam in de versnelling. Het zijn vooral de sectoren
die veel exporteren die de groei weer te pakken hebben. Dit zijn de (chemische en petrochemische)
industrie, de groothandel en de transportsector. Zij zijn in Rotterdam sterk vertegenwoordigd. Voor
2010 wordt nu een groei verwacht van 2,2 procent. De versnelling is niet zichtbaar in de andere Zuid-
Hollandse regio’s als gevolg van de oververtegenwoordiging van laatcyclische (bouw)bedrijven in
deze regio’s. Door het goede weer in april en mei heeft de Bollenstreek wel optimaal kunnen
profiteren als toeristische trekpleister.
De regio Den Haag groeit gestaag verder, net iets sneller dan het Nederlandse gemiddelde. De in
deze regio volop aanwezige overheid zorgt er op dit moment voor dat er nog geen extra economische
groei wordt gerealiseerd. Het is afwachten wat er in het regeerakkoord komt te staan ten aanzien van
het openbaar bestuur. Gevolg is dat de zakelijke dienstverlening gericht op de publieke sector nog
even in de wachtkamer zit. Voor 2011 zal er een extra groei zijn boven het Nederlandse gemiddelde.
Voor de regio Delft en Westland zullen in 2011 vooral de landbouw en daaraan gerelateerde
groothandel voor extra groei zorgen.
Limburg blijft achter in Zuid-Nederland
Zeeland kent vooral in Zeeuws-Vlaanderen veel vroeg cyclische bedrijven in de sectoren chemische
industrie en transport & logistiek. Voor 2010 is er voor de regio Zeeuws-Vlaanderen een potentiële
groei voorzien van 3 procent. Dit is het gevolg van de aantrekkende export van chemische producten
en halffabricaten naar vooral Duitsland en andere EU-landen. De verwachting is dat de aantrekkende
export van industrieproducten niet meer bedrijvigheid voor andere sectoren zal realiseren. Dat uit zich
in een lagere groei in 2011 ten opzichte van 2010. Voor de gehele provincie komt de groei in 2010 uit
op 1,9 procent en in 2011 op 1,3 procent.
De groeivooruitzichten voor Noord-Brabant blijven positief, maar blijven iets achter bij het landelijke
beeld. Dit komt omdat in deze provincie de sectoren die in 2010 snel groeien, zoals transport,
landbouw en zorg, licht ondervertegenwoordigd zijn ten opzichte van de rest van het land. Sectoren
die in 2010 nog krimpen, zoals de bouw en de detailhandel, hebben bovendien een relatief groot
aandeel in de economie van Noord-Brabant. Ondanks het herstel in de totale industrie ziet een aantal
juist voor Noord-Brabant belangrijke industrietakken, de orders slechts geleidelijk aantrekken. Dit
geldt in het bijzonder voor de transportmiddelen- en machine-industrie. Midden-Brabant blijft met 0,7
procent achter bij de snelst groeiende regio West-Brabant (1,3 procent), waar het snelle herstel van
de chemische industrie voor meer groei zorgt. Voor 2011 ziet het beeld er anders uit. Dan blijft de
groei in West-Brabant met 1,5 procent naar verwachting licht achter bij de rest van de provincie (1,6
procent). Voor Zuidoost-Brabant is in 2011 de grootste groei weggelegd (1,7 procent). Een herstel van
bedrijfsinvesteringen zal in 2011 voor meer groei in laatcyclische industriebranches gaan zorgen. Het
industriële cluster rondom Eindhoven plukt hier de vruchten van.
De Limburgse economie groeit weer door aantrekkende export. Oververtegenwoordiging van
snelgroeiende bedrijfstakken, zoals de chemische industrie, transport en zorg, mondt in 2010 uit in 0,8
procent groei en in 2011 in 1,0 procent. Binnen de provincie profiteert Zuid-Limburg in 2010 vooral van
het snel herstellende chemie-cluster en Noord-Limburg van de ruime aanwezigheid van
transportbedrijven. In Midden-Limburg zijn meer bedrijven uit laatcyclische sectoren zoals de bouw,
detailhandel en horeca gevestigd. Dit leidt in 2010 in dit gedeelte van de provincie tot een lagere groei
van 0,5 procent die in 2011 zal toenemen tot 1,3 procent.
15
5 Flexibele arbeid
In tijden van recessie zijn veel organisaties genoodzaakt alle zeilen bij te zetten om de kosten
beheersbaar te kunnen houden. Vaak moet in tijden van laagconjunctuur de externe inhuur,of te wel
de ‘flexibele schil’, als eerst de organisatie verlaten. Bij hoogconjunctuur neemt vervolgens de vraag
naar deze flexibele schil weer toe.
In juni kan de ABU1 na een lange periode van krimp positieve groeicijfers melden. De vraag naar
uitzendkrachten is voor het eerst in tweeënhalf jaar weer toegenomen. Eind april en begin mei groeide
het aantal uitzenduren met 9 procent. De industriële sector is de eerste sector die aantrekt. Niet alleen
in de industrie trekt de vraag naar flexkrachten snel aan. Ook vanuit de automotive, de logistiek,
transport en de voeding neemt de vraag toe. De vraag naar flexibele administratieve krachten daalt
nog steeds, maar minder hard. Vooral bij de overheid, banken en verzekeraars voelt de uitzendsector
nog veel onzekerheid. Ondernemingen willen in de toekomst meer gaan werken met flexibele arbeid.
Dat is één van de opvallendste uitkomsten uit de MKB Marktmonitor 2009. Er is zelfs sprake van een
trend in de flexibilisering. Veel bedrijven willen een kleine kern van vaste medewerkers overhouden en
meer gaan werken met flexibele arbeidskrachten. De crisis heeft werknemers ook gedwongen om
flexibeler te zijn. De vraag blijft of deze gedwongen flexibiliteit ook na de crisis zal aanhouden.
Tijdelijke daling van het aantal zzp’ers
Het aantal zzp’ers is de afgelopen tien jaar fors toegenomen. Hun aandeel in de beroepsbevolking
groeide volgens cijfers van het CBS van 6 procent in 1996 naar 9 procent in 2008. De groep is zeer
heterogeen en werkzaam in verschillende branches en uiteenlopende beroepen. Zzp’ers maken deel
uit van de flexibele schil.
Uit onderzoek van de RWI2 komt een grote diversiteit van zzp’ers naar voren. Zo zijn er de meer
traditionele freelancers, die vaak al vanaf de opleiding als zelfstandige werkzaam zijn (bijvoorbeeld
fotografen, journalisten en tolken). Een andere groep wordt gevormd door de interim-managers,
trainers en adviseurs; mensen die vaak op latere leeftijd overstappen van het werknemerschap naar
het zelfstandig ondernemerschap. Maar ook in de persoonlijke dienstverlening (kappers), de zorg
(helpenden en verzorgenden), de bouw (metselaars, stukadoors, elektriciens) zijn in toenemende
mate mensen als zzp’er werkzaam. De meerderheid van de zzp'ers blijkt ook in de crisis (vooralsnog)
goed in staat om de orderportefeuille op peil te houden. Uit het onderzoek blijkt dat de marktpositie
van veel zzp’ers kwetsbaar is. Hun sterke kant ligt vaak in het vakmanschap en hun inhoudelijke drive
en minder in ondernemersvaardigheden. Zzp'ers zijn vaak niet bewust bezig met hun marktpositie op
langere termijn en investeren in geringe mate in het ontwikkelen van hun ondernemersvaardigheden.
Dit kan een deel van de zzp’ers gaan opbreken.
Volgens het CBS vindt er voor het eerst sinds jaren in 2009 een daling plaats van het aantal zzp’ers
met bijna 30.000. Ook in het register van de Kamer van Koophandel daalde het aantal starters. Er
zijn grote verschillen tussen de bedrijfstakken. Alleen al in de bouw, zijn er 8.000 (-39 procent) minder
starters in 2009. Daarnaast is er met name een daling in alle industriële branches (15 procent). Deze
forse daling van zzp’ers/ starters binnen de industriële branches, maskeert de groei in de kennis
branches (groei van bijna 5000 starters in 2009).
De daling van de starters en de daarmee afnemende groei van het aantal zzp’ers is vooral het gevolg
van een dalende trend in de bouw. De verwachting voor de komende jaren is, dat wanneer de bouw
weer aantrekt de groei van de zzp’ers opnieuw explosief gaat stijgen.
1 Flex & Figures, ABU, juni 2010
2 Zzp’ers en hun marktpositie, november 2009, RWI
16
6 De arbeidsmarkt voor laag opgeleiden
Bijna een kwart van de Nederlandse beroepsbevolking is laag opgeleid en heeft hoogstens een vmbo-
diploma. Er is vrees dat het aantal banen voor laaggeschoolden afneemt door verbeterde
computertechnologie en de verplaatsing van werk naar lagelonenlanden. Ook zou een vmbo-opleiding
niet voldoende zijn om deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP)3 spreekt dat nu deels tegen. Ook van een ‘totale vernietiging van laaggeschoolde
arbeid’ is volgens het SCP geen sprake.
Banen voor laag opgeleiden
In de periode 1987-2008 bleef het aantal banen in deze sector gelijk: 2,2 miljoen. In relatieve zin is
echter sprake van een daling, want de totale werkgelegenheid nam toe van 5,5 miljoen naar 7,6
miljoen. Het aandeel laaggeschoolde arbeid daalde van 40 naar 30 procent.
Opvallend is dat met name vrouwen van deze verbeteringen profiteerden. In de agrarische en de
industriële sector, waar van oudsher veel mannen werken, is het aantal arbeidsplaatsen gedaald door
schaalvergroting en automatisering. Voor de sectoren zorg en dienstverlening, waar relatief veel
vrouwen werken, voorspelt het SCP dat er juist banen bij komen.
Desondanks is de verbetering van de arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden relatief. Hun
achterstand op hoogopgeleiden is namelijk toegenomen. Het uurloon van de laatste groep steeg
meer. Ook is het arbeidsniveau van laagopgeleiden gedaald.
Niet-werkende jongeren zonder startkwalificatie
Samen met TNO heeft het CBS de niet-werkenden in beeld gebracht4. In 2009 waren er 2,4 miljoen
jongeren van 15 tot en met 26 jaar, van wie 1,6 miljoen jongeren onderwijs volgden (66 procent). Van
de 810 duizend jongeren die geen onderwijs volgden hadden er in 2009 100 duizend (12 procent)
geen werk en waren daar ook niet actief naar op zoek. De overige 710 duizend jongeren waren wel
actief op de arbeidsmarkt (88 procent). Van hen had 92 procent betaald werk, 8 procent was werkloos
(had geen werk maar was daar wel actief naar op zoek).
Van de honderd duizend jongeren die geen opleiding volgden en niet actief waren op de arbeidsmarkt
zijn er
34 duizend die wel zouden willen werken, maar de zoektocht naar betaald werk hebben
gestaakt
66 duizend gaven aan dat ze niet willen werken
van deze laatste groep hebben 43 duizend jongeren géén startkwalificatie (65 procent).
Vooral degenen met een lage opleiding (geen startkwalificatie) zijn niet actief op de arbeidsmarkt. Zij
geven aan dat zij niet kunnen werken vanwege een ziekte of arbeidsongeschiktheid. Onder de niet-
actieven zijn meer jonge vrouwen dan jonge mannen en niet actief zijn komt relatief vaak voor onder
niet-westerse allochtone jonge vrouwen, gehuwde jonge vrouwen, en jonge vrouwen met kinderen.
Degenen zonder startkwalificatie die wel actief zijn op de arbeidsmarkt, zijn in meer gevallen werkloos
dan degenen die wel een startkwalificatie hebben. De werkloosheid nam in 2009 vooral toe onder de
niet-westerse allochtone jonge mannen. Hoewel jonge vrouwen momenteel in meer gevallen een
startkwalificatie hebben dan jonge mannen, zijn vooral jonge vrouwen die geen startkwalificatie
hebben relatief vaak niet actief op de arbeidsmarkt. Het hebben van zorgtaken is de meest gegeven
reden.
3 Minder werk voor laagopgeleiden?, SCP, juni 2010
4 Alle Hens aan Dek, TNO, CBS, juli 2010
17
7 De positie van mbo-verlaters
Tussen de schooljaren 2004-05 en 2008-09 is het aantal mbo-geslaagden toegenomen met in totaal
zo’n 19 procent5. In 2008-09 haalden ruim 167.000 mbo-leerlingen een diploma (bijna 3 procent meer
dan een jaar eerder). Vergeleken met 2007-08 lieten in 2008/09 alle onderwijssectoren een stijging
zien. Deze is het sterkst voor de sectoren techniek en groen (6,2 en 3,4 procent) en het minst sterk
voor de sectoren zorg en welzijn en economie (1,4 en 1,6 procent). Het aantal geslaagden op mbo-
niveau 1 toonde in 2008-09 een daling van 7 procent ten opzichte van het daaraan voorafgaande
jaar. Het aantal geslaagden op de niveaus 2 tot en met 4 nam toe met circa 4 procent.
Bestemmingen van mbo-verlaters
Van alle gediplomeerde mbo-ers die het mbo verlaten is 60 procent een half jaar na diplomering aan
het werk6. Op dat tijdstip volgt een derde van hen een opleiding en tweederde combineert de opleiding
met werk. Vanaf 2004 is het aandeel mbo-verlaters dat werk en opleiding combineert gehalveerd.
Figuur 6 Bestemming mbo-verlaters mbo totaal, vanaf 2004
Bron: Bureau Toppen, 2010
Middelbaar opgeleiden hebben meer last van de economische crisis dan hoogopgeleiden. Zij werken
relatief vaak in sectoren die hard geraakt worden door de crisis, zoals de bouw, industrie en overige
zakelijke diensten. Relatief veel hoogopgeleiden zijn werkzaam in de collectieve sector, waaronder
zorg en welzijn. In deze sectoren blijft de werkgelegenheid groeien. Het werkloosheidspercentage
voor personen zonder startkwalificatie ligt aanmerkelijk hoger dan voor degenen met startkwalificatie.
Eind 2009 was dit verschil bijna tweemaal zo hoog (8, resp. 4 procent). Overigens neemt het aantal
jongeren zonder startkwalificatie af. Van de 2 miljoen jongeren van 15 tot 25 jaar in 2009, zat 9
procent (185 duizend jongeren) niet meer op school en was ook niet in het bezit van een
startkwalificatie. Dat is aanzienlijk minder dan in 2001, toen dat aandeel nog op 15 procent was7.
Aan de onderkant van de arbeidsmarkt dreigt volgens de RWI8 een groot maatschappelijk probleem te
ontstaan. Het aantal banen op mbo-2-niveau neemt af. Mensen met deze startkwalificatie zullen
worden verdrongen door hoger opgeleiden. Om te zorgen dat deze groep niet in de knel komt en zijn
toevlucht moet nemen tot ongeschoold werk, hamert de RWI op het belang van verdere scholing.
5 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, juni 2010.
6 Gediplomeerden van het mbo van opleidingen ECABO 2007– 2009, Toppen Onderzoek & Beleid BV, 2010
7 Minder jongeren zonder startkwalificatie van school’, CBS, 2010.
8 Arbeidsmarktanalyse 2010, RWI, juli 2010
0
10
20
30
40
50
60
70
2004 2005 2006 2007 2008 2009
werk
werk/opleiding
opleiding
werkloos
anders
18
Doorstroom naar het hbo
Van alle gediplomeerden op mbo-niveau 4 in het schooljaar 2007/08 gaat 45 procent door naar een
opleiding in het hbo.
In tijden van crisis is het doorstroompercentage naar een vervolgopleiding - als gevolg van het
‘discouraged worker effect’ - doorgaans hoger. Dat blijkt ook uit het aantal nieuwe hbo-studenten in
het studiejaar 2009-2010. Dit studiejaar zijn er volgens een voorlopige opgave van de HBO-raad
104.800 nieuwe studenten met een studie aan een hogeschool begonnen. Dat zijn er 6.200 meer dan
in 2008-2009. De forse aanwas van nieuwe studenten is volgens Research voor Beleid)9 vooral een
demografisch effect. Het totaal aantal hbo-studenten bedroeg in 2009 402.000. Dat zijn er 20.000
meer dan in 2008. De arbeidsmarkt lijkt in beslissingen rond studeren nauwelijks een rol te spelen;
motieven rond persoonlijke ontplooiing en interesse zijn dominant. Een sterke groei van instromers in
hbo-opleidingen met goede arbeidsmarktperspectieven zien de onderzoekers niet bevestigd. Zo
blijken economie- opleidingen een nog meer dan gemiddelde groei door te maken, maar ook
opleidingen met een minder sterke ‘arbeidsmarktreputatie’ groeiden bovengemiddeld (bijvoorbeeld
multimedia design, liberal arts & sciences.
De Ad
Er bestaat sinds het studiejaar 2006-2007 een nieuw type hoger onderwijs, een tweejarige studie met
een eigen wettelijke graad: de Associate degree (Ad). De Ad is vooral bedoeld voor werkenden die
weer een studie willen oppakken en voor degenen die na hun mbo-4-opleiding best nog willen
doorstuderen, maar niet voor een vierjarige hbo-bacheloropleiding willen kiezen.
In het schooljaar 2009 - 2010 zijn er zo’n 65 verschillende Ad-opleidingen. In totaal zijn een kleine
3.000 studenten ingeschreven. De helft van deze studenten is jonger dan 25 jaar, een kwart van hen
is ouder dan 30 jaar. Het aandeel van studenten met een middelbare beroepsopleiding als hoogst
genoten vooropleiding is verreweg het grootst. Onder de instroom in het studiejaar 2009 - 2010 is 62
procent in het bezit van een mbo-diploma. Een groot deel van hen is jonger dan 30 jaar. In totaal
vormt deze groep jonge mbo-gediplomeerden de helft van de instroom van de Ad-opleidingen.
9 Aanmeldingsgolf door de crisis? Analyse studentenaantallen en studiemotieven, 2009-2010, Research voor Beleid, 2010.
19
8 Prognoses
In 2009 presenteerde het Centraal Planbureau (CPB) nog een zwart scenario voor de Nederlandse
arbeidsmarkt. De werkloosheid zou in 2010 oplopen tot 9,5 procent. In de juniraming van het CPB10
zijn deze voorspellingen fors bijgesteld, maar onzekerheid blijft troef. De Nederlandse economie groeit
in 2010 naar verwachting met 1,25 procent. Voor 2011 verwacht het CPB een groei van 1,75 procent.
Naar het zich laat aanzien stijgt het werkloosheidspercentage van gemiddeld 4,9 procent in 2009 tot
5,75 procent dit jaar en 6 procent in 2011. Gezien de ongekende productieterugval vorig jaar en het
beperkte herstel dit jaar, valt deze toename mee.
De krimp van de werkgelegenheid in de marktsector in 2010 is geringer dan eerder was geraamd en
komt in 2010 uit op -3,25 procent. Blijkbaar willen en kunnen bedrijven een deel van hun personeel
langer in dienst houden dan in eerdere prognoses werd aangenomen. De werkgelegenheid stijgt licht
in 2011. De zorgsector laat een sterke groei zien en voor de overheid voorziet het CPB een krimp van
1 procent. Het aantal werklozen blijft in 2011 stabiel op 500.000.
Tabel 1 geeft inzicht in de ontwikkeling van het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid vanaf 2007.
Ook doet het CPB een prognose voor 2010 en 2011. Het arbeidsaanbod stijgt vanaf 2007. De omvang
van deze groei neemt af vanaf 2007. In 2011 is sprake van een sterkere groei van het arbeidsaanbod
ten dan in 2010. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de ontwikkelingen in de conjunctuur. De
werkgelegenheid vertoont in 2011 een geringe groei van een kwart procent. Een sterke stijging wordt
verwacht in de sector zorg en een daling in de sector overheid.
Tabel 1 Arbeidsaanbod en werkgelegenheid, 2007 – 2011
2007 2008 2009 2010** 2011**
mutaties per jaar in 1.000 personen
Arbeidsaanbod* 144 138 51 10 35
w.v. demografie -35 -15 -1 -5 -15
participatie 88 77 66 75 65
conjunctureel 91 77 -14 -65 -15
mutaties per jaar in %
Werkgelegenheid (in arbeidsjaren) 2,3 1,2 -1,4 -2 0,25
w.v. marktsector 2,7 1,2 -2,8 -3,25 0
zorgsector 1,5 1,8 4,3 2,5 3,25
overheid 0,2 0,5 1,5 0 -1
* som van de werkzame personen vanaf 12 uur per week en de werkloze beroepsbevolking
** afgerond
Bron: Centraal Economisch Plan, CPB, 2010.
In de Arbeidsmarktprognose 2010 - 2011 spreekt ook UWV WERKbedrijf van een ‘herstel van
economische groei zonder groei van banen’. De inschatting wordt gedaan dat werkgevers nog ruim in
hun personeel zitten, waardoor de groei van economische activiteiten kan worden gerealiseerd zonder
of in gering mate aantrekken van nieuw personeel.
In de hoofdstukken 3 en 5 bleek uit recente cijfers van mei en juni een eerste opleving in enkele
sectoren, zoals de industrie en het uitzendwezen. Toch verwacht UWV WERKbedrijf voor 2010 per
saldo een krimp van de werkgelegenheid. Alleen in de sector zorg en welzijn groeit het aantal banen.
10
CPB Nieuwsbrief 2010/2, CPB
20
De belangrijkste groeisectoren in de periode 2011 – 2015 zijn, volgens UWV WERKbedrijf het
uitzendwezen, zorg en welzijn, adviesbureaus en makelaardij en de horeca. Minder goede
perspectieven zijn er voor de industrie, openbaar bestuur en bouw. In de industrie betreft het een
groei van het aantal uitzendbanen, waardoor deze niet terug te zien zal zijn in de cijfers van de eigen
sector.
In 2010 treedt enigszins herstel van het aantal vacatures op. Sectoren waar nog relatief veel
vacatures ontstaan, zijn de detailhandel, de zorg en de adviesbureaus. Ook in de industrie blijven er
als gevolg van vervanging van personeel - door de vergrijzing - relatief veel vacatures ontstaan. Uit
figuur 8 blijkt dat het percentage nww-ers in 2008 alleen in Zuid-Limburg hoger dan 8 was. Voor 2011
verwacht UWV WERKbedrijf een ander beeld. Vooral in de perifere regio’s zal de toename van het
aantal nww-ers groot zijn, met uitzondering van Zeeland en Noord-Holland Noord.
Figuur 8 Nww-ers als percentage van de beroepsbevolking naar arbeidsmarktregio,
Bron: Arbeidsmarktprognose 2010-2011, UWV WERKbedrijf
Ook de Raad voor Werk en Inkomen (RWI)11
voorziet een scenario waarin de beroepsbevolking
krimpt, de werkloosheid hoog blijft en het aanbod van werk nauwelijks groeit. Net als het CPB en
UWV WERKbedrijf voorziet de Raad ook in de collectieve sector een daling van het aantal banen, als
gevolg van bezuinigingen. De stijging van de werkloosheid zal worden gedempt door de babyboomers
die massaal met pensioen gaan. Maar de komende twee jaren zal er in ieder geval een overschot aan
werknemers blijven. Pas na 2011 trekt de werkgelegenheid licht aan, daalt de werkloosheid en neemt
vooral in de zorg de vraag naar personeel toe.
11
Arbeidsmarktanalyse 2010, Raad voor Werk en Inkomen, juli 2010
21
9 Trends in ECABO-beroepen
Internet, digitalisering, internationalisering, verscherpte concurrentie, reductie van kosten en
toenemende wet- en regelgeving zijn ontwikkelingen die van invloed zijn op tal van processen in
bedrijven en organisaties. Zo ook op de ECABO-beroepen. Dit hoofdstuk gaat in op de relatie tussen
enerzijds deze veranderingen en anderzijds de vraag naar arbeid op mbo- en hbo-niveau en de trends
en ontwikkelingen binnen de beroepen.
De secretariële en financieel administratieve beroepen
Secretariële en financieel administratieve beroepen zijn een onderdeel van het secundaire proces in
bedrijven en instellingen en deze komen voor in alle bedrijfssectoren. Zij bevinden zich daardoor
zowel in conjunctuurgevoelige sectoren zoals de financiële dienstverlening, als in minder gevoelige
sectoren zoals de gezondheids- en welzijnszorg. Als geheel zullen deze beroepsgroepen te lijden
hebben van de economische terugloop, maar de spreiding van de werkgelegenheid in de diverse
bedrijfssectoren heeft een dempend effect op de afname van de werkgelegenheid en het aantal
vacatures.
Ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en internet zijn van invloed op de taken van
secretaresses en telefonistes/receptionistes. De snelheid van handelen neemt toe, eenvoudig
invoerwerk neemt af en de toepassing van kwaliteitsregels, protocollen en controle nemen een steeds
belangrijkere plaats in. Automatisering van standaardhandelingen leidt voor de lager opgeleide
secretaresses tot een verslechtering van het arbeidsmarktperspectief. In veel situaties wordt het
takenpakket ook breder. Naast de standaardtaken, voert een secretaresse gedelegeerde taken uit op
het gebied van P & O, de financiële administratie en facilitaire zaken. In grote organisaties leidt dit tot
differentiatie en specialisatie in het takenpakket van de secretaresse op de lagere niveaus. Van een
directiesecretaresse/managementassistent verwacht de manager dat zij een proactieve
sparringpartner is die inzicht heeft in wat er binnen en buiten de organisatie afspeelt en daarop
anticipeert. Inzicht in en kennis van interne netwerken en verantwoordelijkheden van afdelingen of
collega’s worden steeds belangrijker. Dit betekent dat communicatieve vaardigheden in belang
toenemen. Doordat het Nederlandse bedrijfsleven internationaliseert, groeit de behoefte aan het
beheersen van moderne vreemde talen en het kunnen omgaan met culturele verschillen.
Op de financiële administratie zijn soortgelijke ontwikkelingen waarneembaar. Ook hier neemt het
aantal eenvoudige activiteiten af en daalt de vraag naar laag opgeleiden. De opkomst van software
toepassingen op dit gebied, uitbesteding van salarisadministratie en boekhouding en integratie van
systemen leiden tot een toenemende onzichtbaarheid van verwerkingsstappen. Met de komst van
application service providers krijgen bedrijven de mogelijkheid via internet grote softwarepakketten te
gebruiken, waarbij applicatiebeheer en onderhoud niet zelf hoeven te worden uitgevoerd. Grote
bedrijven brengen hun administratie onder in financial shared service centers op één centrale locatie
en, bij grote multinationals, in het buitenland. Accountants- en administratiekantoren kijken via
internet mee. De juistheid van informatie en toetsing aan wet- en regelgeving is cruciaal.
Voor medewerkers heeft dit gevolgen: meer inzicht, meer controleren, adviseren en begeleiden en
meer contact met collega’s en klanten. Hiermee komt een grotere nadruk te liggen op communicatieve
vaardigheden en het schriftelijk kunnen verwoorden van adviezen. Dienstverleners zullen met een
actieve marktbenadering moeten inspelen op de huidige economische ontwikkelingen. Naast het
bieden van de juiste prijs en kwaliteit behelst dit ook het profileren van het kantoor en het maken van
strategische keuzes: het aanbieden van een breed dienstenpakket of specialisatie op een enkel
marktsegment.
22
Commercieel medewerkers
Gediplomeerden van de opleidingen commercieel medewerker12
zijn in meerdere branches
werkzaam. De meeste gediplomeerden zijn werkzaam in de communicatiebranche, de
contactcenterbranche, de evenementenbranche, de marketingbranche. Ook in tijden van recessie zijn
commercieel medewerkers een spil in de organisatie, maar door terugloop van de omzet staan de
kosten en werkgelegenheid in een aantal branches onder druk.
Communicatiebureaus hebben een breed scala aan diensten, zoals het ontwerpen van huisstijlen en
conceptontwikkelingen voor multi-media gebruik. Er zijn veel kleine bureaus, die vaak geen langdurig
contact met klanten hebben en op projectbasis werken. Het aantal zzp’ers is bovengemiddeld. Nieuwe
sleutelbegrippen zijn online communicatie, multimedia-communicatie en social networks. De assistent
communicatiemedewerker heeft het lastig door de huidige recessie. Hij wordt verdrongen door hbo-
ers communicatie.
De contactcenterbranche biedt een goed arbeidsmarktperspectief voor mbo-ers. De branche biedt
werk aan zo’n 180.000 personen. Een klein aantal bedrijven heeft driekwart van het marktaandeel.
Ook in tijden van economische teruggang blijven verkoopactiviteiten belangrijk. De branche kampt met
een imago-probleem en een relatief lage beloning, waardoor het personeelsverloop groot is. Het
virtuele contactcenter groeit in populariteit. Hierdoor wordt de branche aantrekkelijk voor mensen die
minder mobiel zijn en moeders van jonge kinderen. Door het grote aantal inschrijvingen van
consumenten in het bel-me-niet-register gaan bedrijven andere manieren zoeken om producten onder
de aandacht brengen. Er vindt een verschuiving plaats van telefonie naar communicatiekanalen als e-
mail, internet, chat en sms.
De verwachting is dat de medewerker evenementenorganisatie zich meer gaat richten op acquisitie en
aftersales. De evenementenmarkt bestaat uit vak- en publieksbeurzen, bedrijfsevenementen en
vakgerichte congressen. De branche maakt een moeilijke periode door. Onderlinge concurrentie en
kortingen kunnen eventbedrijven in de problemen brengen.
Ook de marketingbureaus staan door geringe omzetgroei onder druk. Veel mbo-ers leren verder op
het hbo en hopen zo hun kansen op werk te vergroten.
Sales is de benaming voor het binnenhalen van nieuwe klanten en account management de
benaming voor het beheren en uitbouwen van de relatie met bestaande klanten. Relatiebeheer wordt
als makkelijker en veiliger ervaren dan het werven van new business. Bij veel bedrijven zie je dat de
verkopers een functie hebben die zowel uit new business bestaat als uit relatiebeheer. Sales- en
accountmanagement vragen van de ‘verkoper’ andere capaciteiten. Er zijn te weinig goede new
business verkopers. Relatiebeheerders daarentegen zijn er meer dan voldoende. De recessie heeft
vooralsnog geen negatieve invloed op de werkgelegenheid van commercieel medewerkers in de
binnendienst. De rol van de verkoper blijft van groot belang. Ook de baankansen van de mbo’er
blijven overeind. De opkomst van web-based tools en CRM (Customer Relationship Management)
moeten deel uit gaan maken van het onderwijscurriculum en het examenprogramma.
Commercieel medewerker bank- en verzekeringswezen
Financiële dienstverlening is in Nederland een omvangrijke markt. Verschillende instellingen (banken,
verzekeringen, beleggingen, pensioenen, sociale zekerheid) zijn ondergebracht in grote internationale
conglomeraten. Onder andere door internetbankieren maken de kantoren op de hoek plaats voor
bankshops met een serviceafdeling. Verkoop via internet is sterk in opkomst.
De sector is hard getroffen door de financiële crisis. Overheidssteun houdt grote delen overeind. Het
vertrouwen in de sector is laag. Reorganisaties veroorzaken sterke reductie van het aantal
arbeidsplaatsen.
12
De ECABO-opleidingen Commercieel medewerker hebben o.a. de volgende uitstroomvarianten: (Junior) accountmanager,
Marketing medewerker en Medewerker evenementenorganisatie.
23
De crisis heeft ook beleidsmatige gevolgen voor de sector. De regulering en het toezicht op de sector
is aan herziening toe. Gevolg is een toenemende behoefte aan deskundig adviseurs. Per 1 januari
2010 is de Code Banken ingevoerd. Deze code is een vorm van zelfregulering, waarin versterking van
de governance binnen banken, risicomanagement, audit en beloningsbeleid centraal staan. Ook bevat
de code principes inzake deskundigheid en permanente educatie. Dit heeft gevolgen voor de eisen die
aan de adviseurs met face-to-face klantcontact en de adviseurs op de call-centers worden gesteld. Zij
zullen in staat moeten zijn de klant over de volle breedte van het productenpakket te adviseren.
De economische ontwikkelingen hebben impact op de populariteit van werkgevers in de financiële
sector. Zij worden minder aantrekkelijk gevonden dan voorheen. Werkgevers in de branches zakelijke
dienstverlening, advies/consultancy en overheid zullen hiervan kunnen profiteren. Werknemers in de
financiële sector die verwachten hun baan te gaan verliezen, zullen eerder kiezen voor branches,die
meer baanzekerheid bieden.
ICT
De bedrijvensector ICT is een behoorlijk conjunctuurgevoelige sector. Bedrijven stellen door de
economische crisis hun investeringen uit. Ook aan inhuur van ICT-arbeidskrachten is minder
behoefte. ICT-ers zijn ook werkzaam in andere bedrijfssectoren, waardoor de werkenden in de ICT
minder kwetsbaar zijn.
Voor de meeste organisaties staan er weinig vernieuwende ontwikkelingen en investeringen op de
agenda voor 2010. Dit jaar zal vooral worden gebruikt om de bestaande ICT te optimaliseren en te
upgraden daar waar dit niet meer uitgesteld kan worden. Zo gauw de economie weer aantrekt zal er
een groter beroep gedaan worden op de sector ICT als ‘versnellingsvoertuig’. Dit houdt in dat steeds
meer ICT-professionals, naast hun diploma, ook gecertificeerd moeten zijn voor specifieke kennis- en
vaardigheidscompetenties.
Veel projecten zitten in het doorontwikkelen van het vergroten van capaciteit om data op te slaan en te
transporteren. Security blijft een ‘hot topic’, simpelweg omdat de meeste organisaties zich realiseren
dat je hier weinig concessies aan kunt doen. De nadruk meer komt te liggen op bescherming van
informatie dan op bescherming van hardware. Ook in 2010 blijft de mens de zwakste schakel in het
complete informatiesysteem. ‘Identity Management’ is het proces dat is gericht op het administreren
van gebruikers van informatiesystemen. De nog steeds explosieve toename van het gebruik van
internet, waarbij ook vaak draadloos anytime anywhere een beroep wordt gedaan op kritische
bedrijfssystemen, vereist een nieuw inzicht over hoe nu om te gaan met de beveiliging van die
systemen.
Alle sectoren - vooral overheid en dienstverlening- verwachten in het komende jaar meer te investeren
in ICT. De sectoren handel/distributie, overheid en dienstverlening gaan meer uitgeven aan hardware.
De totale bestedingen aan hardware en vooral die aan software zullen groeien. De afgelopen
anderhalf jaar hebben grote bedrijven hun uitgaven aan ICT geminimaliseerd. Nu er weer meer ruimte
komt, is een investering in software een slimme keuze omdat hiermee vaak efficiency- en
kostenbesparingen worden behaald.
Bedrijven worstelen enerzijds met de vraag of hun medewerkers tijdens hun werk gebruik mogen
maken van sociale netwerken en anderzijds oriënteert men zich op het inzetten van diezelfde
netwerken in hun marketingprocessen. Vooral het MKB experimenteert nu met o.a. Facebook en
Twitter.
Juridisch medewerkers
Makelaars, advocaten, notarissen, administratieve dienstverlening en uitzendbureaus zijn sterk
verweven met andere sectoren in het bedrijfsleven. Een trend is de ontwikkeling naar meer
professioneel en meer marktgericht ondernemerschap. Het ontstaan van discount notarissen is
daarvan een aansprekend voorbeeld. De strategie bij deze notariskantoren is niet langer uitsluitend
24
gericht op het opstellen van notariële akten. Deze bedrijven stemmen hun dienstverlening af op de
doelgroep. Een soortgelijke ontwikkeling valt waar te nemen in de makelaardij, waar
doelgroepbenadering en het aanbieden van deeldiensten de kans op succesvol ondernemerschap
vergroten. In economisch roerige tijden neemt het belang van een eigen strategie alleen maar toe.
Nadenken over toegevoegde waarde, marketing en communicatie is daarbij van groot belang.
Er is een trend gaande waarin het gevraagde opleidingsniveau van (nieuw) personeel stijgt. Dit zorgt
voor betere perspectieven voor hoger opgeleiden, maar heeft nadelige gevolgen voor lager
opgeleiden. Daar tegenover staat dat er door opscholing van zittend personeel ruimte ontstaat voor
lager opgeleid personeel om in te stromen. Voor de juridische functies in het ECABO-domein
verwacht een kleine meerderheid (53 procent) een stijging van het gewenste opleidingsniveau. Hbo-
rechten is een relatief nieuwe opleiding, die inmiddels door tien hogescholen wordt aangeboden.
Gediplomeerden hbo-rechten richten zich deels op dezelfde sectoren en beroepen als de mbo’ers
juridisch. Met name de juridische functies op mbo+ niveau/Ad-niveau zijn voor beide groepen
interessant. Gekoppeld aan de ontwikkeling waarbij het gevraagde opleidingsniveau van (nieuw)
personeel stijgt, maakt het voor de gediplomeerde mbo’er juridisch moeilijker om voor een functie in
het verlengde van de opleiding in aanmerking te komen.
Informatiedienstverlening
De mbo-opleiding Medewerker informatiedienstverlening bestrijkt drie deelterreinen: bibliotheek-
medewerker, archiefmedewerker historisch documentatiecentrum en informatieverzorger.
Veel bibliotheken zijn in ontwikkeling. Er ontstaan cultuurhuizen, beleefbibliotheken en winkelconcep-
ten. Baliewerkzaamheden zullen steeds meer vervangen gaan worden door uitleenautomaten. Kennis
van ICT wordt steeds belangrijker. Het informatie zoeken, toegankelijk maken en beheren wordt niet
meer gezien als heel branchespecifiek. Bibliotheken zoeken hiervoor ‘creatieve extraverten’ vooral op
gebied van cultuur, communicatie en marketing, aangevuld met ICT-kennis en met
pedagogisch/didactische en organisatorische vaardigheden. Deze mensen zouden beter de slag
kunnen maken door ontwikkelingen van innovatieve producten en diensten en concepten uit andere
branches mee te nemen naar de bibliotheekbranche.
Over de personeelsopbouw en de behoefte aan nieuw personeel bij historische archieven en
historische documentatiecentra is weinig bekend. Voor deze branche nemen de mbo-opleidingen
Informatiedienstverlening in betekenis af. Vertegenwoordigers uit de historische archiefbranche gaven
aan in hun personeel te voorzien door middel van de Archiefschool.
In overheidsorganisaties wordt momenteel hard gewerkt aan het wegwerken van de papieren
archieven en het (her-)inrichten van systemen als gevolg van proces- en ICT-ontwikkelingen. Men
verwacht daardoor meer van de medewerkers qua kennis en vaardigheden maar ook qua houding en
communicatie. Er is wel behoefte aan jonge aanwas met potentie aan doorstroom naar het
Ad/Bachelorniveau, blijkt uit gesprekken met de branche. Anderzijds worden er in de organisaties
scanstraten opgezet, waar documenten worden gescand. Deze scanstraten vallen vaak onder een
facilitaire dienst en niet onder de DIV-afdeling. De medewerkers in deze scanstraten hebben een lager
mbo-niveau.
De komende jaren gaan veel medewerkers met pensioen. De gaten moeten worden opgevuld, met
name op hbo-niveau. In openbare bibliotheken zullen functies vrijkomen en mogelijk worden ingevuld
door mensen met een andere opleidingsachtergrond dan mbo informatiedienstverlening of hbo
informatiedienstverlening en –management.
Orde en Veiligheid
De opleidingen in het mbo die vallen onder de sector Orde en veiligheid leiden op voor drie ‘branches’:
defensie, publieke veiligheid en particuliere beveiliging.
25
Defensie
Nederland is gespecialiseerd in opbouwmissies en werkt vaak samen met NGO’s. Het beroep van
militair verandert hierdoor inhoudelijk; er wordt een beroep gedaan op bepaalde specifieke kennis en
vaardigheden van militairen.
De uitstroom uit defensie overtreft al enige jaren de instroom. Er zijn vooral tekorten aan uitvoerend en
technisch personeel op mbo- en hbo-niveau. Hierom is in 2007 het project ’Loopbaanlint’ gestart. Dit
heeft tot doel om zowel nieuw als zittend personeel een zogenaamd ‘civiel diploma’ te laten behalen.
Het perspectief van een civiel erkend diploma bevordert de werving van nieuw personeel en maakt het
gemakkelijker om ook buiten defensie een baan te vinden.
De economische recessie heeft er al toe geleid dat een groot deel van het tekort aan personeel is
opgelost. Knelpunt op het moment is dat de toestroom zo groot is dat er niet voldoende instructeurs
zijn, waardoor er minder militairen kunnen worden uitgezonden. Tegelijkertijd wordt er bezuinigd op
defensie (1,8 miljoen) en is ongewis hoeveel de nieuwe regering wil gaan investeren in defensie.
Publieke veiligheid
Publieke veiligheid betreft de openbare orde en veiligheid. Individuele gemeenten worden steeds
meer verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving in de openbare ruimte. In samenwerking
met de politie, maar wel vaak in dienst van de gemeente worden overal steeds meer toezichthouders
aangesteld. Deze sector professionaliseert in hoog tempo. De kleinere overtredingen zoals fout
parkeren, overlast gevende jongeren en fietsen in voetgangersgebied worden langzamerhand steeds
meer de taken voor toezichthouders en buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s).
De politie wordt geconfronteerd met bezuinigingen die kunnen leiden naar minder blauw op straat. Dit
leidt ertoe dat korpsen en de politieacademie meer willen samenwerken. Bovendien streeft de politie
naar samenhang en doorstroommogelijkheden met het reguliere mbo. Hiertoe heeft het ministerie van
Binnenlandse Zaken een project gestart om een landelijk model voor doorlopende leerlijnen van het
mbo naar de politieopleiding te ontwikkelen.
Het ministerie van Justitie is op zoek naar mogelijkheden voor professionalisering van toezichthouders
met BOA-bevoegdheid. Doordat gemeentes steeds meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden
krijgen, worden de eisen aan de uitvoerenden steeds hoger. Het ministerie van Justitie onderzoekt
daarom of er aanvullende bekwaamheidseisen gesteld moeten worden aan deze
beroepsuitoefenaars.
Particuliere beveiliging
De particuliere beveiliging is zeer conjunctuurgevoelig. De recessie heeft dan ook invloed op de
sector. Voor het eerst in jaren is er een daling in de omzet. Particuliere beveiligingsbedrijven huren
minder mensen in, nemen minder nieuw personeel aan en het aantal nieuwe beveiligingsbedrijven
daalt.
Beveiligingsbedrijven proberen hun marktaandeel te vergroten (o.a. middels publiek private
samenwerking). Ze kiezen voor specialisatie en toegevoegde waarde, zodat ze aantrekkelijker worden
voor bepaalde sectoren. Beveiliging is een sector die, net als de schoonmaaksector, vaak
geconfronteerd wordt met inkoop op prijs in plaats van op kwaliteit. De sector probeert o.a. middels
het Keurmerk van de VPB, kwaliteit een belangrijker criterium te laten worden.
Opdrachtgevers willen steeds vaker een totaaloplossing voor een veiligheids- of facilitair probleem. De
sector reageert hierop door ofwel te fuseren zodat het dienstenaanbod breder wordt, dan wel samen
te werken met andere aanbieders. Daarnaast zijn er bedrijven die er juist voor kiezen om
gespecialiseerde beveiligers aan te bieden, bijvoorbeeld voor de zorg, banken en luchthavens.
De ontwikkelingen in de techniek gaan razendsnel. Er wordt steeds meer gebruik gemaakt van
intelligente camerasystemen. Niet alleen het beveiligen van gebouwen, maar nu ook de beveiliging
26
van data en ICT behoren tot het werkterrein van de particuliere beveiliger. Welke consequenties dit
heeft voor de beveiliger op de werkvloer is nog niet goed te overzien.
Top Related