Maatregelen bij werken in uïtvoerïng
DEEL 1*
Richtlijnen voor Maatregelen bij Werken inUitvoering op autosnelwegen en dubbelbaans(niet-autosnel)wegen buiten de bebouwde kom
* Deel II bevat de Aanbevelingen voor Maatregelen bij Werken in Uitvoering op nietautosnelwegen buiten de bebouwde kom (ISBN 90 72055784)
Richtlijnen voor Maatregelen bij Werken inUitvoering op autosnelwegen endubbelbaans- (niet-autosnel)wegenbuiten de bebouwde kom
Uitgegeven in opdracht van:Rijkswaterstaat, Dienst Verkeerskunde
Lay-out en omsiagontwerp:Staatsuitgeverij
© Copyright 1988 Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaaktdoor middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint,microfilm or any other means without written permission from the publisher.
ISBN 9012059283
IN HOUD
VOORWOORD 5
0 OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN 7
1 INLEIDING 9
2 DE VOORBEREIDING VAN HET WERK 11
3 DE KEUZE VAN HET AFZEHINGSSYSTEEM EN DE WERKTIJDEN 13
3.1 De drie afzettingssystemen 133.2 De werkperioden en de werktijden 143.3 Aspecten die mede van invloed kunnen zijn 15
4 DE INRICHTING VAN HET WERKVAK 17
4.1 De lengte van de afzetting 174.2 De breedte van de rijstroken 184.3 De verkeersmaatregelen 19
4.3.1 De inleidende bebakening 194.3.2 Het nulpunt 204.3.3 De langsafzetting 204.3.4 De beëindiging van de maatregelen 21
4.4 Overige punten van aandacht 22
5 BESCHRIJVING VAN DE AFZETINGSSYSTEMEN 25
5.1 De rijdende afzetting 255.2 De stationaire afzetting zonder rijstrookverlegging 26
5.2.1 Afzetting van één of meer rijstroken 265.2.2 Afzetting van de vluchtstrook 265.2.3 Afzetting ten behoeve van werkzaamheden in de middenberm 26
5.3 De stationaire afzetting met rijstrookverlegging 275.3.1 Verleggingen op de eigen rijbaan, gebruik vluchtstrook 275.3.2 Verleggingen naar de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer 28
3
VOORWOORD
In 1970 verschenen voor de eerste maal de Richtlijnen voor Maatregelen bijWerken in Uitvoering op Autosnelwegen.Aanvullingen hierop verschenen in 1972 en 1976.
Door de vele ontwikkelingen sindsdien, waarop reeds gedeeltelijk werd ingespeeld in de derde aanvulling van 1984, werd een totale herziening steeds nood-zakelijker.
De op deze wijze tot stand gekomen herziene richtlijnen hebben, evenals die van1970, betrekking op autosnelwegen met twee- of driestrooksrijbanen en op dubbelbaansautowegen buiten de bebouwde kom. Zij verschijnen als deel 1 van deMaatregelen bij Werken in Uitvoering.
Vooral ten behoeve van de werkers op de weg (kantonniers, uitvoerend personeel, etc.) zijnde meest voorkomende situaties van de hierna volgende richtlijnensamengevat in een apart boekje tzgn. kantonniersboekje).
Voor de maatregelen bij werken in uitvoering op andere soorten wegen buitende bebouwde kom wordt verwezen naar de daarvoor verschenen Aanbevelingen(deel II van de Maatregelen bij Werken in Uitvoering).
Tenslotte wordt voor werken in uitvoering op wegen binnen de bebouwde komverwezen naar de ‘Aanbevelingen voor Stedelijke Verkeersvoorzieningen(ASVV)’ en naar de SVT-mededelingen nrs. 35 en 36 over ‘Verkeersvoorzieningenbij werken in uitvoering binnen de bebouwde kom’, uitgegeven door het Studie-centrum Verkeerstechniek (SVT) van het C.R.O.W. te Ede.
Correspondentie over deze richtlijnen kan gevoerd worden met de:
RijkswaterstaatDienst VerkeerskundePostbus 209062500 EX ‘s-GRAVENHAGE
Augustus 1988
5
OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN
Bijlage 1 Overzicht van de figuren
Figuur: AFZE7TINGSSYSTEMEN
1 Rijdende afzetting
Stationaire afzetting zonder rijstrookverleggingAfzetting van
2 en 3 — één rijstrook op tweestrooksrijbanen zonder c.q. met rijstrooksignalering4 — één rijstrook op driestrooksrijbanen5 — twee rijstroken op driestrooksrijbanen6 — vluchtstrook7 — middenberm
Stationaire afzetting met rjstrookverleggingAfzetting van
8 — vluchtstrook met rijstrookverlegging en breedtebeperking
Kort durend gebruik vluchtstrook ten behoeve van werkzaamheden9 — op de linker rijstrook
10 — op de rechter rijstrook
Langdurig gebruik vluchtstrook17 — met één overblijvende rijstrook op een tweestrooksrijbaan12 — met twee overblijvende rijstroken op een tweestrooksrijbaan13 — met twee overblijvende rijstroken op een driestrooksrijbaan
Verlegging van één of meer rijstroken naar de rijbaan voor het tegemoetkomendverkeer
14 2-0 systeem15 3-1 systeem16 4-0 systeem
VOORWAARSCHUWINGEN17 — Beëindiging rijstrook/inhaalverbod18 — Werk in uitvoering/snelheidsbeperking
MOBIELE BEBAKENING19 — Actiewagen20 — Tussenvoertuig t.b.v. rijdende afzetting21 — “Einde”-wagen t.b.v. rijdende afzetting
(VOOR)AANDUIDINGEN VOOR22 — Kort durend gebruik vluchtstrook23 — Rijbaansplitsing24 — Rijstroken25 — Verlegging van één rijstrook26 — Doorsteek met één rijstrook27 — Verlegging van twee rijstroken28a,b,c, — 3-1 systeem29 — 4-0 systeem
ONDERBORD30 — Stoomvorming
7
OVERZICHT VAN DE BIJ LAGEN
Bijlage 2 Materieel, materialen en te dragen veiligheidskleding
a RW-bordenb Overige borden en rood-witte kadersc Actiewagend Geleidebakense Verkeerskegelsf Topverlichting voor verkeerskegelsg Geleidepalenh Tijdelijke markeringen
AndreasstripsRijstrookindicatoren
k Tijdelijke werkvakverlichtingVeiligheidskleding
Bijlage 3 Maatvoering van slingers
8
INLEIDING
Werkzaamheden veroorzaken een discontinuïteit in het verloop van de weg,waardoor het verwachtingspatroon van de weggebruiker verstoord wordt en deafwikkeling van het verkeer in meerdere of mindere mate gehinderd kan worden.
Bij het uitvoeren van wegwerkzaamheden zijn dan ook maatregelen en voorzieningen nodig ten behoeve van een zo groot mogelijke veiligheid voor zowelwegwerkers als weggebruikers. Daarbij dient vooral zorg te worden besteed aande wijze van aanduiding van het werkvak en aan de geleiding van het verkeer.Binnen dit kader is het van belang dat de werken op uniforme wijze wordenaangeduid en bebakend.
De eisen die uit het bovenstaande voortvloeien worden in deze richtlijnen behandeld.In de hoofdstukken 2 en 3 wordt ingegaan op de aspecten die een rol spelen bijde voorbereiding van het werk en mede bepalend zijn voor de keuze van hetafzettingssysteem en de perioden van uitvoering.De algemene eisen voor de inrichting van werkvakken worden besproken inhoofdstuk 4.In hoofdstuk 5 worden de diverse afzettingssystemen beschreven; een naderedetaillering van deze systemen wordt gegeven in overzichtstekeningen inbijlage 1 (figuren 1 t/m 16).In deze bijlage zijn tevens de elementen en aanduidingsborden afgebeeld welkeniet in bijlage II van het RVV zijn opgenomen (figuren 17 tlm 30).
Bijlage 2 geeft een beschrijving van de eisen waaraan het materieel en de materialen voor wegafzettingen alsmede veiligheidskleding moeten voldoen.Tenslotte zijn in bijlage 3 twee tabellen opgenomen voor de maatvoering vanslingers in geval van een rijstrook- of rijbaanverlegging.
9
DE VOORBEREIDINGVAN HET WERK 2
dienstkringhoofd Het hoofd van de dienstkring waarbinnen het werk uitgevoerd wordt is verantverantwoordelijk woordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van de verkeersmaatregelen. Hij
bepaalt tevens de perioden waarin en de tijdstippen waarop wordt gewerkt ende eventuele faseringen van het werk.
Verder zijn van belang de volgende punten:
A Overleg met of informatie aan de aangrenzende dienstkringen en/of anderewegbeheerders
overleg met andere Afhankelijk van de aard van het werk, de lokatie en de invloed van het werk opdienstkring(en) en het verkeer kan het noodzakelijk zijn vooraf te overleggen met de wegbeheerwegbeheerders ders van de aangrenzende wegvakken.
Vermeden moet worden dat het verkeer veelvuldig wordt geconfronteerdmet werkvakken die op (te) korte afstanden van elkaar liggen.
B Overleg met de competente plaatselijke politie
overleg met de politie Indien verwacht wordt dat de werkzaamheden de verkeersafwikkeling ernstignadelig zullen beïnvloeden moet vooraf overleg worden gepleegd met depolitie.
C Melding aan de Algemene Verkeersdienst van de Rijkspolitie in Driebergen
melding aan deAVD Daarnaast moet elke wegafzetting gemeld worden aan de Verkeerscentralevan de Rijkspolitie te Driebergen conform de daarvoor geldende richtlijnen.
D Mutaties in de planning
mutaties eveneens doorgeven Belangrijke veranderingen in de tijdstippen van uitvoering moeten eveneensdoorgegeven worden aan de hierboven genoemden.
11
DE KEUZE VAN HETAFZETINGSSYSTEEMEN DE WERKTIJDEN DE DRIE AFZETflNGSSYSTEMEN 3.1 3
veiligheid en doorstroming Bij het inrichten van het werkvak, de uitvoering van de werkzaamheden en deperioden waarin dat gebeurt dienen altijd voorop te staan de zorg voor de veiligheidvan de wegwerkers en de weggebruikers en de aandacht voor een vlotte doorstroming van het verkeer.
Deze aspecten zijn van invloed op:— De keuze van het afzettingssysteem (3.1)— De werkperioden en de werktijden (3.2)terwijl ook nog overige factoren eer rol kunnen spelen (3.3)
De drie afzettingssystemen
drie afzettingssystemen Er zijn drie systemen:— de rijdende afzetting— de stationaire afzetting zonder rijstrookverlegging— de stationaire afzetting met rijstrookverlegging.
Welk afzettingssysteem wordt gekozen is in eerste instantie afhankelijk van de aarden de grootte van het werk en daarnaast van de weg- en verkeerssituatie ter plaatse(lokale geometrische omstandigheden, verkeersintensiteiten, percentages vrachtverkeer enz.).
Voor de nadere detaillering van deze systemen wordt verwezen naar de hoofdstukken 4 en 5 en bijlage 1.
13
DE KEUZE VAN HETAFZETTINGSSYSTEEM
3 32 DE WERKPERIODEN EN DE WERKTIJDEN EN DE WERKTIJDEN
De verkeersintensiteiten en dan vooral die op de rijbaan waarop gewerkt moetworden bepalen in grote mate de perioden waarin en de tijdstippen waarop het
beste gewerkt kan worden om zodoende verkeershinder te voorkomen.
De relatie tussen de inrichting van het werkvak en de verkeersafwikkeling isuitgewerkt in tabel 1.
In het bijzonder dient rekening gehouden te worden met mogelijke extra verkeersdrukte als gevolg van beginnende en eindigendevakantieperioden,feestda
gen, evenementen enz., nietalleen die in Nederland, maarook in de buurlanden.
Tabel 1 Relatie tussen de inrichting van het werkvak en de afvoercapaciteit in
mvt/h, uitgedrukt in verkeersintensiteiten (1)
resterend aantal rijstroken
tweestrooksdriestrooksrijbanen
rijbanen
1 1 2
kans op congestie<15% 1<1100 1<1200 1<3000
grote kans opcongestie> 85%;uitwijkennaar 1>1500 1>1650 l>3250
minder drukkeuren
NB Bij toepassing van rijstrook- of verkeerssignalering mogen deze waarden
met 15% worden verhoogd
Congesties ontstaan door een samenspel van factoren zoals:
— Intensiteiten• Op tweestrooksrijbanen wordt bij afzetting van één rijstrook bij een intensi
teitstoename tot 1200 mvtlh de kans op congesties vergroot tot 50%
— Soort van het werk• Een afzetting van de rechter rijstrook veroorzaakt een kleinere kans op con
gestie dan een afzetting van de linker rijstrook
— Percentages vrachtverkeer
— Overige lokale omstandigheden
Om deze redenen zijn dein tabel 1 gegeven intensiteitscijfers slechts indicatief.
Indien door de aard van het werk in combinatie met de plaatselijke omstandighe
den verkeershinder onvermijdelijk is dient ernaar gestreefd te worden de totaleuitvoeringstijd van het werk zo kort mogelijk te houden.
14
DE KEUZE VAN HETAFZEHINGSSYSTEEMEN DE WERKTIJDEN ASPECTEN DIE MEDE VAN INVLOED KUNNEN ZIJN 3.3 3
trachten het verkeerop de eigen A Er moet naar gestreefd worden het verkeer op de eigen rijbaan te houden. Ditrijbaan te houden kan gebeuren door:
— Het tijdstip waarop het aantal rijstroken wordt verminderd zo te kiezen, dathet verkeer kan blijven doorstromen.
tijdelijk gebruik van de— Langs het werkvak het voor de optredende intensiteit benodigde aantal rij-
vluchtstrook als rijstrook stroken voor het verkeer open te houden. Een mogelijkheid daarvoor is devluchtstrook te gebruiken als tijdelijke rijstrook. Dit kan zijn voor zowel eenlangere periode (enkele dagen) als voor een korte periode (alleen tijdens despitsuren). Het tijdelijk gebruik van de vluchtstrook als rijstrook wordt behandeld in paragraaf 5.3.1.
(tijdelijke) verbreding van de — Verbreding van de rijbaan met een strook (tijdelijke) verharding.rijbaan
doorsteekdoorde middenberm S Wanneer het onmogelijk is het verkeer op de eigen rijbaan te houden kanworden overgegaan tot het verleggen van één of meer rijstroken naar derijbaan voor het tegemoetkomend verkeer. Dit gebeurt door een doorsteekdoor de middenberm te maken. De geleiderail dient dan aan beide kantenvan de doorsteek over een lengte van vier planken te verlopen van maaiveld-hoogte naar de standaardhoogte van een geleiderail*.
hetgebruikvansignalering C Bij werken in uitvoering op een rijbaan met drie of meer rijstroken moetsignalering worden toegepast. Op tweestrooksrijbanen met hoge intensiteiten kan dit soms eveneens noodzakelijk zijn.Op wegen met verkeerssignalering moet hiervoor gebruik worden gemaaktvan het reeds aanwezige systeem**); opwegen zonder verkeerssignaleringmoet rijstrooksignalering (pijl-kruis-systeem) worden toegepast.
invloedweersomstandigheden D Bij de planning van de werkzaamheden moet rekening worden gehoudenmet de te verwachten weersomstandigheden. Indien men bijvoorbeeld moetgaan bakfrezen zal men, indien het betrokken traject mistgevoelig is, dit nietover al te grote lengtes moeten doen.Bij een verslechtering van de zichtomstandigheden moeten de werkzaamheden stilgelegd en de afzettingen zo mogelijk verwijderd worden.
* Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar het Handboek Bermbeveiligingsconstructies van de Dienst Verkeerskunde van de Rijkswaterstaat.
** Voor nadere bijzonderheden van dit systeem wordt verwezen naar het rapport vande werkgroep Beeldstanden II, uitgebracht door de Dienst Verkeerskunde van deRijkswaterstaat
15
DE INRICHTING VANHET WERKVAK DE LENGTE VAN DE AFZETTING 4.1 4
In het nu volgende worden de algemeen geldende richtlijnen voor de inrichtingvan werkvakken gegeven.Een meet gedetailleerde uitwerking van de verschillende afzettingssystemenwordt gegeven in hoofdstuk 5.De plaatsing van de diverse elementen van de bebakening geschiedt in principevolgens de figuren 1 tlm 16 van bijlage 7*
De eisen waaraan de diverse materialen moeten voldoen zijn opgenomen inbijlage 2.
De lengte van de afzetting
maximum lengtewerkvak De afzetting is bij voorkeur niet langer dan 4 km in die gevallen dat er:— één rijstrook voor het verkeer in één richting overblijft;— twee of meer rijstroken voor het verkeer in één richting overblijven waarbij een
maximum snelheid van 70 km/h is ingesteld;— geen vluchtstrook beschikbaar is;— één of meet rijstroken verlegd worden naar de andere rijbaan.
* In het vervolg van deze richtlijnen worden alleen de nummers van de figuren vermeld
17
DE INRICHTING VAN4 4.2 DE BREEDTE VAN DE RIJSTROKEN HET WERKVAK
minimum breedte3,0O m Bij de inrichting van het werkvak mag de breedte van de rijstroken teruggebrachtworden tot 3,00 m’. Is daarvoor onvoldoende ruimte dan mag alleen de linker
linker rijstrook eventueel 2,50 m rijstrook verder versmald worden tot 2,50 m. Krijgt de linker rijstrook een kleinerebreedte dan 3,00 m dan moet voor die rijstrook een breedtebeperking van 2,00 mworden ingesteld.Is per rijstrook meer ruimte beschikbaar dan 3,00 m dan dient dat meerdere ineerste instantie te worden toegevoegd aan de rechter rijstrook.
minimum breedte ter plaatse Worden één of meer rijstroken verlegd, hetzij naar de vluchtstrook hetzij naar devan deslingers rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer dan moet ter plaatse van de slinger
de minimum rijstrookbreedte 3,50 m bedragen.Versmallingen, die het instellen van een breedtebeperking na de slinger noodzakelijk maken, worden reeds op het ongestoorde wegvak ingeleid.Voor nadere bijzonderheden omtrent rijstrookverleggingen wordt verwezen naarde paragrafen 5.3.1 en 5.3.2.
* De vermelde breedtematen zijn inclusief de breedte van de markeringen
18
DE IN RICHTING VANHET WERKVAK DE VERKEERSMAATREGELEN 4.3/4.3.7 4
Het geheel van de maatregelen rondom een werkvak bestaat uit vier onderdelen:
vier onderdelen — de inleidende bebakening— het nulpunt— de langsafzetting— de beëindiging van de maatregelen.
De inleidende bebakening
drie aspecten in de inleidende Hierin zijn drie aspecten te onderkennenbebakening
het geven van informatie A Het door middel van aanduidingsborden verschaffen van informatie aan deweggebruiker over de veranderde wegsituatie stroomafwaarts. Deze verandering kan bestaan uit:• de beëindiging van één of meer rijstroken;• het verleggen van rijstroken, al dan niet naar de rijbaan voor het tegemoet
komend verkeer;• de versmalling van één of meer rijstroken.
hetinstellenvanverboden B Afhankelijk van de situatie kan een aantal verboden worden ingesteld,te weten:— een snelheidsbeperking;— een algemeen inhaalverbod;— een inhaalverbod voor vrachtverkeer;— een breedte beperking.
snelheidsbeperking tot70 km/h Er dient altijd en alleen dan een snelheidsbeperking van 70 km/h te worden ingesteld indien er zich personeel bevindt op het afgezette deel van de rijbaan datdirect grenst aan een rijstrook waarop het verkeer zich afwikkelt.
inhaalverbod Een algeheel inhaalverbod moet worden ingesteld indiende rijbaan versmaldis tot één rijstrook, tenzij er wordt gewerkt met signalering.Indien langs het werkvak twee of meer rijstroken voor het verkeer beschikbaarzijn kan uit oogpunt van verkeersafwikkeling het instellen van een inhaalverbodalleen voor vrachtverkeer worden overwogen.
Een breedtebeperking moet worden ingesteld indien door herindeling van hetdwarsprofiel de linker rijstrook smaller is dan 3,00 m.
In alle andere gevallen kunnen de genoemde verboden worden ingesteld indiende geometrische omstandigheden daartoe aanleiding geven.
wijzen op gevaar C Het wijzen op de aard van het gevaarmet behulp van waarschuwingsborden
stoomvorming In het bijzonder moet aandacht besteed worden aan het gevaar van stoom-vorming bij asfalteringswerkzaamheden. Indien de kans bestaat dat door stoom-vorming het zicht voor de weggebruikers wordt belemmerd dienen aanvullendemaatregelen als volgt te worden genomen:— op de rijbaan waarop het werk zich afspeelt wordt op 200 m voor het werkvak
ter weerszijden van de rijbaan bord 90 (algemeen gevaarteken) geplaatst;deze borden worden voorzien van het onderbord ‘stoomvorming’ zoals afgebeeld in figuur 30;
— deze borden moeten eveneens worden geplaatst op de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer en wel op 300 m voor het werkvak, gezien vanuit derijrichting van het verkeer op die rijbaan.
Op welke wijze de genoemde aspecten A, B en C in de inleidende bebakeningtot uiting komen is afhankelijk van de aard van het werk, de situatie ter plaatsevan het werkvak en het toegepaste afzettingssysteem (zie hoofdstuk 5 en defiguren 1 t/m 16).
19
DE IN RICHTING VAN4 4.3.1-4.3.3 DE VERKEERSMAATREGELEN HET WERKVAK
inleidende bebakening De waarschuwings- en verbodsborden van de inleidende bebakening aan derechterkant van de rijbaan zijn opgenomen in een rood-wit rechthoekig kader.Zie de figuren 1 t/m 16.Een dergelijke uitvoering kan gemonteerd zijn op een ondersteuningsconstructiedie dan in de rechter zijberm geplaatst wordt.
mobiele bebakening Plaatsing op wagens is echter ook mogelijk. Men spreekt in datgeval van mobielebebakening. Deze wagens worden dan eveneens in de rechter zijberm geplaatstof—indien dit niet mogelijk is—zo ver mogelijk naar rechts op de vluchtstrook.
rijdende afzetting Worden in geval van zich langzaam verplaatsende werkzaamheden wagens indeze uitvoering gebruikt als afzetting (waarbij deze wagens zich dan langzaamverplaatsen met de richting van de verkeersstroom mee) dan spreekt men vaneen rijdende afzetting (zie paragraaf 5.1).
In volgorde van plaatsing — zie figuur 1 — onderscheidt men:— voorwaarschuwingswagens— actiewagen— tussenvoertuigen— ‘einde’-wagenZie ook de figuren 17 t/m 21.
Een zelfde indeling geldt overigens ook voor de mobiele bebakening.
Het nulpunt
nulpunt Onder het nulpunt wordt in deze richtlijnen verstaan het puntwaar de blokkade ofde verlegging van de rijstrook of -stroken begint.
plaats actiewagen Opwegen zonder signalering wordt dit nulpunt aangegeven door de actiewagenterwijl op wegen met signalering daarvoor het eerste rode kruis geldt.In dit laatste geval staat de actiewagen in de regel 50 m achter dit rode kruis(zie par. 5.2.1).
De actiewagen moet altijd op een afstand van minimaal 400 m gezien kunnenworden.
Andreasstrips aanbevolen Het verdient aanbeveling om op een afstand van 150 m voor de actiewagen eendrietal affentieverhogende strips (zgn. Andreasstrips — zie ook bijlage 2 onder i)op de weg te leggen. Deze strips worden loodrecht op de rijrichting van hetverkeer gelegd, verspringend ten opzichte van elkaar en wel zodanig dat degehele breedte van de rijstrook erdoor wordt bestreken.
veiligheidszone Achter de actiewagen dient altijd een veiligheidszone van minimaal 75 m lengteaanwezig te zijn. In deze zone mag zich geen personeel bevinden en mogen geenvoertuigen geparkeerd worden of andere obstakels aanwezig zijn.
De langsafzetting
geleiding langs hetwerkvak De geleiding van het verkeer langs het werkvak wordt aangegeven door middelvan geleidebakens (waarvan de lage zijde van de rood-witte strepen altijd naarhet bereden deel van de rijbaan wordt gericht) of verkeerskegels. Verkeerskegelsdienen bij duisternis te zijn voorzien van topverlichting en bij voorkeur ook vaneen retroreflecterende band. Het door elkaar heen gebruiken van bakens en kegels in één afzetting is niet toegestaan.
geleiding in slingers Bij een herindeling van het dwarsprofiel dient de geleiding in de slingers altijd teworden aangegeven met geleidebakens.In verband met het nodige rijzicht kan in krappe slingers het gebruik van half-hogebakens worden overwogen.Daarnaast wordt de geleiding ondersteund door een duidelijke tijdelijke markering op het wegdek (verfstrepen, plakstrepen of noppen).
20
DE INRICHTINGHET WERKVAK DE VERKEERSMAATREGELEN 4.3.4
De beëindiging van de maatregelen
beëindiging van de maatregelen Alle tijdelijk ingestelde verboden moeten worden opgeheven door bord 55 (eindealle door borden aangegeven verboden). Dit bord dient 50 m voorbij het eindevan het werkvak te staan.
21
DE INRICHTING VAN4 4.4 OVERIGE PUNTEN VAN AANDACHT HET WERKVAK
Bij de inrichting van het werkvak moet naast datgene wat in de voorgaandeparagrafen besproken werd nog apart aandachtworden besteed aan devolgendepunten:
A Verlichting van het werkvakB Het vermijden van misleidingC Het opruimen van het materiaal en materieelD Het dragen van veiligheidskleding.
Ad A
voldoendeverlichting Bij werkzaamheden in de avond en nacht moet gezorgd worden voor een vol-
van het werkvak doende verlichting van het werkvak. Opwegen zonder openbare verlichting moethiertoe ter hoogte van het werkvak extra tijdelijke verlichting worden aangebracht.Het verlichtingsniveau dient 14 lux te zijn, overeenkomende met het gemiddeldeniveau van permanente openbare verlichting.
Ad S
wegnemen van twijfel De inrichting van het werkvak moet zo zijn dat de weggebruiker niet kan twijfelen
bijdeweggebruiker aan datgene wat van hem in de gewijzigde situatie verwacht wordt.Misverstanden kunnen bijvoorbeeld worden opgeroepen indien de permanentaanwezige bebakening, markering en/of bewegwijzering in strijd is met de bedoeling van de tijdelijke maatregelen.Zo moet, wanneer een afrit is afgesloten, de bewegwijzering worden aangepast,een omleidingsroute worden aangegeven, verwarrende permanente markeringworden verwijderd en moeten de op dat moment overbodige borden wordenafgedekt of verwijderd.
puntstuk Is een puntstuk verplaatst dan zal het oorspronkelijke puntstuk met de daarbijbehorende bebakening onzichtbaar gemaakt moeten worden en zal de zichtbaarheid van het tijdelijke nieuwe puntstuk ondersteund moeten worden.
openbareverlichting Voorts moet voorkomen worden dat de geleidende werking die uitgaat van depermanente openbare verlichting verwarrend werkt in de tijdelijke situatie. Metname kan dit het geval zijn ter plaatse van rijstrookverleggingen. Op deze plaatsenkan het nodig zijnde permanent aanwezige openbare verlichting uitte schakelen;eventueel kan het bijplaatsen van tijdelijke openbare verlichting worden overwogen.
Ook bij onderbreking of beëindiging van het werk moet twijfel bij de weggebruiker worden voorkomen. Hiertoe moeten alle borden, aanduidingen en markeringen welke in die situatie geen nut meer hebben geheel worden afgedekt of ver
wijderd.
(tijdelijke) markeringen Rijstroken mogen slechts weer voor het verkeer worden vrij gegeven indien dezevoorzien zijn van een markering, desnoods een tijdelijke (in de vorm van dikkestippen). Indien gebruik wordt gemaakt van tijdelijke markeringen moeten dezewel zo spoedig mogelijk vervangen worden door definitieve.
Ad C
opruimen van materiaal en Wordt het werk onderbroken of is het beëindigd dan moet al het gebruikte
materieel materiaal en materieel zo ver mogelijk buiten de verkeersstromen gebrachtworden.Obstakelvorming voor het verkeer moet voorkomen worden door dit materiaal/materieel achter de geleiderail of buiten de obstakelvrije zone te plaatsen.
22
DE INRICHTING VANHET WERKVAK OVERIGE PUNTEN VAN AANDACHT 4.4 4
Wordt daarbij een opening in de geleiderail gehandhaafd dan moet aan beidekanten van deze doorsteek de geleiderail over een lengte van vier planken verlopen van maaiveidhoogte naar standaardhoogte. Daarbij moet dan tevens deopening worden gemarkeerd met geleidebakens h.o.h. 5 m, welke markering aanweerszijden van de opening overeen lengte van 50 m moet worden voortgezet.
Het opruimen moet eveneens gebeuren in die gevallen dat, ook al wordt er nietgewerkt, de afzetting noodzakelijkerwijs in stand wordt gehouden.
AdD
dragen van veiligheidskleding Zowel met het oog op de eigen veiligheid als die van de weggebruikers dienenallen die op of langs een weg werkzaamheden verrichten als zodanig goed herkenbaar te zijn. Het dragen van veiligheidskleding die voldoet aan hoge eisenvan waarneembaarheid, zichtbaarheid, opvallendheid en herkenbaarheid is vereist.Er dient dan ook voor gezorgd te worden dat deze kleding steeds in goede staatverkeert.Zie ook Bijlage 2 onder 1.
23
BESCHRIJVING VAN DEAFZEHINGSSYSTEMEN DE RIJDENDE AFZETTING 5.1 5
Zoals reeds opgemerkt in paragraaf 3.1 zijn er drie afzettingssystemen te onderscheiden:
— de rijdende afzetting— de stationaire afzetting zonder rijstrookverlegging— de stationaire afzetting met rijstrookverlegging.
De rijdende afzetting
rijdende afzetting Dit soort afzetting is bedoeld voor werkzaamheden die zich langzaam verplaatsenmet de richting van de verkeersstroom mee. Dit systeem mag echter ook wordentoegepast bij niet-voortschrijdende werkzaamheden mits die niet langer durendan 30 minuten. In dat geval dient, in verband met het aanrijdingsgevaar, deactiewagen van het trekkend voertuig te worden losgekoppeld. Het trekkendvoertuig moet op een veilige plaats worden neergezet.De te gebruiken voorwaarschuwingen dienen bij de toepassing van dit afzettingssysteem te worden voorzien van een onderbord met de tekst “rijdende afzetting”conform de figuren 17 en 18.Voorts gelden voor de toepassing van dit systeem de volgende voorwaarden:a) alleen op tweestrooksrijbanen met een vluchtstrook;b) alleen bij daglicht en onder goede weersomstandigheden;c) alleen bij verkeersintensiteiten die lager liggen dan 1100 mvt/h per rijbaan;d) goede communicatie tussen de bestuurders van de voertuigen die de rijdende
afzetting verzorgen;e) werkvoertuigen in het werkvak moeten zwaai- of flitslichten voeren.
Zoals reeds vermeld in paragraaf 4.3.2 moet de actiewagen op een afstand vanminimaal 400 m gezien kunnen worden. Bij voortschrijdende werken betekentdit dat de voorwaarschuwingswagens en deactiewagen worden stilgezet voordateen onoverzichtelijke situatie wordt bereikt. Gevolg hiervan zal zijn dat de afzetting tijdelijk wordt “uitgerekt” en dat soms extra tussenvoertuigen moeten worden ingezet. De inrichting van deze rijdende afzetting is aangegeven in figuur 1.
25
DE STATIONAIRE AFZETtING BESCHRIJVING VAN DE
S 5.2/5.2.1-5.2.3 ZONDER RIJSTROOKVERLEGGING AFZETTINGSSYSTEMEN
De stationaire afzetting zonder rijstrookverlegging kan betrekking hebben op
— een afzetting van één of meer rijstroken— een afzetting van de vluchtstrook— een afzetting ten behoeve van werkzaamheden in de middenberm.
Afzetting van één of meer rijstroken
afzetting van één of meer De afzetting van één of meer rijstroken is weergegeven in de figuren 2 t/m 5.
rijstroken Zoals reeds in hoofdstuk 3 gezegd moet op driestrookswegen bij werken in uitvoering gebruik worden gemaakt van signalering. Bij voorkeur moeten daarvoor
permanente voorzieningen aanwezig zijn.
Bij permanente portalen kunnen de onderlinge afstanden — afhankelijk van deplaatselijke omstandigheden — variëren tussen de 300 en 1000 m.Zijn er geen permanente voorzieningen dan zullen tijdelijke portalen geplaatstmoeten worden. De dan aan te houden tussenafstand is bij voorkeur 300 m.Bij het gebruik van signalering wordt elk eerste rode kruis boven een rijstrookvoorafgegaan door een witte verdrijfpijl. De actiewagen wordt 50 m voorbij diteerste rode kruis geplaatst. Bij afzetting van de rechter rijstrook of van de rechter
èn de middelste rijstrook mag onder bijzondere geometrische omstandigheden— bijvoorbeeld ter plaatse van een invoeg- of uitrijstrook — deze afstand vergrootworden tot 300 m.
Indien op een driestrooksrijbaan de middelste rijstrook moet worden afgezetmoet, zolang daar gewerkt wordt, tevens de linker of de rechter rijstrook wordenafgezet.
Afzetting van de vluchtstrook
afzetting van devluchtstrook Bij afzetting van een vluchtstrook wordt de langsafzetting geplaatst op dievluchtstrook, bij voorkeur één meter buiten de kantstreep (zie figuur 6).Kan de langsafzetting niet op de vluchtstrook geplaatst worden dan moet mendie zetten op de naastliggende rijstrook. In dat geval moet men overgaan tot eentijdelijke herindeling van het dwarsprofiel overeenkomstig het vermelde in paragraaf 4.2 (zie ook figuur 8) of men moet de gehele rechter rijstrook afzetten.
Afzetting ten behoeve van werkzaamheden in de middenberm
werk in de middenberm Bij werkzaamheden in de middenberm wordt de langsafzetting bij voorkeur geplaatst op 1,00 m buiten de kantstreep. Zie figuur 7.Indiende langsafzetting niet buiten de kantstreep geplaatst kan worden dan moetmen die plaatsen op de naastliggende (linker) rijstrook. In dat geval moet menovergaan tot het afzetten van de gehele linker rijstrook of tot een tijdelijke herindeling van het dwarsprofiel.
26
RESCH RIJ VING VAN DE DE STATIONAIRE AFZETTINGAFZETI NGSSYSTEMEN MET RIJSTROOKVERLEGGING 5.3/5.3.1 5
Voor de stationaire afzetting met rijstrookverlegging zijn twee mogelijkheden:
twee mogelijkheden — Het verkeer kan op de eigen rijbaan blijven (wat overigens altijd de voorkeurverdient zoals reeds gezegd in paragraaf 3.3).
— Hetverkeer—of een deel daarvan —moetgeleid worden overde rijbaan voor hettegemoetkomend verkeer.
Uit de figuren 9 t1m 16, waarin deze situaties verduidelijktworden, blijkt dat beidemogelijkheden soms gepaard moeten gaan met een vermindering van het aantalrijstroken.
Verleggingen op de eigen rijIaan, gebruik vluchtstrook
gebruikvluchtstrookals Om het verkeer zo veel mogelijk op de eigen rijbaan te houden kan de vlucht-tijdelijke rijstrook strooktijdelijkals rijstrookgebruiktworden. Dit kan van korte of lange duurzijn.
Kort durend gebruik
kortdurend gebruikvluchtstrook De situatie kan zich voordoen dat optweestrooksrijbanen ooktijdens despitsureneen rijstrook afgezet moet blijven. Wanneer dit vanwege de verkeersintensiteitniet verantwoord is kan tijdens de spitsuren de vluchtstrook gebruikt worden alsrijstrook. Bij deze methode behoeft de markering niet te worden aangepast. Inde geleiding van het verkeer wordt voorzien door bebakening (zie de figuren 9en 10). Hierbij zijn twee fasen te onderscheiden
twee fasen (Aen B) — de situatie buiten de spitsuren (fase A)— de situatie tijdens de spitsuren (fase B).
Tegelijk met de omschakeling van fase A naar B dienen de voorwaarschuwingente worden aangepast.
Om het gebruik van de vluchtstrook te stimuleren wordt aanbevolen de actie-wagen in beide fasen uiterst links in de rechter rijstrook te plaatsen.
Bij werkzaamheden op de rechter rijstrook ontstaat in fase B een eiland waarinnietgewerkt mag worden; materieel mag echterwel in hetwerkvakblijven staan.
Zodra de verkeerssituatie dat toelaat moet de vluchtstrook weer aan het verkeerworden onttrokken en dan wordt dus weer teruggeschakeld naar fase A.
Langdurig gebruik vluchtstrook
langdurig gebruikvluchtstrook Ook voor langdurige perioden kan de vluchtstrook gebruikt worden als rijstrook.Dit kan zijn om de doorstroming van het verkeer te handhaven of omdat allerijstroken moeten worden afgesloten. Voor de dan geldende bebakeningsschema’s wordt verwezen naar de figuren 11 t/m 13. Nodig is hierbij een tijdelijkeherindeling van het dwarsprofiel.Voor de maatvoering van de slingers ter plaatse van de verlegging wordt verwezen naar bijlage 3. De markering moet worden aangepast, waarbij de kant vande verharding van een tijdelijke kantstreep wordt voorzien. Wordt de tijdelijkelinker rijstrook hierbij smaller dan 3,00 m, dan wordt voor deze rijstrook eenbreedtebeperking van 2,00 m ingesteld. Dit kan met het bord van figuur 27 of,indien er rijstrooksignalering aanwezig is, met bord 33 boven de desbetreffendesignaal gever(s).
eventueel een extra matrix Overwogen kan worden om, in geval van langdurig gebruik van de vluchtstrookals rijstrook, opwegen met signalering boven deze vluchtstrook een extra matrixaan te brengen.
27
DE STATIONAIRE AFZETTING BESCHRIJVING VAN DE5 53.2 MET RIJSTROOKVERLEGGING AFZEUINGSSYSTEMEN
Verleggingen naar de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer
doorsteekin de middenberm Is handhaving van hetverkeer op de eigen rijbaan niet of niet voldoende mogelijkdan moet het verkeer of een deel daarvan worden geleid naar de rijbaan voorhet tegemoetkomend verkeer. Daarvoor moet een doorsteek in de middenbermworden gemaakt (zie de figuren 14 tlm 16). Voor de maatvoering van de slingersin deze doorsteek wordt verwezen naar bijlage 3. Ter plaatse van de doorsteekdient zonodig een snelheidsbeperking te worden ingesteld, die hoort bij de ontwerpsnelheid van de slingers.
Bij doorsteken met twee rijstroken (figuur 16) wordt tussen deze rijstroken eenscheidingseiland geformeerd door de slingers ten opzichte van elkaar in de lengterichting van de rijbaan te verschuiven. Dit scheidingseiland wordt aangegevendoor middel van tijdelijke markering.
Voor rijstroken die tengevolge van de herindeling van het dwarsprofiel smallerworden dan 3,00 m wordt een breedtebeperking ingesteld van 2,00 m met deborden van de figuren 28 a, b, c en 29.
De tegengestelde verkeersstromen worden van elkaar gescheiden door eenstrook gemarkeerd door twee noppenrijen (1-1), danwel twee ononderbrokenstrepen op het wegdek. In deze strook worden verticale elementen geplaatst meteen tussenafstand van 20 m.Bij voorkeur worden hiervoor tweezijdige geleidebakens toegepast (benodigdestrookbreedte 0,90 m). Is deze breedte niet beschikbaar dan wordt in één stapteruggegaan tot toepassing van rubbet geleidepalen (strookbreedte 0,50 m).
Bij de herindeling van het dwarsprofiel dient de kant van de verharding van eentijdelijke markering te worden voorzien.
28
BIJLAG EN
Bijlage 1 Figuren 1 tlm 30
Bijlage2 Materieel, materialen en te dragen veiligheidskleding
Bijlage3 Maatvoering van slingers
29
AFZEHI NGSSYSTEMEN RIJDENDE AFZEHING bijlage 1
rijdende afzetting
maten in m
® Indien de lengte van de afzetting groteris dan 100 m moeten tussenvoertuigenworden ingezet op een onderlingeafstand van 75 m
Bij een stationair werkvak tot maximaal1/2 uur moet het trekkend voertuig opeen veilige plaats worden geparkeerd
f.’i.f f.I**I Ii
fig. 1
t
2
.
r’131
STATIONAIRE AFZETTINGAFZETTINGSSYSTEMEN ZONDER RIJSTROOKVERLEGGING
afzetting van één rijstrook op tweestrooksrijbanen zonder rijstrooksignalering
bijlage 1
t
maten in m
20c’J
q-trj)t
00
0)
L
® Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevo’en
I** 1,1Ii
fig. 2
t
33
AFZEHINGSSYSTEMENSTATIONAIRE AFZEHINGZONDER RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
® Indien de afstand tussen het einde vanhet werkvak en het eerstvolgende portaalgroter is dan 300 m mag dit portaalvervallen
© Bij afzetting van de rechter rijstrookmag in bijzondere gevallen de afstandtussen portaal en actiewagen tot 300 mworden vergroot
© Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevolen
afzetting van één rijstrook op tweestrooksrijbanen met rijstrooksignalering
maten in m
liii I’[iIi
fig. 3
35
AFZETTIN GSSYSTE MENSTATIONAIRE AFZETTINGZONDER RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
hitiItt
fig. 4
afzetting van één rijstrook op driestrooksrijbanen
Indien de afstand tussen het einde vanhet werkvak en het eerstvolgende portaalgroter is dan 300 m mag dit portaalvervallen
Bij afzetting van de rechter rijstrookmag in bijzondere gevallen de afstandtussen portaal en actiewagen tot 300 mworden vergroot
® Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevolen
E0
t),ct»
00t»
t»
maten in m
37
AFZETINGSSYSTEMENSTATIONAIRE AFZEHINGZONDER RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
afzetting van twee rijstroken op driestrooksrijbanen
(iN
0,c’J
v/
00LÛ
E0c’J
-cci,c11)
ci,.0
0ci,cc0)cc
0)
k1 ••
maten in m
Indien de afstand tussen het einde vanhet werkvak en het eerstvolgende portaalgroter is dan 300 m mag dit portaalvervallen
® Bij afzetting van de rechter enmiddelste rijstrook mag in bijzonderegevallen de afstand tussenportaal en actiewagen tot 300 mworden vergroot
Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevolen
nulpunt
I**t 1lêHi HI
fig. 5
Zf
0LL
I
Ir — n
0‘t)
00
000)
00
IIt00
000)
00c’J
39
AFZEHI NGSSYSTEMENSTATIONAIRE AFZEUINGZONDER RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
ttI41
Indien mogelijk de bakens meet dan1 m buiten de kantstreep plaatsen
afzetting vluchtstrook
maten in m fig. 6
STATIONAIRE AFZEUINGAFZETTINGSSYSTEMEN ZONDER RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
afzetting middenbermL
Voor werkzaamheden minder dan1 m buiten de kantstreep moet delinker rijstrook geheel worden afgezetconform de figuren 2, 3 en 4
1 m
E0cJ
rc0
.0
______________
nulpunt
0
Itt1maten mm fig.7
43
AFZETI NGSSYSTEMEN
maten in m
cQ)00E
r0)Q)
E0IS)
>0c,0)
0)c)
00oE
- .c0)0
2010
0>00)0)
4-
STATIONAIRE AFZEHINGMET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
It hiJfig. 8
afzetting vluchtstrook met rijstrookverlegging en breedtebeperking
t
Voor de maatvoering van de slingerswordt verwezen naar bijlage 3.
t)
nulpunt
45
AFZETI NGSSYSTEMENSTATIONAIRE AFZEHINGMET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
kort durend gebruik vluchtstrook t.b.v. werkzaamheden op de linker rijstrook
Alleen tijdens spitsurenfase a
tI
E0N
p0
0
0
E0c’J
q0
5)
(5
Lfl
. .
maten in m
(7)
c
______________
2
______
Oogc’J
_______
DO
___
0 Lf)
. .0
1LL
__1
4
2c’J
DO.0
t2‘t)
q.0(500
(5.0
4i
47
STATIONAIRE AFZETTINGAFZETTINGSSYSTEMEN MET RIJSTROOKVERLEGGING
kort durend gebruik vluchtstrook t.b.v. werkzaamheden op de rechter rijstrook
fase a
t’t-ø
. .c
1
_____ _____
C LC)w- -
Ei
II__ Ji ZuL I•ÏI,Ï,
maten mm figlO
bijlage 1
Alleen tijdens spitsuren
® In fase B geen personeel in hetwerkvak
t
ï
49
20c’J
q
1»
0
C LÛ
20c’J
0
a)
STATIONAIRE AFZEHINGAFZEHINGSSYSTEMEN MET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 7
langdurig gebruik vluchtstrook met één overblijvende rijstrook op tweestrooksrijbanen
maten in m
® Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevolen
fig. 11
L
51
STATIONAIRE AFZETflNGAFZETTINGSSYSTEMEN MET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
langdurig gebruik vluchtstrook met twee overblijvende rijstroken op tweestrooksrijbanen
Voor de maatvoering van de slingerswordt verwezen naar bijlage 3
I’’maten mm fig.12
53
AFZEHI NGSSYSTEMENSTATIONAIRE AFZEHINGMET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
langdurig gebruik vluchtstrook met twee overblijvende rijstroken op driestrooksrijbanen
® Indien de afstand tussen het einde vanhet werkvak en het eerstvolgende portaalgroter is dan 300 m mag dit portaalvervallen
Voor de maatvoering van de slingerswordt verwezen naar bijlage 3
Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevolen
maten in m
55
maten in m
56
bijlage 1STATIONAIRE AFZETTINGMET RIJSTROOKVERLEGGING
14
AFZETTINGSSYSTEMEN
2-0 systeem
0000
cl) 0-5c..J
00
cl)
00
Ci)
0
0-D
0L()
tIL1 t4l
AFZEHINGSSYSTEMEN
nulpunt
0Lf)
0t’,
STATIONAIRE AFZETTINGMET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
Voor de maatvoering van de slingerswordt verwezen naar bijlage 3
® Het gebruik van Andreasstrips wordtaanbevolen
00
00
00
E0cJ
Q0c
‘7-
0
0
•5 0
0 -
0
A
IL
A
57
bijlage 1
EE
Q)g00
.0
c.9.0
cl) .
(tI .0.0
STATIONAIRE AFZEHINGMET RIJSTROOKVERLEGGING AFZETTINGSSYSTEMEN
3-1 systeem
A
ccl,ccl0cl)
005c’J
cl)
ccl.0
0)
C’)
A
E0c’J
q
c0)
(cl.0
E0In
cl,>0c)0)
-J
0
0
maten in m*I*i hI
fig. 15
58
Ei:
STATIONAIRE AFZEHINGAFZETTINGSSYSTEMEN MET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
® Voor de maatvoering van de slingerswordt verwezen naar bijlage 3
1I
E0It)
0>0
0)
EELt
A
__
-Jt’__
______
A
59
bijlage 1STATIONAIRE AFZEHINGMET RIJSTROOKVERLEGGING AFZEUINGSSYSTEMEN
4-0 systeem
C1)Cc)w -
- cc .
Acw
__________
A
20
II)>0c,)0)
20c’J
q
.0
0
•1F1:
0
maten in mIittI
60
AFZETTI NGSSYSTEMENSTATIONAIRE AFZETTINGMET RIJSTROOKVERLEGGING bijlage 1
E0u,
0)>0
0)
nulpunt
E0c’J
0-c(0ccl)
ccl.0
00
0
1W
[Fr
[Fr
ccl
______
.0
EE
c
.0øcca)0) -
cclccl.0.0
-J
Voor de maatvoering van de slingerswordt verwezen naar bijlage 3
______
A
:
:
:-J
61
VOORWAARSCHUWINGEN bijlage 1
bord lOOa : type IIbord 40:07000leuertype: ANWB Ee (verzwaard)letterhoogte: 240/780maten in mm
voorwaarschuwing beëindiging rijstrook
00
00
cJ
00
A
00
A-
rijdendeafzetting
000
300
00
2250
7650 300 -
rood retroreflecterend 1 wit retroreflecterend
blauw retrorëflecterend zwartfig. 17
63
bijlage 1 VOORWAARSCH UWI NG EN
4
rijdende
afzetting
A
NB voor de maatvoering wordt verwezen naar fig. 17bord 80: 1100bord 1:01000lettertype: ANWB Ee (verzwaard)letterhoogte: 240/180maten in mm
_______
rood retroreflecterend
________
wit retroreflecterend
zwartfig. 18
voorwaarschuwing werk-in-uitvoering
A
4
4
1.
-
(7o)Pl
4
r
A_
1
1
64
MOBIELE BEBAKENING
actiewagen
bijlage 1
NB Voor de maatvoering van het rood-witte kader wordt verwezen naar fig. 17bord 16:01000S 2000S:K =2:7b = 200
maten in mm
rood retroreflecterend
________
wit retroreflecterend
blauw retroreflecterend
fig. 19
0
65
bijlage 1 MOBIELE BEBAKENING
tussenvoertuig t.b.v. rijdende afzetting
1400
bord 16:01000maten in mm
rood
blauw
____wit
fig. 20
8c’j
000
00
00c’J
200 1000 200
66
MOBIELE BEBAKENING
beëindiging rijdende afzetting
bijlage 1
NB Voor de maatvoering van het rood-wille kader wordt verwezen naar fig. 20bord 55:0 1000maten in mm
_______
rood
____wit
zwart
fig. 21
67
bijlage 7 (VOOR)AAN DU IDI N GEN
vooraanduiding kort durend gebruik vluchtstrook
0L()0)
lettertype: ANWB Eeletterhoogte: 240/180maten in mm
blauw retroreflecterend
1 wit retroreflecterend
fig. 22
0
0)
1km
1350
4%600 m
68
t VOOR )AAN DU IDIN GEN
aanduiding rijbaansplitsing
bijlage 1
maten in mm
blauw retroreflecterend
_______
wit retroreflecterend
fig. 23
0LLC’)
1900
69
bijlage 1
aanduiding rijstroken
(VOO R)AAN DU 1 DINGEN
maten in mm
blauw retroreflecterend
1 wit retroreflecterend
fig. 24
00Lf)
1350
1
_____________
70
(VOOR)AANDUIDINGEN
aanduiding verlegging van één rijstrook
bijlage 1
maten in mm
blauw retroreflecterend
_______
wit retroreflecterend
fig. 25
00
000
71
bijlage 1 t VOOR )AAN DU IDIN GEN
aanduiding doorsteek met één rijstrook
maten in mm
blauw retroreflecterend
1 wit retroreflecterend
fig. 26
0
0)
1350
72
t VOOR )AANDUIDIN GEN
(voor)aanduiding verlegging van twee rijstroken
bijlage 7
A
-
600
bord33Ø600 A=1650 B1=1950 B2=2350
bord 330800 A=2200 Bi = 2600 B2=3i50
NB Bord 33 slechts opnemen indien de linker rijstrook smaller is dan 3,00 mlettertype: ANWB Eeletterhoogte: 240/180maten in mm
rood retrorefiecterend
blauw retroreflecterend
1 wit retroreflecterend
zwart
fig. 27
cJ
c’J
73
bijlage 7 (VOOR)AANDUIDINGEN
(voor)aanduiding 3-1 systeem
L
A
c,Jm
bord33Ø600 A=1650 Bi =1950 B2=2350
bord 33 0800 A = 2200 Bi = 2600 B2 = 3150
NB Bord 33 slechts opnemen indien de linker rijstrook smaller is dan 3,00 mleftertype: ANWB Eelellerhoogte: 24OJi 80
maten in mm
rood retroreflecterend
blauw retroreflecterend
1 wit retroreflecterend
zwart
fig.28a
146OO m
74
(VOOR)AANDUIDINGEN
(voor)aanduiding 3-1 systeem
A
bijlage 1
bord33ø600 A=1650 Bi = 1950 B2=2350
bord33ø800 A=2200 Bi = 2600 B2=3150
NB Bord 33 slechts opnemen indien de linker rijstrook smaller is dan 3,00 mlellertype: ANWB Eeletterhoogte: 240/180maten in mm
_______
rood retroreflecternd
blauw retroreflecterend
_______
wit retroreflecterend
zwart
fig. 28 b
iL600 m c’j
75
bijlage 1 (VOOR)AANDUIDINGEN
(voor)aanduiding 3-1 systeem
A
bord33Ø600 A=2000 Bi =1950 B2=2350
bord 330800 A=2650 Bi = 2600 B2=3150
NB Bord 33 slechts opnemen indien de linker rijstrook smaller is dan 3,00 mlettertype: ANWB Eelefterhoogte: 240/180maten in mm
rood retroreflecterend
_______
blauw retroreflecterend
1 wit retroreflecterend
zwart
fig. 28c
c’J
600m cJ
76
(VOOR)AANDUIDINGEN
fvoor)aanduiding doorsteek met twee rijstroken
bijlage 1
bord 33 0 600 A = 2000 Bi = 2250 82 = 2650
bord 33 0 800 A =2650 Bi = 3000 B2 = 3550
NB Bord 33 slechts opnemen indien de linker rijstrook smaller is dan 3,00 m
lettertype: ANWB Eeletterhoogte: 240/780maten in mm
_______
rood retroreflecterend
blauw retroreflecterend
_______
wit retroreflecterend
zwart
fig. 29
A
‘1 EË;E600m
77
bijlage 1 ONDERBORD
onderbord ‘stoomvorming’
stoom-vorm ï ng
1400
zwart
leftertype: ANWB Ee (verzwaard) 1 wit retroreflecterendleflerhoogte: 200/750maten in mm fig.30
78
MATERIEEL, MATERIALEN ENTE DRAGEN VEILIGHEIDSKLEDING bijlage 2
De bebakeningsmiddelen als genoemd onder a tfm d dienen alle uitgevoerd tezijn in retroreflecterend materiaal, minimaal klasse II, volgens CIE-norm
a RVV-borden
Voor de inrichting, de kleur, de afmetingen en de materiaal-eisen van verkeersborden wordt verwezen naar:
— het Reglement Verkeerregels en Verkeerstekens tRVV) en de nummers vande borden als vermeld in de daarbij behorende bijlage II.
— Normblad NEN 3387 van december 1986, “Verkeerstekens, Algemene voorschriften voor borden”, Nederlands Normalisatie-Instituut.
Voor de plaatsing wordt verwezen naar de Beschikking van de minister vanVerkeer en Waterstaat, nr. R 66505 van 5 oktober 1977, de zogenaamde Plaatsingsbeschikking, “Plaatsing van verkeerstekens op borden, op het wegdeken ondetborden”, zoals gewijzigd bij diverse latere besluiten.
In afwijking van wat in tabel 1 van deze Plaatsingsbeschikking is gesteld overde afmetingen van de toe te passen verkeersborden moet het bord lOOa (einderijstrook), indien dit geplaatst is binnen een rood-wit kader, worden uitgevoerdin type II.
De overige toepassingen van bord 1 OOa mogen uit overwegingen van hanteerbaarheid en uniformiteit eveneens in type II worden uitgevoerd, ondanks devoorkeur in de Plaatsingsbeschikking voor type III.
b Overige borden en rood-witte kaders
De vormgeving en de afmetingen van de aanduidingsborden welke niet zijnvermeld in het RVV alsmede de details van de rood-witte kaders zijn opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze richtlijnen.
c Actiewagen
Het verkeerstechnische gedeelte van de actiewagen omvat:1. een knipperende pijl;2. een RVV-bord nr. 16;3. een rood-wit gestreept kader.
ad 7De actiewagen is voorzien van een witte, knipperende pijl.De kleurtemperatuur van het uitgestraalde licht dient tussen 2500 en 3000graden Kelvin te liggen, uitgaande van de nominale Iampspanning. De luminantie tL in cd/m2) van de witte pijl dient bij daglicht 5500 â 6000 cd/m2 tebedragen, bij duisternis worden deze waarden gereduceerd tot 10% van demaximale luminantie.De lichtsterkteverdeling dient zo te worden uitgevoerd dat op + of — 3 gradenten opzichte van de hartlijn (lo) ten minste de halfwaarde wordt gehaald.Het reduceren van de lichtsterkte dient automatisch te geschieden, waarbijvolstaan kan worden met één trap. Het schakelmoment ligt bij een helderheidvan de achtergrond (lucht) van 400 cd/m2.
De pijl knippert met een aan/uit-frequentie van 1.0/1.0 seconde.
Voor de afmetingen van het verlichte gedeelte van de pijl wordt verwezennaar figuur 19 van bijlage 1.
De richting van de pijl kan vanuit het trekkend voertuig worden gewijzigd.
79
MATERIEEL, MATERIALEN ENbijlage 2 TE DRAGEN VEILIGHEIDSKLEDING
ad2Onder de verlichte pijl is een RVV-bord nr. 16 met een diameter van 1000 mmaangebracht.
De richting van de pijl op het RVV-bord is altijd dezelfde als die van de verlichtepijl en kan eveneens vanuit het trekkend voertuig worden gewijzigd.
ad 3De verlichte pijl en het RVV-bord zijn omlijst door een rood-wit gestreept kader.
De buitenmaten van het kader bedragen 2,25 x 3,30 m, de breedte is 300 mm.De breedte van de rode en witte strepen bedraagt 300 mm. Zij maken eenhoek van 45 graden met de horizontale as.
d Geleidebakens
Een geleidebaken bestaat uit een voetstuk met daaraan bevestigd één of tweezogenaamde bakenschilden, waarop een afbeelding is bevestigd. De voetplaatheeft een maximale breedte van 0,50 m. De totale hoogte van een geleidebakenmag de 1,25 m niet overschrijden. De onderzijde van de afbeelding bevindtzich op maximaal 0,25 m boven het wegdek.De afbeelding moet strak van vorm zijn en heeft een oppervlakte van circa0,25 m2 welke bestaat uit rode en witte strepen die onder een hoek van 450
naar het te berijden deel van de weg zijn gericht.De constructie van het geleidebaken moet zodanig zijn dat dit stabiel blijftstaan onder windbelasting of zuiging van het voorbij rijdend verkeer. Bovendien mag de constructie bij aanrijding geen gevaar opleveren, noch voor hetwegverkeer noch voor het personeel in het werkvak.
e Verkeerskegels
Verkeerskegels die toegepast worden voor de in deze richtlijnen beschrevenwerkzaamheden zijn minimaal 0,70 m hoog en hebben een oranje fluorescerende kleur. De voetplaat van de kegel moet zo geconstrueerd zijn dat de kegelbij omvallen niet gaat rollen.Alleen kegels die gebruikt worden om te voorkomen dat het verkeer over verseverfstrepen rijdt mogen een geringe hoogte hebben, die echter minimaal0,45 m moet zijn.
f Topverlichting voor verkeerskegels
De topverlichting moet een diffuus geel licht uitstralen, dat niet verblindendwerkt. In die gevallen waarin het licht misleidend zou kunnen zijn voor hetverkeer waarvoor de verlichting niet bedoeld is, moet deze eventuele misleiding door afscherming worden voorkomen.
g Geleidepalen
Een geleidepaal is gemaakt van rubber of kunststof en wel zodanig dat eenflexibele constructie is ontstaan, heeft een hoogte van ± 0,60 m, een diametervan ± 7 cm, is opvallend van kleur en is aan beide zijden voorzien van eenreflector.Deze reflectoren moeten voldoen aan de eisen zoals die vermeld zijn in deRichtlijnen voor de Bebakening en Markering van Wegen en de sindsdiendaarop verschenen aanvullingen.
Geleidepalen moeten op het wegvak vastgezet kunnen worden.
80
MATERIEEL, MATERIALEN ENTE DRAGEN VEILIGHEIDSKLEDING bijlage 2
h Tijdelijke markeringen
Tijdelijke markeringen voorwerken in uitvoering worden toegepast in de vormvan gele plakstrepen/markeringstape, verfstrepen of noppen.De kleur moet zodanig zijn, dat het kleurpunt ligt binnen het kleurvlak in hetCIE-kleurendiagram met de hoekpunten:
kleur as hoekpunten
geelxy
0,532 0,4770,468 0,433
De helderheid moet ten minste 45 bedragen.
0,4270,483
0,4650,535
Voor al deze materialen gelden voorts de volgende eisen:— gemakkelijk aan te brengen;— niet gaan verschuiven;— weer gemakkelijkte verwijderen zonder dat het wegdek beschadigd wordt.
De noppen zijn circa 2 cm hoog, hebben een doorsnede van circa 12 cm enzijn voorzien van reflectoren.
i Andreasstrips
Deze zijn vervaardigd van rubber of kunststof, hebben een totale hoogte vanongeveer 4 cm, een lengte van ongeveer 2,00 m en zijn wit-retroreflecterendvan kleur. De vormgeving is zodanig dat deze strips relatief veilig zijn vooralle categorieën weggebruikers wanneer die, ongeacht hun snelheid, er overheen rijden.De strips hebben voorts een zodanige massa, gewicht en vastheid dat zij nietvan hun plaats schuiven als er overheen gereden wordt.
Rijstrookindicatoren
De bij de signalering toegepaste rijstrookindicatoren moeten voldoen aan dedaarvoordoorde Dienst Verkeerskunde van de Rijkswaterstaat gestelde eisen.
k Tijdelijke werkvakverlichting
Onder verwijzing naar wat daarover al gezegd werd in 4.4 onder A moet dezeverlichting voldoen aan de eisen zoals nader omschreven in het HoofdstukVERLICHTING van de Richtlijnen voor het Ontwerp van Autosnelwegen (dezgn. ROA-richtlijnen).
1 Veiligheidskleding
Voor de technische uitvoering van deze kleding wordt verwezen naar de daarvoor geldende voorschriften.Men moet er rekening mee houden dat de veiligheidskleding op den duurgaat verkleuren en dat gaat dan ten koste van de helderheid.De veiligheidskleding zal daarom regelmatig vernieuwd moeten worden.
81
.CD 0 CD CD (0 10 CD 10 CD CD CD (0 0 2:1- 0 0) 0) CD
y8
y9
=B
Bx2
ontw
erpsn
elhei
dv0
=70
km/h
x,
yx,
vx
yx5
y5x
yx
,y
xy
x9y
0 m 2 c) 2 0,t 2 m 0,
t. It t
148
.00
6.00
0.00
12.0
00.
1018
.00
0.25
24.0
00.
50—
—30
.00
0.75
36.0
00.
9042
.00
1.00
48.0
01.
002
68.0
08.
500.
0017
.00
0.15
25.5
00.
5034
.00
1.00
——
42.5
01.
5051
.00
1.85
59.5
02.
0068
.00
2.00
384
.00
10.5
00.
0521
.00
0.25
31.5
00
80
42.0
01.
50—
—52
.50
2.20
63.0
02.
7573
.50
2.95
84.0
03.
004
96.0
012
.00
0.05
24.0
00.
3536
.00
1.05
48.0
02.
00—
—60
.00
2.95
72.0
03.
6584
.00
3.95
96.0
04.
005
108.
0013
.50
0.05
27.0
00.
4040
.50
1.30
54.0
02.
50—
—67
.50
3.70
81.0
04.
6094
.50
4.95
108.
005.
006
118.
0014
.75
0.05
29.5
00.
5044
.25
1.55
59.0
03.
00—
—73
.75
4.45
88.5
05.
5010
3.25
5.95
118.
006.
007
127.
0014
.75
0.05
29.5
00.
6044
.25
1.60
59.0
03.
0568
.00
3.95
82.7
55.
4097
.50
6.40
112.
256.
9512
7.00
7.00
81
00
÷5
7.0
014
.75
0.05
29.5
00.
6044
.25
1.60
59.0
03.
0510
8—2.
006—
3.05
10
8+
12
.75
0—1.
601
00
+2
7.5
08—
0.60
108+
42.2
56—
0.05
1OB
+57
5
ontw
erp
snelh
eid
v0
=50
km/h
BL
X,
Y,
XY
X,
YX
YX
YX
Y6
X,
Y,
XY
X9
Y
134
.00
4.25
0.00
8.50
0.10
12.7
50.
2517
.00
0.50
——
21.2
50.
7525
.50
0.90
29.7
51.
0034
.00
1.00
246
.00
5.75
0.00
11.5
00.
1517
.25
0.50
23.0
01.
00—
—28
.75
1.50
34.5
01.
8540
.25
2.00
46.0
02.
003
56.0
07.
000.
0514
.00
0.25
21.0
00.
8028
.00
1.50
——
35.0
02.
2042
.00
2.75
49.0
02.
9556
.00
3.00
464
.00
8.00
0.05
16.0
00.
3524
.00
1.05
32.0
02.
00—
—40
.00
2.95
48.0
03.
6556
.00
3.95
64.0
04.
005
72.0
09.
000.
0518
.00
0.40
27.0
01.
3036
.00
2.50
——
45.0
03.
7054
.00
4.60
63.0
04.
9572
.00
5.00
680
.00
9.50
0.05
19.0
00.
4528
.50
1.40
38.0
02.
7042
.00
3.30
51.5
04.
6061
.00
5.55
70.5
05.
9580
.00
6.00
78+
40.0
09.
500.
0519
.00
0.45
28.5
01.
4038
.00
2.70
-B+
2.0
06—
2.70
B+
11.5
00—
1.40
B+
21.0
0B
—0.
45B
+30.5
06—
0.05
B+
40.0
0S
Top Related