I
I
INHOUDSTAFEL
Voorwoord 1
Onderwerp 3
Deel 1: De organisatie van de energiemarkt 5
1. Wetgeving 5
2. De verschillende partijen op de energiemarkt en hun functie en
hun relatie onderling 5
2.1. Productie van elektriciteit en ontginning van aardgas 6
A. Productie van elektriciteit 6
B. Ontginning van aardgas 7
2.2. Transport van elektriciteit en aardgas 7
A. Transmissie van elektriciteit 7
B. Invoer, opslag en vervoer van aardgas 8
2.3. Trading van energie 9
2.4. Evenwichtsverantwoordelijke (EV) en bevrachter 10
A. Evenwichtsverantwoordelijke 10
B. Bevrachter 10
2.5. Distributie van energie 11
2.6. Levering van energie 13
3. De positie van de energieafnemer ten aanzien van de marktspelers 14
3.1. Vrijmaking van de energiemarkt 14
3.2. De rechtsverhouding tussen de nutsmaatschappijen en hun afnemers 16
A. Het belang om de rechtsverhouding als reglementair of
als contractueel te kwalificeren 16
B. Aard van de rechtsverhouding tussen afnemer en nutsbedrijf 17
Deel 2: Schade door de exploitatie van kabels en leidingen en de aansprakelijkheid
van de distributienetbeheerder 22
1. Inleiding 22
2. Ombudsdienst 22
3. Aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder 23
3.1. Sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen 23
3.2. Wet Productaansprakelijkheid 24
A. Toepassingsgebied 25
1. Een gebrekkig (onveilig) product 25
II
1.1. Product 25
1.2. Gebrek 26
2. Schade 27
3. Causaal verband 28
4. De aansprakelijke: de producent, de invoerder
en de leverancier 28
5. Hof van Beroep te Gent 24 mei 2002 31
3.3. Voorwaarden van de netbeheerder 32
A. Algemeen 32
B. Nieuwe regeling 2007 34
Deel 3: Schade aan ondergrondse kabels en leidingen ten gevolge van werken 37
1. Inleiding 37
1.1. Algemeen 37
1.2. Betrokken partijen 39
A. Schadelijders 41
B. Partijen betrokken in het bouwproces 41
C. Aansprakelijkheid in solidum 43
2. Aansprakelijkheid voor schade aan ondergrondse nutsleidingen tijdens
het bouwproces 45
2.1. Aansprakelijkheidsgronden: algemene inleiding 45
A. Contractuele aansprakelijkheid 45
B. Extra-contractuele aansprakelijkheid 46
C. Het samenloopverbod, de co-existentie en
de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten 48
C.1. Het samenloopverbod 48
C.2. De co-existentie en de quasi-immuniteit van
de aangestelden en uitvoeringsagenten 49
2.2. De aannemer 50
A. Contractuele aansprakelijkheid 50
A.1. Algemeen 50
A.2. Bijzondere verplichtingen voortvloeiend uit
de reglementering inzake de overheidsopdrachten 51
A.3. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 52
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid 55
B. 1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: art. 1382-1383 BW 55
I. Foutaansprakelijkheid 55
III
II. Verplichtingen van de aannemer 57
1. Informatie- of raadplegingsplicht 58
2. Lokalisatieplicht 60
2.1. Afhankelijk van de sector 60
2.2. Wijze van lokalisatie 61
3. Plegen van overleg 62
III. Onoverwinnelijke onwetendheid of dwaling 63
1. Rechtvaardigingsgrond 63
2. Rechtspraak – toepassingen 65
2.1. De aannemer krijgt geen informatie over
de leidingen in de ondergrond 65
2.2. De verkregen plannen wijken manifest af
van de werkelijkheid 66
2.3. Onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij 68
B.2. De aannemer als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW 68
B.3. De aannemer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW 69
I. Aangestelden/werknemers – onderaannemers 70
II. Onweerlegbaar vermoeden – objectieve aansprakelijkheid 71
III. Persoonlijke aansprakelijkheid van
de aangestelde/werknemer 71
2.2. Nutsmaatschappijen 72
A. Foutaansprakelijkheid: artikel 1382-1383 BW 72
1. Verschaffen van correcte informatie 72
2. Het correct plaatsen van kabels en leidingen 75
3. Tijdige verplaatsing van de kabels 79
B. Het nutsbedrijf als bewaarder: artikel 1384, eerste lid 79
1. De bewaarder 80
2. Een gebrek 81
2.3. De architect 82
A. Contractuele aansprakelijkheid 82
A.1. Algemeen 82
A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 83
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid 83
B.1. In het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht:
artikelen 1382-1383 BW 83
B.2. De architect als bewaarder: artikel 1384, eerste lid 84
B.3. Foutloze burenhinder: artikel 544 BW 84
IV
2.4. De bouwheer 84
A. Contractuele aansprakelijkheid 84
A.1. Algemeen 84
A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 86
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid 86
B.1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: artikelen 1382-1383 BW 86
B.2. De bouwheer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW 86
B.3. De bouwheer als nabuur: schuldloze burenhinder: artikel 544 BW 87
2.5. Theorie van de burenhinder 87
A. Inleiding 87
B. Fout- en schuldloze aansprakelijkheid 88
C. Foutloze burenhinder in hoofde van de nabuur/bouwheer-eigenaar 89
C.1. Toepassingsvoorwaarden 90
1. Hoedanigheid van nabuur 90
2. Bovenmatige burenhinder 90
3. Toerekenbaar 90
4. Schade en causaal verband 94
C.2. Compensatie 94
C.3. Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer 95
D. Immuniteit van de aannemers wordt in vraag gesteld 96
E. Immuniteit van de architecten, ingenieurs en studiebureaus 99
F. Verhouding artikel 1382 BW en artikel 544 BW 99
G. Toepassingen 100
2.6. Strafrechtelijk 103
A. Penale sancties in sectorspecifieke regelgeving 103
B. Le criminel tient le civil en état 104
C. Vonnis van de Correctionele rechtbank te Doornik van 22 februari 2010 105
2.7. Oorzakelijk verband 108
A. Condition sine qua non 108
B. Bewijs op grond van vermoedens 108
2.8. Schade & schadebegroting 110
A. Schade – algemeen 110
B. Soorten schade 111
B.1. Patrimoniale – niet-patrimoniale schade 111
B.2. Persoon-, zaak- of vermogenschade 111
C. Mogelijke schade ingevolge werken in de nabijheid van
ondergrondse kabels en leidingen 112
V
D. Omvang van de schadevergoeding 113
E. Overeenkomst BVVO- FIGAS/CETS/RTT 114
E.1. Inleiding 114
E.2. Doelstelling van de overeenkomst 115
E.3. Voor wie zijn deze overeenkomsten bindend 116
E.4. De betwisting van de vergoedingen eigen personeel
en de bijstandskosten 117
1. Betwisting van de vergoeding eigen personeel 117
2. Bijstandskosten 120
2.9. Wie draagt uiteindelijk de schadelast 121
2.10. Hoopgevende initiatieven 123
A. Inleiding 123
B. KLIP 123
C. KLIP-decreet 125
C.1. Verplichtingen planaanvrager 126
1. Planaanvraag indienen 126
2. Registratie door professionele planaanvragers 127
3. Onderzoeksplicht 129
C.2. Verplichtingen Kabel- en leidingbeheerder 129
1. Registratie in het KLIP 130
2. Invoeren en actueel houden van KLB-zone in het KLIP 131
3. Beantwoorden planaanvragen 132
C.3. Aansprakelijkheid en handhaving 134
1. Informatie 134
2. AGIV 134
3. Kabel- en leidingbeheerder 135
D. Verhouding tussen KLIP en KLIM 137
E. IMKL & GRB 138
Besluit 140
Bibliografie 141
- 1 -
Voorwoord
1. Een masterproef schrijven is een bijzonder leerrijk en steeds evoluerend proces. Met altijd
maar betere inzichten heb ik deze masterproef geschreven, herschreven en nog eens
herschreven… tot ik dit eindresultaat heb bekomen.
De meeste moeilijkheden ondervond ik bij de verwerking van de grote hoeveelheid stof en om
zo het overzicht wat betreft structuur te behouden. Ook het kritisch bekijken van je eigen werk,
als zijnde vanuit het standpunt van de lezer, vond ik een uitdaging. Op deze manier heb ik wel
veel geleerd inzake het formuleren van zinnen en schrijven in het algemeen.
Deze masterproef is zeer boeiend omdat het vakoverschrijdend is. Aangezien deze masterproef
werd geschreven in het kader van het aansprakelijkheidsrecht, gaat hierover het grootste
gedeelte. Evenwel komen ook andere rechtsgebieden aan bod zoals energierecht,
consumentenrecht, verbintenissenrecht, bouwrecht, strafrecht…
Deze masterproef wordt gekenmerkt door een eerder beschrijvende en theoretische
benadering van de materie, maar er is toch ook een bepaalde toets naar de actualiteit, zoals
bijvoorbeeld de bespreking van het vonnis inzake de gasontploffing in Gellingen1 en enkele
gevallen van beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen die recent de media haalden.
2. Uit de lijst van de vooropgestelde onderwerpen, had ik oorspronkelijk gekozen voor de case
study inzake de gasramp in Gellingen. Bij het onderzoek van deze case, werd mij al snel
duidelijk dat de grootste oorzaak van deze ramp eigenlijk te wijten is aan het feit dat er geen
ondergronds kadaster is van de ondergrondse kabels en leidingen. Zo heeft de aannemer wel
de verplichting om informatie op te vragen bij de nutsbedrijven, maar zijn deze plannen niet
accuraat of actueel genoeg om werkelijk de kabels en leidingen te kunnen situeren. Daar de
nutsbedrijven niet verplicht zijn om hun plannen te actualiseren en de plannen slechts een
indicatieve waarde worden toegekend, kon beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen
bijna niet vermeden worden.
In overleg met mijn promotor heb ik dan uiteindelijk besloten om af te stappen van deze case
study en de problematiek eerder algemeen te beschrijven en de gasramp in Gellingen als een
voorbeeld te nemen van een beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen ingevolge
1 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 1-286. Zie bijlage.
- 2 -
werkzaamheden. Tevens met een belangrijke toets naar de genomen initiatieven om
beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen ingevolge werken te voorkomen.
3. Vooreerst wil ik graag ook enkele personen bedanken voor hun ondersteuning bij het
schrijven van deze masterproef. In de eerste plaats gaat mijn dank natuurlijk naar mijn initiële
promotor Professor H. Bocken, promotor Professor I. Boone en commissaris mevrouw S.
Guiliams. Ik wil hen bedanken voor de goede begeleiding bij deze masterproef, de uitgebreide
en zeer verhelderende feedback en dat ik steeds met allerhande vragen bij hen terecht kon.
Daarnaast wil ik ook Fluxys en mevrouw Magnus-Helleputte van het studiebureau Basteyns
bedanken voor de goede samenwerking en de verstrekte info. Via Fluxys heb ik het vonnis
inzake de gasramp in Gellingen kunnen bemachtigen.
Als laatste wil ik ook mijn familie en vrienden bedanken om mij te steunen in deze – niet altijd,
maar toch vaak - stresserende periode. Dank voor de vele aanmoedigingen.
Gent, 14 mei 2010
Karolien Heirbaut
- 3 -
Onderwerp
4. Onze ondergrond is meer dan behoorlijk voorzien van transportinstallaties voor water,
afvalwater, gas, elektriciteit, telecommunicatie, kabeltelevisie enz. In Vlaanderen liggen
minstens 500 000 kilometer ondergrondse kabels en leidingen langs de wegen.2 Door de
aanwezigheid van deze ondergrondse nutsleidingen kunnen er veel schadelijke situaties
ontstaan.
Zo kan een eindafnemer3 geconfronteerd worden met bijvoorbeeld stroompannes- en
onderbrekingen die materiële schade tot gevolg hebben. De aansprakelijkheid van de
distributienetbeheerder komt hierdoor in het gedrang. Wat de mogelijkheden zijn voor de
schadelijdende eindafnemers om vergoeding te bekomen zullen we nader bespreken in deze
masterproef.
Evenwel wordt in het kader van ondergrondse kabels en leidingen de meeste schade
veroorzaakt ingevolge werken in de nabijheid van zo’n nutsinstallaties. Daarom gaat ook het
overgrote deel van deze masterproef over deze situatie. Beschadigingen van kabels en
leidingen kunnen rampzalige gevolgen hebben en houden ernstige risico’s in. Vooreerst is er de
kans op lichamelijke schade bij de betrokken werknemers en omwonenden. Verder is er de
directe materiële schade aan de kabels en leidingen zelf, en aan het materiaal van de
aannemer. Tot slot is er de gevolgschade, die beperkt kan zijn, maar ook een belangrijke
economische, veiligheids- en/of milieu-impact kan hebben.4 De gasexplosie in Gellingen in 2004
een duidelijk voorbeeld van de zeer zware gevolgen ingevolge de beschadiging van een
ondergrondse aardgasleiding na graafwerkzaamheden. De gasexplosie vond plaats op 30 juli
2004 op een industrieterrein in Gellingen. De gaslek en de daaropvolgende explosie werd
veroorzaakt door de beschadiging van de leiding tijdens werken met een graafmachine. Zo
kwamen 24 mensen om het leven en waren er 132 gewonden.
5. Hoewel de schade aan kabels en leidingen zelden zo’n verreikende gevolgen heeft als in
Gellingen, heeft de ramp in Gellingen vooral aangetoond dat er in België nood is aan een
databank met de juiste ligging van de ondergrondse nutsleidingen. Een atlas van de ondergrond
moet iedereen die graafwerken uitvoert duidelijke, correcte en volledige informatie geven van
alle kabels en leidingen die op die plaats in de grond steken. De kans op graafschade zal dan
2 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),
Gent, Larcier, 2009, 85. 3 Zowel particulieren als professionele gebruikers.
4 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),
Gent, Larcier, 2009, 85.
- 4 -
voor een groot stuk verminderen. De maatregelen die door de overheid werden genomen om
in de toekomst beschadigingen van kabels en leidingen te voorkomen belichten we in het
laatste deeltje.
Ondanks heel wat reglementering die doorheen de jaren het licht zag en de recente
hoopgevende initiatieven om alle gegevens van ons ondergrondse netwerk te verzamelen en
toegankelijker te maken, blijft de discussie actueel betreffende wie al dan niet aansprakelijk is
voor gebeurlijke schade aan ondergrondse kabels en leidingen.5
6. Mijn bedoeling is om zo’n goed mogelijk overzicht te geven van de relevante wetgeving,
rechtsleer en rechtspraak in verband met de aansprakelijkheid bij schade aan en door
ondergrondse nutsleidingen.
Wat de ondergrondse kabels en leidingen betreft, spits ik mij vooral toe op elektriciteitskabels
en aardgasleidingen omdat beschadiging van deze nutsleidingen de grootste schadelijke
gevolgen kunnen hebben, zoals elektrocutie, ontploffing, brand, … Voor een goed begrip van de
energiesector, begin ik met een algemene uiteenzetting over de elektriciteits- en gasmarkt.
5 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),
Gent, Larcier, 2009, 86.
- 5 -
Deel 1: De organisatie van de energiemarkt
1. Wetgeving
7. De elektriciteits- en aardgasmarkt wordt geregeld door verschillende wetten en decreten.
Voor de elektriciteitsmarkt is de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de
elektriciteitsmarkt belangrijk, hierna genoemd Elektriciteitswet.6 Deze wet regelt de
aangelegenheden die tot de federale bevoegdheid inzake elektriciteit behoren. Het decreet van
17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, hierna Vlaams
Elektriciteitsdecreet7, heeft de Europese elektriciteitsrichtlijn omgezet in Vlaanderen voor wat
betreft de aangelegenheden die behoren tot de gewestelijke bevoegdheden. De aardgasmarkt
in België wordt geregeld door de federale wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van
gasachtige producten en andere producenten door middel van leidingen, hierna genoemd
Gaswet.8 Het decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt, hierna Vlaams
Gasdecreet9, zet de Aardgasrichtlijn om in Vlaanderen voor wat de aangelegenheden betreft
die vallen onder de gewestelijke energiebevoegdheid.
2. De verschillende partijen op de energiemarkt en hun functie en hun relatie
onderling
8. Op de Vlaamse energiemarkt zijn er verschillende partijen actief. Energie doorloopt een
volledige keten vooraleer ze bij u thuis of in uw bedrijf wordt geleverd. We gaan de volledige
keten van de productie van elektriciteit en de invoer van aardgas tot het afnemen van energie
via het stopcontact doorlopen en daarbij de verschillende partijen met hun desbetreffende
functie in de keten bespreken.
6 BS 11 mei 1999. Deze wet is een omzetting van de Europese richtlijn96/92/EG van 19 december 1996 in de
nationale wetgeving. 7 BS 22 september 2000.
8 BS 7 mei 1965. De wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt heeft de Gaswet aangepast
aan de Gasrichtlijn 98/30 van 22 juni 1998. Richtlijn 98/30 werd geactualiseerd en vervangen door Richtlijn 2003/55 van 26 juni 2003. De wet van 1 juni 2005 heeft de Gaswet aangepast aan de bepalingen van de nieuwe aardgasrichtlijn. De Gaswet werd nog een laatste keer gewijzigd door de wet van 10 september 2009, BS 8 december 2009 en treedt uiterlijk in werking op 30 mei 2010. De federale overheid versterkt de onafhankelijkheid van de beheerders in de aardgassector. Dat is een gevolg van richtlijn 2003/55. 9 BS 3 oktober 2001.
- 6 -
9. Schematisch kunnen we alle partijen en hun relaties onderling als volgt weergeven10:
2.1. Productie van elektriciteit en ontginning van aardgas
A. Productie van elektriciteit
10. Een producent (van elektriciteit) is elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit
opwekt.11 Elektriciteit wordt onder andere geproduceerd in elektriciteitscentrales. In die
centrales wordt olie, gas, steenkool of uranium als brandstof gebruikt om water te verhitten tot
stoom. Die hete stoom wordt vervolgens naar de productie-eenheid geleid. Daar bevinden zich
een of meerdere generators, die gekoppeld zijn aan een turbine. Dat kan een stoomturbine,
10
Afbeelding: zie http://www.vreg.be/nl/03_algemeen/02_energiemarkt/05_relaties.asp. 11
http://www.vreg.be/nl/02_tools/04_begrippen/p.asp.
- 7 -
een verbrandingsmotor of een water- of windkrachtturbine zijn. De generator zet de
mechanische energie om in elektriciteit. Daarnaast zijn er heel wat hernieuwbare
energieprojecten zoals zonne-energie via zonnepanelen, windenergie via windturbines en
energie uit biomassa door bijvoorbeeld vergisting van groente-, fruit- en tuinafval, vergisting
van mest of slib of verbranding van houtafval.12
In België zijn de belangrijkste producenten van elektriciteit Electrabel en SPE. De
productiemarkt is dus zeer geconcentreerd. Samen produceren Elektrabel (de grote speler) en
SPE (de kleinere speler) meer dan 90 procent van de elektriciteit in België. Darnaast zijn er nog
de zelfopwekkers, de warmtekrachtkoppeling-producenten. Steeds meer particulieren voorzien
deels in hun eigen elektriciteitsbehoefte door het plaatsen van zonnepanelen op hun dak.13
B. Ontginning van aardgas
11. In België wordt geen aardgas ontgonnen. Alle aardgas moet worden ingevoerd vanuit het
buitenland. Aardgas is een fossiele brandstof, onstaan uit de resten van prehistorische vennen
en wouden. De gasreserves zitten kilometers diep onder de grond en zijn verspreid over de hele
aarde. Wanneer ergens in de wereld een aardgasveld wordt ontdekt, wordt het aanwezige gas
via speciala boortorens opgehaald. Indien nodig wordt het opgehaalde gas eerst in een
behandelingsfabriek gezuiverd.14
2.2. Transport van elektriciteit en aardgas
A. Transmissie van elektriciteit
12. Transmissie, vervoer of transport van elektriciteit zijn in de energiewetgeving allen
synoniemen die gebruikt worden om eenzelfde activiteit aan te duiden. Artikel 2, 6° van de
Elektriciteitswet definieert transmissie als het vervoer van elektriciteit langs het transmissienet
met het oog op de levering ervan aan eindafnemers of distributeurs.
Vanuit de elektriciteitscentrales wordt de opgewekte elektriciteit op het transmissienet gezet,
d. i. het nationaal transmissienet voor elektriciteit, dat de bovengrondse lijnen, ondergrondse
kabels en installaties omvat die dienen voor het vervoer van elektriciteit van land tot land en
12
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1619-1620. 13
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620. 14
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620.
- 8 -
naar rechtstreekse afnemers van de producenten en naar distributeurs gevestigd in België,
alsook voor de koppeling tussen elektrische centrales en tussen elektriciteitsnetten.15 Het
transmissienet van België bestaat uit luchtlijnen en ondergrondse kabels met een spanning van
380 tot 70 kilovolt. Alles met een spanning van meer dan 70 kV wordt het hoogspanningsnet
genoemd. Het hoogspanningsnet met een spanning van meer dan 70 kilovolt. Via dit
hoogspanningsnet wordt elektriciteit vervoerd naar een distributienet of naar het buitenland
en wordt er ook elektriciteit geleverd aan grote industriële en andere professionele
verbruikers.16
In België beheert nv Elia System Operator het transmissienet, en kreeg hiervoor een wettelijk
monopolie.17
13. Elia is dus de transmissienetbeheerder en verantwoordelijk voor:
- Het transport van elektriciteit binnen België: via het Belgisch hoogspanningsnet vervoert
Elia de elektriciteit van de elektriciteitscentrales naar industriële grote verbruikers (meer
dan 70 kilovolt) of naar de distributienetten;
- De overbrenging van energie tussen buurlanden via het Belgische net;
- Het opvolgen van de stromen op het net om over de goede werking ervan te waken en
het beheer de klok rond van het evenwicht tussen verbruik en productie van
elektriciteit.18
B. Invoer, opslag en vervoer van aardgas
14. Zodra het aardgas is opgehaald en gezuiverd, wordt het naar de afnemers vervoerd. Die
bevinden zich soms duizenden kilometers verder. Aardgas dat wordt aangevoerd naar België
gebeurt via bovengrondse of onderzeese pijpleidingen of via een schip (methaantankers). Om
het gas te kunnen vervoeren in deze immens grote tankers, moet het eerst vloeibaar worden
gemaakt, het zogenaamde LNG.19 Dit gebeurt door het gas onder atmosferische druk op een
15
Artikel 2, 7° Elektriciteitswet. 16
F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR
2007, nr. 175, 150. 17
Artikel 2, 8° en artikel 10, §1 en 2 Elektriciteitswet. Bij ministrieel besluit van 13 september 2002 werd nv Elia System Operator aangeduid als beheerder van het nationaal transmissienet voor een hernieuwbare termijn van twintig jaar. 18
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620-1621. 19
Engels: Liquefied Natural Gas.
- 9 -
temperatuur van – 163 °C te houden. Via in- en ontschepingshavens (zoals Zeebrugge) wordt
het gas dan verder verdeeld.
Om de continuïteit van de bevoorrading te waarborgen en transportleidingen met een
overdreven grote diameter te vermijden, moet gas ondergronds kunnen worden opgeslagen in
grote reservoirs. België heeft een aantal opslagruimtes voor gas: in vloeibare vorm in reservoirs
in Zeebrugge en in gasvorm in diepe waterhoudende lagen in Loenhout.
Net zoals inzake elektriciteit, is er in België ook sprake van een uniek aardgasvervoernet. Dit
vervoernet, dat onder de federale bevoegdheid ressorteert, wordt in artikel 1, 10° bis van de
Gaswet gedefinieerd als “een vervoerinstallatie uitsluitend voor het vervoer van aardgas en die
geëxploiteerd wordt door de met het vervoer van aardgas belaste beheerder, met uitsluiting
van de upstream-installaties20”.
15. Het vervoer van aardgas gebeurt in België via het vervoernet van nv Fluxys. Fluxys is
verantwoordelijk voor:
- Het transport van gas vanuit de voedingspunten en de opslagruimtes via het Belgisch
vervoernet naar grote afnemers of naar de distributienetten;
- Systeemdiensten, zoals flexibiliteit op het net en aanverwante diensten voor transit en
opslag van gas, LNG-operaties, odoriseren van gas21, enzovoort.22
2.3. Trading van energie
16. Energieleveranciers die zelf geen producent zijn, moeten hun energie aankopen bij een
producent of op energiebeurzen. In België zijn er zowel voor elektriciteit als voor
(hoogcalorisch23) aardgas zogenaamde ‘Hubs’. Dit zijn virtuele bilaterale markten waar handel
wordt gedreven.24
20
Dit zijn alle leidingen en andere installaties gebouwd of geëxploiteerd als onderdeel van een olie- of aardgasproductieproject, of gebruikt om aardgas afkomstig van één of meer olie- of aardgasproductieplaatsen te vervoeren naar een verwerkingsinstallatie of –terminal of aanlandingsterminal. 21
Gas is van nature reukloos. De gaslucht wordt er aan toegevoegd om gas goed ruikbaar te maken en om op die manier de veiligheid te bevorderen. 22
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1621. 23
aardgas met een calorische bovenwaarde die kan liggen tussen 10,8 en 12,8 kWh/m³. 24
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1621.
- 10 -
2.4. Evenwichtsverantwoordelijke (EV) en bevrachter
A. Evenwichtsverantwoordelijke
17. Er moet steeds een evenwicht zijn tussen de elektriciteitsproductie en de afname van
elektriciteit. Wanneer er geen evenwicht is, kan de netspanning variëren, de frequentie
veranderen en uiteindelijk zelfs de stroom uitvallen. Een leverancier kan zelf de rol van
evenwichtsverantwoordelijke opnemen of deze via een contract uitbesteden aan een andere
onderneming.
De evenwichtsverantwoordelijke verzamelt alle gegevens over productie en afname om zo de
vooruitzichten voor de volgende dag samen te stellen: enerzijds dus de vraag (de hoeveelheid
elektriciteit die de klanten zullen afnemen) en anderzijds het aanbod (de hoeveelheid
elektriciteit die de leverancier heeft gekocht op de elektriciteitsmarkt). Die vooruitzichten, of
‘nominaties’, geeft hij door aan de transmissienetbeheerder, die daardoor de verwachte
belasting van het net kent. In 2008 hadden in totaal 51 EV’s een contract met Elia (de
transmissienetbeheerder).25
18. In tegenstelling tot elektriciteit is er voor aardgas geen evenwichtsverantwoordelijke. De
vervoeronderneming is verantwoordelijk voor evenwicht op zijn vervoernet. De
aardgasnetbeheerders zijn verantwoordelijk voor evenwicht op hun net. Om het 'evenwicht' op
het vervoernet te regelen, schaft de vervoernetgebruiker zogenaamde flexibiliteitsdiensten
aan. De leverancier op het distributienet is verantwoordelijk om evenveel gas te injecteren als
er afname is.26
B. Bevrachter
19. Voor aardgas is de bevrachter of vervoernetgebruiker de tegenhanger van de
evenwichtsverantwoordelijke.27 Hij is verantwoordelijk voor het gebruik van het vervoernet en
houdt het verbruik en de aanvoer van aardgas in evenwicht. De bevrachter bepaalt de
verbruiksprognoses en geeft ze door aan Fluxys. Ook hier worden die prognoses ‘nominaties’
genoemd. Voor levering in België zijn er momenteel 3 bevrachters actief op het Fluxys-net.28
25
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622. 26
http://www.vreg.be/nl/06_sector/02_leveranciers/01_leveringsvergunning/01_waarop.asp. 27
De bevrachter is eigenlijk de evenwichtsverantwoordelijke voor gas. 28
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622.
- 11 -
2.5. Distributie van energie
20. Elektriciteit die van het transmissienet op het distributienet wordt geplaatst, wordt voor
verdere verdeling omgezet naar een lager spanningsniveau. Aardgas dat van het vervoernet op
het distributienet wordt geplaatst, wordt omgezet naar een lager drukniveau. De
distributiemarkt valt in overgrote mate onder de bevoegdheid van de Gewesten.
In de elektriciteitssector wordt distributie van elektriciteit omschreven als het vervoer van
elektriciteit langs distibutienetten met het oog op de levering ervan aan afnemers.29 Een
distributienet wordt op zijn beurt dan weer omschreven als “binnen een geografisch
afgebakend gebied geheel van verbindingen met een nominale spanning gelijk aan of lager dan
70 kV en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere
hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor de distributie van elektriciteit op regionaal of lokaal
niveau”.30 In de aardgassector wordt aardgasdistributie gedefinieerd als “de werkzaamheid die
erin bestaat aardgas via plaatselijke pijpleidingnetten te leveren aan afnemers, gevestigd op het
grondgebied van een of meer bepaalde gemeenten”.31 Het aardgasdistributienet wordt
omschreven als “binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van aardgasleidingen die
onderling verbonden zijn en de daarmee verbonden hulpmiddelen, die noodzakelijk zijn voor de
aardgasdistributie”.32
21. De distributie van elektriciteit en aardgas – of beter gezegd: het beheer van de
distributienetten – is een monopolieactiviteit die in de vrije energiemarkt wordt verzorgd door
intercommunales. Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen verschillende gemeenten. Deze
intercommunales of netbeheerders moeten hun net voor iedereen openstellen aan dezelfde
voorwaarden.33
Vlaanderen telt op dit moment 16 distributienetbeheerders voor elektriciteit en 11
distributienetbeheerders voor aardgas.
29
Artikel 2, 1° Vlaams Elektriciteitsdecreet. 30
Artikel 2, 2° Vlaams Elektriciteitsdecreet. 31
Artikel 3, 2° Vlaams Gasdecreet. 32
Artikel 3, 5° Vlaams Gasdecreet. 33
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622 - 1623.
- 12 -
22. De distributienetbeheerders van elektriciteit in het Vlaamse Gewest kunnen ingedeeld
worden in drie groepen34:
- De gemengde intercommunales, waarin Electrabel een participatie heeft, o.m.
Gaselwest, IGAO, IMEA, Imewo, Intergem, Iveka, Iverlek en Sibelgas. ‘Gemengd’
betekent dat zowel de gemeenten als een privébedrijf (Electrabel) aandeelhouder zijn.
De intercommunales van de gemengde sector hebben zich op de vrijmaking voorbereid
door het opzetten van een gezamenlijke structuur, de cvba Eandis. Eandis oefent voor
de gemengde distributie-intercommunales de belangrijkste beheersactiviteiten uit.
- De zuivere intercommunales en gemeentelijke regies (GHA35 en A.G.E.M36), die volledig
in handen zijn van de gemeenten. Dit is de ‘zuivere sector’. De drie zuivere
intercommunales – Interelectra, Iveg en WVEM – hebben inmiddels ook een
samenwerkingsstructuur opgericht, nl. cvba Infrax
- Twee naamloze vennootschappen van privaat recht, nl. Elia System Operator nv en
Distributienet-Beheer Brussels Airport.
23. De distributienetbeheerders van aardgas in het Vlaamse Gewest kunnen worden ingedeeld
in twee groepen:
- De gemengde intercommunales: dit is gelijkaardig als in de elektriciteitssector. Hiervoor
verwijs ik naar hierboven inzake distributienetbeheerders voor elektriciteit.
- De zuivere intercommunales en 1 Nederlandse aardgasdistributienetbeheerder
(Intergas Energie die voor de enclave gemeente Baarle Hertog bevoegd is). Voor de
zuivere intercommunales verwijs ik eveneens naar het stukje inzake
distributienetbeheerders inzake elektriciteit.
24. De distributienetbeheerder beheert, bouwt en onderhoudt voor een bepaald grondgebied
het distributienet voor elektriciteit en/of aardgas en vervoert op vraag van de leverancier de
energie tot bij de eindafnemer. In bijna alle gevallen zijn de netbeheerders de oude
intercommunales die vóór de vrijmaking van de energiemarkt zowel het netbeheer als de
verkoop van elektriciteit en/of aardgas voor hun rekening namen. Deze netbeheerders mogen
34
F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR
2007, nr. 175, 156. 35
Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. 36
Merksplas.
- 13 -
niet langer elektriciteit of aardgas verkopen, tenzij ze daartoe wettelijk verplicht zijn, in hun rol
van sociale leverancier.37
25. De netbeheerder heeft verschillende taken wat betreft het beheer van zijn distributienet:
- Verzorgen van nieuwe aansluitingen en aanpassing van bestaande aansluitingen van
klanten op zijn distributienet;
- Installatie van elektriciteits- en aardgasmeters;
- Opnemen van de meterstanden (door zijn eigen personeel of door een operationele
entiteit – Eandis en Infrax);
- Ter beschikking stellen van zijn distributienet aan alle leveranciers die via zijn net
elektriciteit en/of aardgas willen vervoeren;
- Zorgen dat zijn distributienet steeds efficiënt, veilig en betrouwbaar is;
- Een aantal door de overheid opgelegde openbaredienstverplichtingen uitvoeren, zoals:
- Plaatsen van budgetmeters bij klanten met betalingsmoeilijkheden;
- Bevorderen van het rationeel energiegebruik van de elektriciteitsverbruikers
aangesloten op zijn netwerk;
- Bevorderen van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare
energiebronnen;
- Openbare verlichting voorzien en onderhouden.38
2.6. Levering van energie
26. In de vrijgemaakte markt is de levering of verkoop van elektriciteit en aardgas een
concurrentiële activiteit. Om elektriciteit en aardgas te leveren hebben leveranciers een
leveringsvergunning nodig van de VREG39.
37
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1623. 38
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1623 - 1624.
- 14 -
Een leverancier is elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit en/of aardgas verkoopt aan
eindafnemers40.41 De leverancier heeft verschillende taken:
- Hij is verantwoordelijk voor het voorzien van de energie die zijn klanten zullen
verbruiken. Hij koopt de energie rechtstreeks bij producenten of onrechtstreeks (door
gebruik te maken van bilaterale contracten, trading, beursaankopen, ...) of ze zijn zelf
producent. Ze verkopen deze energie aan de netgebruikers, die ze individueel
factureren.
- De leverancier duidt de evenwichtsverantwoordelijke aan met wie hij samenwerkt bij
zijn leveringsactiviteiten.
- De leverancier communcieert met distributienetbeheerder over de toegangspunten
waaraan hij energie levert, waar hij wenst te leveren of waar hij wil stoppen met
leveren.
- De leverancier verwerkt de meetgegevens en andere informatie die hij krijgt van de
distributienetbeheerder met het oog op de facturatie van zijn klanten.
- De leverancier factureert de klant.42
3. De positie van de energieafnemer ten aanzien van de marktspelers
27. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de eindgebruiker te maken met twee marktspelers:
de leverancier en de distributienetbeheerder.
3.1 Vrijmaking van de energiemarkt
28. Vóór de liberalisering van de energiemarkt had de elektriciteits- of aardgasafnemer geen
enkele keuze bij het bepalen van zijn elektriciteits- of aardgasleverancier. Gezinnen en
bedrijven konden enkel aansluiten bij de elektriciteits- en/of aardgasintercommunale van zijn
gemeente. Die intercommunale stond in voor de zogenaamde ‘distributie van elektriciteit en/of
39
Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) is een Vlaamse overheidsinstantie die instaat voor de regulering, controle en bevordering van de transparantie van de elektriciteits- en aardgasmarkt in het Vlaamse Gewest. 40
Elk natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit en/of aardgas koopt voor eigen gebruik; Artikel 2, 6° Vlaams Elektriciteitsdecreet en artikel 3, 12° Vlaams Gasdecreet. 41
Artikel 2, 10° Vlaams Elektriciteitsdecreet en artikel 3, 16° Vlaams Gasdecreet. 42
S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1624.
- 15 -
aardgas’. Zij zorgde zowel voor de verkoop van elektriciteit en gas als voor de zorg voor de
infrastructuur (het aanleggen van leidingen, het onderhouden ervan en het aansluiten op het
net van nieuwe afnemers). Omdat er geen concurrentie was, waren de energieprijzen in
Vlaanderen vaak hoger dan in het buitenland.43
29. De vrijmaking van de elektriciteits- en aardgasmarkt werd opgelegd door Europa via een
Europese richtlijn. Het kadert in de voltooiing van de Europese gemeenschappelijke of ‘interne’
markt. De Europese lidstaten moeten hun nationale elektriciteits- en aardgasmarkt openstellen
voor buitenlandse bedrijven. Deze vrijmaking betekent dus een doorbreking van het monopolie
en dit zou moeten leiden tot het ontstaan van een gezonde concurrentie op de energiemarkt.
30. In navolging van de Europese richtlijn hebben alle Europese landen hun elektriciteits – en
aardgasmarkt geheel of gedeeltelijk vrijgemaakt. De Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt werd
op 1 juli 2003 volledig vrijgemaakt. Voor de liberalisering van de Waalse en Brusselse
elektriciteits- en gasmarkt was het nog wachten tot 1 januari 2007.
Na de vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt werd de distributie van elektriciteit en
aardgas in het Vlaamse Gewest opgesplitst in twee activiteiten: enerzijds de verkoop van
elektriciteit en/of aardgas en anderzijds het netbeheer.
De verkoop van elektriciteit en/of aardgas gebeurt door de energieleveranciers. Zij staan in
onderlinge concurrentie met elkaar en leveren de energie bij de afnemers. Vooraleer de
leveranciers de elektriciteit en aardgas kunnen leveren in Vlaanderen moeten zij een
leveringsvergunning krijgen van de VREG.44 Die vergunning wordt enkel toegekend indien ze
kunnen bewijzen dat ze technisch en financieel voldoende onderlegd zijn om elektriciteit en
aardgas te verhandelen. De consument kan vrij kiezen bij welke energieleverancier hij
elektriciteit en/of aardgas aankoopt.
Met het netbeheer wordt het uitbaten, onderhouden en ontwikkelen van het distributienet
bedoeld. Het netbeheer blijft in handen van de distributienetbeheerders. Dit zijn de
elektriciteits- en aardgasintercommunales of –regies. De consument kan zijn netbeheerder dus
nog steeds niet vrij kiezen. Dit zal wellicht nooit het geval zijn aangezien de bestaande
elektriciteitsnetten zo efficiënt mogelijk moeten worden gebruikt en vermeden moet worden
dat verschillende elektriciteits- en gasnetten naast elkaar worden aangelegd.
43
www.vreg.be en www.vlaanderen.be 44
VREG: de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, de instelling van openbaar nut die instaat voor de regulering, de controle en de transparantie van de Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt.
- 16 -
31. De afnemer behoudt zijn relatie met de distributiemaatschappij die zorgt voor het vervoer
van de energie tot zijn aansluiting en voor het beheer van de aansluiting, maar wordt met een
bijkomende partij geconfronteerd, met name de energieleverancier, die instaat voor de
verkoop van energie die hem via het net geleverd wordt.
3.2. De rechtsverhouding tussen de nutsmaatschappijen en hun afnemers
32. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de consument te maken met twee marktspelers: de
leverancier en de distributienetbeheerder. Deze twee relaties, namelijk enerzijds de
rechtsverhouding tussen de leverancier en de afnemer en anderzijds de relatie tussen de
distributienetbeheerder en de afnemer, gaan we nu verder bespreken. De hamvraag
hieromtrent is of deze rechtsverhoudingen van contractuele of reglementaire aard zijn.
Bovendien rijst de vraag of in deze verhoudingen het samenloopverbod van toepassing is.
A. Het belang om de rechtsverhouding als reglementair of als contractueel te kwalificeren
33. Vooreerst wil ik verduidelijken wat juist het verschil is tussen de begrippen ‘contract’ en
‘reglement’. Een contract is slechts één van de vormen waarin overeenkomsten bestaan. Het is
namelijk één der wijzen waarop verbintenissen tot stand komen: de notie contract verwijst dus
naar een bron van verbintenissen. In geval van overeenkomsten, ontstaan de verbintenissen
ingevolge de consensus van de betrokken partijen. Ook bij de zogenaamde
‘toetredingscontracten’ blijft principieel de consensus tussen de partijen de eigenlijke bron der
verbintenissen. Het reglement is een andere bron van verbintenissen. Bij reglementen ontstaan
verbintenissen ingevolge een eenzijdige administratieve beslissing. Het spreekt vanzelf dat
verbintenissen uit een reglement slechts rechtsgeldigheid hebben in zoverre zij uitgaan van een
instantie die reglementerende bevoegdheid heeft.45
34. Het belang van de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen het nutsbedrijf en de
afnemer als contractueel of reglementair wordt doorgaans op drie vlakken gesitueerd, namelijk
op het vlak van a) de wijzigbaarheid van de rechtsverhouding, b) de toepasselijkheid van het
gemene recht en c) het contentieux.46
45
G. PEETERS, ”Toepasselijkheid van de Wet Handelspraktijken 1991 op de contractuele en reglementaire verhouding tussen de intercommunale elektriciteitsverdeler en de gebruiker?”, Iuvis 1995, 445. 46
D. DEOM, Le statut juridique des enterprises publiques, Brussel, Story, 1990, 411; B. PEETERS, “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 139; L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, 1265.
- 17 -
Met betrekking tot de wijzigbaarheid van de rechtsverhouding wordt ervan uitgegaan dat,
wanneer de gebruiker zich in een reglementaire situatie bevindt, de voorwaarden waaronder
hem de dienst wordt geleverd, op elk ogenblik en eenzijdig door de energieverdeler kunnen
worden gewijzigd, in elk geval voor de toekomst. De veranderlijkheid is immers een van de
meest fundamentele kenmerken van een reglement. Bij een contractuele rechtsverhouding
daarentegen kunnen de contractuele voorwaarden in principe slechts gewijzigd worden met de
wederzijdse instemming van de partijen of op de gronden door de wet erkend.47
De kwalificatie contractueel of reglementair heeft ook invloed op de toepassing van bepaalde
positiefrechtelijke regels. Een contractuele rechtsverhouding heeft tot gevolg dat in principe
geheel het gemeenrechtelijk contractenrecht. Wanneer de rechtsverhouding tussen de
gebruiker en de verdeler als reglementair wordt gekwalificeerd, dan wordt geen
normencomplex toepasselijk dat zo duidelijk en volledig is als het contractenrecht.
Betreffende het derde verschilpunt, namelijk het contentieux, heeft de kwalificatie eveneens
gevolgen, daar enerzijds geschillen in verband met het sluiten en uitvoeren van
overeenkomsten tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken behoren en
anderzijds administratieve rechtshandelingen het voorwerp kunnen zijn van een
vernietigingscontentieux voor de Raad van State.
B. Aard van de rechtsverhouding tussen afnemer en nutsbedrijf
35. In het verleden werd de rechtsverhouding tussen een openbaar nutsbedrijf en zijn
afnemers door de meerderheid van de lagere rechtspraak48 als contractueel gekwalificeerd,
terwijl de minderheid van de lagere rechtspraak49, de jurisprudentie van de Raad van State50 en
de meerderheid van de rechtsleer51 voorstanders waren van een reglementaire kwalificatie.52
47
Artikel 1134, tweede lid BW. 48
Bergen 29 mei 1985, RGAR 1986, 11078; Antwerpen 20 januari 1987, RW 1986-87, 2722, noot E. DIRIX; Bergen 27 februari 1987, JT 1988, 29; Brussel 25 februari 1988, RRD 1988, 208, noot X. DELGRANGE; Kort Ged. Rb. Brussel 5 oktober 1983, JT 1985, 530; Vred. Nijvel 12 januari 1983, BFE 1984, 25; Vred. Sint-Niklaas 12 maart 1986, T. Vred. 1986, 248. 49
Kort Ged. Rb. Brussel 30 januari 1984, RRD 1984, 333, noot B. HAUBERT; Kort Ged. Rb. Bergen 11 april 1984, JT 1985, 527. 50
R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62. 51
O.a. J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Faculté de droit, 1978, 107-109; M.-A. FLAMME, Traité théorique et
pratique des marchés publics, précédé d’un essai de théorie générale des contrats de l’Administration en droit belge
et en droit comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 34; A. MAST, Précis de droit administratif belge, Brussel, Story-Scientia, 1966, 34-44; P. WIGNY, Droit administratif. Principes généraux, Brussel, Bruylant, 1962, 250. 52
B. PEETERS, “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 138; L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun
- 18 -
Op 27 september 1988 oordeelde de Raad van State in het arrest De Leener Ballon dat de
leveringsvoorwaarden van een intercommunale elektriciteitsmaatschappij een reglementair
karakter hebben.53 Nochtans bleef de rechtspraak van de hoven en rechtbanken ook na dit
arrest verdeeld.54
Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 4 december 2000 dat de voorwaarden voor de
levering van elektriciteit van reglementaire aard zijn, aangezien de elektriciteitsverdeler een
openbare dienst verleent.55 In de rechtspraak geveld na dit cassatiearrest werd door de hoven
van beroep van Luik56 en Antwerpen57 in dezelfde zin geoordeeld, terwijl (de 21ste Kamer van)
het hof van beroep van Gent58 een contractuele kwalificatie bleef weerhouden. In een later
arrest volgde ook het hof van beroep van Gent de algemene reglementaire strekking.59 In het
arrest van 27 november 200660 bevestigt het Hof van Cassatie zijn arrest van 4 december 2000
en stelt dat, wanneer een rechtsverhouding de verlening van een openbare dienst betreft, deze
rechtsverhouding van reglementaire aard is en bijgevolg wordt beheerst door een
publiekrechtelijk reglement. Aldus is, volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie, de
verlening van een openbare dienst bepalend voor het reglementaire karakter van de
rechtsverhouding. De reglementaire rechtsverhouding voor de liberalisering van de
energiemarkten lijkt ook in de rechtsleer algemeen aanvaard.61
afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1265-1266; A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1579. 53
R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62, noot P. DE VROEDE; DAOR 1989, 107. 54
Reglementaire kwalificatie: Brussel 12 september 1989, DCCR 1990, 251, noot P. DE VROEDE; Antwerpen 3 oktober 1990, Iuvis 1993, 39; Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot; Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl.8, nr. 13.609; Vred. Antwerpen 5 juni 1996, Iuvis 1998, 801; Rb. Nijvel 20 april 1998, Iuvis 1999, 985. Contractuele kwalificatie: Gent 20 mei 1992, TBBR 1993, 451, noot P. VAN DER WIELEN; Antwerpen 16 december 1996, AJT 1996-97, 555, noot P. LEFRANC; Gent 17 oktober 1997, Iuvis 2000, 1062, noot; Antwerpen 23 maart 1998, RW 1998-99, 223; Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589; Rb. Brussel 2 februari 1990, JLMB 1990, 1248; Rb. Kortrijk 21 april 1997, Iuvis 2000, 1066, noot. 55
Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN. 56
Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl. 8 nr. 13.609. 57
Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot. 58
Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589, noot. 59
Gent 13 september 2006, TGR-TWVR 2007, 90. 60
Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1257, noot L. PHANG. 61
E. DIRIX, “Algemene contractsvoorwaarden en monopolies” (noot onder Antwerpen 20 januari 1987), RW 1986-87, 2724; A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583.
- 19 -
36. Men moet evenwel voor ogen houden dat de feiten die aanleiding gaven tot het
cassatiearrest van 27 november 2006 van vóór 1 juli 2003, dit is het ogenblik waarop de
elektriciteits- en gasmarkt in Vlaanderen werden vrijgemaakt.
In het kader van de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt kan verwezen worden naar wat
hierboven reeds geschreven staat, maar ik wil het volgende nog eens benadrukken. Vóór de
vrijmaking van de elektriciteitsmarkt stonden de zogenaamde intercommunales zowel in voor
de levering van de elektriciteit als voor de infrastructuur van de netten waarlangs de
elektriciteit wordt vervoerd. Deze intercommunales beschikten over een monopolie, zodat de
afnemer zich enkel kon aansluiten bij de intercommunale van zijn gemeente. Sinds de
vrijmaking van de energiemarkt worden de activiteiten van de levering en het netbeheer
opgesplitst. De levering van elektriciteit is in de vrijgemaakte markt overgelaten aan de
leveranciers die met elkaar in concurrentie staan. De intercommunale verenigingen fungeren
voortaan enkel nog als zogenaamde distributienetbeheerders en staan in de regel niet meer in
voor de levering van energei maar alleen voor het beheer van de distributienetten waarop de
afnemers zijn aangesloten en waarlangs de elektriciteit wordt vervoerd met het oog op de
levering aan de afnemers. Zij behouden hieromtrent hun monopolie.
De vraag rijst natuurlijk of, in deze gewijzigde verhoudingen, de reglementaire kwalificatie nog
behouden kan worden. We maken de opsplitsing tussen enerzijds de verhouding tussen de
leverancier en de eindafnemer en anderzijds de verhouding tussen de distributienetbeheerder
en de afnemer.
37. De verhouding tussen de leverancier en de eindafnemer wordt in de vrijgemaakte markt
niet langer als reglementair maar als contractueel beschouwd.62 De eindafnemer dient voor de
levering van elektriciteit een leveringscontract te sluiten met een leverancier naar keuze.63 Hier
geldt de contractuele vrijheid.64 Het leveringscontract is een overeenkomst naar privaatrecht
die wordt beheerst door de regels van het Burgerlijk Wetboek.65
62
L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1268. 63
L. DERIDDER, “Over net beheer”, in K. DEKETELAERE, Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 32; T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1591; Beslissingen van de VREG van 7 oktober 2002 (inzake elektriciteit) en 18 november 2002 (inzake gas) met betrekking tot de bestaande overeenkomsten tussen intercommunales en eindafnemers. (http://www.vreg.be) Voor de huishoudelijke afnemer wordt deze keuzevrijheid enigszins beperkt in die zin dat het hier gaat om een toetredingscontract. 64
L. DERIDDER, “Over net beheer”, in K. DEKETELAERE, Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 32. 65
T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1591.
- 20 -
38. Over de juridische kwalificatie van de verhouding tussen de distributienetbeheerder en de
afnemer sinds de liberalisering van de energiemarkt heerst er enige twijfel.
Van Oevelen66 en Schoors67, betwijfelen of “de door het Hof van Cassatie als van reglementaire
aard gekwalificeerde rechtsverhouding tussen een elektriciteitsdistributeur en zijn afnemers na
de vrijmaking van de elektriciteitsdistributiemarkt behouden kan blijven, althans op het niveau
van het Vlaamse Gewest”. Hij verwees hiervoor naar de (intussen opgeheven) bevoegdheid van
de VREG om geschillen te beslechten die betrekking hebben op de toegang tot het
distributienet, “met utzondering evenwel van de geschillen inzake contractuele rechten en
verbintenissen”.68 Hoewel Deridder69 schrijft dat volgens hem het netbeheer “onderworpen is
aan het privaatrecht en de contractuele vrijheid”, stelt hij wel dat “contractuele vrijheid een
illusie is”.
39. Volgens Phang70, wiens stelling Vermeir71 ook onderschrijft, houden de bewoordingen van
artikel 6 §1, 3° van het decreet van 30 april 2004 in dat de formulering van het oude artikel 28,
derde lid, 9° van het Elektriciteitsdecreet slechts gedeeltelijk overnam en waardoor de VREG
instaat voor het beslechten van geschillen die betrekking hebben op de toegang tot het
distributienet, met uitzondering van “de geschillen die betrekking hebben op burgerlijke
rechten in de zin van artikel 144 van de Grondwet” geen indicatie meer in voor de contractuele
kwalificatie van de rechtsverhouding. Volgens Phang zijn er enkele elementen die, ook in de
vrijgemaakte markt, in de richting van een reglementaire kwalificatie kunnen wijzen. Een eerste
vaststelling is dat de meeste distributienetbeheerders in Vlaanderen publiekrechtelijke
rechtspersonen zijn en aldus over een reglementerende bevoegdheid beschikken. Daarenboven
beschikt de distributienetbeheerder over een door de decreetgever ingericht monopolie zodat
de distributienetgebruiker niet vrij is in de keuze van zijn medecontractant. Hij heeft hier geen
onderhandelingsmarge. De distributienetbeheerder moet zich van zijn kant onthouden van elke
vorm van discriminatie tussen afnemers of categorieën van afnemers.72 Bovendien rusten op de
66
A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583. 67
T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1575 ev. 68
Oud artikel 28, derde lid, 9° Elektriciteitsdecreet. 69
L. DERIDDER, “Over net beheer...”, In K. DEKETELAERE (ed.), Feestbundel Milieurecht, Bruggen, Die Keure, 2005, 31-33. 70
L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1269-1270. 71
T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 62-63. 72
Artikel 9, eerste lid Elektriciteitsdecreet.
- 21 -
distributienetbeheerders verscheidene “openbare dienstverplichtingen”, waaronder
bijvoorbeeld te nemen van de nodige maatregelen zodat elke huishoudelijke afnemer jaarlijks
een hoeveelheid elektriciteit gratis ontvangt.73 Volgens Vermeir kan een bijkomend argument
gevonden worden in het feit dat de tarieven voor aansluiting op en gebruik van de
distributienetten gereguleerd zijn en goedgekeurd worden door de CREG.74
73
Artikel 18 bis, § 1 Elektriciteitsdecreet. 74
T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 63.
- 22 -
Deel 2: Schade door de exploitatie van kabels en leidingen en de
aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder
1. Inleiding
40. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de consument te maken met twee marktspelers: de
leverancier en de distributienetbeheerder. Zoals ik reeds heb uiteengezet is de energiemarkt
een kluwen van verschillende spelers die elk een bepaalde rol spelen. Voor de consument is het
dus niet evident om te weten waar hij met zijn klachten heen moet. Om hieraan een oplossing
te bieden werd er een ombudsdienst opgericht. Daarnaast wordt de consument
geconfronteerd met stroompannes- en onderbrekingen. Hierbij bespreken we de
aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder en de verschillende mogelijkheden voor de
consument om vergoeding voor zijn geleden schade te bekomen. De sectorspecifieke
aansprakelijkheidsregelen, productaansprakelijkheid en de voorwaarden van de netbeheerder
zelf komen aan bod.
2. Ombudsdienst
41. Bij wet van 16 maart 200775 werden de belangrijkste bepalingen rond de ombudsdienst
voor elektriciteit en aardgas aangenomen. De elektriciteitswet voorzag weliswaar al de
oprichting van de ombudsdienst, maar de uitvoeringsbesluiten lieten zeer lang op zicht
wachten.76
42. De ombudsdienst voor energie is belast met de volgende opdrachten:
1. alle vragen en klachten van eindafnemers die betrekking op de activiteiten van een
elektriciteits of aardgasbedrijf en op het functioneren van de elektriciteits- of gasmarkt
beoordelen en onderzoeken;
2. tussen de eindafnemer en het elektriciteits- of aardgasbedrijf bemiddelen met het
oog op het vergemakkelijken van een minnelijke schikking;
3. ten aanzien van het elektriciteits- of aardgasbedrijf een aanbeveling formuleren
indien geen minnelijke schikking kan worden bereikt;
75
Wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen en van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 26 maart 2007. 76
T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 60.
- 23 -
4. op eigen initiatief of op verzoek van de minister, adviezen uitbrengen in het kader van
zijn opdrachten.
43. Van Den Borre noemt de Ombudsdienst “een tandloze tijger”: hij kan immers vragen en
klachten onderzoeken en beoordelen, bemiddelen met het oog op een minnelijke schikking en
een aanbeveling formuleren; meer dan dat kan hij echter niet doen.77
44. Een klacht indienen is mogelijk via http://www.ombudsmanenergie.be. Meestal gaat het
om klachten i.v.m. de facturatie of de toepassing van sociale tarieven.
3. Aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder
45. Volgens de bepalingen van het Elektriciteitsdecreet staan de distributienetbeheerders in
voor de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het distributienet. In dit kader zijn zij
voornamelijk belast met de volgende taken78:
1. instaan voor de efficiënte, veilige en betrouwbare werking van het distributienet;
2. instaan voor de elektriciteitsvoorziening aan de gebonden afnemers;
3. voldoende capaciteit voor de distributie van elektriciteit aanhouden;
4. koppelingen met andere netten exploiteren, onderhouden en eventueel ontwikkelen;
5. uitvoeren van de openbare dienstverplichtingen.79
3.1.Sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen
46. Van groot belang voor de bescherming van de consument ten aanzien van de
distributienetbeheerder is de mate waarin deze laatste zich dient te verantwoorden voor de
niet nakoming van zijn verplichtingen ten aanzien van de verbruikers. Evenwel is het opvallend
77
T. VANDEN BORRE, “Het federale energiebeleid in het jaar van de lopende zaken en van de volle rechtsmacht”, in K. DEKETELAERE, Jaarboek Energierecht 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 78. 78
Artikel 7, § 1 Elektriciteitsdecreet. 79
Concreet betekent dit dat de netbeheerder instaat voor het verzorgen van nieuwe aansluitingen en aanspassing van bestaande aansluitingen van klanten op zijn distributienet, de installatie van elektriciteitsmeters, het opnemen van de meterstanden, het ter beschikking stellen van zijn distributienet aan alle leveranciers die via zijn net elektriciteit willen vervoeren en de realisatie van een aantal door de overheid opgelegde openbare dienstverplichtigen, zoals het plaatsten van budgetmeters bij klanten met betalingsmoeilijkheden, het bevorderen van het rationeel energieverbruik van de elektriciteitsverbruikers aangesloten op zijn netwerk, het bevorderen van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de openbare verlichting voorzien en onderhouden.
- 24 -
dat de wetgever bijna geen specifieke aansprakelijkheidsregelen noch enige concrete
vergoedingsverplichtingen heeft opgelegd aan de distributienetbeheerders, ook niet vóór de
liberalisering. Enkel artikel 18 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening
bepaalt dat: ‘de vergoedingen voor schade wegens aanleg of exploitatie van een
elektriciteitsvoorziening geheel ten laste vallen van het betrokken bedrijf, dat aansprakelijk
blijft voor al de voor derde personen schadelijke gevolgen’. Alhoewel aan deze bepaling
verschillende interpretaties kunnen gegeven worden, waaronder een vorm van objectieve
aansprakelijkheid bij gebreke aan enige vermelding van fout, wordt sedert geruime tijd
aanvaard dat dit artikel enkel tot doel heeft duidelijk te stellen dat het bedrijf belast met de
exploitatie van het distributienet, de gevolgen dient te dragen van deze uitbating en dus niet de
publieke overheden die deze exploitatie hebben overgedragen aan het bedrijf in kwestie. De
aansprakelijkheid wordt dus gelegd bij degene die het risico op aansprakelijkheid schept.80
Doorheen de jaren heeft zich een consistente rechtspraak ontwikkeld waaruit blijkt dat deze
bepaling geacht wordt niet van openbare orde, noch van dwingend recht te zijn.81 Bijgevolg
kunnen de distributienetbeheerders afwijken van deze regeling. Andere sectorspecifieke,
wettelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid zijn er niet. Volledigheidshalve dient wel
vermeld te worden dat het Vlaamse Elektriciteitsdecreet voorziet in een sanctiemogelijkheid
ten aanzien van alle in het Vlaamse Gewest gevestigde rechtspersonen die een bepaling van dit
decreet of haar uitvoeringsbesluiten schenden.82 De sanctie bestaat in een administratieve
geldboete die door de VREG wordt opgelegd.
47. Waarop dient een verbruiker die schade lijdt zich te steunen om genoegdoening te krijgen
van een distributienetbeheerder? Een eerste mogelijkheid is de wetgeving inzake
productaansprakelijkheid. Een tweede mogelijkheid zijn de voorwaarden van de
distributienetbeheerder zelf.
3.2. Wet Productaansprakelijkheid
48. Stroompannes komen geregeld voor en kunnen zware schade berokkenen aan elektrische
apparaten. Onze toestellen zijn doorgaans geschikt om elektriciteit met een spanning van 220
volt te ontvangen. Door elektriciteit met een hogere spanning te leveren aan de verbruiker
kunnen de elektrische toestellen onherstelbare schade oplopen. De verbruikers die schade
lijden door een stroompanne, kunnen schadevergoeding bekomen van de producent van de
80
Zie D. PHILIPPE, “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story – Scientia, 1999, 8 en de daar geciteerde rechtsleer. 81
Cass. 29 november 1967, Pas. 1968, I, 425; Cass. 12 februari 2004, NJW 2004, 914. 82
Artikel 37 Elektriciteitsdecreet.
- 25 -
elektriciteit op basis van de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor
producten met gebreken, hierna genaamd Wet productaansprakelijkheid.83 Daarom zullen we
verder het toepassingsgebied van deze wet bespreken.
A. Toepassingsgebied
49. De Wet productaansprakelijkheid stelt de producent aansprakelijk voor de schade
veroorzaakt door een gebrek in zijn product.84 Deze aansprakelijkheid is een objectieve
aansprakelijkheid waardoor het slachtoffer85 geen fout van de producent moet aantonen, maar
wel een gebrek in het product, schade en causaal verband.86 Het is belangrijk om te weten wat
men verstaat onder een gebrek in het product, welke producten bedoeld worden, wie als
producent kan beschouwd worden, welke schade vergoed wordt enzovoort.
1. Een gebrekkig (onveilig) product
1.1. Product
50. Wat onder het begrip ‘product’ moet worden verstaan, wordt duidelijk in de wet zelf
weergegeven. Artikel 2 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat een product elk
lichamelijk roerend goed is, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend of
onroerend goed, of indien het door bestemming onroerend is geworden.
51. De vraag is gerezen of energiebronnen zoals elektriciteit, water en gas als lichamelijke
roerende goederen en dus als producten kunnen worden aangemerkt. Om
interpretatiediscussies in de verschillende EG-lidstaten te vermijden werd voor wat betreft
elektriciteit reeds in artikel 2 van de Europese richtlijn87 vermeld dat onder product ook
elektriciteit moet worden verstaan.88 Dit werd integraal overgenomen in artikel 2, tweede lid
van de Wet productaansprakelijkheid. De ratio legis van deze wettelijke bepaling moet
vermoedelijk gezocht worden in rechtspraak die zich in de Verenigde Staten van Amerika
83
BS 22 maart 1991. 84
Art. 1 Wet productaansprakelijkheid. 85
De Wet productaansprakelijkheid beperkt zich niet tot consumenten. Eenieder die schade lijdt kan zich hierop beroepen. 86
Artikel 7 Wet productaansprakelijkheid. 87
Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb.L nr. 210 7 augustus 1985, 29-33. 88
T. VANSWEEVELT, “Artikel 2 W. 25 februari 1991” in X, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar
met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer.
- 26 -
gevormd heeft. In de zaak Ronson versus Wisconson Electric Power Company89 kwam een
elektrische stroom met 1000 tot 4000 volt in een huis en veroorzaakt er brand. De rechter
oordeelde dat de stroom, toen deze uit de handen van de Wisconsin Electric Company
geraakte, in een zodanige gebrekkige toestand verkeerde, dat deze onredelijk gevaarlijk was
voor een mogelijke afnemer en dus gebrekkig was.90 Bovendien bevestigde de rechtspraak
herhaaldelijk dat elektriciteitsverdelers aansprakelijk zijn op grond van de Wet
productaansprakelijkheid in gevallen waar zij stroom leveren aan 380 volt in plaats van aan 220
volt.91 De levering van gebrekkige elektriciteit kan aldus tot de aansprakelijkheid van de
producent leiden.
52. Water en gas werden niet gespecifieerd, maar het leidt geen twijfel dat zij ook als
lichamelijke roerende goederen worden beschouwd, aangezien zij (in tegenstelling tot
elektriciteit) door onze zintuigen kunnen worden waargenomen en dus lichamelijke roerende
goederen uitmaken.92 Water en gas vallen dus onder het toepassingsgebied van de Wet
productaansprakelijkheid.93 Verontreinigd leidingwater of niet-geodoriseerd aardgas kan aldus
als een gebrekkig product in de zin van de Wet productaansprakelijkheid tot aansprakelijkheid
aanleiding geven.
1.2. Gebrek
53. Zoals ik reeds heb vermeld, is de aansprakelijkheid van de producent niet afhankelijk van
een fout van de producent, maar van een gebrek in het product. Het begrip ‘gebrek’ is dan ook
het sleutelbegrip in de Wet productaansprakelijkheid. Kortweg gezegd, is een gebrekkig
product een ‘onveilig’ product.
Volgens artikel 5 van de Wet productaansprakelijkheid is een product gebrekkig wanneer het
niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten. Er is geen abstract criterium om
uit te maken welke het legitieme verwachtingspatroon van de gebruikers is en dus ook het
veiligheidsniveau dat de producent moet bereiken. Of een product voldoende veilig is, moet in
concreto beoordeeld worden en hierbij moeten alle omstandigheden in aanmerking worden
89
De zaak Ronson versus Wisconson Electric Power Compagny, 275 n.w. 2d 641 Wis 1979. 90
D. VAN DE GEHUCHTE, De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument
voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 20. 91
Vred. Gent 5 september 1997, AJT 1999-2000, 461; Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182; Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. 92
D. VAN DE GEHUCHTE, De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument
voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 20. 93
Verslag namens de Commissie voor Justitie uitgebracht door de heer Hermans over het wetsontwerp betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, parl. St. Kamer 1990-91, nr. 1262/5, 6.
- 27 -
genomen, met name de presentatie van het product, het normaal of redelijkerwijze
voorzienbaar gebruik van het product en het tijdstip waarop het product in het verkeer is
gebracht.94
Voor de legitieme verwachtingen die men mag hebben met betrekking tot de veiligheid van het
product gaat men niet uit van de individuele verwachting van de benadeelde, maar wel
hetgeen consumenten van gelijksoortige producten als groep (‘het grote publiek’) gerechtigd
zijn te verwachten. Het legitieme verwachtingspatroon van de consument is overigens een
normatief gegeven dat niet louter afhangt van wat zich in feite voordoet. Hij is gerechtigd een
product zonder gebreken te verwachten.95 Zo is een consument gerechtigd levering van
elektriciteit met een spanning van 220 volt te verwachten, ook al weet hij dat er pannes
voorkomen waardoor soms elektriciteit aan 380 volt geleverd wordt.96
2. Schade
54. De wet maakt geen onderscheid tussen enerzijds benadeelden die in een contractuele band
staan met de producent en anderzijds derden-benadeelden. De beperkingen zoals het
samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent gelden hier dus niet.
55. Artikel 11 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt welke schade voor vergoeding in
aanmerking komt. Schade aan personen zoals inkomstenschade, begrafeniskosten en medische
kosten komt steeds in aanmerking. Persoonsschade omvat, zoals uitdrukkelijk voorzien in de
wet, ook morele schade, zoals bijvoorbeeld esthetische schade.97 Alle patrimoniale en ook
extra-patrimoniale schade die het gevolg is van een letsel of overlijden komt dus in aanmerking
voor vergoeding.
Voor de vergoeding van zaakschade zijn er wel enkele beperkingen. Schade aan het gebrekkige
product zelf leveren geen grond tot schadeloosstelling op.98 Verder kan enkel de schade
opgelopen aan goederen die behoren tot de privésfeer in aanmerking komen voor vergoeding.
Hiervoor wordt een dubbel criterium gehanteerd. Enerzijds moet de aard van het goed wijzen
op een normaal privégebruik (objectief) en anderzijds moet het goed daadwerkelijk ge- of
verbruikt worden in de privésfeer (subjectief).99 Voor zaakschade is er wel een aftrekfranchise
94
Artikel 5 Wet productaansprakelijkheid. 95
H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 367. 96
Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182; Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. 97
Artikel 11, § 1 Wet productaansprakelijkheid. 98
Artikel 11, § 2, tweede lid Wet productaansprakelijkheid. 99
Artikel 11, § 2, eerste lid Wet productaansprakelijkheid.
- 28 -
van 500 euro voorzien.100 Zo zal er bij een schadegeval met bijvoorbeeld materiële schade van
750 euro een franchise van 500 euro worden afgetrokken. Het slachtoffer moet dus de eerste
500 euro zelf dragen en heeft slechts recht op een schadeloosstelling van 250 euro. Om
volledige vergoeding te bekomen, moet de benadeelde zich op het gemeen recht beroepen.
3. Causaal verband
56. Volgens artikel 7 Wet productaansprakelijkheid moet de benadeelde het bewijs leveren van
het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade. Het begrip causaal verband wordt niet
nader omschreven in de wet, noch in de richtlijn. Ook het Hof van Justitie heeft zich nog niet
uitgesproken over de draagwijdte ervan in het kader van de richtlijn. Men kan dan ook niet
anders dan hier verwijzen naar het gemeen recht inzake causaliteit.101
4. De aansprakelijke: de producent, de invoerder en de leverancier
57. De Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat de producent aansprakelijk is voor de schade
veroorzaakt door een gebrek in zijn product.102 Met de ‘producent’ wordt een zeer ruime groep
bedoeld en dit begrip wordt verduidelijkt in artikel 3 en 4 van de Wet productaansprakelijkheid.
In de eerste plaats rust de aansprakelijkheid voor productschade op de ‘eigenlijke producent’ of
fabrikant die het product beroepshalve en met een economisch doel heeft gefabriceerd en op
de markt gebracht. De ‘eigenlijke producent’ is dus meer bepaald de fabrikant van het
eindproduct, de fabrikant van een onderdeel van een eindproduct of de fabrikant/producent
van een grondstof.103 Ook wie zich als producent aandient door zijn merk of een ander
herkeningsteken op het product aan te brengen wordt als producent beschouwd.104 Deze
laatste wordt ook wel de ‘schijnbare producent’ of ‘pseudo-producent’ genoemd. Indien het
product niet in de Europese Unie is geproduceerd, is de invoerder aansprakelijk.105 De
invoerder wordt als producent beschouwd in de zin van de Wet productaansprakelijkheid en
zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent. Distributeurs of leveranciers
daarentegen zijn slechts in zeer ondergeschikte orde aansprakelijk, wanneer het niet mogelijk is
de producent of invoerder te identificeren.106
100
Artikel 11, § 2, laatste lid Wet productaansprakelijkheid. 101
H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 364-365. Zie ook infra. 102
Artikel 1 Wet productaansprakelijkheid. 103
Artikel 3 Wet productaansprakelijkheid. 104
Artikel 3 Wet productaansprakelijkheid. 105
Artikel 4, § 1 Wet productaansprakelijkheid. 106
Artikel 4, § 2 Wet productaansprakelijkheid.
- 29 -
58. Het is mogelijk dat er bij één schadegeval meerdere personen aansprakelijk zijn op grond
van de Wet productaansprakelijkheid voor dezelfde schade. Artikel 9 van de Wet
productaansprakelijkheid bepaalt dat elk van hen jegens het slachtoffer hoofdelijk aansprakelijk
is. Bovendien wordt de aansprakelijkheid van de producent niet uitgesloten of beperkt wanneer
de schade wordt veroorzaakt, zowel door een gebrek in het product als door toedoen van
derden.107 In beide gevallen heeft de aansprakelijke die de benadeelde vergoedde voor de
gehele schade, een eventueel regres jegens de andere aansprakelijken. Dit is in
overeenstemming met het gemeen recht.
59. De gevolgen van de fout van de benadeelde daarentegen zijn geregeld op een manier die
afwijkt van het gemeen recht. Volgens het gemeen recht is er bij fout van de benadeelde en
gedeelde aansprakelijkheid. Overeenkomstig artikel 10, § 2 van de Wet
productaansprakelijkheid ‘kan’ de aansprakelijkheid van de producent uitgesloten of beperkt
worden wanneer de schade wordt veroorzaakt zowel door een gebrek in het product als door
schuld van het slachtoffer of van een persoon voor wie het slachtoffer verantwoordelijk is. De
rechter heeft dus een brede beoordelingsmacht. Hij kan de aansprakelijkheid van de producent
beperken of uitsluiten, maar hij ‘moet’ dit echter niet doen. Hij heeft drie mogelijke
oplossingen: een aansprakelijkheidsverdeling, een integrale schadeloosstelling van het
slachtoffer of de volledige afwenteling van de schadelast op het slachtoffer.108
60. Volgens artikel 2, lid 2 van de Wet productaansprakelijkheid dient onder product in de zin
van deze wet ook elektriciteit verstaan te worden. Dit betekent dat de producent van
elektriciteit aansprakelijk is voor de schade die veroorzaakt wordt door een gebrek in zijn
product. Zoals reeds hoger werd uiteengezet, wordt elektriciteit opgewekt in een productie-
installatie. Deze elektriciteit wordt hoofdzakelijk geïnjecteerd op het hoogspanningsnet van de
transmissienetbeheerder Elia. Via dit transmissienet wordt de elektriciteit vervoerd naar de
distributienetten. Na omzetting naar een lagere spanning wordt de elektriciteit verdeeld tot bij
de eindgebruikers. Distributienetten worden beheerd door de elektriciteits-
distributienetbeheerders, de zogenaamde ‘elektriciteitsintercommunales’. Het is dus niet zo
evident om aan te duiden wie de producent van de elektriciteit is.
Volgens sommigen, o.a. PHILIPPE109, kan enkel de producent die de elektriciteit opwekt in zijn
productie-installatie als producent in de zin van Wet productaansprakelijkheid beschouwd
107
Artikel 10, §2 Wet productaansprakelijkheid. 108
H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 365. 109
D. PHILIPPE, “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story-Scientia, 1999, 14.
- 30 -
worden. Deze stelling is een minderheidsopvatting en kan echter niet gevolgd worden. Van
zodra de elektriciteit immers in het net geïnjecteerd wordt, is het de distributienetbeheerder
die de elektriciteit verdeelt tot bij en levert aan de eindverbruiker. De distributienetbeheerder
dient hiertoe de elektriciteit om te zetten naar de juiste spanning voor levering aan de
eindverbruiker. Om deze reden wordt in de lagere rechtspraak aanvaard dat de
elektriciteitsverdeler producent is van elektriciteit in de zin van de Wet
productaansprakelijkheid.110
Deze tweede stelling wordt ook sinds kort bevestigd door het Hof van Cassatie in het belangrijk
arrest van 6 april 2006 en betekende dus het einde van de discussie.111 Dit was de eerste keer
dat het Hof van Cassatie de productaansprakelijkheid in de elektriciteitssector beoordeelde. In
casu werd de Oost-Vlaamse elektriciteits-distributienetbeheerder Imewo veroordeeld tot
vergoeding van de schade die het gevolg was van een te hoge spanning op het net. Dat het Hof
van Cassatie oordeelt dat de distributienetbeheerder een producent is in de zin van de wet
productaansprakelijkheid, lijkt haaks te staan op de liberaliseringswetgeving, die verbiedt dat
netbeheerders aan productie doen.112 Maar als we de ruime definitie van ‘producent’ in de wet
productaansprakelijkheid toepassen op de activiteiten van de netbeheerder – waaronder het
omzetten van de spanning van de elektriciteit die in zijn net geïnjecteerd wordt naar een voor
de consument bruikbare spanning en het voorkomen van onderbrekingen – kan hieraan niet
getwijfeld worden. Daarnaast oordeelt het Hof dat de distributienetbeheerder zich niet kan
beroepen op de uitzondering van artikel 8 e van de wet productaansprakelijkheid, volgens
dewelke de producent niet aanspraklijk is wanneer hij volgens de wetenschappelijke en
technische kennis van het moment van het in het verkeer brengen van het product onmogelijk
het bestaan van het gebrek kon ontdekken. Het Hof onderstreept dat voor de toepassing van
deze uitzondering de producent de absolute onmogelijkheid om het gebrek te ontdekken moet
bewijzen, en niet louter de eigen, subjectieve onmogelijkheid.113
61. Dit arrest heeft twee belangrijke gevolgen. Een eerste gevolg is dat door de toepassing van
de Wet productaansprakelijkheid de elektriciteitsdistributienetbeheerders zich in hun
aansluitingscontracten met de netgebruikers niet contractueel kunnen exonereren voor hun
110
Gent 24 mei 2002, RW 2003-04, 1271; Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182. 111
Cass. 6 april 2006, www. cass. be; Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5 (weergave W. GELDHOF); Pas. 2006, afl. 4, 802; NJW 2007, afl. 163, 460, noot I. BOONE; TBBR 2007, afl 3, 188; RW 2009-10, afl. 5, 190. 112
Om misbruiken en belangenvermenging te voorkomen, legt de liberaliseringswetgeving een strikte scheiding op tussen de activiteiten productie en levering van elektriciteit enerzijds, en het beheer van de netten anderzijds. De netbeheerders moeten zich onder andere onthouden van productie- en verkoopsactiviteiten. 113
W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5.
- 31 -
aansprakelijkheid onder deze wet.114 Het belang hiervan kan moeilijk onderschat worden. Zo
oordeelde het Hof van Cassatie nog in een arrest van 12 februari 2004 dat een
elektriciteitsintercommunale zich in zijn contractuele relatie met een voedingswarenbedrijf –
relatie die niet valt onder de wet productaansprakelijkheid – zijn aansprakelijkheid wel
contractueel mocht beperken.115 Enkel schade aan mensen en aan goederen die gebruikt
worden in de privésfeer (weliswaar onder aftrek van een franchise van 500 euro) zijn
vergoedbaar onder de Wet productaansprakelijkheid. Deze beperking laat professionelen op
het eerste gezicht in de kou staan. Deze conclusie is wellicht overtrokken, omdat het arrest de
netbeheerders een duidelijke prikkel verleent om stroompannes te voorkomen. Inspanningen
op dat vlak komen alle aangeslotenen ten goede, professionelen en particulieren.116
Een tweede gevolg van het arrest van 6 april 2006 is dat mogelijk ook de
transmissienetbeheerder als producent in de zin van de Wet productaansprakelijkheid kan
worden gekwalificeerd. Fouten in het transmissienet met stroompannes in de distributienetten
tot gevolg, zouden dan eveneens tot productaansprakelijkheid van de transmissienetbeheerder
kunnen leiden. Tenslotte kan het arrest niet los gezien worden van een evolutie in de
rechtspraak die de algemene contactsvoorwaarden die intercommunales en overheidsbedrijven
tegenover consumenten hanteren, toetst aan de onrechtmatige bedingen van de Wet
handelspraktijken.117
5. Hof van Beroep te Gent 24 mei 2002
62. Ter illustratie van een schadegeval waarbij schade werd veroorzaakt door een overspanning
op het elektriciteitsnet wil ik het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 mei 2002
bespreken.118 Dit arrest verduidelijkt de toepassingsvoorwaarden van de Wet
productaansprakelijkheid bij een schadegeval met elektriciteit.
Op 26 juli 1993 deed zich een incident voor bij de elektriciteitsverdeling, waardoor een aantal
elektrische toestellen in de woning van J.D. werden beschadigd. Oorzaak was een overspanning
op het elektriciteitsnet in de woning, ten gevolge van een onderbreking van de nulgeleider aan
114
Zie artikel 10, §1 Wet productaansprakelijkheid. 115
Cass. 12 februari 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 2, 229, concl. DUBRULLE; NJW 2004, afl. 80, 914; Pas. 2004, afl. 2, 256; CDPK 2004, afl. 2, 259, concl. O.M.; RCJB 2005, afl. 2, 201, noot D. DE ROY; RW 2006-07, afl. 20, 828; TBP 2005, afl. 3, 183. 116
W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 117
W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 118
Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393-394, noot BOONE.
- 32 -
de verbindingsklem tussen de verdeelkabel en de aftakkingsbundel. Het Hof van Beroep te Gent
acht Imewo, de intercommunale Maatschappij voor Energievoorzieningen in West- en Oost-
Vlaanderen, op basis van de Wet productaansprakelijkheid aansprakelijk voor de schade.
63. Eerst en vooral moet er een gebrekkig product zijn. De consument mag van de distributeur
verwachten dat hij stroom levert, die aan de normen beantwoordt. Deze verplichting houdt een
resultaatsverbintenis in. Waar Imewo elektriciteit hoort te leveren met een spanning van 240
volt, waarop een marge van 10 % toelaatbaar is, moet elektriciteit met een spanning van 380
volt als een gebrekkig product worden beschouwd. Bovendien moet het product elektriciteit
beschouwd worden als een geheel, zoals het in de woning van de consument wordt geleverd.
Waar de precieze oorzaak ligt van het feit dat de door Imewo geleverde elektriciteit gebrekkig
is, is niet relevant. De geleverde elektriciteit voldeed dus niet aan de legitieme
veiligheidsverwachtingen van de consument en is als zodanig gebrekkig.
64. Daarnaast moet er schade aangetoond worden en een causaal verband tussen het gebrek
en de schade. J.D. heeft schade geleden aangezien een aantal elektrische toestellen van hem
werden beschadigd door de overspanning op het elektriciteitsnet in zijn woning. Inzake
causaliteit houdt het Hof van Cassatie nog steeds vast aan de equivalentieleer.119 Iedere fout
die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, geeft aanleiding tot aansprakelijkheid.
Inzake productaansprakelijkheid moet er geen fout worden aangetoond, maar wel een gebrek
in het product. We passen dus de conditio sine qua non- test toe om het bestaan van een
oorzakelijk verband tussen het gebrekkig product en de schade te beoordelen. Als de schade
zich zonder het gebrek in het product niet of niet op dezelfde wijze had voorgedaan, dan staat
het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade vast. Als we de conditio sine qua non-
test toepassen op de casus dan kunnen we besluiten dat er een causaal verband bestaat tussen
het gebrek (de overspanning) en de schade (beschadigde elektrische toestellen).
65. Bovendien wordt de vraag gesteld of Imewo als producent van de gebrekkige elektriciteit
inzake de Wet productaansprakelijkheid kan beschouwd worden. De elektriciteit zoals geleverd
door Electrabel of een andere producent van elektriciteit is niet geschikt voor de
eindverbruiker. Deze elektriciteit is van hoge spanning, die over hoogspanningsleidingen wordt
getransporteerd en via het distributienet van Imewo naar de klant wordt gebracht, waarbij de
spanning door haar wordt omgezet naar 380/220 volt. Zij is dienvolgens de fabrikant van het
eindproduct, met name de elektriciteit, omgezet naar de juiste spanning voor levering aan
eindverbruiker. Volledigheidshalve kan in dit verband ook verwezen naar artikel 4, § 2 van de
119
Zie recent nog: Cass. 6 februari 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 2, 338 en Cass. 30 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1079.
- 33 -
Wet productaansprakelijkheid. Aangezien niet kan worden vastgesteld wie de producent van
het product is en Imewo niet binnen een redelijke termijn de precieze identiteit van de
producent of van degene die haar het product heeft geleverd aan het slachtoffer heeft
medegedeeld, dient zij, als leverancier van het product, als producent in de zin van de Wet
productaansprakelijkheid te worden beschouwd.
3.3. Voorwaarden van de netbeheerder
A. Algemeen
66. Indien de gegriefde consument zich niet kan beroepen op de wetgeving inzake
productaansprakelijkheid, dient hij, bij gebreke aan een concrete sectorspecifieke
aansprakelijkheidsregeling, de voorwaarden van de distributienetbeheerder zelf te
onderzoeken om te beoordelen of hij schadevergoeding kan krijgen.
67. Het is evenwel zo dat indien aan het distributienet of de aansluiting werkzaamheden dienen
te gebeuren met het oog op de veiligheid, de betrouwbaarhed en/of de efficiëntie ervan, dan
heeft de distributienetbeheerder het recht de toegang tot het net te onderbreken, mits de
netgebruiker voorafgaandelijk in kennis te stellen van de start en de vermoedelijke duur van
een onderbreking. Behoudens een noodsituatie geschiedt dit in geval van hoogspanning
minstens 5 werkdagen vooraf en in geval van laagspanning minstens twee dagen.
Voor ongeplande onderbrekingen van de toegang dient de distributienetbeheerder een
permanent telefonisch informatienummer te voorzien, waarop onderbrekingen kunnen worden
gemeld en informatie over onderbrekingen kan worden verstrekt. Op verzoek van de
distributienetgebruiker of diens leverancier informeert de netbeheerder hen over de aard en te
verwachten duur van een dergelijke onderbreking. Eveneens op verzoek van de
distributiegebruiker of diens leverancier dient de distributienetbeheerder een permanent
telefonisch informatienummer te voorzien, waarop onderbrekingen kunnen vermeld worden
en informatie over onderbrekingen kan worden verstrekt. Op verzoek van de
distributienetgebruiker of diens leverancier informeert de netbeheerder hen over de aard en te
verwachten duur van een dergelijke onderbreking. Eveneens op verzoek van de
distributienetgebruiker of diens leverancier dient de netbeheerder hen ook een verklaring te
verlenen voor het onstaan ervan.120
120
F. DILLEN, “Verplichtingen van de distributienetbeheerder voor elektriciteit op Vlaams niveau”, Iuvis 2004, 1310.
- 34 -
68. De voorwaarden inzake aansprakelijkheid van de netbeheerder zijn opgenomen in het
aansluitingsreglement.121 Sinds de liberalisering van de energiemarkt122 vloeit de verhouding
tussen de distributienetbeheerder en de afnemer nu enkel nog voort uit de aansluiting van de
afnemer op het distributienet. Het reglement bevat enkel nog bepalingen die deze verhouding
regelen. Concreet bevatten de aansluitingsreglementen van de distributienetbeheerders
vandaag de volgende bepalingen: 1° bepalingen inzake realisatie van de aansluiting; 2°
algemene rechten en verplichtingen van partijen inzake toegankelijkheid tot de installaties; 3°
informatieverplichtingen en beheer van de aansluiting; 4° bepalingen inzake
eigendomsverdeling op de installatie; 5° bepalingen inzake aansprakelijkheid en 6° prijs- en
betalingsvoorwaarden.
De aard van de juridische relatie tussen de distributienetbeheerder en de eindverbruiker
hebben we reeds besproken. Over de kwalificatie van deze verhouding bestaat onduidelijkheid,
maar de meeste rechtspraak oordeelt toch dat deze relatie van reglementaire aard is.123
69. Men kan de vraag stellen of particuliere afnemers die onderworpen zijn aan de toepassing
van deze reglementen de bescherming genieten van de wet handelspraktijken. Het antwoord
hierop is duidelijk positief. De bepaling inzake onrechtmatige bedingen van de wet
handelspraktijken is niet alleen van toepassing op relaties, geregeld via overeenkomsten. Door
het gebruik van de term ‘voorwaarden’ in artikel 31 Wet Handelspraktijken heeft de wetgever
willen duidelijk maken dat minstens de bepalingen van de artikelen 31 en 32 van deze wet
tevens betrekking hebben op reglementaire bedingen en reglementaire tarieven. Dit geldt
eveneens indien het gaat om bedingen die door de overheid worden gebruikt.124 Het wordt
bijgevolg aanvaard dat de wet handelspraktijken ook van toepassing is op de reglementaire
voorwaarden van de distributienetbeheerders.
B. Nieuwe regeling 2007
70. Onder impuls van de toenmalig minister van energie Kris Peeters werkten de Vlaamse
netbeheerders een nieuwe en uniforme aansprakelijkheidsregeling bij stroompannes uit, die zij
opgenomen hebben in hun aansluitingsreglementen en –contracten en sinds 1 januari 2007
121
Dit document heette vroeger in de elektriciteitssector het reglement voor de aftakking, het ter beschikking stellen en het afnemen van elektriciteit in laagspanning. 122
Distributie en verkoop van energie werd gesplitst. 123
Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN; Brussel 12 september 1989, DCCR 1989-90, 251, noot P. DE VROEDE; Rb. Nijvel 8 april 1998, Iuvis 1999, 960. 124
I. DEMUYNCK, “De consument en de onrechtmatige contractuele bedingen”, in Y. Merchiers (ed.), Consumentenrecht, Brugge, Die Keure, 1998, 72.
- 35 -
toepassen.125 De aansprakelijkheidsregeling van de netbeheerders ten aanzien van de
netgebruikers-afnemers is gebaseerd op het foutprincipe. Het voorziet bijgevolg niet in een
regeling van foutloze (objectieve) aansprakelijkheid gekoppeld aan forfaitaire vergoedingen. Er
dient sprake te zijn van een fout van de netbeheerder opdat diens aansprakelijkheid in het
gedrang zou kunnen komen. Wel wordt de hoegrootheid van de schadeloosstelling in de
reglementen van de netbeheerders voor een groot aantal situaties forfaitair bepaald.126
De nieuwe regeling voorziet in elke situatie dat er steeds een fout van de netbeheerder
voorhanden moet zijn opdat er ook een tussenkomst van de netbeheerder zou zijn. M.a.w., met
de nieuwe regeling komt ook de gewone fout in aanmerking voor een vergoeding, terwijl in de
vroegere reglementen enkel de zware fout aanleiding gaf tot een vergoeding. In de situaties
van schade veroorzaakt door een fout van een derde of door overmacht, zal de netgebruiker
bijgevolg geen vergoeding kunnen eisen van de netbeheerder. Hierop bestaat één uitzondering,
namelijk wanneer de fout die de schade veroorzaakt heeft, bij een andere netbeheerder ligt
dan diegene op wiens net de schadelijder is aangesloten. In dat geval zal de netbeheerder op
wiens net de schadelijder is aangesloten, wel een vergoeding uitbetalen, ook al heeft hij zelf
geen aanwijsbare fout begaan.127
71. Ook in de nieuwe regeling blijft de schadelijdende afnemer verplicht om een bewijs te
leveren vooraleer hij recht heeft op een tussenkomst. Het bewijs betreft in principe zowel de
schade als de fout van de netbeheerder.128 Schade die veroorzaakt wordt door derden (bv. Een
aannemer die een leiding beschadigt) komt niet in aanmerking voor een schadevergoeding.
Hiervoor verwijs ik naar het deel inzake schade ten gevolge van werken.
72. Aan een huishoudelijke afnemer zal een netbeheerder enkel een schadevergoeding betalen
indien er rechtstreekse, materiële schade is als gevolg van een fout van de netbeheerder.
125
Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 2, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf. 126
F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, 171. 127
Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 2, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf. 128
Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 3, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf.
- 36 -
Onrechtstreekse schade (bv. Inkomensverlies) of immateriële schade (bv. morele schade) van
huishoudelijke afnemers worden niet vergoed.
73. Onrechtstreekse schade (bv. Inkomensverlies, winstderving, …) of immateriële schade (bv.
Commerciële schade) in het kader van een professionele activiteit zal een
distributienetbeheerder slechts vergoeden door een forfaitaire schadevergoeding uitbetaald
van 100 euro wanneer de onderbreking langer duurt dan 4 uur en die onderbreking het
rechtstreekse gevolg is van een fout door de netbeheerder.129
74. De omvang van de schadevergoeding is afhankelijk van de aard van de fout van de
netbeheerder. Ingeval de schade veroorzaakt werd door bedrog of opzet van de netbeheerder
wordt de schade integraal vergoed. Ingeval de schade veroorzaakt werd door een zware fout of
zware nalatigheid van de netbeheerder, wordt de schade vergoed door middel van een
forfaitair vastgelegd bedrag, maar zonder dat een vrijstelling wordt toegepast.
Voor professionele afnemers wordt enkel bij schade ten gevolge van een gewone fout, een
vrijstelling van 250 euro aangerekend. Bovendien kunnen ook professionele afnemers die
rechtstreekse, materiële schade geleden hebben in het kader van een professionele activiteit,
nu ook aanspraak maken op schadevergoeding ingeval van gewone fout. Tot slot is ook voor
deze professionele afnemers de principiële aanvaarding voor tussenkomst tot stand gekomen
voor andere schade dan rechtstreekse, materiële schade, wanneer deze schade het gevolg is
van een fout van de netbeheerder en veroorzaakt wordt door een stroomonderbreking die
meer dan vier uren duurt.130
129
T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 63-64. 130
Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 3, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf.
- 37 -
Deel 3: Schade aan ondergrondse kabels en leidingen ten gevolge van werken
1. Inleiding
1.1. Algemeen
75. Beschadiging van een ondergrondse kabel of leiding en de hieruit voortvloeiende schade,
zal meestal veroorzaakt zijn tijdens werken in de nabijheid van kabels en leidingen. Bijna
wekelijks worden we via de media131 geconfronteerd met voorvallen waarbij tijdens bouw- en
graafwerkzaamheden schade wordt veroorzaakt aan kabels en leidingen (gas, water,
afvalwater, elektriciteit, riolering, teledistributie, telecom enzovoort). Vooral de gevolgen op
het vlak van onder andere leefmilieu, economie en veiligheid en gezondheid zijn vaak erg
confronterend. Het meest tragische voorbeeld daarvan is uiteraard de gasexplosie van
Gellingen op 30 juni 2004 waarbij 24 doden en 132 gewonden te betreuren vielen. De
voorvallen die de media halen vormen echter slechts een topje van de ijsberg. In de praktijk zijn
er dagelijks enkele tientalen schadegevallen.
Onze ondergrond bevat veel kabels en leidingen. In Vlaanderen liggen ongeveer 62 000
kilometer wegen waarlangs minstens 500 000 kilometer ondergrondse kabels en leidingen in
beheer zijn van de nutsbedrijven132. Dit betekent dat er per meter weg ongeveer acht meter
nutsleiding aanwezig is. Dit is het logisch gevolg van het feit dat de meeste woningen voorzien
131
Recente voorbeelden uit de media: Een kraan raakte bij graafwerken een middendrukleiding van de gastoevoer in Kortrijk. Een honderdtal huizen moesten worden geëvacueerd. (X., “Honderdtal woningen ontruimd in Kortrijk na gaslek”, De morgen 14 april 2010, http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1092830/2010/04/14/Honderdtal-woningen-ontruimd-in-Kortrijk-na-gaslek.dhtml.) In Vichte werd tijdens werken met een graafmachine een middendrukleiding geraakt. Vier omliggende bedrijven en woningen werden geëvacueerd. Na een halfuur had de gasmaatschappij het gat gedicht en kon iedereen weer aan de slag. (X., “Bedrijven en woningen ontruimd na gaslek in Vichte”, De morgen 16 april 2010, http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1093629/2010/04/16/Bedrijven-en-woningen-ontruimd-na-gaslek-in-Vichte.dhtml.) Bij wegenwerken in het centrum van Opitter (Bree) werd een gasleiding geraakt. Het lek was enorm en er ontsnapte onmiddellijk een grote wolk gas. De buurt moest geëvacueerd worden. Infrax kon de gasaansluiting na een tweetal uren afsluiten en het lek dichten. (P. Pergens, “School en buurt geëvacueerd na gevaarlijke gaslek”, Het Nieuwsblad 24 april 2010, http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=8T2PD4OO In Wichelen heeft de aannemer tijdens werken alweer een gasleiding beschadigd. Er moest evenwel, in tegenstelling tot de vorige keer, niet geëvacueerd worden. (X., “Gaslek aan vier wegen”, de infosite gemeente wichelen, 28 april 2010, http://www.gemeentewichelen.be/website/index.php/201004283444/Algemeen-nieuws/Gaslek-aan-vier-wegen.html.) 132
Met het nutsbedrijf wordt de eigenaar van de ondergrondse installaties bedoeld. Deze zijn inzake gas en elektriciteit de transmissie- en distributienetbeheerders van de transport- en distributienetten. Zie supra.
- 38 -
zijn van verschillende nutsvoorzieningen zoals telefoon, elektriciteit, teledistributie, water en
aardgas, waarbij deze distributienetten meestal langs beide kanten van de weg aanwezig zijn.
Bovendien zal, gelet onder andere op de liberalisering van de telecommarkt en de tendens om
het bovengrondse leidingennet ondergronds te brengen, het aantal nutsleidingen in de
ondergrond eerder toenemen dan afnemen, waardoor het risico op schadegevallen alleen maar
toeneemt.
76. Nochtans is het noodzakelijk om zoveel mogelijk schadegevallen en hun nadelige gevolgen
te voorkomen. Het beschadigen van kabels en leidingen en vooral de zware menselijke en
maatschappelijke gevolgen neemt dan wel zelden zo’n omvang aan als in Gellingen, toch brengt
elk schadegeval aan kabels en leidingen, hoe klein of groot ook, telkens heel wat risicio’s met
zich mee. Zo is het voorkomen van schade allereerst van groot belang voor de veiligheid van de
werknemers die graafwerken uitvoeren. Hun gezondheid en fysieke integriteit kan ernstig in het
gedrang komen door een schadegeval. Een schadegeval kan ook ernstige risico’s vormen voor
de veiligheid en gezondheid van de omwonenden. Naast het menselijke leed dat het gevolg kan
zijn van een schadegeval, is er natuurlijk de directe materiële schade aan de kabels en leidingen
zelf, en mogelijks ook aan het materiaal van de aannemer.
Bovenop de directe fysieke en materiële schade is er de mogelijke gevolgschade. Deze kan
beperkt blijven tot een kortstondig inboeten aan comfort door het gedurende een korte tijd
zonder water, verwarming, tv, enzovoort, te moeten stellen, maar heeft vaak een veel grotere
maatschappelijke impact. In de eerste plaats zijn er de directe en indirecte gevolgen voor het
leefmilieu die voortvloeien uit de beschadiging van kabels en leidingen. Daarnaast is er de
economische impact: stilvallende productie-, handels- en dienstverleningsprocessen, uitvallen
van beveiligings- en meetsystemen, verkeershinder enzovoort. Deze verstoring van het
maatschappelijk en economisch leven leidt dan weer tot andere veiligheidsrisico’s. Indien het
aantal schadegevallen aan kabels en leidingen substantieeel zou kunnen dalen, dan betekent
dit een aanzienlijke maatschappelijke en economische winst, onder meer qua veiligheid en
gezondheid en de bescherming van het leefmilieu.
77. Momenteel is een belangrijke oorzaak van dergelijke ongevallen aan kabels en leidingen de
omslachtige en niet eenduidige manier waarop alle relevante informatie over kabels en
leidingen door aannemers moet bekomen worden. Zo is het vandaag zeer moeilijk om te
achterhalen, zelfs voor maatschappijen die dit zeer nauwkeurig opvolgen, of men wel alle
informatie heeft bekomen die nodig is om veilig met de grondwerken te kunnen starten. In de
huidige procedure is het zeer moeilijk om geen fouten te maken.
- 39 -
78. In dit deel wil ik grondig de situatie bespreken waarbij een ondergrondse kabel of leiding
wordt beschadigd ingevolge werkzaamheden dichtbij deze nutsleidingen. Ik heb geprobeerd om
op een duidelijke manier de verschillende betrokken personen bij werkzaamheden en de
mogelijke schadelijders ingevolge de beschadiging van de ondergrondse kabel of leiding weer te
geven. Daarna bespreek ik uitgebreid de verschillende gronden waarop betrokken schadelijders
hun aansprakelijkheidsvordering kunnen baseren om schadevergoeding te bekomen. Ik heb
getracht dit per mogelijke aansprakelijke persoon te groeperen, maar de theorie van de
burenhinder en het strafrechtelijk luik komen in een apart deeltje aan bod. Ook schade en
causaal verband worden afzonderlijk nog eens behandeld. Tevens wordt nog kort de situatie
van de aansprakelijkheid in solidum en het mogelijke regres tussen meerdere aansprakelijken
besproken. Als laatste deel bekijken we de nieuwe initiatieven die door de overheid werden
genomen om schade aan ondergrondse kabels en leidingen ingevolge werkzaamheden te
voorkomen.
1.2. Betrokken partijen
79. We bekijken wie er schade kan lijden bij beschadiging van nutsleidingen, namelijk de schade
aan de kabels en leidingen zelf en de eventuele schade die hieruit voortvloeit. Om te weten wie
voor de beschadiging van nutsleidingen aansprakelijk ‘kan’ zijn, moeten we een antwoord
vinden op de vraag wie allemaal mogelijke betrokken partij is bij werkzaamheden.
80. De op de volgende pagina afgebeelde tekening geeft duidelijk de verschillende partijen in
het bouwproces weer zoals daar zijn: de bouwheer-eigenaar, de architect en eventueel een
studiebureau en de aannemers. Bij werken in de buurt van leidingen is het nutsbedrijf, namelijk
de eigenaar van de desbetreffende leidingen, ook zeer belangrijk. Zij moet informatie kunnen
geven over de eventuele ondergrondse leidingen. Daarnaast geeft deze tekening ook de
eventuele schadelijders weer, namelijk de eigenaar van de leiding (het nutsbedrijf), de
afnemers en derden (toevallige voorbijgangers en buren), maar ook de uitvoerders van de
werken kunnen slachtoffer zijn133.
133
Hierbij denk ik aan bijvoorbeeld een gasontploffing op een werf waardoor de arbeiders die op de werf werken en brandwonden oplopen. Zie de zware gasexplosie in Gellingen (Frans: Ghislenghien) d.d. 30 juli 2004.
- 40 -
Bouwheer –
eigenaar
Nutsbedrijf
Hoofd -
aannemer
Onder -
aannemer
Derden
(slachtoffers)
Afnemers
(particulier/
bedrijf)
Legende:
= contractuele verhouding
= buitencontractuele verhouding
Architect
en/of
studiebureau
- 41 -
A. Schadelijders
81. Schade aan ondergrondse kabels en leidingen betekent in eerste instantie schade voor de
eigenaar van de beschadigde kabel zelf, meer bepaald het nutsbedrijf. De leiding op zich is
beschadigd en zal dus moeten hersteld worden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het
nutsbedrijf beschouwd moet worden als een derde bij de werkzaamheden uitgevoerd door de
aannemer in opdracht van de bouwheer. Aangezien het nutsbedrijf niet de opdrachtgever is
van de werken (tenzij in het geval van onderhoudswerkzaamheden aan de ondergrondse
leidingen zelf of bij de aanleg van nieuwe leidingen), is er slechts een extra-contractuele
verhouding tussen het nutsbedrijf en de aannemers en de bouwheer. In geval van beschadiging
van de kabel of leiding heeft het nutsbedrijf een extra-contractuele vordering t.a.v. degene die
die schade heeft veroorzaakt.
82. Daarnaast kunnen ook derden, zoals de toevallige voorbijgangers of naburen, schade lijden.
Toevallige voorbijgangers hebben geen enkele relatie met diegenen die bouwen. Hun relatie
met deze laatste is niet anders dan het ‘stomme toeval’. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan
een persoon die toevallig in de buurt van de werf was bij een gasexplosie en hierdoor
lichamelijke en materiële schade lijdt.134 Ook de buren, bijvoorbeeld de eigenaars van het
aanpalende erf, kunnen schade lijden ingevolge de werkzaamheden. Schadelijdende derden
hebben dus ook een buitencontractuele vordering t.a.v. schadeveroorzaker.
83. Tevens kunnen personen die op de werf actief waren (zoals de aannemers of de architect)
ook zelf schade lijden bij beschadiging van een ondergrondse kabel of leiding. Evenwel is dit
slechts in uitzonderlijke gevallen zoals bij de gasexplosie in Gellingen van 30 juli 2004. In het
geval van werknemers die tijdens de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst een ongeval
meemaken dat een letsel veroorzaakt, is er ook sprake van een arbeidsongeval, maar dit gaan
we niet gedetailleerder bespreken.135
84. Bovendien is het ook mogelijk dat door de beschadiging van de kabel of leiding de
continuïteit van de nutsvoorziening niet kan gegarandeerd worden en dit leidt dus tot
gevolgschade voor particulieren en bedrijven (eindafnemers) die bijvoorbeeld zonder
elektriciteit of gas vallen. Voor particulieren is het eerder ongemakkelijk om enkele uren zonder
stroom te zitten, doch kunnen zij ook materiële schade lijden. Voor bedrijven kan dit leiden tot
het moeten stilleggen van machines en dus grote economische schade veroorzaken. Deze
eindafnemers hebben een contractuele, respectievelijk reglementaire relatie met de
134
Zie bijvoorbeeld de gasexplosie in Gellingen d.d. 30 juli 2004. 135
Artikel 7 van de Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971.
- 42 -
energieleverancier of distributienetbeheerder voor de levering van gas en/of elektriciteit en
kunnen dus een contractuele vordering tegen het nutsbedrijf instellen wegens het niet leveren
van de stroom of gas wegens niet naleving van de contractuele en reglementaire
verplichtingen. Evenwel kan dan het nutsbedrijf een regresvordering (buitencontractueel)
instellen tegen degene die werkelijk de schade heeft veroorzaakt.
B. Partijen betrokken in het bouwproces
85. De hamvraag is natuurlijk wie de slachtoffers kunnen aanspreken tot vergoeding voor de
geleden schade. Verschillende partijen nemen deel aan het bouwproces. In de eerste plaats
hebben we natuurlijk de opdrachtgever of bouwheer–eigenaar136 van de werken. Dit kan een
aanbestedende overheid zijn die bijvoorbeeld wegenwerken wil laten uitvoeren of een
overheidsgebouw wenst te laten bouwen. De opdrachtgever kan tevens een natuurlijk persoon
of rechtspersoon zijn die een woning of een bedrijfsgebouw wil laten bouwen. Ook het
nutsbedrijf (de distributienetbeheerder) kan de opdrachtgever van de werken zijn, bijvoorbeeld
voor de aanleg van nieuwe nutsleidingen of bij onderhoudswerken aan bestaande
nutsleidingen.
86. De bouwheer laat zich bijstaan door een architect137 en/of een studiebureau138. Bij de
meeste bouwwerken is het verplicht om een architect onder de arm te nemen.139 Deze heeft de
leiding en controle over de werkzaamheden.
87. Een andere voor de hand liggende partij is degene die de werken uitvoert. De bouwheer
kan de werken door één of meerdere aannemers140 laten uitvoeren. Indien er wordt gewerkt
met meerdere aannemers bestaan er twee hypotheses. Enerzijds kan de bouwheer werken met
nevenaannemers (er bestaat een contractuele band tussen de bouwheer en de verschillende
aannemers die werkzaam zijn op de bouwplaats), anderzijds kan hij kiezen voor één algemene
aannemer of hoofdaannemer die op zijn beurt met onderaannemers contracteert. De
aannemer, een zelfstandig natuurlijk persoon of een bouwbedrijf (rechtspersoon), kunnen
werken met werknemers (arbeiders, werfleider, ...).
136
De opdrachtgever (synoniem: bouwheer) is iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een bouwwerk wordt verwezenlijkt. 137
De architect is Ieder natuurlijk of rechtspersoon die voor rekening van een opdrachtgever zorg draagt voor het ontwerp van een bouwwerk. 138
Bij technische bouwdossiers. 139
Artikel 4, eerste lid van de Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939. 140
De aannemer is ieder natuurlijk of rechtspersoon die voor rekening van een opdrachtgever zorg draagt voor de uitvoering van een bouwwerk.
- 43 -
88. Daarnaast hebben we ook nog de verschillende nutsbedrijven die eigenaar zijn van de
ondergrondse kabels en leidingen. Ook het het nutsbedrijf kan aansprakelijkheid oplopen, meer
bepaald voor de schade die derden lijden ingevolge de kabelbeschadiging. Hierbij kan ik een
voorbeeld uit de rechtspraak geven waarbij het nutsbedrijf en de aannemer in solidum
aansprakelijk werden gesteld voor de schade geleden door een onderneming waarvan de
productie stilviel bij de stroomonderbreking ingevolge de beschadiging van de elektrische
kabel. Enerzijds was het nutsbedrijf aansprakelijk omdat zij plannen had medegedeeld die niet
in overeenstemming waren met de werkelijke ligging van de kabels en anderzijds de aannemer
omdat hij niet was overgegaan tot materiële lokalisatie van de kabels.141
C. Aansprakelijkheid in solidum
89. Hoe meer partijen er betrokken zijn, hoe meer er fout kan lopen. Daarom is het vaak
moeilijk voor degenen die schade lijden door werken in de nabijheid van leidingen om te
bepalen wie er nu juist een fout heeft begaan en wie zij dus desgevallend kunnen aansprakelijk
houden voor de schade. Deze fout kan een contractuele wanprestatie, een extracontractuele
fout of zelfs een strafrechtelijk misdrijf uitmaken.142
Meestal is het de aannemer die een fout begaat, waardoor hij aansprakelijk kan gesteld worden
voor de schade. De aansprakelijkheid van diegene die de grondwerken uitvoerde en daarbij
leidingen beschadigde, sluit niet uit dat ook anderen zouden kunnen worden aangesproken,
zoals de architect, de bouwheer of zelfs het nutsbedrijf, omdat deze hun contractuele,
sectorspecifieke verplichtingen en/of de algemene zorgvuldigheidsplicht niet zijn nagekomen.
In de praktijk is het dan ook vaak dat verschillende partijen hun verplichtingen niet nagekomen
zijn en dit leidt dan tot een aansprakelijkheid in solidum.
90. Elke dader is in solidum gehouden tot vergoeding van de gehele schade, wanneer één
enkele schade haar oorzaak vindt in de onderscheiden fouten van verschillende daders en
wanneer elke fout nodig was om de schade te veroorzaken, m.a.w. als de andere fouten niet
hadden volstaan om de schade te veroorzaken.143 Een gemeenschappelijke fout is niet vereist.
141
Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323. 142
Zie infra. 143
Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209; Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 1994, 370.
- 44 -
Het is voldoende dat een aantal toevallig samenlopende fouten de schade hebben
veroorzaakt.144
91. Het belangrijkste element in de verbintenis ‘in solidum’ is de ondeelbaarheid van het
causale verband. Bijvoorbeeld de fouten van zowel de aannemer als de architect zijn op zichzelf
de oorzaak van de volledige schade aangezien zonder de fout van de ene of van de andere de
foutieve gedraging niet zou hebben volstaan om de gehele schade te veroorzaken zoals zij zich
in concreto heeft voorgedaan.145 De juridische grondslag van de verbintenis ‘in solidum’ is de
equivalentieleer.146
In België wordt de equivalentieleer toegepast, krachtens welke fout in afwezigheid waarvan de
schade, zoals die zich in concreto voordeed, niet zou hebben plaatsgehad, als de oorzaak van
deze schade wordt beschouwd.147 Volgens een oude en algemeen verspreide regel die
gekwalificeerd zou kunnen worden als een ongeschreven regel van het
aansprakelijkheidsrecht148, is iedereen wiens fout de schade heeft veroorzaakt, gehouden tot
de vergoeding van de hele schade. Reeds zeer vlug werd deze regel door onze rechtspraak
bevestigd.149 De rechtsleer keek aanvankelijk nochtans zeer argwanend toe, maar draaide
achteraf overtuigend bij.150 Er is dus vereist dat de verschillende fouten dezelfde schade
hebben veroorzaakt.151 Elke fout (of feit) dat aan de verschillende aansprakelijken kan worden
toegerekend, is een conditio sine qua non152 voor de gehele schade.
144
M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 6. 145
Cass. 15 februari 1974, RW 1974, 1715. 146
R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. DE TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992): verbintenissen”, TPR 1994, 193 ev, nrs. 10-14, vooral nr. 11: “Veelal steunt men bij ons op de regel van de equivalentietheorie: van
zodra de door een persoon begane fout of het feit waarvoor deze moet instaan, een conditio sine qua non van de
schade is, dient de persoon aan wie die fout of dat feit tot te rekenen is, de gehele aldus veroorzaakte schade te
vergoeden. Men legt de verbintenis ‘in totum’ dus uit dor te zeggen dat iedere fout of ieder feit waarvoor men moet
instaan de ganse schade heeft veroorzaakt, vermits zonder die fout of dat feit de schade zich niet zou hebben
voorgedaan, zoals ze zich in concreto voordeed.” 147
Cass. 4 december 1950, Pas. 1951, I, 201 en Cass. 14 juni 1995, Arr .Cass. 1995, 60. 148
Zie J.L. FAGNART, ‘L’obligation “in solidum” dans la responsabilité contractuelle’, RCJB 1975, 247. 149
Cass. 15 februari 1886, Pas. 1886, I, 75; Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 208, B.J. 1936, 418, met concl. adv.-gen. CORNIL; Cass. 22 januari 1960, Pas. 1960, I, 580; Cass. 2 oktober 1961, Pas. 1962, I, 128; Cass. 7 maart 1962, Pas. 1962, I, 764; Cass. 8 januari 1968, Pas. 1968, I, 590; Cass. 17 maart 1982, Pas. 1982, I, 842; Cass. 18 februari 1983, Pas. 1983, I, 183; Cass. 26 april 1996, Arr .Cass. 1996, 371. 150
R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel, 1977, 128-131; N. PEETERS, “Verbintenissen met meerdere subjecten”, in J. ROODHOOFT e.a., Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Antwerpen, 2000, nr. 2721. 151
S. STIJNS, “Over passieve hoofdelijkheid en in solidum-gehoudenheid, over gemeenschappelijke en samenlopende fouten”, Rec. Cass. 1994, 54; Cass. 3 januari 1995, Arr .Cass. 1995, 5. 152
- 45 -
92. De in solidum-aansprakelijkheid blijft niet beperkt tot de situatie waarin een zelfde schade
werd veroorzaakt door de toevallig samentreffende bewezen fouten van verschillende
aansprakelijken. Ze vindt ook toepassing bij samenloop van een bewezen fout (art. 1382-1383
BW) en een al dan niet voor tegenbewijs vatbaar aansprakelijkheidsvermoeden (art. 1384 -
1386 BW)153 of een objectieve aansprakelijkheid, ingesteld door een bijzondere wet.
Aansprakelijkheid in solidum wordt ook aangenomen wanneer eenieders aansprakelijkheid
berust op een al dan niet weerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden of op een door een
bizondere wet ingestelde objectieve aansprakelijkheidsregeling. In het geval van een
samenloop tussen een extracontractuele fout van de ene persoon en een contractuele
wanprestatie van een andere persoon, geeft dit eveneens aanleiding tot een aansprakelijkheid
in solidum.154
2. Aansprakelijkheid voor schade aan ondergrondse nutsleidingen tijdens het
bouwproces
2.1. Aansprakelijkheidsgronden: algemene inleiding
93. In beginsel worden de schadegevallen ingevolge werkzaamheden in de nabijheid van
ondergrondse kabels en leidingen geregeld door de toepassing van de gemeenrechtelijke regels
van het contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze regels worden
aangevuld met specifieke voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen bij het
uitvoeren van werken in de buurt van ondergrondse nutsvoorzieningen en die zijn opgenomen
in bijzondere wetgevingen.155 Tevens kan er sprake zijn van een strafrechtelijk misdrijf.
A. Contractuele aansprakelijkheid
94. Omdat er tussen de verschillende actoren soms een contractuele verhouding bestaat156, is
het mogelijk dat een schadelijder schade lijdt ingevolge de niet-nakoming van een contractuele
verplichting. Ingevolge deze contractuele wanprestatie is de dader dan ook contractueel
aansprakelijk.
153
In het kader van beschadiging aan ondergrondse kabels en leidingen vindt enkel artikel 1384 BW toepassing en niet de artikel 1385 -1386 BW. 154
Cass. 13 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 528; Luik 13 april 1977, JL 1977-78, 65; Luik 12 oktober 1983, Pas.1984, II, 14; Rb. Brussel 12 oktober 1990, TBBR 1991, 408. 155
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgsiche aansprakelijkheidsrecht”, in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 51-52. 156
Bijvoorbeeld tussen de opdrachtgever en de aannemer/architect.
- 46 -
95. Deze contractuele verplichtingen worden aangevuld door bijzondere wettelijke en
reglementering bepalingen. Inzake overheidsopdrachten zijn er in de algemene
aannemingsvoorwaarden een aantal bepalingen in die zin opgenomen.157 Ook sommige
typebestekken bevatten maatregelen die door de aannemer moeten worden genomen.158 Ook
de ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun
nabijheid uitgevoerde werken’ moet in dit licht gezien worden.159
B. Extra-contractuele aansprakelijkheid
96. Meestal zal er geen contractuele relatie bestaan tussen de schadelijder en de dader.160
Derden kunnen zich dan beroepen op de gemeenrechtelijke bepalingen van het
buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.
97. De aansprakelijkheid voor een schadegeval zal, net zoals alle andere schadegevallen, in de
eerste plaats beoordeeld worden in het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht,
voorgeschreven door de artikelen 1382 - 1383 BW. Deze verplichting richt zich tot alle
rechtsonderhorigen, dus ook alle betrokken partijen bij de werken. Dikwijls wordt de
verantwoordelijkheid voor schade aan kabels en leidingen louter beoordeeld in het licht van de
aquiliaanse aansprakelijkheid van de aannemer. Er is echter een groeiende tendens waar te
nemen in de rechtspraak die elk schadegeval in een breder kader plaatst, dat niet alleen oog
heeft voor de verplichtingen van de aannemer, doch ook voor deze van de andere partijen.161
Gelet op het maatschappelijk belang van de nutsvoorzieningen heeft de wetgever de algemene
zorgvuldigheidsplicht aangevuld met specifieke voorzorgsmaatregelen in bijzondere wetten
en specifieke veiligheidsreglementeringen. Deze bijzondere veiligheidsvoorschriften zijn in
acht te nemen telkens wanneer er werken in de buurt van ondergrondse nutsvoorzieningen
gepland zijn. Het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming van 27 september 1947
(ARAB)162 en het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI)163 zijn o.a. specifieke
veiligheidsreglementeringen die concrete bepalingen bevatten van hoe moet worden te werk
gegaan in de nabijheid van elektrische kabels en leidingen. De rechtspraak heeft deze wettelijke
bepalingen verder uitgewerkt en vorm gegeven. Voor de gasleidingen zijn er twee koninklijke
157
Bijvoorbeeld: art. 25, § 1, secundo en art. 30, §1, alinea’s 6 en 7 AAV. 158
Bijvoorbeeld: typebestek 250 voor wegeniswerken. 159
Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid
uitgevoerde werken, Brussel, Ministerie van Openbare Werken, 1984. 160
Bijvoorbeeld: de relatie tussen het nutsbedrijf en de aannemer of de nabuur en de aannemer. 161
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 33. 162
BS 3 oktober 1947. 163
Algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 10 maart 1981, BS 29 april 1981.
- 47 -
besluiten reeds te vermelden. De voorschriften voor de uitvoering van werken in de nabijheid
van gasvervoerleidingen werden vastgelegd in het KB van 21 september 1988, ook wel het
Raadplegingsbesluit genoemd.164 Wat betreft de gasdistributieleidingen is het KB van 28 juni
1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van
installaties voor gasdistributie door middel van leidingen te vermelden.165
98. Ook het artikel 1384, eerste lid BW kan een een rol spelen bij de aansprakelijkheid van de
aannemer en/ of het nutsbedrijf. De bewaarder van een gebrekkige zaak kan aansprakelijk
gesteld worden voor de schade die veroorzaakt wordt door de zaken die hij onder zijn bewaring
heeft.
99. Voor fouten van aangestelden is de aansteller aansprakelijk op grond van artikel 1384,
derde lid BW. De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer wordt beperkt door artikel
18 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten166 tot bedrog, zware
schuld en herhaaldelijke lichte fouten. De aannemer is als aansteller van zijn werknemers
aansprakelijk voor de ongevallen die door de fout van zijn werknemers veroorzaakt worden.
100. Uitzonderlijk werd de vordering tot schadevergoeding ook al gebaseerd op de theorie van
de burenhinder.167 Bij deze leer worden dan de eigenaar van de kabels en de eigenaar van het
gebouw of terrein waar werken worden uitgevoerd, beschouwd als naburige eigenaars. Volgens
vaststaande rechtspraak kunnen aannemers niet gehouden zijn tot compensatie op basis van
de schuldloze burenhinder, doch wordt recent deze immuniteit in twijfel getrokken door enkele
auteurs in de rechtsleer.
164
KB van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. (Raadplegingsbesluit) 165
KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 166
BS 22 augustus 1978, err. BS 30 augustus 1978. 167
Art. 544 BW.
- 48 -
C. Het samenloopverbod, de co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en
uitvoeringsagenten
101. Volledigheidshalve wil ik hier kort wijzen op enkele basisbeginselen uit het
aansprakelijkheidsrecht waarmee uiteraard ook rekening moet gehouden worden.
C.1. Het samenloopverbod
102. Vóór het stuwadoorsarrest van 1973168 liet het Hof van Cassatie de benadeelde de keuze
om zijn vordering te baseren op de regelen van de buitencontactuele of de contractuele
aansprakelijkheid.169 De regelen van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht hebben
dus algemene gelding en vinden toepassing, ook al hebben beide partijen bovendien
contractuele verplichtingen op zich genomen.
103. Sinds het studawdoorsarrest van 1973 bevestigt het Hof van Cassatie de primauteit van de
contractuele aansprakelijkheid in de verhouding tussen de contractpartijen. Wanneer een
schadeverwekkende gedraging de overtreding uitmaakt van een contractuele norm, dan moet
toepassing gemaakt worden van de regelen van het contractenrecht en kan geen beroep
gedaan worden op het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
Het samenloopverbod van het Hof van Cassatie bestaat uit twee onderdelen. Aan beide
voorwaarden moet cumulatief worden voldaan. Ten eerste is een buitencontractuele vordering
uitgesloten wanneer de fout een tekortkoming aan een contractuele verbintenis uitmaakt. Ten
tweede is een buitencontractuele vordering slechts mogelijk indien de fout andere dan aan de
slechte uitvoering van het contract te wijten schade heeft veroorzaakt.170
104. Op het samenloopverbod erkent het Hof van Cassatie één uitzondering. Wanneer een
contractuele fout tevens een strafrechtelijk misdrijf uitmaakt, behoudt de benadeelde de keuze
tussen de contractuele en de extracontractuele vordering.171 Deze uitzondering wordt ruim
opgevat. Ze geldt niet alleen wanneer de wanprestatie op zichzelf een misdrijf uitmaakt, maar
ook wanneer de contractuele wanprestatie het gevolg is van een misdrijf.172
168
Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395. 169
Zie bijvoorbeeld: Cass. 13 februari 1930, JT 1930, 182. 170
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-
mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 37. 171
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-
mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42. 172
Cass. 22 november 2000, RW 2002-03, 421.
- 49 -
Deze uitzondering kan ook zeker van belang zijn in het kader van de beschadiging van kabels en
leidingen. Aangezien daarbij ook soms lichamelijk schade wordt geleden, en dus het misdrijf
‘onvrijwillige slagen en verwondingen’ van artikel 418 Strafwetboek oplevert, heeft de
schadelijdende contractspartij de keuze om een contractuele of een extracontractuele
vordering in te stellen tegen de dader-contractant. Bijvoorbeeld in het geval de aannemer een
contractuele verplichting niet nakomt waardoor een ondergrondse gasleiding wordt geraakt en
er een gasexplosie volgt. De bouwheer-eigenaar is zwaar gewond. De aannemer heeft de
verplichting om de werken uit te voeren zoals het in de aannemingsovereenkomst is voorzien.
Een ondergrondse kabel beschadigen met alle gevolgen van dien is zeker niet voorzien in het
contract en houdt een contractuele wanprestatie in. Ondanks de contractuele relatie tussen de
bouwheer en de aannemer, kan de bouwheer toch kiezen voor een buitencontractuele
vordering jegens zijn aannemer. De contractuele wanprestatie is immers ook een strafrechtelijk
misdrijf (‘onvrijwillige slagen en verwondingen’), en maakt een uitzondering uit op het
samenloopverbod.
C.2. De co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten
105. Een gedraging die een wanprestatie uitmaakt, kan niet alleen schade toebrengen aan de
medecontractant, maar ook aan derden. Zo denken we aan een toevallige voorbijganger die
gewond geraakt bij een ongeval. In de regel kan dus een contractuele wanprestatie, mits zij ook
onrechtmatig is in de zin van artikel 1382 BW, aanleiding geven, zowel tot een contractuele
vordering van de medecontractant als tot een extracontractuele vordering van een derde. Dit
noemt men het beginsel van co-existentie.173
Ook in het kader van beschadigingen van ondergrondse kabels en leidingen speelt het beginsel
van co-existentie een rol. Zo kan ik verwijzen naar het voorbeeld van daarnet waarbij een
aannemer nalaat bepaalde veiligheidsvoorschriften na te leven die hem in het
aannemingscontract werden opgelegd. Veroorzaakt deze nalatigheid schade aan de
medecontractant, dan heeft deze een contractuele vordering tegen de aannemer. Lijdt ook een
derde schade, dan kan deze de aannemer buitencontractueel aanspreken als de fout ook een
onzorgvuldigheid uitmaakt in de zin van de artikelen 1382-1383 BW.
106. Als laatste wil ik nog wijzen op de quasi-immuniteit van de aangestelden en
uitvoeringsagenten. In het stuwadoorsarrest van 7 december 1973 heeft het Hof van Cassatie
173
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-
mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42.
- 50 -
een belangrijke uitzondering ingevoerd op het beginsel van de co-existentie. Dit beginsel komt
aan de orde wanneer een van de partijen bij een contract zijn verbintenissen niet (volledig) zelf
uitvoert, maar zich laat bijstaan door een uitvoeringsagent (aangestelde of onderaannemer).
Naast het hoofdcontract komt aldus een tweede contract in beeld, namelijk dat tussen de
contractuele schuldenaar en een derde die geen partij is bij het hoofdcontract. Het Hof van
Cassatie besliste in het stuwadoorsarrest dat de uitvoeringsagent door de medecontractant van
zijn opdrachtgever extracontractueel enkel kan aangesproken worden indien de opdrachtgever
zelf extracontractueel kan aangesproken worden door de medecontractant. Het
stuwadoorsarrest voert aldus een belangrijke uitzondering op de regel van de co-existentie,
voor het geval dat de schadeverwekker een uitvoeringsagent is van de medecontractant van de
benadeelde. In dit geval immers kan de contractuele fout die de uitvoeringsagent begaat in het
kader van zijn contract met zijn opdrachtgever niet door de medecontractant van de
opdrachtgever worden ingeroepen als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 1382 BW.174
2.2. De aannemer
A. Contractuele aansprakelijkheid
A.1. Algemeen
107. De aannemer is gehouden de hem contractueel opgedragen werken uit te voeren
overeenkomstig de contractuele afspraken zoals onder meer opgenomen in het algemeen en
bijzonder bestek. De bestekbepalingen kunnen daarbij specifieke bepalingen bevatten inzake
de wijze waarop bepaalde werken zoals graafwerken, het oprichten van constructies, moeten
worden uitgevoerd. Indien er desbetreffend niets in de overeenkomst of de bestekken is
bepaald, moet de aannemer de werken uitvoeren overeenkomstig de regels van de kunst.
Daarbij kunnen onder meer bepaalde gedragscodes of technische voorschriften als leidraad
gelden.175
108. Zo is de aannemer contractueel aansprakelijk voor de schade die de opdrachtgever lijdt
ten gevolge van fouten die worden begaan tijdens de materiële uitvoering van de werken. De
aannemer kan ook contractueel door de opdrachtgever worden aangesproken voor de
vergoeding die de opdrachtgever aan zijn naburen dient te betalen voor de schade die werd
174
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-
mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 44. 175
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 68-69.
- 51 -
toegebracht aan de naburige eigendommen ingevolge foutloze burenhinder.176 Hierover meer
bij de bespreking van de theorie van de burenhinder.
A.2. Bijzondere verplichtingen voortvloeiend uit de reglementering inzake de
overheidsopdrachten
109. Indien de aannemingsovereenkomst onder het toepassingsgebied valt van de
reglementering inzake de overheidsopdrachten, dient rekening te worden gehouden met de
Algemene Aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van
werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, hierna kortweg
A.A.V. genoemd.177
110. Overeenkomstig artikel 25, § 1, tweede lid A.A.V. wordt geacht de aannemingsprijs de
kosten te omvatten van de werken voor de ongeschonden bewaring, de eventuele verlegging
en terugplaatsing van kabels en leidingen waarop bij grond-, graaf- of baggerwerken wordt
gestuit, tenzij de last hiervoor op de eigenaars van die kabels en leidingen rust.
111. De algemene aannemingsvoorwaarden bevatten ook specifieke regels ter voorkoming van
schade of stoornis van een dienst van algemeen nut. Wanneer de aanbestedende overheid er
de aandacht van de aannemer op heeft gevestigd dat een werk een mogelijke oorzaak kan zijn
van schade of stoornis van een dienst van algemeen nut, of wanneer de aannemer dit vaststelt
bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, dient de aannemer de uitbater van deze
dienst hiervan in kennis te stellen ten minste vijftien dagen vóór de uitvoering van de
werken.178 Deze kennisgeving moet gebeuren door middel van een schriftelijk bericht tegen
ontvangsbewijs. In de praktijk wordt in het bijzonder bestek vaak een bepaling opgenomen
waarin de aannemer attent wordt gemaakt op het feit dat er ondergrondse kabels en leidingen
aanwezig kunnen zijn die de uitvoering van de werken kunnen belemmeren.179
112. Wanneer de aannemer bij de uitvoering van de werken merktekens tot aanduiding van de
loop van ondergrondse leidingen ontmoet, moet hij die merktekens op hun plaats laten, of ze
176
Artikel 544 BW. 177
Bijlage bij het KB van 26 september 1996 tot de bepaling van de Algemene Uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies van Openbare werken, BS 18 oktober 1996. 178
Artikel 30, § 1, zesde lid A.A.V. 179
K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken “ (noot onder Cass. 23 juni 2005), TBO 2005, 233.
- 52 -
terugplaatsen indien het voor de uitvoering van de werken noodzakelijk was ze tijdelijk te
verwijderen.180
113. Artikel 30, §2 A.A.V. verplicht de aannemer om op zijn volle verantwoordelijkheid en op
zijn kosten alle maatregelen te treffen die onontbeerlijk zijn voor de bescherming, de
instanthouding en de integriteit van de bestaande constructies en werken. De aannemer is
overeenkomstig dezelfde bepaling ook gehouden alle voorzorgen te nemen die door de
bouwkunst en door de bijzondere omstandigheden worden vereist om de naburige
eigendommen te vrijwaren en om te vermijden dat daarin door zijn schuld stoornissen worden
veroorzaakt. Het komt aan de aannemer toe te bepalen welke middelen daartoe worden
aangewend.181
De aannemer kan slechts op grond van artikel 30, §2 A.A.V. worden aangesproken indien hij
door zijn schuld schade veroorzaakt.182 Uit deze bepaling mag dan ook niet worden afgeleid dat
de aannemer een foutloze aansprakelijkheid op grond van artikel 544 BW op zich zou nemen.183
Voor een uitgebreidere uitleg i.v.m. de schuldloze burenhinder en de aannemer verwijs ik naar
het deeltje inzake de schuldloze burenhinder.
A.3. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes
114. Op initiatief van het Ministerie van Openbare Werken, de Bedrijfsfederatie der
Voortbrengers en verdelers van Elektriciteit, het Verbond van de Gasnijverheid, het Nationaal
Verbond der Wegenbouwers en de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen werd
een ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun
nabijheid uitgevoerde werken” afgesloten.184 De leidraad is een gedragscode die tot doel heeft
door duidelijke regels het aantal schadegevallen aan ondergrondse leidingen tot een minimum
te beperken.185
De leidraad heeft weliswaar geen reglementair karakter, maar wordt sinds de omzendbrief nr.
512-107 van 12 maart 1985 van het Minsterie van Openbare werken opgenomen in de
180
Artikel 30, § 1, zevende lid A.A.V. 181
Antwerpen 3 maart 2003, TBBR 2005, 411. 182
D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. 183
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 70. 184
Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid
uitgevoerde werken, Brussel, Ministerie van Openbare Werken, 1984. 185
T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek
bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 15.
- 53 -
administratieve bepalingen van bestekken voor openbare werken en maakt aldus deel uit van
de contractuele verhoudingen tusen aannemer en opdrachtgever.186 Deze gedragscode is van
toepassing op werken uitgevoerd in opdracht van de overheid.187
Zelfs indien de aanbevelingen van de leidraad niet in de bestekbepalingen worden opgenomen,
kunnen zij onrechtstreeks nog een rol spelen bij de contractuele en/of buitencontractuele
aansprakelijkheid van de actoren betrokken bij de oprichting van een constructie als een
document waarin de regels van de kunst met betrekking tot het uivoeren van werken in de
nabijheid van ondergrondse installaties worden beschreven.188
Volgens de praktische leidraad is de nauwkeurige plaatsbepaling van de installaties de taak en
de verantwoordelijkheid van de aannemer. De aannemer blijft ook verantwoordelijk voor de
door hem gebruikte uitvoeringsmiddelen. In de nabijheid van de installaties moet hij alle
gepaste maatregelen treffen teneinde deze installaties te beschermen tegen beschadiging en
voor risico’s te vrijwaren, en wel op een manier die de continuïteit van de exploitatie op geen
enkel ogenblik in het gedrang brengt.189
115. Daarnaast heeft het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap een eigen praktische leidraad ter voorkoming van schade aan
ondergrondse installaties bij werken ontwikkeld, waarvan de eindversie dateert van 7 februari
2005. Deze leidraad is bedoeld om bij de voorbereiding en de uitvoering van werkzaamheden in
de ondergrond een vlotte informatieverschaffing en communicatie te bevorderen, zodat de
werken kunnen worden uitgevoerd. Deze leidraad wordt opgelegd als een dienstorder van het
Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,
zodat deze leidrad enkel verplichtend is voor de administraties van dit departement die werken
laten uitvoeren op het openbaar domein. Door opname in de standaardbestekken wordt deze
leidraad eveneens verbindend voor de aannemers die werken in opdracht van deze
186
D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 18; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en
Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 187
T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek
bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 15. 188
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 189
X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269.
- 54 -
administraties. Anderzijds kunnen derden en in het bijzonder de schadelijdende nutsbedrijven
in beginsel niet door deze gedragscode gebonden zijn.190
Deze leidraad voorziet een aantal verplichtingen die tijdens de uitvoeringsfase moeten worden
nageleegd door de aannemer en alle derden waarop hij een beroep doet. De aannemer is in de
eerste plaats gehouden maatregelen te treffen als voorbereiding tot de eigenlijke uitvoering
van het werk. Hij is onder meer gehouden een rondvraag te houden bij de vergunningshouders
die installaties bezitten in de zone waar de werken moeten worden uitgevoerd.
Tijdens de eigenlijke uitvoering van de werken moet de aannemer veiligheidsmaatregelen
treffen bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van ondergrondse installaties. Deze
veiligheidsmaatregelen omvatten onder meer een nazicht op het terrein van tekeningen en
documenten die door de vergunninghouders werden verstrekt. In geval van
onverenigbaarheden tussen of op de tekeningen, of tussen de tekeningen en de situatie op de
werf, rust op de aannemer een verplichting tot overleg en raadpleging van de
vergunninghouders. Als er geen plannen beschikbaar zijn en de aannemer evenmin andere
informatie heeft verkregen, moet de ligging van de aftakkingen, huisaansluitingen en de
leidingen ter plaatse worden aangeduid door de vergunninghouders in aanwezigheid van de
aannemer. Daarenboven is de aannemer gehouden tot materiële lokalisatie van de
ondergrondse installaties in de zone waar schade veroorzaakt zou kunnen worden, hetzij door
de uitvoering van werk, hetzij door het verkeer van vrachtwagens en/of andere mechanische
tuigen. De wijze van uitvoering van deze peilingen wordt zeer nauwkeurig omschreven in de
leidraad. Bij het uitvoeren van graafwerken is de aannemer tevens verplicht om een aantal
specifiek omschreven maatregelen te treffen teneinde beschadiging aan ondergrondse
installaties te vermijden.191
190
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 191
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 71.
- 55 -
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid
B. 1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: art. 1382 - 1383 BW
I. Foutaansprakelijkheid
116. Algemeen wordt aangenomen dat op de uitvoerder van werken, meestal een aannemer,
een aansprakelijkheid voor fout rust op basis van artikel 1382192 - 1383193 BW. Aangezien de
beschadigde ondergrondse installaties meestal toebehoren aan derden ten aanzien van het
aannemingscontract en dus a fortiori een contractueel rechtsverband ontbreekt, spreekt het
vanzelf dat bij betwisting enkel de regelen inzake aquiliaanse aansprakelijkheid van toepassing
kunnen zijn.194 De schadelijder(s) (derden zoals bijvoorbeeld de eigenaar van beschadigde
kabels of leidingen) zal in principe dan ook zowel de fout van de aannemer, de beschadiging van
haar nutsleiding (of gevolgschade) als het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade
moeten aantonen.195 Het enkele feit dat er werken uitgevoerd werden die een leiding hebben
beschadigd, vormt op zichzelf nog geen fout.196
De eigen fout vormt de grondslag van de buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van de
artikelen 1382-1383 BW.197 Er is slechts sprake van een eigen foutieve daad indien er twee
onderscheiden elementen cumulatief aanwezig zijn. Enerzijds een onrechtmatige handelen en
anderzijds de toerekenbaarheid van dit handelen aan de schuldbekwame dader.198
Een eerste vorm van onrechtmatig handelen is elke schending van een wettelijke of
reglementaire norm die een bepaalde gedraging verplicht stelt of juist verbiedt. De overtreding
van een wettelijke of reglementaire bepaling is op zichzelf een fout die tot de burgerlijke
aansprakelijkheid leidt van degene die de overtreding begaat, behoudens onoverkomelijke
dwaling of enige grond van ontheffing van aansprakelijkheid.199 Zo kan de fout van de
192
Artikel 1382 BW verplicht elke daad van de mens waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, diegene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze schade te vergoeden. 193
Artikel 1383 BW preciseert dat men niet alleen aansprakelijk is voor de schade die door eigen daad, maar ook voor de schade die door nalatigheid of onvoorzichtigheid werd veroorzaakt. 194
Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, 484. 195
Luik 26 mei 1993, JLMB 1994, 1274; L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 275. 196
Kh. Tongeren 13 maart 1975, De Verz. 1975, 235. 197
Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, 394; JOCQUÉ, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste
Postuniversitaire cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere
vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, 19-20. 198
W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 363-377. 199
Cass. 8 november 2002, RW 2004-05, 1259.
- 56 -
aannemer enerzijds bestaan in een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsplicht van
artikel 1382 BW, namelijk het nagelaten hebben alle maatregelen te nemen die een normaal
vooruitziende en zorgvuldige aannemer in een gegeven omstandigheid zou hebben genomen
om schadelijke gevolgen te vermijden en anderzijds in de niet-naleving van een bepaalde
verplichting of bepaald verbod, voortvloeiende uit wettelijke of reglementaire of contractuele
bepalingen.
117. De sectoriële wettelijke verplichtingen worden als een concretisering van de algemene
zorgvuldigheidsplicht van artikel 1382 BW beschouwd.200 De voor bepaalde sectoren
uitgevaardigde wettelijke verplichtingen worden dus als toetssteen gebruikt bij de beoordeling
van de naleving van de algemene zorgvuldigheidsplicht, zodat vaak zowel de in casu
toepasselijke wetsbepaling als artikel 1382 BW in één adem worden vernoemd.201 Maar hierbij
mag de rechter geen wetsbepaling uitgevaardigd voor één bepaalde sector toepassen op een
andere, niet onder deze wet vallende sector, zoniet loopt hij het risico op verbreking door het
Hof van Cassatie.202 Indien er geen wettelijke verplichtingen voor een bepaalde sector worden
opgelegd (zoals voor waterleidingen) en ook geen contractuele relatie tussen aannemer en
kabeleigenaar voorhanden is, dient de rechter steeds op soevereine wijze aan de hand van de
hem voorliggende en vaststaande feiten en omstandigheden eigen aan elke zaak, te oordelen
of de betrokken aannemer zich al dan niet heeft schuldig gemaakt aan een miskenning van de
algemene zorgvuldigheidsnorm.203
118. Het foutcriterium van de ‘normaal voorzichtige aannemer’ dient uiteraard ‘in abstracto’ te
worden beoordeeld, dus niet naar een mogelijke feitelijke realiteit van bijvoorbeeld
overwegend slordige aannemers, maar wel naar het beeld van wat een normaal voorzichtige
200
Zie M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 147-158 en de daarin vermelde rechtspraak: Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319; Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457; Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459; Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448; Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433; Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431. 201
M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52. 202
Cass. 27 oktober 1989, RW 1989-90, 619. 203
M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52.
- 57 -
aannemer ‘zou moeten doen’.204 In het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht
brengt elke fout (ook een lichte fout) in principe aansprakelijkheid met zich mee.205
119. De analyse met betrekking tot het foutbegrip bij leidingschade concentreert zich rond de
specifieke verplichtingen van de aannemer. Op deze verplichtingen wordt dieper ingegaan.
II.Verplichtingen van de aannemer
120. Algemeen wordt aanvaard dat artikel 1382 BW ingevuld wordt door de wettelijke
verplichtingen in de verschillende sectoren.206 De fout van de uitvoerder van werken moet dus
geëvalueerd worden in het licht van die wettelijke verplichtingen.207
De voorzorgsplicht van de aannemer met betrekking tot ondergrondse kabels en leidingen kan
in feite worden opgesplitst in drie afzonderlijke verplichtingen: 1° de lokalisatie- of
raadplegingsverplichting, 2° de lokalisatieverplichting en 3° het plegen van overleg met het
nutsbedrijf.208 De inhoud die aan deze verplichtingen wordt gegeven, is sterk bepaald door de
rechtspraak en rechtsleer.209
Afgezien van de goede bewaking van hun belangen in de wetgeving door de
nutsmaatschappijen, is het niet zo verwonderlijk dat deze verplichtingen aan de aannemers
worden opgelegd: ten eerste is het redelijk dat wie nieuwe werken wil realiseren, de bestaande
204
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328. 205
Het Belgisch recht inzake causaliteit beperkt zich ertoe na te gaan of de fout een conditio sine qua non, een noodzakelijke voorwaarde, was van het schadegeval. Zou de schade niet onstaan zijn zonder de fout, dan is deze laatste een noodzakelijke voorwaarde voor de schade. Wie een fout begaat die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is aansprakelijk voor deze laatste. Er wordt geen verder onderscheid gemaakt naargelang een noodzakelijke voorwaarde een grotere of kleinere rol heeft gespeeld in het schade geval. Ook fouten dien slechts een beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toevallige onvoorziene of abnormale gebeurtenissen. Alle noodzakelijke voorwaarden zijn, voor wat het causaal verband betreft, equivalent. 206
Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319; Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457; Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459; Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448; Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433; Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431. 207
O.m. art. 192.02 AREI, art. 260 bis ARAB en art. 51 KB 28 juni 1971. 208
K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 234; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; L. Deridder en T. Vermeir, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 205. 209
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 7.
- 58 -
realisaties moet respecteren. Ten tweede worden de verbruikers, de producenten en het
algemeen belang geschaad door onderbrekingen van nutsleidingen. En een laatste reden is dat
de aannemers van nieuwe werken de kost van de te nemen voorzorgen kunnen incalculeren bij
hun prijsopgave.210
1. Informatie- of raadplegingsplicht
121. Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen volgt dat er op de aannemers een wettelijke
verplichting rust om – alvorens de werken aan te vatten – de staat van de ondergrond na te
gaan en alle noodzakelijke informatie in te winnen over de werfzone. Deze verplichting wordt in
de eerste plaats ingevuld door een raadplegingsverplichting, waarbij de aannemer de
liggingsplannen en eventuele bijkomende informatie moet opvragen bij de nutsbedrijven.211
Doet de aannemer dit niet, dan begaat hij onmiddellijk een fout in de zin van artikel 1382 BW
en is hij aansprakelijk voor de beschadiging.212
De verkregen plannen zijn één element in het geheel van de informatie waarover de aannemer
beschikt.213 Hij zal ook onder meer oog moeten hebben voor alle omgevingselementen op basis
waarvan de aanwezigheid van een leiding kan blijken, zoals bijvoorbeeld een stedelijke
omgeving, de aanwezigheid van een militaire installatie214, of een hoogspanningscabine215.216
De aannemer zal steeds de voorzorg nemen om schriftelijk de plannen van de ondergrondse
210
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328. 211
Cass. 27 oktober 1978, Pas. 1979, 246; Cass. 7 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 9; Gent 5 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 94, noot P. FONTAINE; Kh. Kortrijk 9 juli 1981, BFE 1982, afl. 1, 6, noot; Rb. Charleroi 8 oktober 1997, Iuvis 1998, 907; Rb. Brugge 19 januari 1998, Iuvis 1998, 912; Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 323, noot; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 91. 212
L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 205; M. DEBAENE en A. VAN
GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; NEUT, N., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 53, met verwijzingen naar rechtspraak. 213
N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92. 214
Luik 18 april 1968, T.Aann. 1971, 252. 215
Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1147. 216
L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276.
- 59 -
kabels en leidingen aan te vragen bij de eigenaar van de ondergrondse installaties.217 De
procedure voor de planaanvraag is intussen vereenvoudigd door de invoering van het KLIP en
het KLIM.218
122. Voor elektrische leidingen is deze informatieplicht voorzien in artikel 260 bis van het
Algemeen Reglement op Arbeidsbescherming (ARAB)219 en artikel 192.02, a van het Algemeen
Reglement op Elektrische Installaties (AREI)220. Artikel 260 bis ARAB legt aan de aannemer de
concrete voorzorg op om de eigenaar van de grond, de overheid die de openbare weg beheert
en de eigenaar van de kabel te raadplegen. Artikel 192.02, a AREI herhaalt op dit vlak artikel
260 bis ARAB.
Voor gasdistributieleidingen wordt de informatieplicht afgeleid uit artikel 51 KB 28 juni 1971221
dat de aannemers van werken oplegt om “de nodige matregelen te treffen om de veiligheid en
de goede staat der gasinstallaties te verzekeren”.
123. Uit de wetgeving en de rechtspraak volgt dat de plannen geen absoluut gegeven zijn, ze
hebben slechts een indicatieve en relatieve waarde en duiden meer op de aanwezigheid van
kabels dan op de ligging ervan.222 Enkel voor de gassector is een ondubbelzinnige en sluitende
wettelijke verplichting tot het opstellen van plannen voorhanden.223 Voor de overige sectoren
zijn deze plannen een sterke aanwijzing die moet worden aangevuld met bijkomend onderzoek,
wat lokalisatie kan impliceren. De raadplegingsplicht wordt daarom aangevuld met een
lokalisatieverplichting.224
217
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 38. 218
Zie infra deeltje hoopgevende initiatieven. 219
Ingevoerd bij KB 5 augustus 1978. 220
Ingevoerd bij KB 10 maart 1983. 221
Het koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 222
Luik 19 maart 1981, BFE 1982, afl. 12, 3, noot; Kh. Brugge 15 februari 1994, Iuvis 1994, 280, noot; Rb. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. 223
Artikel 42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 224
T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276.
- 60 -
2. Lokalisatieplicht
124. De aannemer mag zich niet vergenoegen met het louter opvragen en lezen van de
plannen.225 Indien er uiterlijke tekenen aanwezig zijn, die het vermoeden doen rijzen dat er in
het traject van de werken nutsvoorzieningen aanwezig zijn, dient de aannemer – vooraleer de
graafwerken aan te vatten – tot lokalisatie over te gaan om de juiste ligging en diepte van de
kabels vast te stellen.226 De aannemer moet de werkelijke ligging van de ondergrondse
leidingen nagaan op grond van zijn algemene zorgvuldigheidsverplichting.227 Deze
lokalisatieplicht wordt als het ware verheven tot tweede concretisering van de in acht te nemen
zorgvuldigheidsnorm bij werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen.228
2.1. Afhankelijk van de sector
125. De draagwijdte van de lokalisatieplicht is afhankelijk van de aard van de nutsleiding.
126. Bij gasvervoerleidingen moet tussen de uitvoerder van werken en de
gasvervoersmaatschappij overleg worden gepleegd over de methode van plaatsbepaling van de
leiding.229 Werken in de nabijheid van zulke leidingen mogen slechts uitgevoerd worden nadat
door peilingen de ligging ervan bepaald is en alle maatregelen ter beveiliging en instandhouding
ervan genomen zijn.230
127. Voor de elektriciteitsleidingen is de lokalisatieverplichting uitdrukkelijk opgenomen in
artikel 260 bis ARAB en artikel 192.02 AREI. Artikel 260 bis ARAB legt de aannemer een
raadgevingsplicht op. En in spoedgevallen dient hij minstens de kabel vooraf te lokaliseren. De
bepaling van artikel 260 bis ARAB kon zo geïnterpreteerd worden dat lokalisatie van elektrische
leidingen alleen vereist was indien raadpleging van de eigenaar van de leiding niet had kunnen
plaatsvinden. Er ontstond zodoende verwarring. Intussen is de wetgever tussengekomen met
het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). Artikel 192.02 AREI herneemt
225
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 151; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht:
Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92; N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156. 226
Antwerpen, 31 maart 1982, RW 1983-84, 89; Gent 4 februari 1994, RW 1995-96, 1236; Brussel 4 maart 1996, Iuvis 1996, 605; Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181; W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 40. 227
Rb. Antwerpen 5 februari 1999, Iuvis 2004, 1335; Rb. Luik 30 september 2003, Iuvis 2005, 1451. 228
Vred. Leuven 22 november 1982, BFE 1983, afl. 2, 4, noot. 229
Artikel 2 Raadplegingsbesluit. 230
Art. 4 Raadgevingsbesluit.
- 61 -
integraal de tekst van artikel 260 bis ARAB, maar voegt er na de omschrijving van de
verplichtingen nog aan toe: “afgezien van deze raadpleging mag met de uitvoering van werken
slechts begonnen worden na lokalisatie van kabels”. Door deze toevoeging stelt de wetgever
duidelijk dat de lokalisatie van de leidingen altijd verplicht is. Zelfs indien de aannemer beschikt
over de liggingsplannen of andere inlichtingen over de ligging van de kabels en
niettegenstaande de aanwezigheid van merktekens op het terrein, mogen de voorgenomen
werken slechts worden begonnen na lokalisatie van de kabels.231
128. Voor de andere sectoren zijn geen wetteksten voorhanden die uitdrukkelijk een peilings-
of lokalisatieplicht opleggen. Toch is de lokalisatie ook hier een belangrijk element bij de
beoordeling van de algemene zorgvuldigheidsplicht. Zo legt de wettekst voor de
gasdistributieleidingen de lokalisatie niet uitdrukkelijk op. De lokalisatieverplichting wordt
evenwel afgeleid uit de verplichting om de nodige maatregelen te treffen om de veiligheid en
goede staat van de installaties te verzekeren zoals voorzien in artikel 51 KB 28 juni 1971. Indien
de aannemer deze veiligheidsmaatregelen nalaat te nemen en desgevallend de gasleiding
beschadigt, begaat hij ook een fout in de zin van artikel 1382 BW.
2.2. Wijze van lokalisatie
129. De rechtsleer maakt een onderscheid tussen “intellectuele” en “materiële” lokalisatie.
Intellectuele lokalisatie geschiedt door de kabel te lokaliseren volgens de gegevens van de
medegedeelde plannen. Onder materiële lokalisatie verstaat men het lokaliseren van het
werkelijk verloop van de kabel door middel van peilingen.232 Sommige rechtspraak acht de
materiële lokalisatie slechts nodig wanneer er uitwendige aanwijzingen bestaan die erop wijzen
dat een ondergrondse kabel zich bevindt in het tracé van de werken.233 Nochtans gaat het
merendeel van de rechtspraak ervan uit dat de lokalisatieverplichting die rust op de aannemer
zowel een intellectuele als een materiële lokalisatie omvat, los van de al dan niet aanwezigheid
van uitwendige aanwijzingen.234
231
Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, I, 484. 232
D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 15; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 13; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 93. 233
Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350; Rb. Antwerpen 25 mei 2000, T.Aann. 2000, 353; K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 234. 234
Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139; Luik 23 juni 1982, Het Bouwbedrijf 25 februari 1983, 18; Kh. Namen 4 mei 1993, Iuvis 1997, 645; Vred. Zottegem 13 juli 1996, T.Aann. 1997, 46, noot B. VAN LIERDE; N.
- 62 -
130. Dat lokalisatie door peilingen op het terrein die moet gebeuren behoort tot de technieken,
de regelen van het goede vakmanschap van een aannemer. De lokalisatie- en
raadplegingsverplichting zijn ook opgenomen in de ‘Praktische leidraad ter voorkoming van
schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’.235
131. De lokalisatieverplichting moet in nauwe relatie gezien worden met de plannen die
verkregen zijn van de nutsbedrijven en met de feitelijke kenmerken van het terrein. Het
opleggen van een lokalisatieplicht mag niet impliceren dat de aannemer zicht moet
vergewissen van elk mogelijke afwijking in het tracé van een leiding. Wanneer alle normale
voorzorgsmaatregelen genomen zijn, zoals het opvragen van de plannen, het contact opnemen
met het nutsbedrijf en het doorvoeren van regelmatige peilingen, kan hij niet verplicht worden
tot het nemen van buitensporige maatregelen.236 Zo hoeft hij niet aan de hand van langdurige
en kostbare peilingen het gebrek aan nauwkeurige plannen te compenseren.237
3. Plegen van overleg
132. In het kader van het ARAB heeft het Hof van Cassatie reeds herhaaldelijk benadrukt dat de
consultatieverplichting van de aannemer verder reikt dan het opvragen van plannen.238 De
aannemer moet ook overleg plegen met het nutsbedrijf en zich samen beraden over de te
nemen maatregelen.239
DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156 en de hierbij verwijsde rechtspraak; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 93. 235
N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156; X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 236
Vred. Louveigné 3 november 1998, T.Aann. 1999, 44, noot. 237
L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 211; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 95. 238
Cass. 1 maart 1985, RW 1985-86, 801. 239
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 153; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 97; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 9.
- 63 -
De rechtspraak gaat ervan uit dat het opvragen de plannen en het lokaliseren van de leiding
soms niet voldoende is.240 In bijzondere omstandigheden zoals wanneer de effectieve
lokalisatie van de kabel moeilijkheden meebrengt of onmogelijk is241 of wanneer peilingen
uitwijzen dat de kabels zich niet op de aangeduide plaats bevinden242, eist sommige
rechtspraak dat ter plaatse vertegenwoordigers van het nutsbedrijf ontboden en/of
geraadpleegd worden, ongeacht bepaalde aanduidingen op de plannen en ongeacht de
aanwezigheid van merktekens.243 Het is dus in zo’n omstandigheden aan de aannemer om
contact op te nemen met de verdeler en om dan zijn vragen voor te leggen en eventueel samen
met de verdeler de plaats van de kabels te zoeken.
Een aannemer is echter niet altijd verplicht om een vertegenwoordiger van het nutsbedrijf te
ontbieden bij afwezigheid van duidelijke plannen. De nutsbedrijven zijn immers van bij de
eerste vraag naar informatie verplicht om alle nodige en nuttige informatie te verstrekken om
tot lokalisatie van de leidingen te kunnen overgaan.244 Het ontbieden van een
vertegenwoordiger ter plaatse heeft niet tot doel de voorafgaande gebrekkige
informatieverlening door de nutsmaatschappij te dekken.245
III. Onoverwinnelijke onwetendheid of dwaling
1. Rechtvaardigingsgrond
133. Wanneer er een schadegeval in de nabijheid van een leiding heeft voorgedaan en de
schadelijder kan een foutieve gedraging vanwege de aannemer, schade en oorzakelijk verband
bewijzen, dan is de aannemer persoonlijk aansprakelijk. Een manier voor de aannemer om zich
240
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 9. 241
Gent 4 oktober 1996, Iuvis 1999, 1008; Bergen 24 november 1997, Iuvis 1998, 891; Rb. Leuven 4 oktober 1996, Iuvis 2000, 1183; Vred. Enghezée 20 januari 2003, Iuvis 2005, 1474. 242
Kh. Brussel 11 december 1993, Iuvis 1999, 1015. 243
T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek
bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 10. 244
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor
nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 212; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 10. 245
A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630.
- 64 -
van zijn aansprakelijkheid te bevrijden, is het aantonen van onoverkomelijke ontwetendheid of
onoverwinnelijke dwaling.246
Wat dient te verstaan onder ‘onoverwinnelijke onwetendheid’? Nergens wordt een definitie
van dit begrip gegeven.247 Onoverwinnelijk dwaling is een grond van rechtvaardiging. Dwaling is
een doorslaggevende verkeerde voorstelling van de realiteit of een onwetendheid en kan zowel
op de feiten als op het objectieve recht betrekking hebben. Indien de dwaling onoverwinnelijk
(onoverkomelijk) is, kan men de persoon in wiens hoofde de dwaling bestaat, het
schadeverwekkende gedrag niet aanrekenen.248
Of een aannemer zich al dan niet in een situatie van onoverwinnelijke onwetendheid bevindt, is
een feitenkwestie.249 Om uit te maken of de dwaling al dan niet onoverwinnelijk is, hanteert de
rechtspraak het zorgvuldigheidscriterium. Er wordt nagegaan of de persoon die zich op de
dwaling beroept, deze dwaling heeft begaan zoals elke andere redelijke en voorzichtige
persoon die zich in dezelfde situatie bevindt. Met andere woorden: zou ieder ander redelijk en
voorzichtig persoon die zich in dezelfde situatie bevindt, zich vergist hebben? Hieruit blijkt ook
meteen dat het inroepen van een onoverwinnelijke dwaling slechts zin heeft bij de overtreding
van een wettelijk gebod of verbod. In het andere geval, bij toetsing aan de algemene
zorgvuldigheidsnorm, leidt de vaststelling dat ook een normaal zorgvuldig persoon in de
gegeven omstandigheden een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid zou hebben gehad,
immers meteen tot het besluit van de afwezigheid van fout.250
246
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 279. 247
W. ABBELOOS, “De onoverwinnelijke onwetendheid in bouwzaken” (noot bij Kh. Gent 9 oktober 1991), TGR 1992, 49. 248
I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden, ...” in X., Buitencontractuele
aansprakelijkheid – Reeks Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2004, 29-40. 249
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14. 250
G. JOCQUÉ, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva
(2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, randnr. 53-57.
- 65 -
2.Rechtspraak - toepassingen
134. Of de aannemer zich al dan niet in een situatie van onoverwinnelijke dwaling bevindt,
hangt af van feiten in concreto. De rechter heeft dus een grote beoordelingsmarge, waardoor
rechtspraak op dit vlak zeer belangrijk is. We onderscheiden twee hypotheses waarbij een
situatie van onoverwinnelijke onwetendheid voor de aannemer mogelijk is. De eerste
hypothese is deze waarbij de aannemer helemaal geen informatie heeft verkregen over de
leidingen in de ondergrond en de tweede hypothese is de situatie waarbij de aannemer wel
degelijk plannen van de ondergrond heeft ontvangen maar waarbij deze afwijken van de
werkelijkheid. Ook een eventuele fout van het nutsbedrijf kan dit leiden tot een
aansprakelijkheid van het nutsbedrijf die een eventuele aansprakelijkheid van de aannemer
geheel of gedeeltelijk kan compenseren.
2.1. De aannemer krijgt geen informatie over de leidingen in de ondergrond
135. Zo kan de aannemer zich van zijn aansprakelijkheid bevrijden indien de aannemer er
rechtmatig op kon vertrouwen dat er geen leidingen in de ondergrond aanwezig zijn en zal hem
geen schuld treffen wanneer er toch schade optreedt.251 De rechter kan bijvoorbeeld besluiten
dat er geen aansprakelijkheid is wanneer het nutsbedrijf op de betroffen plaats geen melding
heeft gemaakt van de aanwezigheid van leidingen, hetzij via plannen hetzij op een andere
wijze, en wanneer er uit geen enkel omgevingselement de aanwezigheid van leidingen kon
worden afgeleid.252 Deze omgevingselementen zijn in de eerste plaats wettelijke merktekens of
de ruimtelijke situering van de werken ( bijvoorbeeld werken in een verlaten gebied).
Onoverwinnelijke onwetendheid is niet bewezen indien de aannemer, los van enige andere
overweging, door waarneming van om het even welke aanwijzing kon veronderstellen dat er
ondergrondse leidingen aanwezig waren op de plaats waar de werken werden uitgevoerd.253
Het is dan ook zo indien er bijvoorbeeld een hoogspanningscabine in de buurt van een
beschadigde kabel staat, dan sluit dit de onoverwinnelijke dwaling uit.254 De aannemer kan
immers weten dat er dan in de buurt ook kabels aanwezig zijn.255
251
Brussel 2 december 1993, T. Aann 1998, 13. 252
Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. 253
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155; A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630. 254
Kh. Brugge 19 april 1994, Iuvis 1999, 1020. 255
Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1174.
- 66 -
Zo kan de aannemer geen fout worden verweten wegens het beschadigen van ondergrondse
kabels, indien tijdens een voorafgaande werkvergadering afspraken werden gemaakt en de
aannemer ervan mocht uitgaan dat alle kabels op de plaats van de werken verwijderd, dan wel
verplaatst zouden zijn.256
De verplichting tot voorafgaandelijke lokalisatie van een ondergrondse kabel rust op degene die
de werken effectief uitvoert. Indien de aannemer niet tot lokalisatie overgaat begaat hij een
fout wegens schending van artikel 1382 BW en artikel 192 AREI. Indien de bouwheer geen
informatie verstrekt over de ligging van de kabel of de hoofdaannemer heeft nagelaten de
plannen mee te delen aan de onderaannemer, blijft de lokalisatieplicht van de aannemer die de
werken effectief uitvoert bestaan. Deze situatie maakt geen onoverwinnelijke dwaling uit.257
2.2.De verkregen plannen wijken manifest af van de werkelijkheid
136. Een gehele of gedeeltelijke bevrijding van aansprakelijkheid ten voordele van de
aannemer is mogelijk wanneer de verkregen plannen afwijken van de werkelijkheid. Dit kan het
geval zijn wanneer het geen lichte afwijkingen betreft die door het uitvoeren van peilingen
kunnen worden opgespoord, of wanneer de afwijkingen naar het oordeel van de rechter buiten
de toegelaten tolerantie vallen, ondanks de afwezigheid van peilingen.258 Wanneer de
liggingsplannen dus grove afwijkingen vertonen ten opzichte van de feitelijke situatie zou dit
een reden kunnen zijn om de aannemer van zijn aansprakelijkheid te bevrijden.259 Toch wordt
dit tot dusver niet gemakkelijk door de rechtbanken aanvaard.260 De aannemer wordt niet
vrijgesteld door het inroepen van onoverwinnelijke dwaling wanneer hij nagelaten heeft
bijkomende plannen op te vragen of voorafgaandelijk te lokaliseren.261
Anderzijds moeten bepaalde afwijkingen van de plannen met de werkelijke toestand op het
terrein aanvaard worden. Deze afwijkingen zijn niet van aard om de aansprakelijkheid van de
aannemer volledig uit te sluiten. Dergelijke afwijkingen kunnen verband houden met de diepte
van de leidingen, hun ligging ten opzichte van de plannen of het feit dat de werken doorgaan in
256
Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. In casu ging het om ondergrondse telefoonkabels die beschadigd werden. 257
Gent. 2 juni 1995, Iuvis 1997, 635. 258
Kh. Brussel 7 november 1991, T.Aann. 1998, 25 en Kh. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. 259
Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. 260
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155. 261
Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415.
- 67 -
de buurt van gevoelige installaties zoals cabines of vaste installaties.262 De aannemer wordt niet
vrijgesteld door het inroepen van onoverwinnelijke dwaling wanneer hij nagelaten heeft
bijkomende plannen op te vragen of voorafgaandelijk te lokaliseren, tenzij manifeste
afwijkingen tussen de plannen en de werkelijkheid.263
137. Wat manifeste afwijkingen zijn wordt door de rechter in concreto beoordeeld. Als we
willen weten wat manifeste afwijkingen zijn die de aannemer niet moet aanvaarden, moeten
we de rechtspraak terzake onderzoeken. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen
afwijkingingen in de horizontale ligging van de kabel of leiding en afwijkingen inzake de
diepteligging.
Effectieve lokalisatie en voldoende peilingen maken de opsporing van de kabel of leiding
mogelijk, waardoor lichte afwijkingen moeten worden aanvaard door de aannemer. Een
afwijkende diepteligging van 50 cm264, 80 cm265 en 145 cm266 en horizontale afwijkingen van
160 cm267 en 220 cm268 kunnen niet aan de basis liggen van een onoverwinnelijke dwaling.
Afwijkingen van 2 m269, 3 m270, 5 m271 of 9 m272 zijn volgens de rechtspraak manifeste
afwijkingen die niet moeten verwacht worden door de aannemer en deze kunnen dus zorgen
voor een situatie van onoverwinnelijke dwaling in hoofde van de aannemer. Wanneer de
peilingen worden uitgevoerd en de resultaten overeenkomen met de liggingsplannen van de
kabels en nadien toch een kabel wordt geraakt, maakt bij het uitvoeren van de werken een
afwijking van meer dan 20 cm, een onoverwinnelijke dwaling uit voor de aannemer zodat hem
geen fout treft.273 Ook wanneer de aannemer op die plaats onvoorzienbaar geconfronteerd
wordt met een kabel op slechts 20 com diepte, maakt deze omstandigheid voor hem een
onoverkomelijke dwaling nopens de feiten uit, die voor hem een rechtvaardigingsgrond vormt
die hem van iedere civiele aansprakelijkheid jegens eiser bevrijdt.274
262
T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 279. 263
Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. 264
Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181. 265
Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, afl. 28, 1415. 266
Brussel 16 mei 1997, Iuvis 2000, 1170; Rb. Leuven 21 september 1995, Iuvis 1997, 649. 267
Rb. Turnhout 3 maart 1997, Iuvis 1998, 903. 268
Antwerpen 29 maart 1995, Iuvis 1996, 507. 269
Kh. Gent 13 mei 2009, T.Aann. 2009, afl. 3, 264, noot W. ABBELOOS. 270
Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. 271
Vred. Hamme 5 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 331, noot. 272
Kh. Gent 6 maart 2002, TGR 2002, afl. 3, 135. 273
Gent 25 april 1997, TGR 1998, 4. 274
Vred. Westerlo 30 mei 1997, T.Aann. 1999, 385.
- 68 -
138. Evenwel dient er rekening gehouden te worden met het redelijkheidscriterium inzake
peilingen en lokalisatie van kabels en leidingen zodat van een aannemer niet kan worden
verwacht dat hij de peiling na iedere gegraven meter zou herhalen. De aannemer die alle
mogelijke redelijke voorzorgen heeft genomen en peilingen heeft uitgevoerd, kan niet
aansprakelijk worden gesteld voor de aan de kabels toegebrachte beschadigingen wanneer
deze zich niet op de gebruikelijke en reglementair voorgeschreven diepte bevinden.275
2.3. Onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij
139. Het louter veroorzaken van schade aan een leiding door een aannemer impliceert niet
automatisch dat hij aansprakelijk is. Evenmin volgt uit het loutere afwijken van plannen met de
realiteit op het terrein een automatische, volledige bevrijding van zijn aansprakelijkheid. Ook
een eventuele fout van het nutsbedrijf moet beoordeeld worden aan de hand van de concrete
gegevens van de zaak. Hierbij kan onder meer rekening gehouden worden met de
belangrijkheid van de afwijking, het belang van de leiding, de ouderdom van de plannen of het
aantal werken die op dezelfde plaats zijn uitgevoerd of recente herstellingen die zijn
aangebracht. Wanneer de afwijkingen te wijten zijn aan de onzorgvuldigheid van de
nutsmaatschappij – afwijkingen die buiten de normale tolerantiegrens vallen – kan dit leiden
tot een aansprakelijkheid van het nutsbedrijf die een eventuele aansprakelijkheid van de
aannemer geheel of gedeeltelijk kan compenseren.276
B.2. De aannemer als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW
140. Een aannemer kan eveneens aansprakelijk gesteld worden indien schade veroorzaakt
wordt door zaken die hij onder zijn bewaring heeft. Artikel 1384, eerste lid BW bepaalt dat
iemand aansprakelijk is, niet alleen voor de schade veroorzaakt door de eigen daad, maar ook
voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan of
van zaken die men onder zijn bewaring heeft.
De toepassing van artikel 1384, eerste lid BW sluit de toepassing van artikel 1382 BW niet uit.
De persoon die aansprakelijk is als bewaarder van een gebrekkige zaak, kan tegelijkertijd
aansprakelijk zijn voor zijn persoonlijke fout die medeoorzaak is van de geleden schade. Het is
voor de schadelijder soms nuttig zijn vordering zowel op grond van artikel 1382 BW als op
grond van artikel 1384, eerste lid BW te steunen, in die zin dat op grond van artikel 1382 BW
275
Kh. Brussel 31 januari 2007, T.Aann. 2007, afl. 2, 168; T.Aann. 2008, afl. 2, 181. 276
T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 280. Zie bijvoorbeeld: Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 323, noot.
- 69 -
nog andere personen dan enkel de bewaarder van de gebrekkige zaak kunnen worden
aangesproken. De bewaarder en de derde worden dan in solidum veroordeeld.
141. Voor de toepassing van artikel 1384, eerste lid BW is vereist dat de aannemer als de
bewaarder van de schadeverwekkende zaak kan worden beschouwd en vervolgens dat deze
zaak gebrekkig is. In het algemeen kan men stellen dat een persoon bewaarder is van een zaak
indien hij van die zaak voor eigen rekening gebruikmaakt, het genot ervan heeft of voor het
behoud ervan zorgt, met recht van toezicht, leiding en controle.277 De aannemer kan geacht
worden de bewaker te zijn van de ganse werf met alle zaken daarop. Zo is de aannemer de
bewaarder van de bouwmaterialen en machines die zich bevinden op de werf. Hij is ook de
bewaarder van het bouwwerk zelf tot aan de voorlopige oplevering.
Voor de aansprakelijkheid van de bewaarder is bovendien vereist dat de zaak die de schade
heeft veroorzaakt, aangetast is door een gebrek. Een gebrek wordt door het Hof van Cassatie
omschreven als een abnormaal kenmerk van de zaak waardoor ze in bepaalde omstandigheden
schade kan veroorzaken.278
B.3. De aannemer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW
142. De aannemer kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor de fouten van personen
over wie hij het toezicht en de leiding heeft.279 Artikel 1384, derde lid BW bepaalt: “De
meesters en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor de schade door hun dienstboden
en aangestelden veroorzaakt in de beding waartoe zij hen gebezigd hebben”. Het volstaat dat
de fout van de aangestelde geschiedt gedurende de dienst of daar eenvoudigweg mee verband
houdt, zelfs indien dit onrechtstreeks of occassioneel is.280
277
Brussel 27 april 1977, Pas. 1978, II, 4. 278
Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 66; Cass. 29 september 1988, Arr.Cass. 1988-89, 122; Cass. 19 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 496; Cass. 28 november 1991, Arr.Cass. 1991-92, 284; Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992-93, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1992-93, 493. 279
W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS
(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 701; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 91; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 64. 280
Cass. 28 februari 1978, Pas. 1978, I, 741; Antwerpen 8 maart 1989, RW 1991-92, 920; Bergen 6 november 1985, De Verz. 1986, 733 en Luik 26 november 1986, JLMB 1987, 719.
- 70 -
I. Aangestelden/werknemers - onderaannemers
143. De aannemer is als aansteller aansprakelijk voor de schade die verooraakt wordt door een
fout van zijn aangestelden. Aangestelden zijn zij die in ondergeschikt verband werk uitvoeren
voor een ander. Het begrip aangestelde is dus ruimer dan dat van werknemer. Alle werknemers
zijn aangestelden, maar niet omgekeerd. Het volstaat dat tussen de dader en de aansteller281
een feitelijke band van ondergeschiktheid bestaat. Deze verhouding van ondergeschiktheid
bestaat zodra een persoon zijn gezag en toezicht op daden van een ander in feite kan
uitoefenen.282
De hoofdaannemer kan in beginsel niet als aansteller van zijn onderaannemers beschouwd
worden, noch van de aangestelden van deze onderaannemer, aangezien de onderaannemer
zelfstandig te werk gaat en niet in een ondergeschikt verband staat ten opzichte van de
hoofdaannemer.283 We kunnen dus concluderen dat in principe de onderaannemer geen
aangestelde is van de hoofdaannemer zodat deze laatste t.a.v. derden ook niet aansprakelijk
kan zijn voor de fouten van de onderaannemer.284
Indien de onderaannemer daarentegen feitelijk in ondergeschikt verband werkt, dit is onder
het gezag, de leiding en het toezicht van de hoofdaannemer, is deze laatste aansprakelijk voor
de tijdens de werken gemaakte fouten.285 Een contractuele bepaling in de relatie
hoofdaannemer-onderaannemer, zoals een exoneratiebeding, mag tussen deze partijen wel
geldig zijn maar kan geen nadeel toebrengen aan derden, zoals een nutsbedrijf.286
281
Aanstellers zijn diegenen die aangestelden aanstellen en die dit voor eigen rekening doen. 282
Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181. 283
Het bestaan van een onderaannemeingsovereenkomst sluit een band van ondergeschiktheid in de zin van artikel 1384, eerste lid BW uit. Zie rechtspraak: Brussel 3 oktober 1988, RGAR 1989, nr. 11553; Brussel 21 november 1989, RGAR 1991, nr. 11888; Luik 31 maart 1992, JLMB 1993, 1298; Antwerpen 13 mei 1997, T.Aann. 1998, 366; Brussel 21 april 1999, Iuvis 2000, 1179; Vred. Sint-Gilles 10 juni 1981, T.Vred. 1987, 111; Kh. Hasselt 16 december 1991, Iuvis 1998, 892; Rb. Veurne 6 februari 2003, Iuvis 2005, 1444. W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en
verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 701; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 93; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een
actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 64. 284
Uitzonderlijk kan een onderaannemer wel als een aangestelde beschouwd worden, meer bepaald indien de hoofdaannemer niet enkel een bevoegdheid tot toezicht heeft inzake het doel van het werk en de middelen om dit te bereiken, maar ook inzake de concrete manier waarop de werken worden uitgevoerd. Zie bijvoorbeeld: Brussel 5 oktober 1951, Res Jura Imm. 1953, 191. 285
Vred. Beringen 24 mei 1996, Iuvis 2000, 1199. 286
Kh. Charleroi 9 april 1998, Iuvis 2000, 1194; Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2000, 1208.
- 71 -
II. Onweerlegbaar vermoeden – objectieve aansprakelijkheid
144. Artikel 1384, derde lid BW legt ten laste van de aanstellers een bijzondere
aansprakelijkheid die gebaseerd is op een vermoeden van fout in de aanstelling of bewaking.
Dit gevestigde aansprakelijkheidsvermoeden is onweerlegbaar. De werkgever kan zich niet
bevrijden door aan te tonen dat hij geen fout heeft begaan bij de keuze van de aangestelde en
ook niet bij het toezicht van diens werkzaamheden, en evenmin door aan te tonen dat hij de
onrechtmatige daad van zijn aangestelde niet kon voorzien of verhinderen. De werkgever kan
zich slechts bevrijden door aan te tonen dat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van
dit artikel. Dit kan hij door te bewijzen dat de aangestelde geen fout heeft begaan in oorzakelijk
verband met de schade, ofwel dat de fout geen verband houdt met de uitoefening van zijn
functie, ofwel dat de schade een andere oorzaak vindt, met name overmacht, de fout van een
derde of de fout van de benadeelde.287 Men kan eigenlijk nog moeilijk spreken van een echte
foutaansprakelijkheid, aangezien de fout van de aansteller niet meer ter sprake komt. Hij is
steeds aansprakelijk zodra de aangestelde een fout begaat ‘in zijn bediening’. In feite staat men
hier voor een vorm van objectieve aansprakelijkheid.
III. Persoonlijke aansprakelijkheid van de aangestelde/werknemer
145. De fout van de aangestelde dient te worden getoetst aan de zorgvuldigheidsnorm van de
artikelen 1382 – 1383 BW. Indien de aangestelde een werknemer is, moet er rekening
gehouden worden met de immuniteit van artikel 18 van de Wet op de arbeidsovereenkomsten
(WAO)288. De persoonlijke aansprakelijkheid van een werknemer voor schade bij de uitvoering
van de overeenkomst toegebracht aan derden wordt door artikel 18 WAO beperkt tot gevallen
van bedrog, zware schuld of gebruikelijke lichte schuld. Deze bepaling beïnvloedt echter niet de
aansprakelijkheid van de aansteller op grond van artikel 1384, derde lid BW. De werknemer is
niet meer aansprakelijk voor zijn lichte of occasionele fout, ook niet ten opzichte van een
schadelijdende derde, die zicht noorzakelijkerwijs zal moeten richten naar de werkgever.
146. De aansteller die de derde heeft vergoed kan wel een regres uitoefenen tegen zijn
aangestelde. In het geval van een fout van een werknemer beperkt artikel 18 WAO de
aansprakelijkheid van de werknemer jegens zijn aansteller op dezelfde wijze als jegens derden.
Ingeval van een opzettelijke fout, een zware fout of een gewoonlijke voorkomende lichte fout
zal de schadelijder zich naar de werknemer kunnen richten en zal de werkgever, voorzover deze
287
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en
expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 92. 288
BS 22 augustus 1978.
- 72 -
zou zijn aangesproken door de schadelijder, een regresvordering kunnen uitoefenen tegen zijn
werknemer.289
2.2. Nutsmaatschappijen
A. Foutaansprakelijkheid: artikel 1382 – 1383 BW
147. Ook het nutsbedrijf kan door een foutieve gedraging geheel of gedeeltelijk aansprakelijk
zijn voor de veroorzaakte schade. Ingvolge de specifieke wetgeving worden er op de schouders
van de nutsbedrijven eveneens verplichtingen opgelegd. Indien zij niet voldoen aan deze
verplichtingen begaan zij een fout in de zin van artikel 1382 – 1383 BW.
1. Verschaffen van correcte informatie
148. Tegenover de informatieplicht van de aannemer staat de verplichting van de
nutsmaatschappijen om aan de aannemer alle nodige en/of nuttige inlichtingen te verstrekken
betreffende de precieze ligging van hun ondergrondse kabels en leidingen om mogelijke
ongevallen te vermijden.290 De nutsmaatschappijen moeten er over waken dat zij de aannemer
correcte informatie bezorgen.291
Deze verplichting houdt in elk geval in dat de nutsmaatschappijen de beschikbare plannen
moeten overmaken aan de aannemer wanneer hen daarom wordt gevraagd.292 Het overmaken
van de plannen impliceert niet dat de nutsbedrijven een volledig exhaustief ondergronds
kadaster moeten aanleggen, maar wel dat ze in staat moeten zijn om de gegevens mee te delen
die zij in het kader van hun activiteiten verzamelen.293 In beginsel zijn de nutsbedrijven niet
gehouden een plannenregister op te stellen dat exhaustief aangeeft waar de kabels en
leidingen zich bevinden, maar de aansprakelijkheid van de aannemer wordt in principe wel
beoordeeld aan de hand van de relevantie van die plannen.294 Artikel 42 van het KB van 28 juni
289
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en
expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 93-94. 290
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12. 291
D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. 292
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 65-81. 293
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; Y. HANNEQUART, noot onder Kh. Bergen 25 maart 1982, JT 1984, 710. 294
Cf. Antwerpen 4 november 1997, RW 1999-2000, 48; Vred. Tienen 13 augustus 2001, T.Aann. 2001, 335.
- 73 -
1971 voorziet voor de gasbedrijven uitdrukkelijk de verplichting om plannen van de ligging van
de uitgevoerde leidingen op te stellen. De plannen moeten onder meer het traject en de diepte
van de leidingen weergeven.
Wat betreft de elektriciteitsleidingen moet de eigenaar van de kabel, overeenkomstig artikel
188.05 AREI, steeds de plannen ter beschikking hebben of de nodige aanduidingen kunnen
geven om de plaats van de kabel te situeren. Het nutsbedrijf beschikt over een termijn van
zeven werkdagen om de gevraagde inlichtingen mede te delen aan iedereen die gemachtigd is
om werken in de nabijheid van de leidingen uit te voeren.
149. Hoewel aan de plannen geen absolute waarde mag worden toegekend en de absolute
juistheid ervan in de praktijk moeilijk zal kunnen worden gegarandeerd, dient het nutsbedrijf er
toch zorg voor te dragen dat de aan de aannemer verstrekte informatie zo volledig en accuraat
mogelijk is.295 Aan de hand van de kwaliteit, de actuele waarde en de relevantie van de
overgemaakte gegevens zal de eventuele aansprakelijkheid van het nutsbedrijf worden
beoordeeld.296 Zo kan een nutsmaatschappij (mede)aansprakelijk worden gesteld wegens het
overleggen van verkeerde informatie of de verkeerde plannen.297
De aannemer moet wel rekening houden met kleine verschillen tussen de plannen en de
werkelijke ligging van de kabels, voorzover deze binnen redelijke grenzen vallen. Tussen het
plan en de werkelijke ligging van de kabel kunnen er altijd lichte afwijkingen voorkomen.
Leidingen en kabels kunnen zich in de loop der tijd verplaatsen omwille van diverse factoren
zoals voorafgaande werkzaamheden en het zich zetten van kabels.298
De rechtspraak gaat er in het algemeen van uit dat de inhoud van de overgemaakte plannen
slechts een indicatieve en relatieve waarde heeft. Het overmaken van de plannen ontslaat de
295
Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350; Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323; Kh. Hasselt 23 september 2003, RW 2005-06, afl. 13, 511. K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en
Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81. 296
K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 236; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14. 297
Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269; K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 236 – 237; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81; 298
D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 16; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15.
- 74 -
aannemer dus niet van de verplichting om de grootste voorzichtigheid te betrachten.299
Evenwel duiken er echter meer en meer stemmen op in de rechtspraak die ingaan tegen
bovenvermelde stelling. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Gent in een arrest van 10 maart
2000 dat de bewering van de nutsmaatschappij dat een plan enkel een indicatie geeft over de
aanwezigheid van een kabel, zonder dat de aannemer op het plan mag vertrouwen, niet kan
worden gevolgd. Anders zou het aanvragen en vervolgens overhandigen van de plannen geen
enkele zin hebben.300
150. Op de nutsmaatschappijen rust eveneens de verplichting om de liggingsplannen inzake
kabels en leidingen – zonodig elke keer na uitvoering van werken – te corrigeren en aan te
passen.301 De aansprakelijkheid van de nutsmaatschappij kan dus in het gedrang komen
wanneer zij niet de nodige voorzichtigheid aan de dag legt bij het corrigeren en het aanpassen
van de plannen. Zo oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen in een vonnis van 9
juni 1998 dat van de nutsmaatschappijen een uiterste voorzichtigheid mag worden verwacht en
dat zij bij het minste risico zelf de nodige peilingen moeten uitvoeren teneinde te controleren
of de werkelijke ligging van de leidingen nog overeenstemt met hun plannen.302 Deze strekking
in de rechtspraak en rechtsleer gaat er bijgevolg van uit dat de plannen verstrekt door de
nutsmaatschappij hun auteurs binden.303 Debaene en Van Grunderbeek sluiten zich aan bij
deze strekking. Zij menen immers dat anders oordelen er zou op neerkomen dat er geen enkele
reden is om plannen op te stellen, dan wel dat er aan de opgestelde plannen geen enkele
waarde kan worden gehecht. De nutsmaatschappijen dienen als monopolist in staat te zijn om
correcte en geactualiseerde plannen af te leveren, desnoods door hiertoe zelf steeds opnieuw
de nodige peilingen uit te voeren. Het gaat immers niet op om de aannemer over te leveren
aan de willekeur van de nalatige kabeleigenaar.304
151. De nutsmaatschappij kan aansprakelijk worden gesteld omwille van de verkeerde plannen
te hebben overgeleverd aan de aannemer305, maar ook indien zij deze plannen zeer laattijdig
299
Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139; Gent 5 oktober 1995, RW 1997-98, 950; Kh. Charleroi 3 mei 1996, Iuvis 1997, 758. 300
Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. 301
K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 237; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15. 302
Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49, noot M. NEUT. 303
M.A. FLAMME, “De la rencontre de canalisations et de câbles au cours de travaux publics”, JT 1966, 113. 304
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15. 305
Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269; Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514.
- 75 -
aan de aannemer overmaakt306. De nutsmaatschappij draait ook zelf op voor de schade
wanneer zij meer dan twee maanden wacht om dan uiteindelijk onvolledige plannen op te
sturen307, of wanneer zij geen gevolg geeft aan het herhaaldelijk verzoek van de aannemer om
een persoon af te vaardigen om de ligging van de leidingen te helpen bepalen308. De aannemer
die in de onmiddellijke omgeving van een elektrische kabel grondwerken uitvoert zonder
voorafgaande raadpleging van de nutsmaatschappij en zonder lokalisatie van de kabels begaat
geen fout wanneer blijkt dat op de plannen die hij had opgevraagd geen enkele aanduiding
voorkwam die de aanwezigheid van een kabel liet vermoeden.309
2. Het correct plaatsen van kabels en leidingen
152. Op de nutsmaatschappij rust naast de verplichting tot het verschaffen van correcte
informatie ook een verplichting tot het correct plaatsen van de kabels en leidingen. De
nutsmaatschappijen moeten bij de plaatsing van hun kabels en leidingen de nodige
zorgvuldigheid aan de dag leggen en erover waken dat deze derwijze worden geplaatst dat zij
niet bij de minste verstoring worden beschadigd. De kabels moeten voldoende diep worden
geplaatst en desgevallend voorzien zijn van de nodige bescherming.310 De nutsmaatschappij
moet derhalve voldoende diepte waarborgen en zorgen voor een voldoende aanduiding door
uitwendige merktekens.311
Hierbij kunnen we een voorbeeld uit de rechtspraak geven waarbij in casu de kabel niet was
afgeschermd, noch op een reglementaire diepte was gelegen, noch was voorzien van een
beschutting vervaardigd uit duurzaam en stevig materiaal. Deze inbreuken in hoofde van de
eigenaar van de kabel maken een fout uit. In casu had tevens de aannemer zijn raadplegings –
en lokalisatieplicht niet nageleefd zodat de aansprakelijkheid voor de kabelbeschadiging bij
helften werd verdeeld.312
153. De nutsmaatschappijen dienen zich daarbij in de eerste plaats te houden aan de wettelijke
en reglementaire verplichtingen ter zake. Reglementen zoals het AREI bevatten evenwel maar
306
Cass. 23 juni 2005, TBO 2005, 228, met noot K. CALCOEN. 307
Gent 4 maart 1976, TBO 2005, 269. 308
Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514. 309
Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. 310
M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 16. 311
Vred. Landen 22 november 1995, Iuvis 1997, 673. 312
Kh. Gent 14 november 2001, TGR 2002, afl. 3, 140.
- 76 -
een minimaal aantal voorzorgsmaatregelen en leggen geen algemeen geldend criterium op.313
Bijgevolg dienen de nutsmaatschappijen naast dergelijke reglementen de algemene
zorgvuldigheids- en voorzichtigheidsverplichting in acht te nemen.314
De wetgever heeft alleen minimumdieptes voorzien voor de aanleg van nutsleidingen die een
gevaar kunnen opleveren voor arbeiders of omwonenden, zoals ontploffingsgevaar
(gasleidingen) of elektrocutie (elektrische leidingen). Inzake telefoonleidingen, TV distributie
enzovoort is er geen minimum ingravingsdiepte opgelegd.315
154. Wat betreft de elektriciteitssector bestaan er bijzondere wettelijke en reglementaire
verplichtingen inzake de plaatsing van kabels en leidingen. Artikel 187 AREI bevat bepalingen
inzake de diepte van ondergrondse elektriciteitskabels. Elektrische ondergrondse hoog- of
laagspanningskabels moeten op een diepte van ten minste 0,60 m onder het maaiveld worden
geplaatst, behalve indien het technisch onmogelijk is, waarbij zij dan wel moeten beschermd
worden door een doorlopend omhulsel of een omhulsel met ineenschuifbare of overlappende
voegen. Hoogspanningskabels van de tweede categorie moeten vanaf 1 januari 1983 op een
diepte van tenminste 1 meter worden geplaatst.316 Daarnaast leggen de artikelen 182-186 AREI
beschermingsmaatregelen op onder meer tegen rechtstreekse aanraking van kabels. Bovendien
moet volgens de artikelen 188.01-188.04 AREI de aanwezigheid van een ondergrondse kabel in
beginsel op zichtbare en duurzame wijze aangeduid worden door een merkteken. Artikel
188.05 AREI verplicht de eigenaar van een kabel bovendien te allen tijde de plannen ter
beschikking te hebben of hij moet bij ontstentenis hiervan de nodige aanduidingen kunnen
geven om de plaats ervan te bepalen. Binnen een termijn van zeven werkdagen, te rekenen
vanaf de ontvangst van de aanvraag die hem ter zake wordt toegestuurd, moet hij deze
inlichtingen verstrekken aan om het even wie gemachtigd is om werken uit te voeren in de
nabijheid van de kabel. De militaire overheid kan zich evenwel om redenen van militaire
veiligheid verzetten tegen de toepassing van deze bepaling van de installaties die zij gebruikt of
die op haar domein liggen.317
Gelijkaardige verplichtingen worden opgelegd door artikel 233 ARAB voor installaties voor
transport en verdeling van elektrische energie die zich bevinden binnen de omheining van een
313
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82. 314
Cass. 7 januari 1999, Arr. Cass. 1999, 9. 315
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 331. 316
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 44. 317
Art. 188.06 AREI.
- 77 -
als gevaarlijk, ongezond of hinderlijke geklasseerde inrichting in de zin van het ARAB, hetzij van
een bij artikel 28 ARAB bedoelde inrichting. Gelet op de markeringsverplichting kan de
nutmaatschappij niet worden verweten de kabel niet op haar plannen te hebben vermeld.318 De
nutsmaatschappij is evenmin gehouden tot een proactieve verplichting om de aannemer in
kennis te stellen van de aanwezigheid van de kabel wanneer deze laatste hiernaar niet heeft
geïnformeerd bij de nutsmaatschappij.319
155. Voor het vervoer van gasleidingen bepaalt art. 39 van het Koninklijk Besluit van 11 maart
1966 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van
installaties voor gasvervoer320 dat de leidingen op een ingravingsdiepte van ten minste 0, 80 m
moeten gelegd worden. De ingravingsdiepte wordt tussen de bovenste beschrijvende van de
leidingen en het maaiveld gemeten. Deze minimumdiepte bedraagt 1 meter wanneer de leiding
een weg kruist. Onder de railvoet van de spoorbanen en onder de wegen met druk verkeer
bedraagt de ingravingsdiepte ten minste 1,20 m. Wanneer de leiding met een beschermende
mantelbuis omringd is, wordt de ingravingsdiepte vanaf de bovenste beschrijvende van de
mantelbuis gemeten. In de gebieden met diepe grondbewerking wordt de leiding op zodanige
diepte gelegd dat zij door de grondbewerkingen niet kan worden beschadigd. Wanneer de
ondergrondse leiding in de nabijheid van andere ondergrondse werken is gelegd, moet tussen
de dichtstbijzijnde delen der twee installaties een afstand van ten minste 0,20 op de
kruispunten en 0,40 m bij evenwijdige loop bestaan. Overal waar het mogelijk is worden deze
afstanden vergroot, inzonderheid in de nabijheid van omvangrijke kunstwerken, ten einde voor
elk kunstwerk de risico’s die gepaard gaan met de uitvoering aan werken van het nabije
kunstwerken, zoveel mogelijk te beperken. Wanneer de bij dit artikel bepaalde
minimumafstanden niet kunnen worden nageleefd of wanneer de aard der vervoerde
producten in de andere ondergrondse werken het vereist, worden bijzondere
voorzorgsmaatregelen getroffen om de leiding te beschermen.321
Artikel 53 van hetzelfde besluit322 bepaalt dat de ondergrondse leidingen tegen uitwendige
corrosie beschermd worden door middel van een ononderbroken bekleding, met voldoende
eigenschappen op gebied van resistiviteit, hechting, plasticiteit en mechanische weerstand voor
318
Cass. 27 oktober 1978, Arr. Cass. 1978-79, 233. 319
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82-83. 320
BS van 16 maart 1966. 321
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 44-45. 322
KB 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer.
- 78 -
de temperatuur waaraan de leidingen gedurende het leggen en het exploiteren blootgesteld
zijn.323
156. Ook het Raadplegings- en informatiebesluit legt aan de nutsbedrijven bijzondere
verplichtingen op inzake het verstrekken van informatie aan opdrachtgevers, ontwerps en
aannemers. Uit dit besluit kan mijns inziens ook de verplichting voor de nutsbedrijven worden
afgeleid om mee te werken aan het overleg waartoe de opdrachtgevers, ontwerpers en
aannemers gehouden zijn.324
Inzake de gasdistributieleidingen moeten de hogedrukleidingen en –dienstleidingen en de
middendrukleidingen en –dienstleidingen categorie C worden gelegd op de door art. 39 van het
Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 vastgestelde minimumdiepte. De minimum
ingravingsdiepte van de andere leidingen en dienstleidingen bedraagt ten minste 0, 60 m
gemeten tussen de bovenste beschrijvende van de leiding en het maaiveld of het wegdek. De
bedekking van deze dienstleidingen mag plaatselijk minder bedragen. Onder de railvoet van de
spoorbanen bedraagt de ingravingsdiepte ten minste 1,20 m. wanneer de leiding met een
beschermende mantelbuis gemeten. 325
157. Bovendien is de gasverdeler gehouden exacte plannen op te stellen die overeenkomen
met de uitgevoerde leidingen.326 De plannen moeten tijdens de duur van de exploitatie up-to-
date worden gehouden. Deze plannen bevatten de volgende gegevens: het tracé, de
ingravingsdiepte van de leiding, de vaste van buiten uit zichtbare punten ten opzichte waarvan
de plaats van de leiding bepaald is, de middellijn, de wanddikte en de materiaalsoort van de
leiding en de aard van haar bekleding zo die bestaat.327
323
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 45. 324
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82-83. 325
Art. 16 KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS van 15 september 1971. 326
Artikel 42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en exploitatie van installies voor gasdistributie. 327
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82-83.
- 79 -
3. Tijdige verplaatsing van de kabels
158. De nutsmaatschappij neemt het risico dat ze zelf moet opdraaien voor de schade aan haar
kabels indien zij niet tijdig gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de aanbestedende
overheid om deze te verplaatsen. De aannemer is niet aansprakelijk voor de schade die bij een
normale uitvoering van het werk wordt toegebracht aan de leiding die het verlengde van de
aangelegde weg ligt en die, op verzoek van de aanbestedende overheid, diende verplaatst te
worden vóór de aanvang van de werken, indien de nutsmaatschappij geen enkele maatregel
heeft genomen, hetzij om de leiding tijdig te verplaatsen, hetzij om de aannemer te
verwittigen, hetzij om de werken te laten stilleggen.328
159. Daarnaast kan de nutsmaatschappij, die met een belangrijke vertraging of helemaal geen
gevolg geeft aan het verzoek om haar kabels te verplaatsen, haar aansprakelijkheid op het spel
zetten. Inderdaad, komt het regelmatig voor dat het niet of niet tijdig verplaatsen van de kabels
door de nutsmaatschappij, de aannemer verplicht zijn werken geheel of gedeeltelijk te
onderbreken, hetgeen uiteraard een belangrijke schade met zich meebrengt. Hij kan naargelang
de omstandigheden deze schade verhalen op de nutsmaatschappijen of op de aanbestedende
overheid, die op haar beurt deze kosten zal terugvorderen van de nalatige nutsmaatschappij.329
160. Wat betreft de kosten van de verplaatsing, bepaalt art. 25, § 2 AVV dat de kosten voor de
eventuele verlegging en terugplaatsing van kabels en leidingen, waarop bij grond-, graaf- of
baggerwerken kan worden gestuit, ten laste zijn van de aannemer, voor zover deze kosten niet
op de eigenaars van die kabels en leidingen berusten. Verschillende bijzondere wetten voorzien
inderdaad dat de kosten voor de verplaatsing van kabels en leidingen ten laste zijn van de
betrokken nutsmaatschappijen.330
B. Het nutsbedrijf als bewaarder: artikel 1384, eerste lid
161. De buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van artikel 1384, eerste lid BW komt
slechts in het gedrang wanneer schade wordt veroorzaakt door een zaak. Deze wetsbepaling is
in beginsel zowel van toepassing op roerende goederen als op onroerende goederen.331 Ook
een samengesteld geheel kan een zaak zijn in de zin van artikel 1384, eerste lid BW.332 Aan het
begrip zaak wordt dus een ruime betekenis gegeven. Op grond van de ruime interpretatie van
328
Antwerpen 30 juni 1981, RW 1981-82, 1625 en Antwerpen 10 februari 1982, RW 1982-83, 1410. 329
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 47. 330
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 47. 331
Cass. 24 mei 1945, Arr.Verbr. 1945, 161; Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98. 332
Cass. 2 maart 1995, Arr.Cass. 1995, 263.
- 80 -
het begrip ‘zaak’ in de zin van artikel 1384, eerste lid BW kan worden gesteld dat deze
wetsbepaling ook van toepassing kan zijn op ondergrondse constructies.333
Op grond van artikel 1384, eerste lid BW kan vergoeding worden gevorderd voor schade die
werd veroorzaakt door zaken die men onder zijn bewaring heeft. De schadelijder moet
aantonen dat er sprake is van een zaak waarvan een bepaalde persoon de bewaarder is, dat
deze zaak is aangetast door een gebrek en dat dit gebrek de oorzaak van de schade is.334
1. De bewaarder
162. Alleen degene die bewaarder was van de gebrekkige zaak op het moment van het
schadegeval, kan op grond van artikel 1384, eerste lid BW aansprakelijk worden gesteld voor de
schade die door de zaak werd veroorzaakt. De bewaarder van de zaak in de zin van artikel 1384,
eerste lid BW is de persoon die de zaak in feite, voor eigen rekening gebruikt, ervan geniet of ze
onder zich houdt met de mogelijkheid er leiding, controle en toezicht op uit te oefenen.335 De
bewaring van de zaak veronderstelt met andere woorden dat een persoon initiatieven kan
nemen om het lot van de zaak te bepalen, waarbij anderen erkennen dat hij daartoe de macht
heeft.
Niet de juridische toestand is determinerend maar wel de feitelijke, concrete situatie op het
moment van het schadeverwekkend feit. De vraag wie als bewaarder moet worden
aangemerkt, is dus een feitenkwestie die door de rechter moet worden beoordeel rekening
houdend met alle omstandigheden van de zaak.336 Zo is de eigenaar van een zaak niet
noodzakelijk de bewaarder ervan, ook al is dat dikwijls wel het geval. Diegene die het feitelijk
genot van de zaak heeft en er toezicht en controle op kan uitoefenen, dient als bewaarder te
worden aanzien en kan aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door de zaak werd
veroorzaakt.337
333
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 65-66. 334
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 153. 335
Cass. 25 maart 1943, Arr.Verbr. 1943, 68; Cass. 15 december 1967, Arr.Cass. 1968, 551; Cass. 18 april 1975, Arr.Cass. 1975, 917; Cass. 26 juni 1980, Arr.Cass. 1980, 1362; Cass. 7 mei 1982, Arr.Cass. 1982, 1102; Cass. 11 oktober 1985, Arr.Cass. 1986, 172; Cass. 4 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1050; Cass. 29 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 264; Cass. 24 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 562; Cass. 25 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 183. 336
Cass. 25 maart 1999. Arr.Cass. 1999, 183. 337
Rb. Brugge 8 januari 1996, Iuvis 1997, 751.
- 81 -
163. De rechtbanken te Mechelen en Antwerpen oordeelden dat de verdeler van gas niet
beschouwd kan worden als bewaarder (in de zin van art. 1384, eerste lid BW) van de gasmeter
die zich in een woonhuis bevindt. In dezelfde zaak werd ook geoordeeld dat een gebrek van de
meter niet aanvaard kan worden wanneer deze bij de plaatsing geen enkel lek vertoonde en
bovendien volgens de gerechtsdeurwaarder een vreemde oorzaak van de gasexplosie niet is uit
te sluiten.338
Zo dient ook de eigenaar van een elektriciteitscabine in te staan voor het onderhoud en de
bewaking ervan. Als bewaarder van de zaak is hij aansprakelijk voor de schade geleden naar
aanleiding van een stroomonderbreking veroorzaakt door een rat die in de cabine is
binnengedrongen. Het feit dat ook de verdeler deze cabine gebruikt, maakt van deze laatste
nog geen bewaarder in de zin van art.1384, eerste lid BW.339
2. Een gebrek
164. De zaak moet bovendien een gebrek vertonen. Hieronder wordt verstaan elk abnormaal
kenmerk van de zaak waardoor zij in bepaalde omstandigheden aan derden schade kan
veroorzaken.340 Voor de toepasselijkheid van artikel 1384, eerste lid BW moet het gebrek van
de zaak niet noodzakelijk een intrinsiek kenmerk van de zaak betreffen of een inherent element
dat zich voordoet buiten ieder toedoen van een derde.341 Het volstaat dat de structuur van de
zaak is aangetast.342 Evenmin is vereist dat het gebrek blijvend is343, noch dat het gebrek de
zaak ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe ze bestemd is.344
165. Een gebrek in de zaak moet door de feitenrechter in concreto worden beoordeeld.345 Dit
betekent dat de feitenrechter per geval op basis van de concrete omstandigheden en feiten van
338
Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-98, 1293; Rb. Antwerpen 2 december 1997, Iuvis 1999, 982. 339
Gent 11 december 1998, Iuvis 2001, 1232. 340
Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98; Cass. 27 november 1969, Arr.Cass. 1970, 306; Cass. 23 september 1971, Arr.Cass. 1972, 88; Cass. 3 mei 1974, Arr.Cass.1974, 989; Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1986, 66; Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 2 september 1993, Arr.Cass. 1993, 658; Cass. 1 maart 1996, Arr.Cass 1996, 214; Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174; Cass. 30 januari 2003, RW 2006-07, 855; Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. 341
Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 342
Cass. 2 september 1993, Arr. Cass. 1993, 658. 343
Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 17 januari 2003, RW
2005-06, 1174; Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 344
Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. 345
Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT.
- 82 -
de zaak zal moeten aangeven waarom een bepaald kenmerk van een zaak al dan niet een
gebrek van die zaak uitmaakt.346
We kunnen hierbij het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 26 september 2005347
vermelden inzake een energiekabel die doorslaat. Een energiekabel die doorslaat, m.a.w.
waarvan de bestaande verbindingsmof is gekraakt en die zodoende elektrische verliesstromen
of zwerfstromen afscheidt, vertoont een abnormaal kenmerk dat van aard is om schade aan
derden te veroorzaken of te kunnen veroorzaken. Bijgevolg is dergelijke energiekabel door een
gebrek in de zin van artikel 1384, eerste lid BW aangetast en is de bewaarder (de eigenaar van
de kabel) aansprakelijk voor de schade.
2.3. De architect
A. Contractuele aansprakelijkheid
A.1. Algemeen
166. Artikel 4, eerste lid van de Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van
het beroep van architect348 legt aan de bouwheer de principiële verplichting op om een beroep
te doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plannen en de
controle op de uitvoering der werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is.
De analyse van de aansprakelijkheid van de architect dient in de eerste plaats te vertrekken van
de verplichtingen die op de architect rusten: conceptie van het bouwwerk en controle op de
werken. Evenwel heeft deze controle veeleer betrekking op de tijdige en conforme vooruitgang
van de werken, dan op de concrete uitvoeringshandelingen van de aannemer. Binnen dit kader
dient de architect de nodige aandacht te heben voor de veiligheid op en van de bouwplaats.349
De architect kan ook contractueel worden aangesproken voor de beschadiging van
ondergrondse kabels, leidingen en constructies wanneer hij heeft nagelaten het terrein te
onderzoeken, dan wel informatie in te winnen bij de nutsbedrijven.350 Bovendien is de architect
gehouden controle uit te oefenen op de uitvoering van de werken. Wanneer de architect
346
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 68. 347
Brussel 26 september 2005, Res jura Imm. 2006, afl. 1, 5. 348
BS 25 maart 1939. 349
W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS
(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 703. 350
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72.
- 83 -
tijdens de periodieke werfcontroles de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen
vaststelt, moet hij erop toezien dat de aannemer de nodige bewarende maatregelen treft om
schade aan deze kabels en leidingen te vermijden.351
A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes
167. Ook op basis van de praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse
installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken moeten de ontwerpers van bij het
begin van de ontwerpfase rekening houden met de gevolgen die kunnen voortvloeien uit de
aanwezigheid van ondergrondse installaties op en rond de werf.352 De ontwerper moet alle
nodige schikkingen treffen om de plannen van de nutsbedrijven op te vragen.
168. De praktische leidraad opgesteld door het Departement Leefmilieu van de Vlaamse
Gemeenschap legt aan de ontwerpers van in het stadium van het opstellen van het
inplantingsplan onder meer nauwkeurig omschreven verplichtingen op om informatie (onder
meer de liggingsplannen van bestaande en geplande installaties en algemene en bijzondere
richtlijnen voor de uitvoering van werken in de nabijheid van die installaties) in te winnen bij de
vergunninghouders die installaties bezitten in de zone van de voorgenomen werken. De
ontwerpers moeten de ontvangen gegevens in overleg met de vergunninghouders onderzoeken
en hun voorontwerp eventueel bijsturen.353
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid
B.1. In het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht: artikelen 1382-1383 BW
169. De schadelijdende derden dienen derhalve naast het bestaan van de schade, steeds aan te
tonen dat de ontwerpers een fout hebben begaan in de zin van de artikelen 1382-1383 BW en
dat deze fout in een oorzakelijk verband staat met de geleden schade.
De ontwerpers kunnen onder meer door derden worden aangesproken wanneer wordt
aangetoond dat zij in het kader van hun ontwerp- en controleverplichting niet de nodige
voorzorgen hebben genomen om te vermijden dat door het oprichten van ondergrondse
351
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72. 352
X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 353
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 73-74.
- 84 -
constructies schade wordt veroorzaakt aan derden. Bij het onderzoek naar miskenning van de
zorgvuldigheidsplicht kan de feitenrechter ook rekening houden met de inhoud van de
contractuele verplichtingen die inzake ontwerp en controle op de ontwerpers rusten.354
B.2. De architect als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW
170. In beginsel zal de architect niet kunnen worden beschouwd als de bewaarder van de werf
in de zin van artikel 1384, eerste lid BW.355
B.3. Foutloze burenhinder: art. 544 BW
171. De ontwerpers zijn vreemd aan de banden van het nabuurschp en kunnen dus niet
worden aangesproken wegens fouloze burenhinder.356
2.4. De bouwheer
A. Contractuele aansprakelijkheid
A.1. Algemeen
172. In haar hoedanigheid van opdrachtgever van de werken, zal de bouwheer de nodige
maatregelen treffen om de uitvoering van het werk mogelijk te maken en te
vergemakkelijken.357 Dit behoort tot de elementaire verplichtingen van elke opdrachtgever in
het algemeen. Hiertoe behoort in de eerste plaats een informatieplicht in verband met de
gegevens, waarvan zij zelf goed op de hoogte is of moet zijn, en die de aannemer zullen in staat
stellen om de werken op een correcte wijze uit te voeren. Aldus zal een aanbestedende
overheid, ook wanneer zij zelf geen nutsmaatschappij is, aan de aannemer kennis geven van de
354
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80; VAN GERVEN, W., en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 346-247. 355
K. UYTTERHOEVEN, “De aansprakelijkheid van de architect”, in X., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 857; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 356
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 357
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 34; W. GOOSSENS, Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge Die Keure, 2003, nrs. 979-1004; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 53.
- 85 -
kabels en leidingen, die haar eigendom zijn en die zich in het tracé van de door haar
opgedragen werken kunnen bevinden.358
Deze mededeling moet spontaan gebeuren, bij voorkeur via een vermelding in het lastenboek,
zodat de aannemer niet om deze inlichtingen hoeft te verzoeken. De aannemer moet zich
inderdaad informeren bij de gemeente om te vernemen welke nutsmaatschappijen op haar
grondgebied beschikken over ondergrondse kabels en leidingen, desgevallend rechtstreeks bij
de nutsmaatschappijen zelf, indien hij redelijkerwijze kan vermoeden dat zij kabels bezitten in
het tracé van de werken. Maar het kan voorkomen dat de aanbestedende overheid geen
nutsmaatschappij is, en toch zelf ook kabels of leidingen op haar domein bezit, waarvan de
gemeente niet op de hoogte is. In die omstandigheden is het maar normaal dat zij de aannemer
over het bestaan van deze leidingen informeert. Men kan de aannemer niet verwijten zich niet
te hebben ingelicht bij de aanbestedende overheid zelf over het bestaan en de ligging van haar
eigen kabels, zeker niet wanneer er daaromtrent geen specifieke indicaties aanwezig zijn.
173. Het is ook de aanbestedende overheid, die er moet over waken dat allerlei nutsleidingen,
die de uitvoering van de werken zouden kunnen belemmeren, tijdig verplaatst worden door de
eigenaars ervan. Enkel de overheid beschikt over de bevoegdheid om de nutsmaatschappij te
verplichten haar kabels en leidingen te verplaatsen. De aanbestedende overheid moet bijgevolg
de nodige maatregelen treffen om er voor te zorgen dat de aannemer zijn werken kan
uitvoeren. Hierbij kunnen we het voorbeeld geven waarbij de aannemer geen fout kan worden
verweten wegens het beschadigen van ondergrondse kabels, indien tijdens een voorafgaande
werkvergadering afspraken werden gemaakt en de aannemer ervan mocht uitgaan dat alle
kabels op de plaats van de werken verwijderd, dan wel verplaatst zouden zijn.359
174. Het is een toepassing van de verplichting van elke opdrachtgever om de uitvoering van het
werk mogelijk te maken. Het Hof van Beroep te Antwerpen bevestigde in een recente zaak dat
“de overheid de wettelijke verplichting en de verantwoordelijkheid heeft om het bevel te geven
aan de concessiehouder om te leidingen te verplaatsen. Het Vlaams Gewest had ten deze
derhalve ook de verplichting er voor te zorgen dat de termijnen waartoe zij zich had verbonden
werden nageleefd. Indien de wettelijke concessionaris de leidingen niet tijdig verplaatst, dient
het opdrachtgevend bestuur de noodzakelijke maatregelen van ambtswege te nemen en dient
358
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 34; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 54. 359
Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. In casu ging het om ondergrondse telefoonkabels die beschadigd werden.
- 86 -
het in ieder geval in te staan voor de gevolgen van de onmogelijkheid waarin de aannemer zich
bevindt om de werken aan te vatten of te beëindigen”.360
A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes
175. Ook de ‘praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties
tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’, legt aan de opdrachtgever een informatieplicht
op met betrekking tot de waarschijnlijke aanwezigheid van ondergrondse installaties.361
In artikel 2.1 van de praktische leidraad uitgewerkt door het Departement Leefmilieu en
Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt aan de opdrachtgevers
de verplichting opgelegd om de inschrijvers de nodige inlichtingen te verschaffen die hen in
staat stellen om in hun offertes rekening te houden met de aanwezigheid van ondergrondse
installaties.362
B. Buitencontractuele aansprakelijkheid
B.1. Aansprakelijk voor eigen daad: artikelen 1382 – 1383 BW
176. De opdrachtgever kan onder meer door een schadelijdend nutsbedrijf worden
aangesproken op grond van de artikelen 1382-1383 BW wanneer hij de aannemer en de
architect niet op de hoogte brengt van de hem bekende aanwezigheid van ondergrondse kabels
en leidingen. Dit geldt in het bijzonder wanneer werken worden uitgevoerd op het privéterrein
van de opdrachtgever.363
B.2. De bouwheer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW
177. De aanstelling in de zin van art. 1384, derde lid BW is zoals reeds werd aangeduid een
feitenkwestie (uitoefening van gezag, controle, ...). Het is mogelijk dat tussen enerzijds de
aannemer en/of architect en anderzijds de bouwheer sprake is van aanstelling, met name
wanneer de architect en/of aannemer in ondergeschiktheid werken, volgens de instructies van
de bouwheer. Deze situatie doet zich voor ingeval van door de overheid opgedragen
(openbare) werken. De overheid laat zich daarbij vertegenwoordigen door een ingenieur of
360
Antwerpen 28 oktober 2003, RW 2004-05, 1183. 361
X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 362
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 54. 363
K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 56.
- 87 -
architect en behoudt zich een controlerecht voor op de uitvoering van de werken, des te meer
wanneer zij de mogelijkheid heeft om ambtshalve dringende veiligheidsmaatregelen en –
werken te doen uitvoeren.
B.3. De bouwheer als nabuur: schuldloze burenhinder: artikel 544 BW
178. De bouwheer kan in zijn hoedanigheid van eigenaar van de weg of grond ten opzichte van
de eigenaar van de kabels en leidingen, in wiens omgeving zij werken zullen laten uitvoeren,
worden aangesproken op grond van de schuldloze burenhinder. Ook door andere
schadelijdende buren is er een vordering t.a.v. de opdrachtgever-eigenaar op basis van de
schuldloze burenhinder mogelijk. De theorie van de burenhinder wordt in het volgende
hoofdstuk uitvoerig besproken.
2.5. Theorie van de burenhinder
A. Inleiding
179. In onze moderne samenleving is er meer en meer sprake van burenhinder. Verscheidene
factoren dragen hier toe bij: bewoningsdensiteit, het appartementsgebouw, de luchtvaart, het
plaatsen van communicatiemasten, enzovoort. Sommige hinder kan worden vermeden door
het nemen van de geschikte en voldoende voorzorgsmaatregelen. Dit neemt niet weg dat
bepaalde hinder onvermijdelijk blijft. Evenwel bestaan er grenzen en bepaalde abnormale
hinder kan niet worden geaccepteerd. Ook in het kader van werken in de nabijheid van
nutsleidingen kan een beroep worden gedaan op het leerstuk van de burenhinder. Sedert meer
dan twintig jaar bestaat er rechtspraak die de pretoriaanse beginselen van overmatige
burenhinder toepast ten voordele of ten nadele van nutsmaatschappijen, dus bijvoorbeeld
schade m.b.t. de aanleg van kabels en leidingen of vernieling van de kabel of leiding door
werken in de buurt.364 Men kan er dus niet meer aan voorbijgaan bij de bespreking van de
wettelijke grondslagen voor aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen.
364
Zie: L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333 – 335: Kh. Brugge 17 september 1985, inzake sv. IMEWO t/ nv D.K., AR 28.185 en Gent 2 december 1988 (zelfde partijen in graad van beroep), AR 27662/85; Rb. Brugge 9 december 1985 inzake S.V. IMEWO t/ RTT, AR 30.21; Rb. Ieper 26 maart 1986, M. t/ nv Intercom en nv D & M, AR 7092 en Gent 4 februari 1994 (zelfde partijen in graad van hoger beroep), AR 28.694/86; Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 367, noot J. KOKELENBERG; Kh. Kortrijk 18 november 1993, Gaselwest/ nv V. en BVBA S.A., AR 3620/96; Rb. Ieper, 3 juni 1994, Gaselwest/ H., AR 12.725; Vred. Kortrijk 28 december 1994, inzake Gaselwest/Belgacom/BVBA R., AR 38.784.
- 88 -
B. Fout- en schuldloze aansprakelijkheid
180. Er bestaan twee vormen van burenhinder, namelijk enerzijds de schuldige burenhinder op
basis van de aquiliaanse aansprakelijkheid en anderzijds de foutloze burenhinder (burenhinder
sensu strictu).365 Voor hinder (elke hinder, ook de geringste) die het gevolg is van een foutieve
gedraging zijn de artikelen 1382 en 1383 BW onverkort van toepassing waarbij de eigenaar die
schade lijdt t.g.v. werken uitgevoerd aan het aanpalende erf of pand de verantwoordelijke voor
de fout kan aanspreken. Hierbij moeten fout, schade en oorzakelijk verband worden
aangetoond. De fout dient noodzakelijk de oorzaak van de hinder te zijn. Tot een fout in de zin
van artikel 1382 BW kan besloten worden indien een inbreuk wordt gepleegd op de algemene
zorgvuldigheidsplicht. De maatstaf voor deze plicht is een normaal, zorgzaam en omzichtige
burger, die een voorzienbare en vermijdbare handeling stelde. Dit zal het geval zijn wanneer
bijvoorbeeld de vereiste voorzorgsmaatregelen niet werden genomen of fouten werden begaan
in de conceptie en/of uitvoering van het werk. De schadelijdende buurman kan in voorkomend
geval zijn actie richten tegen de bouwheer, architect en/of aannemer, die allen hebben
bijgedragen aan de fout om aldus hun in solidum veroordeling te bekomen van de gehele
schade.366 Hierbij geldt het beginsel van de integrale en volledige vergoeding. (Hiervoor verwijs
ik naar het deeltje hierboven inzake foutaansprakelijkheid van de aannemer, architect en
bouwheer)
181. Vaak is burenhinder echter het gevolg van een niet-foutieve gedraging. Evenwel werd het
snel duidelijk dat ook hier de schadelijdende buur over de mogelijkheid moest beschikken een
vergoeding te bekomen, weliswaar alleen indien de situatie een zekere ernst vertoont. Bij
gebrek aan enige duidelijke wettelijke regeling, werkten zowel de rechtsleer als de rechtspraak,
onder leiding van het Hof van Cassatie, geleidelijk aan de leer van de burenhinder op basis van
artikel 544 BW en het billijkheidsprincipe uit.367 Het recht op compensatie is gestut op het gelijk
recht van de twee buren en de verbreking van het evenwicht tussen twee naburige erven welk
evenwicht dient hersteld te worden. Het is dus gebaseerd op rechtsbanden die voortspruiten
uit de nabuurschap. De schade is te wijten aan het bouwen zelf, dus enkel aan de bouwheer die
de bouwwerkzaamheden liet uitvoeren. Volgens het Hof van Cassatie kunnen aannemers en/of
architecten niet worden aangesproken op grond van artikel 544 BW, omdat zij geen
365
W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS
(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 707. 366
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en
expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 95. 367
Twee beginselarresten: het schoorsteen- en het kanaalarrest: Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot J. DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. DALCQ.
- 89 -
rechtsbanden hebben die onstaan ten gevolge van “nabuurschap”.368 Evenwel staat deze
klassieke visie van het Hof van Cassatie recentelijk ter discussie (zie verder). Daarnaast bestaat
er een mogelijkheid voor de bouwheer om de aansprakelijkheid krachtens artikel 544 BW
contractueel over te dragen aan de aannemer.369
Op deze foutloze burenhinder gaan we verder op in.
C. Foutloze burenhinder in hoofde van de nabuur/bouwheer-eigenaar
182. De toegevoegde waarde van deze rechtsgrond blijkt vooral wanneer de fout moeilijk te
bewijzen is bijvoorbeeld wanneer één opdrachtgever meerdere aannemers heeft gelast en niet
duidelijk is welke van die aannemers de schade veroorzaakt heeft.370 Of wanneer de
aansprakelijke aannemer failliet is. Dan is een foutloze rechtsgrond die toelaat de
opdrachtgever te dagvaarden, natuurlijk welkom.371
In de twee beginselarresten van 1960 – het schoorsteenarrest (private werken) en het
kanaalarrest (publieke werken) - legde het Hof van Cassatie de fundamenten van de
burenhinderleer neer.372 Het Hof van Cassatie beval het herstel van burenhinder, zonder
vaststelling van welke fout ook, op grond van artikel 544 BW, met name op het principe van het
gelijkwaardig recht van buren op het genot van hun eigendom en derhalve op het behoud van
het evenwicht welke bestond tussen hun rexpectieve rechten, rekening houdend met de
normale lasten van het buurschap. Het Hof van Cassatie stelde dat hij die, zonder fout, het
evenwicht verbreekt en op die manier het eigendomsrecht van de buur aantast, gehouden is
tot schadevergoeding conform de traditie en het algemeen principe o.m. verwoord in artikel 11
van de Grondwet.373
368
Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Pas. 1965, I, 521. Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915; Pas. 1975, I, 934. 369
Zie infra. 370
Rb. Nijvel 2 mei 1994, Iuvis 1994, 253. 371
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333. 372
Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot J. DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. DALCQ. 373
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en
expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 96.
- 90 -
C.1. Toepassingsvoorwaarden
1. Hoedanigheid van nabuur
183. Voor de toepassing van de leer van de burenhinder is de hoedanigheid van nabuur vereist.
Het Hof preciseerde in zijn arrest van 6 april 1960 echter niet welke kwaliteit deze naburen
moeten hebben om beroep te kunnen doen op deze leer. Het liet enkel uitschijnen dat het om
een conflict tussen eigenaars moest gaan, maar sloot daarbij niet uit dat ook zandere personen
onder deze toepassing konden vallen. Al snel werd dan ook vanuit de rechtsleer de vraag
gesteld of ook andere titularissen dan de eigenaars op de evenwichtsleer beroep kunnen doen,
of aangesproken kunnen worden. Deze vaak gestelde vraag werd door het Hof van Cassatie
beantwoord in het arrest van 10 januari 1974: Een vordering wegens burenhinder kan worden
ingesteld tegen of door eenieder die titularis is van een attribuut van het eigendomsrecht.374
Dit begrip wordt bijzonder ruim opgevat. Enkel partijen die op basis van een persoonlijk of
zakelijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht beschikken, komen in aanmerking om
als buren te worden beschouwd. Vanzelfsprekend is de eigenaar hieraan onderworpen, het
gaat echter ook om de vruchtgebruiker375, huurder, erfpachter of opstalhouder.376
184. Voor het gebruik van de burenhinderleer is vereist dat de houder van een recht afgeleid
van het eigendomsrecht een daad of nalatigheid stelt in de exploitatie van dit recht
(bijvoorbeeld het laten uitvoeren van werken) waardoor overmatige hinder wordt veroorzakt
aan de naburige eigenaar van een onroerend goed. Nu is het net van ondergrondse
nutsleidingen op zichzelf een onroerend goed. Bovendien geniet de nutsmaatschappij rechten
afgeleid van het eigendomsrecht op het onroerend goed waar haar nutsleiding is gevestigd,
ongeacht of deze op grond van een erfienstbaarheid, een concessie of een overeenkomst in de
grond werd geplaatst.377
185. In vaste rechtspraak stelt het Hof van Cassatie dat aannemers en architecten niet kunnen
gehouden zijn tot compensatie wegens burenhinder.378 Zij blijven immers vreemd aan de
rechtsbanden die onstaan uit nabuurschap, en kunnen dus het evenwicht niet verbreken. Dat
dit standpunt van het Hof niet zo vanzelfsprekend wordt geacht, wordt later besproken.
374
Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488. 375
Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10. 376
W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS
(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 708. 377
L. VAN DORPE, “De wettelijke grondsalg van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333. 378
Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521; Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, 934.
- 91 -
2. Bovenmatige burenhinder
186. Voor de toepassing van de foutloze burenhinder is vereist dat er sprake is van
bovenmatige burenhinder. Hieronder wordt verstaan hinder die de gewone hinder uit
nabuurschap overstijgt, zodat het evenwicht tussen de naburige erven wordt verbroken. De
feitenrechter beslist soeverein of de hinder al dan niet een bovenmatig karakter heeft.379 Een
materiële beschadiging is niet vereist. Het volstaat dat het uitvoeren van de bouwwerken aan
de naburige eigenaar hinder toebrengt die de gewone burenhinder overschrijdt.380
187. Wanneer de bouwheer-opdrachtgever een overheid is, bijvoorbeeld een gemeentebestuur
gelden de regels onverkort. Ook overheden zijn compensatie verschuldigd ingeval van
bovenmatige hinder. Dit principe is uitdrukkelijk bevestigd door het Hof van Cassatie.381 Het
criterium van bovenmatige burenhinder is echter strenger wanneer de hinder wordt
veroorzaakt door een publieke overheid gelet op de specifieke taak van deze publieke overheid:
het algemeen belang behartigen. Wanneer de burenhinder wordt veroorzaakt door werken
uitgevoerd in opdracht van de overheid, dient de rechter niet alleen vast te stellen dat het
evenwicht tussen erven is verbroken (zoals bij hinder tussen particulieren), maar tevens dient
hij na te gaan of de omvang van de hinder die door deze overheidswerken wordt veroorzaakt,
de lasten overtreft die een burger in het algemeen belang verplicht moet dragen.382
3. Toerekenbaar
188. Sinds de cassatiearresten van 3 april 1998 en 12 maart 1999 moet de hinder ook
toerekenbaar zijn aan een gedraging of een nalaten van de titularis van een attribuut van het
eigendomsrecht.383 Evenwel bestaat over de draagwijdte van deze arresten onenigheid in
rechtspraak en rechtsleer.384
189. Indien er tegelijkertijd verschillende titularissen zijn van het eigendomsrecht, zoals een
eigenaar, een vruchtgebruiker, een huurder en een onderhuurder, wordt het moeilijk om te
weten wie nu aangesproken moet worden indien er sprake is van overlast. In zo’n situatie zal
dus moeten worden nagegaan aan wie de overlast toerekenbaar is. Deze overlast moet kunnen
379
Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, 480; Cass. 21 februari 1963, Pas. 1963, 687; Cass. 14 oktober 1976, Arr.Cass. 1977, 197. 380
Cass. 19 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 178. 381
Cass. 9 maart 1995, RW 1995-96, 402. 382
Cass. 1 oktober 1981, RW 1981-82, 2855; Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943; Cass. 24 november 1994, Pas. 1994, I, 1009. 383
Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140 en Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. 384
Zie infra.
- 92 -
worden teruggebracht tot een daad, een verzuim of enige gedraging, om toerekenbaar te
zijn.385
190. De problematiek van de toerekenbaarheid dient onderscheiden te worden van het
vereiste van causaal verband. Deze twee concepten situeren zich op een ander niveau. De
dominante rechtsleer duidt met de term ‘toerekenbaarheid’ het verband aan tussen de
bovenmatige hinder – in de zin van een schadeverwekkende gedraging of handeling – en een
bepaald persoon, terwijl het oorzakelijk verband de band beschrijft tussen de bovenmatige
hinder en de schade. Beide noties zijn onontbeerlijk om de juiste compensatieplichtige aan te
duiden. Vele autuers, waaronder Mostin, vereenzelvigen echter nog steeds de
toerekenbaarheid en het oorzakelijk verband.386 Auteurs zoals Stijns, Vuye, Romain en
Bouflette pleiten er dan ook voor om deze twee begrippen strikt gescheiden te houden, om zo
verdere verwarring te voorkomen.387 In een cassatiearrest van 24 april 2003, waarin het Hof
van Cassatie de toerekenbaarheid en het causaal verband afzonderlijk van elkaar nagaat, om
tot een conclusie te komen dat tot compensatie voor burenhinder kan worden beslist, wordt
het verschil tussen beiden duidelijk vooropgestelt.388
191. Wat betreft de draagwijdte van de twee cassatiearresten389 en de gevolgen voor het
begrip ‘toerekenbaarheid’, bestaat een duidelijke scheiding in de rechtsleer.
Enerzijds heb je de stelling van Stijns en Vuye. Zij beschouwen de draagwijdte van deze
cassatiearresten eerder beperkt. In navolging van de conclusie van procureur-generaal
Dumon390, stellen zij dat er reeds sprake is van toerekenbaarheid wanneer men bewaarder391 is
van het onroerend goed dat aan de basis ligt van de hinder, ook al gaat het om een accidentele
gebeurtenis. Wanneer de hinder dus niet kan worden teruggebracht tot een daad van een
385
N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 386
C. MOSTIN, Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 84-88. 387
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 264; J.F. ROMAIN, “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)” in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, 142-143; S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte,
limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005, 238. 388
Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1035; Pas. 2003, I, 870. 389
Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140 en Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. 390
Procureur-generaal Dumon verwees in zijn conclusie bij het arrest van het Hof van Cassatie van 5 maart 1981
(Pas. 1981, I, 728) reeds naar “une imputabilité objective”. Volgens hem veronderstelt de toepassing van de burenhinderleer geen fout maar wel een objectieve toerekenbaarheid. 391
Bewaarder is diegene die voor eigen rekening een zaak gebruikt, ervan geniet of ze onder zich houdt en die erover leiding, toezicht en controle kan uitoefenen.
- 93 -
titularis van het eigendomsrecht, dan zal men moeten nagaan of er geen bewaarder is van het
onroerend goed aan wie de hinder kan worden toegerekend.
Anderzijds heb je de stelling van Bouflette en Romain. Zij delen de visie van Stijns en Vuye
helemaal niet. Volgens Bouflette392 moet uit de arresten van het Hof van Cassatie afgeleid
worden dat er geen sprake meer kan zijn van uit de enkele vaststelling dat een naburig pand
bovenmatig hinder veroorzaakt, de eigenaar tot compensatie te veroordelen, zelfs niet indien
het om een bewaarder gaat. Zelfs bij een bewaarder moet nagegaan worden of uit enige
gedraging of handeling blijkt dat deze aan de oorsprong ligt van de hinder. Romain393 stelt dat
de bewaarder niet sowieso toerekenbaar kan worden geacht indien er sprake is van overlast.
Dit moet telkens in feite worden bewezen.
Sommige rechtbanken volgen de visie van Bouflette en Romain, en gaan telkens na of in casu
het hinderverwekkende feit wel toerekenbaar is aan een bepaalde persoon, zelfs indien het om
een bewaarder gaat.394 Andere magistraten hebben evenwel de visie van Stijns en Vuye
overgenomen in verband met het bijzonder statuut van de bewaarder inzake de
toerekenbaarheid.395 Het wordt afwachten op een arrest van het Hof van Cassatie om deze
onenigheden in de rechtspraak te beslechten.396
192. De problematiek van de toerekenbaarheid stelt zich eveneens wanneer de hinder
veroorzaakt wordt door bouwwerken uitgevoerd door een aannemer in opdracht van een
bouwheer. De meeste rechtspraak397, en dit wordt ook bevestigd door Hof van Cassatie398, stelt
dat het slachtoffer van bovenmatige hinder zich kan richten tegen de opdrachtgever op basis
van artikel 544 BW, zelfs wanneer de bovenmatige hinder het gevolg is van een persoonlijke
fout van de aannemer of de architect. Volgens Stijns en Vuye kan de bouwheer zich niet
beroepen op een vreemde oorzaak, namelijk een fout van de aannemer of de architect, zodat
392
S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage: de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte,
limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005, 241. 393
J.F. ROMAIN, “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)”, in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, 157-158. 394
Rb. Doornik 18 juni 1998, Bull. Ass. 1999, 691; Antwerpen, 4 januari 1999, Bull. Ass. 1999, 684, noot D. DE MAESENEIRE. 395
Rb. Hasselt 19 september 2002, RGDC 2003, 87. 396
N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 397
Gent 7 maart 1967, RW 1967-68, 348, bekrachtigd door Cass. 14 juni 1968, RW 1968-69, 405; JT 1968, 472; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, RGAR 1969, 8177, noot R.O. DALCQ; Brussel 26 april 1969, JT 1969, 440; Gent 13 januari 1970, JT 1970, 394; RGAR 1970, 8458; Gent 25 februari 1972, RW 1971-72, 2031; Rb. Antwerpen 5 maart 1965, T.Aann. 1970, 19; Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481; Rb. Brussel 22 september 1970, JT 1970, 729. 398
Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177; Arr. Cass. 1968, 1247; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN; JT 1968, 472; RW 1968-69, 405; RGAR 1969, nr. 8177, noot R.O. DALCQ; T.Aann. 1969, 15, noot G. BRICMONT en Cass. 13 maart 1987, Pas. 1987, I, 834, Arr.Cass. 1986-87, 920, RW 1987-88, 22, RGAR 1989, nr. 11451.
- 94 -
de hinder hem niet kan worden toegerekend. De overlast veroorzaakt door de aannemer of de
architect is aan de bouwheer toerekenbaar daar deze de beslissing tot bouwen heeft
genomen.399 Aldus kan de hinder in verband worden gebracht met een daad van de
bouwheer.400 Uit dit alles vloeit voort dat de bouwheer de gevolgen dient te dragen van de fout
van zijn aannemer of architect die de burenhinder heeft veroorzaakt. De bouwheer die in
solidum veroordeeld werd met de aannemer of voorlopig alleen veroordeeld werd op basis van
de abnormale burenhinder, kan verhaal uitoefenen t.a.v. de aannemer/architect die een fout
beging. Dit verhaal is gesteund op de aquiliaanse verantwoordelijkheid: de bouwheer is
gesubrogeerd in de rechten van de derde bij toepassing van artikel 1251, 3° BW of op basis van
artikel 1382 BW. Deze vordering in vrijwaring kan de vordering van het slachtoffer gebaseerd
op artikel 544 BW echter niet vertragen.401 Indien de bouwheer veroordeeld wordt tot
compensatie doch de burenhinder in wezen aan de aannemer of architect te wijten was, kan
deze evenwel een regresvordering instellen.402
4. Schade en causaal verband
193. Effectieve materiële schade is geenszins vereist. Een foutief gebruik van een goed, of een
louter psychologische schade kunnen voldoende zijn voor de rechter om tot overlast te
beslissen.403
194. Ook dient er een causaal verband te bestaan tussen de niet-foutieve gedraging, nl. het
gebruik van het erf of de uitgevoerde werken, en de bovenmatige hinder.404
C.2. Compensatie
195. Het verbreken van het evenwicht ligt aan de oorsprong van de vergoedingsplicht wegens
burenhinder. De compensatie die hieraan tegemoet moet komen, is er met andere woorden op
gericht om dit evenwicht opnieuw te herstellen. In tegenstelling tot bij de foutaansprakelijkheid
399
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 267. 400
In dezelfde zin: R. DERINE, overzicht (1965-68), TPR 1969, 701, nr. 20. 401
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en
expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 101. 402
W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS
(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 709; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 99. 403
Cass. 19 oktober 1972, Pas. 1973, I, 177. 404
Cass. 18 januari 1990, Arr.Cass.1989-90, 659.
- 95 -
op basis van de artikelen 1382-1383 BW is er bij de foutloze burenhinder geen volledige
vergoeding, maar slechts een compensatie verschuldigd.
C.3 Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer
196. In principe is dus de aannemer enkel aansprakelijk voor zijn eigen fout jegens derden en
zijn contractant. De foutloze aansprakelijkheid geldt, behoudens contractuele afwijking, niet
voor de aannemer.405 De bouwheer kan wel de aansprakelijkheid krachtens artikel 544 BW
contractueel overdragen aan de aannemer. Dit moet geschieden bij een ondubbelzinnig beding,
dat in het voordeel van de aannemer moet geïnterpreteerd worden. Een clausule, waarin
afgeweken wordt van de gebruikelijke aansprakelijkheidsregels en waarin de foutloze
aansprakelijkheid ten laste gelegd wordt van de aannemer, moet expliciet en ondubbelzinnig
zijn. De andere contractpartij moet duidelijk zien dat de betrokken clausule afwijkt van het
gemene recht.406
De aannemer zal de bouwheer moeten vrijwaren wanneer hij, bij overeenkomst, jegens de
bouwheer de verplichting op zich heeft genomen om de gehele aansprakelijkheid en alle
risicio’s van de aanneming ten laste te nemen, zelfs buiten elke fout.407 De eis in terugbetaling
of in vrijwaring ingesteld door de bouwheer tegen de aannemer is niet gesteund op de artikelen
1382 of 544 Bw, maar wel op de aannemingsovereenkomst.408 De schadelijder zelf dient zich
evenwel te richten tot de eigenaar-bouwheer. Het afwentelingsbeding opgenomen in de
aannemingsovereenkomst gesloten tussen de bouwheer-eigenaar en de aannemer is immers in
de regel niet tegenstelbaar aan de schadelijder.409
Vaak wordt bedongen dat de aannemer een verzekering alle bouwplaatsrisico’s dient af te
sluiten, die ook de aansprakelijkheid dekt inzake artikel 544 BW van de bouwheer. Deze
405
Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1049; Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177; Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915. 406
Cass. 31 oktober 1975, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN; Bergen 8 januari 1985, TBH 1985, 641, noot P. RIGAUX; Brussel 11 februari 1970, T.Aann. 1974, 104, noot Y. HANNEQUART; Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot Ph. MATHEÏ; Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1737; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 274; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 66. 407
Cass. 29 mei 1975, Arr. Cass. 1975, 1033. 408
Brussel 14 september 1967, T. Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE. 409
I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en
expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 98; S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht.
Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 29; Rb. Leuven 27 februari 1968, RW 1971-72, 278; Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902.
- 96 -
clausule legt de aannemer de verplichting op om deze verzekering aan te gaan, maar betekent
niet dat hijzelf aansprakelijk is voor de abnormale burenhinder.410
D. Immuniteit van de aannemers wordt in vraag gesteld
197. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie411 dat aannemers niet kunnen gehouden
zijn tot compensatie wegens schuldloze burenhinder. Ook lagere rechtspraak412 en rechtsleer413
is stevig in deze zin gevestigd. Het Hof van Cassatie veronderstelt voor burenhinder het bestaan
van naburige goederen waartussen een evenwicht bestaat. De aannemers blijven immers
410
M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 67. 411
Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521, conclusive Advocaat Generaal MAHOUX, RW 1964-65, 2117, noot C.C., Ann. Not. Enr. 1965, 98, noot P. MAHILLON, JT 1965, 259, noot M.-A. FLAMME, RGAR 1965, nr. 7420, noot R.O. DALCQ, Rev. Prat. Not. 1965, 85; Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177, Arr.Cass. 1968, 1247, RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, JT 1968, 472, RW 1968-69, 405, RGAR 1969, nr. 8177, noot R.O. DALCQ, T.Aann. 1969, 15, noot G. BRICMONT; Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, 934, Arr.Cass. 1975, 1033, RW 1975-76, 915; Conclusie Advocaat Generaal KRINGS bij Cass. 20 maart 1980, Pas. 1980, I, 891. 412
Gent 1 juni 1961, RW 1961-62, 743; Brussel (verenigde kamers) 19 februari 1963, JT 1963, 265, noot R.O. DALCQ; Brussel 24 februari 1964, Ann. Not. Enr. 1964, 241, noot P. MAHILLON; Gent 9 maart 1965, RW 1964-65, 2131; Brussel 2 mei 1967, Pas. 1967, II, 275; Gent 13 juni 1967, Res Jura Imm. 1967, 349; Brussel 14 september 1967, T.Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE; Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10; Gent 9 mei 1968, Pas. 1968, II, 218; Brussel 11 februari 1970, T. Aann. 1974, 103, noot Y. HANNEQUART; Brussel 24 maart 1971, Res Jura Imm. 1971, 165; Brussel 15 mei 1972, Pas. 1972, II, 147; Brussel 11 december 1973, RW 1974-75, 423; Gent 23 december 1974, RGAR 1976, nr. 9678, noot F. GLANSDORFF; Brussel 30 december 1977, RGAR 1979, nr. 10063, noot R.O. DALCQ; Brussel 18 januari 1979, JT 1979, 249; Brussel 11 mei 1982, RW 1983-84, 2823; Luik 7 oktober 1982, Res Jura Imm. 1983, 73; Luik 23 mei 1984, Jur. Liège 1984, 573; Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10; Luik 8 oktober 1986, Rev. Rég. Dr. 1986, 410; Brussel 25 februari 1988, T. Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY; Gent 2 februari 1998, T.Aann. 1999, 69; Rb. Brussel 9 maart 1965, JT 1966, 27; Rb. Brussel 22 februari 1966, Res Jura Imm. 1966, 62; Rb. Brugge 24 februari 1966, Res
Jura Imm., 1966, 161; Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481, noot M.-A. Flamme; Kh. Antwerpen 5 oktober 1966, RW 1966-67, 898; Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902; Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40, noot K. VERBERNE; Rb. Brussel 10 november 1970, De Verz. 1972,1288, noot R.B.; Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563; Kh. Verviers 13 mei 1971, Jur. Liège 1971-72, 166; Rb. Luik 29 februari 1972, RGAR 1972; Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot P. MATHEÏ; Kh. Tongeren 13 januari 1977, TBH 1977, 401; Kh. Antwerpen 13 januari 1977, T. Aann. 1978, 33, noot K. VERBERNE; Rb. Antwerpen 25 november 1977, RW 1977-78, 1579; Rb. Dendermonde 27 mei 1980, Rechtspraak BFE 1981, 10; Rb. Bergen 23 april 1985, Pas. 1985, III, 56; Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559; Rb. Luik 30 januari 1996, T. Aann. 1996, 223, noot B. VAN LIERDE. 413
G. BAERT, Bestendig handboek privaatrechtelijk bouwrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 7; J. DABIN, “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage”, noot bij Cass. 6 april 1960, RCJB 1977, 121-123; R.O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi delictuelle (1987-1993)”, RCJB 1995, 579-580; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap”, TPR 1983, 272 ev.; M. DEVROEY, noot bij Rb. Antwerpen 25 november 1977, T. Aann. 1980, 218; M.-A. FLAMME, noot bij Cass. 28 januari 1965, JT 1965, 259; F. GLANSDORFF, Chronique (1965-1968), JT 1968, 2; J. H. HERBOTS en C. PAUWELS, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten (1982-1987), TPR 1989, 1353-1354; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1737; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 97; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, II, Leuven, 1997-98, 240.
- 97 -
vreemd aan de rechtsbanden die onstaan uit nabuurschap, en kunnen dus het evenwicht niet
verbreken. De stelling dat de aannemer vreemd blijft aan de banden van nabuurschap heeft
niet alleen tot gevolg dat de aannemer niet kan worden aangesproken wegens burenhinder,
maar tevens dat de aannemer zelf geen vordering wegens burenhinder kan instellen.414 De
schadelijdende buur moet zijn vordering op basis van artikel 544 BW richten tot de bouwheer-
eigenaar. De aannemers blijven wel aansprakelijk op grond van artikel 1382-1383 BW ingeval
van een foutief gedrag. Maar ook de bouwheer zal zich in bepaalde omstandigheden
(bijvoorbeeld in het geval er contractuele bedingen zijn die de aansprakelijkheid wegens
burenhinder verschuiven naar de aannemer) kunnen verhalen op de aannemer.415 Wanneer de
aannemer door zijn persoonlijke fout contractueel of buitencontractueel de door de eigenaar-
bouwheer verschuldigde compensatie heeft doen onstaan of heeft verzwaard, dan zal de
aannemer op zijn beurt gehouden zijn jegens de bouwheer. Hoewel de aannemer niet
aansprakelijk kan gesteld worden op grond van artikel 544 BW, zal hij gehouden zijn de
bouwheer te vrijwaren wanner hij door zijn persoonlijke fout voor de eigenaar de verplichting
heeft meegebracht een compenserende vergoeding te betalen of deze heeft vergroot.416
198. Het is geenszins evident om de immuniteit van de aannemer inzake burenhinder in twijfel
te trekken. De rechtspraak en de rechtsleer zijn immers overweldigend unaniem.417 Bovendien
lijkt de cassatierechtspraak onwrikbaar vast te staan. De recente rechtsleer laat evenwel enkele
meer dissidente stemmen horen.
Is de aannemer zo vreemd aan de banden van nabuurschap als men klassiek pleegt te
beweren? Aannemers kunnen volgens het Hof gedurende de werken wel bewaarders zijn in de
zin van artikel 1384 BW.418 Is het dan zo evident om te stellen dat de aannemer gedurende de
werken geen attribuut van het eigendomsrecht uitoefent? Auteurs zoals Bouflette419, Dalcq420,
Mostin421 en Vandenberghe422 oordelen dat de aannemer niet vreemd is aan de banden van
414
Brussel 25 februari 1988, T.Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY. 415
Zie supra: Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer. 416
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 292. 417
Na het cassatiearrest van 28 juni 1965 is er slechts één gepubliceerd vonnis waarbij de aannemer wordt veroordeeld wegens burenhinder: Rb. Brussel 14 april 1983, T. Aann. 1985, 19. Het vonnis werd bovendien hervormd in hoger beroep (Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10). 418
Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748; Cass. 28 april 1983, RW 1983-84, 1699; Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERINE; Cass. 9 juni 1983, RW 1983-84, 437; 419
S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation”, in Contrainte,
limitation et atteinte à la propriété, Luik, Larcier, 2005, 234-236. 420
R.O. DALCQ, “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle (1980-86)”, RCJB 1987, 622. 421
C. MOSTIN, Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 75-76.
- 98 -
nabuurschap. Cornelis423 schrijft dat deze problematiek in concereto dient onderzocht te
worden, maar dat men alvast in het algemeen niet zomaar de aansprakelijkheid van de
aannemer kan uitsluiten. Ook volgens Stijns en Vuye lijkt de algemene stelling dat de aannemer
vreemd is aan de banden van nabuurschap niet houdbaar. De vraag of iemand al dan niet een
attribuut van het eigendomsrecht uitoefent is immers veeleer een feitenkwestie, dan wel een
princiepsvraag. De rechter moet nagaan of de aannemer, op het ogenblik dat de hinder werd
veroorzaakt, al dan niet beschikte over een feitelijk attribuut van het eigendomsrecht.424 Hieruit
zal blijken dat de ene aannemer de andere niet is en dat het takenpakket van de aannemer van
cruciaal belang zal zijn. Een aannemer van ruwbouwwerken kan, in tegenstelling tot
bijvoorbeeld een loodgieter of elektricien, voor een langere periode bepaalde rechten laten
gelden op het onroerende goed, en oefent zodoende een attribuut van het eigendomsrecht
uit.425 Enkel het voorhanden zijn van een vreemde oorzaak kan de aannemer met een band van
nabuurschap aan wie de hinder toerekenbaar is bevrijden van zijn aansprakelijkheid.426
Vanuit consistentiedrang wordt er in de rechtsleer gepleit voor een herziening van deze
rechtspraak door het Hof van Cassatie. Of het Hof deze strekking in de rechtsleer zal opvolgen
en de immuniteit van de architecten en aannemers zal opheffen, blijft een open vraag. Ook de
lagere rechtspraak blijft nog steeds niet in deze zin te oordelen. Nu de rechtspraak van het Hof
evenwel meer en meer de klemtoon legt op het daderschap van de hinder, komt deze
immuniteit echter zwaar onder vuur te staan.427
E. Immuniteit van de architecten, ingenieurs en studiebureaus
199. Zoals bij de aannemers, wordt klassiek gesteld dat architecten en ingenieurs niet
aansprakelijk zijn wegens foutloze burenhinder. Architecten, ingenieurs en studiebureaus zijn
422
H. VANDENBERGHE, Goederenrecht, Leuven, Fonteyn-Wouters, 2004, 91-93. 423
L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, I, Antwerpen, Maklu, 1989, 676 ev. 424
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 297. 425
Een loodgieter die een lekkende kraan komt herstellen of een elektricien die de alarminstallatie komt nakijken, blijven vreemd aan de banden van nabuurschap. De aannemer van ruwbouwwerken kan daarentegen bepaalde rechten laten gelden op het onroerend goed en dit gedurende een vrij lange periode. Zo heeft hij het recht op toegang, het recht om de opdracht uit te voeren, het recht om zijn materiaal te stapelen op de werf, het recht om te voorzien in een klein onderkomen voor werklieden, oefent hij de werfpolitie uit en kan hij de toegang tot de werf ontzeggen aan onbevoegden. 426
Cass. 24 april 2003, Pas. 2003, I, 870; Antwerpen 31 januari 1990, De Verz. 1990, 578, noot D. VAN ORSHOVEN; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 276. 427
C. BAEKELAND, “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het hof van Cassatie zich niet inhaar eigen vingers?”, TBBR 2009, 291-294; N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura
Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368.
- 99 -
immers vreemd aan de relaties van nabuurschap. Wanneer de architect tegelijk de
hoedanigheid heeft van bouwheer – en aldus een attribuut van het eigendomsrecht uitoefent –
dan kan hij in deze laatste hoedanigheid wel worden aangesproken wegens burenhinder.
Architecten, ingenieurs en studiebureaus kunnen wel veroordeeld worden wegens fout. Hun
veroordeling wegens fout, sluit niet uit dat de bouwheer tevens veroordeeld wordt op basis van
artikel 544 BW wanneer de hinder bovenmatig is.
200. Zelfs mocht de rechtspraak de klassieke stelling dat de aannemer vreemd blijft aan de
banden van nabuurschap verlaten, heeft dit geen gevolgen ten opzichte van de architect. De
architect oefent immers op geen enkel moment, ook niet wanneer hij zijn toezichtsopdracht
uitoefent, een attribuut van het eigendomsrecht uit.428
F. Verhouding artikel 1382 BW en artikel 544 BW
201. Heeft het slachtoffer van burenhinder de keuze tussen de aquiliaanse aansprakelijkheid en
de evenwichtsleer? Of moet het slachtoffer één van deze twee wegen kiezen? Of mag het
slechts de vordering op grond van artikel 544 BW inroepen indien dit niet gaat op grond van
artikel 1382 BW? M.a.w., is de vordering op grond van artikel 544 BW subsidiair t.o.v. de
vordering op grond van artikel 1382 BW?
Het antwoord op deze vraag is van tweevoudig belang. Het slachtoffer van burenhinder moet
immers niet aantonen dat de dader enige fout heeft begaan, wat in het geval van de
aquiliaanse aansprakelijkheid wel zo is. Dit bewijs is vaak moeilijk te leveren. Daar tegenover
staat evenwel dat de vergoeding die men kan verkrijgen via art. 544 B.W. kleiner is dan die op
grond van art. 1382 B.W. Het slachtoffer van burenhinder heeft immers slechts recht op een
“compensatie”, een herstel van het evenwicht, en niet op een integrale vergoeding.
In een cassatiearrest van 27 september 1973 werd dit subsidiair karakter duidelijk
afgewezen.429 De vordering op grond van art. 544 B.W. heeft een autonoom karakter, en het
slachtoffer van bovenmatige hinder is dus vrij in zijn keuze. Hij kan zijn vorderingen op beide
gronden laten steunen, of de ene vordering ondergeschikt maken aan de andere, of slechts één
van beide instellen. Het is ook zo dat indien een eiser zijn vordering in eerste aanleg heeft
gesteund op art. 1382 B.W., hij zijn vordering in hoger beroep kan laten steunen op art. 544
B.W., en omgekeerd. Er is hier dan geen sprake van een nieuw rechtsmiddel, vermits de
428
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 309-310. 429
Cass. 27 september 1973, Arr. Cass. 1974, 98, Pas. 1974, I, 89.
- 100 -
feitelijke grondslag voor de vordering niet wordt gewijzigd. Beide vorderingen bestaan dus
autonoom en parallel naast elkaar.430
G. Toepassingen
202. Er bestaat evenwel niet zoveel rechtspraak die zich baseert op grond van artikel 544 BW
voor het vaststellen van de aansprakelijkheid voor schade aan nutsleidingen. Kennelijk zijn de
benadeelden veeleer geneigd de foutaansprakelijkheid op grond van artikel 1382 BW in te
roepen als vorderingsgrond.431
Beschadiging van een ondergrondse gasleiding of elektriciteitskabel door aannemer (artikel
1382 BW) – hinder tussen naburen (artikel 544 BW)
Bergen 24 juni 1996, JLMB 1997, 390
203. De werken die de bouwheer laat uitvoeren en die, zelfs zonder enige fout van hem, een
breuk van de waterleiding veroorzaken, vormen een burenhinder die hem verplicht zijn buurt
te vergoeden, zelfs al is de schade te wijten aan de fout van de aannemer. Niets belet de
samenloop van de aansprakelijkheid wegens een aquiliaanse fouten, ten laste van de aannemer
en de foutloze aansprakelijkheid wegens burenhinder, ten laste van de bouwheer. De
aannemer die een fout heeft begaan, die aan de oorsprong ligt van het feit dat het verstoord
evenwicht tussen de buren de normale ongemakken uit nabuurschap overschrijdt, is gehouden
de eigenaar-bouwheer te vrijwaren.
Vredegerecht van Torhout 2 december 1997432
204. Een gasverdeler die het recht heeft om leidingen in de openbare weg te hebben, dient
beschouwd te worden als een buur in de zin van artikel 544 BW. In deze zaak wordt tegenover
de gasmaatschappij, die eigenaar is van de ondergrondse gasleiding, overmatige hinder
veroorzaakt door de eigenaar van de aanpalende grond, wanneer deze laatste werken laat
uitvoerden waarbij een gasleiding wordt afgerukt. Een aannemer die nalaat de nodige
veiligheidsmaatregelen te nemen zoals voorzien in artikel 51 KB van 26 juni 1971 en de
gasleiding beschadigt, begaat een fout in de zin van artikel 1382 BW. In deze zaak heeft de
gasmaatschappij enkel de aannemer, en niet de buur in gebreke gesteld, op grond van artikel
1382 BW voor de door de gasmaatschappij geleden schade.
430
N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 431
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 149. 432
Vred. Torhout 2 december 1997, Iuvis 1998, 916.
- 101 -
205. Evenwel kan de opdrachtgever van de werken op grond van art. 544 BW en de aannemer
op grond van art. 1382 BW aangesproken worden tot vergoeding van schade voortvloeiend uit
de beschadiging van de ondergrondse kabel en zij kunnen in solidum aansprakelijk worden
gesteld.433
Rechtbank van Koophandel te Kortrijk 4 oktober 1999434
206. De aannemer heeft door werken uit te voeren zonder de naleving van zijn
raadplegingsverplichting zoals voorzien in art. 260, § 1 ARAB en art. 192 AREI een
elektriciteitskabel beschadigd. De kabeleigenaar heeft het recht om kabels in de ondergrond te
plaatsen zowel op het privaat als op het openbaar domein. Wordt de kabel beschadigd, dan kan
de elektriciteitsmaatschappij die eigenaar is van de beschadigde kabel de aannemer
aanspreken op grond van artikel 1382 BW, maar hij kan zich ook beroepen op artikel 544 BW
ten aanzien van de eigenaar van de grond. Het veroorzaken van een kabelschade behoort niet
tot de normale hinder tussen naburen. De eigenaar-bouwheer en de aannemer die de werken
heeft uitgevoerd, zijn in solidum gehouden de schade aan de ondergrondse kabel te vergoeden.
Rechtbank van eerste aanleg te Brussel 11 februari 1994435
De aannemer voert grondwerken uit waardoor grondverzakkingen ontstaan en hierdoor wordt
een gasleiding beschadigd. Volgens de rechtbank kan de aannemer niet verplicht worden op
grond van art. 544 B.W. het verbroken evenwicht te herstellen, daar hij vreemd is aan de
rechtsbanden die voortspruiten uit de nabuurschap. De Rechter wijst de vordering op grond
van burenhinder tegen de aannemer af. Dit evenwicht moet hersteld worden door de
bouwheer die evenwel, krachtens een contractueel beding, de aannemer kan doen instaan voor
de compensatie jegens hem.
Toerekenbaarheid – oorzakelijk verband - bewaarder
Rechtbank van eerste aanleg van Bergen 9 mei 1979436
:
207. Het betreft één van de weinige vonnissen waar expliciet wordt ingegaan op het vereiste
van de toerekenbaarheid. De feiten waren de volgende: ten gevolge van een onvoorspelbare
grondverschuiving was een gasleiding lek geslagen, hetgeen aanleiding had gegeven tot een
ontploffing met zware schade. Dat dergelijke schade de maat van de gewone lasten van
433
Zie: Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2005, 1326; Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2004, 1341. 434
Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2004, 1326. 435
Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559. 436
Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9.
- 102 -
nabuurschap overstijgt zal niemand betwijfelen. In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld
dat de overlast niet toerekenbaar is aan de gasmaatschappij en de betrokken gasmaatschappij
ging dus vrijuit. De rechtbank oordeelt immers dat er geen enkel oorzakelijk verband bestaat
tussen de rechten die de gasmaatschappij bezit en uitoefent en de schade, daar deze schade
haar oorzaak vindt in de grondverschuiving van een terrein waarop zij geen rechten uitoefent.
Aldus herleidt de rechtbank het vereiste van de toerekenbaarheid ten onrechte tot het vereiste
van een oorzakelijk verband. Volgens Stijns en Vuye437 zou men – indien men het vereiste van
een oorzakelijk verband toepast – niet kunnen beslissen dat de gasmaatschappij niet
compensatieplichtig is. De schade zou immers zich niet hebben voorgedaan zoals ze in concreto
heeft voorgedaan indien de gasmaatschappij op die plaats geen gasleiding had gelegd waarop
ze haar rechten uitoefent. De juiste oplossing volgens Stijns en Vuye438 is de volgende. De
gasmaatschappij is wel degelijk titularis van een attribuut van het eigendomsrecht als eigenaar
van de leidingen. Bovendien is de maatschappij bewaarder van de leidingen. In beginsel kan de
hinder ten gevolge van de ontploffing dan ook aan de gasmaatschappij worden toegerekend.
De bewaarder kan wel aan zijn aansprakelijkheid ontsnappen door aan te tonen dat de schade
te wijten is aan een vreemde oorzaak, bijvoorbeeld overmacht of een daad van een derde.
437
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 272. 438
S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 272.
- 103 -
2.5. Strafrechtelijk
A. Penale sancties in sectorspecifieke regelgeving
208. Op het niet naleven van sommige verplichtingen en op het (al dan niet opzettelijk)
schenden van sommige ondergrondse nutsvoorzieningen worden door bijzondere wetten
strafrechtelijke sancties voorzien.
Artikel 27 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening voorziet in bijzondere
sancties. Zo zijn de bepalingen van de artikelen 523, 524 en 525 van het Strafwetboek439 van
toepassing op feiten van gedeeltelijke of gehele vernieling van machines of inrichtingen voor de
voortbrengst, de omzetting, het vervoer, de bezorging en de benutting van elektrische energie
en op feiten van verhinderen van of opzettelijke aanslag op het vervoer van elektrische energie
op de wettelijke toegelaten lijnen en netten. Zij die, bij gebrek aan voorzorg, zonder opzet
machines of inrichtingen voor de voortbrengst, de omzetting, de bezorging en de benuttiging
van elektrische energie vernielen of beschadigen of die het vervoer daarvan op de wettelijk
toegelaten lijnen en netten verhinderen of stremmen, gestraft worden met de bij artikel 563
van het Strafwetboek440 bepaalde straffen”.
Gelijkaardige bepalingen komen ook voor in andere bijzondere wetten. Overeenkomstig artikel
19, derde lid van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en
andere door middel van leidingen zijn diegenen die een gasvervoerinstallatie opzettelijk
vernielen of beschadigen, strafbaar overeenkomstig de wanbedrijven in artikel 523 en artikel
525 van het Strafwetboek.
439
Artikel 523 Sw.: “Hij die een machine vernielt, die aan een ander toebehoort en bestemd is voor voortbrenging, omzetting of verdeling van drijfkracht of voor het verbruik ervan voor andere dan louter huishoudelijke doeleinden, wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar en tot geldboete van vijfhonderd euro. Vernieling bestaat zodra de werking van de machine geheel of ten dele verhinderd is, onverschillig of het feit de aandrijvende dan wel de aangedreven toestellen betreft”. Artikel 524 Sw. werd opgeheven bij artikel 13 wet 31 oktober 1930, BS 20-21 oktober 1930. Artikel 525 Sw.: “Wanneer de feiten, in de twee vorige artikelen omschreven, gepleegd worden in vereniging of in bende en met behulp van gewelddaden, feitelijkheden of bedreigingen, worden de schuldigen gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. De hoofden en de aanstokers worden veroordeeld tot opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en tot geldboete van vijfhonderd euro tot vijfduizend euro. 440
Artikel 563 Sw.: “Met geldboete van vijftien euro tot vijfentwintig euro en met gevangenisstraf van een dag tot zeven dagen of met een van die straffen alleen wordt gestraft: 1° […], 2° Zij die stedelijke of landelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, opzettelijk beschadigen, 3° Daders van feitelijkheden of lichte gewelddaden, mits zij niemand gewond of geslagen hebben en mits de feitelijkheden niet tot de klasse van de beledigingen behoren; in het bijzonder zij die opzettelijk, doch zonder het oogmerk om te beledigen, enig voorwerp op iemand werpen dat hem kan hinderen of bevuilen”.
- 104 -
B. Le criminel tient le civil en état
Het is mogelijk dat de foutieve gedraging (contractueel of buitencontractueel) tevens een
misdrijf uitmaakt. Een strafrechtelijk misdrijf is een gedraging die door de wet met een straf
gesanctioneerd is. Een misdrijf is een overtreding van een rechtsnorm en maakt dus steeds een
fout uit in de zin van art. 1382 BW. Omgekeerd geldt deze regel niet. Als een misdrijf schade
berokkent aan het slachtoffer, dan heeft deze recht op een schadevergoeding op grond van
artikel 1382 BW. Het misdrijf maakt dan de fout uit die recht geeft op een schadevergoeding.
Voor de beoordeling van de fout maakt de rechtspraak geen onderscheid tussen de
strafrechtelijke en de aquiliaanse fout: in beide gevallen geldt als regel dat de lichtste fout in
aanmerking moet worden genomen.441
209. De schadelijder kan de burgerlijke rechter aanspreken of een burgerlijke vordering
instellen bij de strafrechter, tijdens het vooronderzoek of voor het vonnisgerecht. Als het
openbaar ministerie een misdrijf niet vervolgt, kan de benadeelde zelf de strafvordering
instellen. Artikel 161 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de rechtbank, indien de
beklaagde schuldig bevonden wordt aan een misdrijf dat onder haar bevoegdheid valt, bij
hetzelfde vonnis de straf uitspreekt en beslist over de vorderingen tot teruggave en tot
schadevergoeding. Deze bepaling houdt alleen verband met de regel van artikel 4, eerste lid
V.T.Sv, krachtens dewelke de burgerlijke rechtsvordering terzelfdertijd en voor dezelfde
rechters kan vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden, in
dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of
gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld.442 Dit is het adagium ‘le criminel tient le
civil en état’.
Het adagium ‘le criminel tient le civil en état’ is gebaseerd op het voorgaande artikel. Op basis
van dit adagium kan er geen uitspraak worden gedaan over de burgerlijke vordering, zolang er
geen uitspraak is in de strafzaak, wanneer een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld. Opdat dit
adagium evenwel uitwerking zou krijgen, is vereist dat de strafvordering effectief werd
ingesteld, hetzij ingevolge het openen van een gerechtelijk onderzoek op vordering van de
Procureur des Konings of ingevolge een klacht met burgerlijke partijstelling, hetzij ingevolge
een rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter door de Procureur des Konings of de
441
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 270. Zie algemeen: L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel
aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744. 442
L. HUYBRECHTS, “Gesplitste uitspraak over straf en schuld in correctionele en politiezaken: verleden, heden en toekomst”, T.Strafr. 2000, 72.
- 105 -
burgerlijke partij, zodat er geen schorsing is wanneer de zaak slechts het voorwerp uitmaakt
van een opsporingsonderzoek.443
Het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg in de zin van art. 418 en volgende Sw. stemt
overeen met de nalatigheid of onvoorzichtigheid in de zin van art. 1383 B.W.444 Dus ook in het
geval van beschadiging van ondergrondse leidingen en kabels, wordt het strafrechtelijk misdrijf
van onvrijwillige slagen en verwondingen gelijkgesteld met de civiele fout in de zin van de
artikelen 1382 - 1383 BW445, namelijk de onvoorzichtigheid vormt een van de constitutieve
elementen van de strafrechtelijke inbreuk, bestaande uit het door gebrek aan voorzorg
onvrijwillig een ondergrondse kabel of leiding te hebben beschadigd446.447
C. Vonnis van de Correctionele rechtbank te Doornik van 22 februari 2010
210. In het kader van beschadiging aan kabels en leidingen en de eventuele gevolgschade, is
het mogelijk dat de foutieve gedraging ook een misdrijf uitmaakt. Daarom wil ik het vonnis
inzake de gasramp in Gellingen448 van de strafrechter te Doornik449 van 22 februari 2010450 als
voorbeeld van zo’n strafzaak nader bespreken.
Zoals reeds vermeld was er op 30 juli 2004 ingevolge graafwerkzaamheden een gasexplosie
waarbij 24 doden en 132 gewonden waren. Er zijn door verschillende actoren bij het
bouwproces fouten gemaakt, die ook een misdrijf uitmaken: onopzettelijk doden en
onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel451.
Er waren 14 beklaagden in deze strafzaak.452 De meesten werden vrijgesproken, maar deze zal
ik niet allemaal uitvoerig bespreken. Ik beperk mij voor de vrijspraken tot de
gasnetwerkbeheerder S.A.453 Fluxys en de bouwheer S.A. Husqvarna Belgium en de drie
veroordeelden: de architect E. Persoons, de werfleidier K. Dewaele en het aannemersbedrijf
S.A.Tramo.
443
Cass. 16 mei 2003, NJW 2003, 1399; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 203. 444
Cass. 26 oktober 1990, Arr.Cass. 1990-91, 244. 445
Cass. 12 december 1968, Pas. 1969, I, 353. 446
Kh. Veurne 24 oktober 1979, BFE 1981, afl. 15 B, 22. 447
M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52. 448
Frans: Ghislenghien. 449
Frans: Tournai. 450
Niet gepubliceerd, maar in de bijlage kan je een kopie van het vonnis vinden. 451
Artikel 418 Sw. ev. 452
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 35. 453
Société anonyme, S.A. (Nederlands: naamloze vennootschap, nv).
- 106 -
211. De hoofdbeklaagde op grond van artikel 1384, eerste lid BW, namelijk de
gasnetwerkbeheerder S.A. Fluxys, werd niet schuldig bevonden. Hiermee gaat de strafrechter
lijnrecht in tegen hetgeen wat het Openbaar Ministerie vorderde. De rechtbank heeft
geoordeeld dat het niet de taak was van Fluxys om te controleren of de veiligheidsmaatregelen
op het terrein waren nageleefd.454 Ook was Fluxys niet op de hoogte gebracht van de
beschadiging van de leiding, zodat ze onwetend de druk van de leiding verhoogden, met de
rampzalige gevolgen van dien. Zo heeft de strafrechter te Doornik geoordeeld dat aan Fluxys
geen enkel verzuim of gedrag kan verweten worden dat overeenstemt met een inbreuk op een
bepaalde rechterlijke norm die in causaal verband staat met de schade.455
S.A. Husqvarna Belgium, het bedrijf dat nog enkele jaren geleden Diamant Board heette, was
bezig met het bouwen van een nieuwe vestiging in Gellingen. Volgens de rechter maakte deze
bouwheer zich enkel schuldig aan inbreuken op reglementen, maar deze inbreuken stonden
niet in causaal verband met de schade.456 De bouwheer Husqvarna wordt dus vrijgesproken en
krijgt geen straf.457
212. Drie andere beklaagden werden wel schuldig bevonden aan onopzettelijke doodslag en
onopzettelijke slagen en verwondingen wegens gebrek aan voorzorg en voorzichtigheid: de
architect, de werfleider en het aannemersbedrijf.
Volgens de strafrechter te Doornik schoot de architect E. Persoons tekort als adviseur van de
verschillende partijen op de werf en van de bouwheer. Zo stemde hij zonder voorbehoud in
met de stabiliseringswerken met een zware machine. Voorheen waren er al werkzaamheden op
het terrein uitgevoerd en de bodem was afgegraven, dus de architect had moeten beseffen dat
de leidingen niet meer zo diep zouden liggen en hij nam dus een te groot risico om er met een
grote graafmachine bovenop te gaan werken. Deze graafmachine raakte de ondergrondse
gasleiding, met het gekende incident tot gevolg.458 De architect kreeg van de strafrechter
opschorting van de uitspraak459 voor een periode van drie jaar, wat betekent dat hij wel
schuldig werd bevonden, maar geen concrete straf krijgt.460
Er werd geoordeeld dat de werfleider K. Dewaele ook een fout heeft gemaakt. De werfleider is
een werknemer van het aannemingsbedrijf Tramo zodat het bedrijf als aansteller ook
454
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 78. 455
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 94 en 256. 456
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 105-106. 457
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 114 en 256. 458
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 127. 459
Artikel 1, 1° Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 Juli 1974. 460
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 129 en 256.
- 107 -
aansprakelijk is voor de fout van zijn aangestelde op basis van artikel 1384, derde lid BW. Het
aannemersbedrijf kreeg een boete van 165 000 euro, maar met uitstel461 van drie jaar.462
De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer wordt beperkt door artikel 18 WAO463. Zo
is een werknemer slechts aansprakelijk in het geval van een grove, opzettelijke of een
herhaaldelijke lichte fout. De strafrechter heeft geoordeeld dat de opzichter K. Dewaele een
zware fout heeft begaan door voorafgaand de werken niet voldoende de ondergrondse
leidingen te situeren en dat hij geen werkelijke peilingen heeft laten uitvoeren.464 De werfleider
kreeg opschorting van de uitspraak voor een periode van vijf jaar.465 Hij werd dus schuldig
bevonden, maar kreeg geen concrete straf.
213. Evenwel ging het parket in beroep tegen dit vonnis. De inleidende zitting van het proces in
beroep over de gasexplosie in Gellingen vindt op 21 mei 2010 (om 9 uur) in het justitiepaleis
van Bergen plaats.466
461
Artikel 1, 2° Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 Juli 1974. 462
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 257. 463
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 464
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 222-223. 465
Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 257. 466
“Inleidende zitting proces gasramp Gellingen op 21 mei”, Het Belang van Limburg, 6 april 2010, http://www.hbvl.be/nieuws/binnenland/aid917082/inleidende-zitting-proces-gasramp-gellingen-op-21-mei.aspx.
- 108 -
2.7. Oorzakelijk verband
A. Conditio sine qua non
214. In het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht is vereist dat er tussen de fout of de
foutloze aansprakelijkheidsgrond en de schade een causaal verband bestaat. Het bestaan van
zo’n causaal verband moet bewezen worden door diegene die vergoeding vordert van de
geleden schade.467 Of een bepaalde fout of andere tot aansprakelijkheid aanleiding gevende
gebeurtenissen relevant zijn of niet voor het tot stand komen van de schade, wordt in de
meeste landen bepaald aan de hand van de conditio sine qua non-test. De vraag wordt gesteld
of de schade ook onstaan zou zijn zonder de betrokken fout, m.a.w. of deze laatste noodzakelijk
was voor het onstaan van de schade. Is het antwoord positief, dan heeft de fout niets te maken
met de schade en is zij causaal irrelevant. Bij een negatief antwoord blijkt de fout een
noodzakelijke voorwaarde te zijn voor de schade. Tussen fout en schade bestaat er dan een
samenhang die kan omschreven worden als feitelijk causaal verband. Meestal wijst de conditio
sine qua non test meerdere gebeurtenissen aan als een noodzakelijke voorwaarde voor
eenzelfde schadegeval, ook al hebben deze niet alle een gelijk belang gehad.
Het Belgische recht inzake causaliteit is bijzonder omdat het zich ertoe beperkt na te gaan of de
fout een condititio sine qua non, een noodzakelijke voorwaarde, was van het schadegeval. Wie
een fout begaat die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is aansprakelijk voor deze
laatste. Er wordt geen verder onderschaid gemaakt naargelang een noodzakelijke voorwaarde
een grotere of kleinere rol heeft gespeeld in het schadegeval. Ook fouten die slechts een
beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige
aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toevallige,
onvoorziene of abnormale gebeurtenissen. Alle noodzakelijke voorwaarden zijn, voor wat het
causaal verband betreft, equivalent. Men spreekt hier dan ook over de equivalentieleer.468
B. Bewijs op grond van vermoedens
215. Wie de uitvoerder van werken wil aanspreken voor de schade die door hem werd
veroorzaakt aan nutsleidingen, moet diens fout bewijzen. De fout van de aannemer kan worden
vastgesteld op grond van vermoedens overeenkomstig artikel 1353 BW, indien die gewichtig,
bepaald en met elkaar overeenstemmend zijn.469 Het oorzakelijk verband tussen deze fout en
467
M. VAN QUICKENBORNE, Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer, 2007, 61. 468
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere
schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 66-67. 469
Brussel 7 december 1992, Iuvis 1995, 433, noot P. BOUWENS.
- 109 -
de schade moet bewezen worden.470 Het ontbreken van gegevens over de concrete aard van de
schade en het ontstaan ervan laat dan ook niet toe de aannemer aansprakelijk te stellen.471
216. Er bestaat veel rechtspraak over de aansprakelijkheid op grond van vermoedens in
verband met de beschadiging van ondergrondse nutsleidingen. Zo werd beslist dat wanneer
een telefoonkabel op een diepte van 0,6 m beschadigd wordt aangetroffen naast een
voorlopige elektriciteitskast, blijkt dat deze kast een ondergrondse aansluiting heeft waarvoor
een punt diende gegraven te worden tot 0,6 m en niemand anders werken heeft uitgevoerd, er
voldoende gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens aanwezig zijn
om te besluiten dat de elektriciteitsverdeler verantwoordelijk is voor de toegebrachte
schade.472
Ook in de twee volgende uitspraken was het van belang dat de aannemer niet kon aantonen
dat iemand anders op dezelfde plaats had gewerkt. De rechtbank te Leuven weerhield als
voldoende bewijs van de beschadiging van een elektriciteitskabel door de aannemer het feit dat
deze de woning aansloot op het rioleringsnet, warbij later werd vastgesteld dat de
elektriciteitskabel net boven de rioleringsaansluiting werd beschadigd, de aannemer op die
plaats werkte en hij niet kon aantonen dat een derde na hem op deze plaats werken had
uitgevoerd.473
Ook het hof van beroep te Antwerpen volgde dergelijke redenering. Het hof stelde dat nu de
aannemer op de plaats van de kortsluiting machinaal werken had uitgevoerd en uit de
beschadiging blijkt dat deze door een machine werd veroorzaakt terwijl er verder geen
graafwerken werden uitgevoerd op de plaats van het ongeval, dit geheel zwaarwichtige en
overeenstemmende vermoedens uitmaakt, die erop wijzen dat de beschadiging werd
veroorzaakt door de graafmachine van de aannemer.474
De overeenstemmende vermoedens blijven bestaan, ook al bestaat er een groot tijdsinterval
tussen de werken en het veruitwendigen van de schade. Zo oordeelde het hof van beroep te
Brussel dat het feit dat een periode van 14 jaar verlopen is sinds de uivoering van de werken
470
M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 154. 471
Rb. Kortrijk 19 september 1997, Iuvis 1998, 908. 472
Vred. Antwerpen 22 september 1997, Iuvis 1998, 915. 473
Rb. Leuven 21 april 1993, Iuvis 1999, 1014. 474
Antwerpen 26 mei 1997, Iuvis 1999, 1173.
- 110 -
geenszins het oorzakelijk verband met de schade in het gedrang brengt aangezien dit technisch
verklaarbaar is.475
In een andere zaak oordeelde de rechter dat gewichtige en bepaalde vermoedens bestaan
opzichtens de aannemer van een telefoonmaatschappij die werken heeft uitgevoerd juist boven
de beschadigde hoogspanningslijn en de aannemer nalaat andere oorzaken voor deze
beschadiging aan te tonen. Het feit dat de schade zich slechts na twee jaar manifesteerde, is
mogelijk wegens oxidatie van de kabel.476
2.8. Schade & Schadebegroting
A. Schade – algemeen
217. De benadeelde moet de schade en de omvang van de schade bewijzen.477 De schade moet
zeker zijn, vaststaan en mag niet louter hypothetisch zijn. Welk nadeel men heeft geleden stelt
men vast op basis van een vergelijking van de huidige toestand van de benadeelde met een
hypothetische toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de tot aansprakelijkheid
aanleiding gebeurtenis niet had plaats gevonden. Het feit dat de schade moet vaststaan,
betekent niet dat zij zich reeds actueel moet voordoen. Toekomstige schade komt dan ook voor
vergoeding in aanmerking voor zover het gaat om de normale ontwikkeling van een actueel
zekere toestand.
218. Bovendien moet er sprake zijn van de aantasting van een rechtmatig belang. Naar Belgisch
recht komen in de regel als beschermde belangen in aanmerking alle mogelijke belangen en
met na me de lichamelijke integriteit van de mens, zijn psychisch welzijn met inbegrip van de
genegenheidbanden met anderen, de privacy en mogelijkheid tot zelfbeschikking, immateriële
waarden zoals reputatie en eer, zakerlijke rechten en gebruiksrechten op roerende en
onroerende goederen, louter economische belangen bij het behoud of verwerven van bepaalde
vermogensbestanddelen. De schending van een feitelijk belang is voldoende.478 Schade kan
enkel aanleiding geven tot een schadevergoeding, wanneer het aangetast belang rechtmatig is.
Een belang is rechtmatig, wanneer het niet in strijd is met regelen van dwingend recht. Het mag
ook niet stoelen op de miskenning van andermans rechten.479 Het geschonden belang moet
475
Brussel 11 februari 1999, Iuvis 2000, 1177. 476
Rb. Kortrijk 24 september 1998, Iuvis 2000, 1197. 477
Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1990-91, 245. 478
Cass. 4 september 1972, RW 197-73, 715. 479
Artikelen 6, 1131 en 1133 BW.
- 111 -
tevens persoonlijk zijn. Een aansprakelijkheidsvordering kan niet gebaseerd worden op een
door anderen geleden verlies of op de aanstasting van algemene of collectieve belangen.
B. Soorten schade
219. Algemeen wordt er enerzijds een onderscheid gemaakt tussen patrimoniale en
extrapatrimoniale schade en anderzijds tussen personenschade, zaakschade en
vermogenschade.
B.1. Patrimoniale – niet-patrimoniale schade
220. Indien de schadeverwekkende handeling het vermogen van de benadeelde aantast,
spreekt men van patrimonale, economische of materiële schade. Het kan hier gaan om
inkomensverlies of het verlies van economische waarde op de arbeidsmarkt ten gevolge van
een lichamelijk letsel, om waardevermindering of herstelkosten veroorzaakt door de
beschadiging van een onroerend of roerende zaak of om de derving van inkomsten. Zowel het
effectief geleden verlies als de gederfde winst komen in aanmerking bij patrimoniale schade.
221. Een ander soort schade is de extrapatrimoniale, niet-economische of morele schade.
Extrapatrimoniale schade is er wanneer de benadeelde pijn of verdriet heeft of zijn psychisch
welbehagen om andere redenen vermindert. Dit zal dikwijls het gevolg zijn bij lichamelijk letsel
of het verlies van een dierbare en bij aantasting van een andere niet-patrimoniale waarde zoals
reputatie en eer. Morele schade is niet in geld te meten. Morele schadevergoeding is dan in
feite ook slechts een symbolische genoegdoening die bedoelt de pijn, smart of ander moreel
leed te lenigen door het toekennen van een ander voordeel, een som geld.480
B.2. Persoon-, zaak- of vermogenschade
222. Ten eerste is er de personenschade of lichamelijke schade. Deze schade is het gevolg van
de aantasting van de fysieke integriteit. Deze leidt tot de dood of tot lichamelijk letsel. Deze
brengt zowel patrimoniale als niet-patrimoniale schade mee.
223. Daarnaast kan er ook schade onstaan door de beschadiging of het tenietgaan van een
onroerend of roerend goed. Deze schade noemt men zaakschade. Normalerwijze is zaakschade
patrimoniaal van aard.
480
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere
schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 62.
- 112 -
224. Als laatste schade die in aanmerking kan komen voor vergoeding kunnen we de
vermogenschade vermelden. Hierbij wordt het vermogen van de benadeeld aangetast. Meestal
gaat het hier om kosten of inkomensverlies als gevolg van een lichamelijk letsel of zaakschade.
C. Mogelijke schade ingevolge werken in de nabijheid van ondergrondse kabels en leidingen
225. Het nutsbedrijf lijdt als eigenaar van de beschadigde ondergrondse kabel of leiding
zaakschade. Deze zaakschade is patrimoniaal van aard, daar zij haar beschadigde kabel of
leiding moet herstellen, wat natuurlijk ook een bepaalde kost met zich meebrengt.
226. Doordat de ondergrondse kabel of leiding beschadigd werd, leidt dit onvermijdelijk tot
onderbrekingen in de levering van elektriciteit en gas en zijn er risico’s op elektrocutie,
overspanning of gasontploffing waardoor de gebruikers ernstige schade kunnen oplopen of die
bijzonder ernstige materiële en lichamelijke schade aan derden kunnen teweegbrengen.481
De eindafnemers ondervinden hierdoor schade doordat ze bijvoorbeeld urenlang geen gas of
elektriciteit geleverd krijgen of huishoudapparaten of bedrijfsmachines worden beschadigd
door een te hoge spanning.
227. Toevallige voorbijgangers (kunnen ook buren zijn) of degene die werken op de werf zelf482
kunnen geconfronteerd worden met elektrocutie of brandwonden ingevolge een
gasontploffing. Zij lijden in de eerste plaats lichamelijke schade. Deze leidt tot de dood of tot
een lichamelijk letsel. Deze lichamelijke schade brengt zowel patrimoniale als niet patrimoniale
schade met zich mee.
Bij overlijden zullen de begrafenis- en rouwkosten een eerste vorm van patrimoniale schade
uitmaken. Verder lijde naasten, in het bijzonder de echtgeno(o)te en de kinderen, schade door
inkomensverlies gedurende de periode waarin zij door de overledene verder zouden
onderhouden zijn. Zij lijden ook niet-patrimoniale affectieschade door het verdriet dat het
overlijden hen berokkent.
Lichamelijk letsel dat niet de dood tot gevolg heeft, brengt voor de benadeelde zelf kosten mee
vor de medische verzorging en eventuele hospitalisatie. Het letsel kan verder aanleiding geven
tot een gehele of gedeeltelijke, tijdelijke of blijvende invaliditeit483, al dan niet met weerslag op
de arbeidsgeschiktheid. Invaliditeit brengt patrimoniale schade mee wanneer zij een negatieve
481
A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 628. 482
In dit geval is het ongeval een arbeidsongeval. 483
Invaliditeit is een medisch begrip dat de vermindering van anatomische of functionele aard aanduidt, onafhankelijk van de weeslag op de lucratieve activiteiten van de benadeelde.
- 113 -
weerslag heeft op de mogelijkheid voor de benadeelde om zijn professionele bezigheden
verder uit te oefenen. De invaliditeit kan bijkomende inspanningen noodzakelijk maken om
dezelfde (professionele) activiteiten te kunnen blijven uitoefenen als voorheen (schade wegens
verhoogde inspanningen). Invaliditeit kan het algemeen economisch potentieel van de
benadeelde op de arbeidsmarkt verminderen (schade wegens economische
waardevermindering). Invaliditeit kan ook een weerslag hebben op de eigen niet-professionele
activiteiten en kosten meebrengen om de hulp van derden te betalen. Lichamelijk letsel brengt
extrapatrimoniale schade mee, op de eerste plaats voor de gekwetste zelf. Bijvoorbeeld:
schadevergoeding voor de fysieke pijn (pijnschade), het verlies van ontspanningsmogelijkheden
of het gevoel van vermindering van eigenwaarde (genoegenschade), gevoelens van
vermindering van eigenwaarde of van verminderde aantrekkingskracht t.g.v. littekens,
amputaties, misvormingen (esthetische schade), …
228. De buren, die bijvoorbeeld eigenaar zijn van het aanpalende erf, kunnen schade lijden
ingevolge de werkzaamheden. Typevoorbeelden hiervan zijn scheuren en barsten in de muren
van aanpalende woningen of ten gevolge ven wegeniswerken wordt de huisaansluiting van de
riolering geraakt en lopen de naburige panden waterschade op.
D. Omvang van de schadevergoeding
229. Het spreekt voor zich dat wanneer de aansprakelijkheid vaststaat, de schade vergoed
moet worden. De vraag is natuurlijk welke schade daarvoor in aanmerking komt. Wanneer een
fout de schade heeft veroorzaakt is de dader ervan t.a.v. de benadeelde gehouden tot volledige
vergoeding van de schade, ook al werd die schade eventueel mede veroorzaakt door de
samenlopende fout van een derde.484 In principe heeft de benadeelde van het schadegeval dus
recht op een volledig herstel van de schade.485
230. De rechtspraak huldigt sinds geruime tijd het principe dat niet alleen de schade ten
gevolge van herstellingswerkzaamheden aan de beschadigde installatie moet worden vergoed,
maar ook de schade wegens onderbreking van gas- en elektriciteitsdistributie die zich bij
derden voordeed. In die zin werd geoordeeld dat de aannemer die de raadplegings- en
lokalisatieverplichting niet naleeft, zowel aansprakelijk is voor de kabelschade als voor de
gevolgen van de stroomonderbreking die daaruit voortvloeien.486
484
Cass. 28 mei 1982, RW 1984-85, 265. 485
Zie bijvoorbeeld: Cass. 31 mei 1995, Iuvis 1996, 548, noot F. GLANSDORFF. 486
Rb. Kortrijk 27 maart 1998, Iuvis 2000, 1191-1194 en Vred. Genk 12 mei 1998, Iuvis 2003, 1277.
- 114 -
231. Voor de begroting van de schade aan de installaties van de nutsbedrijven zelf werden
overeenkomsten gesloten tussen de verzekeringssector en de energiesector. Deze conventies
verbinden zich er toe de snelle regeling van de schadegevallen te bevorderen, zodat er zo
weinig mogelijk betwisting onstaat omtrent de omvang van de schade en men zich kan
toespitsen op de al dan niet aansprakelijkheid van de verschillende actoren.
E. Overeenkomst BVVO – FIGAS/CETS/RTT
E.1. Inleiding
232. In het kader van een dergelijke aansprakelijkheidsregeling hoeft het dan ook niet te
verbazen dat de aannemers een verzekeringsovereenkomst afsluiten voor de eventuele
gevolgen van een schadegeval. De complexiteit van de dossiers en de relatieve veelvuldigheid
ervan hebben de verzekeringsondernemingen (BVVO487) er toe aangezet een overeenkomst af
te sluiten met de verschillende verenigingen van nutsmaatschappijen voor de begroting van de
schade aan het nutsbedrijf.
In 1986 werd in de elektriciteitssector een overeenkomst gesloten, genoemd de conventie
BVVO - CETS488.489 In 1988 kwam tevens een overeenkomst tot stand tussen de
Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen en het Verbond der Gasnijverheid,
namelijk de conventie BVVO - FIGAS.490 In de telecomsector, meer bepaald met de RTT (thans
Belgacom) werd eveneens een overeenkomst gesloten met betrekking tot schade aangebracht
aan telecommunicatienetwerken, genaamd de BVVO – RTT - overeenkomst.491 BVVO –
CETS/FIGAS – overeenkomst heet nu de Assuralia – Synergrid-overeenkomst.492
De overeenkomst bepaalt de modaliteiten die de verhoudingen tussen de onderneming493 en
de toegetreden verzekeraars zullen beheersen, ter gelegenheid van de regeling van de schade
487
Belgisch Verbond van Verzekeringsondernemingen. 488
Het Comité voor technische studie der Produktie en Distributie van Elektriciteit in België. 489
BVVO overeenkomst Elektriciteit, 15 januari 1986, doc. BVVO 150 A, BVVO – CETS. 490
BVVO overeenkomst Gas, 4 januari 1988, doc. BVVO 160 A-2, BVVO – FIGAS. 491
BVVO overeenkomst RTT, 13 december 1991, doc. BVVO 170 A, BVVO – RTT. 492
Het Belgisch Verbond van Verzekeringsondernemingen (BVVO), heet thans Assuralia. De beroepsfederaties CETS (elektriciteitssector) en FIGAS (gassector) zijn opgegaan in Synergrid. Synergrid is dus de federatie van de netbeheerders elektriciteit en aardgas in België. 493
De toegetreden elektriciteits- en/of gasondernemingen worden in de overeenkomst “ondernemingen” genoemd. Elke onderneming die distributie en/of transport van elektriciteit en/of gas uitoefent kan tot de overeenkomst toetreden.
- 115 -
veroorzaakt door zijn verzekerden aan de installaties494 die eigendom zijn of beheerd worden
door de onderneming.495
E.2. Doelstelling van de overeenkomst
233. De overeenkomst heeft tot doel een éénvormige formule vast te leggen voor de bepaling
van het door de onderneming geleden verlies ingevolge schade waarvan de burgerlijke
aansprakelijkheid zou kunnen berusten bij een der verzekerden van de verzekeraars die tot
deze overeenkomst toegetreden zijn.496 Hiertoe worden in de overeenkomst modaliteiten
bepaald inzake expertise van de schade op een dusdanige wijze dat in de mate van het
mogelijke de administratie- en expertisekosten worden verminderd en de afhandeling van de
schadegevallen wordt bespoedigd.497 Zo wordt ondermeer een systeem uitgewerkt tot
expertise van de schade door deskundigen, aangesteld door het BCE498. Hiertoe worden ook
barema’s vastgesteld volgens dewelke de ondernemingen hun afrekening moeten opmaken.499
Deze barema’s voorzien heel gedetailleerd het tarief van de lonen, materiaalkosten, de kosten
voor het gebruik van voertuigen en toestellen alsmede de barema’s voor winstderving,
vetusteit, e.d. …
De toepassing van de conventionele tarieven die voorkomen in deze overeenkomst kan
aanleiding geven tot het opmaken van een schadebedrag dat lager ligt dan de werkelijke
kostprijs van de reële herstellingsverrichtingen. Het gewenste evenwicht tussen de
verbintensissen van de onderneming en die van de verzekeraar vormt de grondslag van deze
overeenkomst. In de mate waarin de verzekeraar niet tussenkomt in de regeling van de schade,
is de onderneming vrij de werkelijke kosten van de schade te eisen van de dader, die worden
berekend op basis van de uitbatingsgegevens.500
494
Beoogde installaties: 1° Leidingen en neveninstallaties voor de distributie en het transport van elektrische energie en/of gas; 2° geleidingen en kabels voor telefonie, signalisatie en afstandsbediening; 3° installaties voor kathodische bescherming; 4° installaties voor openbare verlichting (palen of steuenen), verlichtingstoestellen en leidingen; 5° installaties voor teledistributie bij middel van kabels waarvan de elektriciteits- en gasondernemingen eigenaar zijn. 495
Artikel 1 BVVO – CETS/FIGAS. 496
Artikel 2, a BVVO – CETS/FIGAS. 497
Artikel 2, b BVVO – CETS/FIGAS. 498
Bureau voor Coördinatie van Expertises, organisme van de BVVO. 499
Artikel 2, c en d BVVO – CETS/FIGAS. 500
Artikel 2, tweede alinea BVVO – CETS/FIGAS.
- 116 -
E.3. Voor wie zijn deze overeenkomsten bindend
234. De contracterende partijen zijn het BVVO, CETS, BFE501, FIGAS (en RTT). De overeenkomst
is bindend opzichtens de toegetreden elektriciteits- en/ of gasondernemingen en
verzekeringsmaatschappijen.502 Elke onderneming die distributie en transport van elektriciteit
en/of aardgas uitoefent kan tot de overeenkomst toetreden. De verzekeringsmaatschappijen
kunnen toetreden met een uitgebreid503 of beperkt504 mandaat.
235. Aangezien een mathematische begroting van de schade veelal niet mogelijk is en evenmin
wenselijk, dient de rechter de schade ex aequo et bono te begroten waarbij de BVVO-
overeenkomsten realistisch en betrouwbare richtlijnen maatstaven aanbieden.505 Door de
rechtsleer506 en rechtspraak507 wordt dan ook algemeen erkend dat de begroting van de schade
overeenkomstig de bepalingen van de BVVO - conventie realistisch, objectief, billijk en
deskundig gebeurt en dus bewijskrachtig moet worden beschouwd. Ook sommige
rechtspraak508 beschouwt de regels vervat in de BVVO - overeenkomsten als een algemeen
501
De Bedrijfsfederatie der voortbrengers en verdelers van elektriciteit in België. Heeft als doelstelling de verstandhouding en de coördinatie te bevorderen tussen de verschillende ondernemingen van de sector. Zij is gelast met de relaties met de overheid en verzekert de betrekkingen met verschillende Belgische en Internationale verenigingen. BFE is samen met CETS en FIGAS opgegaan in Synergrid. 502
In de overeenkomst “ondernemingen” en “verzekeraars” genoemd. 503
Een uitgebreid mandaat: het onderzoek van het schadegeval wordt dan toevertrouwd aan het BCE. Alle in de overeenkomst opgenomen regels gelden. 504
Met een beperkt mandaat: de verzekeringsmaatschappij houdt dan het onderzoek van het schadegeval in eigen handen en beslist zelf over de aanstelling van een deskundige. De barema’s van de overeenkomst zijn evenwel van toepassing. 505
L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 105. 506
L. Van Dorpe, “Begroting van schade na vernieling van nutsleidingen”, Iuvis 1993, 63; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 105. 507
Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754; Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767; Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770; Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904; Pol. Tournai 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929; Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935; Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930; Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933; Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456; Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452. 508
Zie L. SCHUERMANS, J. SCHRYVERS, D. SIMOENS, overzicht van rechtspraak, Onrechtmatige daad, schade en schadeloosstelling, (1977-1982), TPR 1984, 804. En o.m.: Antwerpen 31 maart 1982, RW 1983-84, 89; Antwerpen 9 februari 1983, Rechtspr. B.F.E. 1983, afl. 8, 40; Kh. Turnhout 4 maart 1982, Rechtspr. B.F.E. 1982, afl. 4, 2; Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695; Vred. Roeselare 1 februari 1985, Rechtspr. B.F.E. 1986, afl. 1, 5. Vred. Pâturages 19 maart 1997, Iuvis 1997, 765; Pol. Namen 9 maart 1998, Iuvis 2000, 1060; Vred. Boussu 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. Algemeen gebruik: Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847 en Antwerpen 18 december 2002, Iuvis 2005, 1424.
- 117 -
aanvaard en toegepast gebruik. Het gezag dat aan deze overeenkomst wordt toegekend, heeft
het te danken aan het feit dat er diepgaand over onderhandeld werd.
236. Zelfs wanneer de schadeveroorzaker niet is toegetreden tot de conventie en deze haar dus
in principe niet tegenstelbaar is, mag ze per analogie worden toegepast, omdat ze waarborgen
biedt van onpartijdigheid en deskundigheid om de omvang van de schade juist te begroten.509
E.4. De betwisting van de vergoedingen eigen personeel en de bijstandskosten
237. De nutsleidingen liggen tot in de verste uithoeken van het land verspreid en een
schadegeval wordt niet op voorhand aangekondigd. Het is natuurlijk een utopie dat overal, 24
uur op 24, herstellers zouden te vinden zijn die onmiddellijk aan de slag kunnen gaan. Toch
moet dringend herstel mogelijk zijn. De moderne maatschappij duldt niet dat verbruikers 8
dagen zonder stroom, gas of kabel TV worden gelaten. Vandaar dat de nutsmaatschappijen
ingericht zijn om zelf herstel uit te voeren. De schadelijder die zelf zijn schade herstelt, wordt
evenwel argwanend bekeken. In tegenstelling tot de derde hersteller, mag hij geen winst
maken. Dit verklaart waarom hij alle posten van zijn afrekening moet detailleren, teneinde de
kostprijs ervan bloot te leggen.
1.Betwisting van de vergoedingen eigen personeel
238. Er kan evenwel een juridisch probleem rijzen wanneer de nutsmaatschappij het herstel
van de kabels heeft uitgevoerd met haar eigen personeel. De vraag is dan of de veroorzaker van
de schade verplicht is ook de loonkosten te betalen van het personeel van de nutsmaatschappij,
die de herstelling heeft uitgevoerd. Men zou dit kunnen betwijfelen om reden van het feit dat
de nutsmaatschappij toch deze personeelskosten in elk geval – of er een schadegeval geweest
is of niet – moet betalen op grond van haar contractuele verplichtingen als werkgever.510
239. De onderliggende redenering is dat het causaal verband tussen de fout en de schade kan
doorbroken worden door een eigen juridische oorzaak.511 Hij die een wettelijke, statutaire of
509
Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929; Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930; Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463; Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754; Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456; Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452; Pol. Antwerpen 22 maart 1991, Iuvis 1993, 90; Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767; Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770; Pol. Tournai, 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760; Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935; Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456. 510
W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 48. 511
In het kielzog van het ‘Walter Kay-arrest’ (Cass. 28 april 1978, RW 1978-79, 1695) betreffende de onkosten voor berging van het gezonken schip ‘Adro’ onstond een golf van betwistingen omtrent de zogenaamde ‘onderbreking
- 118 -
contractuele verplichting uitvoert, lijdt door de loutere vervulling van deze verplichting, geen
schade die in oorzakelijk verband staat met de fout, die door een derde werd begaan. Met
andere woorden, wanneer de nutsmaatschappij haar personeel dat zich bezig houdt met het
herstellen van de beschadigde kabels betaalt, dan voert zij een eigen verplichting uit die niet
het gevolg is van de fout begaan door de aannemer.
Deze stelling is gebaseerd op een theorie van De Page512, verdedigd door Procureur-Generaal
Dumon513 en, na enige aarzelingen, aanvaard door het Hof van Cassatie514, maar die naderhand
toch onderworpen werd aan strengere voorwaarden. Inderdaad, de vaststelling dat een uitgave
haar grond vindt in een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting is op zich niet
langer voldoende om het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade te doorbreken. Het
bestaan van een dergelijke verplichting kan wel verhinderen dat er een oorzakelijk verband met
de schade ontstaat, maar dan op voorwaarde dat de uitgave definitief voor rekening moet
blijven van degene die ze ingevolgde de wet, een reglement of een contract moet verrichten,
wat er ook de feitelijke oorzaak van weze.515
In het kader van beschadiging van kabels en leidingen, werd aanvankelijk ook de stelling van de
doorbraak van het causaal verband toegepast wanneer het er op aan kwam de omvang van de
schade vast te stellen. Hier is er geen sprake van een werknemer die door de schuld van een
derde tijdelijk geen arbeidsprestaties meer kan leveren, doch spitst de discussie zich toe rond
de vraag of de kosten van het personeel, die de nutsmaatschappij inzet om de schade te
herstellen, in rekening kunnen gebracht worden tegenover de dader van het schadegeval, of
moet men er integendeel van uitgaan dat deze kosten sowieso toch door de maatschappij
moeten gedragen worden en dus niet in oorzakelijk verband staan met de fout?
van oorzakelijk verband door een eigen juridische oorzaak. Zie o.m. S. DAVID-CONSTANT, “Propos sur le problème de la causalité dans la responsabilité délictuelle et quasi-delictuelle”, JT 1988, 645; F. GLANSDORFF en C. DALCQ, “Les derniers avatars de la théorie de la rupture du lien de causalité par l’intervention d’une cause juridique propre”, RCJB 1989, 639; M.C. KRUITHOF, “De betekenis van het cassatiearrest van 9 maart 1984 in de discussie omtrent de doorbraak van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RW 1983-84, 2805; A. MEINERTZHAGEN-LIMPENS, “L’exécution d’une obligation légale rompt-elle le lien de causalité entre la faute et le dommage?”, RCJB 1979, 263; L. VAN DORPE, “Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RGAR 1984, 10 714; M. VAN QUICKENBORNE, “De onderbreking van het oorzakelijk verband door een juridische oorzaak”, RW 1979-80, 1329. 512
H. DE PAGE, “La relation causale en matière de responsabilité”, noot onder Cassatie 5 maart 1953 en Brussel, 22 januari 1955, RCJB 1955, 192; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civile, Brussel, 1964, nr.960. 513
Conclusies Procureur-Generaal DUMON, bij Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695. 514
Cass. 2 december 1977, RW 1978-1979, 209; Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695, met conclusie van Procureur-Generaal DUMON. 515
Cass. 20 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 336; Cass. 4 maart 2002, RW 2004-05, 136; Cass. 2 oktober 2002, RW 2005-06, 1013; Cass. 10 april 2003, RW 2005-06, 1259; Cass. 23 februari 2004, RW 2005-06, 303.
- 119 -
Het Hof van Cassatie paste eerst de doorbraak van het causaal verband onverminderd toe en
vernietigde een aantal uitspraken, die aan een nutsmaatschappij een vergoeding hadden
toegekend voor de door haar betaalde arbeidslonen.516 Wanneer echter de vordering niet
omschreven werd als een vergoeding voor lonen, doch als “het derven door de
nutsmaatschappij van de arbeidsprestaties van haar arbeiders gedurende de tijd die zij
spendeerde aan het herstel van de schade”, dan veranderde het Hof het geweer van schouder.
De arresten van de feitenrechters, die de leer van de doorbraak niet hadden toegepast en dus
de vergoeding voor de personeelskosten volledig hadden toegekend, werden dan niet
vernietigd.517
Als voorbeeld hiervan kan het vonnis van de correctionele rechtbank van Gent van 30
november 1990 worden gegeven. De rechter besloot tot het volgende. Het bestaan van een
contractuele, wettelijke of reglementaire verbintenis kan beletten dat er sprake zou zijn van
schade in de zin van artikel 1382 BW wanneer ingevolge de bewoordingen of de geest van de
overeenkomst, de wet of het reglement, de te maken onkosten of te leveren prestaties
definiteif ten laste moeten blijven van diegene die ze verricht heeft ingevolge de wet, het
reglement of de overeenkomst. Het is echter niet aanvaardbaar dat verbruiker, de
herstelkosten en de loonkosten voortvloeiend uit schade aan installaties systematisch ten laste
zouden gelegd worden van betrokken maatschappij, welke ook de oorzaak van de schade zou
zijn. De verplichtingen van deze maatschappij opzichtens de verbruikers veranderen niets aan
het feit dat de geleden schade te wijten is aan de fout van een derde en derhalve door deze
derde dient vergoed. Indien betrokken maatschappijen verplicht zouden worden de prestaties
van hun personeel ten laste te nemen (op grond van de overweging dat de lonen alleszins
verschuldigd zijn ingevolge de arbeidsovereenkomsten), zou een element van de geleden
schade niet vergoed worden door de dader, en dit ondanks het feit dat de toegebrachte schade
volledig vergoed dient te worden. De recuperatie van deze lonen maakt in feite deel uit van de
te verwachten winstmarge en een reductie van deze van deze marge kan aanleiding geven tot
vergoeding. De terugbetaling van de loonkosten vormt derhalve een gegronde eis.
Het Hof van Cassatie is tussengekomen met het arrest van 28 juni 1991.518 De omstandigheid
dat een openbaar nutsbedrijf personeel in dienst heeft om herstellingen uit te voeren aan
installaties, brengt, zelfs indien dat personeel uitsluitend daarvoor in dienst genomen is, niet
516
Cass. 26 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 106; Cass. 30 april 1980, RW 1981-82, 26. 517
Cass. 28 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 149; Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069; Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695; Corr. Gent 30 november 1990, Iuvis 1993, 71; Kh.Brugge 19 januari 1993, Iuvis 1999, 1011. 518
Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069.
- 120 -
mee dat de last van de herstellingen moet worden gedragen door dat bedrijf wanneer de
schade veroorzaakt is door een fout van een derde. Het vermogen van een bedrijf wordt niet
op een andere wijze aangetast wanneer het bedrijf personeel in dienst neemt om te
verwachten schade te herstellen.
240. We kunnen dus in elk geval stellen dat het bestaan van een wettelijke, reglementaire of
contractuele verplichting op zich niet voldoende is om het causaal verband tussen fout en
schade te doorbreken, maar dat een dergelijke doorbraak slechts mogelijk is indien uit deze
verplichting blijkt dat de uitgave alleszins definitief ten laste van de schadelijder moet blijven.519
De rechter ten gronde zal dus geval per geval dienen na te gaan of deze voorwaarden vervuld
zijn. Gelet op de evolutie van de energie- en telecommunicatiemarkt, die thans sterk
geprivatiseerd zijn, lijkt het wel twijfelachtig dat de theorie van de doorbraak van het
oorzakelijk verband nog veel toepassing zal vinden in deze materie.
2.Bijstandskosten
241. De meest betwiste post betreft de vergoeding van de bijstandskosten. Het is namelijk zo
dat bij de herstelling van de beschadigde kabel of leiding verschillende kosten worden gemaakt
door het nutsbedrijf. Je hebt niet alleen de prestaties van de personeelsleden zelf (de werkuren
die uit de werkfiches blijken), maar ook de algemene onkosten die het nutsbedrijf moet maken.
Zo moeten aangestelden zich ter plaatse begeven om de nodige bschikkingen te treffen.
Vervolgens dient het dossier te worden opgevolgd. Dit gaat gepaard met tijdsverlies, telefoon-,
verplaatsings – en dossierkosten. Een onafhankelijke derde-hersteller zou noodzakelijkerwijs
ook een proportioneel deel van zijn algemene kosten in rekening brengen, alleen zou hij die
post niet als dusdanig detailleren.
242. Artikel 8, 1 van de BVVO-overeenkomst bepaalt dat bij de prestaties van personeelsleden
(werkuren) alleen de werkuren die uit de werkfiches blijken mogen in rekening worden
gebracht en op verzoek kunnen worden nagezien. De conventie heeft een regeling getroffen
waarbij de prestaties die niet op deze werkfiches komen omdat ze grotendeels
gesystematiseerd werden, zoals bijstand van de diensten, toezicht, beheer en behandeling van
materiaal in voorrad, controle van onderaannemers, boekingskosten, en andere
administratieve prestaties forfaitair zullen worden begroot, in evenredigheid met de andere
kosten. Immers zijn de bijstandskosten, ongeacht hun precieze benaming, net als de
519
Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069; Brussel 16 januari 2003, Iuvis 2005, 1420; Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764; Vred. Leuven 8 oktober 1996, Iuvis 1997, 768; Rb. Dendermonde 26 september 1998, Iuvis 1998, 847.
- 121 -
winstderving een vast onderdeel van de schade die de exploitant van een openbare
nutsvoorziening lijdt naar aanleiding van een schadegeval en die overeenkomstig artikel 1382-
1383 BW dienen vergoed te worden.520
243. Deze regeling met betrekking tot de bijstandskosten als onderdeel van de schade wordt
berekend onder de vorm van een percentsgewijs forfait op de herstellingskosten sensu stricto.
Het percentage van deze vermeerdering bedraagt 15 of 20 procent naargelang de categorie van
de beschadigde installaties. Artikel 15 van de BVVO-CETS-overeenkomst voorziet een forfaitaire
procentuele vermeerdering van bijstandskosten. Dit geldt als voldoende bewijs van vermoeden
van werkelijkheid van deze kosten.521 De rechtspraak oordeelt dat de verhoging van 15 procent
voor deze algemene bedrijfsonkosten deel uitmaakt van de schade en rechtstreeks verband
houdt met het herstel.522 De verhoging van 15 % wordt in de rechtspraak als niet overdreven
beschouwd en algemeen aanvaard.523
2.9. Wie draagt uiteindelijke schadelast
244. Het is gebruikelijk in het aansprakelijkheidsrecht de aandacht te vestigen op de vraag van
wie de benadeelde schadevergoeding kan vorderen. Zoals reeds besproken kan de
schadelijdende benadeelde kiezen jegens wie hij een vordering instelt, indien hij diens fout, de
schade en het causaal verband tussen de fout en de schade kan bewijzen. Het is mogelijk dat
verschillende personen een fout hebben begaan, waardoor zij in solidum zullen worden
veroordeeld door de rechter.524
245. Ook een andere vraag is van belang: wie draagt uiteindelijk de schade? Er zijn immers
talrijke gevallen waarin degene die door de benadeelde is aangesproken de door hem
uitgekeerde schadevergoeding geheel of gedeeltelijk kan verhalen op anderen. Dit is vooral het
geval wanneer meerdere personen contractueel of buitencontractueel aansprakelijk zijn voor
het geheel of een deel van de schade en slechts een ervan door de benadeelde aangesproken
wordt.
520
G. Lenssens, “De invorderingen van bijstandskosten dor exploitanten van openbare nutsleidingen”, Iuvis 2000, 1052. 521
Rb. Dendermonde 20 april 1990, Iuvis 1993, 77; Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237. 522
Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis 1997, 754; Rb. Antwerpen 2 februari 1996, Iuvis 1997, 755; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237; Vred. Ieper 28 januari 1994, Iuvis 1996, 556; Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764; Vred. Bossuit 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. 523
Rb. Brugge 20 november 1990, Iuvis 1993, 91; Corr. Mechelen 7 mei 1993, Iuvis 1994, 283; Vred. Ieper 7 april 1995, Iuvis 1997, 761. 524
Zie supra.
- 122 -
246. Wanneer meerdere aansprakelijken door hun fout aan de oorzaak liggen van de schade,
zijn zij elk ten aanzien van de benadeelde gehouden tot vergoeding van de gehele schade. In
hun verhouding tot de benadeelde is er van een verdeling geen sprake. Een verdeling gebeurt
wel tussen de aansprakelijken onderling. Deze die het slachtoffer vergoed heeft, beschikt over
een verhaalsrecht tegen de medeaansprakelijke tot beloop van zijn aandeel in de schadelast, in
de veronderstelling natuurlijk dat de medeaansprakelijke bekend en vermogend is. Deze
onderlinge bijdrage van de verschillende aansprakelijken wordt bepaald zoals bij samenloop
met een fout van een benadeelde.525
247. Bij aansprakelijkheid in solidum zijn alle schuldenaren jegens de schuldeiser tot het geheel
gehouden, en bevrijdt de betaling van de hele schuld door een van de schuldenaren de
anderen.526 De betalende schuldenaar beschikt wel over een regresvordering tegen de
medeaansprakelijken.527 Deze regresvordering is gebaseerd op 1251, 3° BW, krachtens welk
indeplaatsstelling van rechtswege geschiedt ten voordele van hem die, met of voor anderen,
tot betaling van een schuld gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen.528 Wanneer een
van de daders de hele schade heeft vergoed – schade die hij niet alleen heeft verzoorzaakt-,
heeft hij meer betaald dan zijn deel. Hij is met anderen tot betaling van een schuld gehouden,
daar hij met de andere daders dezelfde schuld moet voldoen.
248. Evenwel moet hierbij volledigheidshalve gewezen worden op de beperking die voorzien is
in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet. De aansteller die de derde heeft vergoed kan een
regres uitoefenen tegen zijn aangestelde. In het geval deze aangestelde een werknemer is,
wordt zijn aansprakelijkheid beperkt door artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet jegens de
aansteller op dezelfde wijze als jegens derden. De aansteller zal enkel een regresvordering
kunnen instellen tegen de werknemer indien deze werknemer persoonlijk aansprakelijk is o.g.v.
artikel 1382-1383 BW en hij zich niet in de gevallen bevindt waardoor zijn persoonlijke
aansprakelijkheid wordt beperkt: bedrog, zware schuld of gebruikelijke lichte schuld.
525
H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere
schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 87-88. 526
M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 15. 527
M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze
commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 24. 528
Cass. 10 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 650, Pas. 1952, I, 738; Cass. 17 juni 1982, RCJB 1986, 680, met noot L. CORNELIS.
- 123 -
2.10. Hoopgevende initiatieven
A. Inleiding:
249. De nood aan correcte en volledige leidinginformatie werd door de gasramp in Gellingen
alvast opnieuw op de politieke agenda geplaatst. De Vlaamse overheid heeft intensief gezocht
naar middelen die konden bijdragen tot het voorkomen van een gelijkaardige ramp. In overleg
met de betrokken actoren heeft de toenmalige Vlaams minister van Openbare Werken,
Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, actie ondernomen om het ontsluiten en uitwisselen
van kabel- en leidinginformatie in Vlaanderen te verbeteren.
De eerste stap daartoe bestaat uit het ontsluiten van bestaande informatie via een uniek loket,
zijnde het Kabel en Leiding Informatie Portaal (KLIP). Tevens werd gestart met de opmaak van
een decretaal kader in verband met het KLIP wat resulteerde in het decreet van 14 maart 2008
houdende de ontsluiting en de uitwiseling van informatie over ondergrondse kabels en
leidingen, hierna genoemd het KLIP-decreet.529 Het KLIP werd ontwikkeld door het Agentschap
voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) en is operationeel.530 De tweede stap behelst
het uitwisselen van informatie door het opstellen van een uitwisselingsformaat, het Informatie
Model Kabels en Leidingen (IMKL). In combinatie met het Grootschalig Referentie Bestand
(GRB) wordt een uniforme, efficiënte en kwaliteitsvolle uitwisseling van kabel – en
leidinginformatie via het KLIP mogelijk. De Vlaamse overheid werkt aan de opbouw van het GRB
tegen 2014.
B. KLIP
250. Het Kabel en leidinginformatieportaal, hierna KLIP te noemen, is een elektronisch
informatiesysteem voor de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over kabels en
leidingen tussen kabel- en leidingbeheerders (KLB’s), planaanvragers en
openbaardomeinbeheerders (ODB’s).531 Het KLIP heeft als doel de directe en indirecte
milieuschade, de economische schade (waaronder de schade aan kabels en leidingen zelf) en de
risico’s inzake veiligheid en gezondheid ingevolge schade aan kabels en leidingen door
grondwerken te voorkomen, dit door de informatie over kabels en leidingen beter te ontsluiten
en uit te wisselen.532
529
BS 6 mei 2008. 530
Het KLIP is sinds 1 maart 2007 operationeel voor de professionele planaanvragers. 531
Art. 2, § 1, 1° KLIP-decreet. 532
Art. 3 KLIP-decreet.
- 124 -
251. Tot nog toe diende de aannemer die grondwerken wou uitvoeren, om aan zijn informatie-
en lokalisatieplicht te voldoen, in eerste instantie de gemeente aan te schrijven om te weten
welke kabel- en leidingbeheerders op de plaats van de werken leidingen of kabels hadden
liggen. De gemeente hield een lijst bij van alle kabel-en leidingbeheerders die op haar
grondgebied actief zijn. Vervolgens bezorgde de gemeente aan de aannemer een lijst met de
aanwezige kabel-en leidingbeheerders waarvan zij weet had. Vaak was deze lijst echter
onvolledig en niet actueel. Dikwijls ontving de plaanaavrager ook slechts een veralgemeende
lijst van alle kabel- en leidingbeheerders die in een gemeente aanwezig zijn, ongeacht of deze
beheerders op de plaatst van de geplande werken actief waren of niet. Daarna moest de
aannemer een planaanvraagzone aanvragen op een kaart en elke kabel- en leidingbeheerder
die de gemeente opgaf afzonderlijk contacteren. De kabel- en leidingbeheerder ging dan
vervolgens na of hij inderdaad kabels of leidingen beheert in de door de plaanaavrager
aangeduide planaanvraagzone. Indien dit het geval was dan selecteerde hij de relevante
plannen die vervolgens via de gewone post werden opgestuurd. En tot slot moest de aannemer
alle informatie die hij kreeg van de verschillende KLB’s, zelf op een kaart bijeenbrengen. Elke
KLB stuurde zijn eigen kaart (zelf gekozen schaal, welke informatie op de kaart staat en welke
niet, zelf gekozen topografische achtergrond enzovoort) naar de planaanvrager. Ten gevolge
van deze grote verscheidenheid aan gebruikte systemen en modellen voor kabel- en
leidinginformatie en de bedrijfsspecifieke implementatie, is het voor de planaavrager niet
eenvoudig om een algemeen overzicht te verkrijgen van alle in de ondergrond aanwezige
kabels en leidingen. Via het uniek loket KLIP kan de aannemer in één keer alle betrokken
beheerders aanspreken.
252. Vanaf 4 september 2006 konden de kabel- en leidingbeheerders zich registreren in het
KLIP en hun gebieden waarin ze actief zijn afbakenen. Vanaf 10 januari 2007 konden dan op hun
beurt de professionele planaanvragers zich registreren in het KLIP. Na een testperiode werd het
KLIP op 1 maart 2007 door toenmalig minister Kris Peeters opengesteld voor de professionele
planaanvragers.533
Voor de planaanvragers is het KLIP echter enkel een honder procent sluitend en werkbaar
instrument indien ten eerste alle kabel- en leidingbeheerders verplicht worden hun
medewerking te verlenen aan het KLIP en ten tweede dat de planaanvragers de nodige
garanties krijgen dat iedere betrokken KLB antwoordt op een planaanvraag. Om dit resultaat te
533 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over
ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure,
2009, 10.
- 125 -
bereiken en om de nodige rechtszekerheid te bieden aan de betrokkenen, is het noodzakelijk
om een decretale regeling uit te werken. Dit kader werd gerealiseerd met het KLIP-decreet.
C. KLIP-decreet
253. Het KLIP-decreet534 maakt het mogelijk om via één enkele elektronische aanvraag de
plannen te bekomen van ‘alle beheerders’ die op de plaats van de geplande werken
ondergrondse kabels en leidingen hebben liggen. Het KLIP- decreet werd gepubliceerd op 6 mei
2008, maar is niet onmiddellijk in werking getreden. Artikel 21 van het KLIP-decreet bepaalt dat
“de Vlaamse Regering voor elk artikel, of onderdelen ervan, van dit decreet de datum bepaalt
waarop dit decreet in werking treedt”. De inwerkingtreding van het KLIP-decreet werd dan ook
geregeld door artikel 6 van het uitvoeringsbesluit van 20 maart 2009535. De hoofdstukken I, II,
III, VI, VII, VIII, IX en X van het KLIP-decreet zijn in werking getreden op 1 juni 2009 en de
hoofdstukken IV en V op 1 september 2009.536 Vóór de inwerkingtreding van het decreet, was
het KLIP volledig gebaseerd op vrijwilligheid. Kabel- en leidingbeheerders en professionele
planaavragers aanvaardden vrijwillig een aantal gebruiksvoorwaarden om te kunnen toetreden
tot het KLIP. Sinds de inwerkingtreding van het KLIP-decreet zijn alle KLB’s verplicht om zich aan
te sluiten bij het KLIP.
Het KLIP- decreet omschrijft zeer goed de in het decreet gebruikte begrippen. Deze begrippen
geven mee invulling aan het toepassingsgebied van dit decreet. Het KLIP-decreet bepaalt
vervolgens de werking van het Kabel- en leidinginformatieportaal, de verplichtingen van de
planaanvrager en de kabel- en leidingbeheerder nader. Tevens is er een apart luikje inzake
aansprakelijkheid en handhaving.
534
Decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, BS 6 mei 2008. 535
Decr. Vl. 20 maart 2009, BS 4 mei 2009. 536
Hfdst. I Inleidende bepalingen (art. 1-2), hfdst. II Doelstelling en werking (art. 3-5), hfdst. III Verplichtingen tot registreren en invoeren en activeren in KLIP (art. 6-7), hfdst. IV verplichting tot planaanvraag (art. 8), hfdst. V afhandeling van de planaanvraag (art. 9-11), hfdst VI Openbaar domein (art. 12), hfdst VII gebruik van informatie en aansprakelijkheid (art. 13-15), hfdst VIII verwerking van persoonsgegevens (art. 16), hfdst IX handhaving (art. 17), hfdst X slotbepalingen (art. 18-21).
- 126 -
C.1. Verplichtingen planaanvrager
1. Planaanvraag indienen
254. Het indienen van een planaanvraag537 alvorens grondwerken uit te voeren is verplichtend
opgelegd: Elke persoon die op het grondgebied van het Vlaamse Gewest grondwerken zal
uitvoeren, is verplicht om ten vroegste veertig dagen op voorhand een uiterlijk twintig
werkdagen voor de aanvang van de werken via het KLIP een planaavraag in te dienen. Deze
verplichting geldt niet in geval van overmacht en voor grondwerken die manueel worden
uitgevoerd. De verplichting geldt tevens niet indien het grondwerken betreft op grond die
eigendom is of in het beheer is van de persoon die de grondwerken zal uitvoeren en indien die
persoon weet dat er sinds de voorgaande planaavraag aan de aanwezigheid en de ligging van
de kabels en leidingen538 iets is veranderd.539
255. Het begrip ‘grondwerken’ wordt nader omschreven in artikel 2, §1, 10 ° van het KLIP-
decreet.540 Deze definitie moet in zijn meest ruime betekenis worden geïnterpreteerd en bevat
dus niet alleen vergunningplichtige werken, bijvoorbeeld in de zin van artikel 99, § 1 van het
Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, maar ook alle
werken of werkzaamheden die niet vergunningplichtig zijn, bijvoorbeeld in de zin van het
Besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige
functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen
stedenbouwkundige vergunning nodig is.541 Een ruime definitie is noodzaelijk om alle mogelijke
situaties te omvatten van werken die schade en de bijhorende gevolgen kunnen veroorzaken.
Omgekeerd is het echter niet de bedoeling om werken die dat overduidelijk niet kunnen
veroorzaken onder het begrip grondwerken te vatten. Het is dus een feitenkwestie die in
concreto beoordeeld moet worden.542
537
Planaanvraag: aanvraag die via het KLIP is ingediend om informatie over de ligging van kabels en leidingen in de planaavraagzone te verkrijgen. (Art. 2, §1, 8° KLIP-decreet) Planaanvraagzone: gebied waarop een plaanaavraag betrekking heeft en waar dus grondwerken zullen worden uitgevoerd. (Art. 2, § 1, 7° KLIP-decreet) 538
Kabels en leidingen: alle ondergrondse infrastructuur die bestemd is voor de transit, het transport, de transmissie of de distributie van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, energie of informatie. (art. 2, §1, 2° KLIP-decreet) 539
Artikel 8 KLIP-decreet. 540 Grondwerken: alle activiteiten die een impact hebben op het grondoppervlak of de ondergrond en schade kunnen veroorzaken aan kabels en leidingen. (Art. 2, §1, 10° KLIP-decreet) 541
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 18. 542 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 18-19.
- 127 -
256. In dit decreet wordt geopteerd voor een raadplegingstermijn, ongeacht het type leiding of
kabel. Dit is ook logisch omdat een planaanvraag slechts op één moment gebeurt, maar wel
onmiddellijk alle informatie over alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders oplevert. Het
ontwerp van decreet vereist geen aanpassingen van de raadplegingstermijnen in de sectorale
wetgeving. Voor de kabels en leidingen die sectorale raadplegingsverplichtingen kenne, kan het
decreet ingeschoven worden in die regeling. Indien de al bestaande sectorale
raadplegingstermijnen niet langer zijn dan twintig werkdagen, dan zorgt het ontwerp van
decreet er enkel voor dat in die sectoren de planaanvragen vroeger zullen gebeuren. Indien de
al bestaande raadplegingstermijnen langer zijn dan uiterlijk twintig werkdagen, dan zorgend ie
er voor dat de planaanvragen nog vroeger zullen gebeuren dan uiterlijk twintig werkdagen,
zoals in het decreet voorzien. In dit laatste geval wordt dan in feite met de sectorale
raadplegingstermijn voldaan aan de verplichting van deze bepaling. In de meeste gevallen zal
echter de omgekeerde situatie zich voordoen, waarbij met de raadplegingstermijn in deze
bepaling voldaan kan worden aan de raadplegingstermijn in de verschillende sectorale
regelgevingen. Daarin worden meestal slechts minimumtermijnen voorgeschreven, maar deze
hoeven uiteraard geenszins uitgeput te worden. Er zijn geen raadplegingstermijnen die meer
dan veertig werkdagen bedragen zodat deze termijn ook geen problemen stelt. Alle andere
sectoriale verplichtingen blijven ongewijzigd bestaan. Dit betekent niet dat een planaanvrager
zo maar kan beginnen met de grondwerken na het verstrijken van de termijn van twintig
werkdagen. Dit kan pas als hij alle plannen heeft ontvangen en alle andere sectorale
verplichtingen vervuld heeft.543
Indien dergelijke planaanvraag reeds jaren of maanden vooraf werd gedaan, dan zal de
planaanvrager nogmaals een planaanvraag moeten indienen voor de eigenlijke aanvang van de
werken. Hiermee wordt vermeden dat mededelingen van plannen op planaanvragen die
ingediend zijn lange tijd voor de eigenlijke aanvang van de werken geen accuraat beeld meer
geven aan de aanwezigheid en ligging van de kabels en leidingen.
2. Registratie door professionele planaanvragers
257. Wat betreft de planaanvrager werd er in het decreet een onderscheid gemaakt tussen een
“professionele planaavrager”544 en een “particuliere planaanvrager”545. Het onderscheid
543
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24-25. 544
Professionele planaanvrager: persoon die in het kader van zijn beroepsactiviteiten of taken van publiek belang op het grondgebied van het Vlaamse Gewest ofwel grondwerken zal uitvoeren, ofwel betrokken is bij de voorbereiding en planning van dergelijke werken, en zich in die hoedanigheid geregistreerd heeft in het KLIP. (art. 2, § 1, 5° KLIP-decreet) Onder ‘persoon’ dient begrepen te worden elke natuurlijke of rechtspersoon die zich moet
- 128 -
tusssen professionele en particuliere planaavrager werd in dit decreet ingebouwd omdat er een
groot verschil is tussen iemand die dagelijks en beroepshalve of in uitvoering van taken van
publiek belang voor grote zones planaanvragen moet doen en iemand die misschien éénmaal in
zijn leven, bijvoorbeeld voor de bouw van een huis, een planaanvraag doet.546 Beide groepen
hebben niet dezelfde noden en in het decreet wordt dan ook de mogelijkheid geboden om
nadere en afzonderlijke modaliteiten te bepalen voor het afhandelen van de planaanvragen van
de professionele planaanvragers enderzijds en de particuliere planaanvragers anderzijds.547 Ook
hebben beide groepen andere verplichtingen.548 Wanneer er in het artikel enkel sprake is van
planaanvrager dan heeft dit betrekking op zowel de professionele als de particuliere
planaanvragers.549
258. Opdat een persoon zich zou kunnen beroepen op de hoedanigheid van professionele
planaanvrager, met de eventueel daarbij horende ‘nadere en afzonderlijke modaliteiten’ in het
KLIP, moet hij aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen. Ten eerste moet hij effectief
beroepshalve met grondwerken, of met de planning ervan, bezig zijn en ten tweede moet hij
zich registreren voor dit profiel in het KLIP. Degene die effecitef professioneel met grondwerken
bezig is, maar zich niet registreert, heeft dezelfde mogelijkheden als een particuliere
planaanvrager. Omgekeerd kan iemand zich niet als professioneel planaanvrager registreren,
terwijl hij in de praktijk niet op professionele wijze bezig is met grondwerken of de planning
ervan. Op deze registratie wordt immers een controle uitgevoerd door het AGIV.550 Het is dus
de professioneel die de keuze heeft of moet maken om zich al dan niet te registreren. In
tegenstelling tot voor de kabel- en leidingbeheerder heeft het geen zin om een verplcihting in
die zin op te leggen omdat de professionele planaanvrager niet noodzakelijk is voor de correcte
en integere werking van het KLIP. Gelet op de vele voordelen van het KLIP zullen in de praktijk
de’ meeste professionele planaanvragers zich echter spontaan registreren. De particuliere
informeren over de ligging van kabels en leidingen in de ondergrond. (Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 17.) 545
Particuliere planaanvrager: persoon die niet als professionele planaanvrager geregistreerd is in het KLIP. (art. 2, §1, 6° KLIP-decreet) 546
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 17. 547
Artikel 9, eerste lid KLIP-decreet. 548
Zie bijvoorbeeld artikel 4, 2° en artikel 13 KLIP-decreet waar enkel verwezen wordt naar de ‘professionele plaanaanvrager’. 549
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 31. 550
Artikel 4, 2° KLIP-decreet.
- 129 -
planaanvrager moet zich niet registreren en kan met het oog op het uitvoeren van
grondwerken vrij gebruik maken van het KLIP.551
3. Onderzoeksplicht
259. Uit de verplichting tot het aanvragen van kabel- en leidinginformatie vloeit uiteraard
rechtstreeks voort dat de planaanvrager de verkregen informatie moet benutten. Omgekeerd
mag hij er niet blindelings op vertrouwen en blijft hij een eigen onderzoeksplicht behouden. De
inhoud van de overgemaakte kabel- en leidinginformatie heeft slechts een indicatieve waarde,
maar geeft wel een sterke aanwijzing, die eventueel moet worden aangevuld met bijkomend
onderzoek, wat lokalisatie van de leidingen door de planaanvrager kan impliceren.552
C.2. Verplichtingen Kabel- en leidingbeheerder
260. In artikel 2, § 1, 3° van het KLIP-decreet wordt de kabel- en leidingbeheerder of KLB
gedefinieerd als: “Elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van zijn
beroepasactiviteiten of taken van publiek belang instaat voor het beheer van kabels en
leidingen of binnen uiterlijk vijftig werkdagen dit beheer op zich zal nemen”. Hieronder vallen
zowel de netbeheerders van de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit, de
beheerders van de vervoers- en distributienetten voor (aard)gas, de beheerders van
elektronische communicatienetten, de beheerders van netten voor waterdistributie, de
beheerders van netten voor afvalwaterinzameling, als de beheerders van directe kabels en
leidingen en de beheerders van militaire of private netwerken van kabels en leidingen
(bijvoorbeeld de pijpleidingen van het Ministerie van Defensie, het glasvezelnetwerk van een
universiteit, ...). Het eigendomsstatuut speelt geen rol. Elke persoon die beroepshalve kabels en
leidingen beheert, of het nu kabels en leidingen zijn voor netten met een openbare nutsfunctie,
dan wel kabels en leidingen die enkel voor privégebruik dienen, valt on het toepassingsgebied.
261. Er wordt verwezen naar personen die kabels en leidingen beheren in het kader van
“beroepsactiviteiten of taken van publiek belang”. Dit maakt duidelijk dat kabels en leidingen
die mogelijks in beheer zijn van particulieren niet onder het toepassingsgebied van dit decreet
vallen. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij particulieren ondergrondse kabels en
leidingen aanleggen binnen hun eigendommen. Bijvoorbeeld om binnen de huiskabel de water-
551
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 34. 552 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 25.
- 130 -
en elektriciteitsleiding van het woonhuis te verbinden met het tuinhuis. De ondergrondse
kabels en leidingen van dergelijke kleinschalige particuliere projecten, meestal binnen één
perceel gelegen, vallen niet onder het toepassingsgebied.
262. Een kabel- en leidingbeheerder heeft drie verplichtingen. Allereerst moet hij zich
registreren bij het KLIP. Daarnaast moet hij de KLB-zone553 in het KLIP invoeren en actueel
houden. En als laatste verplichting moet hij antwoorden op planaanvragen.
1. Registratie in het KLIP
263. Artikel 6, § 1 van het KLIP-decreet voert de verplichting in voor alle kabel- en
leidingbeheerders die actief zijn op het grondgebied van het Vlaamse Gewest om zich te
registreren in het KLIP. Dit moet in voorkomend geval gebeuren tegen uiterlijk de vijftigste
werkdag voorafgaand aan het ogenblik dat hij in het kader van zijn beroepsactiviteiten of taken
van publiek belang kabels en leidingen op het grondgebied van het Vlaams Gewest begint te
beheren. In tegenstelling tot de professionele planaanvragers en de
openbaardomeinbeheerders hebben de kabel- en leidingbeheerders dus geen keuze om zich al
dan niet te registreren. Het KLIP kan enkel het beoogde resultaat bereiken indien het volledig is
zodat de medewerking van alle kabel- en leidingbeheerders vereist is.554
De Vlaamse Regering kan op basis van artikel 20 wel een afzonderlijke KLB of een categorie van
KLB’s wegens gegronde redenen vrijstelling verlenen van de verplichting tot registreren. Zoals
in het artikel tevens voorzien volgt daar logischerwijs ook uit dat de kabel- en leidingbeheerder
dan geen KLB-zone moet invoeren en actueel houden en geen planaanvragen via het KLIP moet
behandelen. Deze vrijstellingsmogelijkheid biedt de mogelijkheid om enige afwijking van het
rigide systeem van verplichtingen mogelijk te maken.555
553
Belangenzone kabel- en leidingbeheerder of KLB-zonde: alle gebieden waarin een bepaalde KLB kabels en leidingen beheert of binnen uiterlijk vijftig werkdagen dit beheer op zich zal nemen. (art. 2, §1, 4° KLIP-decreet) Dit kan voor een bepaalde kabel- en leidingbeheerder één aaneengesloten gebied zijn of vele verspreide gebieden, maar het geheel van alle gebieden wordt samengevat onder de noemer ‘belangenzone kabel- en leidingbeheerder’. Ongeacht in hoeveel gebieden een kabel- en leidingbeheerder achtief is, heeft hij dus slechts één KLB-zone. 554 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie
over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23. 555
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 27.
- 131 -
2. Invoeren en actueel houden van KLB-zone in het KLIP
264. Artikel 6, § 1 van het KLIP – decreet voert tevens een verplichting in voor alle in het KLIP
geregistreerde kabel- en leidingbeheerders om op elektronische wijze de gebieden op te geven
waarin ze kabels en leidingen beheren, en dit uiterlijk de vijfenveertigste werkdag voorafgaand
aan het ogenblik waarop ze op het grondgebied van het Vlaams Gewest kabels en leidingen
beginnen te beheren. Dit is een essentieel en noodzakelijk gegeven opdat de doelstelling van
het decreet zou bereikt kunnen worden. Opdat grondwerkers zoveel mogelijk schadegevallen
zouden kunnen voorkomen, is het noodzakelijk dat ze een exhaustief en correct overzicht
hebben van alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders. Dit decreet beoogt dan ook net te
verhelpen aan de huidige situatie waarbij een grondwerker geen enkele garantie heeft op
volledigheid en correctheid van de mogelijks aanwezige kabel- en leidingbeheerders en hij bij
grondwerken vaak nog verrast wordt door kabels en leidingen waarvan hij geen weet had.556
Er is sprake van de KLB-zone ‘in te voeren en te activeren’. Er is een wezenlijk verschil tussen
beide begrippen. Het is niet omdat de gegevens ingevoerd zijn, dat ze reeds geactiveerd zijn.
Het ‘invoeren’ heeft betrekking op het inbrengen of uploaden van een elektronisch bestand
met daarin gegevens over de KLB-zone. Het ‘activeren’ heeft betrekking op het feit vanaf welke
datum het KLIP deze gegevens mag aanspreken en gebruiken.557
265. Even belangrijk is uiteraard dat deze zone up-to-date wordt gehouden en dus verplicht
artikel 6, § 2 van het KLIP- decreet elke KLB tevens om elke wijziging aan de KLB-zone in het
KLIP in te voeren. Er is dus niet alleen de verplichting voor de KBL om initieeel zijn KLB-zone via
het KLIP in te voeren en te activeren. Een KLB-zone is geen statisch gegeven en kan uiteraard
wijzigingen ondergaan, die dan ook moeten bijgehouden worden. Er wordt hierbij een
onderscheid gemaakt tussen een uitbreiding en een schrapping van gebieden in de KLB-zone
om zo problemen te vermijden met planaanvragen die tussentijds zouden gebeuren.558
266. De bepalingen van artikel 6 dienen samen gelezen en begrepen te worden met de
verplichting van de planaanvrager uit artikel 8 van het KLIP-decreet. Door de verplichtingen die
in artikel 6 aan de KLB worden opgelegd, heeft de planaanvrager de zekerheid dat indien hij zijn
556 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23. 557
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 28. 558 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23.
- 132 -
planaanvraag ten vroegste veerstig werkdagen en ten laatste twintig werkdagen voor de
aanvang van de grondwerken indient, hij tijdens deze periode gegarandeerd alle aanwezige
kabel- en leidingbeheerders gevat heeft, indien hij vervolgens de grondwerken twintig
werkdagen later effectief start.559
267. Aangezien de kabel- en leidingbeheerder zelf, zonder enige tussenkomst, rechtstreeks de
informatie die hij zelf in eigen beheer heeft, inbrengt in het KLIP is hij, zoals artikel 7 bepaalt als
enige verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens. Hij dient dus correcte en volledige
informatie in te voeren in het KLIP. Een planaanvrager zal zich immers onder meer op deze
informatie baseren alvoerens hij met grondwerken zal starten. Indien de gegevens over de KLB-
zone niet juist zouden zijn, kan enkel de betrokken kabel- en leidingbeheerder, de enige
persoon die volledige kennis behoort te hebben over alle gebieden waarin hij actief is, hiervoor
aangesproken worden. Ook de informatie die de beheerder verstrekt aan het AGIV voor de
werking van het KLIP, bijvoorbeeld bij een registratie als kabel- en leidingbeheerder, dient naar
waarheid te zijn.560
3. Beantwoorden planaanvragen
268. Tegenover de verplichting van de planaanvrager tot het opvragen van kabel- en
leidinginformatie binnen een bepaalde periode voor de aanvang van de grondwerken, is in
artikel 11 van het decreet de verplichting opgenomen voor de KBL’s om alle noodzakelijke en
nuttige inlichtingen te verstrekken om schadegevallen en de bijhorende gevolgen door
grondwerken te vermijden. Het KLIP verplicht de KBL echter niet om op een specifieke manier
te antwoorden op de planaanvraag. Dit alles blijft geregeld door de specifieke, toepasselijke
sectorale wetgeving. In dit proces vervult het AGIV geen enkele rol. De kabel- en
leidingbeheerder dient de informatie rechtstreeks over te maken aan de planaanvrager. De
modaliteiten en termijnen die gelden om te antwoorden blijven degene die gelden in de
sectorspecifieke regelgeving, zo er al één is.
Indien er geen sectorspecifieke regeling bestaat, kan worden teruggevallen op de regels van
deze bepaling. Zo zal aan de antwoordverplichting onder andere voldaan kunnen worden door
het overmaken van de plannen. Dit impliceert ecter niet dat de KLB’s verplicht worden om
plannen op te maken. Immers, ook in de sectorale regelgeving bestaat geen eenduidige
559 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24. 560 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24.
- 133 -
verplichting voor KBL’s om plannen op te stellen en bij te houden. Ze moeten echter wel in
staat zijn om de gegevens mee te delen die zij in het kader van hun activiteiten verzamelen en
die het de planaanvrager mogelijk maken om de kabels en leidingen van de KBL’s te lokaliseren.
De antwoordverplichting is ruim omschreven maar het antwoord moet nuttig zijn voor de
planaanvrager om de kabels en leidingen te kunnen lokaliseren.
Kabel- en leidingbeheerders zullen in het algemeen steeds de specifieke situatie moeten
beoordelen waarop een planaanvraag betrekking heeft en waar nodig een afgevaardigde naar
de plaats van de geplande werken moeten sturen. Dit kan bijvoorbeeld aangewezen zijn in
zones met veel kabels en leidingen.
Nogmaals dient benadrukt te worden dat deze bepaling niet betekent dat een planaanvrager zo
maar kan beginnen met de grondwerken na het verstrijken van de termijn van twintig dagen.
Indien hij op dat moment nog niet alle kabel- en leidinginformatie zou hebben ontvangen en hij
toch de grondwerken zou starten, dan kan hij bij een schadegeval, geheel of gedeeltelijk,
aansprakelijk gesteld worden voor de schade.561
269. Tot aan de invoering van het IMKL562 in het KLIP, kan een planaanvrager aan elke KLB
vragen om alle informatie over de kabels en leidingen schriftelijk te bezorgen. Als een KLB geen
plannen of informatie over zijn kabels en leidingen ter beschikking heeft of kan stellen, maar
wel weet dat hij kabels en leidingen in de plaanvraagzone beheert of zal beheren, moet hij voor
de aanvang van de grondwerken contact opnemen met de planaanvrager en hem alle
inlichtingen verschaffen en bijstand verlenen om tot lokalisatie van de kabels en leidingen te
kunnen overgaan.563
270. Artikel 5 van het KLIP-decreet bepaalt uitdrukkelijk dat het gebruik van het KLIP in het
kader van planaanvragen kosteloos is voor alle betrokken partijen. De Vlaamse overheid draagt
de kosten van het KLIP en garandeert zo het bestaan ervan op lange termijn. Het beschikken
over correcte informatie is een belangrijk element in het vermijden van graaf- en gevolgschade.
Financiële drempels zouden het gebruik van het KLIP voor planaanvragen ongunstig kunnen
beïnvloeden.564 De KBL mag dus geen kosten aanrekenen aan de planaanvrager voor het
561
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 26. 562 Het informatiemodel kabels en leidingen (IMKL) is één van de randvoorwaarden om te komen tot de elektronische uitwisseling van kabel- en leidinginformatie via het KLIP 563
L. Van Parys, “Ondergrondse kabels en leidingen” in Knijf, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 108. 564 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 22-23.
- 134 -
verstrekken van de kabel- en leidinginformatie. Ook niet wanneer deze vraagt om de informatie
schriftelijk te bezorgen. Dit is ook logisch want de opgevraagde informatie moet net voorkomen
dat de kabel- en leidingbeheerder schade zal lijden.565
C.3.Aansprakelijkheid en handhaving
1. Informatie
271. Artikel 13 van het KLIP-decreet verbiedt een kabel- en leidingbeheerder, professionele
planaanvrager, openbaardomeinbeheerder of het AGIV om de informatie di ontvangen wordt
via het KLIP te gebruiken voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van de verplichtingen
in het kader van dit decreet. Zo komt de kabel- en leidingbeheerder bijvoorbeeld in het kader
van de planaanvraag in het bezit van gegevens van de planaanvragers. Het is dan niet
toegelaten dat hij deze gegevens zal gebruiken om in het kader van commerciële activiteiten
deze planaanvragers met offertes, bestekken of publiciteitsfolders te benaderen.566
2. AGIV
272. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) is slechts een
doorgeefluik van het KLIP en in artikel 14 wordt duidelijk afgebakend dat het agentschap voor
een aantal zaken niet verantwoordelijk kan gesteld worden.567 Zo kan het AGIV niet
verantwoordelijk gesteld worden voor foutieve, laattijdige of ontbrekende planaanvragen.
Alleen de planaanvrager zelf is er verantwoordelijk en dus aansprakelijk voor dat een
planaanvraag tijdig, volledig en correct wordt ingediend.568
273. Evenmin kan het AGIV verantwoordelijk gesteld worden voor foutieve of laattijdige
informatie, die verstrekt wordt door de KLB’s aan de planaanvragers. De KLB’s verschaffen de
565 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie
over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 26. 566 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie
over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 567
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41. 568
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41.
- 135 -
gevraagde informatie immers rechtstreeks aan de planaanvragers, het AGIV wordt daar niet bij
betrokken.569
274. In de laatste zin van artikel 14 van het KLIP-decreet voorzien dat het AGIV evenmin
verantwoordelijk is voor een foutieve, laattijdige of ontbrekende informatiedoorstroming van
het AGIV naar de planaanvragers. In de huidige stand van de regelgeving is er geen sprake van
enige substantiële vorm van informatiedoorstroming van het AGIV richting de planaanvragers.
De informatiedoorstroming naar de particuliere planaanvrager in het kader van het KLIP vindt
plaats op hetzelfde moment dat de particuliere planaanvrager zijn planaanvraag doet. Het
resultaat van de informatiedoorstroming is voor de particuliere planaanvrager onmiddellijk
duidelijk. Loopt er iets mis dan kan hij onmiddellijk opnieuw proberen. Een foutieve, laattijdige
of ontbrekende informatiedoorstroming naar de professionele planaanvrager betekent ten
eerste niet noodzakelijk dat deze informatie foutief, laattijdig of niet werd overgemaakt aan de
kabel-en leidingbeheerders. De professionele planaanvrager zal trouwens snel merken dat hij
geen plannen krijgt opgestuurd, waardoor een normaal zorgvuldig professioneel planaanvrager
snel tot de conclusie moet komen dat er miscchien iets misgelopen is. Er mag verwacht worden
dat de professionele planaanvrager de nodige stappen onderneemt om bij een gebeurlijk
voorval zo snel mogelijk te wijzen op een eventueel probleem. Bovendienheeft de
professionele planaavrager er zelf alle belang bij om coöperatief op te treden omdat eventuele
problemen met de planaanvraag via het KLIP, de professionele planaanvrager niet ontslaat van
zijn verplichting om de nodige informatie over de ligging van kables en leidingen in te winnen
alvorens te starten met de grondwerken.570
275. Het AGIV kan uiteraard ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele
schadegevallen en de bijhorende gevolgen door een planaanvrager of een KLB, of door derden.
Dit laatste is zo evident dat het niet werd opgenomen in het decreet.571
3. Kabel- en leidingbeheerder
276. Elke KLB die zich niet of niet-tijdig registreert in het KLIP, of zijn KLB-zone niet invoert en
activeert in het KLIP, zoals bepaald in artikel 6, §1 KLIP-decreet, of die zijn KLB-zone niet
569
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 570
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 571
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27; W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41-42.
- 136 -
bijhoudt zoals voorzien in artikel 6, §2 KLIP-decreet, of die geen gevolg geeft aan een
planaanvraag, zoals voorzien in de artikel 9 tot 11, is aansprakelijk voor de schade die hiervan
het gevolg is.572 Indien een KLB zich niet of niet-tijdig registreert of zijn gegevens niet oplaadt of
up-to-date houdt, dan zullen zijn kabels en leidingen bij een planaanvraag niet gedetecteerd
worden en zal hij geen planaanvraaag ontvang en vervolgens de planaanvrager geen kabel- en
leidinginformatie met alle mogelijke gevolgen van dien. Als de KLB geen gevolg geeft aan een
correct doorgegeven planaanvraag, verkrijgt de planaanvrager niet de vereiste informatie,
tevens met alle mogelijke gevolgen van dien. Om de kabel- en leidingbeheerder voor zijn
verantwoordelijkheid te plaatsen, is het verantwoord om de aansprakelijkheid volledig in zijn
richting te schuiven zodat de onwetende planaanvrager die een kabel of leiding raakt van de
nalatige kabel- en leidingbeheerder, niet het slachtoffer wordt van
aansprakelijkheidsvorderingen, hetzij van derden voor de gevolgschade, hetzij van de nalatige
KBL zelf voor de schade aan de kabels en leidingen.573
277. In geval van overdracht door een KLB van kabels en leidingen aan een of meerdere andere
KLB’s, is er een solidaire aansprakelijkheid tussen de betrokken KLB’s, voor de schade die het
gevolg is van het feit dat er geen gevolg wordt gegeven aan de planaanvraag, zoals voorzien in
de artikelen 9 tot 11. Evenwel is het toegelaten dat de betrokken KLB’s op voorhand
contractueel overeengekomen dat slechts één van de betrokken KLB’s de gehele
aansprakelijkheid ter zake op zich zal nemen. In voorkomend geval is enkel die contractueel
aangewezen KLB aansprakelijkheid.574
278. Om de bepalingen van het decreet houdende de ontsluiting en de uitwisseling van
informatie over ondergrondse kabels en leidingen te kunnen handhaven zijn er specifieke
strafsancties (geldboetes) in het decreet opgenomen. Ook de bepalingen van hoodstuk VII en
artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op die strafsancties. De volgende personen
worden gestraft met een geldboete van 50 tot 100 000 euro: 1° Elke KLB die zich niet of niet-
tijdig registreert in het KLIP of die zijn KLB-zone niet invoert en activeert in het KLIP, zoals
bepaald in artikel 6, § 1; 2° Elke in het KLIP geregistreerde KLB die zijn KLB-zone niet bijhoudt
zoals voorzien in artikel 6, §2; 3° elke persoon die volgens dit decreet een planaanvraag moet
indienen en die geen of niet tijdig een planaanvraag heeft ingediend; 4° elke persoon die ter
uitvoering van dit decreet opzettelijk foutieve informatie verstrekt, de verkregen informatie
572
Artikel 15, §1 KLIP-decreet. 573
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27-28. 574
Artikel 15, §2 KLIP-decreet.
- 137 -
gebruikt voor andere doeleinden dan bepaald in dit decreet of op gelijk welke andere wijze
oneigenlijk gebruik maakt van het KLIP.575
D. Verhouding tussen KLIP en KLIM
279. Kabels en leidingen zijn in eerste instantie een gewestelijke bevoegdheid, maar grotere
leidingen, zoals aardgasleidingen, vallen onder de bevoegdheid van de federale overheid. Naast
het Vlaamse KLIP bestaat er dan ook een federaal meldpunt voor boven- en ondergrondse
hoogspanningskabels en leidingen voor het vervoer van gas of andere gevaarlijke producten.
Dat federale loket heet het Kabel- en leidinginformatiemeldpunt, of kortweg KLIM.576
Het KLIM was eerder operationeel dan het KLIP, ook al was het KLIP als eerste initiatief
aangekochtigd en opgestart. Dit is te wijten aan het feit dat het KLIM maar van toepassing is op
een twintigtal beheerders die onder de federale Gaswet vallen en de beheerder van het
hoogspanningsnet, die in Vlaanderen slechts een paar duizend km ondergrondse kabels en
leidiginen vertegenwoordigen. Voor het KLIP gaat het over meer dan 300 kabel- en
leidingbeheeerders en over meer dan 500 000 km kabels en leidingen.577
280. Het resultaat was wel dat er voor het Vlaamse grondgebied twee afzonderlijke
planaanvraagsystemen tot stand waren gekomen, waarbij geen enkel over alle informatie kon
beschikken. Zo moest een aannemer dus twee planaanvragen indienen, en werden zijn
aanvragen via verschillende procedures en binnen andere termijnen afgehandeld. Het risico
was dus reëel dat een planaanvrager slechts één van de twee systemen zou raadplegen en
daardoor belangrijke informatie zou missen.
De oplossing werd gevonden in het uitwerken van een intermediaire communicatiecomponent
tussen het KLIM en het KLIP. Op 23 maart 2009 vond dan ook de koppeling plaats tussen het
(Vlaamse) Kabel- en leidingportaal en het (federale) Kabel- en leiding informatiemeldpunt. Zo
blijven de twee systemen in Vlaanderen bestaan, maar de planaanvrager kan ongeacht of hij nu
het KLIP of het KLIM gebruikt, ook automatisch alle informatie van het andere systeem
575 Artikel 17 KLIP-decreet. 576 L. Van Parys, “Ondergrondse kabels en leidingen” in Knijf, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),
Gent, Larcier, 2009, 108. 577
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 45.
- 138 -
bekomen. Vanaf de inwerkingtreding578 van het KLIP-decreet, zijn alle kabel- en
leidingbeheerders verplicht zich te registreren in het KLIP of het KLIM. Zo zijn de gebruikers van
een van beide internettoepassingen absoluut zeker dat ze de plannen ontvangen van alle kabel-
en leidingbeheerders. Voor Vlaanderen betekent dit dat de extra raadpleging bij de gemeente
niet meer nodig is. In Brussel en Wallonnië blijft de extra check bij de gemeente wel nodig.579
E. IMKL & GRB
281. Naast het ontsluiten van bestaande informatie via een uniek loket, zijnde het KLIP, is er
een tweede stap nodig. Deze tweede stap behelst het uitwisselen van informatie door het
opstellen van een uitwisselingsformaat, het Informatie Model Kabels en Leidingen (IMKL). In
combinatie met het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) wordt een uniforme, efficiënte en
kwaliteitsvolle uitwisseling van kabel- en leidinginformatie via het KLIP mogelijk.580
282. Het is momenteel niet mogelijk om de verschillende kabel- en leidinginformatie te
integreren en digitaal samen te voegen tot één plan dat dan ter beschikking zou kunnen gesteld
worden van de planaanvrager. Dit heeft te maken met het feit dat elke kabel- en
leidingbeheerder zijn eigen kaart hanteert met eigen schaal, eigen symbolen, eigen
topografische achtergrond, zelf bepaalt welke informatie op de kaart staat en welke niet, … Ten
gevolge van deze grote verscheidienheid aan gebruikte systemen en modellen voor kabel- en
leidinginformatie en de bedrijfsspecifieke implementaties, is het voor de planaanvrager niet
eenvoudig om een goed inzicht te krijgen in alle kabel- en leidinginformatie die hij ontvangt en
die hij moet roberen te integreren tot één overzicht.
Indien er echter een gestandardiseerd uitwisselingsformaat beschikbaar zou zijn, dan zou het
heel wat eenvoudiger zijn. Het AGIV werd belast met de ontwikkeling van het IMKL.581 Het doel
van dit uitwisselingsformaat is de informatie over kabels en leidingen van KLB’s te
standaardiseren zodat deze informatie via het KLIP, niet alleen ontsloten, maar ook
rechtstreeks uitgewisseld kan worden.
283. Het IMKL is noodzakelijk om in een tweede fase van het KLIP de individuele plannen van
de kabel- en leidingbeheerders te integreren tot één digitaal plan dat voor de planaanvrager
578
Tussen 1 juni en 1 september 2009 moeten de KLB’s die zich nog niet vrijwillig hebben laten registreren bij het KLIP, zich verplicht registreren. (KLIP-uitvoeringsbesluit gepubliceerd, 5 mei 2009, http://www.agiv.be/gis/nieuws/?artid=918) 579
“KLIP en KLIM aan elkaar gekoppeld”, 23 maart 2009, http://www.agiv.be/gis/nieuws/?artid=890. 580
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 4. 581
Artikel 4, 4° KLIP-decreet.
- 139 -
onmiddellijk bruikbaar is. In het IMKL wordt vastgelegd welke informatie over kabels en
leidingen oop welke wijze wordt vastgelegd en uitgewisseld. Visualisatieaspecten zoals kleur,
lijndikte, lijnsoort, maar ook maatvoering, weergave, nauwkeurigheid, … komen in dit model
aan bod. Naast de inhoudelijke standaarden dient ook een aantal technische standaarden
afgesproken te worden binnen dit model. Door het IMKL zal informatie van verschillende typen
leidingen, leidingnetten en kabel- en leidingbeheerders vertaald kunnen worden naar een
gemeenschappelijke ontsluitingsomgeving. Met het IMKL blijven de KBL’s nog steeds hun eigen
kabel- en leidinginformatie decentraal beheren, maar zal de informatie wel uitgewisseld en
geïntegreerd kunnen worden tot één uniform en bruikbaar plan dat onmiddellijk beschikbaar is.
Net zoals het KLIP, zal het IMKL in samenwerking met de sector en de gebruikers ontwikkeld en
geïmplementeerd worden. De eerste stappen voor de opmaak van het IMKL werden reeds
gezet.
284. Een tweede essentiële voorwaarde om de planafhandeling via het KLIP te laten verlopen is
om de via het IMKL uitgewisselde informatie te kunnen projecteren op een gemeenschappelijke
en uniforme achtergrond. In Vlaanderen zal het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) deze
uniforme topografisch achtergrond vormen. Het GRB is een zeer gedetailleerd uniform
topografisch referentiekader voor tal van toepassingen waarbij centimeternauwkeurig digitaal
kaartmateriaal vereist is, zoals bijvoorbeeld voor kabel- en leidingregistratie. De Vlaamse
overheid werkt sinds enkele jaren aan de opbouw van een gebiedsdekkend GRB. Zoals
decretaal voorzien582, zal een voor gans Vlaanderen gebiedsdekken GRB gerealiseerd worden
tegen eind 2013.583
285. Door het ontwikkelen en implementeren van het IMKL in het KLIP en de aanmaak van het
GRB wordt de langetermijnoplossing voorzien.584
582
Artikel 11 Decreet 16 april 2004 houdende het Grootschalig Referentie Bestand, BS 5 juli 2004. 583
W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 46-47. 584
Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 7.
- 140 -
Besluit
Schadegevallen m.b.t. nutsleidingen komen dagelijks voor. Het is dan ook belangrijk om te
weten wie je als schadelijder kan aanspreken tot vergoeding van de geleden schade.
Aangezien de elektriciteit en aardgas die bij jou thuis wordt geleverd vooreerst een hele weg
moet afleggen via boven- en ondergrondse netwerken en er verschillende partijen instaan voor
het goede verloop hiervan, kan het wel eens gebeuren dat er iets misloopt. Zo heeft de
eindafnemer soms last van pannes, onderbrekingen,… met alle gevolgen van dien. De
schadelijder kan de distributienetbeheerder aansprakelijk stellen op basis van sectorspecifieke
wetgeving, wet productaansprakelijkheid of op basis van de voorwaarden van de netbeheerder
zelf voorzien in het aansluitingsreglement.
Schade in het kader van nutsleidingen wordt meestal veroorzaakt ingevolge werken in de
nabijheid van ondergrondse nutsleidingen. Elke partij die in het bouwproces betrokken is, heeft
bepaalde verplichtingen te voldoen. Het is dus niet alleen de aannemer die de ondergrondse
kabel of leiding effectief beschadigt (bijvoorbeeld met een graafmachine), maar ook de andere
betrokken partijen, zoals de bouwheer, de architect en het nutsbedrijf, kunnen in solidum
aansprakelijk zijn indien zij hun verplichtingen niet zijn nagekomen. Zo kunnen zij, volgens de
desbetreffende concrete omstandigheden, contractueel, extracontractueel of zelfs
strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de aangerichte schade.
Aangezien beschadiging van kabels en leidingen veel voorkomt, hebben de verzekeringssector
en de energiesector BVVO-overeenkomsten gesloten waarbij de schadebegroting van de
schade die de nutsbedrijven lijden wordt geregeld op een uniforme en vereenvoudigde wijze.
Er gebeuren veel schadegevallen ingevolge werkzaamheden nabij ondergrondse kabels en
leidingen omdat er geen plannen zijn van de nutsleidingen die duidelijk en actueel de ligging
ervan aangeven. Zo is het in het huidige systeem bijna onmogelijk om beschadiging van
ondergrondse kabels en leidingen te vermijden.
Om hieraan een oplossing te bieden heeft de overheid gekozen voor een
langetermijnoplossing. In Vlaanderen werd het KLIP (federaal: KLIM) opgericht. Via de
ontwikkeling en de implementering van het IMKL in het KLIP en de aanmaak van het GRB zullen
er duidelijke en eenvormige plannen zijn van de ondergrondse nutsleidingen zodat
beschadiging hiervan zal vermeden worden. Evenwel is het wachten tot 2014 vooraleer het
helemaal operationeel zal zijn.
- 141 -
Bibliografie
Wetgeving:
• Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939.
• Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming van 27 september 1947, BS 3 oktober 1947. (ARAB)
• Wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere producenten door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. (Gaswet)
• Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer, BS van 16 maart 1966.
• Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971.
• Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties van 10 maart 1981, BS 29 april 1981. (AREI)
• KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971.
• Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978, err.
BS 30 augustus 1978.
• KB van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. (Raadplegingsbesluit)
• Wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. (Wet productaansprakelijkheid)
• Algemene Aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, A.A.V. Bijlage bij het KB van 26 september 1996 tot de bepaling van de Algemene Uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies van Openbare werken, BS 18 oktober 1996.
• Wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 11 mei 1999. (Elektriciteitswet)
• Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 22 september 2000. (Vlaams Elektriciteitsdecreet)
• Decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt, BS 3 oktober 2001. (Vlaams Gasdecreet)
• Decreet 16 april 2004 houdende het Grootschalig Referentie Bestand, BS 5 juli 2004.
• Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08).
- 142 -
• Wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen en van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 26 maart 2007.
• KLIP-Decreet: Decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, BS 6 mei 2008.
Rechtspraak:
• Cass. 15 februari 1886, Pas. 1886, I, 75.
• Cass. 13 februari 1930, JT 1930, 182.
• Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209.
• Cass. 25 maart 1943, Arr.Verbr. 1943, 68.
• Cass. 24 mei 1945, Arr.Verbr. 1945, 161.
• Cass. 4 december 1950, Pas. 1951, I, 201.
• Brussel 5 oktober 1951, Res Jura Imm. 1953, 191.
• Cass. 10 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 650, Pas. 1952, I, 738.
• Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98.
• Cass. 22 januari 1960, Pas. 1960, I, 580.
• Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass.
1960, 722, JT 1960, 339, noot DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot DABIN, RGAR 1960,
nr. 6.557, noot DALCQ.
• Gent 1 juni 1961, RW 1961-62, 743.
• Cass. 2 oktober 1961, Pas. 1962, I, 128.
• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, 480.
• Cass. 7 maart 1962, Pas. 1962, I, 764.
• Brussel (verenigde kamers) 19 februari 1963, JT 1963, 265, noot R.O. DALCQ.
• Cass. 21 februari 1963, Pas. 1963, 687.
• Brussel 24 februari 1964, Ann. Not. Enr. 1964, 241, noot P. MAHILLON.
• Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Pas. 1965, I, 521.
• Rb. Antwerpen 5 maart 1965, T.Aann. 1970, 19.
• Gent 9 maart 1965, RW 1964-65, 2131.
• Rb. Brussel 9 maart 1965, JT 1966, 27.
• Rb. Brussel 22 februari 1966, Res Jura Imm. 1966, 62.
• Rb. Brugge 24 februari 1966, Res Jura Imm., 1966, 161.
• Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481.
• Kh. Antwerpen 5 oktober 1966, RW 1966-67, 898.
• Gent 7 maart 1967, RW 1967-68, 348.
• Brussel 2 mei 1967, Pas. 1967, II, 275.
- 143 -
• Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1049.
• Gent 13 juni 1967, Res Jura Imm. 1967, 349.
• Brussel 14 september 1967, T. Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE.
• Cass. 15 december 1967, Arr.Cass. 1968, 551.
• Cass. 8 januari 1968, Pas. 1968, I, 590.
• Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902.
• Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10.
• Luik 18 april 1968, T.Aann. 1971, 252.
• Gent 9 mei 1968, Pas. 1968, II, 218.
• Cass. 14 juni 1968, RW 1968-69, 405; JT 1968, 472; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, RGAR
1969, 8177, noot R.O. DALCQ.
• Cass. 12 december 1968, Pas. 1969, I, 353.
• Brussel 26 april 1969, JT 1969, 440.
• Cass. 27 november 1969, Arr.Cass. 1970, 306.
• Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, 394.
• Gent 13 januari 1970, JT 1970, 394; RGAR 1970, 8458.
• Brussel 11 februari 1970, T.Aann. 1974, 104, noot Y. HANNEQUART.
• Rb. Brussel 10 november 1970, De Verz. 1972,1288, noot R.B.
• Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563.
• Brussel 24 maart 1971, Res Jura Imm. 1971, 165.
• Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40.
• Rb. Brussel 22 september 1970, JT 1970, 729.
• Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563.
• Cass. 23 september 1971, Arr.Cass. 1972, 88.
• Gent 25 februari 1972, RW 1971-72, 2031.
• Rb. Luik 29 februari 1972, RGAR 1972.
• Brussel 15 mei 1972, Pas. 1972, II, 147.
• Cass. 4 september 1972, RW 197-73, 715.
• Cass. 19 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 178.
• Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot Ph. MATHEÏ.
• Cass. 27 september 1973, Arr. Cass. 1974, 98, Pas. 1974, I, 89.
• Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395.
• Brussel 11 december 1973, RW 1974-75, 423
• Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488.
• Cass. 15 februari 1974, RW 1974, 1715.
• Cass. 3 mei 1974, Arr.Cass.1974, 989.
• Gent 23 december 1974, RGAR 1976, nr. 9678, noot F. GLANSDORFF.
- 144 -
• Kh. Tongeren 13 maart 1975, De Verz. 1975, 235.
• Cass. 18 april 1975, Arr.Cass. 1975, 917.
• Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915; Pas. 1975, I, 934.
• Cass. 31 oktober 1975, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN.
• Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269.
• Cass. 14 oktober 1976, Arr.Cass. 1977, 197.
• Kh. Tongeren 13 januari 1977, TBH 1977, 401.
• Kh. Antwerpen 13 januari 1977, T. Aann. 1978, 33, noot K. VERBERNE.
• Luik 13 april 1977, JL 1977-78, 65.
• Brussel 27 april 1977, Pas. 1978, II, 4.
• Rb. Antwerpen 25 november 1977, RW 1977-78, 1579.
• Cass. 2 december 1977, RW 1978-1979, 209.
• Brussel 30 december 1977, RGAR 1979, nr. 10063, noot R.O. DALCQ.
• Cass. 28 februari 1978, Pas. 1978, I, 741.
• Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695.
• Cass. 27 oktober 1978, Pas. 1979, 246.
• Brussel 18 januari 1979, JT 1979, 249.
• Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9.
• Cass. 26 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 106.
• Kh. Veurne 24 oktober 1979, BFE 1981, afl. 15 B, 22.
• Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, 484.
• Cass. 20 maart 1980, Pas. 1980, I, 891.
• Rb. Dendermonde 27 mei 1980, Rechtspraak BFE 1981, 10.
• Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139.
• Cass. 26 juni 1980, Arr.Cass. 1980, 1362.
• Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748.
• Luik 19 maart 1981, BFE 1982, afl. 12, 3, noot.
• Cass. 30 april 1980, RW 1981-82, 26.
• Vred. Sint-Gilles 10 juni 1981, T.Vred. 1987, 111.
• Antwerpen 30 juni 1981, RW 1981-82, 1625.
• Kh. Kortrijk 9 juli 1981, BFE 1982, afl. 1, 6, noot.
• Cass. 1 oktober 1981, RW 1981-82, 2855.
• Antwerpen 10 februari 1982, RW 1982-83, 1410.
• Kh. Turnhout 4 maart 1982, Rechtspr. B.F.E. 1982, afl. 4, 2.
• Cass. 17 maart 1982, Pas. 1982, I, 842.
• Antwerpen 31 maart 1982, RW 1983-84, 89.
• Cass. 7 mei 1982, Arr.Cass. 1982, 1102.
- 145 -
• Brussel 11 mei 1982, RW 1983-84, 2823.
• Cass. 28 mei 1982, RW 1984-85, 265.
• Cass. 17 juni 1982, RCJB 1986, 680, met noot L. CORNELIS.
• Luik 23 juni 1982, Het Bouwbedrijf 25 februari 1983, 18.
• Cass. 28 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 149.
• Luik 7 oktober 1982, Res Jura Imm. 1983, 73.
• Vred. Leuven 22 november 1982, BFE 1983, afl. 2, 4, noot.
• Vred. Nijvel 12 januari 1983, BFE 1984, 25.
• Antwerpen 9 februari 1983, Rechtspr. B.F.E. 1983, afl. 8, 40.
• Cass. 18 februari 1983, Pas. 1983, I, 183.
• Rb. Brussel 14 april 1983, T. Aann. 1985, 19.
• Cass. 28 april 1983, RW 1983-84, 1699.
• Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERIN.
• Cass. 9 juni 1983, RW 1983-84, 437.
• Kort Ged. Rb. Brussel 5 oktober 1983, JT 1985, 530.
• Luik 12 oktober 1983, Pas. 1984, II, 14.
• Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695.
• Kort Ged. Rb. Brussel 30 januari 1984, RRD 1984, 333, noot B. HAUBERT.
• Kort Ged. Rb. Bergen 11 april 1984, JT 1985, 527.
• Luik 23 mei 1984, Jur. Liège 1984, 573.
• Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181.
• Cass. 13 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 528.
• Bergen 8 januari 1985, TBH 1985, 641, noot P. RIGAUX.
• Vred. Roeselare 1 februari 1985, Rechtspr. B.F.E. 1986, afl. 1, 5.
• Cass. 1 maart 1985, RW 1985-86, 801.
• Rb. Bergen 23 april 1985, Pas. 1985, III, 56.
• Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1986, 66.
• Bergen 29 mei 1985, RGAR 1986, 11078.
• Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 66.
• Cass. 11 oktober 1985, Arr.Cass. 1986, 172.
• Bergen 6 november 1985, De Verz. 1986, 733.
• Vred. Sint-Niklaas 12 maart 1986, T. Vred. 1986, 248.
• Cass. 4 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1050.
• Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10.
• Luik 8 oktober 1986, Rev. Rég. Dr. 1986, 410.
• Luik 26 november 1986, JLMB 1987, 719.
• Antwerpen 20 januari 1987, RW 1986-87, 2722, noot E. DIRIX.
- 146 -
• Bergen 27 februari 1987, JT 1988, 29.
• Cass. 13 maart 1987, Pas. 1987, I, 834, Arr.Cass. 1986-87, 920, RW 1987-88, 22, RGAR
1989, nr. 11451.
• Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514.
• Cass. 29 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 264
• Brussel 13 november 1987, JL 1987, 1460; RGAR 1989, nr. 11.485.
• Brussel 25 februari 1988, RRD 1988, 208, noot X. DELGRANGE; T. Aann. 1992, 278, noot J.
WÉRY.
• R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62, noot P. DE VROEDE.
• Cass. 29 september 1988, Arr.Cass. 1988-89, 122.
• Brussel 3 oktober 1988, RGAR 1989, nr. 11553.
• Cass. 19 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 496.
• Antwerpen 8 maart 1989, RW 1991-92, 920.
• Brussel 12 september 1989, DCCR 1990, 251, noot P. DE VROEDE.
• Cass. 27 oktober 1989, RW 1989-90, 619.
• Brussel 21 november 1989, RGAR 1991, nr. 11888.
• Cass. 18 januari 1990, Arr.Cass.1989-90, 659.
• Antwerpen 31 januari 1990, De Verz. 1990, 578, noot D. VAN ORSHOVEN.
• Rb. Brussel 2 februari 1990, JLMB 1990, 1248.
• Rb. Dendermonde 20 april 1990, Iuvis 1993, 77.
• Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1990-91, 245.
• Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 367, noot J. KOKELENBERG.
• Antwerpen 3 oktober 1990, Iuvis 1993, 39.
• Rb. Brussel 12 oktober 1990, TBBR 1991, 408.
• Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993.
• Rb. Brugge 20 november 1990, Iuvis 1993, 91.
• Corr. Gent 30 november 1990, Iuvis 1993, 71.
• Cass. 24 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 562.
• Pol. Antwerpen 22 maart 1991, Iuvis 1993, 90.
• Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943.
• Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069.
• Kh. Brussel 7 november 1991, T.Aann. 1998, 25.
• Cass. 28 november 1991, Arr.Cass. 1991-92, 284.
• Kh. Hasselt 16 december 1991, Iuvis 1998, 892.
• Luik 31 maart 1992, JLMB 1993, 1298.
• Gent 20 mei 1992, TBBR 1993, 451, noot P. VAN DER WIELEN.
• Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061.
- 147 -
• Brussel 7 december 1992, Iuvis 1995, 433, noot P. BOUWENS.
• Kh.Brugge 19 januari 1993, Iuvis 1999, 1011.
• Rb. Leuven 21 april 1993, Iuvis 1999, 1014.
• Kh. Namen 4 mei 1993, Iuvis 1997, 645.
• Corr. Mechelen 7 mei 1993, Iuvis 1994, 283.
• Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493.
• Luik 26 mei 1993, JLMB 1994, 1274.
• Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237.
• Cass. 2 september 1993, Arr. Cass. 1993, 658.
• Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754.
• Brussel 2 december 1993, T. Aann 1998, 13.
• Kh. Brussel 11 december 1993, Iuvis 1999, 1015.
• Vred. Ieper 28 januari 1994, Iuvis 1996, 556.
• Gent 4 februari 1994, RW 1995-96, 1236.
• Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559.
• Kh. Brugge 15 februari 1994, Iuvis 1994, 280, noot.
• Kh. Brugge 19 april 1994, Iuvis 1999, 1020.
• Rb. Nijvel 2 mei 1994, Iuvis 1994, 253.
• Cass. 24 november 1994, Pas. 1994, I, 1009.
• Cass. 2 maart 1995, Arr.Cass. 1995, 263.
• Cass. 9 maart 1995, RW 1995-96, 402.
• Antwerpen 29 maart 1995, Iuvis 1996, 507.
• Vred. Ieper 7 april 1995, Iuvis 1997, 761.
• Cass. 31 mei 1995, Iuvis 1996, 548, noot F. GLANSDORFF.
• Gent. 2 juni 1995, Iuvis 1997, 635.
• Cass. 14 juni 1995, Arr . Cass. 1995, 60.
• Rb. Leuven 21 september 1995, Iuvis 1997, 649.
• Gent 5 oktober 1995, RW 1997-98, 950.
• Vred. Landen 22 november 1995, Iuvis 1997, 673.
• Rb. Brugge 8 januari 1996, Iuvis 1997, 751.
• Rb. Luik 30 januari 1996, T. Aann. 1996, 223, noot B. VAN LIERDE.
• Rb. Antwerpen 2 februari 1996, Iuvis 1997, 755.
• Cass. 1 maart 1996, Arr.Cass 1996, 214.
• Brussel 4 maart 1996, Iuvis 1996, 605.
• Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764.
• Cass. 26 april 1996, Arr .Cass. 1996, 371.
• Kh. Charleroi 3 mei 1996, Iuvis 1997, 758.
- 148 -
• Vred. Beringen 24 mei 1996, Iuvis 2000, 1199.
• Vred. Antwerpen 5 juni 1996, Iuvis 1998, 801.
• Kh. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19.
• Rb. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19.
• Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767
• Vred. Zottegem 13 juli 1996, T.Aann. 1997, 46, noot B. VAN LIERDE.
• Gent 4 oktober 1996, Iuvis 1999, 1008.
• Rb. Leuven 4 oktober 1996, Iuvis 2000, 1183.
• Vred. Leuven 8 oktober 1996, Iuvis 1997, 768.
• Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770.
• Antwerpen 16 december 1996, AJT 1996-97, 555, noot P. LEFRANC.
• Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904.
• Rb. Turnhout 3 maart 1997, Iuvis 1998, 903.
• Vred. Pâturages 19 maart 1997, Iuvis 1997, 765.
• Pol. Tournai 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760.
• Rb. Kortrijk 21 april 1997, Iuvis 2000, 1066, noot.
• Gent 25 april 1997, TGR 1998, 4.
• Brussel 16 mei 1997, Iuvis 2000, 1170.
• Antwerpen 26 mei 1997, Iuvis 1999, 1173.
• Vred. Westerlo 30 mei 1997, T.Aann. 1999, 385.
• Antwerpen 13 mei 1997, T.Aann. 1998, 366.
• Rb. Kortrijk 19 september 1997, Iuvis 1998, 908.
• Vred. Antwerpen 22 september 1997, Iuvis 1998, 915.
• Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847.
• Rb. Charleroi 8 oktober 1997, Iuvis 1998, 907.
• Gent 17 oktober 1997, Iuvis 2000, 1062, noot.
• Antwerpen 4 november 1997, RW 1999-2000, 48.
• Bergen 24 november 1997, Iuvis 1998, 891.
• Rb. Antwerpen 2 december 1997, Iuvis 1999, 982.
• Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-98, 1293.
• Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929.
• Rb. Brugge 19 januari 1998, Iuvis 1998, 912.
• Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933.
• Gent 2 februari 1998, T.Aann. 1999, 69.
• Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1147.
• Pol. Namen 9 maart 1998, Iuvis 2000, 1060.
• Antwerpen 23 maart 1998, RW 1998-99, 223.
- 149 -
• Rb. Kortrijk 27 maart 1998, Iuvis 2000, 1191-1194.
• Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935.
• Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140.
• Rb. Nijvel 8 april 1998, Iuvis 1999, 960.
• Kh. Charleroi 9 april 1998, Iuvis 2000, 1194.
• Rb. Nijvel 20 april 1998, Iuvis 1999, 985.
• Vred. Genk 12 mei 1998, Iuvis 2003, 1277.
• Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49, noot M. NEUT.
• Rb. Doornik 18 juni 1998, Bull. Ass. 1999, 691.
• Rb. Kortrijk 24 september 1998, Iuvis 2000, 1197.
• Rb. Dendermonde 26 september 1998, Iuvis 1998, 847.
• Vred. Bossuit 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940.
• Vred. Louveigné 3 november 1998, T.Aann. 1999, 44, noot.
• Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2000, 1208.
• Gent 11 december 1998, Iuvis 2001, 1232.
• Antwerpen, 4 januari 1999, Bull. Ass. 1999, 684, noot D. DE MAESENEIRE.
• Cass. 7 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 9.
• Rb. Antwerpen 5 februari 1999, Iuvis 2004, 1335.
• Brussel 11 februari 1999, Iuvis 2000, 1177.
• Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930.
• Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95.
• Cass. 25 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 183.
• Brussel 21 april 1999, Iuvis 2000, 1179.
• Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181.
• Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2005, 1326.
• Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319.
• Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350.
• Rb. Antwerpen 25 mei 2000, T.Aann. 2000, 353.
• Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182.
• Cass. 22 november 2000, RW 2002-03, 421.
• Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN.
• Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot.
• Cass. 20 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 336.
• Vred. Hamme 5 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 331, noot.
• Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323.
• Vred. Tienen 13 augustus 2001, T.Aann. 2001, 335.
• Kh. Gent 14 november 2001, TGR 2002, afl. 3, 140.
- 150 -
• Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl.8, nr. 13.609.
• Cass. 4 maart 2002, RW 2004-05, 136.
• Kh. Gent 6 maart 2002, TGR 2002, afl. 3, 135.
• H.v.J. 25 april 2002, C-183/00, Sanchez.
• Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone.
• Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589.
• Rb. Hasselt 19 september 2002, RGDC 2003, 87.
• Cass. 2 oktober 2002, RW 2005-06, 1013.
• Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463.
• Cass. 8 november 2002, RW 2004-05, 1259.
• Antwerpen 18 december 2002, Iuvis 2005, 1424.
• Brussel 16 januari 2003, Iuvis 2005, 1420.
• Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174.
• Vred. Enghezée 20 januari 2003, Iuvis 2005, 1474.
• Cass. 30 januari 2003, RW 2006-07, 855.
• Cass. 6 februari 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 2, 338.
• Rb. Veurne 6 februari 2003, Iuvis 2005, 1444.
• Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459.
• Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457.
• Antwerpen 3 maart 2003, TBBR 2005, 411.
• Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456.
• Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415.
• Cass. 10 april 2003, RW 2005-06, 1259.
• Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1035; Pas. 2003, I, 870.
• Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452.
• Cass. 30 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1079.
• Cass. 16 mei 2003, NJW 2003, 1399.
• Gent 5 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 94, noot P. FONTAINE.
• Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597.
• Kh. Hasselt 23 september 2003, RW 2005-06, afl. 13, 511.
• Rb. Luik 30 september 2003, Iuvis 2005, 1451.
• Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448.
• Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433.
• Antwerpen 28 oktober 2003, RW 2004-05, 1183.
• Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431.
- 151 -
• Cass. 12 februari 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 2, 229, concl. DUBRULLE; NJW 2004, afl. 80,
914; Pas. 2004, afl. 2, 256; CDPK 2004, afl. 2, 259, concl. O.M.; RCJB 2005, afl. 2, 201,
noot D. DE ROY; RW 2006-07, afl. 20, 828; TBP 2005, afl. 3, 183.
• Cass. 23 februari 2004, RW 2005-06, 303.
• Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT.
• Cass. 23 juni 2005, TBO 2005, 228, met noot K. CALCOEN.
• Cass. 6 april 2006, www. cass. be; Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5 (weergave W.
GELDHOF); Pas. 2006, afl. 4, 802; NJW 2007, afl. 163, 460, noot I. BOONE; TBBR 2007, afl 3,
188; RW 2009-10, afl. 5, 190.
• Gent 13 september 2006, TGR-TWVR 2007, 90.
• Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1257, noot L. PHANG.
• Kh. Brussel 31 januari 2007, T.Aann. 2007, afl. 2, 168; T.Aann. 2008, afl. 2, 181.
• Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158.
• Kh. Gent 13 mei 2009, T.Aann. 2009, afl. 3, 264, noot W. ABBELOOS.
• Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 1-286. (zie bijlage)
Rechtsleer:
• ABBELOOS, D., en ABBELOOS, W., “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19.
• ABBELOOS, W., “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 33-51.
• ABBELOOS, W., “De onoverwinnelijke onwetendheid in bouwzaken” (noot bij Kh. Gent 9 oktober 1991), TGR 1992, 48-50.
• APS, M., “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 147-158.
• BAEKELAND, C., “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het hof van Cassatie zich niet in haar eigen vingers?”, TBBR 2009, 291-294.
• BAERT, G., “Samenwerking bouwheer-aannemer? Medewerkingsplicht? Een metafoor”, T.
Verz. 2000, 39-55.
• BAERT, G., Bestendig handboek privaatrechtelijk bouwrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, losbladig.
• BOCKEN, H., “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 335-379.
• BOCKEN, H. en BOONE, I., Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere
schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 217.
• BOUFLETTE, S., “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005,
- 152 -
• CALCOEN, K., “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken” (noot onder Cass. 23 juni 2005), TBO 2005, 230-240.
• CLAEYS, I., “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden, ...” in X., Buitencontractuele aansprakelijkheid – Reeks Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2004, 1-42.
• CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De
onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744.
• COUSY, F., “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, nr. 175, 149-177.
• DABIN, J., “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage”, noot bij Cass. 6 april 1960, RCJB 1977,
• DALCQ, R.O., en SCHAMPS, G., “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi delictuelle (1987-1993)”, RCJB 1995, 579-580.
• DAVID-CONSTANT, S., “Propos sur le problème de la causalité dans la responsabilité délictuelle et quasi-delictuelle”, JT 1988,
• DEBAENE, M., en VAN GRUNDERBEEK, A., “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 10-17.
• DELFORCHE, N., “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1154-1165.
• DEMBOUR, J., Droit administratif, Luik, Faculté de droit, 1978, 538.
• DEMUYNCK, I., “De consument en de onrechtmatige contractuele bedingen”, in Merchiers, Y.(ed.), Consumentenrecht, Brugge, Die Keure, 1998, 49-122.
• DEOM, D., Le statut juridique des enterprises publiques, Brussel, Story, 1990, 411.
• DE PAGE, H., “La relation causale en matière de responsabilité”, noot onder Cassatie 5 maart 1953 en Brussel, 22 januari 1955, RCJB 1955,
• DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civile, Brussel, 1964, nr.960.
• DERIDDER, L., “Over net beheer”, in DEKETELAERE, K., Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 31-33.
• DERIDDER, L., en VERMEIR, T., Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 315.
• DERINE, R., “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 261-292.
• DILLEN, F., “Verplichtingen van de distributienetbeheerder voor elektriciteit op Vlaams niveau”, Iuvis 2004, 1299-1311.
• DIRIX, E., “Algemene contractsvoorwaarden en monopolies” (noot onder Antwerpen 20 januari 1987), RW 1986-87, 2724
• FAGNART, J.L., ‘L’obligation “in solidum” dans la responsabilité contractuelle’, R.C.J.B. 1975
- 153 -
• FLAMME, M.-A., Traité théorique et pratique des marchés publics, précédé d’un essai de
théorie générale des contrats de l’Administration en droit belge et en droit comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 34 (RBIB.BUR 674 BE 017; RBIB.PUB 320 BE 005)
• FLAMME, M.-A., “De la rencontre de canalisations et de câbles au cours de travaux publics”, JT 1966, 113.
• GLANSDORFF, F., en DALCQ, C., “Les derniers avatars de la théorie de la rupture du lien de causalité par l’intervention d’une cause juridique propre”, RCJB 1989, 639.
• GELDHOF, W., “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5.
• GOOSSENS, W., “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS, D., e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 697-709.
• GOOSSENS, W., Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge Die Keure, 2003, 1327.
• HUYBRECHTS, L., “Gesplitste uitspraak over straf en schuld in correctionele en
politiezaken: verleden, heden en toekomst”, T.Strafr. 2000, 72-74.
• JOCQUÉ, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire
cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en
andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, 1-101.
• KOKELENBERG, J., VAN SINAY, TH. en VUYE, H., “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht
(1980-1988)”, TPR 1989, 1689-1857.
• KRUITHOF, M.C., “De betekenis van het cassatiearrest van 9 maart 1984 in de discussie
omtrent de doorbraak van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RW
1983-84, 2807-2816.
• KRUITHOF, R., BOCKEN, H., DE LY, F., en DE TEMMERMAN, B., “Overzicht van rechtspraak (1981-1992): verbintenissen”, TPR 1994, 171-721.
• LAUWAERT, S., “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1617-1628.
• Lenssens, G., “De invorderingen van bijstandskosten door exploitanten van openbare nutsleidingen”, Iuvis 2000, 1043-1052.
• LUCAS, N., “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368.
• MAST, A., Précis de droit administratif belge, Brussel, Story-Scientia, 1966, 441.
• MEINERTZHAGEN-LIMPENS, A., “L’exécution d’une obligation légale rompt-elle le lien de causalité entre la faute et le dommage?”, RCJB 1979,
• MORTIER, J., “Het juridisch kader inzake (ondergrondse) hoogspanningsleidingen in het Vlaams Gewest”, MER 2000, 2-30.
• MOSTIN, C., Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 163.
• OPDEBEECK, I., “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 77-112.
- 154 -
• PEETERS, B., “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 137-148.
• PEETERS, G., ”Toepasselijkheid van de Wet Handelspraktijken 1991 op de contractuele en reglementaire verhouding tussen de intercommunale elektriciteitsverdeler en de gebruiker?”, Iuvis 1995, 444-447.
• PEETERS, N., “Verbintenissen met meerdere subjecten”, in J. ROODHOOFT e.a., Bestendig
Handboek Verbintenissenrecht, Antwerpen, 2000, nr. 2721.
• NEUT, N., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 51-55.
• PHANG, L., “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, 1264-1274.
• PHILIPPE, D., “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité
théorique et pratique, Brussel, Story – Scientia, 1999, 7-36.
• RAEYMAEKERS, W., “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling
van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K., e.a. (eds.),
Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 1-47.
• ROMAIN, J.F., “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de
troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)” in X.,
Zakenrecht, die Keure, 2005,
• SCHOUPS, M., en DE SMEDT – QUINTELIER, C., “Aanneming en aansprakelijkheid”, in SROKA, S.,
en JUDO, F., Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier,
2006, 45-69.
• SCHOORS, T., “Energie- en contractenrecht”, in DEKETELAERE, K., Handboek Milieu – en
Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1553-1614.
• STIJNS, S., en VUYE, H., Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder,
Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 532.
• STIJNS, S., “Over passieve hoofdelijkheid en in solidum-gehoudenheid, over
gemeenschappelijke fouten en samenlopende fouten. Herinnering aan verdrongen
beginselen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Cassatie van 9 december
1993, Rec. Cass. 1994, 49-56.
• VAN DE GEHUCHTE, D., De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten
opzichte van de consument voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 192.
• VANDENBERGHE, H., Goederenrecht, Leuven, Fonteyn-Wouters, 2004, 91-93.
• VANDEN BORRE, T., “Het federale energiebeleid in het jaar van de lopende zaken en van de volle rechtsmacht”, in DEKETELAERE, K., Jaarboek Energierecht 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 35-181.
- 155 -
• C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in
hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314.
• VANDEPUTTE, R., De overeenkomst, Brussel, 1977, 128-131.
• VAN DORPE, L., “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 327-335.
• Van Dorpe, L., “Begroting van schade na vernieling van nutsleidingen”, Iuvis 1993, 57-70.
• VAN DORPE, L., “Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RGAR 1984, nr. 10 714.
• VAN GERVEN, W., en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719.
• VAN INNIS, A., “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 623- 630.
• VAN OEVELEN, A., “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583.
• VAN PARYS, L., “Ondergrondse kabels en leidingen” in DE KNIJF, I., Bouwrecht: Van
A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 85-110.
• VAN QUICKENBORNE, M., “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten.
Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI.
Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 47.
• VAN QUICKENBORNE, M., Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer, 2007, 160.
• VAN QUICKENBORNE, M., “De onderbreking van het oorzakelijk verband door een juridische oorzaak”, RW 1979-80, 1329-1374.
• VANSWEEVELT, T., “Artikel 2 W. 25 februari 1991” in X, Bijzondere overeenkomsten.
Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer.
• VERMEIR, T., “Kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K., SCHOUPS, M., en VERBEKE, A., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 275.
• VERMEIR, T., “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in
beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 51-74.
• VERMEIR, T., en MASSCHELEIN, H., “Schade aan kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K. en VERBEKE, A., Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 1-20.
• VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193.
• WIGNY, P., Droit administratif. Principes généraux, Brussel, Bruylant, 1962, 445.
• X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 263-270.
• UYTTERHOEVEN, K., “De aansprakelijkheid van de architect”, in X., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 857.
• UYTTERHOEVEN, K., “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in ADRIAANSENS, C., en SAGAERT, V. (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en
Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 51-90.
Top Related