Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

161
I

Transcript of Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

Page 1: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

I

Page 2: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

I

INHOUDSTAFEL

Voorwoord 1

Onderwerp 3

Deel 1: De organisatie van de energiemarkt 5

1. Wetgeving 5

2. De verschillende partijen op de energiemarkt en hun functie en

hun relatie onderling 5

2.1. Productie van elektriciteit en ontginning van aardgas 6

A. Productie van elektriciteit 6

B. Ontginning van aardgas 7

2.2. Transport van elektriciteit en aardgas 7

A. Transmissie van elektriciteit 7

B. Invoer, opslag en vervoer van aardgas 8

2.3. Trading van energie 9

2.4. Evenwichtsverantwoordelijke (EV) en bevrachter 10

A. Evenwichtsverantwoordelijke 10

B. Bevrachter 10

2.5. Distributie van energie 11

2.6. Levering van energie 13

3. De positie van de energieafnemer ten aanzien van de marktspelers 14

3.1. Vrijmaking van de energiemarkt 14

3.2. De rechtsverhouding tussen de nutsmaatschappijen en hun afnemers 16

A. Het belang om de rechtsverhouding als reglementair of

als contractueel te kwalificeren 16

B. Aard van de rechtsverhouding tussen afnemer en nutsbedrijf 17

Deel 2: Schade door de exploitatie van kabels en leidingen en de aansprakelijkheid

van de distributienetbeheerder 22

1. Inleiding 22

2. Ombudsdienst 22

3. Aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder 23

3.1. Sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen 23

3.2. Wet Productaansprakelijkheid 24

A. Toepassingsgebied 25

1. Een gebrekkig (onveilig) product 25

Page 3: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

II

1.1. Product 25

1.2. Gebrek 26

2. Schade 27

3. Causaal verband 28

4. De aansprakelijke: de producent, de invoerder

en de leverancier 28

5. Hof van Beroep te Gent 24 mei 2002 31

3.3. Voorwaarden van de netbeheerder 32

A. Algemeen 32

B. Nieuwe regeling 2007 34

Deel 3: Schade aan ondergrondse kabels en leidingen ten gevolge van werken 37

1. Inleiding 37

1.1. Algemeen 37

1.2. Betrokken partijen 39

A. Schadelijders 41

B. Partijen betrokken in het bouwproces 41

C. Aansprakelijkheid in solidum 43

2. Aansprakelijkheid voor schade aan ondergrondse nutsleidingen tijdens

het bouwproces 45

2.1. Aansprakelijkheidsgronden: algemene inleiding 45

A. Contractuele aansprakelijkheid 45

B. Extra-contractuele aansprakelijkheid 46

C. Het samenloopverbod, de co-existentie en

de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten 48

C.1. Het samenloopverbod 48

C.2. De co-existentie en de quasi-immuniteit van

de aangestelden en uitvoeringsagenten 49

2.2. De aannemer 50

A. Contractuele aansprakelijkheid 50

A.1. Algemeen 50

A.2. Bijzondere verplichtingen voortvloeiend uit

de reglementering inzake de overheidsopdrachten 51

A.3. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 52

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid 55

B. 1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: art. 1382-1383 BW 55

I. Foutaansprakelijkheid 55

Page 4: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

III

II. Verplichtingen van de aannemer 57

1. Informatie- of raadplegingsplicht 58

2. Lokalisatieplicht 60

2.1. Afhankelijk van de sector 60

2.2. Wijze van lokalisatie 61

3. Plegen van overleg 62

III. Onoverwinnelijke onwetendheid of dwaling 63

1. Rechtvaardigingsgrond 63

2. Rechtspraak – toepassingen 65

2.1. De aannemer krijgt geen informatie over

de leidingen in de ondergrond 65

2.2. De verkregen plannen wijken manifest af

van de werkelijkheid 66

2.3. Onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij 68

B.2. De aannemer als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW 68

B.3. De aannemer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW 69

I. Aangestelden/werknemers – onderaannemers 70

II. Onweerlegbaar vermoeden – objectieve aansprakelijkheid 71

III. Persoonlijke aansprakelijkheid van

de aangestelde/werknemer 71

2.2. Nutsmaatschappijen 72

A. Foutaansprakelijkheid: artikel 1382-1383 BW 72

1. Verschaffen van correcte informatie 72

2. Het correct plaatsen van kabels en leidingen 75

3. Tijdige verplaatsing van de kabels 79

B. Het nutsbedrijf als bewaarder: artikel 1384, eerste lid 79

1. De bewaarder 80

2. Een gebrek 81

2.3. De architect 82

A. Contractuele aansprakelijkheid 82

A.1. Algemeen 82

A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 83

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid 83

B.1. In het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht:

artikelen 1382-1383 BW 83

B.2. De architect als bewaarder: artikel 1384, eerste lid 84

B.3. Foutloze burenhinder: artikel 544 BW 84

Page 5: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

IV

2.4. De bouwheer 84

A. Contractuele aansprakelijkheid 84

A.1. Algemeen 84

A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes 86

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid 86

B.1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: artikelen 1382-1383 BW 86

B.2. De bouwheer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW 86

B.3. De bouwheer als nabuur: schuldloze burenhinder: artikel 544 BW 87

2.5. Theorie van de burenhinder 87

A. Inleiding 87

B. Fout- en schuldloze aansprakelijkheid 88

C. Foutloze burenhinder in hoofde van de nabuur/bouwheer-eigenaar 89

C.1. Toepassingsvoorwaarden 90

1. Hoedanigheid van nabuur 90

2. Bovenmatige burenhinder 90

3. Toerekenbaar 90

4. Schade en causaal verband 94

C.2. Compensatie 94

C.3. Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer 95

D. Immuniteit van de aannemers wordt in vraag gesteld 96

E. Immuniteit van de architecten, ingenieurs en studiebureaus 99

F. Verhouding artikel 1382 BW en artikel 544 BW 99

G. Toepassingen 100

2.6. Strafrechtelijk 103

A. Penale sancties in sectorspecifieke regelgeving 103

B. Le criminel tient le civil en état 104

C. Vonnis van de Correctionele rechtbank te Doornik van 22 februari 2010 105

2.7. Oorzakelijk verband 108

A. Condition sine qua non 108

B. Bewijs op grond van vermoedens 108

2.8. Schade & schadebegroting 110

A. Schade – algemeen 110

B. Soorten schade 111

B.1. Patrimoniale – niet-patrimoniale schade 111

B.2. Persoon-, zaak- of vermogenschade 111

C. Mogelijke schade ingevolge werken in de nabijheid van

ondergrondse kabels en leidingen 112

Page 6: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

V

D. Omvang van de schadevergoeding 113

E. Overeenkomst BVVO- FIGAS/CETS/RTT 114

E.1. Inleiding 114

E.2. Doelstelling van de overeenkomst 115

E.3. Voor wie zijn deze overeenkomsten bindend 116

E.4. De betwisting van de vergoedingen eigen personeel

en de bijstandskosten 117

1. Betwisting van de vergoeding eigen personeel 117

2. Bijstandskosten 120

2.9. Wie draagt uiteindelijk de schadelast 121

2.10. Hoopgevende initiatieven 123

A. Inleiding 123

B. KLIP 123

C. KLIP-decreet 125

C.1. Verplichtingen planaanvrager 126

1. Planaanvraag indienen 126

2. Registratie door professionele planaanvragers 127

3. Onderzoeksplicht 129

C.2. Verplichtingen Kabel- en leidingbeheerder 129

1. Registratie in het KLIP 130

2. Invoeren en actueel houden van KLB-zone in het KLIP 131

3. Beantwoorden planaanvragen 132

C.3. Aansprakelijkheid en handhaving 134

1. Informatie 134

2. AGIV 134

3. Kabel- en leidingbeheerder 135

D. Verhouding tussen KLIP en KLIM 137

E. IMKL & GRB 138

Besluit 140

Bibliografie 141

Page 7: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 1 -

Voorwoord

1. Een masterproef schrijven is een bijzonder leerrijk en steeds evoluerend proces. Met altijd

maar betere inzichten heb ik deze masterproef geschreven, herschreven en nog eens

herschreven… tot ik dit eindresultaat heb bekomen.

De meeste moeilijkheden ondervond ik bij de verwerking van de grote hoeveelheid stof en om

zo het overzicht wat betreft structuur te behouden. Ook het kritisch bekijken van je eigen werk,

als zijnde vanuit het standpunt van de lezer, vond ik een uitdaging. Op deze manier heb ik wel

veel geleerd inzake het formuleren van zinnen en schrijven in het algemeen.

Deze masterproef is zeer boeiend omdat het vakoverschrijdend is. Aangezien deze masterproef

werd geschreven in het kader van het aansprakelijkheidsrecht, gaat hierover het grootste

gedeelte. Evenwel komen ook andere rechtsgebieden aan bod zoals energierecht,

consumentenrecht, verbintenissenrecht, bouwrecht, strafrecht…

Deze masterproef wordt gekenmerkt door een eerder beschrijvende en theoretische

benadering van de materie, maar er is toch ook een bepaalde toets naar de actualiteit, zoals

bijvoorbeeld de bespreking van het vonnis inzake de gasontploffing in Gellingen1 en enkele

gevallen van beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen die recent de media haalden.

2. Uit de lijst van de vooropgestelde onderwerpen, had ik oorspronkelijk gekozen voor de case

study inzake de gasramp in Gellingen. Bij het onderzoek van deze case, werd mij al snel

duidelijk dat de grootste oorzaak van deze ramp eigenlijk te wijten is aan het feit dat er geen

ondergronds kadaster is van de ondergrondse kabels en leidingen. Zo heeft de aannemer wel

de verplichting om informatie op te vragen bij de nutsbedrijven, maar zijn deze plannen niet

accuraat of actueel genoeg om werkelijk de kabels en leidingen te kunnen situeren. Daar de

nutsbedrijven niet verplicht zijn om hun plannen te actualiseren en de plannen slechts een

indicatieve waarde worden toegekend, kon beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen

bijna niet vermeden worden.

In overleg met mijn promotor heb ik dan uiteindelijk besloten om af te stappen van deze case

study en de problematiek eerder algemeen te beschrijven en de gasramp in Gellingen als een

voorbeeld te nemen van een beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen ingevolge

1 Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 1-286. Zie bijlage.

Page 8: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 2 -

werkzaamheden. Tevens met een belangrijke toets naar de genomen initiatieven om

beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen ingevolge werken te voorkomen.

3. Vooreerst wil ik graag ook enkele personen bedanken voor hun ondersteuning bij het

schrijven van deze masterproef. In de eerste plaats gaat mijn dank natuurlijk naar mijn initiële

promotor Professor H. Bocken, promotor Professor I. Boone en commissaris mevrouw S.

Guiliams. Ik wil hen bedanken voor de goede begeleiding bij deze masterproef, de uitgebreide

en zeer verhelderende feedback en dat ik steeds met allerhande vragen bij hen terecht kon.

Daarnaast wil ik ook Fluxys en mevrouw Magnus-Helleputte van het studiebureau Basteyns

bedanken voor de goede samenwerking en de verstrekte info. Via Fluxys heb ik het vonnis

inzake de gasramp in Gellingen kunnen bemachtigen.

Als laatste wil ik ook mijn familie en vrienden bedanken om mij te steunen in deze – niet altijd,

maar toch vaak - stresserende periode. Dank voor de vele aanmoedigingen.

Gent, 14 mei 2010

Karolien Heirbaut

Page 9: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 3 -

Onderwerp

4. Onze ondergrond is meer dan behoorlijk voorzien van transportinstallaties voor water,

afvalwater, gas, elektriciteit, telecommunicatie, kabeltelevisie enz. In Vlaanderen liggen

minstens 500 000 kilometer ondergrondse kabels en leidingen langs de wegen.2 Door de

aanwezigheid van deze ondergrondse nutsleidingen kunnen er veel schadelijke situaties

ontstaan.

Zo kan een eindafnemer3 geconfronteerd worden met bijvoorbeeld stroompannes- en

onderbrekingen die materiële schade tot gevolg hebben. De aansprakelijkheid van de

distributienetbeheerder komt hierdoor in het gedrang. Wat de mogelijkheden zijn voor de

schadelijdende eindafnemers om vergoeding te bekomen zullen we nader bespreken in deze

masterproef.

Evenwel wordt in het kader van ondergrondse kabels en leidingen de meeste schade

veroorzaakt ingevolge werken in de nabijheid van zo’n nutsinstallaties. Daarom gaat ook het

overgrote deel van deze masterproef over deze situatie. Beschadigingen van kabels en

leidingen kunnen rampzalige gevolgen hebben en houden ernstige risico’s in. Vooreerst is er de

kans op lichamelijke schade bij de betrokken werknemers en omwonenden. Verder is er de

directe materiële schade aan de kabels en leidingen zelf, en aan het materiaal van de

aannemer. Tot slot is er de gevolgschade, die beperkt kan zijn, maar ook een belangrijke

economische, veiligheids- en/of milieu-impact kan hebben.4 De gasexplosie in Gellingen in 2004

een duidelijk voorbeeld van de zeer zware gevolgen ingevolge de beschadiging van een

ondergrondse aardgasleiding na graafwerkzaamheden. De gasexplosie vond plaats op 30 juli

2004 op een industrieterrein in Gellingen. De gaslek en de daaropvolgende explosie werd

veroorzaakt door de beschadiging van de leiding tijdens werken met een graafmachine. Zo

kwamen 24 mensen om het leven en waren er 132 gewonden.

5. Hoewel de schade aan kabels en leidingen zelden zo’n verreikende gevolgen heeft als in

Gellingen, heeft de ramp in Gellingen vooral aangetoond dat er in België nood is aan een

databank met de juiste ligging van de ondergrondse nutsleidingen. Een atlas van de ondergrond

moet iedereen die graafwerken uitvoert duidelijke, correcte en volledige informatie geven van

alle kabels en leidingen die op die plaats in de grond steken. De kans op graafschade zal dan

2 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),

Gent, Larcier, 2009, 85. 3 Zowel particulieren als professionele gebruikers.

4 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),

Gent, Larcier, 2009, 85.

Page 10: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 4 -

voor een groot stuk verminderen. De maatregelen die door de overheid werden genomen om

in de toekomst beschadigingen van kabels en leidingen te voorkomen belichten we in het

laatste deeltje.

Ondanks heel wat reglementering die doorheen de jaren het licht zag en de recente

hoopgevende initiatieven om alle gegevens van ons ondergrondse netwerk te verzamelen en

toegankelijker te maken, blijft de discussie actueel betreffende wie al dan niet aansprakelijk is

voor gebeurlijke schade aan ondergrondse kabels en leidingen.5

6. Mijn bedoeling is om zo’n goed mogelijk overzicht te geven van de relevante wetgeving,

rechtsleer en rechtspraak in verband met de aansprakelijkheid bij schade aan en door

ondergrondse nutsleidingen.

Wat de ondergrondse kabels en leidingen betreft, spits ik mij vooral toe op elektriciteitskabels

en aardgasleidingen omdat beschadiging van deze nutsleidingen de grootste schadelijke

gevolgen kunnen hebben, zoals elektrocutie, ontploffing, brand, … Voor een goed begrip van de

energiesector, begin ik met een algemene uiteenzetting over de elektriciteits- en gasmarkt.

5 L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),

Gent, Larcier, 2009, 86.

Page 11: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 5 -

Deel 1: De organisatie van de energiemarkt

1. Wetgeving

7. De elektriciteits- en aardgasmarkt wordt geregeld door verschillende wetten en decreten.

Voor de elektriciteitsmarkt is de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de

elektriciteitsmarkt belangrijk, hierna genoemd Elektriciteitswet.6 Deze wet regelt de

aangelegenheden die tot de federale bevoegdheid inzake elektriciteit behoren. Het decreet van

17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, hierna Vlaams

Elektriciteitsdecreet7, heeft de Europese elektriciteitsrichtlijn omgezet in Vlaanderen voor wat

betreft de aangelegenheden die behoren tot de gewestelijke bevoegdheden. De aardgasmarkt

in België wordt geregeld door de federale wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van

gasachtige producten en andere producenten door middel van leidingen, hierna genoemd

Gaswet.8 Het decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt, hierna Vlaams

Gasdecreet9, zet de Aardgasrichtlijn om in Vlaanderen voor wat de aangelegenheden betreft

die vallen onder de gewestelijke energiebevoegdheid.

2. De verschillende partijen op de energiemarkt en hun functie en hun relatie

onderling

8. Op de Vlaamse energiemarkt zijn er verschillende partijen actief. Energie doorloopt een

volledige keten vooraleer ze bij u thuis of in uw bedrijf wordt geleverd. We gaan de volledige

keten van de productie van elektriciteit en de invoer van aardgas tot het afnemen van energie

via het stopcontact doorlopen en daarbij de verschillende partijen met hun desbetreffende

functie in de keten bespreken.

6 BS 11 mei 1999. Deze wet is een omzetting van de Europese richtlijn96/92/EG van 19 december 1996 in de

nationale wetgeving. 7 BS 22 september 2000.

8 BS 7 mei 1965. De wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt heeft de Gaswet aangepast

aan de Gasrichtlijn 98/30 van 22 juni 1998. Richtlijn 98/30 werd geactualiseerd en vervangen door Richtlijn 2003/55 van 26 juni 2003. De wet van 1 juni 2005 heeft de Gaswet aangepast aan de bepalingen van de nieuwe aardgasrichtlijn. De Gaswet werd nog een laatste keer gewijzigd door de wet van 10 september 2009, BS 8 december 2009 en treedt uiterlijk in werking op 30 mei 2010. De federale overheid versterkt de onafhankelijkheid van de beheerders in de aardgassector. Dat is een gevolg van richtlijn 2003/55. 9 BS 3 oktober 2001.

Page 12: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 6 -

9. Schematisch kunnen we alle partijen en hun relaties onderling als volgt weergeven10:

2.1. Productie van elektriciteit en ontginning van aardgas

A. Productie van elektriciteit

10. Een producent (van elektriciteit) is elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit

opwekt.11 Elektriciteit wordt onder andere geproduceerd in elektriciteitscentrales. In die

centrales wordt olie, gas, steenkool of uranium als brandstof gebruikt om water te verhitten tot

stoom. Die hete stoom wordt vervolgens naar de productie-eenheid geleid. Daar bevinden zich

een of meerdere generators, die gekoppeld zijn aan een turbine. Dat kan een stoomturbine,

10

Afbeelding: zie http://www.vreg.be/nl/03_algemeen/02_energiemarkt/05_relaties.asp. 11

http://www.vreg.be/nl/02_tools/04_begrippen/p.asp.

Page 13: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 7 -

een verbrandingsmotor of een water- of windkrachtturbine zijn. De generator zet de

mechanische energie om in elektriciteit. Daarnaast zijn er heel wat hernieuwbare

energieprojecten zoals zonne-energie via zonnepanelen, windenergie via windturbines en

energie uit biomassa door bijvoorbeeld vergisting van groente-, fruit- en tuinafval, vergisting

van mest of slib of verbranding van houtafval.12

In België zijn de belangrijkste producenten van elektriciteit Electrabel en SPE. De

productiemarkt is dus zeer geconcentreerd. Samen produceren Elektrabel (de grote speler) en

SPE (de kleinere speler) meer dan 90 procent van de elektriciteit in België. Darnaast zijn er nog

de zelfopwekkers, de warmtekrachtkoppeling-producenten. Steeds meer particulieren voorzien

deels in hun eigen elektriciteitsbehoefte door het plaatsen van zonnepanelen op hun dak.13

B. Ontginning van aardgas

11. In België wordt geen aardgas ontgonnen. Alle aardgas moet worden ingevoerd vanuit het

buitenland. Aardgas is een fossiele brandstof, onstaan uit de resten van prehistorische vennen

en wouden. De gasreserves zitten kilometers diep onder de grond en zijn verspreid over de hele

aarde. Wanneer ergens in de wereld een aardgasveld wordt ontdekt, wordt het aanwezige gas

via speciala boortorens opgehaald. Indien nodig wordt het opgehaalde gas eerst in een

behandelingsfabriek gezuiverd.14

2.2. Transport van elektriciteit en aardgas

A. Transmissie van elektriciteit

12. Transmissie, vervoer of transport van elektriciteit zijn in de energiewetgeving allen

synoniemen die gebruikt worden om eenzelfde activiteit aan te duiden. Artikel 2, 6° van de

Elektriciteitswet definieert transmissie als het vervoer van elektriciteit langs het transmissienet

met het oog op de levering ervan aan eindafnemers of distributeurs.

Vanuit de elektriciteitscentrales wordt de opgewekte elektriciteit op het transmissienet gezet,

d. i. het nationaal transmissienet voor elektriciteit, dat de bovengrondse lijnen, ondergrondse

kabels en installaties omvat die dienen voor het vervoer van elektriciteit van land tot land en

12

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1619-1620. 13

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620. 14

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620.

Page 14: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 8 -

naar rechtstreekse afnemers van de producenten en naar distributeurs gevestigd in België,

alsook voor de koppeling tussen elektrische centrales en tussen elektriciteitsnetten.15 Het

transmissienet van België bestaat uit luchtlijnen en ondergrondse kabels met een spanning van

380 tot 70 kilovolt. Alles met een spanning van meer dan 70 kV wordt het hoogspanningsnet

genoemd. Het hoogspanningsnet met een spanning van meer dan 70 kilovolt. Via dit

hoogspanningsnet wordt elektriciteit vervoerd naar een distributienet of naar het buitenland

en wordt er ook elektriciteit geleverd aan grote industriële en andere professionele

verbruikers.16

In België beheert nv Elia System Operator het transmissienet, en kreeg hiervoor een wettelijk

monopolie.17

13. Elia is dus de transmissienetbeheerder en verantwoordelijk voor:

- Het transport van elektriciteit binnen België: via het Belgisch hoogspanningsnet vervoert

Elia de elektriciteit van de elektriciteitscentrales naar industriële grote verbruikers (meer

dan 70 kilovolt) of naar de distributienetten;

- De overbrenging van energie tussen buurlanden via het Belgische net;

- Het opvolgen van de stromen op het net om over de goede werking ervan te waken en

het beheer de klok rond van het evenwicht tussen verbruik en productie van

elektriciteit.18

B. Invoer, opslag en vervoer van aardgas

14. Zodra het aardgas is opgehaald en gezuiverd, wordt het naar de afnemers vervoerd. Die

bevinden zich soms duizenden kilometers verder. Aardgas dat wordt aangevoerd naar België

gebeurt via bovengrondse of onderzeese pijpleidingen of via een schip (methaantankers). Om

het gas te kunnen vervoeren in deze immens grote tankers, moet het eerst vloeibaar worden

gemaakt, het zogenaamde LNG.19 Dit gebeurt door het gas onder atmosferische druk op een

15

Artikel 2, 7° Elektriciteitswet. 16

F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR

2007, nr. 175, 150. 17

Artikel 2, 8° en artikel 10, §1 en 2 Elektriciteitswet. Bij ministrieel besluit van 13 september 2002 werd nv Elia System Operator aangeduid als beheerder van het nationaal transmissienet voor een hernieuwbare termijn van twintig jaar. 18

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1620-1621. 19

Engels: Liquefied Natural Gas.

Page 15: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 9 -

temperatuur van – 163 °C te houden. Via in- en ontschepingshavens (zoals Zeebrugge) wordt

het gas dan verder verdeeld.

Om de continuïteit van de bevoorrading te waarborgen en transportleidingen met een

overdreven grote diameter te vermijden, moet gas ondergronds kunnen worden opgeslagen in

grote reservoirs. België heeft een aantal opslagruimtes voor gas: in vloeibare vorm in reservoirs

in Zeebrugge en in gasvorm in diepe waterhoudende lagen in Loenhout.

Net zoals inzake elektriciteit, is er in België ook sprake van een uniek aardgasvervoernet. Dit

vervoernet, dat onder de federale bevoegdheid ressorteert, wordt in artikel 1, 10° bis van de

Gaswet gedefinieerd als “een vervoerinstallatie uitsluitend voor het vervoer van aardgas en die

geëxploiteerd wordt door de met het vervoer van aardgas belaste beheerder, met uitsluiting

van de upstream-installaties20”.

15. Het vervoer van aardgas gebeurt in België via het vervoernet van nv Fluxys. Fluxys is

verantwoordelijk voor:

- Het transport van gas vanuit de voedingspunten en de opslagruimtes via het Belgisch

vervoernet naar grote afnemers of naar de distributienetten;

- Systeemdiensten, zoals flexibiliteit op het net en aanverwante diensten voor transit en

opslag van gas, LNG-operaties, odoriseren van gas21, enzovoort.22

2.3. Trading van energie

16. Energieleveranciers die zelf geen producent zijn, moeten hun energie aankopen bij een

producent of op energiebeurzen. In België zijn er zowel voor elektriciteit als voor

(hoogcalorisch23) aardgas zogenaamde ‘Hubs’. Dit zijn virtuele bilaterale markten waar handel

wordt gedreven.24

20

Dit zijn alle leidingen en andere installaties gebouwd of geëxploiteerd als onderdeel van een olie- of aardgasproductieproject, of gebruikt om aardgas afkomstig van één of meer olie- of aardgasproductieplaatsen te vervoeren naar een verwerkingsinstallatie of –terminal of aanlandingsterminal. 21

Gas is van nature reukloos. De gaslucht wordt er aan toegevoegd om gas goed ruikbaar te maken en om op die manier de veiligheid te bevorderen. 22

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1621. 23

aardgas met een calorische bovenwaarde die kan liggen tussen 10,8 en 12,8 kWh/m³. 24

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1621.

Page 16: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 10 -

2.4. Evenwichtsverantwoordelijke (EV) en bevrachter

A. Evenwichtsverantwoordelijke

17. Er moet steeds een evenwicht zijn tussen de elektriciteitsproductie en de afname van

elektriciteit. Wanneer er geen evenwicht is, kan de netspanning variëren, de frequentie

veranderen en uiteindelijk zelfs de stroom uitvallen. Een leverancier kan zelf de rol van

evenwichtsverantwoordelijke opnemen of deze via een contract uitbesteden aan een andere

onderneming.

De evenwichtsverantwoordelijke verzamelt alle gegevens over productie en afname om zo de

vooruitzichten voor de volgende dag samen te stellen: enerzijds dus de vraag (de hoeveelheid

elektriciteit die de klanten zullen afnemen) en anderzijds het aanbod (de hoeveelheid

elektriciteit die de leverancier heeft gekocht op de elektriciteitsmarkt). Die vooruitzichten, of

‘nominaties’, geeft hij door aan de transmissienetbeheerder, die daardoor de verwachte

belasting van het net kent. In 2008 hadden in totaal 51 EV’s een contract met Elia (de

transmissienetbeheerder).25

18. In tegenstelling tot elektriciteit is er voor aardgas geen evenwichtsverantwoordelijke. De

vervoeronderneming is verantwoordelijk voor evenwicht op zijn vervoernet. De

aardgasnetbeheerders zijn verantwoordelijk voor evenwicht op hun net. Om het 'evenwicht' op

het vervoernet te regelen, schaft de vervoernetgebruiker zogenaamde flexibiliteitsdiensten

aan. De leverancier op het distributienet is verantwoordelijk om evenveel gas te injecteren als

er afname is.26

B. Bevrachter

19. Voor aardgas is de bevrachter of vervoernetgebruiker de tegenhanger van de

evenwichtsverantwoordelijke.27 Hij is verantwoordelijk voor het gebruik van het vervoernet en

houdt het verbruik en de aanvoer van aardgas in evenwicht. De bevrachter bepaalt de

verbruiksprognoses en geeft ze door aan Fluxys. Ook hier worden die prognoses ‘nominaties’

genoemd. Voor levering in België zijn er momenteel 3 bevrachters actief op het Fluxys-net.28

25

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622. 26

http://www.vreg.be/nl/06_sector/02_leveranciers/01_leveringsvergunning/01_waarop.asp. 27

De bevrachter is eigenlijk de evenwichtsverantwoordelijke voor gas. 28

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622.

Page 17: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 11 -

2.5. Distributie van energie

20. Elektriciteit die van het transmissienet op het distributienet wordt geplaatst, wordt voor

verdere verdeling omgezet naar een lager spanningsniveau. Aardgas dat van het vervoernet op

het distributienet wordt geplaatst, wordt omgezet naar een lager drukniveau. De

distributiemarkt valt in overgrote mate onder de bevoegdheid van de Gewesten.

In de elektriciteitssector wordt distributie van elektriciteit omschreven als het vervoer van

elektriciteit langs distibutienetten met het oog op de levering ervan aan afnemers.29 Een

distributienet wordt op zijn beurt dan weer omschreven als “binnen een geografisch

afgebakend gebied geheel van verbindingen met een nominale spanning gelijk aan of lager dan

70 kV en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere

hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor de distributie van elektriciteit op regionaal of lokaal

niveau”.30 In de aardgassector wordt aardgasdistributie gedefinieerd als “de werkzaamheid die

erin bestaat aardgas via plaatselijke pijpleidingnetten te leveren aan afnemers, gevestigd op het

grondgebied van een of meer bepaalde gemeenten”.31 Het aardgasdistributienet wordt

omschreven als “binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van aardgasleidingen die

onderling verbonden zijn en de daarmee verbonden hulpmiddelen, die noodzakelijk zijn voor de

aardgasdistributie”.32

21. De distributie van elektriciteit en aardgas – of beter gezegd: het beheer van de

distributienetten – is een monopolieactiviteit die in de vrije energiemarkt wordt verzorgd door

intercommunales. Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen verschillende gemeenten. Deze

intercommunales of netbeheerders moeten hun net voor iedereen openstellen aan dezelfde

voorwaarden.33

Vlaanderen telt op dit moment 16 distributienetbeheerders voor elektriciteit en 11

distributienetbeheerders voor aardgas.

29

Artikel 2, 1° Vlaams Elektriciteitsdecreet. 30

Artikel 2, 2° Vlaams Elektriciteitsdecreet. 31

Artikel 3, 2° Vlaams Gasdecreet. 32

Artikel 3, 5° Vlaams Gasdecreet. 33

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1622 - 1623.

Page 18: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 12 -

22. De distributienetbeheerders van elektriciteit in het Vlaamse Gewest kunnen ingedeeld

worden in drie groepen34:

- De gemengde intercommunales, waarin Electrabel een participatie heeft, o.m.

Gaselwest, IGAO, IMEA, Imewo, Intergem, Iveka, Iverlek en Sibelgas. ‘Gemengd’

betekent dat zowel de gemeenten als een privébedrijf (Electrabel) aandeelhouder zijn.

De intercommunales van de gemengde sector hebben zich op de vrijmaking voorbereid

door het opzetten van een gezamenlijke structuur, de cvba Eandis. Eandis oefent voor

de gemengde distributie-intercommunales de belangrijkste beheersactiviteiten uit.

- De zuivere intercommunales en gemeentelijke regies (GHA35 en A.G.E.M36), die volledig

in handen zijn van de gemeenten. Dit is de ‘zuivere sector’. De drie zuivere

intercommunales – Interelectra, Iveg en WVEM – hebben inmiddels ook een

samenwerkingsstructuur opgericht, nl. cvba Infrax

- Twee naamloze vennootschappen van privaat recht, nl. Elia System Operator nv en

Distributienet-Beheer Brussels Airport.

23. De distributienetbeheerders van aardgas in het Vlaamse Gewest kunnen worden ingedeeld

in twee groepen:

- De gemengde intercommunales: dit is gelijkaardig als in de elektriciteitssector. Hiervoor

verwijs ik naar hierboven inzake distributienetbeheerders voor elektriciteit.

- De zuivere intercommunales en 1 Nederlandse aardgasdistributienetbeheerder

(Intergas Energie die voor de enclave gemeente Baarle Hertog bevoegd is). Voor de

zuivere intercommunales verwijs ik eveneens naar het stukje inzake

distributienetbeheerders inzake elektriciteit.

24. De distributienetbeheerder beheert, bouwt en onderhoudt voor een bepaald grondgebied

het distributienet voor elektriciteit en/of aardgas en vervoert op vraag van de leverancier de

energie tot bij de eindafnemer. In bijna alle gevallen zijn de netbeheerders de oude

intercommunales die vóór de vrijmaking van de energiemarkt zowel het netbeheer als de

verkoop van elektriciteit en/of aardgas voor hun rekening namen. Deze netbeheerders mogen

34

F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR

2007, nr. 175, 156. 35

Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen. 36

Merksplas.

Page 19: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 13 -

niet langer elektriciteit of aardgas verkopen, tenzij ze daartoe wettelijk verplicht zijn, in hun rol

van sociale leverancier.37

25. De netbeheerder heeft verschillende taken wat betreft het beheer van zijn distributienet:

- Verzorgen van nieuwe aansluitingen en aanpassing van bestaande aansluitingen van

klanten op zijn distributienet;

- Installatie van elektriciteits- en aardgasmeters;

- Opnemen van de meterstanden (door zijn eigen personeel of door een operationele

entiteit – Eandis en Infrax);

- Ter beschikking stellen van zijn distributienet aan alle leveranciers die via zijn net

elektriciteit en/of aardgas willen vervoeren;

- Zorgen dat zijn distributienet steeds efficiënt, veilig en betrouwbaar is;

- Een aantal door de overheid opgelegde openbaredienstverplichtingen uitvoeren, zoals:

- Plaatsen van budgetmeters bij klanten met betalingsmoeilijkheden;

- Bevorderen van het rationeel energiegebruik van de elektriciteitsverbruikers

aangesloten op zijn netwerk;

- Bevorderen van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare

energiebronnen;

- Openbare verlichting voorzien en onderhouden.38

2.6. Levering van energie

26. In de vrijgemaakte markt is de levering of verkoop van elektriciteit en aardgas een

concurrentiële activiteit. Om elektriciteit en aardgas te leveren hebben leveranciers een

leveringsvergunning nodig van de VREG39.

37

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1623. 38

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1623 - 1624.

Page 20: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 14 -

Een leverancier is elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit en/of aardgas verkoopt aan

eindafnemers40.41 De leverancier heeft verschillende taken:

- Hij is verantwoordelijk voor het voorzien van de energie die zijn klanten zullen

verbruiken. Hij koopt de energie rechtstreeks bij producenten of onrechtstreeks (door

gebruik te maken van bilaterale contracten, trading, beursaankopen, ...) of ze zijn zelf

producent. Ze verkopen deze energie aan de netgebruikers, die ze individueel

factureren.

- De leverancier duidt de evenwichtsverantwoordelijke aan met wie hij samenwerkt bij

zijn leveringsactiviteiten.

- De leverancier communcieert met distributienetbeheerder over de toegangspunten

waaraan hij energie levert, waar hij wenst te leveren of waar hij wil stoppen met

leveren.

- De leverancier verwerkt de meetgegevens en andere informatie die hij krijgt van de

distributienetbeheerder met het oog op de facturatie van zijn klanten.

- De leverancier factureert de klant.42

3. De positie van de energieafnemer ten aanzien van de marktspelers

27. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de eindgebruiker te maken met twee marktspelers:

de leverancier en de distributienetbeheerder.

3.1 Vrijmaking van de energiemarkt

28. Vóór de liberalisering van de energiemarkt had de elektriciteits- of aardgasafnemer geen

enkele keuze bij het bepalen van zijn elektriciteits- of aardgasleverancier. Gezinnen en

bedrijven konden enkel aansluiten bij de elektriciteits- en/of aardgasintercommunale van zijn

gemeente. Die intercommunale stond in voor de zogenaamde ‘distributie van elektriciteit en/of

39

Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) is een Vlaamse overheidsinstantie die instaat voor de regulering, controle en bevordering van de transparantie van de elektriciteits- en aardgasmarkt in het Vlaamse Gewest. 40

Elk natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit en/of aardgas koopt voor eigen gebruik; Artikel 2, 6° Vlaams Elektriciteitsdecreet en artikel 3, 12° Vlaams Gasdecreet. 41

Artikel 2, 10° Vlaams Elektriciteitsdecreet en artikel 3, 16° Vlaams Gasdecreet. 42

S. LAUWAERT, “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1624.

Page 21: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 15 -

aardgas’. Zij zorgde zowel voor de verkoop van elektriciteit en gas als voor de zorg voor de

infrastructuur (het aanleggen van leidingen, het onderhouden ervan en het aansluiten op het

net van nieuwe afnemers). Omdat er geen concurrentie was, waren de energieprijzen in

Vlaanderen vaak hoger dan in het buitenland.43

29. De vrijmaking van de elektriciteits- en aardgasmarkt werd opgelegd door Europa via een

Europese richtlijn. Het kadert in de voltooiing van de Europese gemeenschappelijke of ‘interne’

markt. De Europese lidstaten moeten hun nationale elektriciteits- en aardgasmarkt openstellen

voor buitenlandse bedrijven. Deze vrijmaking betekent dus een doorbreking van het monopolie

en dit zou moeten leiden tot het ontstaan van een gezonde concurrentie op de energiemarkt.

30. In navolging van de Europese richtlijn hebben alle Europese landen hun elektriciteits – en

aardgasmarkt geheel of gedeeltelijk vrijgemaakt. De Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt werd

op 1 juli 2003 volledig vrijgemaakt. Voor de liberalisering van de Waalse en Brusselse

elektriciteits- en gasmarkt was het nog wachten tot 1 januari 2007.

Na de vrijmaking van de elektriciteits- en gasmarkt werd de distributie van elektriciteit en

aardgas in het Vlaamse Gewest opgesplitst in twee activiteiten: enerzijds de verkoop van

elektriciteit en/of aardgas en anderzijds het netbeheer.

De verkoop van elektriciteit en/of aardgas gebeurt door de energieleveranciers. Zij staan in

onderlinge concurrentie met elkaar en leveren de energie bij de afnemers. Vooraleer de

leveranciers de elektriciteit en aardgas kunnen leveren in Vlaanderen moeten zij een

leveringsvergunning krijgen van de VREG.44 Die vergunning wordt enkel toegekend indien ze

kunnen bewijzen dat ze technisch en financieel voldoende onderlegd zijn om elektriciteit en

aardgas te verhandelen. De consument kan vrij kiezen bij welke energieleverancier hij

elektriciteit en/of aardgas aankoopt.

Met het netbeheer wordt het uitbaten, onderhouden en ontwikkelen van het distributienet

bedoeld. Het netbeheer blijft in handen van de distributienetbeheerders. Dit zijn de

elektriciteits- en aardgasintercommunales of –regies. De consument kan zijn netbeheerder dus

nog steeds niet vrij kiezen. Dit zal wellicht nooit het geval zijn aangezien de bestaande

elektriciteitsnetten zo efficiënt mogelijk moeten worden gebruikt en vermeden moet worden

dat verschillende elektriciteits- en gasnetten naast elkaar worden aangelegd.

43

www.vreg.be en www.vlaanderen.be 44

VREG: de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt, de instelling van openbaar nut die instaat voor de regulering, de controle en de transparantie van de Vlaamse elektriciteits- en gasmarkt.

Page 22: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 16 -

31. De afnemer behoudt zijn relatie met de distributiemaatschappij die zorgt voor het vervoer

van de energie tot zijn aansluiting en voor het beheer van de aansluiting, maar wordt met een

bijkomende partij geconfronteerd, met name de energieleverancier, die instaat voor de

verkoop van energie die hem via het net geleverd wordt.

3.2. De rechtsverhouding tussen de nutsmaatschappijen en hun afnemers

32. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de consument te maken met twee marktspelers: de

leverancier en de distributienetbeheerder. Deze twee relaties, namelijk enerzijds de

rechtsverhouding tussen de leverancier en de afnemer en anderzijds de relatie tussen de

distributienetbeheerder en de afnemer, gaan we nu verder bespreken. De hamvraag

hieromtrent is of deze rechtsverhoudingen van contractuele of reglementaire aard zijn.

Bovendien rijst de vraag of in deze verhoudingen het samenloopverbod van toepassing is.

A. Het belang om de rechtsverhouding als reglementair of als contractueel te kwalificeren

33. Vooreerst wil ik verduidelijken wat juist het verschil is tussen de begrippen ‘contract’ en

‘reglement’. Een contract is slechts één van de vormen waarin overeenkomsten bestaan. Het is

namelijk één der wijzen waarop verbintenissen tot stand komen: de notie contract verwijst dus

naar een bron van verbintenissen. In geval van overeenkomsten, ontstaan de verbintenissen

ingevolge de consensus van de betrokken partijen. Ook bij de zogenaamde

‘toetredingscontracten’ blijft principieel de consensus tussen de partijen de eigenlijke bron der

verbintenissen. Het reglement is een andere bron van verbintenissen. Bij reglementen ontstaan

verbintenissen ingevolge een eenzijdige administratieve beslissing. Het spreekt vanzelf dat

verbintenissen uit een reglement slechts rechtsgeldigheid hebben in zoverre zij uitgaan van een

instantie die reglementerende bevoegdheid heeft.45

34. Het belang van de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen het nutsbedrijf en de

afnemer als contractueel of reglementair wordt doorgaans op drie vlakken gesitueerd, namelijk

op het vlak van a) de wijzigbaarheid van de rechtsverhouding, b) de toepasselijkheid van het

gemene recht en c) het contentieux.46

45

G. PEETERS, ”Toepasselijkheid van de Wet Handelspraktijken 1991 op de contractuele en reglementaire verhouding tussen de intercommunale elektriciteitsverdeler en de gebruiker?”, Iuvis 1995, 445. 46

D. DEOM, Le statut juridique des enterprises publiques, Brussel, Story, 1990, 411; B. PEETERS, “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 139; L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, 1265.

Page 23: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 17 -

Met betrekking tot de wijzigbaarheid van de rechtsverhouding wordt ervan uitgegaan dat,

wanneer de gebruiker zich in een reglementaire situatie bevindt, de voorwaarden waaronder

hem de dienst wordt geleverd, op elk ogenblik en eenzijdig door de energieverdeler kunnen

worden gewijzigd, in elk geval voor de toekomst. De veranderlijkheid is immers een van de

meest fundamentele kenmerken van een reglement. Bij een contractuele rechtsverhouding

daarentegen kunnen de contractuele voorwaarden in principe slechts gewijzigd worden met de

wederzijdse instemming van de partijen of op de gronden door de wet erkend.47

De kwalificatie contractueel of reglementair heeft ook invloed op de toepassing van bepaalde

positiefrechtelijke regels. Een contractuele rechtsverhouding heeft tot gevolg dat in principe

geheel het gemeenrechtelijk contractenrecht. Wanneer de rechtsverhouding tussen de

gebruiker en de verdeler als reglementair wordt gekwalificeerd, dan wordt geen

normencomplex toepasselijk dat zo duidelijk en volledig is als het contractenrecht.

Betreffende het derde verschilpunt, namelijk het contentieux, heeft de kwalificatie eveneens

gevolgen, daar enerzijds geschillen in verband met het sluiten en uitvoeren van

overeenkomsten tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken behoren en

anderzijds administratieve rechtshandelingen het voorwerp kunnen zijn van een

vernietigingscontentieux voor de Raad van State.

B. Aard van de rechtsverhouding tussen afnemer en nutsbedrijf

35. In het verleden werd de rechtsverhouding tussen een openbaar nutsbedrijf en zijn

afnemers door de meerderheid van de lagere rechtspraak48 als contractueel gekwalificeerd,

terwijl de minderheid van de lagere rechtspraak49, de jurisprudentie van de Raad van State50 en

de meerderheid van de rechtsleer51 voorstanders waren van een reglementaire kwalificatie.52

47

Artikel 1134, tweede lid BW. 48

Bergen 29 mei 1985, RGAR 1986, 11078; Antwerpen 20 januari 1987, RW 1986-87, 2722, noot E. DIRIX; Bergen 27 februari 1987, JT 1988, 29; Brussel 25 februari 1988, RRD 1988, 208, noot X. DELGRANGE; Kort Ged. Rb. Brussel 5 oktober 1983, JT 1985, 530; Vred. Nijvel 12 januari 1983, BFE 1984, 25; Vred. Sint-Niklaas 12 maart 1986, T. Vred. 1986, 248. 49

Kort Ged. Rb. Brussel 30 januari 1984, RRD 1984, 333, noot B. HAUBERT; Kort Ged. Rb. Bergen 11 april 1984, JT 1985, 527. 50

R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62. 51

O.a. J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Faculté de droit, 1978, 107-109; M.-A. FLAMME, Traité théorique et

pratique des marchés publics, précédé d’un essai de théorie générale des contrats de l’Administration en droit belge

et en droit comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 34; A. MAST, Précis de droit administratif belge, Brussel, Story-Scientia, 1966, 34-44; P. WIGNY, Droit administratif. Principes généraux, Brussel, Bruylant, 1962, 250. 52

B. PEETERS, “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 138; L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun

Page 24: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 18 -

Op 27 september 1988 oordeelde de Raad van State in het arrest De Leener Ballon dat de

leveringsvoorwaarden van een intercommunale elektriciteitsmaatschappij een reglementair

karakter hebben.53 Nochtans bleef de rechtspraak van de hoven en rechtbanken ook na dit

arrest verdeeld.54

Het Hof van Cassatie oordeelde in zijn arrest van 4 december 2000 dat de voorwaarden voor de

levering van elektriciteit van reglementaire aard zijn, aangezien de elektriciteitsverdeler een

openbare dienst verleent.55 In de rechtspraak geveld na dit cassatiearrest werd door de hoven

van beroep van Luik56 en Antwerpen57 in dezelfde zin geoordeeld, terwijl (de 21ste Kamer van)

het hof van beroep van Gent58 een contractuele kwalificatie bleef weerhouden. In een later

arrest volgde ook het hof van beroep van Gent de algemene reglementaire strekking.59 In het

arrest van 27 november 200660 bevestigt het Hof van Cassatie zijn arrest van 4 december 2000

en stelt dat, wanneer een rechtsverhouding de verlening van een openbare dienst betreft, deze

rechtsverhouding van reglementaire aard is en bijgevolg wordt beheerst door een

publiekrechtelijk reglement. Aldus is, volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie, de

verlening van een openbare dienst bepalend voor het reglementaire karakter van de

rechtsverhouding. De reglementaire rechtsverhouding voor de liberalisering van de

energiemarkten lijkt ook in de rechtsleer algemeen aanvaard.61

afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1265-1266; A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1579. 53

R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62, noot P. DE VROEDE; DAOR 1989, 107. 54

Reglementaire kwalificatie: Brussel 12 september 1989, DCCR 1990, 251, noot P. DE VROEDE; Antwerpen 3 oktober 1990, Iuvis 1993, 39; Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot; Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl.8, nr. 13.609; Vred. Antwerpen 5 juni 1996, Iuvis 1998, 801; Rb. Nijvel 20 april 1998, Iuvis 1999, 985. Contractuele kwalificatie: Gent 20 mei 1992, TBBR 1993, 451, noot P. VAN DER WIELEN; Antwerpen 16 december 1996, AJT 1996-97, 555, noot P. LEFRANC; Gent 17 oktober 1997, Iuvis 2000, 1062, noot; Antwerpen 23 maart 1998, RW 1998-99, 223; Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589; Rb. Brussel 2 februari 1990, JLMB 1990, 1248; Rb. Kortrijk 21 april 1997, Iuvis 2000, 1066, noot. 55

Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN. 56

Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl. 8 nr. 13.609. 57

Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot. 58

Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589, noot. 59

Gent 13 september 2006, TGR-TWVR 2007, 90. 60

Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1257, noot L. PHANG. 61

E. DIRIX, “Algemene contractsvoorwaarden en monopolies” (noot onder Antwerpen 20 januari 1987), RW 1986-87, 2724; A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583.

Page 25: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 19 -

36. Men moet evenwel voor ogen houden dat de feiten die aanleiding gaven tot het

cassatiearrest van 27 november 2006 van vóór 1 juli 2003, dit is het ogenblik waarop de

elektriciteits- en gasmarkt in Vlaanderen werden vrijgemaakt.

In het kader van de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt kan verwezen worden naar wat

hierboven reeds geschreven staat, maar ik wil het volgende nog eens benadrukken. Vóór de

vrijmaking van de elektriciteitsmarkt stonden de zogenaamde intercommunales zowel in voor

de levering van de elektriciteit als voor de infrastructuur van de netten waarlangs de

elektriciteit wordt vervoerd. Deze intercommunales beschikten over een monopolie, zodat de

afnemer zich enkel kon aansluiten bij de intercommunale van zijn gemeente. Sinds de

vrijmaking van de energiemarkt worden de activiteiten van de levering en het netbeheer

opgesplitst. De levering van elektriciteit is in de vrijgemaakte markt overgelaten aan de

leveranciers die met elkaar in concurrentie staan. De intercommunale verenigingen fungeren

voortaan enkel nog als zogenaamde distributienetbeheerders en staan in de regel niet meer in

voor de levering van energei maar alleen voor het beheer van de distributienetten waarop de

afnemers zijn aangesloten en waarlangs de elektriciteit wordt vervoerd met het oog op de

levering aan de afnemers. Zij behouden hieromtrent hun monopolie.

De vraag rijst natuurlijk of, in deze gewijzigde verhoudingen, de reglementaire kwalificatie nog

behouden kan worden. We maken de opsplitsing tussen enerzijds de verhouding tussen de

leverancier en de eindafnemer en anderzijds de verhouding tussen de distributienetbeheerder

en de afnemer.

37. De verhouding tussen de leverancier en de eindafnemer wordt in de vrijgemaakte markt

niet langer als reglementair maar als contractueel beschouwd.62 De eindafnemer dient voor de

levering van elektriciteit een leveringscontract te sluiten met een leverancier naar keuze.63 Hier

geldt de contractuele vrijheid.64 Het leveringscontract is een overeenkomst naar privaatrecht

die wordt beheerst door de regels van het Burgerlijk Wetboek.65

62

L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1268. 63

L. DERIDDER, “Over net beheer”, in K. DEKETELAERE, Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 32; T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1591; Beslissingen van de VREG van 7 oktober 2002 (inzake elektriciteit) en 18 november 2002 (inzake gas) met betrekking tot de bestaande overeenkomsten tussen intercommunales en eindafnemers. (http://www.vreg.be) Voor de huishoudelijke afnemer wordt deze keuzevrijheid enigszins beperkt in die zin dat het hier gaat om een toetredingscontract. 64

L. DERIDDER, “Over net beheer”, in K. DEKETELAERE, Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 32. 65

T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1591.

Page 26: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 20 -

38. Over de juridische kwalificatie van de verhouding tussen de distributienetbeheerder en de

afnemer sinds de liberalisering van de energiemarkt heerst er enige twijfel.

Van Oevelen66 en Schoors67, betwijfelen of “de door het Hof van Cassatie als van reglementaire

aard gekwalificeerde rechtsverhouding tussen een elektriciteitsdistributeur en zijn afnemers na

de vrijmaking van de elektriciteitsdistributiemarkt behouden kan blijven, althans op het niveau

van het Vlaamse Gewest”. Hij verwees hiervoor naar de (intussen opgeheven) bevoegdheid van

de VREG om geschillen te beslechten die betrekking hebben op de toegang tot het

distributienet, “met utzondering evenwel van de geschillen inzake contractuele rechten en

verbintenissen”.68 Hoewel Deridder69 schrijft dat volgens hem het netbeheer “onderworpen is

aan het privaatrecht en de contractuele vrijheid”, stelt hij wel dat “contractuele vrijheid een

illusie is”.

39. Volgens Phang70, wiens stelling Vermeir71 ook onderschrijft, houden de bewoordingen van

artikel 6 §1, 3° van het decreet van 30 april 2004 in dat de formulering van het oude artikel 28,

derde lid, 9° van het Elektriciteitsdecreet slechts gedeeltelijk overnam en waardoor de VREG

instaat voor het beslechten van geschillen die betrekking hebben op de toegang tot het

distributienet, met uitzondering van “de geschillen die betrekking hebben op burgerlijke

rechten in de zin van artikel 144 van de Grondwet” geen indicatie meer in voor de contractuele

kwalificatie van de rechtsverhouding. Volgens Phang zijn er enkele elementen die, ook in de

vrijgemaakte markt, in de richting van een reglementaire kwalificatie kunnen wijzen. Een eerste

vaststelling is dat de meeste distributienetbeheerders in Vlaanderen publiekrechtelijke

rechtspersonen zijn en aldus over een reglementerende bevoegdheid beschikken. Daarenboven

beschikt de distributienetbeheerder over een door de decreetgever ingericht monopolie zodat

de distributienetgebruiker niet vrij is in de keuze van zijn medecontractant. Hij heeft hier geen

onderhandelingsmarge. De distributienetbeheerder moet zich van zijn kant onthouden van elke

vorm van discriminatie tussen afnemers of categorieën van afnemers.72 Bovendien rusten op de

66

A. VAN OEVELEN, “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583. 67

T. SCHOORS, “Energie- en contractenrecht”, in K. DEKETELAERE (ed.), Handboek Milieu – en Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1575 ev. 68

Oud artikel 28, derde lid, 9° Elektriciteitsdecreet. 69

L. DERIDDER, “Over net beheer...”, In K. DEKETELAERE (ed.), Feestbundel Milieurecht, Bruggen, Die Keure, 2005, 31-33. 70

L. PHANG, “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, afl.19, 1269-1270. 71

T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 62-63. 72

Artikel 9, eerste lid Elektriciteitsdecreet.

Page 27: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 21 -

distributienetbeheerders verscheidene “openbare dienstverplichtingen”, waaronder

bijvoorbeeld te nemen van de nodige maatregelen zodat elke huishoudelijke afnemer jaarlijks

een hoeveelheid elektriciteit gratis ontvangt.73 Volgens Vermeir kan een bijkomend argument

gevonden worden in het feit dat de tarieven voor aansluiting op en gebruik van de

distributienetten gereguleerd zijn en goedgekeurd worden door de CREG.74

73

Artikel 18 bis, § 1 Elektriciteitsdecreet. 74

T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 63.

Page 28: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 22 -

Deel 2: Schade door de exploitatie van kabels en leidingen en de

aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder

1. Inleiding

40. In de vrijgemaakte energiemarkt heeft de consument te maken met twee marktspelers: de

leverancier en de distributienetbeheerder. Zoals ik reeds heb uiteengezet is de energiemarkt

een kluwen van verschillende spelers die elk een bepaalde rol spelen. Voor de consument is het

dus niet evident om te weten waar hij met zijn klachten heen moet. Om hieraan een oplossing

te bieden werd er een ombudsdienst opgericht. Daarnaast wordt de consument

geconfronteerd met stroompannes- en onderbrekingen. Hierbij bespreken we de

aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder en de verschillende mogelijkheden voor de

consument om vergoeding voor zijn geleden schade te bekomen. De sectorspecifieke

aansprakelijkheidsregelen, productaansprakelijkheid en de voorwaarden van de netbeheerder

zelf komen aan bod.

2. Ombudsdienst

41. Bij wet van 16 maart 200775 werden de belangrijkste bepalingen rond de ombudsdienst

voor elektriciteit en aardgas aangenomen. De elektriciteitswet voorzag weliswaar al de

oprichting van de ombudsdienst, maar de uitvoeringsbesluiten lieten zeer lang op zicht

wachten.76

42. De ombudsdienst voor energie is belast met de volgende opdrachten:

1. alle vragen en klachten van eindafnemers die betrekking op de activiteiten van een

elektriciteits of aardgasbedrijf en op het functioneren van de elektriciteits- of gasmarkt

beoordelen en onderzoeken;

2. tussen de eindafnemer en het elektriciteits- of aardgasbedrijf bemiddelen met het

oog op het vergemakkelijken van een minnelijke schikking;

3. ten aanzien van het elektriciteits- of aardgasbedrijf een aanbeveling formuleren

indien geen minnelijke schikking kan worden bereikt;

75

Wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen en van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 26 maart 2007. 76

T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 60.

Page 29: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 23 -

4. op eigen initiatief of op verzoek van de minister, adviezen uitbrengen in het kader van

zijn opdrachten.

43. Van Den Borre noemt de Ombudsdienst “een tandloze tijger”: hij kan immers vragen en

klachten onderzoeken en beoordelen, bemiddelen met het oog op een minnelijke schikking en

een aanbeveling formuleren; meer dan dat kan hij echter niet doen.77

44. Een klacht indienen is mogelijk via http://www.ombudsmanenergie.be. Meestal gaat het

om klachten i.v.m. de facturatie of de toepassing van sociale tarieven.

3. Aansprakelijkheid van de distributienetbeheerder

45. Volgens de bepalingen van het Elektriciteitsdecreet staan de distributienetbeheerders in

voor de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het distributienet. In dit kader zijn zij

voornamelijk belast met de volgende taken78:

1. instaan voor de efficiënte, veilige en betrouwbare werking van het distributienet;

2. instaan voor de elektriciteitsvoorziening aan de gebonden afnemers;

3. voldoende capaciteit voor de distributie van elektriciteit aanhouden;

4. koppelingen met andere netten exploiteren, onderhouden en eventueel ontwikkelen;

5. uitvoeren van de openbare dienstverplichtingen.79

3.1.Sectorspecifieke aansprakelijkheidsregelen

46. Van groot belang voor de bescherming van de consument ten aanzien van de

distributienetbeheerder is de mate waarin deze laatste zich dient te verantwoorden voor de

niet nakoming van zijn verplichtingen ten aanzien van de verbruikers. Evenwel is het opvallend

77

T. VANDEN BORRE, “Het federale energiebeleid in het jaar van de lopende zaken en van de volle rechtsmacht”, in K. DEKETELAERE, Jaarboek Energierecht 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 78. 78

Artikel 7, § 1 Elektriciteitsdecreet. 79

Concreet betekent dit dat de netbeheerder instaat voor het verzorgen van nieuwe aansluitingen en aanspassing van bestaande aansluitingen van klanten op zijn distributienet, de installatie van elektriciteitsmeters, het opnemen van de meterstanden, het ter beschikking stellen van zijn distributienet aan alle leveranciers die via zijn net elektriciteit willen vervoeren en de realisatie van een aantal door de overheid opgelegde openbare dienstverplichtigen, zoals het plaatsten van budgetmeters bij klanten met betalingsmoeilijkheden, het bevorderen van het rationeel energieverbruik van de elektriciteitsverbruikers aangesloten op zijn netwerk, het bevorderen van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de openbare verlichting voorzien en onderhouden.

Page 30: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 24 -

dat de wetgever bijna geen specifieke aansprakelijkheidsregelen noch enige concrete

vergoedingsverplichtingen heeft opgelegd aan de distributienetbeheerders, ook niet vóór de

liberalisering. Enkel artikel 18 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening

bepaalt dat: ‘de vergoedingen voor schade wegens aanleg of exploitatie van een

elektriciteitsvoorziening geheel ten laste vallen van het betrokken bedrijf, dat aansprakelijk

blijft voor al de voor derde personen schadelijke gevolgen’. Alhoewel aan deze bepaling

verschillende interpretaties kunnen gegeven worden, waaronder een vorm van objectieve

aansprakelijkheid bij gebreke aan enige vermelding van fout, wordt sedert geruime tijd

aanvaard dat dit artikel enkel tot doel heeft duidelijk te stellen dat het bedrijf belast met de

exploitatie van het distributienet, de gevolgen dient te dragen van deze uitbating en dus niet de

publieke overheden die deze exploitatie hebben overgedragen aan het bedrijf in kwestie. De

aansprakelijkheid wordt dus gelegd bij degene die het risico op aansprakelijkheid schept.80

Doorheen de jaren heeft zich een consistente rechtspraak ontwikkeld waaruit blijkt dat deze

bepaling geacht wordt niet van openbare orde, noch van dwingend recht te zijn.81 Bijgevolg

kunnen de distributienetbeheerders afwijken van deze regeling. Andere sectorspecifieke,

wettelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid zijn er niet. Volledigheidshalve dient wel

vermeld te worden dat het Vlaamse Elektriciteitsdecreet voorziet in een sanctiemogelijkheid

ten aanzien van alle in het Vlaamse Gewest gevestigde rechtspersonen die een bepaling van dit

decreet of haar uitvoeringsbesluiten schenden.82 De sanctie bestaat in een administratieve

geldboete die door de VREG wordt opgelegd.

47. Waarop dient een verbruiker die schade lijdt zich te steunen om genoegdoening te krijgen

van een distributienetbeheerder? Een eerste mogelijkheid is de wetgeving inzake

productaansprakelijkheid. Een tweede mogelijkheid zijn de voorwaarden van de

distributienetbeheerder zelf.

3.2. Wet Productaansprakelijkheid

48. Stroompannes komen geregeld voor en kunnen zware schade berokkenen aan elektrische

apparaten. Onze toestellen zijn doorgaans geschikt om elektriciteit met een spanning van 220

volt te ontvangen. Door elektriciteit met een hogere spanning te leveren aan de verbruiker

kunnen de elektrische toestellen onherstelbare schade oplopen. De verbruikers die schade

lijden door een stroompanne, kunnen schadevergoeding bekomen van de producent van de

80

Zie D. PHILIPPE, “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story – Scientia, 1999, 8 en de daar geciteerde rechtsleer. 81

Cass. 29 november 1967, Pas. 1968, I, 425; Cass. 12 februari 2004, NJW 2004, 914. 82

Artikel 37 Elektriciteitsdecreet.

Page 31: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 25 -

elektriciteit op basis van de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor

producten met gebreken, hierna genaamd Wet productaansprakelijkheid.83 Daarom zullen we

verder het toepassingsgebied van deze wet bespreken.

A. Toepassingsgebied

49. De Wet productaansprakelijkheid stelt de producent aansprakelijk voor de schade

veroorzaakt door een gebrek in zijn product.84 Deze aansprakelijkheid is een objectieve

aansprakelijkheid waardoor het slachtoffer85 geen fout van de producent moet aantonen, maar

wel een gebrek in het product, schade en causaal verband.86 Het is belangrijk om te weten wat

men verstaat onder een gebrek in het product, welke producten bedoeld worden, wie als

producent kan beschouwd worden, welke schade vergoed wordt enzovoort.

1. Een gebrekkig (onveilig) product

1.1. Product

50. Wat onder het begrip ‘product’ moet worden verstaan, wordt duidelijk in de wet zelf

weergegeven. Artikel 2 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat een product elk

lichamelijk roerend goed is, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend of

onroerend goed, of indien het door bestemming onroerend is geworden.

51. De vraag is gerezen of energiebronnen zoals elektriciteit, water en gas als lichamelijke

roerende goederen en dus als producten kunnen worden aangemerkt. Om

interpretatiediscussies in de verschillende EG-lidstaten te vermijden werd voor wat betreft

elektriciteit reeds in artikel 2 van de Europese richtlijn87 vermeld dat onder product ook

elektriciteit moet worden verstaan.88 Dit werd integraal overgenomen in artikel 2, tweede lid

van de Wet productaansprakelijkheid. De ratio legis van deze wettelijke bepaling moet

vermoedelijk gezocht worden in rechtspraak die zich in de Verenigde Staten van Amerika

83

BS 22 maart 1991. 84

Art. 1 Wet productaansprakelijkheid. 85

De Wet productaansprakelijkheid beperkt zich niet tot consumenten. Eenieder die schade lijdt kan zich hierop beroepen. 86

Artikel 7 Wet productaansprakelijkheid. 87

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb.L nr. 210 7 augustus 1985, 29-33. 88

T. VANSWEEVELT, “Artikel 2 W. 25 februari 1991” in X, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar

met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer.

Page 32: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 26 -

gevormd heeft. In de zaak Ronson versus Wisconson Electric Power Company89 kwam een

elektrische stroom met 1000 tot 4000 volt in een huis en veroorzaakt er brand. De rechter

oordeelde dat de stroom, toen deze uit de handen van de Wisconsin Electric Company

geraakte, in een zodanige gebrekkige toestand verkeerde, dat deze onredelijk gevaarlijk was

voor een mogelijke afnemer en dus gebrekkig was.90 Bovendien bevestigde de rechtspraak

herhaaldelijk dat elektriciteitsverdelers aansprakelijk zijn op grond van de Wet

productaansprakelijkheid in gevallen waar zij stroom leveren aan 380 volt in plaats van aan 220

volt.91 De levering van gebrekkige elektriciteit kan aldus tot de aansprakelijkheid van de

producent leiden.

52. Water en gas werden niet gespecifieerd, maar het leidt geen twijfel dat zij ook als

lichamelijke roerende goederen worden beschouwd, aangezien zij (in tegenstelling tot

elektriciteit) door onze zintuigen kunnen worden waargenomen en dus lichamelijke roerende

goederen uitmaken.92 Water en gas vallen dus onder het toepassingsgebied van de Wet

productaansprakelijkheid.93 Verontreinigd leidingwater of niet-geodoriseerd aardgas kan aldus

als een gebrekkig product in de zin van de Wet productaansprakelijkheid tot aansprakelijkheid

aanleiding geven.

1.2. Gebrek

53. Zoals ik reeds heb vermeld, is de aansprakelijkheid van de producent niet afhankelijk van

een fout van de producent, maar van een gebrek in het product. Het begrip ‘gebrek’ is dan ook

het sleutelbegrip in de Wet productaansprakelijkheid. Kortweg gezegd, is een gebrekkig

product een ‘onveilig’ product.

Volgens artikel 5 van de Wet productaansprakelijkheid is een product gebrekkig wanneer het

niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten. Er is geen abstract criterium om

uit te maken welke het legitieme verwachtingspatroon van de gebruikers is en dus ook het

veiligheidsniveau dat de producent moet bereiken. Of een product voldoende veilig is, moet in

concreto beoordeeld worden en hierbij moeten alle omstandigheden in aanmerking worden

89

De zaak Ronson versus Wisconson Electric Power Compagny, 275 n.w. 2d 641 Wis 1979. 90

D. VAN DE GEHUCHTE, De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument

voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 20. 91

Vred. Gent 5 september 1997, AJT 1999-2000, 461; Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182; Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. 92

D. VAN DE GEHUCHTE, De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten opzichte van de consument

voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 20. 93

Verslag namens de Commissie voor Justitie uitgebracht door de heer Hermans over het wetsontwerp betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, parl. St. Kamer 1990-91, nr. 1262/5, 6.

Page 33: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 27 -

genomen, met name de presentatie van het product, het normaal of redelijkerwijze

voorzienbaar gebruik van het product en het tijdstip waarop het product in het verkeer is

gebracht.94

Voor de legitieme verwachtingen die men mag hebben met betrekking tot de veiligheid van het

product gaat men niet uit van de individuele verwachting van de benadeelde, maar wel

hetgeen consumenten van gelijksoortige producten als groep (‘het grote publiek’) gerechtigd

zijn te verwachten. Het legitieme verwachtingspatroon van de consument is overigens een

normatief gegeven dat niet louter afhangt van wat zich in feite voordoet. Hij is gerechtigd een

product zonder gebreken te verwachten.95 Zo is een consument gerechtigd levering van

elektriciteit met een spanning van 220 volt te verwachten, ook al weet hij dat er pannes

voorkomen waardoor soms elektriciteit aan 380 volt geleverd wordt.96

2. Schade

54. De wet maakt geen onderscheid tussen enerzijds benadeelden die in een contractuele band

staan met de producent en anderzijds derden-benadeelden. De beperkingen zoals het

samenloopverbod en de quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent gelden hier dus niet.

55. Artikel 11 van de Wet productaansprakelijkheid bepaalt welke schade voor vergoeding in

aanmerking komt. Schade aan personen zoals inkomstenschade, begrafeniskosten en medische

kosten komt steeds in aanmerking. Persoonsschade omvat, zoals uitdrukkelijk voorzien in de

wet, ook morele schade, zoals bijvoorbeeld esthetische schade.97 Alle patrimoniale en ook

extra-patrimoniale schade die het gevolg is van een letsel of overlijden komt dus in aanmerking

voor vergoeding.

Voor de vergoeding van zaakschade zijn er wel enkele beperkingen. Schade aan het gebrekkige

product zelf leveren geen grond tot schadeloosstelling op.98 Verder kan enkel de schade

opgelopen aan goederen die behoren tot de privésfeer in aanmerking komen voor vergoeding.

Hiervoor wordt een dubbel criterium gehanteerd. Enerzijds moet de aard van het goed wijzen

op een normaal privégebruik (objectief) en anderzijds moet het goed daadwerkelijk ge- of

verbruikt worden in de privésfeer (subjectief).99 Voor zaakschade is er wel een aftrekfranchise

94

Artikel 5 Wet productaansprakelijkheid. 95

H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 367. 96

Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182; Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone. 97

Artikel 11, § 1 Wet productaansprakelijkheid. 98

Artikel 11, § 2, tweede lid Wet productaansprakelijkheid. 99

Artikel 11, § 2, eerste lid Wet productaansprakelijkheid.

Page 34: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 28 -

van 500 euro voorzien.100 Zo zal er bij een schadegeval met bijvoorbeeld materiële schade van

750 euro een franchise van 500 euro worden afgetrokken. Het slachtoffer moet dus de eerste

500 euro zelf dragen en heeft slechts recht op een schadeloosstelling van 250 euro. Om

volledige vergoeding te bekomen, moet de benadeelde zich op het gemeen recht beroepen.

3. Causaal verband

56. Volgens artikel 7 Wet productaansprakelijkheid moet de benadeelde het bewijs leveren van

het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade. Het begrip causaal verband wordt niet

nader omschreven in de wet, noch in de richtlijn. Ook het Hof van Justitie heeft zich nog niet

uitgesproken over de draagwijdte ervan in het kader van de richtlijn. Men kan dan ook niet

anders dan hier verwijzen naar het gemeen recht inzake causaliteit.101

4. De aansprakelijke: de producent, de invoerder en de leverancier

57. De Wet productaansprakelijkheid bepaalt dat de producent aansprakelijk is voor de schade

veroorzaakt door een gebrek in zijn product.102 Met de ‘producent’ wordt een zeer ruime groep

bedoeld en dit begrip wordt verduidelijkt in artikel 3 en 4 van de Wet productaansprakelijkheid.

In de eerste plaats rust de aansprakelijkheid voor productschade op de ‘eigenlijke producent’ of

fabrikant die het product beroepshalve en met een economisch doel heeft gefabriceerd en op

de markt gebracht. De ‘eigenlijke producent’ is dus meer bepaald de fabrikant van het

eindproduct, de fabrikant van een onderdeel van een eindproduct of de fabrikant/producent

van een grondstof.103 Ook wie zich als producent aandient door zijn merk of een ander

herkeningsteken op het product aan te brengen wordt als producent beschouwd.104 Deze

laatste wordt ook wel de ‘schijnbare producent’ of ‘pseudo-producent’ genoemd. Indien het

product niet in de Europese Unie is geproduceerd, is de invoerder aansprakelijk.105 De

invoerder wordt als producent beschouwd in de zin van de Wet productaansprakelijkheid en

zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent. Distributeurs of leveranciers

daarentegen zijn slechts in zeer ondergeschikte orde aansprakelijk, wanneer het niet mogelijk is

de producent of invoerder te identificeren.106

100

Artikel 11, § 2, laatste lid Wet productaansprakelijkheid. 101

H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 364-365. Zie ook infra. 102

Artikel 1 Wet productaansprakelijkheid. 103

Artikel 3 Wet productaansprakelijkheid. 104

Artikel 3 Wet productaansprakelijkheid. 105

Artikel 4, § 1 Wet productaansprakelijkheid. 106

Artikel 4, § 2 Wet productaansprakelijkheid.

Page 35: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 29 -

58. Het is mogelijk dat er bij één schadegeval meerdere personen aansprakelijk zijn op grond

van de Wet productaansprakelijkheid voor dezelfde schade. Artikel 9 van de Wet

productaansprakelijkheid bepaalt dat elk van hen jegens het slachtoffer hoofdelijk aansprakelijk

is. Bovendien wordt de aansprakelijkheid van de producent niet uitgesloten of beperkt wanneer

de schade wordt veroorzaakt, zowel door een gebrek in het product als door toedoen van

derden.107 In beide gevallen heeft de aansprakelijke die de benadeelde vergoedde voor de

gehele schade, een eventueel regres jegens de andere aansprakelijken. Dit is in

overeenstemming met het gemeen recht.

59. De gevolgen van de fout van de benadeelde daarentegen zijn geregeld op een manier die

afwijkt van het gemeen recht. Volgens het gemeen recht is er bij fout van de benadeelde en

gedeelde aansprakelijkheid. Overeenkomstig artikel 10, § 2 van de Wet

productaansprakelijkheid ‘kan’ de aansprakelijkheid van de producent uitgesloten of beperkt

worden wanneer de schade wordt veroorzaakt zowel door een gebrek in het product als door

schuld van het slachtoffer of van een persoon voor wie het slachtoffer verantwoordelijk is. De

rechter heeft dus een brede beoordelingsmacht. Hij kan de aansprakelijkheid van de producent

beperken of uitsluiten, maar hij ‘moet’ dit echter niet doen. Hij heeft drie mogelijke

oplossingen: een aansprakelijkheidsverdeling, een integrale schadeloosstelling van het

slachtoffer of de volledige afwenteling van de schadelast op het slachtoffer.108

60. Volgens artikel 2, lid 2 van de Wet productaansprakelijkheid dient onder product in de zin

van deze wet ook elektriciteit verstaan te worden. Dit betekent dat de producent van

elektriciteit aansprakelijk is voor de schade die veroorzaakt wordt door een gebrek in zijn

product. Zoals reeds hoger werd uiteengezet, wordt elektriciteit opgewekt in een productie-

installatie. Deze elektriciteit wordt hoofdzakelijk geïnjecteerd op het hoogspanningsnet van de

transmissienetbeheerder Elia. Via dit transmissienet wordt de elektriciteit vervoerd naar de

distributienetten. Na omzetting naar een lagere spanning wordt de elektriciteit verdeeld tot bij

de eindgebruikers. Distributienetten worden beheerd door de elektriciteits-

distributienetbeheerders, de zogenaamde ‘elektriciteitsintercommunales’. Het is dus niet zo

evident om aan te duiden wie de producent van de elektriciteit is.

Volgens sommigen, o.a. PHILIPPE109, kan enkel de producent die de elektriciteit opwekt in zijn

productie-installatie als producent in de zin van Wet productaansprakelijkheid beschouwd

107

Artikel 10, §2 Wet productaansprakelijkheid. 108

H. BOCKEN, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 365. 109

D. PHILIPPE, “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Brussel, Story-Scientia, 1999, 14.

Page 36: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 30 -

worden. Deze stelling is een minderheidsopvatting en kan echter niet gevolgd worden. Van

zodra de elektriciteit immers in het net geïnjecteerd wordt, is het de distributienetbeheerder

die de elektriciteit verdeelt tot bij en levert aan de eindverbruiker. De distributienetbeheerder

dient hiertoe de elektriciteit om te zetten naar de juiste spanning voor levering aan de

eindverbruiker. Om deze reden wordt in de lagere rechtspraak aanvaard dat de

elektriciteitsverdeler producent is van elektriciteit in de zin van de Wet

productaansprakelijkheid.110

Deze tweede stelling wordt ook sinds kort bevestigd door het Hof van Cassatie in het belangrijk

arrest van 6 april 2006 en betekende dus het einde van de discussie.111 Dit was de eerste keer

dat het Hof van Cassatie de productaansprakelijkheid in de elektriciteitssector beoordeelde. In

casu werd de Oost-Vlaamse elektriciteits-distributienetbeheerder Imewo veroordeeld tot

vergoeding van de schade die het gevolg was van een te hoge spanning op het net. Dat het Hof

van Cassatie oordeelt dat de distributienetbeheerder een producent is in de zin van de wet

productaansprakelijkheid, lijkt haaks te staan op de liberaliseringswetgeving, die verbiedt dat

netbeheerders aan productie doen.112 Maar als we de ruime definitie van ‘producent’ in de wet

productaansprakelijkheid toepassen op de activiteiten van de netbeheerder – waaronder het

omzetten van de spanning van de elektriciteit die in zijn net geïnjecteerd wordt naar een voor

de consument bruikbare spanning en het voorkomen van onderbrekingen – kan hieraan niet

getwijfeld worden. Daarnaast oordeelt het Hof dat de distributienetbeheerder zich niet kan

beroepen op de uitzondering van artikel 8 e van de wet productaansprakelijkheid, volgens

dewelke de producent niet aanspraklijk is wanneer hij volgens de wetenschappelijke en

technische kennis van het moment van het in het verkeer brengen van het product onmogelijk

het bestaan van het gebrek kon ontdekken. Het Hof onderstreept dat voor de toepassing van

deze uitzondering de producent de absolute onmogelijkheid om het gebrek te ontdekken moet

bewijzen, en niet louter de eigen, subjectieve onmogelijkheid.113

61. Dit arrest heeft twee belangrijke gevolgen. Een eerste gevolg is dat door de toepassing van

de Wet productaansprakelijkheid de elektriciteitsdistributienetbeheerders zich in hun

aansluitingscontracten met de netgebruikers niet contractueel kunnen exonereren voor hun

110

Gent 24 mei 2002, RW 2003-04, 1271; Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182. 111

Cass. 6 april 2006, www. cass. be; Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5 (weergave W. GELDHOF); Pas. 2006, afl. 4, 802; NJW 2007, afl. 163, 460, noot I. BOONE; TBBR 2007, afl 3, 188; RW 2009-10, afl. 5, 190. 112

Om misbruiken en belangenvermenging te voorkomen, legt de liberaliseringswetgeving een strikte scheiding op tussen de activiteiten productie en levering van elektriciteit enerzijds, en het beheer van de netten anderzijds. De netbeheerders moeten zich onder andere onthouden van productie- en verkoopsactiviteiten. 113

W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5.

Page 37: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 31 -

aansprakelijkheid onder deze wet.114 Het belang hiervan kan moeilijk onderschat worden. Zo

oordeelde het Hof van Cassatie nog in een arrest van 12 februari 2004 dat een

elektriciteitsintercommunale zich in zijn contractuele relatie met een voedingswarenbedrijf –

relatie die niet valt onder de wet productaansprakelijkheid – zijn aansprakelijkheid wel

contractueel mocht beperken.115 Enkel schade aan mensen en aan goederen die gebruikt

worden in de privésfeer (weliswaar onder aftrek van een franchise van 500 euro) zijn

vergoedbaar onder de Wet productaansprakelijkheid. Deze beperking laat professionelen op

het eerste gezicht in de kou staan. Deze conclusie is wellicht overtrokken, omdat het arrest de

netbeheerders een duidelijke prikkel verleent om stroompannes te voorkomen. Inspanningen

op dat vlak komen alle aangeslotenen ten goede, professionelen en particulieren.116

Een tweede gevolg van het arrest van 6 april 2006 is dat mogelijk ook de

transmissienetbeheerder als producent in de zin van de Wet productaansprakelijkheid kan

worden gekwalificeerd. Fouten in het transmissienet met stroompannes in de distributienetten

tot gevolg, zouden dan eveneens tot productaansprakelijkheid van de transmissienetbeheerder

kunnen leiden. Tenslotte kan het arrest niet los gezien worden van een evolutie in de

rechtspraak die de algemene contactsvoorwaarden die intercommunales en overheidsbedrijven

tegenover consumenten hanteren, toetst aan de onrechtmatige bedingen van de Wet

handelspraktijken.117

5. Hof van Beroep te Gent 24 mei 2002

62. Ter illustratie van een schadegeval waarbij schade werd veroorzaakt door een overspanning

op het elektriciteitsnet wil ik het arrest van het Hof van Beroep te Gent van 24 mei 2002

bespreken.118 Dit arrest verduidelijkt de toepassingsvoorwaarden van de Wet

productaansprakelijkheid bij een schadegeval met elektriciteit.

Op 26 juli 1993 deed zich een incident voor bij de elektriciteitsverdeling, waardoor een aantal

elektrische toestellen in de woning van J.D. werden beschadigd. Oorzaak was een overspanning

op het elektriciteitsnet in de woning, ten gevolge van een onderbreking van de nulgeleider aan

114

Zie artikel 10, §1 Wet productaansprakelijkheid. 115

Cass. 12 februari 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 2, 229, concl. DUBRULLE; NJW 2004, afl. 80, 914; Pas. 2004, afl. 2, 256; CDPK 2004, afl. 2, 259, concl. O.M.; RCJB 2005, afl. 2, 201, noot D. DE ROY; RW 2006-07, afl. 20, 828; TBP 2005, afl. 3, 183. 116

W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 117

W. GELDHOF, “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 5. 118

Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393-394, noot BOONE.

Page 38: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 32 -

de verbindingsklem tussen de verdeelkabel en de aftakkingsbundel. Het Hof van Beroep te Gent

acht Imewo, de intercommunale Maatschappij voor Energievoorzieningen in West- en Oost-

Vlaanderen, op basis van de Wet productaansprakelijkheid aansprakelijk voor de schade.

63. Eerst en vooral moet er een gebrekkig product zijn. De consument mag van de distributeur

verwachten dat hij stroom levert, die aan de normen beantwoordt. Deze verplichting houdt een

resultaatsverbintenis in. Waar Imewo elektriciteit hoort te leveren met een spanning van 240

volt, waarop een marge van 10 % toelaatbaar is, moet elektriciteit met een spanning van 380

volt als een gebrekkig product worden beschouwd. Bovendien moet het product elektriciteit

beschouwd worden als een geheel, zoals het in de woning van de consument wordt geleverd.

Waar de precieze oorzaak ligt van het feit dat de door Imewo geleverde elektriciteit gebrekkig

is, is niet relevant. De geleverde elektriciteit voldeed dus niet aan de legitieme

veiligheidsverwachtingen van de consument en is als zodanig gebrekkig.

64. Daarnaast moet er schade aangetoond worden en een causaal verband tussen het gebrek

en de schade. J.D. heeft schade geleden aangezien een aantal elektrische toestellen van hem

werden beschadigd door de overspanning op het elektriciteitsnet in zijn woning. Inzake

causaliteit houdt het Hof van Cassatie nog steeds vast aan de equivalentieleer.119 Iedere fout

die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, geeft aanleiding tot aansprakelijkheid.

Inzake productaansprakelijkheid moet er geen fout worden aangetoond, maar wel een gebrek

in het product. We passen dus de conditio sine qua non- test toe om het bestaan van een

oorzakelijk verband tussen het gebrekkig product en de schade te beoordelen. Als de schade

zich zonder het gebrek in het product niet of niet op dezelfde wijze had voorgedaan, dan staat

het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade vast. Als we de conditio sine qua non-

test toepassen op de casus dan kunnen we besluiten dat er een causaal verband bestaat tussen

het gebrek (de overspanning) en de schade (beschadigde elektrische toestellen).

65. Bovendien wordt de vraag gesteld of Imewo als producent van de gebrekkige elektriciteit

inzake de Wet productaansprakelijkheid kan beschouwd worden. De elektriciteit zoals geleverd

door Electrabel of een andere producent van elektriciteit is niet geschikt voor de

eindverbruiker. Deze elektriciteit is van hoge spanning, die over hoogspanningsleidingen wordt

getransporteerd en via het distributienet van Imewo naar de klant wordt gebracht, waarbij de

spanning door haar wordt omgezet naar 380/220 volt. Zij is dienvolgens de fabrikant van het

eindproduct, met name de elektriciteit, omgezet naar de juiste spanning voor levering aan

eindverbruiker. Volledigheidshalve kan in dit verband ook verwezen naar artikel 4, § 2 van de

119

Zie recent nog: Cass. 6 februari 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 2, 338 en Cass. 30 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1079.

Page 39: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 33 -

Wet productaansprakelijkheid. Aangezien niet kan worden vastgesteld wie de producent van

het product is en Imewo niet binnen een redelijke termijn de precieze identiteit van de

producent of van degene die haar het product heeft geleverd aan het slachtoffer heeft

medegedeeld, dient zij, als leverancier van het product, als producent in de zin van de Wet

productaansprakelijkheid te worden beschouwd.

3.3. Voorwaarden van de netbeheerder

A. Algemeen

66. Indien de gegriefde consument zich niet kan beroepen op de wetgeving inzake

productaansprakelijkheid, dient hij, bij gebreke aan een concrete sectorspecifieke

aansprakelijkheidsregeling, de voorwaarden van de distributienetbeheerder zelf te

onderzoeken om te beoordelen of hij schadevergoeding kan krijgen.

67. Het is evenwel zo dat indien aan het distributienet of de aansluiting werkzaamheden dienen

te gebeuren met het oog op de veiligheid, de betrouwbaarhed en/of de efficiëntie ervan, dan

heeft de distributienetbeheerder het recht de toegang tot het net te onderbreken, mits de

netgebruiker voorafgaandelijk in kennis te stellen van de start en de vermoedelijke duur van

een onderbreking. Behoudens een noodsituatie geschiedt dit in geval van hoogspanning

minstens 5 werkdagen vooraf en in geval van laagspanning minstens twee dagen.

Voor ongeplande onderbrekingen van de toegang dient de distributienetbeheerder een

permanent telefonisch informatienummer te voorzien, waarop onderbrekingen kunnen worden

gemeld en informatie over onderbrekingen kan worden verstrekt. Op verzoek van de

distributienetgebruiker of diens leverancier informeert de netbeheerder hen over de aard en te

verwachten duur van een dergelijke onderbreking. Eveneens op verzoek van de

distributiegebruiker of diens leverancier dient de distributienetbeheerder een permanent

telefonisch informatienummer te voorzien, waarop onderbrekingen kunnen vermeld worden

en informatie over onderbrekingen kan worden verstrekt. Op verzoek van de

distributienetgebruiker of diens leverancier informeert de netbeheerder hen over de aard en te

verwachten duur van een dergelijke onderbreking. Eveneens op verzoek van de

distributienetgebruiker of diens leverancier dient de netbeheerder hen ook een verklaring te

verlenen voor het onstaan ervan.120

120

F. DILLEN, “Verplichtingen van de distributienetbeheerder voor elektriciteit op Vlaams niveau”, Iuvis 2004, 1310.

Page 40: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 34 -

68. De voorwaarden inzake aansprakelijkheid van de netbeheerder zijn opgenomen in het

aansluitingsreglement.121 Sinds de liberalisering van de energiemarkt122 vloeit de verhouding

tussen de distributienetbeheerder en de afnemer nu enkel nog voort uit de aansluiting van de

afnemer op het distributienet. Het reglement bevat enkel nog bepalingen die deze verhouding

regelen. Concreet bevatten de aansluitingsreglementen van de distributienetbeheerders

vandaag de volgende bepalingen: 1° bepalingen inzake realisatie van de aansluiting; 2°

algemene rechten en verplichtingen van partijen inzake toegankelijkheid tot de installaties; 3°

informatieverplichtingen en beheer van de aansluiting; 4° bepalingen inzake

eigendomsverdeling op de installatie; 5° bepalingen inzake aansprakelijkheid en 6° prijs- en

betalingsvoorwaarden.

De aard van de juridische relatie tussen de distributienetbeheerder en de eindverbruiker

hebben we reeds besproken. Over de kwalificatie van deze verhouding bestaat onduidelijkheid,

maar de meeste rechtspraak oordeelt toch dat deze relatie van reglementaire aard is.123

69. Men kan de vraag stellen of particuliere afnemers die onderworpen zijn aan de toepassing

van deze reglementen de bescherming genieten van de wet handelspraktijken. Het antwoord

hierop is duidelijk positief. De bepaling inzake onrechtmatige bedingen van de wet

handelspraktijken is niet alleen van toepassing op relaties, geregeld via overeenkomsten. Door

het gebruik van de term ‘voorwaarden’ in artikel 31 Wet Handelspraktijken heeft de wetgever

willen duidelijk maken dat minstens de bepalingen van de artikelen 31 en 32 van deze wet

tevens betrekking hebben op reglementaire bedingen en reglementaire tarieven. Dit geldt

eveneens indien het gaat om bedingen die door de overheid worden gebruikt.124 Het wordt

bijgevolg aanvaard dat de wet handelspraktijken ook van toepassing is op de reglementaire

voorwaarden van de distributienetbeheerders.

B. Nieuwe regeling 2007

70. Onder impuls van de toenmalig minister van energie Kris Peeters werkten de Vlaamse

netbeheerders een nieuwe en uniforme aansprakelijkheidsregeling bij stroompannes uit, die zij

opgenomen hebben in hun aansluitingsreglementen en –contracten en sinds 1 januari 2007

121

Dit document heette vroeger in de elektriciteitssector het reglement voor de aftakking, het ter beschikking stellen en het afnemen van elektriciteit in laagspanning. 122

Distributie en verkoop van energie werd gesplitst. 123

Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN; Brussel 12 september 1989, DCCR 1989-90, 251, noot P. DE VROEDE; Rb. Nijvel 8 april 1998, Iuvis 1999, 960. 124

I. DEMUYNCK, “De consument en de onrechtmatige contractuele bedingen”, in Y. Merchiers (ed.), Consumentenrecht, Brugge, Die Keure, 1998, 72.

Page 41: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 35 -

toepassen.125 De aansprakelijkheidsregeling van de netbeheerders ten aanzien van de

netgebruikers-afnemers is gebaseerd op het foutprincipe. Het voorziet bijgevolg niet in een

regeling van foutloze (objectieve) aansprakelijkheid gekoppeld aan forfaitaire vergoedingen. Er

dient sprake te zijn van een fout van de netbeheerder opdat diens aansprakelijkheid in het

gedrang zou kunnen komen. Wel wordt de hoegrootheid van de schadeloosstelling in de

reglementen van de netbeheerders voor een groot aantal situaties forfaitair bepaald.126

De nieuwe regeling voorziet in elke situatie dat er steeds een fout van de netbeheerder

voorhanden moet zijn opdat er ook een tussenkomst van de netbeheerder zou zijn. M.a.w., met

de nieuwe regeling komt ook de gewone fout in aanmerking voor een vergoeding, terwijl in de

vroegere reglementen enkel de zware fout aanleiding gaf tot een vergoeding. In de situaties

van schade veroorzaakt door een fout van een derde of door overmacht, zal de netgebruiker

bijgevolg geen vergoeding kunnen eisen van de netbeheerder. Hierop bestaat één uitzondering,

namelijk wanneer de fout die de schade veroorzaakt heeft, bij een andere netbeheerder ligt

dan diegene op wiens net de schadelijder is aangesloten. In dat geval zal de netbeheerder op

wiens net de schadelijder is aangesloten, wel een vergoeding uitbetalen, ook al heeft hij zelf

geen aanwijsbare fout begaan.127

71. Ook in de nieuwe regeling blijft de schadelijdende afnemer verplicht om een bewijs te

leveren vooraleer hij recht heeft op een tussenkomst. Het bewijs betreft in principe zowel de

schade als de fout van de netbeheerder.128 Schade die veroorzaakt wordt door derden (bv. Een

aannemer die een leiding beschadigt) komt niet in aanmerking voor een schadevergoeding.

Hiervoor verwijs ik naar het deel inzake schade ten gevolge van werken.

72. Aan een huishoudelijke afnemer zal een netbeheerder enkel een schadevergoeding betalen

indien er rechtstreekse, materiële schade is als gevolg van een fout van de netbeheerder.

125

Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 2, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf. 126

F. COUSY, “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, 171. 127

Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 2, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf. 128

Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 3, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf.

Page 42: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 36 -

Onrechtstreekse schade (bv. Inkomensverlies) of immateriële schade (bv. morele schade) van

huishoudelijke afnemers worden niet vergoed.

73. Onrechtstreekse schade (bv. Inkomensverlies, winstderving, …) of immateriële schade (bv.

Commerciële schade) in het kader van een professionele activiteit zal een

distributienetbeheerder slechts vergoeden door een forfaitaire schadevergoeding uitbetaald

van 100 euro wanneer de onderbreking langer duurt dan 4 uur en die onderbreking het

rechtstreekse gevolg is van een fout door de netbeheerder.129

74. De omvang van de schadevergoeding is afhankelijk van de aard van de fout van de

netbeheerder. Ingeval de schade veroorzaakt werd door bedrog of opzet van de netbeheerder

wordt de schade integraal vergoed. Ingeval de schade veroorzaakt werd door een zware fout of

zware nalatigheid van de netbeheerder, wordt de schade vergoed door middel van een

forfaitair vastgelegd bedrag, maar zonder dat een vrijstelling wordt toegepast.

Voor professionele afnemers wordt enkel bij schade ten gevolge van een gewone fout, een

vrijstelling van 250 euro aangerekend. Bovendien kunnen ook professionele afnemers die

rechtstreekse, materiële schade geleden hebben in het kader van een professionele activiteit,

nu ook aanspraak maken op schadevergoeding ingeval van gewone fout. Tot slot is ook voor

deze professionele afnemers de principiële aanvaarding voor tussenkomst tot stand gekomen

voor andere schade dan rechtstreekse, materiële schade, wanneer deze schade het gevolg is

van een fout van de netbeheerder en veroorzaakt wordt door een stroomonderbreking die

meer dan vier uren duurt.130

129

T. VERMEIR, “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 63-64. 130

Persmededeling van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt met betrekking tot de besprekingen met de distributienetbeheerders over een betere regeling voor aansprakelijkheid bij de Vlaamse energienetbeheerders, 5 december 2006, 3, www.vreg.be/vreg/documenten/persmededelingen/PERS-2006-11.pdf.

Page 43: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 37 -

Deel 3: Schade aan ondergrondse kabels en leidingen ten gevolge van werken

1. Inleiding

1.1. Algemeen

75. Beschadiging van een ondergrondse kabel of leiding en de hieruit voortvloeiende schade,

zal meestal veroorzaakt zijn tijdens werken in de nabijheid van kabels en leidingen. Bijna

wekelijks worden we via de media131 geconfronteerd met voorvallen waarbij tijdens bouw- en

graafwerkzaamheden schade wordt veroorzaakt aan kabels en leidingen (gas, water,

afvalwater, elektriciteit, riolering, teledistributie, telecom enzovoort). Vooral de gevolgen op

het vlak van onder andere leefmilieu, economie en veiligheid en gezondheid zijn vaak erg

confronterend. Het meest tragische voorbeeld daarvan is uiteraard de gasexplosie van

Gellingen op 30 juni 2004 waarbij 24 doden en 132 gewonden te betreuren vielen. De

voorvallen die de media halen vormen echter slechts een topje van de ijsberg. In de praktijk zijn

er dagelijks enkele tientalen schadegevallen.

Onze ondergrond bevat veel kabels en leidingen. In Vlaanderen liggen ongeveer 62 000

kilometer wegen waarlangs minstens 500 000 kilometer ondergrondse kabels en leidingen in

beheer zijn van de nutsbedrijven132. Dit betekent dat er per meter weg ongeveer acht meter

nutsleiding aanwezig is. Dit is het logisch gevolg van het feit dat de meeste woningen voorzien

131

Recente voorbeelden uit de media: Een kraan raakte bij graafwerken een middendrukleiding van de gastoevoer in Kortrijk. Een honderdtal huizen moesten worden geëvacueerd. (X., “Honderdtal woningen ontruimd in Kortrijk na gaslek”, De morgen 14 april 2010, http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1092830/2010/04/14/Honderdtal-woningen-ontruimd-in-Kortrijk-na-gaslek.dhtml.) In Vichte werd tijdens werken met een graafmachine een middendrukleiding geraakt. Vier omliggende bedrijven en woningen werden geëvacueerd. Na een halfuur had de gasmaatschappij het gat gedicht en kon iedereen weer aan de slag. (X., “Bedrijven en woningen ontruimd na gaslek in Vichte”, De morgen 16 april 2010, http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1093629/2010/04/16/Bedrijven-en-woningen-ontruimd-na-gaslek-in-Vichte.dhtml.) Bij wegenwerken in het centrum van Opitter (Bree) werd een gasleiding geraakt. Het lek was enorm en er ontsnapte onmiddellijk een grote wolk gas. De buurt moest geëvacueerd worden. Infrax kon de gasaansluiting na een tweetal uren afsluiten en het lek dichten. (P. Pergens, “School en buurt geëvacueerd na gevaarlijke gaslek”, Het Nieuwsblad 24 april 2010, http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=8T2PD4OO In Wichelen heeft de aannemer tijdens werken alweer een gasleiding beschadigd. Er moest evenwel, in tegenstelling tot de vorige keer, niet geëvacueerd worden. (X., “Gaslek aan vier wegen”, de infosite gemeente wichelen, 28 april 2010, http://www.gemeentewichelen.be/website/index.php/201004283444/Algemeen-nieuws/Gaslek-aan-vier-wegen.html.) 132

Met het nutsbedrijf wordt de eigenaar van de ondergrondse installaties bedoeld. Deze zijn inzake gas en elektriciteit de transmissie- en distributienetbeheerders van de transport- en distributienetten. Zie supra.

Page 44: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 38 -

zijn van verschillende nutsvoorzieningen zoals telefoon, elektriciteit, teledistributie, water en

aardgas, waarbij deze distributienetten meestal langs beide kanten van de weg aanwezig zijn.

Bovendien zal, gelet onder andere op de liberalisering van de telecommarkt en de tendens om

het bovengrondse leidingennet ondergronds te brengen, het aantal nutsleidingen in de

ondergrond eerder toenemen dan afnemen, waardoor het risico op schadegevallen alleen maar

toeneemt.

76. Nochtans is het noodzakelijk om zoveel mogelijk schadegevallen en hun nadelige gevolgen

te voorkomen. Het beschadigen van kabels en leidingen en vooral de zware menselijke en

maatschappelijke gevolgen neemt dan wel zelden zo’n omvang aan als in Gellingen, toch brengt

elk schadegeval aan kabels en leidingen, hoe klein of groot ook, telkens heel wat risicio’s met

zich mee. Zo is het voorkomen van schade allereerst van groot belang voor de veiligheid van de

werknemers die graafwerken uitvoeren. Hun gezondheid en fysieke integriteit kan ernstig in het

gedrang komen door een schadegeval. Een schadegeval kan ook ernstige risico’s vormen voor

de veiligheid en gezondheid van de omwonenden. Naast het menselijke leed dat het gevolg kan

zijn van een schadegeval, is er natuurlijk de directe materiële schade aan de kabels en leidingen

zelf, en mogelijks ook aan het materiaal van de aannemer.

Bovenop de directe fysieke en materiële schade is er de mogelijke gevolgschade. Deze kan

beperkt blijven tot een kortstondig inboeten aan comfort door het gedurende een korte tijd

zonder water, verwarming, tv, enzovoort, te moeten stellen, maar heeft vaak een veel grotere

maatschappelijke impact. In de eerste plaats zijn er de directe en indirecte gevolgen voor het

leefmilieu die voortvloeien uit de beschadiging van kabels en leidingen. Daarnaast is er de

economische impact: stilvallende productie-, handels- en dienstverleningsprocessen, uitvallen

van beveiligings- en meetsystemen, verkeershinder enzovoort. Deze verstoring van het

maatschappelijk en economisch leven leidt dan weer tot andere veiligheidsrisico’s. Indien het

aantal schadegevallen aan kabels en leidingen substantieeel zou kunnen dalen, dan betekent

dit een aanzienlijke maatschappelijke en economische winst, onder meer qua veiligheid en

gezondheid en de bescherming van het leefmilieu.

77. Momenteel is een belangrijke oorzaak van dergelijke ongevallen aan kabels en leidingen de

omslachtige en niet eenduidige manier waarop alle relevante informatie over kabels en

leidingen door aannemers moet bekomen worden. Zo is het vandaag zeer moeilijk om te

achterhalen, zelfs voor maatschappijen die dit zeer nauwkeurig opvolgen, of men wel alle

informatie heeft bekomen die nodig is om veilig met de grondwerken te kunnen starten. In de

huidige procedure is het zeer moeilijk om geen fouten te maken.

Page 45: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 39 -

78. In dit deel wil ik grondig de situatie bespreken waarbij een ondergrondse kabel of leiding

wordt beschadigd ingevolge werkzaamheden dichtbij deze nutsleidingen. Ik heb geprobeerd om

op een duidelijke manier de verschillende betrokken personen bij werkzaamheden en de

mogelijke schadelijders ingevolge de beschadiging van de ondergrondse kabel of leiding weer te

geven. Daarna bespreek ik uitgebreid de verschillende gronden waarop betrokken schadelijders

hun aansprakelijkheidsvordering kunnen baseren om schadevergoeding te bekomen. Ik heb

getracht dit per mogelijke aansprakelijke persoon te groeperen, maar de theorie van de

burenhinder en het strafrechtelijk luik komen in een apart deeltje aan bod. Ook schade en

causaal verband worden afzonderlijk nog eens behandeld. Tevens wordt nog kort de situatie

van de aansprakelijkheid in solidum en het mogelijke regres tussen meerdere aansprakelijken

besproken. Als laatste deel bekijken we de nieuwe initiatieven die door de overheid werden

genomen om schade aan ondergrondse kabels en leidingen ingevolge werkzaamheden te

voorkomen.

1.2. Betrokken partijen

79. We bekijken wie er schade kan lijden bij beschadiging van nutsleidingen, namelijk de schade

aan de kabels en leidingen zelf en de eventuele schade die hieruit voortvloeit. Om te weten wie

voor de beschadiging van nutsleidingen aansprakelijk ‘kan’ zijn, moeten we een antwoord

vinden op de vraag wie allemaal mogelijke betrokken partij is bij werkzaamheden.

80. De op de volgende pagina afgebeelde tekening geeft duidelijk de verschillende partijen in

het bouwproces weer zoals daar zijn: de bouwheer-eigenaar, de architect en eventueel een

studiebureau en de aannemers. Bij werken in de buurt van leidingen is het nutsbedrijf, namelijk

de eigenaar van de desbetreffende leidingen, ook zeer belangrijk. Zij moet informatie kunnen

geven over de eventuele ondergrondse leidingen. Daarnaast geeft deze tekening ook de

eventuele schadelijders weer, namelijk de eigenaar van de leiding (het nutsbedrijf), de

afnemers en derden (toevallige voorbijgangers en buren), maar ook de uitvoerders van de

werken kunnen slachtoffer zijn133.

133

Hierbij denk ik aan bijvoorbeeld een gasontploffing op een werf waardoor de arbeiders die op de werf werken en brandwonden oplopen. Zie de zware gasexplosie in Gellingen (Frans: Ghislenghien) d.d. 30 juli 2004.

Page 46: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 40 -

Bouwheer –

eigenaar

Nutsbedrijf

Hoofd -

aannemer

Onder -

aannemer

Derden

(slachtoffers)

Afnemers

(particulier/

bedrijf)

Legende:

= contractuele verhouding

= buitencontractuele verhouding

Architect

en/of

studiebureau

Page 47: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 41 -

A. Schadelijders

81. Schade aan ondergrondse kabels en leidingen betekent in eerste instantie schade voor de

eigenaar van de beschadigde kabel zelf, meer bepaald het nutsbedrijf. De leiding op zich is

beschadigd en zal dus moeten hersteld worden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het

nutsbedrijf beschouwd moet worden als een derde bij de werkzaamheden uitgevoerd door de

aannemer in opdracht van de bouwheer. Aangezien het nutsbedrijf niet de opdrachtgever is

van de werken (tenzij in het geval van onderhoudswerkzaamheden aan de ondergrondse

leidingen zelf of bij de aanleg van nieuwe leidingen), is er slechts een extra-contractuele

verhouding tussen het nutsbedrijf en de aannemers en de bouwheer. In geval van beschadiging

van de kabel of leiding heeft het nutsbedrijf een extra-contractuele vordering t.a.v. degene die

die schade heeft veroorzaakt.

82. Daarnaast kunnen ook derden, zoals de toevallige voorbijgangers of naburen, schade lijden.

Toevallige voorbijgangers hebben geen enkele relatie met diegenen die bouwen. Hun relatie

met deze laatste is niet anders dan het ‘stomme toeval’. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan

een persoon die toevallig in de buurt van de werf was bij een gasexplosie en hierdoor

lichamelijke en materiële schade lijdt.134 Ook de buren, bijvoorbeeld de eigenaars van het

aanpalende erf, kunnen schade lijden ingevolge de werkzaamheden. Schadelijdende derden

hebben dus ook een buitencontractuele vordering t.a.v. schadeveroorzaker.

83. Tevens kunnen personen die op de werf actief waren (zoals de aannemers of de architect)

ook zelf schade lijden bij beschadiging van een ondergrondse kabel of leiding. Evenwel is dit

slechts in uitzonderlijke gevallen zoals bij de gasexplosie in Gellingen van 30 juli 2004. In het

geval van werknemers die tijdens de uitvoering van hun arbeidsovereenkomst een ongeval

meemaken dat een letsel veroorzaakt, is er ook sprake van een arbeidsongeval, maar dit gaan

we niet gedetailleerder bespreken.135

84. Bovendien is het ook mogelijk dat door de beschadiging van de kabel of leiding de

continuïteit van de nutsvoorziening niet kan gegarandeerd worden en dit leidt dus tot

gevolgschade voor particulieren en bedrijven (eindafnemers) die bijvoorbeeld zonder

elektriciteit of gas vallen. Voor particulieren is het eerder ongemakkelijk om enkele uren zonder

stroom te zitten, doch kunnen zij ook materiële schade lijden. Voor bedrijven kan dit leiden tot

het moeten stilleggen van machines en dus grote economische schade veroorzaken. Deze

eindafnemers hebben een contractuele, respectievelijk reglementaire relatie met de

134

Zie bijvoorbeeld de gasexplosie in Gellingen d.d. 30 juli 2004. 135

Artikel 7 van de Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971.

Page 48: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 42 -

energieleverancier of distributienetbeheerder voor de levering van gas en/of elektriciteit en

kunnen dus een contractuele vordering tegen het nutsbedrijf instellen wegens het niet leveren

van de stroom of gas wegens niet naleving van de contractuele en reglementaire

verplichtingen. Evenwel kan dan het nutsbedrijf een regresvordering (buitencontractueel)

instellen tegen degene die werkelijk de schade heeft veroorzaakt.

B. Partijen betrokken in het bouwproces

85. De hamvraag is natuurlijk wie de slachtoffers kunnen aanspreken tot vergoeding voor de

geleden schade. Verschillende partijen nemen deel aan het bouwproces. In de eerste plaats

hebben we natuurlijk de opdrachtgever of bouwheer–eigenaar136 van de werken. Dit kan een

aanbestedende overheid zijn die bijvoorbeeld wegenwerken wil laten uitvoeren of een

overheidsgebouw wenst te laten bouwen. De opdrachtgever kan tevens een natuurlijk persoon

of rechtspersoon zijn die een woning of een bedrijfsgebouw wil laten bouwen. Ook het

nutsbedrijf (de distributienetbeheerder) kan de opdrachtgever van de werken zijn, bijvoorbeeld

voor de aanleg van nieuwe nutsleidingen of bij onderhoudswerken aan bestaande

nutsleidingen.

86. De bouwheer laat zich bijstaan door een architect137 en/of een studiebureau138. Bij de

meeste bouwwerken is het verplicht om een architect onder de arm te nemen.139 Deze heeft de

leiding en controle over de werkzaamheden.

87. Een andere voor de hand liggende partij is degene die de werken uitvoert. De bouwheer

kan de werken door één of meerdere aannemers140 laten uitvoeren. Indien er wordt gewerkt

met meerdere aannemers bestaan er twee hypotheses. Enerzijds kan de bouwheer werken met

nevenaannemers (er bestaat een contractuele band tussen de bouwheer en de verschillende

aannemers die werkzaam zijn op de bouwplaats), anderzijds kan hij kiezen voor één algemene

aannemer of hoofdaannemer die op zijn beurt met onderaannemers contracteert. De

aannemer, een zelfstandig natuurlijk persoon of een bouwbedrijf (rechtspersoon), kunnen

werken met werknemers (arbeiders, werfleider, ...).

136

De opdrachtgever (synoniem: bouwheer) is iedere natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening een bouwwerk wordt verwezenlijkt. 137

De architect is Ieder natuurlijk of rechtspersoon die voor rekening van een opdrachtgever zorg draagt voor het ontwerp van een bouwwerk. 138

Bij technische bouwdossiers. 139

Artikel 4, eerste lid van de Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939. 140

De aannemer is ieder natuurlijk of rechtspersoon die voor rekening van een opdrachtgever zorg draagt voor de uitvoering van een bouwwerk.

Page 49: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 43 -

88. Daarnaast hebben we ook nog de verschillende nutsbedrijven die eigenaar zijn van de

ondergrondse kabels en leidingen. Ook het het nutsbedrijf kan aansprakelijkheid oplopen, meer

bepaald voor de schade die derden lijden ingevolge de kabelbeschadiging. Hierbij kan ik een

voorbeeld uit de rechtspraak geven waarbij het nutsbedrijf en de aannemer in solidum

aansprakelijk werden gesteld voor de schade geleden door een onderneming waarvan de

productie stilviel bij de stroomonderbreking ingevolge de beschadiging van de elektrische

kabel. Enerzijds was het nutsbedrijf aansprakelijk omdat zij plannen had medegedeeld die niet

in overeenstemming waren met de werkelijke ligging van de kabels en anderzijds de aannemer

omdat hij niet was overgegaan tot materiële lokalisatie van de kabels.141

C. Aansprakelijkheid in solidum

89. Hoe meer partijen er betrokken zijn, hoe meer er fout kan lopen. Daarom is het vaak

moeilijk voor degenen die schade lijden door werken in de nabijheid van leidingen om te

bepalen wie er nu juist een fout heeft begaan en wie zij dus desgevallend kunnen aansprakelijk

houden voor de schade. Deze fout kan een contractuele wanprestatie, een extracontractuele

fout of zelfs een strafrechtelijk misdrijf uitmaken.142

Meestal is het de aannemer die een fout begaat, waardoor hij aansprakelijk kan gesteld worden

voor de schade. De aansprakelijkheid van diegene die de grondwerken uitvoerde en daarbij

leidingen beschadigde, sluit niet uit dat ook anderen zouden kunnen worden aangesproken,

zoals de architect, de bouwheer of zelfs het nutsbedrijf, omdat deze hun contractuele,

sectorspecifieke verplichtingen en/of de algemene zorgvuldigheidsplicht niet zijn nagekomen.

In de praktijk is het dan ook vaak dat verschillende partijen hun verplichtingen niet nagekomen

zijn en dit leidt dan tot een aansprakelijkheid in solidum.

90. Elke dader is in solidum gehouden tot vergoeding van de gehele schade, wanneer één

enkele schade haar oorzaak vindt in de onderscheiden fouten van verschillende daders en

wanneer elke fout nodig was om de schade te veroorzaken, m.a.w. als de andere fouten niet

hadden volstaan om de schade te veroorzaken.143 Een gemeenschappelijke fout is niet vereist.

141

Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323. 142

Zie infra. 143

Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209; Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 1994, 370.

Page 50: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 44 -

Het is voldoende dat een aantal toevallig samenlopende fouten de schade hebben

veroorzaakt.144

91. Het belangrijkste element in de verbintenis ‘in solidum’ is de ondeelbaarheid van het

causale verband. Bijvoorbeeld de fouten van zowel de aannemer als de architect zijn op zichzelf

de oorzaak van de volledige schade aangezien zonder de fout van de ene of van de andere de

foutieve gedraging niet zou hebben volstaan om de gehele schade te veroorzaken zoals zij zich

in concreto heeft voorgedaan.145 De juridische grondslag van de verbintenis ‘in solidum’ is de

equivalentieleer.146

In België wordt de equivalentieleer toegepast, krachtens welke fout in afwezigheid waarvan de

schade, zoals die zich in concreto voordeed, niet zou hebben plaatsgehad, als de oorzaak van

deze schade wordt beschouwd.147 Volgens een oude en algemeen verspreide regel die

gekwalificeerd zou kunnen worden als een ongeschreven regel van het

aansprakelijkheidsrecht148, is iedereen wiens fout de schade heeft veroorzaakt, gehouden tot

de vergoeding van de hele schade. Reeds zeer vlug werd deze regel door onze rechtspraak

bevestigd.149 De rechtsleer keek aanvankelijk nochtans zeer argwanend toe, maar draaide

achteraf overtuigend bij.150 Er is dus vereist dat de verschillende fouten dezelfde schade

hebben veroorzaakt.151 Elke fout (of feit) dat aan de verschillende aansprakelijken kan worden

toegerekend, is een conditio sine qua non152 voor de gehele schade.

144

M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 6. 145

Cass. 15 februari 1974, RW 1974, 1715. 146

R. KRUITHOF, H. BOCKEN, F. DE LY en B. DE TEMMERMAN, “Overzicht van rechtspraak (1981-1992): verbintenissen”, TPR 1994, 193 ev, nrs. 10-14, vooral nr. 11: “Veelal steunt men bij ons op de regel van de equivalentietheorie: van

zodra de door een persoon begane fout of het feit waarvoor deze moet instaan, een conditio sine qua non van de

schade is, dient de persoon aan wie die fout of dat feit tot te rekenen is, de gehele aldus veroorzaakte schade te

vergoeden. Men legt de verbintenis ‘in totum’ dus uit dor te zeggen dat iedere fout of ieder feit waarvoor men moet

instaan de ganse schade heeft veroorzaakt, vermits zonder die fout of dat feit de schade zich niet zou hebben

voorgedaan, zoals ze zich in concreto voordeed.” 147

Cass. 4 december 1950, Pas. 1951, I, 201 en Cass. 14 juni 1995, Arr .Cass. 1995, 60. 148

Zie J.L. FAGNART, ‘L’obligation “in solidum” dans la responsabilité contractuelle’, RCJB 1975, 247. 149

Cass. 15 februari 1886, Pas. 1886, I, 75; Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 208, B.J. 1936, 418, met concl. adv.-gen. CORNIL; Cass. 22 januari 1960, Pas. 1960, I, 580; Cass. 2 oktober 1961, Pas. 1962, I, 128; Cass. 7 maart 1962, Pas. 1962, I, 764; Cass. 8 januari 1968, Pas. 1968, I, 590; Cass. 17 maart 1982, Pas. 1982, I, 842; Cass. 18 februari 1983, Pas. 1983, I, 183; Cass. 26 april 1996, Arr .Cass. 1996, 371. 150

R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, Brussel, 1977, 128-131; N. PEETERS, “Verbintenissen met meerdere subjecten”, in J. ROODHOOFT e.a., Bestendig Handboek Verbintenissenrecht, Antwerpen, 2000, nr. 2721. 151

S. STIJNS, “Over passieve hoofdelijkheid en in solidum-gehoudenheid, over gemeenschappelijke en samenlopende fouten”, Rec. Cass. 1994, 54; Cass. 3 januari 1995, Arr .Cass. 1995, 5. 152

Page 51: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 45 -

92. De in solidum-aansprakelijkheid blijft niet beperkt tot de situatie waarin een zelfde schade

werd veroorzaakt door de toevallig samentreffende bewezen fouten van verschillende

aansprakelijken. Ze vindt ook toepassing bij samenloop van een bewezen fout (art. 1382-1383

BW) en een al dan niet voor tegenbewijs vatbaar aansprakelijkheidsvermoeden (art. 1384 -

1386 BW)153 of een objectieve aansprakelijkheid, ingesteld door een bijzondere wet.

Aansprakelijkheid in solidum wordt ook aangenomen wanneer eenieders aansprakelijkheid

berust op een al dan niet weerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden of op een door een

bizondere wet ingestelde objectieve aansprakelijkheidsregeling. In het geval van een

samenloop tussen een extracontractuele fout van de ene persoon en een contractuele

wanprestatie van een andere persoon, geeft dit eveneens aanleiding tot een aansprakelijkheid

in solidum.154

2. Aansprakelijkheid voor schade aan ondergrondse nutsleidingen tijdens het

bouwproces

2.1. Aansprakelijkheidsgronden: algemene inleiding

93. In beginsel worden de schadegevallen ingevolge werkzaamheden in de nabijheid van

ondergrondse kabels en leidingen geregeld door de toepassing van de gemeenrechtelijke regels

van het contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. Deze regels worden

aangevuld met specifieke voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen bij het

uitvoeren van werken in de buurt van ondergrondse nutsvoorzieningen en die zijn opgenomen

in bijzondere wetgevingen.155 Tevens kan er sprake zijn van een strafrechtelijk misdrijf.

A. Contractuele aansprakelijkheid

94. Omdat er tussen de verschillende actoren soms een contractuele verhouding bestaat156, is

het mogelijk dat een schadelijder schade lijdt ingevolge de niet-nakoming van een contractuele

verplichting. Ingevolge deze contractuele wanprestatie is de dader dan ook contractueel

aansprakelijk.

153

In het kader van beschadiging aan ondergrondse kabels en leidingen vindt enkel artikel 1384 BW toepassing en niet de artikel 1385 -1386 BW. 154

Cass. 13 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 528; Luik 13 april 1977, JL 1977-78, 65; Luik 12 oktober 1983, Pas.1984, II, 14; Rb. Brussel 12 oktober 1990, TBBR 1991, 408. 155

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgsiche aansprakelijkheidsrecht”, in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 51-52. 156

Bijvoorbeeld tussen de opdrachtgever en de aannemer/architect.

Page 52: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 46 -

95. Deze contractuele verplichtingen worden aangevuld door bijzondere wettelijke en

reglementering bepalingen. Inzake overheidsopdrachten zijn er in de algemene

aannemingsvoorwaarden een aantal bepalingen in die zin opgenomen.157 Ook sommige

typebestekken bevatten maatregelen die door de aannemer moeten worden genomen.158 Ook

de ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun

nabijheid uitgevoerde werken’ moet in dit licht gezien worden.159

B. Extra-contractuele aansprakelijkheid

96. Meestal zal er geen contractuele relatie bestaan tussen de schadelijder en de dader.160

Derden kunnen zich dan beroepen op de gemeenrechtelijke bepalingen van het

buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht.

97. De aansprakelijkheid voor een schadegeval zal, net zoals alle andere schadegevallen, in de

eerste plaats beoordeeld worden in het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht,

voorgeschreven door de artikelen 1382 - 1383 BW. Deze verplichting richt zich tot alle

rechtsonderhorigen, dus ook alle betrokken partijen bij de werken. Dikwijls wordt de

verantwoordelijkheid voor schade aan kabels en leidingen louter beoordeeld in het licht van de

aquiliaanse aansprakelijkheid van de aannemer. Er is echter een groeiende tendens waar te

nemen in de rechtspraak die elk schadegeval in een breder kader plaatst, dat niet alleen oog

heeft voor de verplichtingen van de aannemer, doch ook voor deze van de andere partijen.161

Gelet op het maatschappelijk belang van de nutsvoorzieningen heeft de wetgever de algemene

zorgvuldigheidsplicht aangevuld met specifieke voorzorgsmaatregelen in bijzondere wetten

en specifieke veiligheidsreglementeringen. Deze bijzondere veiligheidsvoorschriften zijn in

acht te nemen telkens wanneer er werken in de buurt van ondergrondse nutsvoorzieningen

gepland zijn. Het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming van 27 september 1947

(ARAB)162 en het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI)163 zijn o.a. specifieke

veiligheidsreglementeringen die concrete bepalingen bevatten van hoe moet worden te werk

gegaan in de nabijheid van elektrische kabels en leidingen. De rechtspraak heeft deze wettelijke

bepalingen verder uitgewerkt en vorm gegeven. Voor de gasleidingen zijn er twee koninklijke

157

Bijvoorbeeld: art. 25, § 1, secundo en art. 30, §1, alinea’s 6 en 7 AAV. 158

Bijvoorbeeld: typebestek 250 voor wegeniswerken. 159

Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid

uitgevoerde werken, Brussel, Ministerie van Openbare Werken, 1984. 160

Bijvoorbeeld: de relatie tussen het nutsbedrijf en de aannemer of de nabuur en de aannemer. 161

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 33. 162

BS 3 oktober 1947. 163

Algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 10 maart 1981, BS 29 april 1981.

Page 53: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 47 -

besluiten reeds te vermelden. De voorschriften voor de uitvoering van werken in de nabijheid

van gasvervoerleidingen werden vastgelegd in het KB van 21 september 1988, ook wel het

Raadplegingsbesluit genoemd.164 Wat betreft de gasdistributieleidingen is het KB van 28 juni

1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van

installaties voor gasdistributie door middel van leidingen te vermelden.165

98. Ook het artikel 1384, eerste lid BW kan een een rol spelen bij de aansprakelijkheid van de

aannemer en/ of het nutsbedrijf. De bewaarder van een gebrekkige zaak kan aansprakelijk

gesteld worden voor de schade die veroorzaakt wordt door de zaken die hij onder zijn bewaring

heeft.

99. Voor fouten van aangestelden is de aansteller aansprakelijk op grond van artikel 1384,

derde lid BW. De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer wordt beperkt door artikel

18 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten166 tot bedrog, zware

schuld en herhaaldelijke lichte fouten. De aannemer is als aansteller van zijn werknemers

aansprakelijk voor de ongevallen die door de fout van zijn werknemers veroorzaakt worden.

100. Uitzonderlijk werd de vordering tot schadevergoeding ook al gebaseerd op de theorie van

de burenhinder.167 Bij deze leer worden dan de eigenaar van de kabels en de eigenaar van het

gebouw of terrein waar werken worden uitgevoerd, beschouwd als naburige eigenaars. Volgens

vaststaande rechtspraak kunnen aannemers niet gehouden zijn tot compensatie op basis van

de schuldloze burenhinder, doch wordt recent deze immuniteit in twijfel getrokken door enkele

auteurs in de rechtsleer.

164

KB van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. (Raadplegingsbesluit) 165

KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 166

BS 22 augustus 1978, err. BS 30 augustus 1978. 167

Art. 544 BW.

Page 54: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 48 -

C. Het samenloopverbod, de co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en

uitvoeringsagenten

101. Volledigheidshalve wil ik hier kort wijzen op enkele basisbeginselen uit het

aansprakelijkheidsrecht waarmee uiteraard ook rekening moet gehouden worden.

C.1. Het samenloopverbod

102. Vóór het stuwadoorsarrest van 1973168 liet het Hof van Cassatie de benadeelde de keuze

om zijn vordering te baseren op de regelen van de buitencontactuele of de contractuele

aansprakelijkheid.169 De regelen van het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht hebben

dus algemene gelding en vinden toepassing, ook al hebben beide partijen bovendien

contractuele verplichtingen op zich genomen.

103. Sinds het studawdoorsarrest van 1973 bevestigt het Hof van Cassatie de primauteit van de

contractuele aansprakelijkheid in de verhouding tussen de contractpartijen. Wanneer een

schadeverwekkende gedraging de overtreding uitmaakt van een contractuele norm, dan moet

toepassing gemaakt worden van de regelen van het contractenrecht en kan geen beroep

gedaan worden op het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.

Het samenloopverbod van het Hof van Cassatie bestaat uit twee onderdelen. Aan beide

voorwaarden moet cumulatief worden voldaan. Ten eerste is een buitencontractuele vordering

uitgesloten wanneer de fout een tekortkoming aan een contractuele verbintenis uitmaakt. Ten

tweede is een buitencontractuele vordering slechts mogelijk indien de fout andere dan aan de

slechte uitvoering van het contract te wijten schade heeft veroorzaakt.170

104. Op het samenloopverbod erkent het Hof van Cassatie één uitzondering. Wanneer een

contractuele fout tevens een strafrechtelijk misdrijf uitmaakt, behoudt de benadeelde de keuze

tussen de contractuele en de extracontractuele vordering.171 Deze uitzondering wordt ruim

opgevat. Ze geldt niet alleen wanneer de wanprestatie op zichzelf een misdrijf uitmaakt, maar

ook wanneer de contractuele wanprestatie het gevolg is van een misdrijf.172

168

Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395. 169

Zie bijvoorbeeld: Cass. 13 februari 1930, JT 1930, 182. 170

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-

mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 37. 171

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-

mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42. 172

Cass. 22 november 2000, RW 2002-03, 421.

Page 55: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 49 -

Deze uitzondering kan ook zeker van belang zijn in het kader van de beschadiging van kabels en

leidingen. Aangezien daarbij ook soms lichamelijk schade wordt geleden, en dus het misdrijf

‘onvrijwillige slagen en verwondingen’ van artikel 418 Strafwetboek oplevert, heeft de

schadelijdende contractspartij de keuze om een contractuele of een extracontractuele

vordering in te stellen tegen de dader-contractant. Bijvoorbeeld in het geval de aannemer een

contractuele verplichting niet nakomt waardoor een ondergrondse gasleiding wordt geraakt en

er een gasexplosie volgt. De bouwheer-eigenaar is zwaar gewond. De aannemer heeft de

verplichting om de werken uit te voeren zoals het in de aannemingsovereenkomst is voorzien.

Een ondergrondse kabel beschadigen met alle gevolgen van dien is zeker niet voorzien in het

contract en houdt een contractuele wanprestatie in. Ondanks de contractuele relatie tussen de

bouwheer en de aannemer, kan de bouwheer toch kiezen voor een buitencontractuele

vordering jegens zijn aannemer. De contractuele wanprestatie is immers ook een strafrechtelijk

misdrijf (‘onvrijwillige slagen en verwondingen’), en maakt een uitzondering uit op het

samenloopverbod.

C.2. De co-existentie en de quasi-immuniteit van de aangestelden en uitvoeringsagenten

105. Een gedraging die een wanprestatie uitmaakt, kan niet alleen schade toebrengen aan de

medecontractant, maar ook aan derden. Zo denken we aan een toevallige voorbijganger die

gewond geraakt bij een ongeval. In de regel kan dus een contractuele wanprestatie, mits zij ook

onrechtmatig is in de zin van artikel 1382 BW, aanleiding geven, zowel tot een contractuele

vordering van de medecontractant als tot een extracontractuele vordering van een derde. Dit

noemt men het beginsel van co-existentie.173

Ook in het kader van beschadigingen van ondergrondse kabels en leidingen speelt het beginsel

van co-existentie een rol. Zo kan ik verwijzen naar het voorbeeld van daarnet waarbij een

aannemer nalaat bepaalde veiligheidsvoorschriften na te leven die hem in het

aannemingscontract werden opgelegd. Veroorzaakt deze nalatigheid schade aan de

medecontractant, dan heeft deze een contractuele vordering tegen de aannemer. Lijdt ook een

derde schade, dan kan deze de aannemer buitencontractueel aanspreken als de fout ook een

onzorgvuldigheid uitmaakt in de zin van de artikelen 1382-1383 BW.

106. Als laatste wil ik nog wijzen op de quasi-immuniteit van de aangestelden en

uitvoeringsagenten. In het stuwadoorsarrest van 7 december 1973 heeft het Hof van Cassatie

173

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-

mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 42.

Page 56: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 50 -

een belangrijke uitzondering ingevoerd op het beginsel van de co-existentie. Dit beginsel komt

aan de orde wanneer een van de partijen bij een contract zijn verbintenissen niet (volledig) zelf

uitvoert, maar zich laat bijstaan door een uitvoeringsagent (aangestelde of onderaannemer).

Naast het hoofdcontract komt aldus een tweede contract in beeld, namelijk dat tussen de

contractuele schuldenaar en een derde die geen partij is bij het hoofdcontract. Het Hof van

Cassatie besliste in het stuwadoorsarrest dat de uitvoeringsagent door de medecontractant van

zijn opdrachtgever extracontractueel enkel kan aangesproken worden indien de opdrachtgever

zelf extracontractueel kan aangesproken worden door de medecontractant. Het

stuwadoorsarrest voert aldus een belangrijke uitzondering op de regel van de co-existentie,

voor het geval dat de schadeverwekker een uitvoeringsagent is van de medecontractant van de

benadeelde. In dit geval immers kan de contractuele fout die de uitvoeringsagent begaat in het

kader van zijn contract met zijn opdrachtgever niet door de medecontractant van de

opdrachtgever worden ingeroepen als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 1382 BW.174

2.2. De aannemer

A. Contractuele aansprakelijkheid

A.1. Algemeen

107. De aannemer is gehouden de hem contractueel opgedragen werken uit te voeren

overeenkomstig de contractuele afspraken zoals onder meer opgenomen in het algemeen en

bijzonder bestek. De bestekbepalingen kunnen daarbij specifieke bepalingen bevatten inzake

de wijze waarop bepaalde werken zoals graafwerken, het oprichten van constructies, moeten

worden uitgevoerd. Indien er desbetreffend niets in de overeenkomst of de bestekken is

bepaald, moet de aannemer de werken uitvoeren overeenkomstig de regels van de kunst.

Daarbij kunnen onder meer bepaalde gedragscodes of technische voorschriften als leidraad

gelden.175

108. Zo is de aannemer contractueel aansprakelijk voor de schade die de opdrachtgever lijdt

ten gevolge van fouten die worden begaan tijdens de materiële uitvoering van de werken. De

aannemer kan ook contractueel door de opdrachtgever worden aangesproken voor de

vergoeding die de opdrachtgever aan zijn naburen dient te betalen voor de schade die werd

174

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedings-

mechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 44. 175

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 68-69.

Page 57: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 51 -

toegebracht aan de naburige eigendommen ingevolge foutloze burenhinder.176 Hierover meer

bij de bespreking van de theorie van de burenhinder.

A.2. Bijzondere verplichtingen voortvloeiend uit de reglementering inzake de

overheidsopdrachten

109. Indien de aannemingsovereenkomst onder het toepassingsgebied valt van de

reglementering inzake de overheidsopdrachten, dient rekening te worden gehouden met de

Algemene Aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van

werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, hierna kortweg

A.A.V. genoemd.177

110. Overeenkomstig artikel 25, § 1, tweede lid A.A.V. wordt geacht de aannemingsprijs de

kosten te omvatten van de werken voor de ongeschonden bewaring, de eventuele verlegging

en terugplaatsing van kabels en leidingen waarop bij grond-, graaf- of baggerwerken wordt

gestuit, tenzij de last hiervoor op de eigenaars van die kabels en leidingen rust.

111. De algemene aannemingsvoorwaarden bevatten ook specifieke regels ter voorkoming van

schade of stoornis van een dienst van algemeen nut. Wanneer de aanbestedende overheid er

de aandacht van de aannemer op heeft gevestigd dat een werk een mogelijke oorzaak kan zijn

van schade of stoornis van een dienst van algemeen nut, of wanneer de aannemer dit vaststelt

bij de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, dient de aannemer de uitbater van deze

dienst hiervan in kennis te stellen ten minste vijftien dagen vóór de uitvoering van de

werken.178 Deze kennisgeving moet gebeuren door middel van een schriftelijk bericht tegen

ontvangsbewijs. In de praktijk wordt in het bijzonder bestek vaak een bepaling opgenomen

waarin de aannemer attent wordt gemaakt op het feit dat er ondergrondse kabels en leidingen

aanwezig kunnen zijn die de uitvoering van de werken kunnen belemmeren.179

112. Wanneer de aannemer bij de uitvoering van de werken merktekens tot aanduiding van de

loop van ondergrondse leidingen ontmoet, moet hij die merktekens op hun plaats laten, of ze

176

Artikel 544 BW. 177

Bijlage bij het KB van 26 september 1996 tot de bepaling van de Algemene Uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies van Openbare werken, BS 18 oktober 1996. 178

Artikel 30, § 1, zesde lid A.A.V. 179

K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken “ (noot onder Cass. 23 juni 2005), TBO 2005, 233.

Page 58: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 52 -

terugplaatsen indien het voor de uitvoering van de werken noodzakelijk was ze tijdelijk te

verwijderen.180

113. Artikel 30, §2 A.A.V. verplicht de aannemer om op zijn volle verantwoordelijkheid en op

zijn kosten alle maatregelen te treffen die onontbeerlijk zijn voor de bescherming, de

instanthouding en de integriteit van de bestaande constructies en werken. De aannemer is

overeenkomstig dezelfde bepaling ook gehouden alle voorzorgen te nemen die door de

bouwkunst en door de bijzondere omstandigheden worden vereist om de naburige

eigendommen te vrijwaren en om te vermijden dat daarin door zijn schuld stoornissen worden

veroorzaakt. Het komt aan de aannemer toe te bepalen welke middelen daartoe worden

aangewend.181

De aannemer kan slechts op grond van artikel 30, §2 A.A.V. worden aangesproken indien hij

door zijn schuld schade veroorzaakt.182 Uit deze bepaling mag dan ook niet worden afgeleid dat

de aannemer een foutloze aansprakelijkheid op grond van artikel 544 BW op zich zou nemen.183

Voor een uitgebreidere uitleg i.v.m. de schuldloze burenhinder en de aannemer verwijs ik naar

het deeltje inzake de schuldloze burenhinder.

A.3. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes

114. Op initiatief van het Ministerie van Openbare Werken, de Bedrijfsfederatie der

Voortbrengers en verdelers van Elektriciteit, het Verbond van de Gasnijverheid, het Nationaal

Verbond der Wegenbouwers en de Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen werd

een ‘Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun

nabijheid uitgevoerde werken” afgesloten.184 De leidraad is een gedragscode die tot doel heeft

door duidelijke regels het aantal schadegevallen aan ondergrondse leidingen tot een minimum

te beperken.185

De leidraad heeft weliswaar geen reglementair karakter, maar wordt sinds de omzendbrief nr.

512-107 van 12 maart 1985 van het Minsterie van Openbare werken opgenomen in de

180

Artikel 30, § 1, zevende lid A.A.V. 181

Antwerpen 3 maart 2003, TBBR 2005, 411. 182

D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. 183

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 70. 184

Praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid

uitgevoerde werken, Brussel, Ministerie van Openbare Werken, 1984. 185

T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek

bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 15.

Page 59: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 53 -

administratieve bepalingen van bestekken voor openbare werken en maakt aldus deel uit van

de contractuele verhoudingen tusen aannemer en opdrachtgever.186 Deze gedragscode is van

toepassing op werken uitgevoerd in opdracht van de overheid.187

Zelfs indien de aanbevelingen van de leidraad niet in de bestekbepalingen worden opgenomen,

kunnen zij onrechtstreeks nog een rol spelen bij de contractuele en/of buitencontractuele

aansprakelijkheid van de actoren betrokken bij de oprichting van een constructie als een

document waarin de regels van de kunst met betrekking tot het uivoeren van werken in de

nabijheid van ondergrondse installaties worden beschreven.188

Volgens de praktische leidraad is de nauwkeurige plaatsbepaling van de installaties de taak en

de verantwoordelijkheid van de aannemer. De aannemer blijft ook verantwoordelijk voor de

door hem gebruikte uitvoeringsmiddelen. In de nabijheid van de installaties moet hij alle

gepaste maatregelen treffen teneinde deze installaties te beschermen tegen beschadiging en

voor risico’s te vrijwaren, en wel op een manier die de continuïteit van de exploitatie op geen

enkel ogenblik in het gedrang brengt.189

115. Daarnaast heeft het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de

Vlaamse Gemeenschap een eigen praktische leidraad ter voorkoming van schade aan

ondergrondse installaties bij werken ontwikkeld, waarvan de eindversie dateert van 7 februari

2005. Deze leidraad is bedoeld om bij de voorbereiding en de uitvoering van werkzaamheden in

de ondergrond een vlotte informatieverschaffing en communicatie te bevorderen, zodat de

werken kunnen worden uitgevoerd. Deze leidraad wordt opgelegd als een dienstorder van het

Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,

zodat deze leidrad enkel verplichtend is voor de administraties van dit departement die werken

laten uitvoeren op het openbaar domein. Door opname in de standaardbestekken wordt deze

leidraad eveneens verbindend voor de aannemers die werken in opdracht van deze

186

D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 18; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en

Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 187

T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek

bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 15. 188

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 189

X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269.

Page 60: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 54 -

administraties. Anderzijds kunnen derden en in het bijzonder de schadelijdende nutsbedrijven

in beginsel niet door deze gedragscode gebonden zijn.190

Deze leidraad voorziet een aantal verplichtingen die tijdens de uitvoeringsfase moeten worden

nageleegd door de aannemer en alle derden waarop hij een beroep doet. De aannemer is in de

eerste plaats gehouden maatregelen te treffen als voorbereiding tot de eigenlijke uitvoering

van het werk. Hij is onder meer gehouden een rondvraag te houden bij de vergunningshouders

die installaties bezitten in de zone waar de werken moeten worden uitgevoerd.

Tijdens de eigenlijke uitvoering van de werken moet de aannemer veiligheidsmaatregelen

treffen bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van ondergrondse installaties. Deze

veiligheidsmaatregelen omvatten onder meer een nazicht op het terrein van tekeningen en

documenten die door de vergunninghouders werden verstrekt. In geval van

onverenigbaarheden tussen of op de tekeningen, of tussen de tekeningen en de situatie op de

werf, rust op de aannemer een verplichting tot overleg en raadpleging van de

vergunninghouders. Als er geen plannen beschikbaar zijn en de aannemer evenmin andere

informatie heeft verkregen, moet de ligging van de aftakkingen, huisaansluitingen en de

leidingen ter plaatse worden aangeduid door de vergunninghouders in aanwezigheid van de

aannemer. Daarenboven is de aannemer gehouden tot materiële lokalisatie van de

ondergrondse installaties in de zone waar schade veroorzaakt zou kunnen worden, hetzij door

de uitvoering van werk, hetzij door het verkeer van vrachtwagens en/of andere mechanische

tuigen. De wijze van uitvoering van deze peilingen wordt zeer nauwkeurig omschreven in de

leidraad. Bij het uitvoeren van graafwerken is de aannemer tevens verplicht om een aantal

specifiek omschreven maatregelen te treffen teneinde beschadiging aan ondergrondse

installaties te vermijden.191

190

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 52. 191

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 71.

Page 61: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 55 -

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid

B. 1. Aansprakelijkheid voor eigen daad: art. 1382 - 1383 BW

I. Foutaansprakelijkheid

116. Algemeen wordt aangenomen dat op de uitvoerder van werken, meestal een aannemer,

een aansprakelijkheid voor fout rust op basis van artikel 1382192 - 1383193 BW. Aangezien de

beschadigde ondergrondse installaties meestal toebehoren aan derden ten aanzien van het

aannemingscontract en dus a fortiori een contractueel rechtsverband ontbreekt, spreekt het

vanzelf dat bij betwisting enkel de regelen inzake aquiliaanse aansprakelijkheid van toepassing

kunnen zijn.194 De schadelijder(s) (derden zoals bijvoorbeeld de eigenaar van beschadigde

kabels of leidingen) zal in principe dan ook zowel de fout van de aannemer, de beschadiging van

haar nutsleiding (of gevolgschade) als het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade

moeten aantonen.195 Het enkele feit dat er werken uitgevoerd werden die een leiding hebben

beschadigd, vormt op zichzelf nog geen fout.196

De eigen fout vormt de grondslag van de buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van de

artikelen 1382-1383 BW.197 Er is slechts sprake van een eigen foutieve daad indien er twee

onderscheiden elementen cumulatief aanwezig zijn. Enerzijds een onrechtmatige handelen en

anderzijds de toerekenbaarheid van dit handelen aan de schuldbekwame dader.198

Een eerste vorm van onrechtmatig handelen is elke schending van een wettelijke of

reglementaire norm die een bepaalde gedraging verplicht stelt of juist verbiedt. De overtreding

van een wettelijke of reglementaire bepaling is op zichzelf een fout die tot de burgerlijke

aansprakelijkheid leidt van degene die de overtreding begaat, behoudens onoverkomelijke

dwaling of enige grond van ontheffing van aansprakelijkheid.199 Zo kan de fout van de

192

Artikel 1382 BW verplicht elke daad van de mens waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, diegene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze schade te vergoeden. 193

Artikel 1383 BW preciseert dat men niet alleen aansprakelijk is voor de schade die door eigen daad, maar ook voor de schade die door nalatigheid of onvoorzichtigheid werd veroorzaakt. 194

Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, 484. 195

Luik 26 mei 1993, JLMB 1994, 1274; L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 275. 196

Kh. Tongeren 13 maart 1975, De Verz. 1975, 235. 197

Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, 394; JOCQUÉ, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste

Postuniversitaire cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere

vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, 19-20. 198

W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 363-377. 199

Cass. 8 november 2002, RW 2004-05, 1259.

Page 62: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 56 -

aannemer enerzijds bestaan in een tekortkoming aan de algemene zorgvuldigheidsplicht van

artikel 1382 BW, namelijk het nagelaten hebben alle maatregelen te nemen die een normaal

vooruitziende en zorgvuldige aannemer in een gegeven omstandigheid zou hebben genomen

om schadelijke gevolgen te vermijden en anderzijds in de niet-naleving van een bepaalde

verplichting of bepaald verbod, voortvloeiende uit wettelijke of reglementaire of contractuele

bepalingen.

117. De sectoriële wettelijke verplichtingen worden als een concretisering van de algemene

zorgvuldigheidsplicht van artikel 1382 BW beschouwd.200 De voor bepaalde sectoren

uitgevaardigde wettelijke verplichtingen worden dus als toetssteen gebruikt bij de beoordeling

van de naleving van de algemene zorgvuldigheidsplicht, zodat vaak zowel de in casu

toepasselijke wetsbepaling als artikel 1382 BW in één adem worden vernoemd.201 Maar hierbij

mag de rechter geen wetsbepaling uitgevaardigd voor één bepaalde sector toepassen op een

andere, niet onder deze wet vallende sector, zoniet loopt hij het risico op verbreking door het

Hof van Cassatie.202 Indien er geen wettelijke verplichtingen voor een bepaalde sector worden

opgelegd (zoals voor waterleidingen) en ook geen contractuele relatie tussen aannemer en

kabeleigenaar voorhanden is, dient de rechter steeds op soevereine wijze aan de hand van de

hem voorliggende en vaststaande feiten en omstandigheden eigen aan elke zaak, te oordelen

of de betrokken aannemer zich al dan niet heeft schuldig gemaakt aan een miskenning van de

algemene zorgvuldigheidsnorm.203

118. Het foutcriterium van de ‘normaal voorzichtige aannemer’ dient uiteraard ‘in abstracto’ te

worden beoordeeld, dus niet naar een mogelijke feitelijke realiteit van bijvoorbeeld

overwegend slordige aannemers, maar wel naar het beeld van wat een normaal voorzichtige

200

Zie M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 147-158 en de daarin vermelde rechtspraak: Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319; Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457; Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459; Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448; Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433; Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431. 201

M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52. 202

Cass. 27 oktober 1989, RW 1989-90, 619. 203

M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52.

Page 63: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 57 -

aannemer ‘zou moeten doen’.204 In het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht

brengt elke fout (ook een lichte fout) in principe aansprakelijkheid met zich mee.205

119. De analyse met betrekking tot het foutbegrip bij leidingschade concentreert zich rond de

specifieke verplichtingen van de aannemer. Op deze verplichtingen wordt dieper ingegaan.

II.Verplichtingen van de aannemer

120. Algemeen wordt aanvaard dat artikel 1382 BW ingevuld wordt door de wettelijke

verplichtingen in de verschillende sectoren.206 De fout van de uitvoerder van werken moet dus

geëvalueerd worden in het licht van die wettelijke verplichtingen.207

De voorzorgsplicht van de aannemer met betrekking tot ondergrondse kabels en leidingen kan

in feite worden opgesplitst in drie afzonderlijke verplichtingen: 1° de lokalisatie- of

raadplegingsverplichting, 2° de lokalisatieverplichting en 3° het plegen van overleg met het

nutsbedrijf.208 De inhoud die aan deze verplichtingen wordt gegeven, is sterk bepaald door de

rechtspraak en rechtsleer.209

Afgezien van de goede bewaking van hun belangen in de wetgeving door de

nutsmaatschappijen, is het niet zo verwonderlijk dat deze verplichtingen aan de aannemers

worden opgelegd: ten eerste is het redelijk dat wie nieuwe werken wil realiseren, de bestaande

204

L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328. 205

Het Belgisch recht inzake causaliteit beperkt zich ertoe na te gaan of de fout een conditio sine qua non, een noodzakelijke voorwaarde, was van het schadegeval. Zou de schade niet onstaan zijn zonder de fout, dan is deze laatste een noodzakelijke voorwaarde voor de schade. Wie een fout begaat die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is aansprakelijk voor deze laatste. Er wordt geen verder onderscheid gemaakt naargelang een noodzakelijke voorwaarde een grotere of kleinere rol heeft gespeeld in het schade geval. Ook fouten dien slechts een beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toevallige onvoorziene of abnormale gebeurtenissen. Alle noodzakelijke voorwaarden zijn, voor wat het causaal verband betreft, equivalent. 206

Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319; Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457; Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459; Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448; Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433; Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431. 207

O.m. art. 192.02 AREI, art. 260 bis ARAB en art. 51 KB 28 juni 1971. 208

K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 234; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; L. Deridder en T. Vermeir, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 205. 209

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 7.

Page 64: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 58 -

realisaties moet respecteren. Ten tweede worden de verbruikers, de producenten en het

algemeen belang geschaad door onderbrekingen van nutsleidingen. En een laatste reden is dat

de aannemers van nieuwe werken de kost van de te nemen voorzorgen kunnen incalculeren bij

hun prijsopgave.210

1. Informatie- of raadplegingsplicht

121. Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen volgt dat er op de aannemers een wettelijke

verplichting rust om – alvorens de werken aan te vatten – de staat van de ondergrond na te

gaan en alle noodzakelijke informatie in te winnen over de werfzone. Deze verplichting wordt in

de eerste plaats ingevuld door een raadplegingsverplichting, waarbij de aannemer de

liggingsplannen en eventuele bijkomende informatie moet opvragen bij de nutsbedrijven.211

Doet de aannemer dit niet, dan begaat hij onmiddellijk een fout in de zin van artikel 1382 BW

en is hij aansprakelijk voor de beschadiging.212

De verkregen plannen zijn één element in het geheel van de informatie waarover de aannemer

beschikt.213 Hij zal ook onder meer oog moeten hebben voor alle omgevingselementen op basis

waarvan de aanwezigheid van een leiding kan blijken, zoals bijvoorbeeld een stedelijke

omgeving, de aanwezigheid van een militaire installatie214, of een hoogspanningscabine215.216

De aannemer zal steeds de voorzorg nemen om schriftelijk de plannen van de ondergrondse

210

L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 328. 211

Cass. 27 oktober 1978, Pas. 1979, 246; Cass. 7 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 9; Gent 5 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 94, noot P. FONTAINE; Kh. Kortrijk 9 juli 1981, BFE 1982, afl. 1, 6, noot; Rb. Charleroi 8 oktober 1997, Iuvis 1998, 907; Rb. Brugge 19 januari 1998, Iuvis 1998, 912; Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 323, noot; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 91. 212

L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 205; M. DEBAENE en A. VAN

GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; NEUT, N., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 53, met verwijzingen naar rechtspraak. 213

N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92. 214

Luik 18 april 1968, T.Aann. 1971, 252. 215

Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1147. 216

L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276.

Page 65: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 59 -

kabels en leidingen aan te vragen bij de eigenaar van de ondergrondse installaties.217 De

procedure voor de planaanvraag is intussen vereenvoudigd door de invoering van het KLIP en

het KLIM.218

122. Voor elektrische leidingen is deze informatieplicht voorzien in artikel 260 bis van het

Algemeen Reglement op Arbeidsbescherming (ARAB)219 en artikel 192.02, a van het Algemeen

Reglement op Elektrische Installaties (AREI)220. Artikel 260 bis ARAB legt aan de aannemer de

concrete voorzorg op om de eigenaar van de grond, de overheid die de openbare weg beheert

en de eigenaar van de kabel te raadplegen. Artikel 192.02, a AREI herhaalt op dit vlak artikel

260 bis ARAB.

Voor gasdistributieleidingen wordt de informatieplicht afgeleid uit artikel 51 KB 28 juni 1971221

dat de aannemers van werken oplegt om “de nodige matregelen te treffen om de veiligheid en

de goede staat der gasinstallaties te verzekeren”.

123. Uit de wetgeving en de rechtspraak volgt dat de plannen geen absoluut gegeven zijn, ze

hebben slechts een indicatieve en relatieve waarde en duiden meer op de aanwezigheid van

kabels dan op de ligging ervan.222 Enkel voor de gassector is een ondubbelzinnige en sluitende

wettelijke verplichting tot het opstellen van plannen voorhanden.223 Voor de overige sectoren

zijn deze plannen een sterke aanwijzing die moet worden aangevuld met bijkomend onderzoek,

wat lokalisatie kan impliceren. De raadplegingsplicht wordt daarom aangevuld met een

lokalisatieverplichting.224

217

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 38. 218

Zie infra deeltje hoopgevende initiatieven. 219

Ingevoerd bij KB 5 augustus 1978. 220

Ingevoerd bij KB 10 maart 1983. 221

Het koninklijk besluit van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 222

Luik 19 maart 1981, BFE 1982, afl. 12, 3, noot; Kh. Brugge 15 februari 1994, Iuvis 1994, 280, noot; Rb. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. 223

Artikel 42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971. 224

T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 276.

Page 66: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 60 -

2. Lokalisatieplicht

124. De aannemer mag zich niet vergenoegen met het louter opvragen en lezen van de

plannen.225 Indien er uiterlijke tekenen aanwezig zijn, die het vermoeden doen rijzen dat er in

het traject van de werken nutsvoorzieningen aanwezig zijn, dient de aannemer – vooraleer de

graafwerken aan te vatten – tot lokalisatie over te gaan om de juiste ligging en diepte van de

kabels vast te stellen.226 De aannemer moet de werkelijke ligging van de ondergrondse

leidingen nagaan op grond van zijn algemene zorgvuldigheidsverplichting.227 Deze

lokalisatieplicht wordt als het ware verheven tot tweede concretisering van de in acht te nemen

zorgvuldigheidsnorm bij werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen.228

2.1. Afhankelijk van de sector

125. De draagwijdte van de lokalisatieplicht is afhankelijk van de aard van de nutsleiding.

126. Bij gasvervoerleidingen moet tussen de uitvoerder van werken en de

gasvervoersmaatschappij overleg worden gepleegd over de methode van plaatsbepaling van de

leiding.229 Werken in de nabijheid van zulke leidingen mogen slechts uitgevoerd worden nadat

door peilingen de ligging ervan bepaald is en alle maatregelen ter beveiliging en instandhouding

ervan genomen zijn.230

127. Voor de elektriciteitsleidingen is de lokalisatieverplichting uitdrukkelijk opgenomen in

artikel 260 bis ARAB en artikel 192.02 AREI. Artikel 260 bis ARAB legt de aannemer een

raadgevingsplicht op. En in spoedgevallen dient hij minstens de kabel vooraf te lokaliseren. De

bepaling van artikel 260 bis ARAB kon zo geïnterpreteerd worden dat lokalisatie van elektrische

leidingen alleen vereist was indien raadpleging van de eigenaar van de leiding niet had kunnen

plaatsvinden. Er ontstond zodoende verwarring. Intussen is de wetgever tussengekomen met

het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). Artikel 192.02 AREI herneemt

225

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 151; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht:

Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 92; N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156. 226

Antwerpen, 31 maart 1982, RW 1983-84, 89; Gent 4 februari 1994, RW 1995-96, 1236; Brussel 4 maart 1996, Iuvis 1996, 605; Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181; W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 40. 227

Rb. Antwerpen 5 februari 1999, Iuvis 2004, 1335; Rb. Luik 30 september 2003, Iuvis 2005, 1451. 228

Vred. Leuven 22 november 1982, BFE 1983, afl. 2, 4, noot. 229

Artikel 2 Raadplegingsbesluit. 230

Art. 4 Raadgevingsbesluit.

Page 67: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 61 -

integraal de tekst van artikel 260 bis ARAB, maar voegt er na de omschrijving van de

verplichtingen nog aan toe: “afgezien van deze raadpleging mag met de uitvoering van werken

slechts begonnen worden na lokalisatie van kabels”. Door deze toevoeging stelt de wetgever

duidelijk dat de lokalisatie van de leidingen altijd verplicht is. Zelfs indien de aannemer beschikt

over de liggingsplannen of andere inlichtingen over de ligging van de kabels en

niettegenstaande de aanwezigheid van merktekens op het terrein, mogen de voorgenomen

werken slechts worden begonnen na lokalisatie van de kabels.231

128. Voor de andere sectoren zijn geen wetteksten voorhanden die uitdrukkelijk een peilings-

of lokalisatieplicht opleggen. Toch is de lokalisatie ook hier een belangrijk element bij de

beoordeling van de algemene zorgvuldigheidsplicht. Zo legt de wettekst voor de

gasdistributieleidingen de lokalisatie niet uitdrukkelijk op. De lokalisatieverplichting wordt

evenwel afgeleid uit de verplichting om de nodige maatregelen te treffen om de veiligheid en

goede staat van de installaties te verzekeren zoals voorzien in artikel 51 KB 28 juni 1971. Indien

de aannemer deze veiligheidsmaatregelen nalaat te nemen en desgevallend de gasleiding

beschadigt, begaat hij ook een fout in de zin van artikel 1382 BW.

2.2. Wijze van lokalisatie

129. De rechtsleer maakt een onderscheid tussen “intellectuele” en “materiële” lokalisatie.

Intellectuele lokalisatie geschiedt door de kabel te lokaliseren volgens de gegevens van de

medegedeelde plannen. Onder materiële lokalisatie verstaat men het lokaliseren van het

werkelijk verloop van de kabel door middel van peilingen.232 Sommige rechtspraak acht de

materiële lokalisatie slechts nodig wanneer er uitwendige aanwijzingen bestaan die erop wijzen

dat een ondergrondse kabel zich bevindt in het tracé van de werken.233 Nochtans gaat het

merendeel van de rechtspraak ervan uit dat de lokalisatieverplichting die rust op de aannemer

zowel een intellectuele als een materiële lokalisatie omvat, los van de al dan niet aanwezigheid

van uitwendige aanwijzingen.234

231

Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, I, 484. 232

D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 15; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 13; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 93. 233

Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350; Rb. Antwerpen 25 mei 2000, T.Aann. 2000, 353; K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 234. 234

Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139; Luik 23 juni 1982, Het Bouwbedrijf 25 februari 1983, 18; Kh. Namen 4 mei 1993, Iuvis 1997, 645; Vred. Zottegem 13 juli 1996, T.Aann. 1997, 46, noot B. VAN LIERDE; N.

Page 68: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 62 -

130. Dat lokalisatie door peilingen op het terrein die moet gebeuren behoort tot de technieken,

de regelen van het goede vakmanschap van een aannemer. De lokalisatie- en

raadplegingsverplichting zijn ook opgenomen in de ‘Praktische leidraad ter voorkoming van

schade aan ondergrondse installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’.235

131. De lokalisatieverplichting moet in nauwe relatie gezien worden met de plannen die

verkregen zijn van de nutsbedrijven en met de feitelijke kenmerken van het terrein. Het

opleggen van een lokalisatieplicht mag niet impliceren dat de aannemer zicht moet

vergewissen van elk mogelijke afwijking in het tracé van een leiding. Wanneer alle normale

voorzorgsmaatregelen genomen zijn, zoals het opvragen van de plannen, het contact opnemen

met het nutsbedrijf en het doorvoeren van regelmatige peilingen, kan hij niet verplicht worden

tot het nemen van buitensporige maatregelen.236 Zo hoeft hij niet aan de hand van langdurige

en kostbare peilingen het gebrek aan nauwkeurige plannen te compenseren.237

3. Plegen van overleg

132. In het kader van het ARAB heeft het Hof van Cassatie reeds herhaaldelijk benadrukt dat de

consultatieverplichting van de aannemer verder reikt dan het opvragen van plannen.238 De

aannemer moet ook overleg plegen met het nutsbedrijf en zich samen beraden over de te

nemen maatregelen.239

DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156 en de hierbij verwijsde rechtspraak; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 93. 235

N. DELFORCHE, “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1156; X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 236

Vred. Louveigné 3 november 1998, T.Aann. 1999, 44, noot. 237

L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 211; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 95. 238

Cass. 1 maart 1985, RW 1985-86, 801. 239

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 153; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 97; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 9.

Page 69: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 63 -

De rechtspraak gaat ervan uit dat het opvragen de plannen en het lokaliseren van de leiding

soms niet voldoende is.240 In bijzondere omstandigheden zoals wanneer de effectieve

lokalisatie van de kabel moeilijkheden meebrengt of onmogelijk is241 of wanneer peilingen

uitwijzen dat de kabels zich niet op de aangeduide plaats bevinden242, eist sommige

rechtspraak dat ter plaatse vertegenwoordigers van het nutsbedrijf ontboden en/of

geraadpleegd worden, ongeacht bepaalde aanduidingen op de plannen en ongeacht de

aanwezigheid van merktekens.243 Het is dus in zo’n omstandigheden aan de aannemer om

contact op te nemen met de verdeler en om dan zijn vragen voor te leggen en eventueel samen

met de verdeler de plaats van de kabels te zoeken.

Een aannemer is echter niet altijd verplicht om een vertegenwoordiger van het nutsbedrijf te

ontbieden bij afwezigheid van duidelijke plannen. De nutsbedrijven zijn immers van bij de

eerste vraag naar informatie verplicht om alle nodige en nuttige informatie te verstrekken om

tot lokalisatie van de leidingen te kunnen overgaan.244 Het ontbieden van een

vertegenwoordiger ter plaatse heeft niet tot doel de voorafgaande gebrekkige

informatieverlening door de nutsmaatschappij te dekken.245

III. Onoverwinnelijke onwetendheid of dwaling

1. Rechtvaardigingsgrond

133. Wanneer er een schadegeval in de nabijheid van een leiding heeft voorgedaan en de

schadelijder kan een foutieve gedraging vanwege de aannemer, schade en oorzakelijk verband

bewijzen, dan is de aannemer persoonlijk aansprakelijk. Een manier voor de aannemer om zich

240

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 9. 241

Gent 4 oktober 1996, Iuvis 1999, 1008; Bergen 24 november 1997, Iuvis 1998, 891; Rb. Leuven 4 oktober 1996, Iuvis 2000, 1183; Vred. Enghezée 20 januari 2003, Iuvis 2005, 1474. 242

Kh. Brussel 11 december 1993, Iuvis 1999, 1015. 243

T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek

bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 10. 244

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor

nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 212; T. VERMEIR en H. MASSCHELEIN, “Schade aan kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE en A. VERBEKE (eds.), Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 10. 245

A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630.

Page 70: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 64 -

van zijn aansprakelijkheid te bevrijden, is het aantonen van onoverkomelijke ontwetendheid of

onoverwinnelijke dwaling.246

Wat dient te verstaan onder ‘onoverwinnelijke onwetendheid’? Nergens wordt een definitie

van dit begrip gegeven.247 Onoverwinnelijk dwaling is een grond van rechtvaardiging. Dwaling is

een doorslaggevende verkeerde voorstelling van de realiteit of een onwetendheid en kan zowel

op de feiten als op het objectieve recht betrekking hebben. Indien de dwaling onoverwinnelijk

(onoverkomelijk) is, kan men de persoon in wiens hoofde de dwaling bestaat, het

schadeverwekkende gedrag niet aanrekenen.248

Of een aannemer zich al dan niet in een situatie van onoverwinnelijke onwetendheid bevindt, is

een feitenkwestie.249 Om uit te maken of de dwaling al dan niet onoverwinnelijk is, hanteert de

rechtspraak het zorgvuldigheidscriterium. Er wordt nagegaan of de persoon die zich op de

dwaling beroept, deze dwaling heeft begaan zoals elke andere redelijke en voorzichtige

persoon die zich in dezelfde situatie bevindt. Met andere woorden: zou ieder ander redelijk en

voorzichtig persoon die zich in dezelfde situatie bevindt, zich vergist hebben? Hieruit blijkt ook

meteen dat het inroepen van een onoverwinnelijke dwaling slechts zin heeft bij de overtreding

van een wettelijk gebod of verbod. In het andere geval, bij toetsing aan de algemene

zorgvuldigheidsnorm, leidt de vaststelling dat ook een normaal zorgvuldig persoon in de

gegeven omstandigheden een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid zou hebben gehad,

immers meteen tot het besluit van de afwezigheid van fout.250

246

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14; A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630; T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 279. 247

W. ABBELOOS, “De onoverwinnelijke onwetendheid in bouwzaken” (noot bij Kh. Gent 9 oktober 1991), TGR 1992, 49. 248

I. CLAEYS, “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden, ...” in X., Buitencontractuele

aansprakelijkheid – Reeks Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2004, 29-40. 249

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14. 250

G. JOCQUÉ, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire cyclus Willy Delva

(2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, randnr. 53-57.

Page 71: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 65 -

2.Rechtspraak - toepassingen

134. Of de aannemer zich al dan niet in een situatie van onoverwinnelijke dwaling bevindt,

hangt af van feiten in concreto. De rechter heeft dus een grote beoordelingsmarge, waardoor

rechtspraak op dit vlak zeer belangrijk is. We onderscheiden twee hypotheses waarbij een

situatie van onoverwinnelijke onwetendheid voor de aannemer mogelijk is. De eerste

hypothese is deze waarbij de aannemer helemaal geen informatie heeft verkregen over de

leidingen in de ondergrond en de tweede hypothese is de situatie waarbij de aannemer wel

degelijk plannen van de ondergrond heeft ontvangen maar waarbij deze afwijken van de

werkelijkheid. Ook een eventuele fout van het nutsbedrijf kan dit leiden tot een

aansprakelijkheid van het nutsbedrijf die een eventuele aansprakelijkheid van de aannemer

geheel of gedeeltelijk kan compenseren.

2.1. De aannemer krijgt geen informatie over de leidingen in de ondergrond

135. Zo kan de aannemer zich van zijn aansprakelijkheid bevrijden indien de aannemer er

rechtmatig op kon vertrouwen dat er geen leidingen in de ondergrond aanwezig zijn en zal hem

geen schuld treffen wanneer er toch schade optreedt.251 De rechter kan bijvoorbeeld besluiten

dat er geen aansprakelijkheid is wanneer het nutsbedrijf op de betroffen plaats geen melding

heeft gemaakt van de aanwezigheid van leidingen, hetzij via plannen hetzij op een andere

wijze, en wanneer er uit geen enkel omgevingselement de aanwezigheid van leidingen kon

worden afgeleid.252 Deze omgevingselementen zijn in de eerste plaats wettelijke merktekens of

de ruimtelijke situering van de werken ( bijvoorbeeld werken in een verlaten gebied).

Onoverwinnelijke onwetendheid is niet bewezen indien de aannemer, los van enige andere

overweging, door waarneming van om het even welke aanwijzing kon veronderstellen dat er

ondergrondse leidingen aanwezig waren op de plaats waar de werken werden uitgevoerd.253

Het is dan ook zo indien er bijvoorbeeld een hoogspanningscabine in de buurt van een

beschadigde kabel staat, dan sluit dit de onoverwinnelijke dwaling uit.254 De aannemer kan

immers weten dat er dan in de buurt ook kabels aanwezig zijn.255

251

Brussel 2 december 1993, T. Aann 1998, 13. 252

Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. 253

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155; A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 630. 254

Kh. Brugge 19 april 1994, Iuvis 1999, 1020. 255

Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1174.

Page 72: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 66 -

Zo kan de aannemer geen fout worden verweten wegens het beschadigen van ondergrondse

kabels, indien tijdens een voorafgaande werkvergadering afspraken werden gemaakt en de

aannemer ervan mocht uitgaan dat alle kabels op de plaats van de werken verwijderd, dan wel

verplaatst zouden zijn.256

De verplichting tot voorafgaandelijke lokalisatie van een ondergrondse kabel rust op degene die

de werken effectief uitvoert. Indien de aannemer niet tot lokalisatie overgaat begaat hij een

fout wegens schending van artikel 1382 BW en artikel 192 AREI. Indien de bouwheer geen

informatie verstrekt over de ligging van de kabel of de hoofdaannemer heeft nagelaten de

plannen mee te delen aan de onderaannemer, blijft de lokalisatieplicht van de aannemer die de

werken effectief uitvoert bestaan. Deze situatie maakt geen onoverwinnelijke dwaling uit.257

2.2.De verkregen plannen wijken manifest af van de werkelijkheid

136. Een gehele of gedeeltelijke bevrijding van aansprakelijkheid ten voordele van de

aannemer is mogelijk wanneer de verkregen plannen afwijken van de werkelijkheid. Dit kan het

geval zijn wanneer het geen lichte afwijkingen betreft die door het uitvoeren van peilingen

kunnen worden opgespoord, of wanneer de afwijkingen naar het oordeel van de rechter buiten

de toegelaten tolerantie vallen, ondanks de afwezigheid van peilingen.258 Wanneer de

liggingsplannen dus grove afwijkingen vertonen ten opzichte van de feitelijke situatie zou dit

een reden kunnen zijn om de aannemer van zijn aansprakelijkheid te bevrijden.259 Toch wordt

dit tot dusver niet gemakkelijk door de rechtbanken aanvaard.260 De aannemer wordt niet

vrijgesteld door het inroepen van onoverwinnelijke dwaling wanneer hij nagelaten heeft

bijkomende plannen op te vragen of voorafgaandelijk te lokaliseren.261

Anderzijds moeten bepaalde afwijkingen van de plannen met de werkelijke toestand op het

terrein aanvaard worden. Deze afwijkingen zijn niet van aard om de aansprakelijkheid van de

aannemer volledig uit te sluiten. Dergelijke afwijkingen kunnen verband houden met de diepte

van de leidingen, hun ligging ten opzichte van de plannen of het feit dat de werken doorgaan in

256

Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. In casu ging het om ondergrondse telefoonkabels die beschadigd werden. 257

Gent. 2 juni 1995, Iuvis 1997, 635. 258

Kh. Brussel 7 november 1991, T.Aann. 1998, 25 en Kh. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19. 259

Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. 260

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 155. 261

Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415.

Page 73: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 67 -

de buurt van gevoelige installaties zoals cabines of vaste installaties.262 De aannemer wordt niet

vrijgesteld door het inroepen van onoverwinnelijke dwaling wanneer hij nagelaten heeft

bijkomende plannen op te vragen of voorafgaandelijk te lokaliseren, tenzij manifeste

afwijkingen tussen de plannen en de werkelijkheid.263

137. Wat manifeste afwijkingen zijn wordt door de rechter in concreto beoordeeld. Als we

willen weten wat manifeste afwijkingen zijn die de aannemer niet moet aanvaarden, moeten

we de rechtspraak terzake onderzoeken. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen

afwijkingingen in de horizontale ligging van de kabel of leiding en afwijkingen inzake de

diepteligging.

Effectieve lokalisatie en voldoende peilingen maken de opsporing van de kabel of leiding

mogelijk, waardoor lichte afwijkingen moeten worden aanvaard door de aannemer. Een

afwijkende diepteligging van 50 cm264, 80 cm265 en 145 cm266 en horizontale afwijkingen van

160 cm267 en 220 cm268 kunnen niet aan de basis liggen van een onoverwinnelijke dwaling.

Afwijkingen van 2 m269, 3 m270, 5 m271 of 9 m272 zijn volgens de rechtspraak manifeste

afwijkingen die niet moeten verwacht worden door de aannemer en deze kunnen dus zorgen

voor een situatie van onoverwinnelijke dwaling in hoofde van de aannemer. Wanneer de

peilingen worden uitgevoerd en de resultaten overeenkomen met de liggingsplannen van de

kabels en nadien toch een kabel wordt geraakt, maakt bij het uitvoeren van de werken een

afwijking van meer dan 20 cm, een onoverwinnelijke dwaling uit voor de aannemer zodat hem

geen fout treft.273 Ook wanneer de aannemer op die plaats onvoorzienbaar geconfronteerd

wordt met een kabel op slechts 20 com diepte, maakt deze omstandigheid voor hem een

onoverkomelijke dwaling nopens de feiten uit, die voor hem een rechtvaardigingsgrond vormt

die hem van iedere civiele aansprakelijkheid jegens eiser bevrijdt.274

262

T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 279. 263

Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415. 264

Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181. 265

Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, afl. 28, 1415. 266

Brussel 16 mei 1997, Iuvis 2000, 1170; Rb. Leuven 21 september 1995, Iuvis 1997, 649. 267

Rb. Turnhout 3 maart 1997, Iuvis 1998, 903. 268

Antwerpen 29 maart 1995, Iuvis 1996, 507. 269

Kh. Gent 13 mei 2009, T.Aann. 2009, afl. 3, 264, noot W. ABBELOOS. 270

Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. 271

Vred. Hamme 5 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 331, noot. 272

Kh. Gent 6 maart 2002, TGR 2002, afl. 3, 135. 273

Gent 25 april 1997, TGR 1998, 4. 274

Vred. Westerlo 30 mei 1997, T.Aann. 1999, 385.

Page 74: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 68 -

138. Evenwel dient er rekening gehouden te worden met het redelijkheidscriterium inzake

peilingen en lokalisatie van kabels en leidingen zodat van een aannemer niet kan worden

verwacht dat hij de peiling na iedere gegraven meter zou herhalen. De aannemer die alle

mogelijke redelijke voorzorgen heeft genomen en peilingen heeft uitgevoerd, kan niet

aansprakelijk worden gesteld voor de aan de kabels toegebrachte beschadigingen wanneer

deze zich niet op de gebruikelijke en reglementair voorgeschreven diepte bevinden.275

2.3. Onzorgvuldigheid van de nutsmaatschappij

139. Het louter veroorzaken van schade aan een leiding door een aannemer impliceert niet

automatisch dat hij aansprakelijk is. Evenmin volgt uit het loutere afwijken van plannen met de

realiteit op het terrein een automatische, volledige bevrijding van zijn aansprakelijkheid. Ook

een eventuele fout van het nutsbedrijf moet beoordeeld worden aan de hand van de concrete

gegevens van de zaak. Hierbij kan onder meer rekening gehouden worden met de

belangrijkheid van de afwijking, het belang van de leiding, de ouderdom van de plannen of het

aantal werken die op dezelfde plaats zijn uitgevoerd of recente herstellingen die zijn

aangebracht. Wanneer de afwijkingen te wijten zijn aan de onzorgvuldigheid van de

nutsmaatschappij – afwijkingen die buiten de normale tolerantiegrens vallen – kan dit leiden

tot een aansprakelijkheid van het nutsbedrijf die een eventuele aansprakelijkheid van de

aannemer geheel of gedeeltelijk kan compenseren.276

B.2. De aannemer als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW

140. Een aannemer kan eveneens aansprakelijk gesteld worden indien schade veroorzaakt

wordt door zaken die hij onder zijn bewaring heeft. Artikel 1384, eerste lid BW bepaalt dat

iemand aansprakelijk is, niet alleen voor de schade veroorzaakt door de eigen daad, maar ook

voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan of

van zaken die men onder zijn bewaring heeft.

De toepassing van artikel 1384, eerste lid BW sluit de toepassing van artikel 1382 BW niet uit.

De persoon die aansprakelijk is als bewaarder van een gebrekkige zaak, kan tegelijkertijd

aansprakelijk zijn voor zijn persoonlijke fout die medeoorzaak is van de geleden schade. Het is

voor de schadelijder soms nuttig zijn vordering zowel op grond van artikel 1382 BW als op

grond van artikel 1384, eerste lid BW te steunen, in die zin dat op grond van artikel 1382 BW

275

Kh. Brussel 31 januari 2007, T.Aann. 2007, afl. 2, 168; T.Aann. 2008, afl. 2, 181. 276

T. VERMEIR, “Kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE, M. SCHOUPS en A. VERBEKE (Eds.), Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 280. Zie bijvoorbeeld: Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 323, noot.

Page 75: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 69 -

nog andere personen dan enkel de bewaarder van de gebrekkige zaak kunnen worden

aangesproken. De bewaarder en de derde worden dan in solidum veroordeeld.

141. Voor de toepassing van artikel 1384, eerste lid BW is vereist dat de aannemer als de

bewaarder van de schadeverwekkende zaak kan worden beschouwd en vervolgens dat deze

zaak gebrekkig is. In het algemeen kan men stellen dat een persoon bewaarder is van een zaak

indien hij van die zaak voor eigen rekening gebruikmaakt, het genot ervan heeft of voor het

behoud ervan zorgt, met recht van toezicht, leiding en controle.277 De aannemer kan geacht

worden de bewaker te zijn van de ganse werf met alle zaken daarop. Zo is de aannemer de

bewaarder van de bouwmaterialen en machines die zich bevinden op de werf. Hij is ook de

bewaarder van het bouwwerk zelf tot aan de voorlopige oplevering.

Voor de aansprakelijkheid van de bewaarder is bovendien vereist dat de zaak die de schade

heeft veroorzaakt, aangetast is door een gebrek. Een gebrek wordt door het Hof van Cassatie

omschreven als een abnormaal kenmerk van de zaak waardoor ze in bepaalde omstandigheden

schade kan veroorzaken.278

B.3. De aannemer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW

142. De aannemer kan eveneens aansprakelijk worden gesteld voor de fouten van personen

over wie hij het toezicht en de leiding heeft.279 Artikel 1384, derde lid BW bepaalt: “De

meesters en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor de schade door hun dienstboden

en aangestelden veroorzaakt in de beding waartoe zij hen gebezigd hebben”. Het volstaat dat

de fout van de aangestelde geschiedt gedurende de dienst of daar eenvoudigweg mee verband

houdt, zelfs indien dit onrechtstreeks of occassioneel is.280

277

Brussel 27 april 1977, Pas. 1978, II, 4. 278

Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 66; Cass. 29 september 1988, Arr.Cass. 1988-89, 122; Cass. 19 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 496; Cass. 28 november 1991, Arr.Cass. 1991-92, 284; Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992-93, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1992-93, 493. 279

W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS

(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 701; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 91; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 64. 280

Cass. 28 februari 1978, Pas. 1978, I, 741; Antwerpen 8 maart 1989, RW 1991-92, 920; Bergen 6 november 1985, De Verz. 1986, 733 en Luik 26 november 1986, JLMB 1987, 719.

Page 76: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 70 -

I. Aangestelden/werknemers - onderaannemers

143. De aannemer is als aansteller aansprakelijk voor de schade die verooraakt wordt door een

fout van zijn aangestelden. Aangestelden zijn zij die in ondergeschikt verband werk uitvoeren

voor een ander. Het begrip aangestelde is dus ruimer dan dat van werknemer. Alle werknemers

zijn aangestelden, maar niet omgekeerd. Het volstaat dat tussen de dader en de aansteller281

een feitelijke band van ondergeschiktheid bestaat. Deze verhouding van ondergeschiktheid

bestaat zodra een persoon zijn gezag en toezicht op daden van een ander in feite kan

uitoefenen.282

De hoofdaannemer kan in beginsel niet als aansteller van zijn onderaannemers beschouwd

worden, noch van de aangestelden van deze onderaannemer, aangezien de onderaannemer

zelfstandig te werk gaat en niet in een ondergeschikt verband staat ten opzichte van de

hoofdaannemer.283 We kunnen dus concluderen dat in principe de onderaannemer geen

aangestelde is van de hoofdaannemer zodat deze laatste t.a.v. derden ook niet aansprakelijk

kan zijn voor de fouten van de onderaannemer.284

Indien de onderaannemer daarentegen feitelijk in ondergeschikt verband werkt, dit is onder

het gezag, de leiding en het toezicht van de hoofdaannemer, is deze laatste aansprakelijk voor

de tijdens de werken gemaakte fouten.285 Een contractuele bepaling in de relatie

hoofdaannemer-onderaannemer, zoals een exoneratiebeding, mag tussen deze partijen wel

geldig zijn maar kan geen nadeel toebrengen aan derden, zoals een nutsbedrijf.286

281

Aanstellers zijn diegenen die aangestelden aanstellen en die dit voor eigen rekening doen. 282

Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181. 283

Het bestaan van een onderaannemeingsovereenkomst sluit een band van ondergeschiktheid in de zin van artikel 1384, eerste lid BW uit. Zie rechtspraak: Brussel 3 oktober 1988, RGAR 1989, nr. 11553; Brussel 21 november 1989, RGAR 1991, nr. 11888; Luik 31 maart 1992, JLMB 1993, 1298; Antwerpen 13 mei 1997, T.Aann. 1998, 366; Brussel 21 april 1999, Iuvis 2000, 1179; Vred. Sint-Gilles 10 juni 1981, T.Vred. 1987, 111; Kh. Hasselt 16 december 1991, Iuvis 1998, 892; Rb. Veurne 6 februari 2003, Iuvis 2005, 1444. W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS (red.) e.a., Een pand bouwen en

verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 701; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 93; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een

actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 64. 284

Uitzonderlijk kan een onderaannemer wel als een aangestelde beschouwd worden, meer bepaald indien de hoofdaannemer niet enkel een bevoegdheid tot toezicht heeft inzake het doel van het werk en de middelen om dit te bereiken, maar ook inzake de concrete manier waarop de werken worden uitgevoerd. Zie bijvoorbeeld: Brussel 5 oktober 1951, Res Jura Imm. 1953, 191. 285

Vred. Beringen 24 mei 1996, Iuvis 2000, 1199. 286

Kh. Charleroi 9 april 1998, Iuvis 2000, 1194; Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2000, 1208.

Page 77: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 71 -

II. Onweerlegbaar vermoeden – objectieve aansprakelijkheid

144. Artikel 1384, derde lid BW legt ten laste van de aanstellers een bijzondere

aansprakelijkheid die gebaseerd is op een vermoeden van fout in de aanstelling of bewaking.

Dit gevestigde aansprakelijkheidsvermoeden is onweerlegbaar. De werkgever kan zich niet

bevrijden door aan te tonen dat hij geen fout heeft begaan bij de keuze van de aangestelde en

ook niet bij het toezicht van diens werkzaamheden, en evenmin door aan te tonen dat hij de

onrechtmatige daad van zijn aangestelde niet kon voorzien of verhinderen. De werkgever kan

zich slechts bevrijden door aan te tonen dat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van

dit artikel. Dit kan hij door te bewijzen dat de aangestelde geen fout heeft begaan in oorzakelijk

verband met de schade, ofwel dat de fout geen verband houdt met de uitoefening van zijn

functie, ofwel dat de schade een andere oorzaak vindt, met name overmacht, de fout van een

derde of de fout van de benadeelde.287 Men kan eigenlijk nog moeilijk spreken van een echte

foutaansprakelijkheid, aangezien de fout van de aansteller niet meer ter sprake komt. Hij is

steeds aansprakelijk zodra de aangestelde een fout begaat ‘in zijn bediening’. In feite staat men

hier voor een vorm van objectieve aansprakelijkheid.

III. Persoonlijke aansprakelijkheid van de aangestelde/werknemer

145. De fout van de aangestelde dient te worden getoetst aan de zorgvuldigheidsnorm van de

artikelen 1382 – 1383 BW. Indien de aangestelde een werknemer is, moet er rekening

gehouden worden met de immuniteit van artikel 18 van de Wet op de arbeidsovereenkomsten

(WAO)288. De persoonlijke aansprakelijkheid van een werknemer voor schade bij de uitvoering

van de overeenkomst toegebracht aan derden wordt door artikel 18 WAO beperkt tot gevallen

van bedrog, zware schuld of gebruikelijke lichte schuld. Deze bepaling beïnvloedt echter niet de

aansprakelijkheid van de aansteller op grond van artikel 1384, derde lid BW. De werknemer is

niet meer aansprakelijk voor zijn lichte of occasionele fout, ook niet ten opzichte van een

schadelijdende derde, die zicht noorzakelijkerwijs zal moeten richten naar de werkgever.

146. De aansteller die de derde heeft vergoed kan wel een regres uitoefenen tegen zijn

aangestelde. In het geval van een fout van een werknemer beperkt artikel 18 WAO de

aansprakelijkheid van de werknemer jegens zijn aansteller op dezelfde wijze als jegens derden.

Ingeval van een opzettelijke fout, een zware fout of een gewoonlijke voorkomende lichte fout

zal de schadelijder zich naar de werknemer kunnen richten en zal de werkgever, voorzover deze

287

I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en

expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 92. 288

BS 22 augustus 1978.

Page 78: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 72 -

zou zijn aangesproken door de schadelijder, een regresvordering kunnen uitoefenen tegen zijn

werknemer.289

2.2. Nutsmaatschappijen

A. Foutaansprakelijkheid: artikel 1382 – 1383 BW

147. Ook het nutsbedrijf kan door een foutieve gedraging geheel of gedeeltelijk aansprakelijk

zijn voor de veroorzaakte schade. Ingvolge de specifieke wetgeving worden er op de schouders

van de nutsbedrijven eveneens verplichtingen opgelegd. Indien zij niet voldoen aan deze

verplichtingen begaan zij een fout in de zin van artikel 1382 – 1383 BW.

1. Verschaffen van correcte informatie

148. Tegenover de informatieplicht van de aannemer staat de verplichting van de

nutsmaatschappijen om aan de aannemer alle nodige en/of nuttige inlichtingen te verstrekken

betreffende de precieze ligging van hun ondergrondse kabels en leidingen om mogelijke

ongevallen te vermijden.290 De nutsmaatschappijen moeten er over waken dat zij de aannemer

correcte informatie bezorgen.291

Deze verplichting houdt in elk geval in dat de nutsmaatschappijen de beschikbare plannen

moeten overmaken aan de aannemer wanneer hen daarom wordt gevraagd.292 Het overmaken

van de plannen impliceert niet dat de nutsbedrijven een volledig exhaustief ondergronds

kadaster moeten aanleggen, maar wel dat ze in staat moeten zijn om de gegevens mee te delen

die zij in het kader van hun activiteiten verzamelen.293 In beginsel zijn de nutsbedrijven niet

gehouden een plannenregister op te stellen dat exhaustief aangeeft waar de kabels en

leidingen zich bevinden, maar de aansprakelijkheid van de aannemer wordt in principe wel

beoordeeld aan de hand van de relevantie van die plannen.294 Artikel 42 van het KB van 28 juni

289

I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en

expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 93-94. 290

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12. 291

D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19. 292

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 65-81. 293

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 12; Y. HANNEQUART, noot onder Kh. Bergen 25 maart 1982, JT 1984, 710. 294

Cf. Antwerpen 4 november 1997, RW 1999-2000, 48; Vred. Tienen 13 augustus 2001, T.Aann. 2001, 335.

Page 79: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 73 -

1971 voorziet voor de gasbedrijven uitdrukkelijk de verplichting om plannen van de ligging van

de uitgevoerde leidingen op te stellen. De plannen moeten onder meer het traject en de diepte

van de leidingen weergeven.

Wat betreft de elektriciteitsleidingen moet de eigenaar van de kabel, overeenkomstig artikel

188.05 AREI, steeds de plannen ter beschikking hebben of de nodige aanduidingen kunnen

geven om de plaats van de kabel te situeren. Het nutsbedrijf beschikt over een termijn van

zeven werkdagen om de gevraagde inlichtingen mede te delen aan iedereen die gemachtigd is

om werken in de nabijheid van de leidingen uit te voeren.

149. Hoewel aan de plannen geen absolute waarde mag worden toegekend en de absolute

juistheid ervan in de praktijk moeilijk zal kunnen worden gegarandeerd, dient het nutsbedrijf er

toch zorg voor te dragen dat de aan de aannemer verstrekte informatie zo volledig en accuraat

mogelijk is.295 Aan de hand van de kwaliteit, de actuele waarde en de relevantie van de

overgemaakte gegevens zal de eventuele aansprakelijkheid van het nutsbedrijf worden

beoordeeld.296 Zo kan een nutsmaatschappij (mede)aansprakelijk worden gesteld wegens het

overleggen van verkeerde informatie of de verkeerde plannen.297

De aannemer moet wel rekening houden met kleine verschillen tussen de plannen en de

werkelijke ligging van de kabels, voorzover deze binnen redelijke grenzen vallen. Tussen het

plan en de werkelijke ligging van de kabel kunnen er altijd lichte afwijkingen voorkomen.

Leidingen en kabels kunnen zich in de loop der tijd verplaatsen omwille van diverse factoren

zoals voorafgaande werkzaamheden en het zich zetten van kabels.298

De rechtspraak gaat er in het algemeen van uit dat de inhoud van de overgemaakte plannen

slechts een indicatieve en relatieve waarde heeft. Het overmaken van de plannen ontslaat de

295

Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350; Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323; Kh. Hasselt 23 september 2003, RW 2005-06, afl. 13, 511. K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en

Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81. 296

K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 236; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 14. 297

Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269; K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 236 – 237; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 81; 298

D. ABBELOOS en W. ABBELOOS, “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 16; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15.

Page 80: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 74 -

aannemer dus niet van de verplichting om de grootste voorzichtigheid te betrachten.299

Evenwel duiken er echter meer en meer stemmen op in de rechtspraak die ingaan tegen

bovenvermelde stelling. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Gent in een arrest van 10 maart

2000 dat de bewering van de nutsmaatschappij dat een plan enkel een indicatie geeft over de

aanwezigheid van een kabel, zonder dat de aannemer op het plan mag vertrouwen, niet kan

worden gevolgd. Anders zou het aanvragen en vervolgens overhandigen van de plannen geen

enkele zin hebben.300

150. Op de nutsmaatschappijen rust eveneens de verplichting om de liggingsplannen inzake

kabels en leidingen – zonodig elke keer na uitvoering van werken – te corrigeren en aan te

passen.301 De aansprakelijkheid van de nutsmaatschappij kan dus in het gedrang komen

wanneer zij niet de nodige voorzichtigheid aan de dag legt bij het corrigeren en het aanpassen

van de plannen. Zo oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg te Mechelen in een vonnis van 9

juni 1998 dat van de nutsmaatschappijen een uiterste voorzichtigheid mag worden verwacht en

dat zij bij het minste risico zelf de nodige peilingen moeten uitvoeren teneinde te controleren

of de werkelijke ligging van de leidingen nog overeenstemt met hun plannen.302 Deze strekking

in de rechtspraak en rechtsleer gaat er bijgevolg van uit dat de plannen verstrekt door de

nutsmaatschappij hun auteurs binden.303 Debaene en Van Grunderbeek sluiten zich aan bij

deze strekking. Zij menen immers dat anders oordelen er zou op neerkomen dat er geen enkele

reden is om plannen op te stellen, dan wel dat er aan de opgestelde plannen geen enkele

waarde kan worden gehecht. De nutsmaatschappijen dienen als monopolist in staat te zijn om

correcte en geactualiseerde plannen af te leveren, desnoods door hiertoe zelf steeds opnieuw

de nodige peilingen uit te voeren. Het gaat immers niet op om de aannemer over te leveren

aan de willekeur van de nalatige kabeleigenaar.304

151. De nutsmaatschappij kan aansprakelijk worden gesteld omwille van de verkeerde plannen

te hebben overgeleverd aan de aannemer305, maar ook indien zij deze plannen zeer laattijdig

299

Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139; Gent 5 oktober 1995, RW 1997-98, 950; Kh. Charleroi 3 mei 1996, Iuvis 1997, 758. 300

Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350. 301

K. CALCOEN, “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken”, TBO 2005, 237; M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15. 302

Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49, noot M. NEUT. 303

M.A. FLAMME, “De la rencontre de canalisations et de câbles au cours de travaux publics”, JT 1966, 113. 304

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 15. 305

Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269; Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514.

Page 81: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 75 -

aan de aannemer overmaakt306. De nutsmaatschappij draait ook zelf op voor de schade

wanneer zij meer dan twee maanden wacht om dan uiteindelijk onvolledige plannen op te

sturen307, of wanneer zij geen gevolg geeft aan het herhaaldelijk verzoek van de aannemer om

een persoon af te vaardigen om de ligging van de leidingen te helpen bepalen308. De aannemer

die in de onmiddellijke omgeving van een elektrische kabel grondwerken uitvoert zonder

voorafgaande raadpleging van de nutsmaatschappij en zonder lokalisatie van de kabels begaat

geen fout wanneer blijkt dat op de plannen die hij had opgevraagd geen enkele aanduiding

voorkwam die de aanwezigheid van een kabel liet vermoeden.309

2. Het correct plaatsen van kabels en leidingen

152. Op de nutsmaatschappij rust naast de verplichting tot het verschaffen van correcte

informatie ook een verplichting tot het correct plaatsen van de kabels en leidingen. De

nutsmaatschappijen moeten bij de plaatsing van hun kabels en leidingen de nodige

zorgvuldigheid aan de dag leggen en erover waken dat deze derwijze worden geplaatst dat zij

niet bij de minste verstoring worden beschadigd. De kabels moeten voldoende diep worden

geplaatst en desgevallend voorzien zijn van de nodige bescherming.310 De nutsmaatschappij

moet derhalve voldoende diepte waarborgen en zorgen voor een voldoende aanduiding door

uitwendige merktekens.311

Hierbij kunnen we een voorbeeld uit de rechtspraak geven waarbij in casu de kabel niet was

afgeschermd, noch op een reglementaire diepte was gelegen, noch was voorzien van een

beschutting vervaardigd uit duurzaam en stevig materiaal. Deze inbreuken in hoofde van de

eigenaar van de kabel maken een fout uit. In casu had tevens de aannemer zijn raadplegings –

en lokalisatieplicht niet nageleefd zodat de aansprakelijkheid voor de kabelbeschadiging bij

helften werd verdeeld.312

153. De nutsmaatschappijen dienen zich daarbij in de eerste plaats te houden aan de wettelijke

en reglementaire verplichtingen ter zake. Reglementen zoals het AREI bevatten evenwel maar

306

Cass. 23 juni 2005, TBO 2005, 228, met noot K. CALCOEN. 307

Gent 4 maart 1976, TBO 2005, 269. 308

Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514. 309

Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993. 310

M. DEBAENE en A. VAN GRUNDERBEEK, “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 16. 311

Vred. Landen 22 november 1995, Iuvis 1997, 673. 312

Kh. Gent 14 november 2001, TGR 2002, afl. 3, 140.

Page 82: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 76 -

een minimaal aantal voorzorgsmaatregelen en leggen geen algemeen geldend criterium op.313

Bijgevolg dienen de nutsmaatschappijen naast dergelijke reglementen de algemene

zorgvuldigheids- en voorzichtigheidsverplichting in acht te nemen.314

De wetgever heeft alleen minimumdieptes voorzien voor de aanleg van nutsleidingen die een

gevaar kunnen opleveren voor arbeiders of omwonenden, zoals ontploffingsgevaar

(gasleidingen) of elektrocutie (elektrische leidingen). Inzake telefoonleidingen, TV distributie

enzovoort is er geen minimum ingravingsdiepte opgelegd.315

154. Wat betreft de elektriciteitssector bestaan er bijzondere wettelijke en reglementaire

verplichtingen inzake de plaatsing van kabels en leidingen. Artikel 187 AREI bevat bepalingen

inzake de diepte van ondergrondse elektriciteitskabels. Elektrische ondergrondse hoog- of

laagspanningskabels moeten op een diepte van ten minste 0,60 m onder het maaiveld worden

geplaatst, behalve indien het technisch onmogelijk is, waarbij zij dan wel moeten beschermd

worden door een doorlopend omhulsel of een omhulsel met ineenschuifbare of overlappende

voegen. Hoogspanningskabels van de tweede categorie moeten vanaf 1 januari 1983 op een

diepte van tenminste 1 meter worden geplaatst.316 Daarnaast leggen de artikelen 182-186 AREI

beschermingsmaatregelen op onder meer tegen rechtstreekse aanraking van kabels. Bovendien

moet volgens de artikelen 188.01-188.04 AREI de aanwezigheid van een ondergrondse kabel in

beginsel op zichtbare en duurzame wijze aangeduid worden door een merkteken. Artikel

188.05 AREI verplicht de eigenaar van een kabel bovendien te allen tijde de plannen ter

beschikking te hebben of hij moet bij ontstentenis hiervan de nodige aanduidingen kunnen

geven om de plaats ervan te bepalen. Binnen een termijn van zeven werkdagen, te rekenen

vanaf de ontvangst van de aanvraag die hem ter zake wordt toegestuurd, moet hij deze

inlichtingen verstrekken aan om het even wie gemachtigd is om werken uit te voeren in de

nabijheid van de kabel. De militaire overheid kan zich evenwel om redenen van militaire

veiligheid verzetten tegen de toepassing van deze bepaling van de installaties die zij gebruikt of

die op haar domein liggen.317

Gelijkaardige verplichtingen worden opgelegd door artikel 233 ARAB voor installaties voor

transport en verdeling van elektrische energie die zich bevinden binnen de omheining van een

313

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82. 314

Cass. 7 januari 1999, Arr. Cass. 1999, 9. 315

L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 331. 316

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 44. 317

Art. 188.06 AREI.

Page 83: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 77 -

als gevaarlijk, ongezond of hinderlijke geklasseerde inrichting in de zin van het ARAB, hetzij van

een bij artikel 28 ARAB bedoelde inrichting. Gelet op de markeringsverplichting kan de

nutmaatschappij niet worden verweten de kabel niet op haar plannen te hebben vermeld.318 De

nutsmaatschappij is evenmin gehouden tot een proactieve verplichting om de aannemer in

kennis te stellen van de aanwezigheid van de kabel wanneer deze laatste hiernaar niet heeft

geïnformeerd bij de nutsmaatschappij.319

155. Voor het vervoer van gasleidingen bepaalt art. 39 van het Koninklijk Besluit van 11 maart

1966 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van

installaties voor gasvervoer320 dat de leidingen op een ingravingsdiepte van ten minste 0, 80 m

moeten gelegd worden. De ingravingsdiepte wordt tussen de bovenste beschrijvende van de

leidingen en het maaiveld gemeten. Deze minimumdiepte bedraagt 1 meter wanneer de leiding

een weg kruist. Onder de railvoet van de spoorbanen en onder de wegen met druk verkeer

bedraagt de ingravingsdiepte ten minste 1,20 m. Wanneer de leiding met een beschermende

mantelbuis omringd is, wordt de ingravingsdiepte vanaf de bovenste beschrijvende van de

mantelbuis gemeten. In de gebieden met diepe grondbewerking wordt de leiding op zodanige

diepte gelegd dat zij door de grondbewerkingen niet kan worden beschadigd. Wanneer de

ondergrondse leiding in de nabijheid van andere ondergrondse werken is gelegd, moet tussen

de dichtstbijzijnde delen der twee installaties een afstand van ten minste 0,20 op de

kruispunten en 0,40 m bij evenwijdige loop bestaan. Overal waar het mogelijk is worden deze

afstanden vergroot, inzonderheid in de nabijheid van omvangrijke kunstwerken, ten einde voor

elk kunstwerk de risico’s die gepaard gaan met de uitvoering aan werken van het nabije

kunstwerken, zoveel mogelijk te beperken. Wanneer de bij dit artikel bepaalde

minimumafstanden niet kunnen worden nageleefd of wanneer de aard der vervoerde

producten in de andere ondergrondse werken het vereist, worden bijzondere

voorzorgsmaatregelen getroffen om de leiding te beschermen.321

Artikel 53 van hetzelfde besluit322 bepaalt dat de ondergrondse leidingen tegen uitwendige

corrosie beschermd worden door middel van een ononderbroken bekleding, met voldoende

eigenschappen op gebied van resistiviteit, hechting, plasticiteit en mechanische weerstand voor

318

Cass. 27 oktober 1978, Arr. Cass. 1978-79, 233. 319

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82-83. 320

BS van 16 maart 1966. 321

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 44-45. 322

KB 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer.

Page 84: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 78 -

de temperatuur waaraan de leidingen gedurende het leggen en het exploiteren blootgesteld

zijn.323

156. Ook het Raadplegings- en informatiebesluit legt aan de nutsbedrijven bijzondere

verplichtingen op inzake het verstrekken van informatie aan opdrachtgevers, ontwerps en

aannemers. Uit dit besluit kan mijns inziens ook de verplichting voor de nutsbedrijven worden

afgeleid om mee te werken aan het overleg waartoe de opdrachtgevers, ontwerpers en

aannemers gehouden zijn.324

Inzake de gasdistributieleidingen moeten de hogedrukleidingen en –dienstleidingen en de

middendrukleidingen en –dienstleidingen categorie C worden gelegd op de door art. 39 van het

Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 vastgestelde minimumdiepte. De minimum

ingravingsdiepte van de andere leidingen en dienstleidingen bedraagt ten minste 0, 60 m

gemeten tussen de bovenste beschrijvende van de leiding en het maaiveld of het wegdek. De

bedekking van deze dienstleidingen mag plaatselijk minder bedragen. Onder de railvoet van de

spoorbanen bedraagt de ingravingsdiepte ten minste 1,20 m. wanneer de leiding met een

beschermende mantelbuis gemeten. 325

157. Bovendien is de gasverdeler gehouden exacte plannen op te stellen die overeenkomen

met de uitgevoerde leidingen.326 De plannen moeten tijdens de duur van de exploitatie up-to-

date worden gehouden. Deze plannen bevatten de volgende gegevens: het tracé, de

ingravingsdiepte van de leiding, de vaste van buiten uit zichtbare punten ten opzichte waarvan

de plaats van de leiding bepaald is, de middellijn, de wanddikte en de materiaalsoort van de

leiding en de aard van haar bekleding zo die bestaat.327

323

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 45. 324

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82-83. 325

Art. 16 KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS van 15 september 1971. 326

Artikel 42 van het KB van 28 juni 1971 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en exploitatie van installies voor gasdistributie. 327

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 82-83.

Page 85: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 79 -

3. Tijdige verplaatsing van de kabels

158. De nutsmaatschappij neemt het risico dat ze zelf moet opdraaien voor de schade aan haar

kabels indien zij niet tijdig gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de aanbestedende

overheid om deze te verplaatsen. De aannemer is niet aansprakelijk voor de schade die bij een

normale uitvoering van het werk wordt toegebracht aan de leiding die het verlengde van de

aangelegde weg ligt en die, op verzoek van de aanbestedende overheid, diende verplaatst te

worden vóór de aanvang van de werken, indien de nutsmaatschappij geen enkele maatregel

heeft genomen, hetzij om de leiding tijdig te verplaatsen, hetzij om de aannemer te

verwittigen, hetzij om de werken te laten stilleggen.328

159. Daarnaast kan de nutsmaatschappij, die met een belangrijke vertraging of helemaal geen

gevolg geeft aan het verzoek om haar kabels te verplaatsen, haar aansprakelijkheid op het spel

zetten. Inderdaad, komt het regelmatig voor dat het niet of niet tijdig verplaatsen van de kabels

door de nutsmaatschappij, de aannemer verplicht zijn werken geheel of gedeeltelijk te

onderbreken, hetgeen uiteraard een belangrijke schade met zich meebrengt. Hij kan naargelang

de omstandigheden deze schade verhalen op de nutsmaatschappijen of op de aanbestedende

overheid, die op haar beurt deze kosten zal terugvorderen van de nalatige nutsmaatschappij.329

160. Wat betreft de kosten van de verplaatsing, bepaalt art. 25, § 2 AVV dat de kosten voor de

eventuele verlegging en terugplaatsing van kabels en leidingen, waarop bij grond-, graaf- of

baggerwerken kan worden gestuit, ten laste zijn van de aannemer, voor zover deze kosten niet

op de eigenaars van die kabels en leidingen berusten. Verschillende bijzondere wetten voorzien

inderdaad dat de kosten voor de verplaatsing van kabels en leidingen ten laste zijn van de

betrokken nutsmaatschappijen.330

B. Het nutsbedrijf als bewaarder: artikel 1384, eerste lid

161. De buitencontractuele aansprakelijkheid op grond van artikel 1384, eerste lid BW komt

slechts in het gedrang wanneer schade wordt veroorzaakt door een zaak. Deze wetsbepaling is

in beginsel zowel van toepassing op roerende goederen als op onroerende goederen.331 Ook

een samengesteld geheel kan een zaak zijn in de zin van artikel 1384, eerste lid BW.332 Aan het

begrip zaak wordt dus een ruime betekenis gegeven. Op grond van de ruime interpretatie van

328

Antwerpen 30 juni 1981, RW 1981-82, 1625 en Antwerpen 10 februari 1982, RW 1982-83, 1410. 329

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 47. 330

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 47. 331

Cass. 24 mei 1945, Arr.Verbr. 1945, 161; Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98. 332

Cass. 2 maart 1995, Arr.Cass. 1995, 263.

Page 86: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 80 -

het begrip ‘zaak’ in de zin van artikel 1384, eerste lid BW kan worden gesteld dat deze

wetsbepaling ook van toepassing kan zijn op ondergrondse constructies.333

Op grond van artikel 1384, eerste lid BW kan vergoeding worden gevorderd voor schade die

werd veroorzaakt door zaken die men onder zijn bewaring heeft. De schadelijder moet

aantonen dat er sprake is van een zaak waarvan een bepaalde persoon de bewaarder is, dat

deze zaak is aangetast door een gebrek en dat dit gebrek de oorzaak van de schade is.334

1. De bewaarder

162. Alleen degene die bewaarder was van de gebrekkige zaak op het moment van het

schadegeval, kan op grond van artikel 1384, eerste lid BW aansprakelijk worden gesteld voor de

schade die door de zaak werd veroorzaakt. De bewaarder van de zaak in de zin van artikel 1384,

eerste lid BW is de persoon die de zaak in feite, voor eigen rekening gebruikt, ervan geniet of ze

onder zich houdt met de mogelijkheid er leiding, controle en toezicht op uit te oefenen.335 De

bewaring van de zaak veronderstelt met andere woorden dat een persoon initiatieven kan

nemen om het lot van de zaak te bepalen, waarbij anderen erkennen dat hij daartoe de macht

heeft.

Niet de juridische toestand is determinerend maar wel de feitelijke, concrete situatie op het

moment van het schadeverwekkend feit. De vraag wie als bewaarder moet worden

aangemerkt, is dus een feitenkwestie die door de rechter moet worden beoordeel rekening

houdend met alle omstandigheden van de zaak.336 Zo is de eigenaar van een zaak niet

noodzakelijk de bewaarder ervan, ook al is dat dikwijls wel het geval. Diegene die het feitelijk

genot van de zaak heeft en er toezicht en controle op kan uitoefenen, dient als bewaarder te

worden aanzien en kan aansprakelijk worden gesteld voor de schade die door de zaak werd

veroorzaakt.337

333

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 65-66. 334

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 153. 335

Cass. 25 maart 1943, Arr.Verbr. 1943, 68; Cass. 15 december 1967, Arr.Cass. 1968, 551; Cass. 18 april 1975, Arr.Cass. 1975, 917; Cass. 26 juni 1980, Arr.Cass. 1980, 1362; Cass. 7 mei 1982, Arr.Cass. 1982, 1102; Cass. 11 oktober 1985, Arr.Cass. 1986, 172; Cass. 4 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1050; Cass. 29 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 264; Cass. 24 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 562; Cass. 25 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 183. 336

Cass. 25 maart 1999. Arr.Cass. 1999, 183. 337

Rb. Brugge 8 januari 1996, Iuvis 1997, 751.

Page 87: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 81 -

163. De rechtbanken te Mechelen en Antwerpen oordeelden dat de verdeler van gas niet

beschouwd kan worden als bewaarder (in de zin van art. 1384, eerste lid BW) van de gasmeter

die zich in een woonhuis bevindt. In dezelfde zaak werd ook geoordeeld dat een gebrek van de

meter niet aanvaard kan worden wanneer deze bij de plaatsing geen enkel lek vertoonde en

bovendien volgens de gerechtsdeurwaarder een vreemde oorzaak van de gasexplosie niet is uit

te sluiten.338

Zo dient ook de eigenaar van een elektriciteitscabine in te staan voor het onderhoud en de

bewaking ervan. Als bewaarder van de zaak is hij aansprakelijk voor de schade geleden naar

aanleiding van een stroomonderbreking veroorzaakt door een rat die in de cabine is

binnengedrongen. Het feit dat ook de verdeler deze cabine gebruikt, maakt van deze laatste

nog geen bewaarder in de zin van art.1384, eerste lid BW.339

2. Een gebrek

164. De zaak moet bovendien een gebrek vertonen. Hieronder wordt verstaan elk abnormaal

kenmerk van de zaak waardoor zij in bepaalde omstandigheden aan derden schade kan

veroorzaken.340 Voor de toepasselijkheid van artikel 1384, eerste lid BW moet het gebrek van

de zaak niet noodzakelijk een intrinsiek kenmerk van de zaak betreffen of een inherent element

dat zich voordoet buiten ieder toedoen van een derde.341 Het volstaat dat de structuur van de

zaak is aangetast.342 Evenmin is vereist dat het gebrek blijvend is343, noch dat het gebrek de

zaak ongeschikt maakt voor het gebruik waartoe ze bestemd is.344

165. Een gebrek in de zaak moet door de feitenrechter in concreto worden beoordeeld.345 Dit

betekent dat de feitenrechter per geval op basis van de concrete omstandigheden en feiten van

338

Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-98, 1293; Rb. Antwerpen 2 december 1997, Iuvis 1999, 982. 339

Gent 11 december 1998, Iuvis 2001, 1232. 340

Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98; Cass. 27 november 1969, Arr.Cass. 1970, 306; Cass. 23 september 1971, Arr.Cass. 1972, 88; Cass. 3 mei 1974, Arr.Cass.1974, 989; Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1986, 66; Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 2 september 1993, Arr.Cass. 1993, 658; Cass. 1 maart 1996, Arr.Cass 1996, 214; Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174; Cass. 30 januari 2003, RW 2006-07, 855; Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. 341

Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 342

Cass. 2 september 1993, Arr. Cass. 1993, 658. 343

Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061; Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493; Cass. 17 januari 2003, RW

2005-06, 1174; Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT. 344

Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597. 345

Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT.

Page 88: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 82 -

de zaak zal moeten aangeven waarom een bepaald kenmerk van een zaak al dan niet een

gebrek van die zaak uitmaakt.346

We kunnen hierbij het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 26 september 2005347

vermelden inzake een energiekabel die doorslaat. Een energiekabel die doorslaat, m.a.w.

waarvan de bestaande verbindingsmof is gekraakt en die zodoende elektrische verliesstromen

of zwerfstromen afscheidt, vertoont een abnormaal kenmerk dat van aard is om schade aan

derden te veroorzaken of te kunnen veroorzaken. Bijgevolg is dergelijke energiekabel door een

gebrek in de zin van artikel 1384, eerste lid BW aangetast en is de bewaarder (de eigenaar van

de kabel) aansprakelijk voor de schade.

2.3. De architect

A. Contractuele aansprakelijkheid

A.1. Algemeen

166. Artikel 4, eerste lid van de Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van

het beroep van architect348 legt aan de bouwheer de principiële verplichting op om een beroep

te doen op de medewerking van een architect voor het opmaken van de plannen en de

controle op de uitvoering der werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning vereist is.

De analyse van de aansprakelijkheid van de architect dient in de eerste plaats te vertrekken van

de verplichtingen die op de architect rusten: conceptie van het bouwwerk en controle op de

werken. Evenwel heeft deze controle veeleer betrekking op de tijdige en conforme vooruitgang

van de werken, dan op de concrete uitvoeringshandelingen van de aannemer. Binnen dit kader

dient de architect de nodige aandacht te heben voor de veiligheid op en van de bouwplaats.349

De architect kan ook contractueel worden aangesproken voor de beschadiging van

ondergrondse kabels, leidingen en constructies wanneer hij heeft nagelaten het terrein te

onderzoeken, dan wel informatie in te winnen bij de nutsbedrijven.350 Bovendien is de architect

gehouden controle uit te oefenen op de uitvoering van de werken. Wanneer de architect

346

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 68. 347

Brussel 26 september 2005, Res jura Imm. 2006, afl. 1, 5. 348

BS 25 maart 1939. 349

W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS

(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 703. 350

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72.

Page 89: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 83 -

tijdens de periodieke werfcontroles de aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen

vaststelt, moet hij erop toezien dat de aannemer de nodige bewarende maatregelen treft om

schade aan deze kabels en leidingen te vermijden.351

A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes

167. Ook op basis van de praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse

installaties tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken moeten de ontwerpers van bij het

begin van de ontwerpfase rekening houden met de gevolgen die kunnen voortvloeien uit de

aanwezigheid van ondergrondse installaties op en rond de werf.352 De ontwerper moet alle

nodige schikkingen treffen om de plannen van de nutsbedrijven op te vragen.

168. De praktische leidraad opgesteld door het Departement Leefmilieu van de Vlaamse

Gemeenschap legt aan de ontwerpers van in het stadium van het opstellen van het

inplantingsplan onder meer nauwkeurig omschreven verplichtingen op om informatie (onder

meer de liggingsplannen van bestaande en geplande installaties en algemene en bijzondere

richtlijnen voor de uitvoering van werken in de nabijheid van die installaties) in te winnen bij de

vergunninghouders die installaties bezitten in de zone van de voorgenomen werken. De

ontwerpers moeten de ontvangen gegevens in overleg met de vergunninghouders onderzoeken

en hun voorontwerp eventueel bijsturen.353

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid

B.1. In het kader van de algemene zorgvuldigheidsplicht: artikelen 1382-1383 BW

169. De schadelijdende derden dienen derhalve naast het bestaan van de schade, steeds aan te

tonen dat de ontwerpers een fout hebben begaan in de zin van de artikelen 1382-1383 BW en

dat deze fout in een oorzakelijk verband staat met de geleden schade.

De ontwerpers kunnen onder meer door derden worden aangesproken wanneer wordt

aangetoond dat zij in het kader van hun ontwerp- en controleverplichting niet de nodige

voorzorgen hebben genomen om te vermijden dat door het oprichten van ondergrondse

351

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 72. 352

X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 353

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 73-74.

Page 90: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 84 -

constructies schade wordt veroorzaakt aan derden. Bij het onderzoek naar miskenning van de

zorgvuldigheidsplicht kan de feitenrechter ook rekening houden met de inhoud van de

contractuele verplichtingen die inzake ontwerp en controle op de ontwerpers rusten.354

B.2. De architect als bewaarder: artikel 1384, eerste lid BW

170. In beginsel zal de architect niet kunnen worden beschouwd als de bewaarder van de werf

in de zin van artikel 1384, eerste lid BW.355

B.3. Foutloze burenhinder: art. 544 BW

171. De ontwerpers zijn vreemd aan de banden van het nabuurschp en kunnen dus niet

worden aangesproken wegens fouloze burenhinder.356

2.4. De bouwheer

A. Contractuele aansprakelijkheid

A.1. Algemeen

172. In haar hoedanigheid van opdrachtgever van de werken, zal de bouwheer de nodige

maatregelen treffen om de uitvoering van het werk mogelijk te maken en te

vergemakkelijken.357 Dit behoort tot de elementaire verplichtingen van elke opdrachtgever in

het algemeen. Hiertoe behoort in de eerste plaats een informatieplicht in verband met de

gegevens, waarvan zij zelf goed op de hoogte is of moet zijn, en die de aannemer zullen in staat

stellen om de werken op een correcte wijze uit te voeren. Aldus zal een aanbestedende

overheid, ook wanneer zij zelf geen nutsmaatschappij is, aan de aannemer kennis geven van de

354

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80; VAN GERVEN, W., en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 346-247. 355

K. UYTTERHOEVEN, “De aansprakelijkheid van de architect”, in X., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 857; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 356

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 80. 357

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 34; W. GOOSSENS, Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge Die Keure, 2003, nrs. 979-1004; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 53.

Page 91: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 85 -

kabels en leidingen, die haar eigendom zijn en die zich in het tracé van de door haar

opgedragen werken kunnen bevinden.358

Deze mededeling moet spontaan gebeuren, bij voorkeur via een vermelding in het lastenboek,

zodat de aannemer niet om deze inlichtingen hoeft te verzoeken. De aannemer moet zich

inderdaad informeren bij de gemeente om te vernemen welke nutsmaatschappijen op haar

grondgebied beschikken over ondergrondse kabels en leidingen, desgevallend rechtstreeks bij

de nutsmaatschappijen zelf, indien hij redelijkerwijze kan vermoeden dat zij kabels bezitten in

het tracé van de werken. Maar het kan voorkomen dat de aanbestedende overheid geen

nutsmaatschappij is, en toch zelf ook kabels of leidingen op haar domein bezit, waarvan de

gemeente niet op de hoogte is. In die omstandigheden is het maar normaal dat zij de aannemer

over het bestaan van deze leidingen informeert. Men kan de aannemer niet verwijten zich niet

te hebben ingelicht bij de aanbestedende overheid zelf over het bestaan en de ligging van haar

eigen kabels, zeker niet wanneer er daaromtrent geen specifieke indicaties aanwezig zijn.

173. Het is ook de aanbestedende overheid, die er moet over waken dat allerlei nutsleidingen,

die de uitvoering van de werken zouden kunnen belemmeren, tijdig verplaatst worden door de

eigenaars ervan. Enkel de overheid beschikt over de bevoegdheid om de nutsmaatschappij te

verplichten haar kabels en leidingen te verplaatsen. De aanbestedende overheid moet bijgevolg

de nodige maatregelen treffen om er voor te zorgen dat de aannemer zijn werken kan

uitvoeren. Hierbij kunnen we het voorbeeld geven waarbij de aannemer geen fout kan worden

verweten wegens het beschadigen van ondergrondse kabels, indien tijdens een voorafgaande

werkvergadering afspraken werden gemaakt en de aannemer ervan mocht uitgaan dat alle

kabels op de plaats van de werken verwijderd, dan wel verplaatst zouden zijn.359

174. Het is een toepassing van de verplichting van elke opdrachtgever om de uitvoering van het

werk mogelijk te maken. Het Hof van Beroep te Antwerpen bevestigde in een recente zaak dat

“de overheid de wettelijke verplichting en de verantwoordelijkheid heeft om het bevel te geven

aan de concessiehouder om te leidingen te verplaatsen. Het Vlaams Gewest had ten deze

derhalve ook de verplichting er voor te zorgen dat de termijnen waartoe zij zich had verbonden

werden nageleefd. Indien de wettelijke concessionaris de leidingen niet tijdig verplaatst, dient

het opdrachtgevend bestuur de noodzakelijke maatregelen van ambtswege te nemen en dient

358

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 34; K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 54. 359

Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158. In casu ging het om ondergrondse telefoonkabels die beschadigd werden.

Page 92: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 86 -

het in ieder geval in te staan voor de gevolgen van de onmogelijkheid waarin de aannemer zich

bevindt om de werken aan te vatten of te beëindigen”.360

A.2. Verplichtingen voortvloeiend uit gedragscodes

175. Ook de ‘praktische leidraad ter voorkoming van schade aan ondergrondse installaties

tijdens in hun nabijheid uitgevoerde werken’, legt aan de opdrachtgever een informatieplicht

op met betrekking tot de waarschijnlijke aanwezigheid van ondergrondse installaties.361

In artikel 2.1 van de praktische leidraad uitgewerkt door het Departement Leefmilieu en

Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt aan de opdrachtgevers

de verplichting opgelegd om de inschrijvers de nodige inlichtingen te verschaffen die hen in

staat stellen om in hun offertes rekening te houden met de aanwezigheid van ondergrondse

installaties.362

B. Buitencontractuele aansprakelijkheid

B.1. Aansprakelijk voor eigen daad: artikelen 1382 – 1383 BW

176. De opdrachtgever kan onder meer door een schadelijdend nutsbedrijf worden

aangesproken op grond van de artikelen 1382-1383 BW wanneer hij de aannemer en de

architect niet op de hoogte brengt van de hem bekende aanwezigheid van ondergrondse kabels

en leidingen. Dit geldt in het bijzonder wanneer werken worden uitgevoerd op het privéterrein

van de opdrachtgever.363

B.2. De bouwheer als aansteller: artikel 1384, derde lid BW

177. De aanstelling in de zin van art. 1384, derde lid BW is zoals reeds werd aangeduid een

feitenkwestie (uitoefening van gezag, controle, ...). Het is mogelijk dat tussen enerzijds de

aannemer en/of architect en anderzijds de bouwheer sprake is van aanstelling, met name

wanneer de architect en/of aannemer in ondergeschiktheid werken, volgens de instructies van

de bouwheer. Deze situatie doet zich voor ingeval van door de overheid opgedragen

(openbare) werken. De overheid laat zich daarbij vertegenwoordigen door een ingenieur of

360

Antwerpen 28 oktober 2003, RW 2004-05, 1183. 361

X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 269. 362

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 54. 363

K. UYTTERHOEVEN, “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 56.

Page 93: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 87 -

architect en behoudt zich een controlerecht voor op de uitvoering van de werken, des te meer

wanneer zij de mogelijkheid heeft om ambtshalve dringende veiligheidsmaatregelen en –

werken te doen uitvoeren.

B.3. De bouwheer als nabuur: schuldloze burenhinder: artikel 544 BW

178. De bouwheer kan in zijn hoedanigheid van eigenaar van de weg of grond ten opzichte van

de eigenaar van de kabels en leidingen, in wiens omgeving zij werken zullen laten uitvoeren,

worden aangesproken op grond van de schuldloze burenhinder. Ook door andere

schadelijdende buren is er een vordering t.a.v. de opdrachtgever-eigenaar op basis van de

schuldloze burenhinder mogelijk. De theorie van de burenhinder wordt in het volgende

hoofdstuk uitvoerig besproken.

2.5. Theorie van de burenhinder

A. Inleiding

179. In onze moderne samenleving is er meer en meer sprake van burenhinder. Verscheidene

factoren dragen hier toe bij: bewoningsdensiteit, het appartementsgebouw, de luchtvaart, het

plaatsen van communicatiemasten, enzovoort. Sommige hinder kan worden vermeden door

het nemen van de geschikte en voldoende voorzorgsmaatregelen. Dit neemt niet weg dat

bepaalde hinder onvermijdelijk blijft. Evenwel bestaan er grenzen en bepaalde abnormale

hinder kan niet worden geaccepteerd. Ook in het kader van werken in de nabijheid van

nutsleidingen kan een beroep worden gedaan op het leerstuk van de burenhinder. Sedert meer

dan twintig jaar bestaat er rechtspraak die de pretoriaanse beginselen van overmatige

burenhinder toepast ten voordele of ten nadele van nutsmaatschappijen, dus bijvoorbeeld

schade m.b.t. de aanleg van kabels en leidingen of vernieling van de kabel of leiding door

werken in de buurt.364 Men kan er dus niet meer aan voorbijgaan bij de bespreking van de

wettelijke grondslagen voor aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen.

364

Zie: L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333 – 335: Kh. Brugge 17 september 1985, inzake sv. IMEWO t/ nv D.K., AR 28.185 en Gent 2 december 1988 (zelfde partijen in graad van beroep), AR 27662/85; Rb. Brugge 9 december 1985 inzake S.V. IMEWO t/ RTT, AR 30.21; Rb. Ieper 26 maart 1986, M. t/ nv Intercom en nv D & M, AR 7092 en Gent 4 februari 1994 (zelfde partijen in graad van hoger beroep), AR 28.694/86; Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 367, noot J. KOKELENBERG; Kh. Kortrijk 18 november 1993, Gaselwest/ nv V. en BVBA S.A., AR 3620/96; Rb. Ieper, 3 juni 1994, Gaselwest/ H., AR 12.725; Vred. Kortrijk 28 december 1994, inzake Gaselwest/Belgacom/BVBA R., AR 38.784.

Page 94: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 88 -

B. Fout- en schuldloze aansprakelijkheid

180. Er bestaan twee vormen van burenhinder, namelijk enerzijds de schuldige burenhinder op

basis van de aquiliaanse aansprakelijkheid en anderzijds de foutloze burenhinder (burenhinder

sensu strictu).365 Voor hinder (elke hinder, ook de geringste) die het gevolg is van een foutieve

gedraging zijn de artikelen 1382 en 1383 BW onverkort van toepassing waarbij de eigenaar die

schade lijdt t.g.v. werken uitgevoerd aan het aanpalende erf of pand de verantwoordelijke voor

de fout kan aanspreken. Hierbij moeten fout, schade en oorzakelijk verband worden

aangetoond. De fout dient noodzakelijk de oorzaak van de hinder te zijn. Tot een fout in de zin

van artikel 1382 BW kan besloten worden indien een inbreuk wordt gepleegd op de algemene

zorgvuldigheidsplicht. De maatstaf voor deze plicht is een normaal, zorgzaam en omzichtige

burger, die een voorzienbare en vermijdbare handeling stelde. Dit zal het geval zijn wanneer

bijvoorbeeld de vereiste voorzorgsmaatregelen niet werden genomen of fouten werden begaan

in de conceptie en/of uitvoering van het werk. De schadelijdende buurman kan in voorkomend

geval zijn actie richten tegen de bouwheer, architect en/of aannemer, die allen hebben

bijgedragen aan de fout om aldus hun in solidum veroordeling te bekomen van de gehele

schade.366 Hierbij geldt het beginsel van de integrale en volledige vergoeding. (Hiervoor verwijs

ik naar het deeltje hierboven inzake foutaansprakelijkheid van de aannemer, architect en

bouwheer)

181. Vaak is burenhinder echter het gevolg van een niet-foutieve gedraging. Evenwel werd het

snel duidelijk dat ook hier de schadelijdende buur over de mogelijkheid moest beschikken een

vergoeding te bekomen, weliswaar alleen indien de situatie een zekere ernst vertoont. Bij

gebrek aan enige duidelijke wettelijke regeling, werkten zowel de rechtsleer als de rechtspraak,

onder leiding van het Hof van Cassatie, geleidelijk aan de leer van de burenhinder op basis van

artikel 544 BW en het billijkheidsprincipe uit.367 Het recht op compensatie is gestut op het gelijk

recht van de twee buren en de verbreking van het evenwicht tussen twee naburige erven welk

evenwicht dient hersteld te worden. Het is dus gebaseerd op rechtsbanden die voortspruiten

uit de nabuurschap. De schade is te wijten aan het bouwen zelf, dus enkel aan de bouwheer die

de bouwwerkzaamheden liet uitvoeren. Volgens het Hof van Cassatie kunnen aannemers en/of

architecten niet worden aangesproken op grond van artikel 544 BW, omdat zij geen

365

W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS

(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 707. 366

I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en

expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 95. 367

Twee beginselarresten: het schoorsteen- en het kanaalarrest: Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot J. DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. DALCQ.

Page 95: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 89 -

rechtsbanden hebben die onstaan ten gevolge van “nabuurschap”.368 Evenwel staat deze

klassieke visie van het Hof van Cassatie recentelijk ter discussie (zie verder). Daarnaast bestaat

er een mogelijkheid voor de bouwheer om de aansprakelijkheid krachtens artikel 544 BW

contractueel over te dragen aan de aannemer.369

Op deze foutloze burenhinder gaan we verder op in.

C. Foutloze burenhinder in hoofde van de nabuur/bouwheer-eigenaar

182. De toegevoegde waarde van deze rechtsgrond blijkt vooral wanneer de fout moeilijk te

bewijzen is bijvoorbeeld wanneer één opdrachtgever meerdere aannemers heeft gelast en niet

duidelijk is welke van die aannemers de schade veroorzaakt heeft.370 Of wanneer de

aansprakelijke aannemer failliet is. Dan is een foutloze rechtsgrond die toelaat de

opdrachtgever te dagvaarden, natuurlijk welkom.371

In de twee beginselarresten van 1960 – het schoorsteenarrest (private werken) en het

kanaalarrest (publieke werken) - legde het Hof van Cassatie de fundamenten van de

burenhinderleer neer.372 Het Hof van Cassatie beval het herstel van burenhinder, zonder

vaststelling van welke fout ook, op grond van artikel 544 BW, met name op het principe van het

gelijkwaardig recht van buren op het genot van hun eigendom en derhalve op het behoud van

het evenwicht welke bestond tussen hun rexpectieve rechten, rekening houdend met de

normale lasten van het buurschap. Het Hof van Cassatie stelde dat hij die, zonder fout, het

evenwicht verbreekt en op die manier het eigendomsrecht van de buur aantast, gehouden is

tot schadevergoeding conform de traditie en het algemeen principe o.m. verwoord in artikel 11

van de Grondwet.373

368

Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Pas. 1965, I, 521. Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915; Pas. 1975, I, 934. 369

Zie infra. 370

Rb. Nijvel 2 mei 1994, Iuvis 1994, 253. 371

L. VAN DORPE, “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333. 372

Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass. 1960, 722, JT 1960, 339, noot A. DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot J. DABIN, RGAR 1960, nr. 6.557, noot R.O. DALCQ. 373

I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en

expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 96.

Page 96: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 90 -

C.1. Toepassingsvoorwaarden

1. Hoedanigheid van nabuur

183. Voor de toepassing van de leer van de burenhinder is de hoedanigheid van nabuur vereist.

Het Hof preciseerde in zijn arrest van 6 april 1960 echter niet welke kwaliteit deze naburen

moeten hebben om beroep te kunnen doen op deze leer. Het liet enkel uitschijnen dat het om

een conflict tussen eigenaars moest gaan, maar sloot daarbij niet uit dat ook zandere personen

onder deze toepassing konden vallen. Al snel werd dan ook vanuit de rechtsleer de vraag

gesteld of ook andere titularissen dan de eigenaars op de evenwichtsleer beroep kunnen doen,

of aangesproken kunnen worden. Deze vaak gestelde vraag werd door het Hof van Cassatie

beantwoord in het arrest van 10 januari 1974: Een vordering wegens burenhinder kan worden

ingesteld tegen of door eenieder die titularis is van een attribuut van het eigendomsrecht.374

Dit begrip wordt bijzonder ruim opgevat. Enkel partijen die op basis van een persoonlijk of

zakelijk recht over een attribuut van het eigendomsrecht beschikken, komen in aanmerking om

als buren te worden beschouwd. Vanzelfsprekend is de eigenaar hieraan onderworpen, het

gaat echter ook om de vruchtgebruiker375, huurder, erfpachter of opstalhouder.376

184. Voor het gebruik van de burenhinderleer is vereist dat de houder van een recht afgeleid

van het eigendomsrecht een daad of nalatigheid stelt in de exploitatie van dit recht

(bijvoorbeeld het laten uitvoeren van werken) waardoor overmatige hinder wordt veroorzakt

aan de naburige eigenaar van een onroerend goed. Nu is het net van ondergrondse

nutsleidingen op zichzelf een onroerend goed. Bovendien geniet de nutsmaatschappij rechten

afgeleid van het eigendomsrecht op het onroerend goed waar haar nutsleiding is gevestigd,

ongeacht of deze op grond van een erfienstbaarheid, een concessie of een overeenkomst in de

grond werd geplaatst.377

185. In vaste rechtspraak stelt het Hof van Cassatie dat aannemers en architecten niet kunnen

gehouden zijn tot compensatie wegens burenhinder.378 Zij blijven immers vreemd aan de

rechtsbanden die onstaan uit nabuurschap, en kunnen dus het evenwicht niet verbreken. Dat

dit standpunt van het Hof niet zo vanzelfsprekend wordt geacht, wordt later besproken.

374

Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488. 375

Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10. 376

W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS

(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 708. 377

L. VAN DORPE, “De wettelijke grondsalg van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 333. 378

Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521; Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, 934.

Page 97: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 91 -

2. Bovenmatige burenhinder

186. Voor de toepassing van de foutloze burenhinder is vereist dat er sprake is van

bovenmatige burenhinder. Hieronder wordt verstaan hinder die de gewone hinder uit

nabuurschap overstijgt, zodat het evenwicht tussen de naburige erven wordt verbroken. De

feitenrechter beslist soeverein of de hinder al dan niet een bovenmatig karakter heeft.379 Een

materiële beschadiging is niet vereist. Het volstaat dat het uitvoeren van de bouwwerken aan

de naburige eigenaar hinder toebrengt die de gewone burenhinder overschrijdt.380

187. Wanneer de bouwheer-opdrachtgever een overheid is, bijvoorbeeld een gemeentebestuur

gelden de regels onverkort. Ook overheden zijn compensatie verschuldigd ingeval van

bovenmatige hinder. Dit principe is uitdrukkelijk bevestigd door het Hof van Cassatie.381 Het

criterium van bovenmatige burenhinder is echter strenger wanneer de hinder wordt

veroorzaakt door een publieke overheid gelet op de specifieke taak van deze publieke overheid:

het algemeen belang behartigen. Wanneer de burenhinder wordt veroorzaakt door werken

uitgevoerd in opdracht van de overheid, dient de rechter niet alleen vast te stellen dat het

evenwicht tussen erven is verbroken (zoals bij hinder tussen particulieren), maar tevens dient

hij na te gaan of de omvang van de hinder die door deze overheidswerken wordt veroorzaakt,

de lasten overtreft die een burger in het algemeen belang verplicht moet dragen.382

3. Toerekenbaar

188. Sinds de cassatiearresten van 3 april 1998 en 12 maart 1999 moet de hinder ook

toerekenbaar zijn aan een gedraging of een nalaten van de titularis van een attribuut van het

eigendomsrecht.383 Evenwel bestaat over de draagwijdte van deze arresten onenigheid in

rechtspraak en rechtsleer.384

189. Indien er tegelijkertijd verschillende titularissen zijn van het eigendomsrecht, zoals een

eigenaar, een vruchtgebruiker, een huurder en een onderhuurder, wordt het moeilijk om te

weten wie nu aangesproken moet worden indien er sprake is van overlast. In zo’n situatie zal

dus moeten worden nagegaan aan wie de overlast toerekenbaar is. Deze overlast moet kunnen

379

Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, 480; Cass. 21 februari 1963, Pas. 1963, 687; Cass. 14 oktober 1976, Arr.Cass. 1977, 197. 380

Cass. 19 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 178. 381

Cass. 9 maart 1995, RW 1995-96, 402. 382

Cass. 1 oktober 1981, RW 1981-82, 2855; Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943; Cass. 24 november 1994, Pas. 1994, I, 1009. 383

Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140 en Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. 384

Zie infra.

Page 98: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 92 -

worden teruggebracht tot een daad, een verzuim of enige gedraging, om toerekenbaar te

zijn.385

190. De problematiek van de toerekenbaarheid dient onderscheiden te worden van het

vereiste van causaal verband. Deze twee concepten situeren zich op een ander niveau. De

dominante rechtsleer duidt met de term ‘toerekenbaarheid’ het verband aan tussen de

bovenmatige hinder – in de zin van een schadeverwekkende gedraging of handeling – en een

bepaald persoon, terwijl het oorzakelijk verband de band beschrijft tussen de bovenmatige

hinder en de schade. Beide noties zijn onontbeerlijk om de juiste compensatieplichtige aan te

duiden. Vele autuers, waaronder Mostin, vereenzelvigen echter nog steeds de

toerekenbaarheid en het oorzakelijk verband.386 Auteurs zoals Stijns, Vuye, Romain en

Bouflette pleiten er dan ook voor om deze twee begrippen strikt gescheiden te houden, om zo

verdere verwarring te voorkomen.387 In een cassatiearrest van 24 april 2003, waarin het Hof

van Cassatie de toerekenbaarheid en het causaal verband afzonderlijk van elkaar nagaat, om

tot een conclusie te komen dat tot compensatie voor burenhinder kan worden beslist, wordt

het verschil tussen beiden duidelijk vooropgestelt.388

191. Wat betreft de draagwijdte van de twee cassatiearresten389 en de gevolgen voor het

begrip ‘toerekenbaarheid’, bestaat een duidelijke scheiding in de rechtsleer.

Enerzijds heb je de stelling van Stijns en Vuye. Zij beschouwen de draagwijdte van deze

cassatiearresten eerder beperkt. In navolging van de conclusie van procureur-generaal

Dumon390, stellen zij dat er reeds sprake is van toerekenbaarheid wanneer men bewaarder391 is

van het onroerend goed dat aan de basis ligt van de hinder, ook al gaat het om een accidentele

gebeurtenis. Wanneer de hinder dus niet kan worden teruggebracht tot een daad van een

385

N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 386

C. MOSTIN, Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 84-88. 387

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 264; J.F. ROMAIN, “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)” in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, 142-143; S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte,

limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005, 238. 388

Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1035; Pas. 2003, I, 870. 389

Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140 en Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95. 390

Procureur-generaal Dumon verwees in zijn conclusie bij het arrest van het Hof van Cassatie van 5 maart 1981

(Pas. 1981, I, 728) reeds naar “une imputabilité objective”. Volgens hem veronderstelt de toepassing van de burenhinderleer geen fout maar wel een objectieve toerekenbaarheid. 391

Bewaarder is diegene die voor eigen rekening een zaak gebruikt, ervan geniet of ze onder zich houdt en die erover leiding, toezicht en controle kan uitoefenen.

Page 99: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 93 -

titularis van het eigendomsrecht, dan zal men moeten nagaan of er geen bewaarder is van het

onroerend goed aan wie de hinder kan worden toegerekend.

Anderzijds heb je de stelling van Bouflette en Romain. Zij delen de visie van Stijns en Vuye

helemaal niet. Volgens Bouflette392 moet uit de arresten van het Hof van Cassatie afgeleid

worden dat er geen sprake meer kan zijn van uit de enkele vaststelling dat een naburig pand

bovenmatig hinder veroorzaakt, de eigenaar tot compensatie te veroordelen, zelfs niet indien

het om een bewaarder gaat. Zelfs bij een bewaarder moet nagegaan worden of uit enige

gedraging of handeling blijkt dat deze aan de oorsprong ligt van de hinder. Romain393 stelt dat

de bewaarder niet sowieso toerekenbaar kan worden geacht indien er sprake is van overlast.

Dit moet telkens in feite worden bewezen.

Sommige rechtbanken volgen de visie van Bouflette en Romain, en gaan telkens na of in casu

het hinderverwekkende feit wel toerekenbaar is aan een bepaalde persoon, zelfs indien het om

een bewaarder gaat.394 Andere magistraten hebben evenwel de visie van Stijns en Vuye

overgenomen in verband met het bijzonder statuut van de bewaarder inzake de

toerekenbaarheid.395 Het wordt afwachten op een arrest van het Hof van Cassatie om deze

onenigheden in de rechtspraak te beslechten.396

192. De problematiek van de toerekenbaarheid stelt zich eveneens wanneer de hinder

veroorzaakt wordt door bouwwerken uitgevoerd door een aannemer in opdracht van een

bouwheer. De meeste rechtspraak397, en dit wordt ook bevestigd door Hof van Cassatie398, stelt

dat het slachtoffer van bovenmatige hinder zich kan richten tegen de opdrachtgever op basis

van artikel 544 BW, zelfs wanneer de bovenmatige hinder het gevolg is van een persoonlijke

fout van de aannemer of de architect. Volgens Stijns en Vuye kan de bouwheer zich niet

beroepen op een vreemde oorzaak, namelijk een fout van de aannemer of de architect, zodat

392

S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage: de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte,

limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005, 241. 393

J.F. ROMAIN, “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)”, in X., Zakenrecht, die Keure, 2005, 157-158. 394

Rb. Doornik 18 juni 1998, Bull. Ass. 1999, 691; Antwerpen, 4 januari 1999, Bull. Ass. 1999, 684, noot D. DE MAESENEIRE. 395

Rb. Hasselt 19 september 2002, RGDC 2003, 87. 396

N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 397

Gent 7 maart 1967, RW 1967-68, 348, bekrachtigd door Cass. 14 juni 1968, RW 1968-69, 405; JT 1968, 472; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, RGAR 1969, 8177, noot R.O. DALCQ; Brussel 26 april 1969, JT 1969, 440; Gent 13 januari 1970, JT 1970, 394; RGAR 1970, 8458; Gent 25 februari 1972, RW 1971-72, 2031; Rb. Antwerpen 5 maart 1965, T.Aann. 1970, 19; Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481; Rb. Brussel 22 september 1970, JT 1970, 729. 398

Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177; Arr. Cass. 1968, 1247; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN; JT 1968, 472; RW 1968-69, 405; RGAR 1969, nr. 8177, noot R.O. DALCQ; T.Aann. 1969, 15, noot G. BRICMONT en Cass. 13 maart 1987, Pas. 1987, I, 834, Arr.Cass. 1986-87, 920, RW 1987-88, 22, RGAR 1989, nr. 11451.

Page 100: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 94 -

de hinder hem niet kan worden toegerekend. De overlast veroorzaakt door de aannemer of de

architect is aan de bouwheer toerekenbaar daar deze de beslissing tot bouwen heeft

genomen.399 Aldus kan de hinder in verband worden gebracht met een daad van de

bouwheer.400 Uit dit alles vloeit voort dat de bouwheer de gevolgen dient te dragen van de fout

van zijn aannemer of architect die de burenhinder heeft veroorzaakt. De bouwheer die in

solidum veroordeeld werd met de aannemer of voorlopig alleen veroordeeld werd op basis van

de abnormale burenhinder, kan verhaal uitoefenen t.a.v. de aannemer/architect die een fout

beging. Dit verhaal is gesteund op de aquiliaanse verantwoordelijkheid: de bouwheer is

gesubrogeerd in de rechten van de derde bij toepassing van artikel 1251, 3° BW of op basis van

artikel 1382 BW. Deze vordering in vrijwaring kan de vordering van het slachtoffer gebaseerd

op artikel 544 BW echter niet vertragen.401 Indien de bouwheer veroordeeld wordt tot

compensatie doch de burenhinder in wezen aan de aannemer of architect te wijten was, kan

deze evenwel een regresvordering instellen.402

4. Schade en causaal verband

193. Effectieve materiële schade is geenszins vereist. Een foutief gebruik van een goed, of een

louter psychologische schade kunnen voldoende zijn voor de rechter om tot overlast te

beslissen.403

194. Ook dient er een causaal verband te bestaan tussen de niet-foutieve gedraging, nl. het

gebruik van het erf of de uitgevoerde werken, en de bovenmatige hinder.404

C.2. Compensatie

195. Het verbreken van het evenwicht ligt aan de oorsprong van de vergoedingsplicht wegens

burenhinder. De compensatie die hieraan tegemoet moet komen, is er met andere woorden op

gericht om dit evenwicht opnieuw te herstellen. In tegenstelling tot bij de foutaansprakelijkheid

399

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 267. 400

In dezelfde zin: R. DERINE, overzicht (1965-68), TPR 1969, 701, nr. 20. 401

I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en

expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 101. 402

W. GOOSSENS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS

(red.) e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 709; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 99. 403

Cass. 19 oktober 1972, Pas. 1973, I, 177. 404

Cass. 18 januari 1990, Arr.Cass.1989-90, 659.

Page 101: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 95 -

op basis van de artikelen 1382-1383 BW is er bij de foutloze burenhinder geen volledige

vergoeding, maar slechts een compensatie verschuldigd.

C.3 Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer

196. In principe is dus de aannemer enkel aansprakelijk voor zijn eigen fout jegens derden en

zijn contractant. De foutloze aansprakelijkheid geldt, behoudens contractuele afwijking, niet

voor de aannemer.405 De bouwheer kan wel de aansprakelijkheid krachtens artikel 544 BW

contractueel overdragen aan de aannemer. Dit moet geschieden bij een ondubbelzinnig beding,

dat in het voordeel van de aannemer moet geïnterpreteerd worden. Een clausule, waarin

afgeweken wordt van de gebruikelijke aansprakelijkheidsregels en waarin de foutloze

aansprakelijkheid ten laste gelegd wordt van de aannemer, moet expliciet en ondubbelzinnig

zijn. De andere contractpartij moet duidelijk zien dat de betrokken clausule afwijkt van het

gemene recht.406

De aannemer zal de bouwheer moeten vrijwaren wanneer hij, bij overeenkomst, jegens de

bouwheer de verplichting op zich heeft genomen om de gehele aansprakelijkheid en alle

risicio’s van de aanneming ten laste te nemen, zelfs buiten elke fout.407 De eis in terugbetaling

of in vrijwaring ingesteld door de bouwheer tegen de aannemer is niet gesteund op de artikelen

1382 of 544 Bw, maar wel op de aannemingsovereenkomst.408 De schadelijder zelf dient zich

evenwel te richten tot de eigenaar-bouwheer. Het afwentelingsbeding opgenomen in de

aannemingsovereenkomst gesloten tussen de bouwheer-eigenaar en de aannemer is immers in

de regel niet tegenstelbaar aan de schadelijder.409

Vaak wordt bedongen dat de aannemer een verzekering alle bouwplaatsrisico’s dient af te

sluiten, die ook de aansprakelijkheid dekt inzake artikel 544 BW van de bouwheer. Deze

405

Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1049; Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177; Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915. 406

Cass. 31 oktober 1975, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN; Bergen 8 januari 1985, TBH 1985, 641, noot P. RIGAUX; Brussel 11 februari 1970, T.Aann. 1974, 104, noot Y. HANNEQUART; Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot Ph. MATHEÏ; Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1737; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 274; M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 66. 407

Cass. 29 mei 1975, Arr. Cass. 1975, 1033. 408

Brussel 14 september 1967, T. Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE. 409

I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en

expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 98; S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht.

Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 29; Rb. Leuven 27 februari 1968, RW 1971-72, 278; Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902.

Page 102: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 96 -

clausule legt de aannemer de verplichting op om deze verzekering aan te gaan, maar betekent

niet dat hijzelf aansprakelijk is voor de abnormale burenhinder.410

D. Immuniteit van de aannemers wordt in vraag gesteld

197. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie411 dat aannemers niet kunnen gehouden

zijn tot compensatie wegens schuldloze burenhinder. Ook lagere rechtspraak412 en rechtsleer413

is stevig in deze zin gevestigd. Het Hof van Cassatie veronderstelt voor burenhinder het bestaan

van naburige goederen waartussen een evenwicht bestaat. De aannemers blijven immers

410

M. SCHOUPS en C. DE SMEDT – QUINTELIER, “Aanneming en aansprakelijkheid”, in S. SROKA en F. JUDO (Eds.), Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier, 2006, 67. 411

Cass. 28 januari 1965, Pas. 1965, I, 521, conclusive Advocaat Generaal MAHOUX, RW 1964-65, 2117, noot C.C., Ann. Not. Enr. 1965, 98, noot P. MAHILLON, JT 1965, 259, noot M.-A. FLAMME, RGAR 1965, nr. 7420, noot R.O. DALCQ, Rev. Prat. Not. 1965, 85; Cass. 14 juni 1968, Pas. 1968, I, 1177, Arr.Cass. 1968, 1247, RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, JT 1968, 472, RW 1968-69, 405, RGAR 1969, nr. 8177, noot R.O. DALCQ, T.Aann. 1969, 15, noot G. BRICMONT; Cass. 29 mei 1975, Pas. 1975, I, 934, Arr.Cass. 1975, 1033, RW 1975-76, 915; Conclusie Advocaat Generaal KRINGS bij Cass. 20 maart 1980, Pas. 1980, I, 891. 412

Gent 1 juni 1961, RW 1961-62, 743; Brussel (verenigde kamers) 19 februari 1963, JT 1963, 265, noot R.O. DALCQ; Brussel 24 februari 1964, Ann. Not. Enr. 1964, 241, noot P. MAHILLON; Gent 9 maart 1965, RW 1964-65, 2131; Brussel 2 mei 1967, Pas. 1967, II, 275; Gent 13 juni 1967, Res Jura Imm. 1967, 349; Brussel 14 september 1967, T.Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE; Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10; Gent 9 mei 1968, Pas. 1968, II, 218; Brussel 11 februari 1970, T. Aann. 1974, 103, noot Y. HANNEQUART; Brussel 24 maart 1971, Res Jura Imm. 1971, 165; Brussel 15 mei 1972, Pas. 1972, II, 147; Brussel 11 december 1973, RW 1974-75, 423; Gent 23 december 1974, RGAR 1976, nr. 9678, noot F. GLANSDORFF; Brussel 30 december 1977, RGAR 1979, nr. 10063, noot R.O. DALCQ; Brussel 18 januari 1979, JT 1979, 249; Brussel 11 mei 1982, RW 1983-84, 2823; Luik 7 oktober 1982, Res Jura Imm. 1983, 73; Luik 23 mei 1984, Jur. Liège 1984, 573; Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10; Luik 8 oktober 1986, Rev. Rég. Dr. 1986, 410; Brussel 25 februari 1988, T. Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY; Gent 2 februari 1998, T.Aann. 1999, 69; Rb. Brussel 9 maart 1965, JT 1966, 27; Rb. Brussel 22 februari 1966, Res Jura Imm. 1966, 62; Rb. Brugge 24 februari 1966, Res

Jura Imm., 1966, 161; Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481, noot M.-A. Flamme; Kh. Antwerpen 5 oktober 1966, RW 1966-67, 898; Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902; Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40, noot K. VERBERNE; Rb. Brussel 10 november 1970, De Verz. 1972,1288, noot R.B.; Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563; Kh. Verviers 13 mei 1971, Jur. Liège 1971-72, 166; Rb. Luik 29 februari 1972, RGAR 1972; Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot P. MATHEÏ; Kh. Tongeren 13 januari 1977, TBH 1977, 401; Kh. Antwerpen 13 januari 1977, T. Aann. 1978, 33, noot K. VERBERNE; Rb. Antwerpen 25 november 1977, RW 1977-78, 1579; Rb. Dendermonde 27 mei 1980, Rechtspraak BFE 1981, 10; Rb. Bergen 23 april 1985, Pas. 1985, III, 56; Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559; Rb. Luik 30 januari 1996, T. Aann. 1996, 223, noot B. VAN LIERDE. 413

G. BAERT, Bestendig handboek privaatrechtelijk bouwrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 7; J. DABIN, “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage”, noot bij Cass. 6 april 1960, RCJB 1977, 121-123; R.O. DALCQ en G. SCHAMPS, “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi delictuelle (1987-1993)”, RCJB 1995, 579-580; R. DERINE, “Hinder uit nabuurschap”, TPR 1983, 272 ev.; M. DEVROEY, noot bij Rb. Antwerpen 25 november 1977, T. Aann. 1980, 218; M.-A. FLAMME, noot bij Cass. 28 januari 1965, JT 1965, 259; F. GLANSDORFF, Chronique (1965-1968), JT 1968, 2; J. H. HERBOTS en C. PAUWELS, “Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten (1982-1987), TPR 1989, 1353-1354; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 1737; I. OPDEBEECK, “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 97; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, II, Leuven, 1997-98, 240.

Page 103: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 97 -

vreemd aan de rechtsbanden die onstaan uit nabuurschap, en kunnen dus het evenwicht niet

verbreken. De stelling dat de aannemer vreemd blijft aan de banden van nabuurschap heeft

niet alleen tot gevolg dat de aannemer niet kan worden aangesproken wegens burenhinder,

maar tevens dat de aannemer zelf geen vordering wegens burenhinder kan instellen.414 De

schadelijdende buur moet zijn vordering op basis van artikel 544 BW richten tot de bouwheer-

eigenaar. De aannemers blijven wel aansprakelijk op grond van artikel 1382-1383 BW ingeval

van een foutief gedrag. Maar ook de bouwheer zal zich in bepaalde omstandigheden

(bijvoorbeeld in het geval er contractuele bedingen zijn die de aansprakelijkheid wegens

burenhinder verschuiven naar de aannemer) kunnen verhalen op de aannemer.415 Wanneer de

aannemer door zijn persoonlijke fout contractueel of buitencontractueel de door de eigenaar-

bouwheer verschuldigde compensatie heeft doen onstaan of heeft verzwaard, dan zal de

aannemer op zijn beurt gehouden zijn jegens de bouwheer. Hoewel de aannemer niet

aansprakelijk kan gesteld worden op grond van artikel 544 BW, zal hij gehouden zijn de

bouwheer te vrijwaren wanner hij door zijn persoonlijke fout voor de eigenaar de verplichting

heeft meegebracht een compenserende vergoeding te betalen of deze heeft vergroot.416

198. Het is geenszins evident om de immuniteit van de aannemer inzake burenhinder in twijfel

te trekken. De rechtspraak en de rechtsleer zijn immers overweldigend unaniem.417 Bovendien

lijkt de cassatierechtspraak onwrikbaar vast te staan. De recente rechtsleer laat evenwel enkele

meer dissidente stemmen horen.

Is de aannemer zo vreemd aan de banden van nabuurschap als men klassiek pleegt te

beweren? Aannemers kunnen volgens het Hof gedurende de werken wel bewaarders zijn in de

zin van artikel 1384 BW.418 Is het dan zo evident om te stellen dat de aannemer gedurende de

werken geen attribuut van het eigendomsrecht uitoefent? Auteurs zoals Bouflette419, Dalcq420,

Mostin421 en Vandenberghe422 oordelen dat de aannemer niet vreemd is aan de banden van

414

Brussel 25 februari 1988, T.Aann. 1992, 278, noot J. WÉRY. 415

Zie supra: Overdracht van deze aansprakelijkheid t.o.v. de aannemer. 416

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 292. 417

Na het cassatiearrest van 28 juni 1965 is er slechts één gepubliceerd vonnis waarbij de aannemer wordt veroordeeld wegens burenhinder: Rb. Brussel 14 april 1983, T. Aann. 1985, 19. Het vonnis werd bovendien hervormd in hoger beroep (Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10). 418

Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748; Cass. 28 april 1983, RW 1983-84, 1699; Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERINE; Cass. 9 juni 1983, RW 1983-84, 437; 419

S. BOUFLETTE, “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation”, in Contrainte,

limitation et atteinte à la propriété, Luik, Larcier, 2005, 234-236. 420

R.O. DALCQ, “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi délictuelle (1980-86)”, RCJB 1987, 622. 421

C. MOSTIN, Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 75-76.

Page 104: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 98 -

nabuurschap. Cornelis423 schrijft dat deze problematiek in concereto dient onderzocht te

worden, maar dat men alvast in het algemeen niet zomaar de aansprakelijkheid van de

aannemer kan uitsluiten. Ook volgens Stijns en Vuye lijkt de algemene stelling dat de aannemer

vreemd is aan de banden van nabuurschap niet houdbaar. De vraag of iemand al dan niet een

attribuut van het eigendomsrecht uitoefent is immers veeleer een feitenkwestie, dan wel een

princiepsvraag. De rechter moet nagaan of de aannemer, op het ogenblik dat de hinder werd

veroorzaakt, al dan niet beschikte over een feitelijk attribuut van het eigendomsrecht.424 Hieruit

zal blijken dat de ene aannemer de andere niet is en dat het takenpakket van de aannemer van

cruciaal belang zal zijn. Een aannemer van ruwbouwwerken kan, in tegenstelling tot

bijvoorbeeld een loodgieter of elektricien, voor een langere periode bepaalde rechten laten

gelden op het onroerende goed, en oefent zodoende een attribuut van het eigendomsrecht

uit.425 Enkel het voorhanden zijn van een vreemde oorzaak kan de aannemer met een band van

nabuurschap aan wie de hinder toerekenbaar is bevrijden van zijn aansprakelijkheid.426

Vanuit consistentiedrang wordt er in de rechtsleer gepleit voor een herziening van deze

rechtspraak door het Hof van Cassatie. Of het Hof deze strekking in de rechtsleer zal opvolgen

en de immuniteit van de architecten en aannemers zal opheffen, blijft een open vraag. Ook de

lagere rechtspraak blijft nog steeds niet in deze zin te oordelen. Nu de rechtspraak van het Hof

evenwel meer en meer de klemtoon legt op het daderschap van de hinder, komt deze

immuniteit echter zwaar onder vuur te staan.427

E. Immuniteit van de architecten, ingenieurs en studiebureaus

199. Zoals bij de aannemers, wordt klassiek gesteld dat architecten en ingenieurs niet

aansprakelijk zijn wegens foutloze burenhinder. Architecten, ingenieurs en studiebureaus zijn

422

H. VANDENBERGHE, Goederenrecht, Leuven, Fonteyn-Wouters, 2004, 91-93. 423

L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, I, Antwerpen, Maklu, 1989, 676 ev. 424

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 297. 425

Een loodgieter die een lekkende kraan komt herstellen of een elektricien die de alarminstallatie komt nakijken, blijven vreemd aan de banden van nabuurschap. De aannemer van ruwbouwwerken kan daarentegen bepaalde rechten laten gelden op het onroerend goed en dit gedurende een vrij lange periode. Zo heeft hij het recht op toegang, het recht om de opdracht uit te voeren, het recht om zijn materiaal te stapelen op de werf, het recht om te voorzien in een klein onderkomen voor werklieden, oefent hij de werfpolitie uit en kan hij de toegang tot de werf ontzeggen aan onbevoegden. 426

Cass. 24 april 2003, Pas. 2003, I, 870; Antwerpen 31 januari 1990, De Verz. 1990, 578, noot D. VAN ORSHOVEN; J. KOKELENBERG, Th. VAN SINAY en H. VUYE, “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht (1980-1988)”, TPR 1989, 276. 427

C. BAEKELAND, “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het hof van Cassatie zich niet inhaar eigen vingers?”, TBBR 2009, 291-294; N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura

Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368.

Page 105: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 99 -

immers vreemd aan de relaties van nabuurschap. Wanneer de architect tegelijk de

hoedanigheid heeft van bouwheer – en aldus een attribuut van het eigendomsrecht uitoefent –

dan kan hij in deze laatste hoedanigheid wel worden aangesproken wegens burenhinder.

Architecten, ingenieurs en studiebureaus kunnen wel veroordeeld worden wegens fout. Hun

veroordeling wegens fout, sluit niet uit dat de bouwheer tevens veroordeeld wordt op basis van

artikel 544 BW wanneer de hinder bovenmatig is.

200. Zelfs mocht de rechtspraak de klassieke stelling dat de aannemer vreemd blijft aan de

banden van nabuurschap verlaten, heeft dit geen gevolgen ten opzichte van de architect. De

architect oefent immers op geen enkel moment, ook niet wanneer hij zijn toezichtsopdracht

uitoefent, een attribuut van het eigendomsrecht uit.428

F. Verhouding artikel 1382 BW en artikel 544 BW

201. Heeft het slachtoffer van burenhinder de keuze tussen de aquiliaanse aansprakelijkheid en

de evenwichtsleer? Of moet het slachtoffer één van deze twee wegen kiezen? Of mag het

slechts de vordering op grond van artikel 544 BW inroepen indien dit niet gaat op grond van

artikel 1382 BW? M.a.w., is de vordering op grond van artikel 544 BW subsidiair t.o.v. de

vordering op grond van artikel 1382 BW?

Het antwoord op deze vraag is van tweevoudig belang. Het slachtoffer van burenhinder moet

immers niet aantonen dat de dader enige fout heeft begaan, wat in het geval van de

aquiliaanse aansprakelijkheid wel zo is. Dit bewijs is vaak moeilijk te leveren. Daar tegenover

staat evenwel dat de vergoeding die men kan verkrijgen via art. 544 B.W. kleiner is dan die op

grond van art. 1382 B.W. Het slachtoffer van burenhinder heeft immers slechts recht op een

“compensatie”, een herstel van het evenwicht, en niet op een integrale vergoeding.

In een cassatiearrest van 27 september 1973 werd dit subsidiair karakter duidelijk

afgewezen.429 De vordering op grond van art. 544 B.W. heeft een autonoom karakter, en het

slachtoffer van bovenmatige hinder is dus vrij in zijn keuze. Hij kan zijn vorderingen op beide

gronden laten steunen, of de ene vordering ondergeschikt maken aan de andere, of slechts één

van beide instellen. Het is ook zo dat indien een eiser zijn vordering in eerste aanleg heeft

gesteund op art. 1382 B.W., hij zijn vordering in hoger beroep kan laten steunen op art. 544

B.W., en omgekeerd. Er is hier dan geen sprake van een nieuw rechtsmiddel, vermits de

428

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 309-310. 429

Cass. 27 september 1973, Arr. Cass. 1974, 98, Pas. 1974, I, 89.

Page 106: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 100 -

feitelijke grondslag voor de vordering niet wordt gewijzigd. Beide vorderingen bestaan dus

autonoom en parallel naast elkaar.430

G. Toepassingen

202. Er bestaat evenwel niet zoveel rechtspraak die zich baseert op grond van artikel 544 BW

voor het vaststellen van de aansprakelijkheid voor schade aan nutsleidingen. Kennelijk zijn de

benadeelden veeleer geneigd de foutaansprakelijkheid op grond van artikel 1382 BW in te

roepen als vorderingsgrond.431

Beschadiging van een ondergrondse gasleiding of elektriciteitskabel door aannemer (artikel

1382 BW) – hinder tussen naburen (artikel 544 BW)

Bergen 24 juni 1996, JLMB 1997, 390

203. De werken die de bouwheer laat uitvoeren en die, zelfs zonder enige fout van hem, een

breuk van de waterleiding veroorzaken, vormen een burenhinder die hem verplicht zijn buurt

te vergoeden, zelfs al is de schade te wijten aan de fout van de aannemer. Niets belet de

samenloop van de aansprakelijkheid wegens een aquiliaanse fouten, ten laste van de aannemer

en de foutloze aansprakelijkheid wegens burenhinder, ten laste van de bouwheer. De

aannemer die een fout heeft begaan, die aan de oorsprong ligt van het feit dat het verstoord

evenwicht tussen de buren de normale ongemakken uit nabuurschap overschrijdt, is gehouden

de eigenaar-bouwheer te vrijwaren.

Vredegerecht van Torhout 2 december 1997432

204. Een gasverdeler die het recht heeft om leidingen in de openbare weg te hebben, dient

beschouwd te worden als een buur in de zin van artikel 544 BW. In deze zaak wordt tegenover

de gasmaatschappij, die eigenaar is van de ondergrondse gasleiding, overmatige hinder

veroorzaakt door de eigenaar van de aanpalende grond, wanneer deze laatste werken laat

uitvoerden waarbij een gasleiding wordt afgerukt. Een aannemer die nalaat de nodige

veiligheidsmaatregelen te nemen zoals voorzien in artikel 51 KB van 26 juni 1971 en de

gasleiding beschadigt, begaat een fout in de zin van artikel 1382 BW. In deze zaak heeft de

gasmaatschappij enkel de aannemer, en niet de buur in gebreke gesteld, op grond van artikel

1382 BW voor de door de gasmaatschappij geleden schade.

430

N. LUCAS, “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368. 431

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 149. 432

Vred. Torhout 2 december 1997, Iuvis 1998, 916.

Page 107: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 101 -

205. Evenwel kan de opdrachtgever van de werken op grond van art. 544 BW en de aannemer

op grond van art. 1382 BW aangesproken worden tot vergoeding van schade voortvloeiend uit

de beschadiging van de ondergrondse kabel en zij kunnen in solidum aansprakelijk worden

gesteld.433

Rechtbank van Koophandel te Kortrijk 4 oktober 1999434

206. De aannemer heeft door werken uit te voeren zonder de naleving van zijn

raadplegingsverplichting zoals voorzien in art. 260, § 1 ARAB en art. 192 AREI een

elektriciteitskabel beschadigd. De kabeleigenaar heeft het recht om kabels in de ondergrond te

plaatsen zowel op het privaat als op het openbaar domein. Wordt de kabel beschadigd, dan kan

de elektriciteitsmaatschappij die eigenaar is van de beschadigde kabel de aannemer

aanspreken op grond van artikel 1382 BW, maar hij kan zich ook beroepen op artikel 544 BW

ten aanzien van de eigenaar van de grond. Het veroorzaken van een kabelschade behoort niet

tot de normale hinder tussen naburen. De eigenaar-bouwheer en de aannemer die de werken

heeft uitgevoerd, zijn in solidum gehouden de schade aan de ondergrondse kabel te vergoeden.

Rechtbank van eerste aanleg te Brussel 11 februari 1994435

De aannemer voert grondwerken uit waardoor grondverzakkingen ontstaan en hierdoor wordt

een gasleiding beschadigd. Volgens de rechtbank kan de aannemer niet verplicht worden op

grond van art. 544 B.W. het verbroken evenwicht te herstellen, daar hij vreemd is aan de

rechtsbanden die voortspruiten uit de nabuurschap. De Rechter wijst de vordering op grond

van burenhinder tegen de aannemer af. Dit evenwicht moet hersteld worden door de

bouwheer die evenwel, krachtens een contractueel beding, de aannemer kan doen instaan voor

de compensatie jegens hem.

Toerekenbaarheid – oorzakelijk verband - bewaarder

Rechtbank van eerste aanleg van Bergen 9 mei 1979436

:

207. Het betreft één van de weinige vonnissen waar expliciet wordt ingegaan op het vereiste

van de toerekenbaarheid. De feiten waren de volgende: ten gevolge van een onvoorspelbare

grondverschuiving was een gasleiding lek geslagen, hetgeen aanleiding had gegeven tot een

ontploffing met zware schade. Dat dergelijke schade de maat van de gewone lasten van

433

Zie: Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2005, 1326; Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2004, 1341. 434

Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2004, 1326. 435

Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559. 436

Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9.

Page 108: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 102 -

nabuurschap overstijgt zal niemand betwijfelen. In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld

dat de overlast niet toerekenbaar is aan de gasmaatschappij en de betrokken gasmaatschappij

ging dus vrijuit. De rechtbank oordeelt immers dat er geen enkel oorzakelijk verband bestaat

tussen de rechten die de gasmaatschappij bezit en uitoefent en de schade, daar deze schade

haar oorzaak vindt in de grondverschuiving van een terrein waarop zij geen rechten uitoefent.

Aldus herleidt de rechtbank het vereiste van de toerekenbaarheid ten onrechte tot het vereiste

van een oorzakelijk verband. Volgens Stijns en Vuye437 zou men – indien men het vereiste van

een oorzakelijk verband toepast – niet kunnen beslissen dat de gasmaatschappij niet

compensatieplichtig is. De schade zou immers zich niet hebben voorgedaan zoals ze in concreto

heeft voorgedaan indien de gasmaatschappij op die plaats geen gasleiding had gelegd waarop

ze haar rechten uitoefent. De juiste oplossing volgens Stijns en Vuye438 is de volgende. De

gasmaatschappij is wel degelijk titularis van een attribuut van het eigendomsrecht als eigenaar

van de leidingen. Bovendien is de maatschappij bewaarder van de leidingen. In beginsel kan de

hinder ten gevolge van de ontploffing dan ook aan de gasmaatschappij worden toegerekend.

De bewaarder kan wel aan zijn aansprakelijkheid ontsnappen door aan te tonen dat de schade

te wijten is aan een vreemde oorzaak, bijvoorbeeld overmacht of een daad van een derde.

437

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 272. 438

S. STIJNS en H. VUYE, Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder, Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 272.

Page 109: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 103 -

2.5. Strafrechtelijk

A. Penale sancties in sectorspecifieke regelgeving

208. Op het niet naleven van sommige verplichtingen en op het (al dan niet opzettelijk)

schenden van sommige ondergrondse nutsvoorzieningen worden door bijzondere wetten

strafrechtelijke sancties voorzien.

Artikel 27 van de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening voorziet in bijzondere

sancties. Zo zijn de bepalingen van de artikelen 523, 524 en 525 van het Strafwetboek439 van

toepassing op feiten van gedeeltelijke of gehele vernieling van machines of inrichtingen voor de

voortbrengst, de omzetting, het vervoer, de bezorging en de benutting van elektrische energie

en op feiten van verhinderen van of opzettelijke aanslag op het vervoer van elektrische energie

op de wettelijke toegelaten lijnen en netten. Zij die, bij gebrek aan voorzorg, zonder opzet

machines of inrichtingen voor de voortbrengst, de omzetting, de bezorging en de benuttiging

van elektrische energie vernielen of beschadigen of die het vervoer daarvan op de wettelijk

toegelaten lijnen en netten verhinderen of stremmen, gestraft worden met de bij artikel 563

van het Strafwetboek440 bepaalde straffen”.

Gelijkaardige bepalingen komen ook voor in andere bijzondere wetten. Overeenkomstig artikel

19, derde lid van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en

andere door middel van leidingen zijn diegenen die een gasvervoerinstallatie opzettelijk

vernielen of beschadigen, strafbaar overeenkomstig de wanbedrijven in artikel 523 en artikel

525 van het Strafwetboek.

439

Artikel 523 Sw.: “Hij die een machine vernielt, die aan een ander toebehoort en bestemd is voor voortbrenging, omzetting of verdeling van drijfkracht of voor het verbruik ervan voor andere dan louter huishoudelijke doeleinden, wordt veroordeeld tot gevangenisstraf van vijftien dagen tot drie jaar en tot geldboete van vijfhonderd euro. Vernieling bestaat zodra de werking van de machine geheel of ten dele verhinderd is, onverschillig of het feit de aandrijvende dan wel de aangedreven toestellen betreft”. Artikel 524 Sw. werd opgeheven bij artikel 13 wet 31 oktober 1930, BS 20-21 oktober 1930. Artikel 525 Sw.: “Wanneer de feiten, in de twee vorige artikelen omschreven, gepleegd worden in vereniging of in bende en met behulp van gewelddaden, feitelijkheden of bedreigingen, worden de schuldigen gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar. De hoofden en de aanstokers worden veroordeeld tot opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar en tot geldboete van vijfhonderd euro tot vijfduizend euro. 440

Artikel 563 Sw.: “Met geldboete van vijftien euro tot vijfentwintig euro en met gevangenisstraf van een dag tot zeven dagen of met een van die straffen alleen wordt gestraft: 1° […], 2° Zij die stedelijke of landelijke afsluitingen, uit welke materialen ook gemaakt, opzettelijk beschadigen, 3° Daders van feitelijkheden of lichte gewelddaden, mits zij niemand gewond of geslagen hebben en mits de feitelijkheden niet tot de klasse van de beledigingen behoren; in het bijzonder zij die opzettelijk, doch zonder het oogmerk om te beledigen, enig voorwerp op iemand werpen dat hem kan hinderen of bevuilen”.

Page 110: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 104 -

B. Le criminel tient le civil en état

Het is mogelijk dat de foutieve gedraging (contractueel of buitencontractueel) tevens een

misdrijf uitmaakt. Een strafrechtelijk misdrijf is een gedraging die door de wet met een straf

gesanctioneerd is. Een misdrijf is een overtreding van een rechtsnorm en maakt dus steeds een

fout uit in de zin van art. 1382 BW. Omgekeerd geldt deze regel niet. Als een misdrijf schade

berokkent aan het slachtoffer, dan heeft deze recht op een schadevergoeding op grond van

artikel 1382 BW. Het misdrijf maakt dan de fout uit die recht geeft op een schadevergoeding.

Voor de beoordeling van de fout maakt de rechtspraak geen onderscheid tussen de

strafrechtelijke en de aquiliaanse fout: in beide gevallen geldt als regel dat de lichtste fout in

aanmerking moet worden genomen.441

209. De schadelijder kan de burgerlijke rechter aanspreken of een burgerlijke vordering

instellen bij de strafrechter, tijdens het vooronderzoek of voor het vonnisgerecht. Als het

openbaar ministerie een misdrijf niet vervolgt, kan de benadeelde zelf de strafvordering

instellen. Artikel 161 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat de rechtbank, indien de

beklaagde schuldig bevonden wordt aan een misdrijf dat onder haar bevoegdheid valt, bij

hetzelfde vonnis de straf uitspreekt en beslist over de vorderingen tot teruggave en tot

schadevergoeding. Deze bepaling houdt alleen verband met de regel van artikel 4, eerste lid

V.T.Sv, krachtens dewelke de burgerlijke rechtsvordering terzelfdertijd en voor dezelfde

rechters kan vervolgd worden als de strafvordering. Zij kan ook afzonderlijk vervolgd worden, in

dat geval is zij geschorst, zolang niet definitief is beslist over de strafvordering die vóór of

gedurende de burgerlijke rechtsvordering is ingesteld.442 Dit is het adagium ‘le criminel tient le

civil en état’.

Het adagium ‘le criminel tient le civil en état’ is gebaseerd op het voorgaande artikel. Op basis

van dit adagium kan er geen uitspraak worden gedaan over de burgerlijke vordering, zolang er

geen uitspraak is in de strafzaak, wanneer een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld. Opdat dit

adagium evenwel uitwerking zou krijgen, is vereist dat de strafvordering effectief werd

ingesteld, hetzij ingevolge het openen van een gerechtelijk onderzoek op vordering van de

Procureur des Konings of ingevolge een klacht met burgerlijke partijstelling, hetzij ingevolge

een rechtstreekse dagvaarding voor de strafrechter door de Procureur des Konings of de

441

C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 270. Zie algemeen: L. CORNELIS, Beginselen van het Belgisch buitencontractueel

aansprakelijkheidsrecht. De onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744. 442

L. HUYBRECHTS, “Gesplitste uitspraak over straf en schuld in correctionele en politiezaken: verleden, heden en toekomst”, T.Strafr. 2000, 72.

Page 111: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 105 -

burgerlijke partij, zodat er geen schorsing is wanneer de zaak slechts het voorwerp uitmaakt

van een opsporingsonderzoek.443

Het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg in de zin van art. 418 en volgende Sw. stemt

overeen met de nalatigheid of onvoorzichtigheid in de zin van art. 1383 B.W.444 Dus ook in het

geval van beschadiging van ondergrondse leidingen en kabels, wordt het strafrechtelijk misdrijf

van onvrijwillige slagen en verwondingen gelijkgesteld met de civiele fout in de zin van de

artikelen 1382 - 1383 BW445, namelijk de onvoorzichtigheid vormt een van de constitutieve

elementen van de strafrechtelijke inbreuk, bestaande uit het door gebrek aan voorzorg

onvrijwillig een ondergrondse kabel of leiding te hebben beschadigd446.447

C. Vonnis van de Correctionele rechtbank te Doornik van 22 februari 2010

210. In het kader van beschadiging aan kabels en leidingen en de eventuele gevolgschade, is

het mogelijk dat de foutieve gedraging ook een misdrijf uitmaakt. Daarom wil ik het vonnis

inzake de gasramp in Gellingen448 van de strafrechter te Doornik449 van 22 februari 2010450 als

voorbeeld van zo’n strafzaak nader bespreken.

Zoals reeds vermeld was er op 30 juli 2004 ingevolge graafwerkzaamheden een gasexplosie

waarbij 24 doden en 132 gewonden waren. Er zijn door verschillende actoren bij het

bouwproces fouten gemaakt, die ook een misdrijf uitmaken: onopzettelijk doden en

onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel451.

Er waren 14 beklaagden in deze strafzaak.452 De meesten werden vrijgesproken, maar deze zal

ik niet allemaal uitvoerig bespreken. Ik beperk mij voor de vrijspraken tot de

gasnetwerkbeheerder S.A.453 Fluxys en de bouwheer S.A. Husqvarna Belgium en de drie

veroordeelden: de architect E. Persoons, de werfleidier K. Dewaele en het aannemersbedrijf

S.A.Tramo.

443

Cass. 16 mei 2003, NJW 2003, 1399; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 203. 444

Cass. 26 oktober 1990, Arr.Cass. 1990-91, 244. 445

Cass. 12 december 1968, Pas. 1969, I, 353. 446

Kh. Veurne 24 oktober 1979, BFE 1981, afl. 15 B, 22. 447

M. NEUT, “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 52. 448

Frans: Ghislenghien. 449

Frans: Tournai. 450

Niet gepubliceerd, maar in de bijlage kan je een kopie van het vonnis vinden. 451

Artikel 418 Sw. ev. 452

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 35. 453

Société anonyme, S.A. (Nederlands: naamloze vennootschap, nv).

Page 112: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 106 -

211. De hoofdbeklaagde op grond van artikel 1384, eerste lid BW, namelijk de

gasnetwerkbeheerder S.A. Fluxys, werd niet schuldig bevonden. Hiermee gaat de strafrechter

lijnrecht in tegen hetgeen wat het Openbaar Ministerie vorderde. De rechtbank heeft

geoordeeld dat het niet de taak was van Fluxys om te controleren of de veiligheidsmaatregelen

op het terrein waren nageleefd.454 Ook was Fluxys niet op de hoogte gebracht van de

beschadiging van de leiding, zodat ze onwetend de druk van de leiding verhoogden, met de

rampzalige gevolgen van dien. Zo heeft de strafrechter te Doornik geoordeeld dat aan Fluxys

geen enkel verzuim of gedrag kan verweten worden dat overeenstemt met een inbreuk op een

bepaalde rechterlijke norm die in causaal verband staat met de schade.455

S.A. Husqvarna Belgium, het bedrijf dat nog enkele jaren geleden Diamant Board heette, was

bezig met het bouwen van een nieuwe vestiging in Gellingen. Volgens de rechter maakte deze

bouwheer zich enkel schuldig aan inbreuken op reglementen, maar deze inbreuken stonden

niet in causaal verband met de schade.456 De bouwheer Husqvarna wordt dus vrijgesproken en

krijgt geen straf.457

212. Drie andere beklaagden werden wel schuldig bevonden aan onopzettelijke doodslag en

onopzettelijke slagen en verwondingen wegens gebrek aan voorzorg en voorzichtigheid: de

architect, de werfleider en het aannemersbedrijf.

Volgens de strafrechter te Doornik schoot de architect E. Persoons tekort als adviseur van de

verschillende partijen op de werf en van de bouwheer. Zo stemde hij zonder voorbehoud in

met de stabiliseringswerken met een zware machine. Voorheen waren er al werkzaamheden op

het terrein uitgevoerd en de bodem was afgegraven, dus de architect had moeten beseffen dat

de leidingen niet meer zo diep zouden liggen en hij nam dus een te groot risico om er met een

grote graafmachine bovenop te gaan werken. Deze graafmachine raakte de ondergrondse

gasleiding, met het gekende incident tot gevolg.458 De architect kreeg van de strafrechter

opschorting van de uitspraak459 voor een periode van drie jaar, wat betekent dat hij wel

schuldig werd bevonden, maar geen concrete straf krijgt.460

Er werd geoordeeld dat de werfleider K. Dewaele ook een fout heeft gemaakt. De werfleider is

een werknemer van het aannemingsbedrijf Tramo zodat het bedrijf als aansteller ook

454

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 78. 455

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 94 en 256. 456

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 105-106. 457

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 114 en 256. 458

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 127. 459

Artikel 1, 1° Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 Juli 1974. 460

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 129 en 256.

Page 113: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 107 -

aansprakelijk is voor de fout van zijn aangestelde op basis van artikel 1384, derde lid BW. Het

aannemersbedrijf kreeg een boete van 165 000 euro, maar met uitstel461 van drie jaar.462

De persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer wordt beperkt door artikel 18 WAO463. Zo

is een werknemer slechts aansprakelijk in het geval van een grove, opzettelijke of een

herhaaldelijke lichte fout. De strafrechter heeft geoordeeld dat de opzichter K. Dewaele een

zware fout heeft begaan door voorafgaand de werken niet voldoende de ondergrondse

leidingen te situeren en dat hij geen werkelijke peilingen heeft laten uitvoeren.464 De werfleider

kreeg opschorting van de uitspraak voor een periode van vijf jaar.465 Hij werd dus schuldig

bevonden, maar kreeg geen concrete straf.

213. Evenwel ging het parket in beroep tegen dit vonnis. De inleidende zitting van het proces in

beroep over de gasexplosie in Gellingen vindt op 21 mei 2010 (om 9 uur) in het justitiepaleis

van Bergen plaats.466

461

Artikel 1, 2° Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 Juli 1974. 462

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 257. 463

Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 464

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 222-223. 465

Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 257. 466

“Inleidende zitting proces gasramp Gellingen op 21 mei”, Het Belang van Limburg, 6 april 2010, http://www.hbvl.be/nieuws/binnenland/aid917082/inleidende-zitting-proces-gasramp-gellingen-op-21-mei.aspx.

Page 114: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 108 -

2.7. Oorzakelijk verband

A. Conditio sine qua non

214. In het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht is vereist dat er tussen de fout of de

foutloze aansprakelijkheidsgrond en de schade een causaal verband bestaat. Het bestaan van

zo’n causaal verband moet bewezen worden door diegene die vergoeding vordert van de

geleden schade.467 Of een bepaalde fout of andere tot aansprakelijkheid aanleiding gevende

gebeurtenissen relevant zijn of niet voor het tot stand komen van de schade, wordt in de

meeste landen bepaald aan de hand van de conditio sine qua non-test. De vraag wordt gesteld

of de schade ook onstaan zou zijn zonder de betrokken fout, m.a.w. of deze laatste noodzakelijk

was voor het onstaan van de schade. Is het antwoord positief, dan heeft de fout niets te maken

met de schade en is zij causaal irrelevant. Bij een negatief antwoord blijkt de fout een

noodzakelijke voorwaarde te zijn voor de schade. Tussen fout en schade bestaat er dan een

samenhang die kan omschreven worden als feitelijk causaal verband. Meestal wijst de conditio

sine qua non test meerdere gebeurtenissen aan als een noodzakelijke voorwaarde voor

eenzelfde schadegeval, ook al hebben deze niet alle een gelijk belang gehad.

Het Belgische recht inzake causaliteit is bijzonder omdat het zich ertoe beperkt na te gaan of de

fout een condititio sine qua non, een noodzakelijke voorwaarde, was van het schadegeval. Wie

een fout begaat die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is aansprakelijk voor deze

laatste. Er wordt geen verder onderschaid gemaakt naargelang een noodzakelijke voorwaarde

een grotere of kleinere rol heeft gespeeld in het schadegeval. Ook fouten die slechts een

beperkte maar noodzakelijke rol hebben gespeeld in een schadegeval geven tot volledige

aansprakelijkheid aanleiding, ook al werden de gevolgen ervan mede bepaald door toevallige,

onvoorziene of abnormale gebeurtenissen. Alle noodzakelijke voorwaarden zijn, voor wat het

causaal verband betreft, equivalent. Men spreekt hier dan ook over de equivalentieleer.468

B. Bewijs op grond van vermoedens

215. Wie de uitvoerder van werken wil aanspreken voor de schade die door hem werd

veroorzaakt aan nutsleidingen, moet diens fout bewijzen. De fout van de aannemer kan worden

vastgesteld op grond van vermoedens overeenkomstig artikel 1353 BW, indien die gewichtig,

bepaald en met elkaar overeenstemmend zijn.469 Het oorzakelijk verband tussen deze fout en

467

M. VAN QUICKENBORNE, Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer, 2007, 61. 468

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 66-67. 469

Brussel 7 december 1992, Iuvis 1995, 433, noot P. BOUWENS.

Page 115: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 109 -

de schade moet bewezen worden.470 Het ontbreken van gegevens over de concrete aard van de

schade en het ontstaan ervan laat dan ook niet toe de aannemer aansprakelijk te stellen.471

216. Er bestaat veel rechtspraak over de aansprakelijkheid op grond van vermoedens in

verband met de beschadiging van ondergrondse nutsleidingen. Zo werd beslist dat wanneer

een telefoonkabel op een diepte van 0,6 m beschadigd wordt aangetroffen naast een

voorlopige elektriciteitskast, blijkt dat deze kast een ondergrondse aansluiting heeft waarvoor

een punt diende gegraven te worden tot 0,6 m en niemand anders werken heeft uitgevoerd, er

voldoende gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens aanwezig zijn

om te besluiten dat de elektriciteitsverdeler verantwoordelijk is voor de toegebrachte

schade.472

Ook in de twee volgende uitspraken was het van belang dat de aannemer niet kon aantonen

dat iemand anders op dezelfde plaats had gewerkt. De rechtbank te Leuven weerhield als

voldoende bewijs van de beschadiging van een elektriciteitskabel door de aannemer het feit dat

deze de woning aansloot op het rioleringsnet, warbij later werd vastgesteld dat de

elektriciteitskabel net boven de rioleringsaansluiting werd beschadigd, de aannemer op die

plaats werkte en hij niet kon aantonen dat een derde na hem op deze plaats werken had

uitgevoerd.473

Ook het hof van beroep te Antwerpen volgde dergelijke redenering. Het hof stelde dat nu de

aannemer op de plaats van de kortsluiting machinaal werken had uitgevoerd en uit de

beschadiging blijkt dat deze door een machine werd veroorzaakt terwijl er verder geen

graafwerken werden uitgevoerd op de plaats van het ongeval, dit geheel zwaarwichtige en

overeenstemmende vermoedens uitmaakt, die erop wijzen dat de beschadiging werd

veroorzaakt door de graafmachine van de aannemer.474

De overeenstemmende vermoedens blijven bestaan, ook al bestaat er een groot tijdsinterval

tussen de werken en het veruitwendigen van de schade. Zo oordeelde het hof van beroep te

Brussel dat het feit dat een periode van 14 jaar verlopen is sinds de uivoering van de werken

470

M. APS, “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 154. 471

Rb. Kortrijk 19 september 1997, Iuvis 1998, 908. 472

Vred. Antwerpen 22 september 1997, Iuvis 1998, 915. 473

Rb. Leuven 21 april 1993, Iuvis 1999, 1014. 474

Antwerpen 26 mei 1997, Iuvis 1999, 1173.

Page 116: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 110 -

geenszins het oorzakelijk verband met de schade in het gedrang brengt aangezien dit technisch

verklaarbaar is.475

In een andere zaak oordeelde de rechter dat gewichtige en bepaalde vermoedens bestaan

opzichtens de aannemer van een telefoonmaatschappij die werken heeft uitgevoerd juist boven

de beschadigde hoogspanningslijn en de aannemer nalaat andere oorzaken voor deze

beschadiging aan te tonen. Het feit dat de schade zich slechts na twee jaar manifesteerde, is

mogelijk wegens oxidatie van de kabel.476

2.8. Schade & Schadebegroting

A. Schade – algemeen

217. De benadeelde moet de schade en de omvang van de schade bewijzen.477 De schade moet

zeker zijn, vaststaan en mag niet louter hypothetisch zijn. Welk nadeel men heeft geleden stelt

men vast op basis van een vergelijking van de huidige toestand van de benadeelde met een

hypothetische toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de tot aansprakelijkheid

aanleiding gebeurtenis niet had plaats gevonden. Het feit dat de schade moet vaststaan,

betekent niet dat zij zich reeds actueel moet voordoen. Toekomstige schade komt dan ook voor

vergoeding in aanmerking voor zover het gaat om de normale ontwikkeling van een actueel

zekere toestand.

218. Bovendien moet er sprake zijn van de aantasting van een rechtmatig belang. Naar Belgisch

recht komen in de regel als beschermde belangen in aanmerking alle mogelijke belangen en

met na me de lichamelijke integriteit van de mens, zijn psychisch welzijn met inbegrip van de

genegenheidbanden met anderen, de privacy en mogelijkheid tot zelfbeschikking, immateriële

waarden zoals reputatie en eer, zakerlijke rechten en gebruiksrechten op roerende en

onroerende goederen, louter economische belangen bij het behoud of verwerven van bepaalde

vermogensbestanddelen. De schending van een feitelijk belang is voldoende.478 Schade kan

enkel aanleiding geven tot een schadevergoeding, wanneer het aangetast belang rechtmatig is.

Een belang is rechtmatig, wanneer het niet in strijd is met regelen van dwingend recht. Het mag

ook niet stoelen op de miskenning van andermans rechten.479 Het geschonden belang moet

475

Brussel 11 februari 1999, Iuvis 2000, 1177. 476

Rb. Kortrijk 24 september 1998, Iuvis 2000, 1197. 477

Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1990-91, 245. 478

Cass. 4 september 1972, RW 197-73, 715. 479

Artikelen 6, 1131 en 1133 BW.

Page 117: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 111 -

tevens persoonlijk zijn. Een aansprakelijkheidsvordering kan niet gebaseerd worden op een

door anderen geleden verlies of op de aanstasting van algemene of collectieve belangen.

B. Soorten schade

219. Algemeen wordt er enerzijds een onderscheid gemaakt tussen patrimoniale en

extrapatrimoniale schade en anderzijds tussen personenschade, zaakschade en

vermogenschade.

B.1. Patrimoniale – niet-patrimoniale schade

220. Indien de schadeverwekkende handeling het vermogen van de benadeelde aantast,

spreekt men van patrimonale, economische of materiële schade. Het kan hier gaan om

inkomensverlies of het verlies van economische waarde op de arbeidsmarkt ten gevolge van

een lichamelijk letsel, om waardevermindering of herstelkosten veroorzaakt door de

beschadiging van een onroerend of roerende zaak of om de derving van inkomsten. Zowel het

effectief geleden verlies als de gederfde winst komen in aanmerking bij patrimoniale schade.

221. Een ander soort schade is de extrapatrimoniale, niet-economische of morele schade.

Extrapatrimoniale schade is er wanneer de benadeelde pijn of verdriet heeft of zijn psychisch

welbehagen om andere redenen vermindert. Dit zal dikwijls het gevolg zijn bij lichamelijk letsel

of het verlies van een dierbare en bij aantasting van een andere niet-patrimoniale waarde zoals

reputatie en eer. Morele schade is niet in geld te meten. Morele schadevergoeding is dan in

feite ook slechts een symbolische genoegdoening die bedoelt de pijn, smart of ander moreel

leed te lenigen door het toekennen van een ander voordeel, een som geld.480

B.2. Persoon-, zaak- of vermogenschade

222. Ten eerste is er de personenschade of lichamelijke schade. Deze schade is het gevolg van

de aantasting van de fysieke integriteit. Deze leidt tot de dood of tot lichamelijk letsel. Deze

brengt zowel patrimoniale als niet-patrimoniale schade mee.

223. Daarnaast kan er ook schade onstaan door de beschadiging of het tenietgaan van een

onroerend of roerend goed. Deze schade noemt men zaakschade. Normalerwijze is zaakschade

patrimoniaal van aard.

480

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 62.

Page 118: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 112 -

224. Als laatste schade die in aanmerking kan komen voor vergoeding kunnen we de

vermogenschade vermelden. Hierbij wordt het vermogen van de benadeeld aangetast. Meestal

gaat het hier om kosten of inkomensverlies als gevolg van een lichamelijk letsel of zaakschade.

C. Mogelijke schade ingevolge werken in de nabijheid van ondergrondse kabels en leidingen

225. Het nutsbedrijf lijdt als eigenaar van de beschadigde ondergrondse kabel of leiding

zaakschade. Deze zaakschade is patrimoniaal van aard, daar zij haar beschadigde kabel of

leiding moet herstellen, wat natuurlijk ook een bepaalde kost met zich meebrengt.

226. Doordat de ondergrondse kabel of leiding beschadigd werd, leidt dit onvermijdelijk tot

onderbrekingen in de levering van elektriciteit en gas en zijn er risico’s op elektrocutie,

overspanning of gasontploffing waardoor de gebruikers ernstige schade kunnen oplopen of die

bijzonder ernstige materiële en lichamelijke schade aan derden kunnen teweegbrengen.481

De eindafnemers ondervinden hierdoor schade doordat ze bijvoorbeeld urenlang geen gas of

elektriciteit geleverd krijgen of huishoudapparaten of bedrijfsmachines worden beschadigd

door een te hoge spanning.

227. Toevallige voorbijgangers (kunnen ook buren zijn) of degene die werken op de werf zelf482

kunnen geconfronteerd worden met elektrocutie of brandwonden ingevolge een

gasontploffing. Zij lijden in de eerste plaats lichamelijke schade. Deze leidt tot de dood of tot

een lichamelijk letsel. Deze lichamelijke schade brengt zowel patrimoniale als niet patrimoniale

schade met zich mee.

Bij overlijden zullen de begrafenis- en rouwkosten een eerste vorm van patrimoniale schade

uitmaken. Verder lijde naasten, in het bijzonder de echtgeno(o)te en de kinderen, schade door

inkomensverlies gedurende de periode waarin zij door de overledene verder zouden

onderhouden zijn. Zij lijden ook niet-patrimoniale affectieschade door het verdriet dat het

overlijden hen berokkent.

Lichamelijk letsel dat niet de dood tot gevolg heeft, brengt voor de benadeelde zelf kosten mee

vor de medische verzorging en eventuele hospitalisatie. Het letsel kan verder aanleiding geven

tot een gehele of gedeeltelijke, tijdelijke of blijvende invaliditeit483, al dan niet met weerslag op

de arbeidsgeschiktheid. Invaliditeit brengt patrimoniale schade mee wanneer zij een negatieve

481

A. VAN INNIS, “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 628. 482

In dit geval is het ongeval een arbeidsongeval. 483

Invaliditeit is een medisch begrip dat de vermindering van anatomische of functionele aard aanduidt, onafhankelijk van de weeslag op de lucratieve activiteiten van de benadeelde.

Page 119: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 113 -

weerslag heeft op de mogelijkheid voor de benadeelde om zijn professionele bezigheden

verder uit te oefenen. De invaliditeit kan bijkomende inspanningen noodzakelijk maken om

dezelfde (professionele) activiteiten te kunnen blijven uitoefenen als voorheen (schade wegens

verhoogde inspanningen). Invaliditeit kan het algemeen economisch potentieel van de

benadeelde op de arbeidsmarkt verminderen (schade wegens economische

waardevermindering). Invaliditeit kan ook een weerslag hebben op de eigen niet-professionele

activiteiten en kosten meebrengen om de hulp van derden te betalen. Lichamelijk letsel brengt

extrapatrimoniale schade mee, op de eerste plaats voor de gekwetste zelf. Bijvoorbeeld:

schadevergoeding voor de fysieke pijn (pijnschade), het verlies van ontspanningsmogelijkheden

of het gevoel van vermindering van eigenwaarde (genoegenschade), gevoelens van

vermindering van eigenwaarde of van verminderde aantrekkingskracht t.g.v. littekens,

amputaties, misvormingen (esthetische schade), …

228. De buren, die bijvoorbeeld eigenaar zijn van het aanpalende erf, kunnen schade lijden

ingevolge de werkzaamheden. Typevoorbeelden hiervan zijn scheuren en barsten in de muren

van aanpalende woningen of ten gevolge ven wegeniswerken wordt de huisaansluiting van de

riolering geraakt en lopen de naburige panden waterschade op.

D. Omvang van de schadevergoeding

229. Het spreekt voor zich dat wanneer de aansprakelijkheid vaststaat, de schade vergoed

moet worden. De vraag is natuurlijk welke schade daarvoor in aanmerking komt. Wanneer een

fout de schade heeft veroorzaakt is de dader ervan t.a.v. de benadeelde gehouden tot volledige

vergoeding van de schade, ook al werd die schade eventueel mede veroorzaakt door de

samenlopende fout van een derde.484 In principe heeft de benadeelde van het schadegeval dus

recht op een volledig herstel van de schade.485

230. De rechtspraak huldigt sinds geruime tijd het principe dat niet alleen de schade ten

gevolge van herstellingswerkzaamheden aan de beschadigde installatie moet worden vergoed,

maar ook de schade wegens onderbreking van gas- en elektriciteitsdistributie die zich bij

derden voordeed. In die zin werd geoordeeld dat de aannemer die de raadplegings- en

lokalisatieverplichting niet naleeft, zowel aansprakelijk is voor de kabelschade als voor de

gevolgen van de stroomonderbreking die daaruit voortvloeien.486

484

Cass. 28 mei 1982, RW 1984-85, 265. 485

Zie bijvoorbeeld: Cass. 31 mei 1995, Iuvis 1996, 548, noot F. GLANSDORFF. 486

Rb. Kortrijk 27 maart 1998, Iuvis 2000, 1191-1194 en Vred. Genk 12 mei 1998, Iuvis 2003, 1277.

Page 120: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 114 -

231. Voor de begroting van de schade aan de installaties van de nutsbedrijven zelf werden

overeenkomsten gesloten tussen de verzekeringssector en de energiesector. Deze conventies

verbinden zich er toe de snelle regeling van de schadegevallen te bevorderen, zodat er zo

weinig mogelijk betwisting onstaat omtrent de omvang van de schade en men zich kan

toespitsen op de al dan niet aansprakelijkheid van de verschillende actoren.

E. Overeenkomst BVVO – FIGAS/CETS/RTT

E.1. Inleiding

232. In het kader van een dergelijke aansprakelijkheidsregeling hoeft het dan ook niet te

verbazen dat de aannemers een verzekeringsovereenkomst afsluiten voor de eventuele

gevolgen van een schadegeval. De complexiteit van de dossiers en de relatieve veelvuldigheid

ervan hebben de verzekeringsondernemingen (BVVO487) er toe aangezet een overeenkomst af

te sluiten met de verschillende verenigingen van nutsmaatschappijen voor de begroting van de

schade aan het nutsbedrijf.

In 1986 werd in de elektriciteitssector een overeenkomst gesloten, genoemd de conventie

BVVO - CETS488.489 In 1988 kwam tevens een overeenkomst tot stand tussen de

Beroepsvereniging der Verzekeringsondernemingen en het Verbond der Gasnijverheid,

namelijk de conventie BVVO - FIGAS.490 In de telecomsector, meer bepaald met de RTT (thans

Belgacom) werd eveneens een overeenkomst gesloten met betrekking tot schade aangebracht

aan telecommunicatienetwerken, genaamd de BVVO – RTT - overeenkomst.491 BVVO –

CETS/FIGAS – overeenkomst heet nu de Assuralia – Synergrid-overeenkomst.492

De overeenkomst bepaalt de modaliteiten die de verhoudingen tussen de onderneming493 en

de toegetreden verzekeraars zullen beheersen, ter gelegenheid van de regeling van de schade

487

Belgisch Verbond van Verzekeringsondernemingen. 488

Het Comité voor technische studie der Produktie en Distributie van Elektriciteit in België. 489

BVVO overeenkomst Elektriciteit, 15 januari 1986, doc. BVVO 150 A, BVVO – CETS. 490

BVVO overeenkomst Gas, 4 januari 1988, doc. BVVO 160 A-2, BVVO – FIGAS. 491

BVVO overeenkomst RTT, 13 december 1991, doc. BVVO 170 A, BVVO – RTT. 492

Het Belgisch Verbond van Verzekeringsondernemingen (BVVO), heet thans Assuralia. De beroepsfederaties CETS (elektriciteitssector) en FIGAS (gassector) zijn opgegaan in Synergrid. Synergrid is dus de federatie van de netbeheerders elektriciteit en aardgas in België. 493

De toegetreden elektriciteits- en/of gasondernemingen worden in de overeenkomst “ondernemingen” genoemd. Elke onderneming die distributie en/of transport van elektriciteit en/of gas uitoefent kan tot de overeenkomst toetreden.

Page 121: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 115 -

veroorzaakt door zijn verzekerden aan de installaties494 die eigendom zijn of beheerd worden

door de onderneming.495

E.2. Doelstelling van de overeenkomst

233. De overeenkomst heeft tot doel een éénvormige formule vast te leggen voor de bepaling

van het door de onderneming geleden verlies ingevolge schade waarvan de burgerlijke

aansprakelijkheid zou kunnen berusten bij een der verzekerden van de verzekeraars die tot

deze overeenkomst toegetreden zijn.496 Hiertoe worden in de overeenkomst modaliteiten

bepaald inzake expertise van de schade op een dusdanige wijze dat in de mate van het

mogelijke de administratie- en expertisekosten worden verminderd en de afhandeling van de

schadegevallen wordt bespoedigd.497 Zo wordt ondermeer een systeem uitgewerkt tot

expertise van de schade door deskundigen, aangesteld door het BCE498. Hiertoe worden ook

barema’s vastgesteld volgens dewelke de ondernemingen hun afrekening moeten opmaken.499

Deze barema’s voorzien heel gedetailleerd het tarief van de lonen, materiaalkosten, de kosten

voor het gebruik van voertuigen en toestellen alsmede de barema’s voor winstderving,

vetusteit, e.d. …

De toepassing van de conventionele tarieven die voorkomen in deze overeenkomst kan

aanleiding geven tot het opmaken van een schadebedrag dat lager ligt dan de werkelijke

kostprijs van de reële herstellingsverrichtingen. Het gewenste evenwicht tussen de

verbintensissen van de onderneming en die van de verzekeraar vormt de grondslag van deze

overeenkomst. In de mate waarin de verzekeraar niet tussenkomt in de regeling van de schade,

is de onderneming vrij de werkelijke kosten van de schade te eisen van de dader, die worden

berekend op basis van de uitbatingsgegevens.500

494

Beoogde installaties: 1° Leidingen en neveninstallaties voor de distributie en het transport van elektrische energie en/of gas; 2° geleidingen en kabels voor telefonie, signalisatie en afstandsbediening; 3° installaties voor kathodische bescherming; 4° installaties voor openbare verlichting (palen of steuenen), verlichtingstoestellen en leidingen; 5° installaties voor teledistributie bij middel van kabels waarvan de elektriciteits- en gasondernemingen eigenaar zijn. 495

Artikel 1 BVVO – CETS/FIGAS. 496

Artikel 2, a BVVO – CETS/FIGAS. 497

Artikel 2, b BVVO – CETS/FIGAS. 498

Bureau voor Coördinatie van Expertises, organisme van de BVVO. 499

Artikel 2, c en d BVVO – CETS/FIGAS. 500

Artikel 2, tweede alinea BVVO – CETS/FIGAS.

Page 122: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 116 -

E.3. Voor wie zijn deze overeenkomsten bindend

234. De contracterende partijen zijn het BVVO, CETS, BFE501, FIGAS (en RTT). De overeenkomst

is bindend opzichtens de toegetreden elektriciteits- en/ of gasondernemingen en

verzekeringsmaatschappijen.502 Elke onderneming die distributie en transport van elektriciteit

en/of aardgas uitoefent kan tot de overeenkomst toetreden. De verzekeringsmaatschappijen

kunnen toetreden met een uitgebreid503 of beperkt504 mandaat.

235. Aangezien een mathematische begroting van de schade veelal niet mogelijk is en evenmin

wenselijk, dient de rechter de schade ex aequo et bono te begroten waarbij de BVVO-

overeenkomsten realistisch en betrouwbare richtlijnen maatstaven aanbieden.505 Door de

rechtsleer506 en rechtspraak507 wordt dan ook algemeen erkend dat de begroting van de schade

overeenkomstig de bepalingen van de BVVO - conventie realistisch, objectief, billijk en

deskundig gebeurt en dus bewijskrachtig moet worden beschouwd. Ook sommige

rechtspraak508 beschouwt de regels vervat in de BVVO - overeenkomsten als een algemeen

501

De Bedrijfsfederatie der voortbrengers en verdelers van elektriciteit in België. Heeft als doelstelling de verstandhouding en de coördinatie te bevorderen tussen de verschillende ondernemingen van de sector. Zij is gelast met de relaties met de overheid en verzekert de betrekkingen met verschillende Belgische en Internationale verenigingen. BFE is samen met CETS en FIGAS opgegaan in Synergrid. 502

In de overeenkomst “ondernemingen” en “verzekeraars” genoemd. 503

Een uitgebreid mandaat: het onderzoek van het schadegeval wordt dan toevertrouwd aan het BCE. Alle in de overeenkomst opgenomen regels gelden. 504

Met een beperkt mandaat: de verzekeringsmaatschappij houdt dan het onderzoek van het schadegeval in eigen handen en beslist zelf over de aanstelling van een deskundige. De barema’s van de overeenkomst zijn evenwel van toepassing. 505

L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 105. 506

L. Van Dorpe, “Begroting van schade na vernieling van nutsleidingen”, Iuvis 1993, 63; L. VAN PARYS, “Ondergrondse kabels en leidingen” in I. DE KNIJF, Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 105. 507

Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754; Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767; Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770; Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904; Pol. Tournai 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929; Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935; Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930; Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933; Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456; Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452. 508

Zie L. SCHUERMANS, J. SCHRYVERS, D. SIMOENS, overzicht van rechtspraak, Onrechtmatige daad, schade en schadeloosstelling, (1977-1982), TPR 1984, 804. En o.m.: Antwerpen 31 maart 1982, RW 1983-84, 89; Antwerpen 9 februari 1983, Rechtspr. B.F.E. 1983, afl. 8, 40; Kh. Turnhout 4 maart 1982, Rechtspr. B.F.E. 1982, afl. 4, 2; Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695; Vred. Roeselare 1 februari 1985, Rechtspr. B.F.E. 1986, afl. 1, 5. Vred. Pâturages 19 maart 1997, Iuvis 1997, 765; Pol. Namen 9 maart 1998, Iuvis 2000, 1060; Vred. Boussu 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. Algemeen gebruik: Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847 en Antwerpen 18 december 2002, Iuvis 2005, 1424.

Page 123: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 117 -

aanvaard en toegepast gebruik. Het gezag dat aan deze overeenkomst wordt toegekend, heeft

het te danken aan het feit dat er diepgaand over onderhandeld werd.

236. Zelfs wanneer de schadeveroorzaker niet is toegetreden tot de conventie en deze haar dus

in principe niet tegenstelbaar is, mag ze per analogie worden toegepast, omdat ze waarborgen

biedt van onpartijdigheid en deskundigheid om de omvang van de schade juist te begroten.509

E.4. De betwisting van de vergoedingen eigen personeel en de bijstandskosten

237. De nutsleidingen liggen tot in de verste uithoeken van het land verspreid en een

schadegeval wordt niet op voorhand aangekondigd. Het is natuurlijk een utopie dat overal, 24

uur op 24, herstellers zouden te vinden zijn die onmiddellijk aan de slag kunnen gaan. Toch

moet dringend herstel mogelijk zijn. De moderne maatschappij duldt niet dat verbruikers 8

dagen zonder stroom, gas of kabel TV worden gelaten. Vandaar dat de nutsmaatschappijen

ingericht zijn om zelf herstel uit te voeren. De schadelijder die zelf zijn schade herstelt, wordt

evenwel argwanend bekeken. In tegenstelling tot de derde hersteller, mag hij geen winst

maken. Dit verklaart waarom hij alle posten van zijn afrekening moet detailleren, teneinde de

kostprijs ervan bloot te leggen.

1.Betwisting van de vergoedingen eigen personeel

238. Er kan evenwel een juridisch probleem rijzen wanneer de nutsmaatschappij het herstel

van de kabels heeft uitgevoerd met haar eigen personeel. De vraag is dan of de veroorzaker van

de schade verplicht is ook de loonkosten te betalen van het personeel van de nutsmaatschappij,

die de herstelling heeft uitgevoerd. Men zou dit kunnen betwijfelen om reden van het feit dat

de nutsmaatschappij toch deze personeelskosten in elk geval – of er een schadegeval geweest

is of niet – moet betalen op grond van haar contractuele verplichtingen als werkgever.510

239. De onderliggende redenering is dat het causaal verband tussen de fout en de schade kan

doorbroken worden door een eigen juridische oorzaak.511 Hij die een wettelijke, statutaire of

509

Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929; Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930; Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463; Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754; Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456; Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452; Pol. Antwerpen 22 maart 1991, Iuvis 1993, 90; Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767; Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770; Pol. Tournai, 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760; Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935; Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933; Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456. 510

W. ABBELOOS, “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 48. 511

In het kielzog van het ‘Walter Kay-arrest’ (Cass. 28 april 1978, RW 1978-79, 1695) betreffende de onkosten voor berging van het gezonken schip ‘Adro’ onstond een golf van betwistingen omtrent de zogenaamde ‘onderbreking

Page 124: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 118 -

contractuele verplichting uitvoert, lijdt door de loutere vervulling van deze verplichting, geen

schade die in oorzakelijk verband staat met de fout, die door een derde werd begaan. Met

andere woorden, wanneer de nutsmaatschappij haar personeel dat zich bezig houdt met het

herstellen van de beschadigde kabels betaalt, dan voert zij een eigen verplichting uit die niet

het gevolg is van de fout begaan door de aannemer.

Deze stelling is gebaseerd op een theorie van De Page512, verdedigd door Procureur-Generaal

Dumon513 en, na enige aarzelingen, aanvaard door het Hof van Cassatie514, maar die naderhand

toch onderworpen werd aan strengere voorwaarden. Inderdaad, de vaststelling dat een uitgave

haar grond vindt in een wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting is op zich niet

langer voldoende om het oorzakelijk verband tussen de fout en de schade te doorbreken. Het

bestaan van een dergelijke verplichting kan wel verhinderen dat er een oorzakelijk verband met

de schade ontstaat, maar dan op voorwaarde dat de uitgave definitief voor rekening moet

blijven van degene die ze ingevolgde de wet, een reglement of een contract moet verrichten,

wat er ook de feitelijke oorzaak van weze.515

In het kader van beschadiging van kabels en leidingen, werd aanvankelijk ook de stelling van de

doorbraak van het causaal verband toegepast wanneer het er op aan kwam de omvang van de

schade vast te stellen. Hier is er geen sprake van een werknemer die door de schuld van een

derde tijdelijk geen arbeidsprestaties meer kan leveren, doch spitst de discussie zich toe rond

de vraag of de kosten van het personeel, die de nutsmaatschappij inzet om de schade te

herstellen, in rekening kunnen gebracht worden tegenover de dader van het schadegeval, of

moet men er integendeel van uitgaan dat deze kosten sowieso toch door de maatschappij

moeten gedragen worden en dus niet in oorzakelijk verband staan met de fout?

van oorzakelijk verband door een eigen juridische oorzaak. Zie o.m. S. DAVID-CONSTANT, “Propos sur le problème de la causalité dans la responsabilité délictuelle et quasi-delictuelle”, JT 1988, 645; F. GLANSDORFF en C. DALCQ, “Les derniers avatars de la théorie de la rupture du lien de causalité par l’intervention d’une cause juridique propre”, RCJB 1989, 639; M.C. KRUITHOF, “De betekenis van het cassatiearrest van 9 maart 1984 in de discussie omtrent de doorbraak van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RW 1983-84, 2805; A. MEINERTZHAGEN-LIMPENS, “L’exécution d’une obligation légale rompt-elle le lien de causalité entre la faute et le dommage?”, RCJB 1979, 263; L. VAN DORPE, “Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RGAR 1984, 10 714; M. VAN QUICKENBORNE, “De onderbreking van het oorzakelijk verband door een juridische oorzaak”, RW 1979-80, 1329. 512

H. DE PAGE, “La relation causale en matière de responsabilité”, noot onder Cassatie 5 maart 1953 en Brussel, 22 januari 1955, RCJB 1955, 192; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civile, Brussel, 1964, nr.960. 513

Conclusies Procureur-Generaal DUMON, bij Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695. 514

Cass. 2 december 1977, RW 1978-1979, 209; Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695, met conclusie van Procureur-Generaal DUMON. 515

Cass. 20 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 336; Cass. 4 maart 2002, RW 2004-05, 136; Cass. 2 oktober 2002, RW 2005-06, 1013; Cass. 10 april 2003, RW 2005-06, 1259; Cass. 23 februari 2004, RW 2005-06, 303.

Page 125: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 119 -

Het Hof van Cassatie paste eerst de doorbraak van het causaal verband onverminderd toe en

vernietigde een aantal uitspraken, die aan een nutsmaatschappij een vergoeding hadden

toegekend voor de door haar betaalde arbeidslonen.516 Wanneer echter de vordering niet

omschreven werd als een vergoeding voor lonen, doch als “het derven door de

nutsmaatschappij van de arbeidsprestaties van haar arbeiders gedurende de tijd die zij

spendeerde aan het herstel van de schade”, dan veranderde het Hof het geweer van schouder.

De arresten van de feitenrechters, die de leer van de doorbraak niet hadden toegepast en dus

de vergoeding voor de personeelskosten volledig hadden toegekend, werden dan niet

vernietigd.517

Als voorbeeld hiervan kan het vonnis van de correctionele rechtbank van Gent van 30

november 1990 worden gegeven. De rechter besloot tot het volgende. Het bestaan van een

contractuele, wettelijke of reglementaire verbintenis kan beletten dat er sprake zou zijn van

schade in de zin van artikel 1382 BW wanneer ingevolge de bewoordingen of de geest van de

overeenkomst, de wet of het reglement, de te maken onkosten of te leveren prestaties

definiteif ten laste moeten blijven van diegene die ze verricht heeft ingevolge de wet, het

reglement of de overeenkomst. Het is echter niet aanvaardbaar dat verbruiker, de

herstelkosten en de loonkosten voortvloeiend uit schade aan installaties systematisch ten laste

zouden gelegd worden van betrokken maatschappij, welke ook de oorzaak van de schade zou

zijn. De verplichtingen van deze maatschappij opzichtens de verbruikers veranderen niets aan

het feit dat de geleden schade te wijten is aan de fout van een derde en derhalve door deze

derde dient vergoed. Indien betrokken maatschappijen verplicht zouden worden de prestaties

van hun personeel ten laste te nemen (op grond van de overweging dat de lonen alleszins

verschuldigd zijn ingevolge de arbeidsovereenkomsten), zou een element van de geleden

schade niet vergoed worden door de dader, en dit ondanks het feit dat de toegebrachte schade

volledig vergoed dient te worden. De recuperatie van deze lonen maakt in feite deel uit van de

te verwachten winstmarge en een reductie van deze van deze marge kan aanleiding geven tot

vergoeding. De terugbetaling van de loonkosten vormt derhalve een gegronde eis.

Het Hof van Cassatie is tussengekomen met het arrest van 28 juni 1991.518 De omstandigheid

dat een openbaar nutsbedrijf personeel in dienst heeft om herstellingen uit te voeren aan

installaties, brengt, zelfs indien dat personeel uitsluitend daarvoor in dienst genomen is, niet

516

Cass. 26 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 106; Cass. 30 april 1980, RW 1981-82, 26. 517

Cass. 28 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 149; Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069; Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695; Corr. Gent 30 november 1990, Iuvis 1993, 71; Kh.Brugge 19 januari 1993, Iuvis 1999, 1011. 518

Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069.

Page 126: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 120 -

mee dat de last van de herstellingen moet worden gedragen door dat bedrijf wanneer de

schade veroorzaakt is door een fout van een derde. Het vermogen van een bedrijf wordt niet

op een andere wijze aangetast wanneer het bedrijf personeel in dienst neemt om te

verwachten schade te herstellen.

240. We kunnen dus in elk geval stellen dat het bestaan van een wettelijke, reglementaire of

contractuele verplichting op zich niet voldoende is om het causaal verband tussen fout en

schade te doorbreken, maar dat een dergelijke doorbraak slechts mogelijk is indien uit deze

verplichting blijkt dat de uitgave alleszins definitief ten laste van de schadelijder moet blijven.519

De rechter ten gronde zal dus geval per geval dienen na te gaan of deze voorwaarden vervuld

zijn. Gelet op de evolutie van de energie- en telecommunicatiemarkt, die thans sterk

geprivatiseerd zijn, lijkt het wel twijfelachtig dat de theorie van de doorbraak van het

oorzakelijk verband nog veel toepassing zal vinden in deze materie.

2.Bijstandskosten

241. De meest betwiste post betreft de vergoeding van de bijstandskosten. Het is namelijk zo

dat bij de herstelling van de beschadigde kabel of leiding verschillende kosten worden gemaakt

door het nutsbedrijf. Je hebt niet alleen de prestaties van de personeelsleden zelf (de werkuren

die uit de werkfiches blijken), maar ook de algemene onkosten die het nutsbedrijf moet maken.

Zo moeten aangestelden zich ter plaatse begeven om de nodige bschikkingen te treffen.

Vervolgens dient het dossier te worden opgevolgd. Dit gaat gepaard met tijdsverlies, telefoon-,

verplaatsings – en dossierkosten. Een onafhankelijke derde-hersteller zou noodzakelijkerwijs

ook een proportioneel deel van zijn algemene kosten in rekening brengen, alleen zou hij die

post niet als dusdanig detailleren.

242. Artikel 8, 1 van de BVVO-overeenkomst bepaalt dat bij de prestaties van personeelsleden

(werkuren) alleen de werkuren die uit de werkfiches blijken mogen in rekening worden

gebracht en op verzoek kunnen worden nagezien. De conventie heeft een regeling getroffen

waarbij de prestaties die niet op deze werkfiches komen omdat ze grotendeels

gesystematiseerd werden, zoals bijstand van de diensten, toezicht, beheer en behandeling van

materiaal in voorrad, controle van onderaannemers, boekingskosten, en andere

administratieve prestaties forfaitair zullen worden begroot, in evenredigheid met de andere

kosten. Immers zijn de bijstandskosten, ongeacht hun precieze benaming, net als de

519

Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069; Brussel 16 januari 2003, Iuvis 2005, 1420; Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764; Vred. Leuven 8 oktober 1996, Iuvis 1997, 768; Rb. Dendermonde 26 september 1998, Iuvis 1998, 847.

Page 127: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 121 -

winstderving een vast onderdeel van de schade die de exploitant van een openbare

nutsvoorziening lijdt naar aanleiding van een schadegeval en die overeenkomstig artikel 1382-

1383 BW dienen vergoed te worden.520

243. Deze regeling met betrekking tot de bijstandskosten als onderdeel van de schade wordt

berekend onder de vorm van een percentsgewijs forfait op de herstellingskosten sensu stricto.

Het percentage van deze vermeerdering bedraagt 15 of 20 procent naargelang de categorie van

de beschadigde installaties. Artikel 15 van de BVVO-CETS-overeenkomst voorziet een forfaitaire

procentuele vermeerdering van bijstandskosten. Dit geldt als voldoende bewijs van vermoeden

van werkelijkheid van deze kosten.521 De rechtspraak oordeelt dat de verhoging van 15 procent

voor deze algemene bedrijfsonkosten deel uitmaakt van de schade en rechtstreeks verband

houdt met het herstel.522 De verhoging van 15 % wordt in de rechtspraak als niet overdreven

beschouwd en algemeen aanvaard.523

2.9. Wie draagt uiteindelijke schadelast

244. Het is gebruikelijk in het aansprakelijkheidsrecht de aandacht te vestigen op de vraag van

wie de benadeelde schadevergoeding kan vorderen. Zoals reeds besproken kan de

schadelijdende benadeelde kiezen jegens wie hij een vordering instelt, indien hij diens fout, de

schade en het causaal verband tussen de fout en de schade kan bewijzen. Het is mogelijk dat

verschillende personen een fout hebben begaan, waardoor zij in solidum zullen worden

veroordeeld door de rechter.524

245. Ook een andere vraag is van belang: wie draagt uiteindelijk de schade? Er zijn immers

talrijke gevallen waarin degene die door de benadeelde is aangesproken de door hem

uitgekeerde schadevergoeding geheel of gedeeltelijk kan verhalen op anderen. Dit is vooral het

geval wanneer meerdere personen contractueel of buitencontractueel aansprakelijk zijn voor

het geheel of een deel van de schade en slechts een ervan door de benadeelde aangesproken

wordt.

520

G. Lenssens, “De invorderingen van bijstandskosten dor exploitanten van openbare nutsleidingen”, Iuvis 2000, 1052. 521

Rb. Dendermonde 20 april 1990, Iuvis 1993, 77; Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237. 522

Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis 1997, 754; Rb. Antwerpen 2 februari 1996, Iuvis 1997, 755; Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847; Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237; Vred. Ieper 28 januari 1994, Iuvis 1996, 556; Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764; Vred. Bossuit 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940. 523

Rb. Brugge 20 november 1990, Iuvis 1993, 91; Corr. Mechelen 7 mei 1993, Iuvis 1994, 283; Vred. Ieper 7 april 1995, Iuvis 1997, 761. 524

Zie supra.

Page 128: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 122 -

246. Wanneer meerdere aansprakelijken door hun fout aan de oorzaak liggen van de schade,

zijn zij elk ten aanzien van de benadeelde gehouden tot vergoeding van de gehele schade. In

hun verhouding tot de benadeelde is er van een verdeling geen sprake. Een verdeling gebeurt

wel tussen de aansprakelijken onderling. Deze die het slachtoffer vergoed heeft, beschikt over

een verhaalsrecht tegen de medeaansprakelijke tot beloop van zijn aandeel in de schadelast, in

de veronderstelling natuurlijk dat de medeaansprakelijke bekend en vermogend is. Deze

onderlinge bijdrage van de verschillende aansprakelijken wordt bepaald zoals bij samenloop

met een fout van een benadeelde.525

247. Bij aansprakelijkheid in solidum zijn alle schuldenaren jegens de schuldeiser tot het geheel

gehouden, en bevrijdt de betaling van de hele schuld door een van de schuldenaren de

anderen.526 De betalende schuldenaar beschikt wel over een regresvordering tegen de

medeaansprakelijken.527 Deze regresvordering is gebaseerd op 1251, 3° BW, krachtens welk

indeplaatsstelling van rechtswege geschiedt ten voordele van hem die, met of voor anderen,

tot betaling van een schuld gehouden zijnde, er belang bij had deze te voldoen.528 Wanneer een

van de daders de hele schade heeft vergoed – schade die hij niet alleen heeft verzoorzaakt-,

heeft hij meer betaald dan zijn deel. Hij is met anderen tot betaling van een schuld gehouden,

daar hij met de andere daders dezelfde schuld moet voldoen.

248. Evenwel moet hierbij volledigheidshalve gewezen worden op de beperking die voorzien is

in artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet. De aansteller die de derde heeft vergoed kan een

regres uitoefenen tegen zijn aangestelde. In het geval deze aangestelde een werknemer is,

wordt zijn aansprakelijkheid beperkt door artikel 18 Arbeidsovereenkomstenwet jegens de

aansteller op dezelfde wijze als jegens derden. De aansteller zal enkel een regresvordering

kunnen instellen tegen de werknemer indien deze werknemer persoonlijk aansprakelijk is o.g.v.

artikel 1382-1383 BW en hij zich niet in de gevallen bevindt waardoor zijn persoonlijke

aansprakelijkheid wordt beperkt: bedrog, zware schuld of gebruikelijke lichte schuld.

525

H. BOCKEN en I. BOONE, Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 87-88. 526

M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 15. 527

M. VAN QUICKENBORNE, “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze

commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI. Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 24. 528

Cass. 10 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 650, Pas. 1952, I, 738; Cass. 17 juni 1982, RCJB 1986, 680, met noot L. CORNELIS.

Page 129: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 123 -

2.10. Hoopgevende initiatieven

A. Inleiding:

249. De nood aan correcte en volledige leidinginformatie werd door de gasramp in Gellingen

alvast opnieuw op de politieke agenda geplaatst. De Vlaamse overheid heeft intensief gezocht

naar middelen die konden bijdragen tot het voorkomen van een gelijkaardige ramp. In overleg

met de betrokken actoren heeft de toenmalige Vlaams minister van Openbare Werken,

Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, actie ondernomen om het ontsluiten en uitwisselen

van kabel- en leidinginformatie in Vlaanderen te verbeteren.

De eerste stap daartoe bestaat uit het ontsluiten van bestaande informatie via een uniek loket,

zijnde het Kabel en Leiding Informatie Portaal (KLIP). Tevens werd gestart met de opmaak van

een decretaal kader in verband met het KLIP wat resulteerde in het decreet van 14 maart 2008

houdende de ontsluiting en de uitwiseling van informatie over ondergrondse kabels en

leidingen, hierna genoemd het KLIP-decreet.529 Het KLIP werd ontwikkeld door het Agentschap

voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) en is operationeel.530 De tweede stap behelst

het uitwisselen van informatie door het opstellen van een uitwisselingsformaat, het Informatie

Model Kabels en Leidingen (IMKL). In combinatie met het Grootschalig Referentie Bestand

(GRB) wordt een uniforme, efficiënte en kwaliteitsvolle uitwisseling van kabel – en

leidinginformatie via het KLIP mogelijk. De Vlaamse overheid werkt aan de opbouw van het GRB

tegen 2014.

B. KLIP

250. Het Kabel en leidinginformatieportaal, hierna KLIP te noemen, is een elektronisch

informatiesysteem voor de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over kabels en

leidingen tussen kabel- en leidingbeheerders (KLB’s), planaanvragers en

openbaardomeinbeheerders (ODB’s).531 Het KLIP heeft als doel de directe en indirecte

milieuschade, de economische schade (waaronder de schade aan kabels en leidingen zelf) en de

risico’s inzake veiligheid en gezondheid ingevolge schade aan kabels en leidingen door

grondwerken te voorkomen, dit door de informatie over kabels en leidingen beter te ontsluiten

en uit te wisselen.532

529

BS 6 mei 2008. 530

Het KLIP is sinds 1 maart 2007 operationeel voor de professionele planaanvragers. 531

Art. 2, § 1, 1° KLIP-decreet. 532

Art. 3 KLIP-decreet.

Page 130: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 124 -

251. Tot nog toe diende de aannemer die grondwerken wou uitvoeren, om aan zijn informatie-

en lokalisatieplicht te voldoen, in eerste instantie de gemeente aan te schrijven om te weten

welke kabel- en leidingbeheerders op de plaats van de werken leidingen of kabels hadden

liggen. De gemeente hield een lijst bij van alle kabel-en leidingbeheerders die op haar

grondgebied actief zijn. Vervolgens bezorgde de gemeente aan de aannemer een lijst met de

aanwezige kabel-en leidingbeheerders waarvan zij weet had. Vaak was deze lijst echter

onvolledig en niet actueel. Dikwijls ontving de plaanaavrager ook slechts een veralgemeende

lijst van alle kabel- en leidingbeheerders die in een gemeente aanwezig zijn, ongeacht of deze

beheerders op de plaatst van de geplande werken actief waren of niet. Daarna moest de

aannemer een planaanvraagzone aanvragen op een kaart en elke kabel- en leidingbeheerder

die de gemeente opgaf afzonderlijk contacteren. De kabel- en leidingbeheerder ging dan

vervolgens na of hij inderdaad kabels of leidingen beheert in de door de plaanaavrager

aangeduide planaanvraagzone. Indien dit het geval was dan selecteerde hij de relevante

plannen die vervolgens via de gewone post werden opgestuurd. En tot slot moest de aannemer

alle informatie die hij kreeg van de verschillende KLB’s, zelf op een kaart bijeenbrengen. Elke

KLB stuurde zijn eigen kaart (zelf gekozen schaal, welke informatie op de kaart staat en welke

niet, zelf gekozen topografische achtergrond enzovoort) naar de planaanvrager. Ten gevolge

van deze grote verscheidenheid aan gebruikte systemen en modellen voor kabel- en

leidinginformatie en de bedrijfsspecifieke implementatie, is het voor de planaavrager niet

eenvoudig om een algemeen overzicht te verkrijgen van alle in de ondergrond aanwezige

kabels en leidingen. Via het uniek loket KLIP kan de aannemer in één keer alle betrokken

beheerders aanspreken.

252. Vanaf 4 september 2006 konden de kabel- en leidingbeheerders zich registreren in het

KLIP en hun gebieden waarin ze actief zijn afbakenen. Vanaf 10 januari 2007 konden dan op hun

beurt de professionele planaanvragers zich registreren in het KLIP. Na een testperiode werd het

KLIP op 1 maart 2007 door toenmalig minister Kris Peeters opengesteld voor de professionele

planaanvragers.533

Voor de planaanvragers is het KLIP echter enkel een honder procent sluitend en werkbaar

instrument indien ten eerste alle kabel- en leidingbeheerders verplicht worden hun

medewerking te verlenen aan het KLIP en ten tweede dat de planaanvragers de nodige

garanties krijgen dat iedere betrokken KLB antwoordt op een planaanvraag. Om dit resultaat te

533 W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over

ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure,

2009, 10.

Page 131: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 125 -

bereiken en om de nodige rechtszekerheid te bieden aan de betrokkenen, is het noodzakelijk

om een decretale regeling uit te werken. Dit kader werd gerealiseerd met het KLIP-decreet.

C. KLIP-decreet

253. Het KLIP-decreet534 maakt het mogelijk om via één enkele elektronische aanvraag de

plannen te bekomen van ‘alle beheerders’ die op de plaats van de geplande werken

ondergrondse kabels en leidingen hebben liggen. Het KLIP- decreet werd gepubliceerd op 6 mei

2008, maar is niet onmiddellijk in werking getreden. Artikel 21 van het KLIP-decreet bepaalt dat

“de Vlaamse Regering voor elk artikel, of onderdelen ervan, van dit decreet de datum bepaalt

waarop dit decreet in werking treedt”. De inwerkingtreding van het KLIP-decreet werd dan ook

geregeld door artikel 6 van het uitvoeringsbesluit van 20 maart 2009535. De hoofdstukken I, II,

III, VI, VII, VIII, IX en X van het KLIP-decreet zijn in werking getreden op 1 juni 2009 en de

hoofdstukken IV en V op 1 september 2009.536 Vóór de inwerkingtreding van het decreet, was

het KLIP volledig gebaseerd op vrijwilligheid. Kabel- en leidingbeheerders en professionele

planaavragers aanvaardden vrijwillig een aantal gebruiksvoorwaarden om te kunnen toetreden

tot het KLIP. Sinds de inwerkingtreding van het KLIP-decreet zijn alle KLB’s verplicht om zich aan

te sluiten bij het KLIP.

Het KLIP- decreet omschrijft zeer goed de in het decreet gebruikte begrippen. Deze begrippen

geven mee invulling aan het toepassingsgebied van dit decreet. Het KLIP-decreet bepaalt

vervolgens de werking van het Kabel- en leidinginformatieportaal, de verplichtingen van de

planaanvrager en de kabel- en leidingbeheerder nader. Tevens is er een apart luikje inzake

aansprakelijkheid en handhaving.

534

Decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, BS 6 mei 2008. 535

Decr. Vl. 20 maart 2009, BS 4 mei 2009. 536

Hfdst. I Inleidende bepalingen (art. 1-2), hfdst. II Doelstelling en werking (art. 3-5), hfdst. III Verplichtingen tot registreren en invoeren en activeren in KLIP (art. 6-7), hfdst. IV verplichting tot planaanvraag (art. 8), hfdst. V afhandeling van de planaanvraag (art. 9-11), hfdst VI Openbaar domein (art. 12), hfdst VII gebruik van informatie en aansprakelijkheid (art. 13-15), hfdst VIII verwerking van persoonsgegevens (art. 16), hfdst IX handhaving (art. 17), hfdst X slotbepalingen (art. 18-21).

Page 132: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 126 -

C.1. Verplichtingen planaanvrager

1. Planaanvraag indienen

254. Het indienen van een planaanvraag537 alvorens grondwerken uit te voeren is verplichtend

opgelegd: Elke persoon die op het grondgebied van het Vlaamse Gewest grondwerken zal

uitvoeren, is verplicht om ten vroegste veertig dagen op voorhand een uiterlijk twintig

werkdagen voor de aanvang van de werken via het KLIP een planaavraag in te dienen. Deze

verplichting geldt niet in geval van overmacht en voor grondwerken die manueel worden

uitgevoerd. De verplichting geldt tevens niet indien het grondwerken betreft op grond die

eigendom is of in het beheer is van de persoon die de grondwerken zal uitvoeren en indien die

persoon weet dat er sinds de voorgaande planaavraag aan de aanwezigheid en de ligging van

de kabels en leidingen538 iets is veranderd.539

255. Het begrip ‘grondwerken’ wordt nader omschreven in artikel 2, §1, 10 ° van het KLIP-

decreet.540 Deze definitie moet in zijn meest ruime betekenis worden geïnterpreteerd en bevat

dus niet alleen vergunningplichtige werken, bijvoorbeeld in de zin van artikel 99, § 1 van het

Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, maar ook alle

werken of werkzaamheden die niet vergunningplichtig zijn, bijvoorbeeld in de zin van het

Besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige

functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen

stedenbouwkundige vergunning nodig is.541 Een ruime definitie is noodzaelijk om alle mogelijke

situaties te omvatten van werken die schade en de bijhorende gevolgen kunnen veroorzaken.

Omgekeerd is het echter niet de bedoeling om werken die dat overduidelijk niet kunnen

veroorzaken onder het begrip grondwerken te vatten. Het is dus een feitenkwestie die in

concreto beoordeeld moet worden.542

537

Planaanvraag: aanvraag die via het KLIP is ingediend om informatie over de ligging van kabels en leidingen in de planaavraagzone te verkrijgen. (Art. 2, §1, 8° KLIP-decreet) Planaanvraagzone: gebied waarop een plaanaavraag betrekking heeft en waar dus grondwerken zullen worden uitgevoerd. (Art. 2, § 1, 7° KLIP-decreet) 538

Kabels en leidingen: alle ondergrondse infrastructuur die bestemd is voor de transit, het transport, de transmissie of de distributie van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, energie of informatie. (art. 2, §1, 2° KLIP-decreet) 539

Artikel 8 KLIP-decreet. 540 Grondwerken: alle activiteiten die een impact hebben op het grondoppervlak of de ondergrond en schade kunnen veroorzaken aan kabels en leidingen. (Art. 2, §1, 10° KLIP-decreet) 541

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 18. 542 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 18-19.

Page 133: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 127 -

256. In dit decreet wordt geopteerd voor een raadplegingstermijn, ongeacht het type leiding of

kabel. Dit is ook logisch omdat een planaanvraag slechts op één moment gebeurt, maar wel

onmiddellijk alle informatie over alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders oplevert. Het

ontwerp van decreet vereist geen aanpassingen van de raadplegingstermijnen in de sectorale

wetgeving. Voor de kabels en leidingen die sectorale raadplegingsverplichtingen kenne, kan het

decreet ingeschoven worden in die regeling. Indien de al bestaande sectorale

raadplegingstermijnen niet langer zijn dan twintig werkdagen, dan zorgt het ontwerp van

decreet er enkel voor dat in die sectoren de planaanvragen vroeger zullen gebeuren. Indien de

al bestaande raadplegingstermijnen langer zijn dan uiterlijk twintig werkdagen, dan zorgend ie

er voor dat de planaanvragen nog vroeger zullen gebeuren dan uiterlijk twintig werkdagen,

zoals in het decreet voorzien. In dit laatste geval wordt dan in feite met de sectorale

raadplegingstermijn voldaan aan de verplichting van deze bepaling. In de meeste gevallen zal

echter de omgekeerde situatie zich voordoen, waarbij met de raadplegingstermijn in deze

bepaling voldaan kan worden aan de raadplegingstermijn in de verschillende sectorale

regelgevingen. Daarin worden meestal slechts minimumtermijnen voorgeschreven, maar deze

hoeven uiteraard geenszins uitgeput te worden. Er zijn geen raadplegingstermijnen die meer

dan veertig werkdagen bedragen zodat deze termijn ook geen problemen stelt. Alle andere

sectoriale verplichtingen blijven ongewijzigd bestaan. Dit betekent niet dat een planaanvrager

zo maar kan beginnen met de grondwerken na het verstrijken van de termijn van twintig

werkdagen. Dit kan pas als hij alle plannen heeft ontvangen en alle andere sectorale

verplichtingen vervuld heeft.543

Indien dergelijke planaanvraag reeds jaren of maanden vooraf werd gedaan, dan zal de

planaanvrager nogmaals een planaanvraag moeten indienen voor de eigenlijke aanvang van de

werken. Hiermee wordt vermeden dat mededelingen van plannen op planaanvragen die

ingediend zijn lange tijd voor de eigenlijke aanvang van de werken geen accuraat beeld meer

geven aan de aanwezigheid en ligging van de kabels en leidingen.

2. Registratie door professionele planaanvragers

257. Wat betreft de planaanvrager werd er in het decreet een onderscheid gemaakt tussen een

“professionele planaavrager”544 en een “particuliere planaanvrager”545. Het onderscheid

543

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24-25. 544

Professionele planaanvrager: persoon die in het kader van zijn beroepsactiviteiten of taken van publiek belang op het grondgebied van het Vlaamse Gewest ofwel grondwerken zal uitvoeren, ofwel betrokken is bij de voorbereiding en planning van dergelijke werken, en zich in die hoedanigheid geregistreerd heeft in het KLIP. (art. 2, § 1, 5° KLIP-decreet) Onder ‘persoon’ dient begrepen te worden elke natuurlijke of rechtspersoon die zich moet

Page 134: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 128 -

tusssen professionele en particuliere planaavrager werd in dit decreet ingebouwd omdat er een

groot verschil is tussen iemand die dagelijks en beroepshalve of in uitvoering van taken van

publiek belang voor grote zones planaanvragen moet doen en iemand die misschien éénmaal in

zijn leven, bijvoorbeeld voor de bouw van een huis, een planaanvraag doet.546 Beide groepen

hebben niet dezelfde noden en in het decreet wordt dan ook de mogelijkheid geboden om

nadere en afzonderlijke modaliteiten te bepalen voor het afhandelen van de planaanvragen van

de professionele planaanvragers enderzijds en de particuliere planaanvragers anderzijds.547 Ook

hebben beide groepen andere verplichtingen.548 Wanneer er in het artikel enkel sprake is van

planaanvrager dan heeft dit betrekking op zowel de professionele als de particuliere

planaanvragers.549

258. Opdat een persoon zich zou kunnen beroepen op de hoedanigheid van professionele

planaanvrager, met de eventueel daarbij horende ‘nadere en afzonderlijke modaliteiten’ in het

KLIP, moet hij aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen. Ten eerste moet hij effectief

beroepshalve met grondwerken, of met de planning ervan, bezig zijn en ten tweede moet hij

zich registreren voor dit profiel in het KLIP. Degene die effecitef professioneel met grondwerken

bezig is, maar zich niet registreert, heeft dezelfde mogelijkheden als een particuliere

planaanvrager. Omgekeerd kan iemand zich niet als professioneel planaanvrager registreren,

terwijl hij in de praktijk niet op professionele wijze bezig is met grondwerken of de planning

ervan. Op deze registratie wordt immers een controle uitgevoerd door het AGIV.550 Het is dus

de professioneel die de keuze heeft of moet maken om zich al dan niet te registreren. In

tegenstelling tot voor de kabel- en leidingbeheerder heeft het geen zin om een verplcihting in

die zin op te leggen omdat de professionele planaanvrager niet noodzakelijk is voor de correcte

en integere werking van het KLIP. Gelet op de vele voordelen van het KLIP zullen in de praktijk

de’ meeste professionele planaanvragers zich echter spontaan registreren. De particuliere

informeren over de ligging van kabels en leidingen in de ondergrond. (Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 17.) 545

Particuliere planaanvrager: persoon die niet als professionele planaanvrager geregistreerd is in het KLIP. (art. 2, §1, 6° KLIP-decreet) 546

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 17. 547

Artikel 9, eerste lid KLIP-decreet. 548

Zie bijvoorbeeld artikel 4, 2° en artikel 13 KLIP-decreet waar enkel verwezen wordt naar de ‘professionele plaanaanvrager’. 549

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 31. 550

Artikel 4, 2° KLIP-decreet.

Page 135: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 129 -

planaanvrager moet zich niet registreren en kan met het oog op het uitvoeren van

grondwerken vrij gebruik maken van het KLIP.551

3. Onderzoeksplicht

259. Uit de verplichting tot het aanvragen van kabel- en leidinginformatie vloeit uiteraard

rechtstreeks voort dat de planaanvrager de verkregen informatie moet benutten. Omgekeerd

mag hij er niet blindelings op vertrouwen en blijft hij een eigen onderzoeksplicht behouden. De

inhoud van de overgemaakte kabel- en leidinginformatie heeft slechts een indicatieve waarde,

maar geeft wel een sterke aanwijzing, die eventueel moet worden aangevuld met bijkomend

onderzoek, wat lokalisatie van de leidingen door de planaanvrager kan impliceren.552

C.2. Verplichtingen Kabel- en leidingbeheerder

260. In artikel 2, § 1, 3° van het KLIP-decreet wordt de kabel- en leidingbeheerder of KLB

gedefinieerd als: “Elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van zijn

beroepasactiviteiten of taken van publiek belang instaat voor het beheer van kabels en

leidingen of binnen uiterlijk vijftig werkdagen dit beheer op zich zal nemen”. Hieronder vallen

zowel de netbeheerders van de transmissie- en distributienetten voor elektriciteit, de

beheerders van de vervoers- en distributienetten voor (aard)gas, de beheerders van

elektronische communicatienetten, de beheerders van netten voor waterdistributie, de

beheerders van netten voor afvalwaterinzameling, als de beheerders van directe kabels en

leidingen en de beheerders van militaire of private netwerken van kabels en leidingen

(bijvoorbeeld de pijpleidingen van het Ministerie van Defensie, het glasvezelnetwerk van een

universiteit, ...). Het eigendomsstatuut speelt geen rol. Elke persoon die beroepshalve kabels en

leidingen beheert, of het nu kabels en leidingen zijn voor netten met een openbare nutsfunctie,

dan wel kabels en leidingen die enkel voor privégebruik dienen, valt on het toepassingsgebied.

261. Er wordt verwezen naar personen die kabels en leidingen beheren in het kader van

“beroepsactiviteiten of taken van publiek belang”. Dit maakt duidelijk dat kabels en leidingen

die mogelijks in beheer zijn van particulieren niet onder het toepassingsgebied van dit decreet

vallen. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij particulieren ondergrondse kabels en

leidingen aanleggen binnen hun eigendommen. Bijvoorbeeld om binnen de huiskabel de water-

551

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 34. 552 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 25.

Page 136: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 130 -

en elektriciteitsleiding van het woonhuis te verbinden met het tuinhuis. De ondergrondse

kabels en leidingen van dergelijke kleinschalige particuliere projecten, meestal binnen één

perceel gelegen, vallen niet onder het toepassingsgebied.

262. Een kabel- en leidingbeheerder heeft drie verplichtingen. Allereerst moet hij zich

registreren bij het KLIP. Daarnaast moet hij de KLB-zone553 in het KLIP invoeren en actueel

houden. En als laatste verplichting moet hij antwoorden op planaanvragen.

1. Registratie in het KLIP

263. Artikel 6, § 1 van het KLIP-decreet voert de verplichting in voor alle kabel- en

leidingbeheerders die actief zijn op het grondgebied van het Vlaamse Gewest om zich te

registreren in het KLIP. Dit moet in voorkomend geval gebeuren tegen uiterlijk de vijftigste

werkdag voorafgaand aan het ogenblik dat hij in het kader van zijn beroepsactiviteiten of taken

van publiek belang kabels en leidingen op het grondgebied van het Vlaams Gewest begint te

beheren. In tegenstelling tot de professionele planaanvragers en de

openbaardomeinbeheerders hebben de kabel- en leidingbeheerders dus geen keuze om zich al

dan niet te registreren. Het KLIP kan enkel het beoogde resultaat bereiken indien het volledig is

zodat de medewerking van alle kabel- en leidingbeheerders vereist is.554

De Vlaamse Regering kan op basis van artikel 20 wel een afzonderlijke KLB of een categorie van

KLB’s wegens gegronde redenen vrijstelling verlenen van de verplichting tot registreren. Zoals

in het artikel tevens voorzien volgt daar logischerwijs ook uit dat de kabel- en leidingbeheerder

dan geen KLB-zone moet invoeren en actueel houden en geen planaanvragen via het KLIP moet

behandelen. Deze vrijstellingsmogelijkheid biedt de mogelijkheid om enige afwijking van het

rigide systeem van verplichtingen mogelijk te maken.555

553

Belangenzone kabel- en leidingbeheerder of KLB-zonde: alle gebieden waarin een bepaalde KLB kabels en leidingen beheert of binnen uiterlijk vijftig werkdagen dit beheer op zich zal nemen. (art. 2, §1, 4° KLIP-decreet) Dit kan voor een bepaalde kabel- en leidingbeheerder één aaneengesloten gebied zijn of vele verspreide gebieden, maar het geheel van alle gebieden wordt samengevat onder de noemer ‘belangenzone kabel- en leidingbeheerder’. Ongeacht in hoeveel gebieden een kabel- en leidingbeheerder achtief is, heeft hij dus slechts één KLB-zone. 554 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie

over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23. 555

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 27.

Page 137: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 131 -

2. Invoeren en actueel houden van KLB-zone in het KLIP

264. Artikel 6, § 1 van het KLIP – decreet voert tevens een verplichting in voor alle in het KLIP

geregistreerde kabel- en leidingbeheerders om op elektronische wijze de gebieden op te geven

waarin ze kabels en leidingen beheren, en dit uiterlijk de vijfenveertigste werkdag voorafgaand

aan het ogenblik waarop ze op het grondgebied van het Vlaams Gewest kabels en leidingen

beginnen te beheren. Dit is een essentieel en noodzakelijk gegeven opdat de doelstelling van

het decreet zou bereikt kunnen worden. Opdat grondwerkers zoveel mogelijk schadegevallen

zouden kunnen voorkomen, is het noodzakelijk dat ze een exhaustief en correct overzicht

hebben van alle aanwezige kabel- en leidingbeheerders. Dit decreet beoogt dan ook net te

verhelpen aan de huidige situatie waarbij een grondwerker geen enkele garantie heeft op

volledigheid en correctheid van de mogelijks aanwezige kabel- en leidingbeheerders en hij bij

grondwerken vaak nog verrast wordt door kabels en leidingen waarvan hij geen weet had.556

Er is sprake van de KLB-zone ‘in te voeren en te activeren’. Er is een wezenlijk verschil tussen

beide begrippen. Het is niet omdat de gegevens ingevoerd zijn, dat ze reeds geactiveerd zijn.

Het ‘invoeren’ heeft betrekking op het inbrengen of uploaden van een elektronisch bestand

met daarin gegevens over de KLB-zone. Het ‘activeren’ heeft betrekking op het feit vanaf welke

datum het KLIP deze gegevens mag aanspreken en gebruiken.557

265. Even belangrijk is uiteraard dat deze zone up-to-date wordt gehouden en dus verplicht

artikel 6, § 2 van het KLIP- decreet elke KLB tevens om elke wijziging aan de KLB-zone in het

KLIP in te voeren. Er is dus niet alleen de verplichting voor de KBL om initieeel zijn KLB-zone via

het KLIP in te voeren en te activeren. Een KLB-zone is geen statisch gegeven en kan uiteraard

wijzigingen ondergaan, die dan ook moeten bijgehouden worden. Er wordt hierbij een

onderscheid gemaakt tussen een uitbreiding en een schrapping van gebieden in de KLB-zone

om zo problemen te vermijden met planaanvragen die tussentijds zouden gebeuren.558

266. De bepalingen van artikel 6 dienen samen gelezen en begrepen te worden met de

verplichting van de planaanvrager uit artikel 8 van het KLIP-decreet. Door de verplichtingen die

in artikel 6 aan de KLB worden opgelegd, heeft de planaanvrager de zekerheid dat indien hij zijn

556 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23. 557

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 28. 558 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 23.

Page 138: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 132 -

planaanvraag ten vroegste veerstig werkdagen en ten laatste twintig werkdagen voor de

aanvang van de grondwerken indient, hij tijdens deze periode gegarandeerd alle aanwezige

kabel- en leidingbeheerders gevat heeft, indien hij vervolgens de grondwerken twintig

werkdagen later effectief start.559

267. Aangezien de kabel- en leidingbeheerder zelf, zonder enige tussenkomst, rechtstreeks de

informatie die hij zelf in eigen beheer heeft, inbrengt in het KLIP is hij, zoals artikel 7 bepaalt als

enige verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens. Hij dient dus correcte en volledige

informatie in te voeren in het KLIP. Een planaanvrager zal zich immers onder meer op deze

informatie baseren alvoerens hij met grondwerken zal starten. Indien de gegevens over de KLB-

zone niet juist zouden zijn, kan enkel de betrokken kabel- en leidingbeheerder, de enige

persoon die volledige kennis behoort te hebben over alle gebieden waarin hij actief is, hiervoor

aangesproken worden. Ook de informatie die de beheerder verstrekt aan het AGIV voor de

werking van het KLIP, bijvoorbeeld bij een registratie als kabel- en leidingbeheerder, dient naar

waarheid te zijn.560

3. Beantwoorden planaanvragen

268. Tegenover de verplichting van de planaanvrager tot het opvragen van kabel- en

leidinginformatie binnen een bepaalde periode voor de aanvang van de grondwerken, is in

artikel 11 van het decreet de verplichting opgenomen voor de KBL’s om alle noodzakelijke en

nuttige inlichtingen te verstrekken om schadegevallen en de bijhorende gevolgen door

grondwerken te vermijden. Het KLIP verplicht de KBL echter niet om op een specifieke manier

te antwoorden op de planaanvraag. Dit alles blijft geregeld door de specifieke, toepasselijke

sectorale wetgeving. In dit proces vervult het AGIV geen enkele rol. De kabel- en

leidingbeheerder dient de informatie rechtstreeks over te maken aan de planaanvrager. De

modaliteiten en termijnen die gelden om te antwoorden blijven degene die gelden in de

sectorspecifieke regelgeving, zo er al één is.

Indien er geen sectorspecifieke regeling bestaat, kan worden teruggevallen op de regels van

deze bepaling. Zo zal aan de antwoordverplichting onder andere voldaan kunnen worden door

het overmaken van de plannen. Dit impliceert ecter niet dat de KLB’s verplicht worden om

plannen op te maken. Immers, ook in de sectorale regelgeving bestaat geen eenduidige

559 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24. 560 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 24.

Page 139: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 133 -

verplichting voor KBL’s om plannen op te stellen en bij te houden. Ze moeten echter wel in

staat zijn om de gegevens mee te delen die zij in het kader van hun activiteiten verzamelen en

die het de planaanvrager mogelijk maken om de kabels en leidingen van de KBL’s te lokaliseren.

De antwoordverplichting is ruim omschreven maar het antwoord moet nuttig zijn voor de

planaanvrager om de kabels en leidingen te kunnen lokaliseren.

Kabel- en leidingbeheerders zullen in het algemeen steeds de specifieke situatie moeten

beoordelen waarop een planaanvraag betrekking heeft en waar nodig een afgevaardigde naar

de plaats van de geplande werken moeten sturen. Dit kan bijvoorbeeld aangewezen zijn in

zones met veel kabels en leidingen.

Nogmaals dient benadrukt te worden dat deze bepaling niet betekent dat een planaanvrager zo

maar kan beginnen met de grondwerken na het verstrijken van de termijn van twintig dagen.

Indien hij op dat moment nog niet alle kabel- en leidinginformatie zou hebben ontvangen en hij

toch de grondwerken zou starten, dan kan hij bij een schadegeval, geheel of gedeeltelijk,

aansprakelijk gesteld worden voor de schade.561

269. Tot aan de invoering van het IMKL562 in het KLIP, kan een planaanvrager aan elke KLB

vragen om alle informatie over de kabels en leidingen schriftelijk te bezorgen. Als een KLB geen

plannen of informatie over zijn kabels en leidingen ter beschikking heeft of kan stellen, maar

wel weet dat hij kabels en leidingen in de plaanvraagzone beheert of zal beheren, moet hij voor

de aanvang van de grondwerken contact opnemen met de planaanvrager en hem alle

inlichtingen verschaffen en bijstand verlenen om tot lokalisatie van de kabels en leidingen te

kunnen overgaan.563

270. Artikel 5 van het KLIP-decreet bepaalt uitdrukkelijk dat het gebruik van het KLIP in het

kader van planaanvragen kosteloos is voor alle betrokken partijen. De Vlaamse overheid draagt

de kosten van het KLIP en garandeert zo het bestaan ervan op lange termijn. Het beschikken

over correcte informatie is een belangrijk element in het vermijden van graaf- en gevolgschade.

Financiële drempels zouden het gebruik van het KLIP voor planaanvragen ongunstig kunnen

beïnvloeden.564 De KBL mag dus geen kosten aanrekenen aan de planaanvrager voor het

561

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 26. 562 Het informatiemodel kabels en leidingen (IMKL) is één van de randvoorwaarden om te komen tot de elektronische uitwisseling van kabel- en leidinginformatie via het KLIP 563

L. Van Parys, “Ondergrondse kabels en leidingen” in Knijf, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 108. 564 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 22-23.

Page 140: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 134 -

verstrekken van de kabel- en leidinginformatie. Ook niet wanneer deze vraagt om de informatie

schriftelijk te bezorgen. Dit is ook logisch want de opgevraagde informatie moet net voorkomen

dat de kabel- en leidingbeheerder schade zal lijden.565

C.3.Aansprakelijkheid en handhaving

1. Informatie

271. Artikel 13 van het KLIP-decreet verbiedt een kabel- en leidingbeheerder, professionele

planaanvrager, openbaardomeinbeheerder of het AGIV om de informatie di ontvangen wordt

via het KLIP te gebruiken voor andere doeleinden dan voor de uitvoering van de verplichtingen

in het kader van dit decreet. Zo komt de kabel- en leidingbeheerder bijvoorbeeld in het kader

van de planaanvraag in het bezit van gegevens van de planaanvragers. Het is dan niet

toegelaten dat hij deze gegevens zal gebruiken om in het kader van commerciële activiteiten

deze planaanvragers met offertes, bestekken of publiciteitsfolders te benaderen.566

2. AGIV

272. Het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) is slechts een

doorgeefluik van het KLIP en in artikel 14 wordt duidelijk afgebakend dat het agentschap voor

een aantal zaken niet verantwoordelijk kan gesteld worden.567 Zo kan het AGIV niet

verantwoordelijk gesteld worden voor foutieve, laattijdige of ontbrekende planaanvragen.

Alleen de planaanvrager zelf is er verantwoordelijk en dus aansprakelijk voor dat een

planaanvraag tijdig, volledig en correct wordt ingediend.568

273. Evenmin kan het AGIV verantwoordelijk gesteld worden voor foutieve of laattijdige

informatie, die verstrekt wordt door de KLB’s aan de planaanvragers. De KLB’s verschaffen de

565 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie

over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 26. 566 Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie

over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 567

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41. 568

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41.

Page 141: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 135 -

gevraagde informatie immers rechtstreeks aan de planaanvragers, het AGIV wordt daar niet bij

betrokken.569

274. In de laatste zin van artikel 14 van het KLIP-decreet voorzien dat het AGIV evenmin

verantwoordelijk is voor een foutieve, laattijdige of ontbrekende informatiedoorstroming van

het AGIV naar de planaanvragers. In de huidige stand van de regelgeving is er geen sprake van

enige substantiële vorm van informatiedoorstroming van het AGIV richting de planaanvragers.

De informatiedoorstroming naar de particuliere planaanvrager in het kader van het KLIP vindt

plaats op hetzelfde moment dat de particuliere planaanvrager zijn planaanvraag doet. Het

resultaat van de informatiedoorstroming is voor de particuliere planaanvrager onmiddellijk

duidelijk. Loopt er iets mis dan kan hij onmiddellijk opnieuw proberen. Een foutieve, laattijdige

of ontbrekende informatiedoorstroming naar de professionele planaanvrager betekent ten

eerste niet noodzakelijk dat deze informatie foutief, laattijdig of niet werd overgemaakt aan de

kabel-en leidingbeheerders. De professionele planaanvrager zal trouwens snel merken dat hij

geen plannen krijgt opgestuurd, waardoor een normaal zorgvuldig professioneel planaanvrager

snel tot de conclusie moet komen dat er miscchien iets misgelopen is. Er mag verwacht worden

dat de professionele planaanvrager de nodige stappen onderneemt om bij een gebeurlijk

voorval zo snel mogelijk te wijzen op een eventueel probleem. Bovendienheeft de

professionele planaavrager er zelf alle belang bij om coöperatief op te treden omdat eventuele

problemen met de planaanvraag via het KLIP, de professionele planaanvrager niet ontslaat van

zijn verplichting om de nodige informatie over de ligging van kables en leidingen in te winnen

alvorens te starten met de grondwerken.570

275. Het AGIV kan uiteraard ook niet verantwoordelijk gesteld worden voor eventuele

schadegevallen en de bijhorende gevolgen door een planaanvrager of een KLB, of door derden.

Dit laatste is zo evident dat het niet werd opgenomen in het decreet.571

3. Kabel- en leidingbeheerder

276. Elke KLB die zich niet of niet-tijdig registreert in het KLIP, of zijn KLB-zone niet invoert en

activeert in het KLIP, zoals bepaald in artikel 6, §1 KLIP-decreet, of die zijn KLB-zone niet

569

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 570

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27. 571

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27; W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 41-42.

Page 142: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 136 -

bijhoudt zoals voorzien in artikel 6, §2 KLIP-decreet, of die geen gevolg geeft aan een

planaanvraag, zoals voorzien in de artikel 9 tot 11, is aansprakelijk voor de schade die hiervan

het gevolg is.572 Indien een KLB zich niet of niet-tijdig registreert of zijn gegevens niet oplaadt of

up-to-date houdt, dan zullen zijn kabels en leidingen bij een planaanvraag niet gedetecteerd

worden en zal hij geen planaanvraaag ontvang en vervolgens de planaanvrager geen kabel- en

leidinginformatie met alle mogelijke gevolgen van dien. Als de KLB geen gevolg geeft aan een

correct doorgegeven planaanvraag, verkrijgt de planaanvrager niet de vereiste informatie,

tevens met alle mogelijke gevolgen van dien. Om de kabel- en leidingbeheerder voor zijn

verantwoordelijkheid te plaatsen, is het verantwoord om de aansprakelijkheid volledig in zijn

richting te schuiven zodat de onwetende planaanvrager die een kabel of leiding raakt van de

nalatige kabel- en leidingbeheerder, niet het slachtoffer wordt van

aansprakelijkheidsvorderingen, hetzij van derden voor de gevolgschade, hetzij van de nalatige

KBL zelf voor de schade aan de kabels en leidingen.573

277. In geval van overdracht door een KLB van kabels en leidingen aan een of meerdere andere

KLB’s, is er een solidaire aansprakelijkheid tussen de betrokken KLB’s, voor de schade die het

gevolg is van het feit dat er geen gevolg wordt gegeven aan de planaanvraag, zoals voorzien in

de artikelen 9 tot 11. Evenwel is het toegelaten dat de betrokken KLB’s op voorhand

contractueel overeengekomen dat slechts één van de betrokken KLB’s de gehele

aansprakelijkheid ter zake op zich zal nemen. In voorkomend geval is enkel die contractueel

aangewezen KLB aansprakelijkheid.574

278. Om de bepalingen van het decreet houdende de ontsluiting en de uitwisseling van

informatie over ondergrondse kabels en leidingen te kunnen handhaven zijn er specifieke

strafsancties (geldboetes) in het decreet opgenomen. Ook de bepalingen van hoodstuk VII en

artikel 85 van het Strafwetboek zijn van toepassing op die strafsancties. De volgende personen

worden gestraft met een geldboete van 50 tot 100 000 euro: 1° Elke KLB die zich niet of niet-

tijdig registreert in het KLIP of die zijn KLB-zone niet invoert en activeert in het KLIP, zoals

bepaald in artikel 6, § 1; 2° Elke in het KLIP geregistreerde KLB die zijn KLB-zone niet bijhoudt

zoals voorzien in artikel 6, §2; 3° elke persoon die volgens dit decreet een planaanvraag moet

indienen en die geen of niet tijdig een planaanvraag heeft ingediend; 4° elke persoon die ter

uitvoering van dit decreet opzettelijk foutieve informatie verstrekt, de verkregen informatie

572

Artikel 15, §1 KLIP-decreet. 573

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 27-28. 574

Artikel 15, §2 KLIP-decreet.

Page 143: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 137 -

gebruikt voor andere doeleinden dan bepaald in dit decreet of op gelijk welke andere wijze

oneigenlijk gebruik maakt van het KLIP.575

D. Verhouding tussen KLIP en KLIM

279. Kabels en leidingen zijn in eerste instantie een gewestelijke bevoegdheid, maar grotere

leidingen, zoals aardgasleidingen, vallen onder de bevoegdheid van de federale overheid. Naast

het Vlaamse KLIP bestaat er dan ook een federaal meldpunt voor boven- en ondergrondse

hoogspanningskabels en leidingen voor het vervoer van gas of andere gevaarlijke producten.

Dat federale loket heet het Kabel- en leidinginformatiemeldpunt, of kortweg KLIM.576

Het KLIM was eerder operationeel dan het KLIP, ook al was het KLIP als eerste initiatief

aangekochtigd en opgestart. Dit is te wijten aan het feit dat het KLIM maar van toepassing is op

een twintigtal beheerders die onder de federale Gaswet vallen en de beheerder van het

hoogspanningsnet, die in Vlaanderen slechts een paar duizend km ondergrondse kabels en

leidiginen vertegenwoordigen. Voor het KLIP gaat het over meer dan 300 kabel- en

leidingbeheeerders en over meer dan 500 000 km kabels en leidingen.577

280. Het resultaat was wel dat er voor het Vlaamse grondgebied twee afzonderlijke

planaanvraagsystemen tot stand waren gekomen, waarbij geen enkel over alle informatie kon

beschikken. Zo moest een aannemer dus twee planaanvragen indienen, en werden zijn

aanvragen via verschillende procedures en binnen andere termijnen afgehandeld. Het risico

was dus reëel dat een planaanvrager slechts één van de twee systemen zou raadplegen en

daardoor belangrijke informatie zou missen.

De oplossing werd gevonden in het uitwerken van een intermediaire communicatiecomponent

tussen het KLIM en het KLIP. Op 23 maart 2009 vond dan ook de koppeling plaats tussen het

(Vlaamse) Kabel- en leidingportaal en het (federale) Kabel- en leiding informatiemeldpunt. Zo

blijven de twee systemen in Vlaanderen bestaan, maar de planaanvrager kan ongeacht of hij nu

het KLIP of het KLIM gebruikt, ook automatisch alle informatie van het andere systeem

575 Artikel 17 KLIP-decreet. 576 L. Van Parys, “Ondergrondse kabels en leidingen” in Knijf, I., Bouwrecht: Van A(anneming) tot Z(akenrecht),

Gent, Larcier, 2009, 108. 577

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 45.

Page 144: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 138 -

bekomen. Vanaf de inwerkingtreding578 van het KLIP-decreet, zijn alle kabel- en

leidingbeheerders verplicht zich te registreren in het KLIP of het KLIM. Zo zijn de gebruikers van

een van beide internettoepassingen absoluut zeker dat ze de plannen ontvangen van alle kabel-

en leidingbeheerders. Voor Vlaanderen betekent dit dat de extra raadpleging bij de gemeente

niet meer nodig is. In Brussel en Wallonnië blijft de extra check bij de gemeente wel nodig.579

E. IMKL & GRB

281. Naast het ontsluiten van bestaande informatie via een uniek loket, zijnde het KLIP, is er

een tweede stap nodig. Deze tweede stap behelst het uitwisselen van informatie door het

opstellen van een uitwisselingsformaat, het Informatie Model Kabels en Leidingen (IMKL). In

combinatie met het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) wordt een uniforme, efficiënte en

kwaliteitsvolle uitwisseling van kabel- en leidinginformatie via het KLIP mogelijk.580

282. Het is momenteel niet mogelijk om de verschillende kabel- en leidinginformatie te

integreren en digitaal samen te voegen tot één plan dat dan ter beschikking zou kunnen gesteld

worden van de planaanvrager. Dit heeft te maken met het feit dat elke kabel- en

leidingbeheerder zijn eigen kaart hanteert met eigen schaal, eigen symbolen, eigen

topografische achtergrond, zelf bepaalt welke informatie op de kaart staat en welke niet, … Ten

gevolge van deze grote verscheidienheid aan gebruikte systemen en modellen voor kabel- en

leidinginformatie en de bedrijfsspecifieke implementaties, is het voor de planaanvrager niet

eenvoudig om een goed inzicht te krijgen in alle kabel- en leidinginformatie die hij ontvangt en

die hij moet roberen te integreren tot één overzicht.

Indien er echter een gestandardiseerd uitwisselingsformaat beschikbaar zou zijn, dan zou het

heel wat eenvoudiger zijn. Het AGIV werd belast met de ontwikkeling van het IMKL.581 Het doel

van dit uitwisselingsformaat is de informatie over kabels en leidingen van KLB’s te

standaardiseren zodat deze informatie via het KLIP, niet alleen ontsloten, maar ook

rechtstreeks uitgewisseld kan worden.

283. Het IMKL is noodzakelijk om in een tweede fase van het KLIP de individuele plannen van

de kabel- en leidingbeheerders te integreren tot één digitaal plan dat voor de planaanvrager

578

Tussen 1 juni en 1 september 2009 moeten de KLB’s die zich nog niet vrijwillig hebben laten registreren bij het KLIP, zich verplicht registreren. (KLIP-uitvoeringsbesluit gepubliceerd, 5 mei 2009, http://www.agiv.be/gis/nieuws/?artid=918) 579

“KLIP en KLIM aan elkaar gekoppeld”, 23 maart 2009, http://www.agiv.be/gis/nieuws/?artid=890. 580

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 4. 581

Artikel 4, 4° KLIP-decreet.

Page 145: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 139 -

onmiddellijk bruikbaar is. In het IMKL wordt vastgelegd welke informatie over kabels en

leidingen oop welke wijze wordt vastgelegd en uitgewisseld. Visualisatieaspecten zoals kleur,

lijndikte, lijnsoort, maar ook maatvoering, weergave, nauwkeurigheid, … komen in dit model

aan bod. Naast de inhoudelijke standaarden dient ook een aantal technische standaarden

afgesproken te worden binnen dit model. Door het IMKL zal informatie van verschillende typen

leidingen, leidingnetten en kabel- en leidingbeheerders vertaald kunnen worden naar een

gemeenschappelijke ontsluitingsomgeving. Met het IMKL blijven de KBL’s nog steeds hun eigen

kabel- en leidinginformatie decentraal beheren, maar zal de informatie wel uitgewisseld en

geïntegreerd kunnen worden tot één uniform en bruikbaar plan dat onmiddellijk beschikbaar is.

Net zoals het KLIP, zal het IMKL in samenwerking met de sector en de gebruikers ontwikkeld en

geïmplementeerd worden. De eerste stappen voor de opmaak van het IMKL werden reeds

gezet.

284. Een tweede essentiële voorwaarde om de planafhandeling via het KLIP te laten verlopen is

om de via het IMKL uitgewisselde informatie te kunnen projecteren op een gemeenschappelijke

en uniforme achtergrond. In Vlaanderen zal het Grootschalig Referentie Bestand (GRB) deze

uniforme topografisch achtergrond vormen. Het GRB is een zeer gedetailleerd uniform

topografisch referentiekader voor tal van toepassingen waarbij centimeternauwkeurig digitaal

kaartmateriaal vereist is, zoals bijvoorbeeld voor kabel- en leidingregistratie. De Vlaamse

overheid werkt sinds enkele jaren aan de opbouw van een gebiedsdekkend GRB. Zoals

decretaal voorzien582, zal een voor gans Vlaanderen gebiedsdekken GRB gerealiseerd worden

tegen eind 2013.583

285. Door het ontwikkelen en implementeren van het IMKL in het KLIP en de aanmaak van het

GRB wordt de langetermijnoplossing voorzien.584

582

Artikel 11 Decreet 16 april 2004 houdende het Grootschalig Referentie Bestand, BS 5 juli 2004. 583

W. RAEYMAEKERS, “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in K. DEKETELAERE e.a. (eds.), Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 46-47. 584

Memorie van toelichting, Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08), 7.

Page 146: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 140 -

Besluit

Schadegevallen m.b.t. nutsleidingen komen dagelijks voor. Het is dan ook belangrijk om te

weten wie je als schadelijder kan aanspreken tot vergoeding van de geleden schade.

Aangezien de elektriciteit en aardgas die bij jou thuis wordt geleverd vooreerst een hele weg

moet afleggen via boven- en ondergrondse netwerken en er verschillende partijen instaan voor

het goede verloop hiervan, kan het wel eens gebeuren dat er iets misloopt. Zo heeft de

eindafnemer soms last van pannes, onderbrekingen,… met alle gevolgen van dien. De

schadelijder kan de distributienetbeheerder aansprakelijk stellen op basis van sectorspecifieke

wetgeving, wet productaansprakelijkheid of op basis van de voorwaarden van de netbeheerder

zelf voorzien in het aansluitingsreglement.

Schade in het kader van nutsleidingen wordt meestal veroorzaakt ingevolge werken in de

nabijheid van ondergrondse nutsleidingen. Elke partij die in het bouwproces betrokken is, heeft

bepaalde verplichtingen te voldoen. Het is dus niet alleen de aannemer die de ondergrondse

kabel of leiding effectief beschadigt (bijvoorbeeld met een graafmachine), maar ook de andere

betrokken partijen, zoals de bouwheer, de architect en het nutsbedrijf, kunnen in solidum

aansprakelijk zijn indien zij hun verplichtingen niet zijn nagekomen. Zo kunnen zij, volgens de

desbetreffende concrete omstandigheden, contractueel, extracontractueel of zelfs

strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor de aangerichte schade.

Aangezien beschadiging van kabels en leidingen veel voorkomt, hebben de verzekeringssector

en de energiesector BVVO-overeenkomsten gesloten waarbij de schadebegroting van de

schade die de nutsbedrijven lijden wordt geregeld op een uniforme en vereenvoudigde wijze.

Er gebeuren veel schadegevallen ingevolge werkzaamheden nabij ondergrondse kabels en

leidingen omdat er geen plannen zijn van de nutsleidingen die duidelijk en actueel de ligging

ervan aangeven. Zo is het in het huidige systeem bijna onmogelijk om beschadiging van

ondergrondse kabels en leidingen te vermijden.

Om hieraan een oplossing te bieden heeft de overheid gekozen voor een

langetermijnoplossing. In Vlaanderen werd het KLIP (federaal: KLIM) opgericht. Via de

ontwikkeling en de implementering van het IMKL in het KLIP en de aanmaak van het GRB zullen

er duidelijke en eenvormige plannen zijn van de ondergrondse nutsleidingen zodat

beschadiging hiervan zal vermeden worden. Evenwel is het wachten tot 2014 vooraleer het

helemaal operationeel zal zijn.

Page 147: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 141 -

Bibliografie

Wetgeving:

• Wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, BS 25 maart 1939.

• Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming van 27 september 1947, BS 3 oktober 1947. (ARAB)

• Wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere producenten door middel van leidingen, BS 7 mei 1965. (Gaswet)

• Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 betreffende te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer, BS van 16 maart 1966.

• Wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen, BS 24 april 1971.

• Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties van 10 maart 1981, BS 29 april 1981. (AREI)

• KB van 28 juni 1971 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasdistributie door middel van leidingen, BS 15 september 1971.

• Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 22 augustus 1978, err.

BS 30 augustus 1978.

• KB van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, BS 8 oktober 1988. (Raadplegingsbesluit)

• Wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991. (Wet productaansprakelijkheid)

• Algemene Aannemingsvoorwaarden voor de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en voor concessies voor openbare werken, A.A.V. Bijlage bij het KB van 26 september 1996 tot de bepaling van de Algemene Uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies van Openbare werken, BS 18 oktober 1996.

• Wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 11 mei 1999. (Elektriciteitswet)

• Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 22 september 2000. (Vlaams Elektriciteitsdecreet)

• Decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt, BS 3 oktober 2001. (Vlaams Gasdecreet)

• Decreet 16 april 2004 houdende het Grootschalig Referentie Bestand, BS 5 juli 2004.

• Ontwerp van decreet houdende de ontsluiting van de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, Vlaams parlement 9 januari 2008, stuk 1487 (2007-08).

Page 148: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 142 -

• Wet van 16 maart 2007 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen en van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, BS 26 maart 2007.

• KLIP-Decreet: Decreet van 14 maart 2008 houdende de ontsluiting en de uitwisseling van informatie over ondergrondse kabels en leidingen, BS 6 mei 2008.

Rechtspraak:

• Cass. 15 februari 1886, Pas. 1886, I, 75.

• Cass. 13 februari 1930, JT 1930, 182.

• Cass. 2 april 1936, Pas. 1936, I, 209.

• Cass. 25 maart 1943, Arr.Verbr. 1943, 68.

• Cass. 24 mei 1945, Arr.Verbr. 1945, 161.

• Cass. 4 december 1950, Pas. 1951, I, 201.

• Brussel 5 oktober 1951, Res Jura Imm. 1953, 191.

• Cass. 10 juli 1952, Arr.Cass. 1952, 650, Pas. 1952, I, 738.

• Cass. 22 oktober 1954, Arr.Cass. 1955, 98.

• Cass. 22 januari 1960, Pas. 1960, I, 580.

• Cass. 6 april 1960, Pas. 1960, I, 915, conclusie advocaat-generaal Mahaux, Arr. Cass.

1960, 722, JT 1960, 339, noot DE MEULDER, RCJB, 1960, 257, noot DABIN, RGAR 1960,

nr. 6.557, noot DALCQ.

• Gent 1 juni 1961, RW 1961-62, 743.

• Cass. 2 oktober 1961, Pas. 1962, I, 128.

• Cass. 21 december 1961, Pas. 1962, 480.

• Cass. 7 maart 1962, Pas. 1962, I, 764.

• Brussel (verenigde kamers) 19 februari 1963, JT 1963, 265, noot R.O. DALCQ.

• Cass. 21 februari 1963, Pas. 1963, 687.

• Brussel 24 februari 1964, Ann. Not. Enr. 1964, 241, noot P. MAHILLON.

• Cass. 28 januari 1965, RW 1964-65, 2117; Pas. 1965, I, 521.

• Rb. Antwerpen 5 maart 1965, T.Aann. 1970, 19.

• Gent 9 maart 1965, RW 1964-65, 2131.

• Rb. Brussel 9 maart 1965, JT 1966, 27.

• Rb. Brussel 22 februari 1966, Res Jura Imm. 1966, 62.

• Rb. Brugge 24 februari 1966, Res Jura Imm., 1966, 161.

• Rb. Luik 7 juni 1966, JT 1967, 481.

• Kh. Antwerpen 5 oktober 1966, RW 1966-67, 898.

• Gent 7 maart 1967, RW 1967-68, 348.

• Brussel 2 mei 1967, Pas. 1967, II, 275.

Page 149: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 143 -

• Cass. 5 mei 1967, Pas. 1967, I, 1049.

• Gent 13 juni 1967, Res Jura Imm. 1967, 349.

• Brussel 14 september 1967, T. Aann. 1970, 19, noot K. VERBERNE.

• Cass. 15 december 1967, Arr.Cass. 1968, 551.

• Cass. 8 januari 1968, Pas. 1968, I, 590.

• Rb. Dendermonde 28 maart 1968, RW 1968-69, 1902.

• Brussel 3 april 1968, JT 1969, 10.

• Luik 18 april 1968, T.Aann. 1971, 252.

• Gent 9 mei 1968, Pas. 1968, II, 218.

• Cass. 14 juni 1968, RW 1968-69, 405; JT 1968, 472; RCJB 1968, 387, noot J. DABIN, RGAR

1969, 8177, noot R.O. DALCQ.

• Cass. 12 december 1968, Pas. 1969, I, 353.

• Brussel 26 april 1969, JT 1969, 440.

• Cass. 27 november 1969, Arr.Cass. 1970, 306.

• Cass. 9 januari 1970, Pas. 1970, 394.

• Gent 13 januari 1970, JT 1970, 394; RGAR 1970, 8458.

• Brussel 11 februari 1970, T.Aann. 1974, 104, noot Y. HANNEQUART.

• Rb. Brussel 10 november 1970, De Verz. 1972,1288, noot R.B.

• Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563.

• Brussel 24 maart 1971, Res Jura Imm. 1971, 165.

• Rb. Antwerpen 30 juni 1970, T.Aann. 1976, 40.

• Rb. Brussel 22 september 1970, JT 1970, 729.

• Kh. Gent 26 januari 1971, TBH 1971, 563.

• Cass. 23 september 1971, Arr.Cass. 1972, 88.

• Gent 25 februari 1972, RW 1971-72, 2031.

• Rb. Luik 29 februari 1972, RGAR 1972.

• Brussel 15 mei 1972, Pas. 1972, II, 147.

• Cass. 4 september 1972, RW 197-73, 715.

• Cass. 19 oktober 1972, Arr.Cass. 1973, 178.

• Rb. Antwerpen 23 november 1972, T.Aann. 1977, 6, noot Ph. MATHEÏ.

• Cass. 27 september 1973, Arr. Cass. 1974, 98, Pas. 1974, I, 89.

• Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395.

• Brussel 11 december 1973, RW 1974-75, 423

• Cass. 10 januari 1974, Pas. 1974, I, 488.

• Cass. 15 februari 1974, RW 1974, 1715.

• Cass. 3 mei 1974, Arr.Cass.1974, 989.

• Gent 23 december 1974, RGAR 1976, nr. 9678, noot F. GLANSDORFF.

Page 150: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 144 -

• Kh. Tongeren 13 maart 1975, De Verz. 1975, 235.

• Cass. 18 april 1975, Arr.Cass. 1975, 917.

• Cass. 29 mei 1975, RW 1975-76, 915; Pas. 1975, I, 934.

• Cass. 31 oktober 1975, RW 1975-76, 1571, noot A. VAN OEVELEN.

• Gent 4 maart 1976, T.Aann. 1976, 269.

• Cass. 14 oktober 1976, Arr.Cass. 1977, 197.

• Kh. Tongeren 13 januari 1977, TBH 1977, 401.

• Kh. Antwerpen 13 januari 1977, T. Aann. 1978, 33, noot K. VERBERNE.

• Luik 13 april 1977, JL 1977-78, 65.

• Brussel 27 april 1977, Pas. 1978, II, 4.

• Rb. Antwerpen 25 november 1977, RW 1977-78, 1579.

• Cass. 2 december 1977, RW 1978-1979, 209.

• Brussel 30 december 1977, RGAR 1979, nr. 10063, noot R.O. DALCQ.

• Cass. 28 februari 1978, Pas. 1978, I, 741.

• Cass. 28 april 1978, RW 1978-1979, 1695.

• Cass. 27 oktober 1978, Pas. 1979, 246.

• Brussel 18 januari 1979, JT 1979, 249.

• Rb. Bergen 9 mei 1979, JT 1980, 9.

• Cass. 26 september 1979, Arr.Cass. 1979-80, 106.

• Kh. Veurne 24 oktober 1979, BFE 1981, afl. 15 B, 22.

• Cass. 19 december 1979, Pas. 1980, 484.

• Cass. 20 maart 1980, Pas. 1980, I, 891.

• Rb. Dendermonde 27 mei 1980, Rechtspraak BFE 1981, 10.

• Antwerpen 10 juni 1980, RW 1980-81, 1139.

• Cass. 26 juni 1980, Arr.Cass. 1980, 1362.

• Cass. 5 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 748.

• Luik 19 maart 1981, BFE 1982, afl. 12, 3, noot.

• Cass. 30 april 1980, RW 1981-82, 26.

• Vred. Sint-Gilles 10 juni 1981, T.Vred. 1987, 111.

• Antwerpen 30 juni 1981, RW 1981-82, 1625.

• Kh. Kortrijk 9 juli 1981, BFE 1982, afl. 1, 6, noot.

• Cass. 1 oktober 1981, RW 1981-82, 2855.

• Antwerpen 10 februari 1982, RW 1982-83, 1410.

• Kh. Turnhout 4 maart 1982, Rechtspr. B.F.E. 1982, afl. 4, 2.

• Cass. 17 maart 1982, Pas. 1982, I, 842.

• Antwerpen 31 maart 1982, RW 1983-84, 89.

• Cass. 7 mei 1982, Arr.Cass. 1982, 1102.

Page 151: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 145 -

• Brussel 11 mei 1982, RW 1983-84, 2823.

• Cass. 28 mei 1982, RW 1984-85, 265.

• Cass. 17 juni 1982, RCJB 1986, 680, met noot L. CORNELIS.

• Luik 23 juni 1982, Het Bouwbedrijf 25 februari 1983, 18.

• Cass. 28 september 1982, Arr.Cass. 1982-83, 149.

• Luik 7 oktober 1982, Res Jura Imm. 1983, 73.

• Vred. Leuven 22 november 1982, BFE 1983, afl. 2, 4, noot.

• Vred. Nijvel 12 januari 1983, BFE 1984, 25.

• Antwerpen 9 februari 1983, Rechtspr. B.F.E. 1983, afl. 8, 40.

• Cass. 18 februari 1983, Pas. 1983, I, 183.

• Rb. Brussel 14 april 1983, T. Aann. 1985, 19.

• Cass. 28 april 1983, RW 1983-84, 1699.

• Cass. 26 mei 1983, RW 1983-84, 1133, noot R. DERIN.

• Cass. 9 juni 1983, RW 1983-84, 437.

• Kort Ged. Rb. Brussel 5 oktober 1983, JT 1985, 530.

• Luik 12 oktober 1983, Pas. 1984, II, 14.

• Corr. Nijvel 8 december 1983, De Verz. 1983, 695.

• Kort Ged. Rb. Brussel 30 januari 1984, RRD 1984, 333, noot B. HAUBERT.

• Kort Ged. Rb. Bergen 11 april 1984, JT 1985, 527.

• Luik 23 mei 1984, Jur. Liège 1984, 573.

• Cass. 2 oktober 1984, Arr.Cass. 1984-85, 181.

• Cass. 13 december 1984, Arr.Cass. 1984-85, 528.

• Bergen 8 januari 1985, TBH 1985, 641, noot P. RIGAUX.

• Vred. Roeselare 1 februari 1985, Rechtspr. B.F.E. 1986, afl. 1, 5.

• Cass. 1 maart 1985, RW 1985-86, 801.

• Rb. Bergen 23 april 1985, Pas. 1985, III, 56.

• Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1986, 66.

• Bergen 29 mei 1985, RGAR 1986, 11078.

• Cass. 19 september 1985, Arr.Cass. 1985-86, 66.

• Cass. 11 oktober 1985, Arr.Cass. 1986, 172.

• Bergen 6 november 1985, De Verz. 1986, 733.

• Vred. Sint-Niklaas 12 maart 1986, T. Vred. 1986, 248.

• Cass. 4 april 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1050.

• Brussel 24 april 1986, T.Aann. 1987, 10.

• Luik 8 oktober 1986, Rev. Rég. Dr. 1986, 410.

• Luik 26 november 1986, JLMB 1987, 719.

• Antwerpen 20 januari 1987, RW 1986-87, 2722, noot E. DIRIX.

Page 152: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 146 -

• Bergen 27 februari 1987, JT 1988, 29.

• Cass. 13 maart 1987, Pas. 1987, I, 834, Arr.Cass. 1986-87, 920, RW 1987-88, 22, RGAR

1989, nr. 11451.

• Rb. Antwerpen 11 september 1987, RW 1987-88, 1514.

• Cass. 29 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 264

• Brussel 13 november 1987, JL 1987, 1460; RGAR 1989, nr. 11.485.

• Brussel 25 februari 1988, RRD 1988, 208, noot X. DELGRANGE; T. Aann. 1992, 278, noot J.

WÉRY.

• R.v.St. 27 september 1988, DCCR 1989, 62, noot P. DE VROEDE.

• Cass. 29 september 1988, Arr.Cass. 1988-89, 122.

• Brussel 3 oktober 1988, RGAR 1989, nr. 11553.

• Cass. 19 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 496.

• Antwerpen 8 maart 1989, RW 1991-92, 920.

• Brussel 12 september 1989, DCCR 1990, 251, noot P. DE VROEDE.

• Cass. 27 oktober 1989, RW 1989-90, 619.

• Brussel 21 november 1989, RGAR 1991, nr. 11888.

• Cass. 18 januari 1990, Arr.Cass.1989-90, 659.

• Antwerpen 31 januari 1990, De Verz. 1990, 578, noot D. VAN ORSHOVEN.

• Rb. Brussel 2 februari 1990, JLMB 1990, 1248.

• Rb. Dendermonde 20 april 1990, Iuvis 1993, 77.

• Cass. 21 juni 1990, Arr.Cass. 1990-91, 245.

• Rb. Brussel 17 september 1990, TBBR 1992, 367, noot J. KOKELENBERG.

• Antwerpen 3 oktober 1990, Iuvis 1993, 39.

• Rb. Brussel 12 oktober 1990, TBBR 1991, 408.

• Cass. 26 oktober 1990, RW 1990-91, 993.

• Rb. Brugge 20 november 1990, Iuvis 1993, 91.

• Corr. Gent 30 november 1990, Iuvis 1993, 71.

• Cass. 24 januari 1991, Arr.Cass. 1990-91, 562.

• Pol. Antwerpen 22 maart 1991, Iuvis 1993, 90.

• Cass. 23 mei 1991, Arr.Cass. 1990-91, 943.

• Cass. 28 juni 1991, Arr.Cass. 1990, 1069.

• Kh. Brussel 7 november 1991, T.Aann. 1998, 25.

• Cass. 28 november 1991, Arr.Cass. 1991-92, 284.

• Kh. Hasselt 16 december 1991, Iuvis 1998, 892.

• Luik 31 maart 1992, JLMB 1993, 1298.

• Gent 20 mei 1992, TBBR 1993, 451, noot P. VAN DER WIELEN.

• Cass. 3 september 1992, Arr.Cass. 1992, 1061.

Page 153: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 147 -

• Brussel 7 december 1992, Iuvis 1995, 433, noot P. BOUWENS.

• Kh.Brugge 19 januari 1993, Iuvis 1999, 1011.

• Rb. Leuven 21 april 1993, Iuvis 1999, 1014.

• Kh. Namen 4 mei 1993, Iuvis 1997, 645.

• Corr. Mechelen 7 mei 1993, Iuvis 1994, 283.

• Cass. 13 mei 1993, Arr.Cass. 1993, 493.

• Luik 26 mei 1993, JLMB 1994, 1274.

• Vred. Dinant 28 juni 1993, Iuvis 1994, 237.

• Cass. 2 september 1993, Arr. Cass. 1993, 658.

• Kh. Brugge 23 november 1993, Iuvis September 1997, 754.

• Brussel 2 december 1993, T. Aann 1998, 13.

• Kh. Brussel 11 december 1993, Iuvis 1999, 1015.

• Vred. Ieper 28 januari 1994, Iuvis 1996, 556.

• Gent 4 februari 1994, RW 1995-96, 1236.

• Rb. Brussel 11 februari 1994, Iuvis 1996, 559.

• Kh. Brugge 15 februari 1994, Iuvis 1994, 280, noot.

• Kh. Brugge 19 april 1994, Iuvis 1999, 1020.

• Rb. Nijvel 2 mei 1994, Iuvis 1994, 253.

• Cass. 24 november 1994, Pas. 1994, I, 1009.

• Cass. 2 maart 1995, Arr.Cass. 1995, 263.

• Cass. 9 maart 1995, RW 1995-96, 402.

• Antwerpen 29 maart 1995, Iuvis 1996, 507.

• Vred. Ieper 7 april 1995, Iuvis 1997, 761.

• Cass. 31 mei 1995, Iuvis 1996, 548, noot F. GLANSDORFF.

• Gent. 2 juni 1995, Iuvis 1997, 635.

• Cass. 14 juni 1995, Arr . Cass. 1995, 60.

• Rb. Leuven 21 september 1995, Iuvis 1997, 649.

• Gent 5 oktober 1995, RW 1997-98, 950.

• Vred. Landen 22 november 1995, Iuvis 1997, 673.

• Rb. Brugge 8 januari 1996, Iuvis 1997, 751.

• Rb. Luik 30 januari 1996, T. Aann. 1996, 223, noot B. VAN LIERDE.

• Rb. Antwerpen 2 februari 1996, Iuvis 1997, 755.

• Cass. 1 maart 1996, Arr.Cass 1996, 214.

• Brussel 4 maart 1996, Iuvis 1996, 605.

• Vred. Leuven 5 maart 1996, Iuvis 1997, 764.

• Cass. 26 april 1996, Arr .Cass. 1996, 371.

• Kh. Charleroi 3 mei 1996, Iuvis 1997, 758.

Page 154: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 148 -

• Vred. Beringen 24 mei 1996, Iuvis 2000, 1199.

• Vred. Antwerpen 5 juni 1996, Iuvis 1998, 801.

• Kh. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19.

• Rb. Brussel 17 juni 1996, T.Aann. 1998, 19.

• Vred. Fosses-La-Ville 26 juni 1996, Iuvis 1997, 767

• Vred. Zottegem 13 juli 1996, T.Aann. 1997, 46, noot B. VAN LIERDE.

• Gent 4 oktober 1996, Iuvis 1999, 1008.

• Rb. Leuven 4 oktober 1996, Iuvis 2000, 1183.

• Vred. Leuven 8 oktober 1996, Iuvis 1997, 768.

• Vred. Namen 15 oktober 1996, Iuvis 1997, 770.

• Antwerpen 16 december 1996, AJT 1996-97, 555, noot P. LEFRANC.

• Rb. Brussel 4 februari 1997, Iuvis 1998, 904.

• Rb. Turnhout 3 maart 1997, Iuvis 1998, 903.

• Vred. Pâturages 19 maart 1997, Iuvis 1997, 765.

• Pol. Tournai 26 maart 1997, Iuvis 1997, 760.

• Rb. Kortrijk 21 april 1997, Iuvis 2000, 1066, noot.

• Gent 25 april 1997, TGR 1998, 4.

• Brussel 16 mei 1997, Iuvis 2000, 1170.

• Antwerpen 26 mei 1997, Iuvis 1999, 1173.

• Vred. Westerlo 30 mei 1997, T.Aann. 1999, 385.

• Antwerpen 13 mei 1997, T.Aann. 1998, 366.

• Rb. Kortrijk 19 september 1997, Iuvis 1998, 908.

• Vred. Antwerpen 22 september 1997, Iuvis 1998, 915.

• Rb. Dendermonde 26 september 1997, Iuvis 1998, 847.

• Rb. Charleroi 8 oktober 1997, Iuvis 1998, 907.

• Gent 17 oktober 1997, Iuvis 2000, 1062, noot.

• Antwerpen 4 november 1997, RW 1999-2000, 48.

• Bergen 24 november 1997, Iuvis 1998, 891.

• Rb. Antwerpen 2 december 1997, Iuvis 1999, 982.

• Rb. Mechelen 2 december 1997, RW 1997-98, 1293.

• Gent 19 december 1997, Iuvis 1999, 929.

• Rb. Brugge 19 januari 1998, Iuvis 1998, 912.

• Pol. Kortrijk 21 januari 1998, Iuvis 1999, 933.

• Gent 2 februari 1998, T.Aann. 1999, 69.

• Gent 6 maart 1998, Iuvis 2000, 1147.

• Pol. Namen 9 maart 1998, Iuvis 2000, 1060.

• Antwerpen 23 maart 1998, RW 1998-99, 223.

Page 155: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 149 -

• Rb. Kortrijk 27 maart 1998, Iuvis 2000, 1191-1194.

• Pol. Leuven 2 april 1998, Iuvis 1999, 935.

• Cass. 3 april 1998, TBBR 1999,140.

• Rb. Nijvel 8 april 1998, Iuvis 1999, 960.

• Kh. Charleroi 9 april 1998, Iuvis 2000, 1194.

• Rb. Nijvel 20 april 1998, Iuvis 1999, 985.

• Vred. Genk 12 mei 1998, Iuvis 2003, 1277.

• Rb. Mechelen 9 juni 1998, RW 1999-2000, 49, noot M. NEUT.

• Rb. Doornik 18 juni 1998, Bull. Ass. 1999, 691.

• Rb. Kortrijk 24 september 1998, Iuvis 2000, 1197.

• Rb. Dendermonde 26 september 1998, Iuvis 1998, 847.

• Vred. Bossuit 6 oktober 1998, Iuvis 1999, 940.

• Vred. Louveigné 3 november 1998, T.Aann. 1999, 44, noot.

• Vred. Harelbeke 26 november 1998, Iuvis 2000, 1208.

• Gent 11 december 1998, Iuvis 2001, 1232.

• Antwerpen, 4 januari 1999, Bull. Ass. 1999, 684, noot D. DE MAESENEIRE.

• Cass. 7 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 9.

• Rb. Antwerpen 5 februari 1999, Iuvis 2004, 1335.

• Brussel 11 februari 1999, Iuvis 2000, 1177.

• Brussel 5 maart 1999, Iuvis 1999, 930.

• Cass. 12 maart 1999, Larcier Cass.1999, 95.

• Cass. 25 maart 1999, Arr.Cass. 1999, 183.

• Brussel 21 april 1999, Iuvis 2000, 1179.

• Bergen 20 september 1999, Iuvis 2000, 1181.

• Kh. Kortrijk 4 oktober 1999, Iuvis 2005, 1326.

• Rb. Nijvel 24 februari 2000, Iuvis 2004, 1319.

• Gent 10 maart 2000, T.Aann. 2000, 350.

• Rb. Antwerpen 25 mei 2000, T.Aann. 2000, 353.

• Rb. Brugge 30 oktober 2000, RW 2001-02, 1182.

• Cass. 22 november 2000, RW 2002-03, 421.

• Cass. 4 december 2000, RW 2002-03, 1578, noot A. VAN OEVELEN.

• Antwerpen 18 december 2000, RW 2002-03, 1587, noot.

• Cass. 20 februari 2001, Arr.Cass. 2001, 336.

• Vred. Hamme 5 juni 2001, T.Aann. 2002, afl. 4, 331, noot.

• Rb. Oudenaarde 27 juni 2001, T.Aann. 2002, 323.

• Vred. Tienen 13 augustus 2001, T.Aann. 2001, 335.

• Kh. Gent 14 november 2001, TGR 2002, afl. 3, 140.

Page 156: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 150 -

• Luik 6 december 2001, RGAR 2002, afl.8, nr. 13.609.

• Cass. 4 maart 2002, RW 2004-05, 136.

• Kh. Gent 6 maart 2002, TGR 2002, afl. 3, 135.

• H.v.J. 25 april 2002, C-183/00, Sanchez.

• Gent 24 mei 2002, NJW 2002, 393, noot I. Boone.

• Gent 31 mei 2002, RW 2002-03, 1589.

• Rb. Hasselt 19 september 2002, RGDC 2003, 87.

• Cass. 2 oktober 2002, RW 2005-06, 1013.

• Bergen 7 november 2002, Iuvis 2005, 1463.

• Cass. 8 november 2002, RW 2004-05, 1259.

• Antwerpen 18 december 2002, Iuvis 2005, 1424.

• Brussel 16 januari 2003, Iuvis 2005, 1420.

• Cass. 17 januari 2003, RW 2005-06, 1174.

• Vred. Enghezée 20 januari 2003, Iuvis 2005, 1474.

• Cass. 30 januari 2003, RW 2006-07, 855.

• Cass. 6 februari 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 2, 338.

• Rb. Veurne 6 februari 2003, Iuvis 2005, 1444.

• Kh. Brussel 7 februari 2003, Iuvis 2005, 1459.

• Kh. Hasselt 25 februari 2003, Iuvis 2005, 1457.

• Antwerpen 3 maart 2003, TBBR 2005, 411.

• Kh. Brussel 24 maart 2003, Iuvis 2005, 1456.

• Antwerpen 9 april 2003, Iuvis 2005, 1415.

• Cass. 10 april 2003, RW 2005-06, 1259.

• Cass. 24 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1035; Pas. 2003, I, 870.

• Kh. Leuven 24 april 2003, Iuvis 2005, 1452.

• Cass. 30 april 2003, Arr.Cass. 2003, afl. 4, 1079.

• Cass. 16 mei 2003, NJW 2003, 1399.

• Gent 5 juni 2003, T.Verz. 2004, afl. 1, 94, noot P. FONTAINE.

• Cass. 12 september 2003, RW 2006-07, 597.

• Kh. Hasselt 23 september 2003, RW 2005-06, afl. 13, 511.

• Rb. Luik 30 september 2003, Iuvis 2005, 1451.

• Kh. Luik 9 oktober 2003, Iuvis 2005, 1448.

• Kh. Tongeren 24 oktober 2003, Iuvis 2005, 1433.

• Antwerpen 28 oktober 2003, RW 2004-05, 1183.

• Kh. Hasselt 7 januari 2004, Iuvis 2005, 1431.

Page 157: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 151 -

• Cass. 12 februari 2004, Arr.Cass. 2004, afl. 2, 229, concl. DUBRULLE; NJW 2004, afl. 80,

914; Pas. 2004, afl. 2, 256; CDPK 2004, afl. 2, 259, concl. O.M.; RCJB 2005, afl. 2, 201,

noot D. DE ROY; RW 2006-07, afl. 20, 828; TBP 2005, afl. 3, 183.

• Cass. 23 februari 2004, RW 2005-06, 303.

• Cass. 28 januari 2005, RW 2005-06, 1540, noot T. VANSWEEVELT.

• Cass. 23 juni 2005, TBO 2005, 228, met noot K. CALCOEN.

• Cass. 6 april 2006, www. cass. be; Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5 (weergave W.

GELDHOF); Pas. 2006, afl. 4, 802; NJW 2007, afl. 163, 460, noot I. BOONE; TBBR 2007, afl 3,

188; RW 2009-10, afl. 5, 190.

• Gent 13 september 2006, TGR-TWVR 2007, 90.

• Cass. 27 november 2006, RABG 2007, 1257, noot L. PHANG.

• Kh. Brussel 31 januari 2007, T.Aann. 2007, afl. 2, 168; T.Aann. 2008, afl. 2, 181.

• Gent 13 november 2008, T.Aann. 2009, afl. 2, 158.

• Kh. Gent 13 mei 2009, T.Aann. 2009, afl. 3, 264, noot W. ABBELOOS.

• Corr. Doornik 22 februari 2010, niet uitgegeven, 1-286. (zie bijlage)

Rechtsleer:

• ABBELOOS, D., en ABBELOOS, W., “Recente evoluties in bouwaansprakelijkheid met betrekking tot schade aan derden”, T.Verz. 2005, afl. 1, 7-19.

• ABBELOOS, W., “Werken in de omgeving van kabels en leidingen”, T.Aann. 2007, afl. 1, 33-51.

• ABBELOOS, W., “De onoverwinnelijke onwetendheid in bouwzaken” (noot bij Kh. Gent 9 oktober 1991), TGR 1992, 48-50.

• APS, M., “Aansprakelijkheid bij beschadiging van gas- en elektriciteitsleidingen – overzicht van recente rechtspraak”, Bb & b 2006, afl. 2, 147-158.

• BAEKELAND, C., “De toerekenbaarheid van artikel 544 BW en aannemers bij burenhinder: snijdt het hof van Cassatie zich niet in haar eigen vingers?”, TBBR 2009, 291-294.

• BAERT, G., “Samenwerking bouwheer-aannemer? Medewerkingsplicht? Een metafoor”, T.

Verz. 2000, 39-55.

• BAERT, G., Bestendig handboek privaatrechtelijk bouwrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, losbladig.

• BOCKEN, H., “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige producten” in X, Bijzondere overeenkomsten, Mechelen, Kluwer, 2008, 335-379.

• BOCKEN, H. en BOONE, I., Het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere

schadevergoedingsmechanismen, Brugge, Die Keure, 2010, 217.

• BOUFLETTE, S., “La théorie des troubles de voisinage : de l’équilibre entre protection et limitation” in X., Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Bruxelles, Larcier, 2005,

Page 158: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 152 -

• CALCOEN, K., “Het belang van correcte en tijdige informatie over de ligging van ondergrondse kabels en leidingen bij het uitvoeren van openbare werken” (noot onder Cass. 23 juni 2005), TBO 2005, 230-240.

• CLAEYS, I., “Fout, overmacht en rechtvaardigingsgronden. Zoveel hoofden, ...” in X., Buitencontractuele aansprakelijkheid – Reeks Recht en Onderneming, Brugge, Die Keure, 2004, 1-42.

• CORNELIS, L., Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. De

onrechtmatige daad, Antwerpen, Maklu, 1989, 744.

• COUSY, F., “De Vlaamse distributienetbeheerders voor elektriciteit en de bescherming van de consument”, DCCR 2007, nr. 175, 149-177.

• DABIN, J., “Le devoir d’indemnisation en cas de troubles de voisinage”, noot bij Cass. 6 april 1960, RCJB 1977,

• DALCQ, R.O., en SCHAMPS, G., “Examen de jurisprudence. La responsabilité délictuelle et quasi delictuelle (1987-1993)”, RCJB 1995, 579-580.

• DAVID-CONSTANT, S., “Propos sur le problème de la causalité dans la responsabilité délictuelle et quasi-delictuelle”, JT 1988,

• DEBAENE, M., en VAN GRUNDERBEEK, A., “De aansprakelijkheid van aannemers en nutsmaatschappijen bij de beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen”, TBO 2007, 10-17.

• DELFORCHE, N., “Werken in de nabijheid van ondergrondse leidingen: raadplegings en lokalisatieverplichting van de aannemer tegenover informatieverplichting van de verdeler”, Iuvis 2000, 1154-1165.

• DEMBOUR, J., Droit administratif, Luik, Faculté de droit, 1978, 538.

• DEMUYNCK, I., “De consument en de onrechtmatige contractuele bedingen”, in Merchiers, Y.(ed.), Consumentenrecht, Brugge, Die Keure, 1998, 49-122.

• DEOM, D., Le statut juridique des enterprises publiques, Brussel, Story, 1990, 411.

• DE PAGE, H., “La relation causale en matière de responsabilité”, noot onder Cassatie 5 maart 1953 en Brussel, 22 januari 1955, RCJB 1955,

• DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civile, Brussel, 1964, nr.960.

• DERIDDER, L., “Over net beheer”, in DEKETELAERE, K., Feestbundel milieurecht, Brugge, Die Keure, 2005, 31-33.

• DERIDDER, L., en VERMEIR, T., Leidingen voor nutsvoorzieningen, Brugge, Die Keure, 2000, 315.

• DERINE, R., “Hinder uit nabuurschap en rechtsmisbruik”, TPR 1983, 261-292.

• DILLEN, F., “Verplichtingen van de distributienetbeheerder voor elektriciteit op Vlaams niveau”, Iuvis 2004, 1299-1311.

• DIRIX, E., “Algemene contractsvoorwaarden en monopolies” (noot onder Antwerpen 20 januari 1987), RW 1986-87, 2724

• FAGNART, J.L., ‘L’obligation “in solidum” dans la responsabilité contractuelle’, R.C.J.B. 1975

Page 159: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 153 -

• FLAMME, M.-A., Traité théorique et pratique des marchés publics, précédé d’un essai de

théorie générale des contrats de l’Administration en droit belge et en droit comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 34 (RBIB.BUR 674 BE 017; RBIB.PUB 320 BE 005)

• FLAMME, M.-A., “De la rencontre de canalisations et de câbles au cours de travaux publics”, JT 1966, 113.

• GLANSDORFF, F., en DALCQ, C., “Les derniers avatars de la théorie de la rupture du lien de causalité par l’intervention d’une cause juridique propre”, RCJB 1989, 639.

• GELDHOF, W., “Distributienetbeheerder aansprakelijk voor schade door te hoge spanning”, Juristenkrant 2006, afl. 132, 1 en 5.

• GOOSSENS, W., “Buitencontractuele aansprakelijkheid van aannemers, architect en bouwheer”, in D. MEULEMANS, D., e.a., Een pand bouwen en verbouwen, Leuven, Acco, 2005, 697-709.

• GOOSSENS, W., Aanneming van werk: Het gemeenrechtelijk dienstencontract, Brugge Die Keure, 2003, 1327.

• HUYBRECHTS, L., “Gesplitste uitspraak over straf en schuld in correctionele en

politiezaken: verleden, heden en toekomst”, T.Strafr. 2000, 72-74.

• JOCQUÉ, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid” in X., XXXIIIste Postuniversitaire

cyclus Willy Delva (2006-2007): Aansprakelijkheid, aanspakelijkheidsverzekering en

andere vergoedingssystemen, Mechelen, Kluwer, 2007, 1-101.

• KOKELENBERG, J., VAN SINAY, TH. en VUYE, H., “overzicht van rechtspraak – Zakenrecht

(1980-1988)”, TPR 1989, 1689-1857.

• KRUITHOF, M.C., “De betekenis van het cassatiearrest van 9 maart 1984 in de discussie

omtrent de doorbraak van het causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RW

1983-84, 2807-2816.

• KRUITHOF, R., BOCKEN, H., DE LY, F., en DE TEMMERMAN, B., “Overzicht van rechtspraak (1981-1992): verbintenissen”, TPR 1994, 171-721.

• LAUWAERT, S., “Systematische voorstelling van de energiemarkt in Vlaanderen door de VREG (Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)”, Iuvis 2008, 1617-1628.

• Lenssens, G., “De invorderingen van bijstandskosten door exploitanten van openbare nutsleidingen”, Iuvis 2000, 1043-1052.

• LUCAS, N., “Actualia inzake burenhinder”, Jura Falconis, jg 43, 2006-07, nr. 2, 337-368.

• MAST, A., Précis de droit administratif belge, Brussel, Story-Scientia, 1966, 441.

• MEINERTZHAGEN-LIMPENS, A., “L’exécution d’une obligation légale rompt-elle le lien de causalité entre la faute et le dommage?”, RCJB 1979,

• MORTIER, J., “Het juridisch kader inzake (ondergrondse) hoogspanningsleidingen in het Vlaams Gewest”, MER 2000, 2-30.

• MOSTIN, C., Les troubles de voisinage, Antwerpen, Kluwer, 1998, 163.

• OPDEBEECK, I., “Aansprakelijkheid van bouwheer, aannemer en architect t.o.v. derden”, in X., Aanneming en expertise, Antwerpen – Apeldoorn, Maklu, 1998, 77-112.

Page 160: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 154 -

• PEETERS, B., “De verhouding tussen openbare diensten en hun gebruikers: een contractuele of een reglementaire relatie?”, RW 1990-91, 137-148.

• PEETERS, G., ”Toepasselijkheid van de Wet Handelspraktijken 1991 op de contractuele en reglementaire verhouding tussen de intercommunale elektriciteitsverdeler en de gebruiker?”, Iuvis 1995, 444-447.

• PEETERS, N., “Verbintenissen met meerdere subjecten”, in J. ROODHOOFT e.a., Bestendig

Handboek Verbintenissenrecht, Antwerpen, 2000, nr. 2721.

• NEUT, N., “Beschadiging van ondergrondse kabels en leidingen: raadplegingsplicht van de aannemer versus informatieplicht van de kabeleigenaar” (noot onder Rb. Mechelen 9 juni 1998), RW 1999-2000, 51-55.

• PHANG, L., “Over de rechtsverhouding tussen elektriciteitsmaatschappijen en hun afnemers en het samenloopverbod in deze verhouding” (noot onder Cass. 27 november 2006), RABG 2007, 1264-1274.

• PHILIPPE, D., “La responsabilité civile en matière d’énergie” in X., Responsabilités – Traité

théorique et pratique, Brussel, Story – Scientia, 1999, 7-36.

• RAEYMAEKERS, W., “KLIP: Kabel en leiding informatieportaal. Ontsluiting en uitwisseling

van informatie over ondergrondse kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K., e.a. (eds.),

Jaarboek bouwrecht (2007-08), Brugge, Die Keure, 2009, 1-47.

• ROMAIN, J.F., “Réflexions aux sujet de la conditions de l’imputabilité dans la théorie de

troubles de voisinages (et extension du raisonnement à la théorie de l’apparence)” in X.,

Zakenrecht, die Keure, 2005,

• SCHOUPS, M., en DE SMEDT – QUINTELIER, C., “Aanneming en aansprakelijkheid”, in SROKA, S.,

en JUDO, F., Bouwrecht in al zijn facetten. Een actuele stand van zaken, Gent, Larcier,

2006, 45-69.

• SCHOORS, T., “Energie- en contractenrecht”, in DEKETELAERE, K., Handboek Milieu – en

Energierecht, Brugge, Die Keure, 2006, 1553-1614.

• STIJNS, S., en VUYE, H., Beginselen van Belgisch privaatrecht. Boek IV Burenhinder,

Antwerpen, Story-Scientia, 2000, 532.

• STIJNS, S., “Over passieve hoofdelijkheid en in solidum-gehoudenheid, over

gemeenschappelijke fouten en samenlopende fouten. Herinnering aan verdrongen

beginselen naar aanleiding van het arrest van het Hof van Cassatie van 9 december

1993, Rec. Cass. 1994, 49-56.

• VAN DE GEHUCHTE, D., De aansprakelijkheid voor produkten: de aansprakelijkheid ten

opzichte van de consument voor onveilige produkten, Antwerpen, Kluwer, 1992, 192.

• VANDENBERGHE, H., Goederenrecht, Leuven, Fonteyn-Wouters, 2004, 91-93.

• VANDEN BORRE, T., “Het federale energiebeleid in het jaar van de lopende zaken en van de volle rechtsmacht”, in DEKETELAERE, K., Jaarboek Energierecht 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 35-181.

Page 161: Juridische analyse van de aansprakelijkheid bij schade aan en door ...

- 155 -

• C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht: in

hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314.

• VANDEPUTTE, R., De overeenkomst, Brussel, 1977, 128-131.

• VAN DORPE, L., “De wettelijke grondslag van aansprakelijkheid inzake schade aan nutsleidingen”, TGR-TWVR 2008, afl. 5, 327-335.

• Van Dorpe, L., “Begroting van schade na vernieling van nutsleidingen”, Iuvis 1993, 57-70.

• VAN DORPE, L., “Onderbreking van causaal verband door een eigen juridische oorzaak”, RGAR 1984, nr. 10 714.

• VAN GERVEN, W., en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719.

• VAN INNIS, A., “Beschadigingen van ondergrondse leidingen, vijfentwintig jaar rechtspraak”, Iuvis 1997, 623- 630.

• VAN OEVELEN, A., “De contractuele versus de reglementaire verhouding tussen openbare nutsbedrijven en hun gebruikers, en de rechterlijke toetsing van de in die rechtsverhouding gehanteerde exoneratieclausules” (noot onder Cass. 4 december 2000), RW 2002-03, 1578-1583.

• VAN PARYS, L., “Ondergrondse kabels en leidingen” in DE KNIJF, I., Bouwrecht: Van

A(anneming) tot Z(akenrecht), Gent, Larcier, 2009, 85-110.

• VAN QUICKENBORNE, M., “De verbintenis in solidum”, in X., Bijzondere overeenkomsten.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, VI.

Commentaar Verbintenissenrecht, Titel I, hfdst. 2., Afd. 4, OBO afl. 55 (1 december 2002), 47.

• VAN QUICKENBORNE, M., Oorzakelijk verband tussen onrechtmatige daad en schade, Mechelen, Kluwer, 2007, 160.

• VAN QUICKENBORNE, M., “De onderbreking van het oorzakelijk verband door een juridische oorzaak”, RW 1979-80, 1329-1374.

• VANSWEEVELT, T., “Artikel 2 W. 25 februari 1991” in X, Bijzondere overeenkomsten.

Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer.

• VERMEIR, T., “Kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K., SCHOUPS, M., en VERBEKE, A., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 275.

• VERMEIR, T., “De consument in de geliberaliseerde energiemarkt” in X., Recht in

beweging, Antwerpen, Maklu, 2009, 51-74.

• VERMEIR, T., en MASSCHELEIN, H., “Schade aan kabels en leidingen” in DEKETELAERE, K. en VERBEKE, A., Jaarboek bouwrecht 2003-2004, Brugge, Die Keure, 2004, 1-20.

• VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193.

• WIGNY, P., Droit administratif. Principes généraux, Brussel, Bruylant, 1962, 445.

• X, “Herstelling van schade die aan ondergrondse installaties voor elektriciteits- en gasdistributie is aangebracht”, Iuvis September 1994, 263-270.

• UYTTERHOEVEN, K., “De aansprakelijkheid van de architect”, in X., Handboek bouwrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 857.

• UYTTERHOEVEN, K., “Ondergrondse constructies in het Belgische aansprakelijkheidsrecht” in ADRIAANSENS, C., en SAGAERT, V. (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en

Nederlandse recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 51-90.