THE AMERICAN WAY
FRANS VERHAGEN
THE AMERICAN WAY
WAT NEDERLAND KAN LEREN VAN
HET MEEST SUCCESVOLLE IMMIGRATIELAND
Nieuw Amsterdam Uitgevers
Inhoud
Voorwoord 7
Proloog 9
Deel 1 De oude immigranten 20
Deel 2 De nieuwe immigranten 80
Deel 3 De immigratiestop en de oorlog 153
Deel 4 Moderne immigratie 174
Deel 5 Integreren doen we zo! 218
Epiloog 251
Nawoord 255
Literatuur 257
Illustratieverantwoording 265
Register 268
Dit boek werd mede mogelijk gemaakt door het Fonds voor Bijzondere
Journalistieke Projecten en de Stichting Democratie en Media.
Nieuw Amsterdam Uitgevers
Postbus 15511
1001 NA Amsterdam
Copyright © 2006 Big Sky Productions BV
Alle rechten voorbehouden
Omslagontwerp Studio Paul Pollmann
Typografie binnenwerk werkbeeld, eloy bruins
Omslagfoto Muslim Day Parade op Fifth Avenue, New York, 29 septem-
ber 2002 © Chris Steele-Perkins / Magnum Photos / Hollandse Hoogte
Foto auteur © Herman Wouters
NUR 686
ISBN-10 90-468-0101-2
ISBN-13 978-90-468-0101-7
www.nieuwamsterdam.nl
Voorwoord
Dit boek begint met een eenvoudige vraag: wat kunnen we in Euro-
pa leren van de tweehonderd jaar ervaring die de Verenigde Staten
hebben met immigratie en integratie?
Sinds de zeventiende eeuw kwamen tientallen miljoenen men-
sen naar Amerika, uit alle delen van de wereld. Mensen van alle
rassen en etnische groepen, en met allerlei geloofsovertuigingen.
Ze kwamen in golven en ze kwamen druppelsgewijs. Velen waren
van plan om weer terug te gaan. Soms waren de nieuwkomers wel-
kom, vaker reageerden de Amerikanen sceptisch of ronduit vijan-
dig.
Natuurlijk zijn de ervaringen van nogal van elkaar verschillende
emigrantengroepen in verschillende perioden van de geschiedenis
niet dezelfde. En de Amerikaanse samenleving is de Nederlandse
niet. Maar er is veel gemeenschappelijks. Het sociale proces van
integratie of assimilatie, om de helaas in onbruik geraakte socio-
logische term te gebruiken, is van alle tijden. Dit soort processen
kan in de praktijk van alledag heel verschillend verlopen. Tegelijk
bestaan er veel overeenkomsten tussen de problemen waarmee
immigranten en ontvangende samenlevingen te maken kregen. Zo
veroorzaakte de komst van miljoenen straatarme, slecht opgeleide
en uitgemergelde katholieke Ieren rond 1850 het soort discussies
dat nu in Nederland regelmatig wordt gevoerd. Eigenlijk gebeurde
dat steeds als er grote groepen Amerika binnenkwamen, zoals Itali-
anen, Russische joden en tegenwoordig Hispanics en Aziaten.
Dit boek neemt u mee door de geschiedenis van de Amerikaanse
immigratie en integratie, waarbij we steeds onze eigen samenle-
ving in het achterhoofd houden. In die geschiedenis herkennen we
genoeg om te kunnen stellen dat wat wij in Nederland meemaken
allemaal al eens is gebeurd. Onze ervaring is niet uniek, al denken
we dat soms. De ‘analyses’ zijn bekend: wij kregen plattelanders uit
7
Proloog
Leon Czolgosz valt niet op. Met honderden anderen staat hij in een
lange rij mensen die al uren wachten om straks de president van
Amerika een hand te kunnen geven. Een magere, keurig geklede en
geschoren man, rustig wachtend op zijn beurt. ‘Een monteur die
een dagje uit is,’ denken de veiligheidsagenten. Zij hebben meer
aandacht voor de man achter Czolgosz, vanwege diens ‘donkere
huidskleur en zwarte snor’. Agent George Foster zal zich later ver-
wijten maken. Hij kijkt Leon Czolgosz recht in de ogen, seconden
voordat de schoten klinken. Maar het zijn de handen, niet de ogen.
In zijn met een zakdoek omwikkelde hand heeft Czolgosz een pis-
tool verborgen. Het is zo warm dat de agenten de vaste regel gene-
geerd hebben dat handen altijd zichtbaar moeten zijn.
Het is inderdaad warm, die zesde september 1901 in Buffalo, een
stad in het noorden van de staat New York. Bloedheet. The Temple
of Music, de mooiste hal op het terrein van de Pan-American Expo-
sition, trilt in de hitte als president William McKinley aankomt. Het
is iets voor vieren als de landauer voorrijdt en McKinley uitstapt,
minzaam zwaaiend. Een jaar geleden is de Republikein gekozen
voor een tweede termijn. Het stemt de diepgelovige McKinley tege-
lijkertijd dankbaar en bescheiden. Algemeen wordt de president
gezien als een beminnelijke maar weinig krachtdadige figuur, de
gevangene van de grote financiële belangen en van zijn eigen
gebrekkige verbeeldingskracht. Tijdens de campagne heeft zijn
running mate, Theodore Roosevelt, de jonge en energieke gouver-
neur van New York, heel wat meer enthousiasme losgemaakt.
Theodore is een ervaren handenschudder, een virtuoze bespeler
van het publiek, zijn chef heeft daar moeite mee. McKinley pro-
beert het wel. Hij wil graag overkomen als een toegankelijke man,
een president van het volk dat hem zo glorieus heeft herkozen.
Vandaar dat hij zich laat overhalen tot dit soort ontvangsten. Een
9
de meest achtergebleven gebieden. Wij kregen moslims. Onze
immigranten en hun kinderen zouden niet-integreerbaar, te arm,
te achterlijk, te dit en te dat zijn. Maar wat wij meemaken met
Marokkanen, Turken, Antilianen en met welke etnische groep
nieuwkomers dan ook, wijkt in grote lijnen helemaal niet af van
wat de Amerikanen al enige malen hebben ervaren, met de Ieren,
de Italianen uit Sicilië of de Chinezen.
Kunnen we daar wat van opsteken? Ik denk het wel. Bijvoorbeeld
dat heel veel ontwikkelingen een eigen dynamiek hebben, of we
dat nu leuk vinden of niet. De geschiedenis van de Verenigde Sta-
ten laat zien dat immigranten en hun kinderen hun eigen weg wel
vinden. Dat zij veranderen en mét hen de samenleving waar ze deel
van uitmaken. Dat er een nieuw evenwicht tot stand komt. Zo zal
het in Nederland ook gaan. Nederland zal over twintig jaar anders
zijn dan nu, zoals het nu anders is dan twintig jaar geleden, dat is
een natuurlijk proces. Gelukkig maar. Het is onverstandig natuurlij-
ke processen te sturen, dat werkt altijd averechts.
Het is leerzaam om goed naar Amerika te kijken. Dan realiseren
we ons dat sommige vermeende verschillen dat helemaal niet zijn
en dat de ervaringen van Amerika heel goed bruikbaar zijn. We
kunnen ook vaststellen dat er belangrijke verschillen zijn die er wel
degelijk toe doen. Hoe belangrijk is het dat wij een uitgebreide ver-
zorgingsstaat hebben? Weten we eigenlijk wel wat onze Nederland-
se identiteit is? En zo ja, is die exclusief? Hoe belangrijk is het dat
Nederland klein en dichtbevolkt is en Amerika groot en ruim? Kun-
nen we als samenleving wat doen? Moeten we wat doen? En vooral:
wat moeten we niet doen? Allemaal interessante vragen die in dit
boek aan de orde zullen komen. Pasklare antwoorden heb ik niet,
maar ik hoop dat u wordt uitgedaagd mee te denken over wat veel
mensen in Nederland, terecht of niet, het belangrijkste onderwerp
van deze tijd vinden.
8
witgesteven overhemd om zijn forse postuur bloemt een vlekje
bloed. ‘Pak hem niet te hard aan, jongens,’ stamelt McKinley als hij
ziet hoe Leon Czolgosz hardhandig naar het midden van de zaal
wordt gesleurd. Vanuit de kluwen mensen weet zijn aanvaller nog
te roepen: ‘Ik heb mijn plicht gedaan.’
De president wordt snel afgevoerd naar de eerste hulp op het
tentoonstellingsterrein. De beste artsen uit de buurt worden opge-
trommeld. Eén kogel vinden ze terug in McKinleys kleding. Een
schampschot. Het probleem is de andere kogel. Die is in McKinleys
buikstreek terechtgekomen. Er moet snel geopereerd worden, maar
in de haast en bij slecht licht lukt het niet de kogel te vinden. Rönt-
genapparatuur die op de tentoonstelling staat, een van de trotse
producten van de nieuwe eeuw, wordt niet gebruikt. Doktoren
wimpelen de diensten af van uitvinder Thomas Edison die aanbiedt
de kogel te traceren. Alles is onder controle, vinden de doktoren. Ze
kunnen het zelf wel af.
De volgende paar dagen lijkt de president inderdaad snel te her-
stellen, maar inmiddels heeft het gangreen ingezet. ‘Het is nutte-
loos heren,’ zegt de president op 14 september tegen de doktoren.
‘Ik denk dat we moeten bidden.’ Een week na zijn ontmoeting met
Leon Czolgosz sterft McKinley, voor het nageslacht treffend vereeu-
wigd als diepgelovig man, met op de lippen zijn laatste, zacht
gezongen woorden: ‘Nearer, my God to Thee, Nearer to Thee.’
Niemand heeft het gedaan De oproep van de president ten
spijt is Leon Czolgosz met harde hand naar het politiebureau van
Buffalo gebracht. Hij zegt ‘Fred C. Nieman’ te heten. Czolgosz moet
het spellen: ‘N-i-e-m-a-n.’ Het is Pools-Duits, voegt hij er behulp-
zaam aan toe. Hij zegt 28 jaar oud te zijn en geeft als zijn adres een
nummer op Broadway in Buffalo. Waarom heeft hij de president
neergeschoten, wil de rechercheur weten. ‘Ik heb enkel mijn plicht
gedaan,’ zegt Nieman. Ben je een anarchist? vraagt de detective.
‘Yes, sir,’ zegt Nieman.
Die avond wordt Fred Nobody, zoals de politie hem noemt, ver-
der verhoord. Buiten klinkt het geluid van woedende demonstran-
ten. Twee keer staan de potentiële lynchers op het punt om door
11
hoge prioriteit heeft het niet: McKinley heeft gisteren de tentoon-
stelling al gezien en de ontvangst is al een keer uit het schema
gehaald, voordat een ijverige assistent hem er weer had ingezet.
De president schrijdt de hal door, stelt zich op tussen twee gepot-
te palmen voor een grote Amerikaanse vlag en doet wat hij moet
doen: handen schudden en een vriendelijk woord uiten. Hoewel de
rij nog lang is krijgt de Secret Service al na tien minuten te horen
dat de president snel weer gaat vertrekken. Leon Czolgosz staat
inmiddels vooraan. Agent Foster kijkt hem een moment aan en ver-
legt zijn blik naar de volgende man. Czolgosz stapt naar voren.
McKinley steekt zijn hand uit. Er klinkt een schot. De doek in Czol-
gosz’ hand begint te schroeien als hij de trekker nogmaals over-
haalt. Twee seconden, twee schoten. Dan slaat de donkere man ach-
ter Czolgosz diens arm omlaag en stort zich samen met de agenten
op de schutter.
Even wankelt McKinley tussen de palmen. Verbaasd kijkend zijgt
de president ineen. Assistenten helpen hem te gaan zitten. Op het
10
In 1905 maakte T. Dart Williams een schilderij van de moord op
McKinley. Jim Parker, de zwarte man die achter Czolgosz stond, wordt
hier afgebeeld als degene die als eerste de schutter overmeestert; de
Secret Service probeerde hem later in diskrediet te brengen.
roristen eigen is. Czolgosz had zich voorgenomen geen verzet te
plegen na zijn daad, ten volle bereid zichzelf op te offeren als mar-
telaar voor de zaak van de arbeider.
Amerikanen rond de eeuwwisseling wisten weinig van anarchis-
me, behalve dat ze het automatisch koppelden aan terrorisme en
geweld. En aan immigranten. Krantenlezende New Yorkers waren
bekend met de beruchte uitgever en activist Johann Most, een Duit-
se immigrant die inmiddels een van de bekendste anarchisten van
Amerika was geworden. In 1885 had Most een pamflet gepubli-
ceerd dat nogal wat stof deed opwaaien. The Science of Revolutio-
nary Warfare. A Handbook on the Use and Production of Nitrogly-
cerine, Dynamite, Gun Cotton, Mercury Fulminate, Bombs, Fuses,
Poisons, etc., etc. heette het en het was een koele en praktische
handleiding voor bommengooiers.
De angst voor anarchisten was zo groot dat een New Yorks
gerechtshof in 1891 besloot dat enkel het jezelf in het openbaar
anarchist noemen al strafbaar was. Vooral sinds de moord op de
Russische tsaar, in 1881, stond anarchisme in de beeldvorming
gelijk aan geweld en het promoten van terreur. In de jaren negen-
tig van de negentiende eeuw vermoordden anarchisten de premier
van Spanje, de president van Frankrijk, de Habsburgse keizerin Eli-
zabeth en de Italiaanse koning Umberto I. Bommengooiers hadden
in Parijs enige tientallen doden op hun conto staan en in de Ver-
enigde Staten associeerden mensen de bom die in 1886 ontplofte
op Haymarket Square in Chicago direct met anarchisme. Het brute
geweld paste in een denkwijze die door Emile Henry na het opbla-
zen van een café in Parijs werd samengevat als: ‘Er zijn geen
onschuldigen.’
Demonisering Onmiddellijk na het eerste verhoor van Czolgosz
vaardigt de politie arrestatiebevelen uit voor Abe Isaak en Emma
Goldman, wegens een ‘samenzwering om de president te vermoor-
den’. Ook elders worden anarchisten of vermeende anarchisten
opgepakt en vastgezet. Emma Goldman blijft een paar dagen uit
handen van de politie, maar wordt uiteindelijk in Chicago gearres-
teerd. De kranten spelen gretig in op de anarchistische dreiging.
13
het kordon te breken dat de chef van politie heeft opgeworpen. Het
houdt maar net stand. Tijdens het verhoor erkent de schutter dat
hij niet Nieman heet maar Czolgosz. Hij geeft een helder verslag
van de schietpartij. Ook vertelt Czolgosz dat hij al zeven jaar anar-
chistische geschriften bestudeert en dat hij geregeld anarchistische
bijeenkomsten bezoekt. Hij noemt Free Society, de krant van Abe
Isaak, een anarchist in Chicago, en vertelt dat hij de charismatische
Emma Goldman, een Russisch-Amerikaanse anarchiste, heeft horen
spreken.
Desgevraagd stelt Czolgosz een verklaring op voor de pers, al is
hij te zenuwachtig om die zelf op te schrijven. ‘Ik heb president
McKinley gedood om mijn plicht te doen. Ik geloof niet dat het juist
is dat één man zo veel macht heeft en een ander helemaal geen,’
dicteert Czolgosz. Hij lijkt volkomen bij zijn verstand, een koelbloe-
dige moordenaar, die zichzelf rechtvaardigt met de logica die ter-
12
Politiedossier van Leon Czolgosz.
Nonsens, zegt Czolgosz. Hoezo gek? Ik weet precies wat ik wilde.
Ik ben maar van één ‘absurditeit’ overtuigd: de Republikeinen
gebruiken de politiek om hun zakken te vullen. Een psycholoog die
hem heeft onderzocht, stelt dat als Czolgosz gek is er nog heel wat
andere gekken rondlopen. Veel mensen denken dat Czolgosz sim-
pelweg is mislukt in Amerika en dat hij daarom vatbaar was voor
deze verleidelijke, anti-Amerikaanse ideologie, dat hij daarom is
bezweken voor de aantrekkingskracht van het anarchisme. Verlei-
ding is sowieso een aantrekkelijk thema voor pers en politici, waar-
bij Emma Goldman dient als exotisch element. Een politieman in
Buffalo weet het precies: het ging allemaal om seks. Een collega in
Chicago heeft hem verteld dat ‘Czolgosz Emma Goldman had
betrapt in bed met drie anderen’ en dat hij daarom de president
heeft vermoord. Hoewel Goldman met haar knotje en haar breed
vallende bloemetjesjurken niet ieders idee is van een verleidster, is
het een aantrekkelijke gedachte voor mensen die het onvoorstel-
baar vinden dat iemand de Amerikaanse droom niet deelt.
De nieuwe president, Theodore Roosevelt, is niet zo simplistisch.
Hij ziet wel degelijk hoe verleidelijk anarchisme is voor de zwakken
in de samenleving als ze geen andere manier hebben ‘om hun eer
te behouden’. Drie maanden na McKinleys dood oordeelt Roosevelt
harder, in zijn boodschap aan het Congres. Anarchisme is puur
‘evil’, zegt de president. De anarchist, vindt Roosevelt, ‘is een boos-
doener en niets anders dan dat’. Hij is op geen enkele manier een
‘product van sociale omstandigheden’. De president kondigt zelfs
een ‘oorlog (…) tegen anarchisten’ af. In later jaren zal Roosevelt bij
iedere gelegenheid Democraten en socialisten koppelen aan de
anarchisten.
Het Congres gaat daar gedeeltelijk in mee. Op de achtergrond
borrelt het potje van anti-immigratiewetgeving en politici mogen
er graag in roeren. Het oproepen tot een verbod op radicale groe-
peringen kost geen stemmen. Politici gebruiken anarchisme en
niet-integreerbare buitenlanders graag en veel, meestal in één
adem. Zo wordt de immigratiewet in 1903 uitgebreid met een ver-
bod op immigratie of naturalisatie van ‘anarchisten, of mensen die
geloven in of pleitbezorgers zijn van het gewelddadig omverwer-
15
Ook William Randolph Hearst, de krantenmagnaat en allesbehal-
ve een anarchist, krijgt ervanlangs in de media. Hearst heeft in zijn
kranten campagne gevoerd tegen McKinley, die hij beschouwt als
vertegenwoordiger van het grootkapitaal. In een ongelukkige for-
mulering heeft Hearst bij voorbaat lof toegezwaaid aan degene die
McKinley zal omleggen. Volgens zijn tegenstanders maakt hem dat
medeverantwoordelijk voor de moord. Demonisering van de anar-
chisten én van de populistische anti-Republikeinse pers zijn aan de
orde van de dag.
Tijdens het korte proces, dat een week na de dood van McKinley
begint, stelt de aanklager, zelf een immigrant, dat het hier gaat om
‘een vreselijke klasse van mensen die hierheen zijn gekomen’. Men-
sen die de Amerikaanse wetten, instituties en regels niet kennen,
zich er niet aan willen houden; ze moeten voortaan buitengesloten
worden, vindt hij. Het is een betoog dat naadloos aansluit bij de
onderbuikgevoelens van veel Amerikanen. Vooral de meest recente
stromen van Italianen, Oost-Europeanen en Russische joden worden
‘onintegreerbaar’ geacht. Ze worden gezien als een ander ras dat
‘de Amerikaanse stam zal ondermijnen’. Voor het gemak worden ze
ook allemaal in het anarchistische kamp gezet, als gevaarlijke revo-
lutionairen.
De naam Czolgosz identificeert de moordenaar als zo’n vreemd
element in de samenleving. Dat is een hele opluchting. Gelukkig,
een buitenlander, niet een van ons! In de week na de aanslag schrijft
een inwoner van Buffalo in de lokale krant dat ‘we blij [zijn] te
weten dat de Moordenaar geen Amerikaan is’. Zo denken veel men-
sen erover. In werkelijkheid is Czolgosz in Amerika geboren en geto-
gen. Volgens de Grondwet kan hij president worden. Maar het is niet
moeilijk hem neer te zetten als Amerika-vreemd, als een van die
‘buitenlandse elementen’ die de samenleving willen ondermijnen.
De verdediging betoogt dat Czolgosz niet goed bij zijn hoofd is.
Hij is de kluts kwijt, een slachtoffer van de uitbuiting door de indus-
triëlen die president McKinley in het zadel hadden geholpen. Czol-
gosz is een ontheemde man, zeggen ze, en dat komt door de discri-
minatie die hij vanwege zijn etnische afkomst en katholieke geloof
heeft ervaren.
14
later volgde zijn vrouw Mary Nowak, en niet lang daarna werd
Leon geboren. Mary baarde iedere twee jaar een kind, maar over-
leed in haar vijfde kraambed. Daarmee leefde en stierf Czolgosz’
moeder volgens de statistieken: bij bevallingen overleden twee
maal zo veel immigranten als Amerikaanse vrouwen.
Anderhalf jaar later hertrouwde vader Paul met een andere
Pools-Duitse, met wie Leon niet kon opschieten. Zoals veel immi-
grantengezinnen woonden ze her en der, altijd zoekend naar de
vervulling van hun droom, naar wat beters dan ze hadden achter-
gelaten. In Cleveland woonden de Czolgosz in Newburgh, een dorp
rondom de staalfabriek waar alle bewoners werkten. Oorspronke-
lijk waren de arbeiders in Newburgh immigranten uit Wales
geweest, na 1882 waren het voornamelijk Poolse en Tsjechische
nieuwkomers. In eerste instantie waren ze gebruikt als stakingsbre-
kers, waarna ze mochten blijven.
Leon was de slimste van de kinderen Czolgosz. Hij bleef tot zijn
zestiende op school, wat bepaald niet gebruikelijk was in immi-
grantengezinnen. Niet dat hij er veel aan had. Voor een immigran-
tenkind was de fabriek de enig mogelijke werkplek. Na een staking
werd Czolgosz ontslagen en op een zwarte lijst gezet. Hij nam de
naam Fred Nieman aan en bleef die verder gebruiken. De depressie
van 1893, de diepste die Amerika tot dan toe had gekend, was een
schok voor Czolgosz. Hij begreep niet hoe je in Amerika buiten de
boot kon vallen als je toch alles goed deed. Hij verdiepte zich in de
bijbel. Toen hij daar geen baat bij vond, was de stap naar een ande-
re heilsleer snel gezet. Volgens een van de gerechtspsychiaters was
Czolgosz suïcidaal en was het neerschieten van McKinley een soort
uitgestelde zelfmoord. Volgens anderen was hij een losgeslagen,
onzekere, verwarde man, die zijn bestaan zin gaf door de Ameri-
kaanse president te vermoorden. Volgens weer anderen was Leon
Czolgosz een gevaarlijke politieke activist, die deel uitmaakte van
een uitgebreide samenzwering tegen de bestaande politieke en
sociale orde.
De journalist Vernon Briggs die onderzoek deed naar Czolgosz’
achtergronden ervoer dat voor deze mensen de industriebazen gol-
den als het equivalent van de Poolse prinsen die hen altijd al had-
17
pen van regeringen of alle soorten wetten, of de moord op publieke
officials’. Voor het eerst sinds de Burgeroorlog wordt een loyaliteits-
eed verplicht gesteld. Het Congres stelt die zelf op en definieert de
vereiste loyaliteit in termen die het Amerikaan-zijn zo ongeveer tot
geloof verheffen.
Anarchisten zijn niet onder de indruk van Czolgosz. Als activist
had hij nauwelijks meer gedaan dan wat grasduinen in Free Socie-
ty. Hij had nooit de opgedragen literatuur gelezen. Czolgosz zelf
heeft gezegd niet veel te weten van het anarchisme, althans niet
veel meer dan wat hij heeft gehoord bij een toespraak van Gold-
man. Veel anarchisten zien niet wat er anarchistisch is aan de
moord op McKinley. Dat geldt overigens niet voor Emma Goldman,
die zelf anarchist is geworden na het Haymarket-proces in 1887,
waarbij waarschijnlijk onschuldige anarchisten werden opgehan-
gen. Zij is een van de weinigen die geweld rechtvaardigen. In 1892
heeft Goldmans geliefde, Alexander Berkman, nog geprobeerd om
staalbaas Henry Clay Frick te vermoorden.
Hoewel Goldman nooit aandacht heeft besteed aan Czolgosz’
pogingen contact met haar te leggen, spreekt ze nu over ‘poor
Leon’. Of hij een echte anarchist is, maakt haar niet uit. Als hij er
zelf zo over denkt en als hij vanuit die inspiratie zijn daad pleegde,
‘dan kan men hem niet het recht ontzeggen zich Anarchist te noe-
men’. Daarover zijn Theodore Roosevelt en Emma Goldman het
eens: beiden vinden het opportuun om Czolgosz een anarchist te
noemen en niet een gestoorde zwerver. De jury van de rechtbank
verdiept zich niet in dit soort details en heeft maar kort overleg
nodig om hem ter dood te veroordelen. Op 29 oktober 1901 wordt
Leon Czolgosz geëxecuteerd.
Een typisch verhaal Het korte leven van Leon Czolgosz was
typisch dat van een immigrantenkind. Hij groeide op in Cleveland,
in de jaren dat deze stad in het middenwesten een geweldige indus-
triële groei doormaakte. Zoals de meeste steden in die jaren had
Cleveland verscheidene Duitstalige kranten. Op de markten en in
de kantoren klonk meer Duits dan Engels. Vader Paul Czolgosz
kwam in 1872 vanuit Pruisen naar Michigan. Een paar maanden
16
Nederland in een kramp is geraakt na de moord op Theo van Gogh,
zo raakte Amerika van slag door de moord op McKinley. Zoals Czol-
gosz, teleurgesteld in Amerika, zijn heil zocht bij de anarchistische
heilsleer, zo zoeken sommige Nederlandse immigrantenkinderen
het in de radicale islam. Zoals de zaak-Leon Czolgosz een scharnier-
punt vormde in de immigratiegeschiedenis van de Verenigde Sta-
ten, zo hebben we in Nederland een omslag meegemaakt na de
moord op Van Gogh. Het zijn immigratiegeschiedenissen die wel
meer overeenkomsten vertonen, al zullen beide mannen uiteinde-
lijk maar een klein schakeltje blijken te zijn in een veel groter
geheel.
19
den uitgebuit. In die zin hadden ze hun geschiedenis meegeno-
men. Briggs stelde vast dat Leon Czolgosz na zijn dood een soort
held was geworden: familieleden droegen een button met zijn foto.
Voor hen was Leon Czolgosz iemand die boven de massa uitstak. Hij
durfde zijn frustratie en woede om te zetten in actie. Verzet tegen
de onderdrukker, niets was normaler.
Leon Czolgosz en de reactie van een samenleving Voor
een Nederlander in 2006 heeft de treurige geschiedenis van Leon
Czolgosz veel herkenbaars. Het leven van een immigrantenkind,
een daad van terreur, de reactie van de Amerikaanse samenleving.
Het verhaal van een politieke moord. De dreiging van een radicaal
die deel zou uitmaken van een grote groep. Infiltratie door buiten-
landers. De moordenaar is zelf een buitenlander. Of nee, eigenlijk
niet. Toch een Amerikaan. Geboren en getogen in het middenwes-
ten. Maar wel degelijk afkomstig uit een milieu van recente immi-
granten die door de meeste Amerikanen als hopeloos ‘onintegreer-
baar’ gezien worden. Een groep met een totaal vreemde cultuur,
met andere praktijken en een ander geloof. Inferieure types, te
arm, te dom en te achterlijk om ooit te kunnen integreren. Met hun
vijandigheid tegen de gevestigde orde vormen ze een bedreiging
voor de samenleving die hen zo welwillend heeft opgenomen.
Na de moord op McKinley verhardt het klimaat in de Amerikaan-
se samenleving. Steeds luider klinkt de roep om harde actie, steeds
vaker sluipt een toon van morele superioriteit in de publieke dis-
cussie, een toon van onvrede met al die nieuwkomers. Hoewel de
woede over de moord op McKinley vrij snel wegebt, ontstaan er ini-
tiatieven tot ‘amerikanisering’ van immigranten en hun kinderen
(een soort superinburgering), worden de toegangseisen voor nieuw-
komers aangescherpt en groeit het wantrouwen tegen politieke
activisten. Het klimaat tegenover nieuwe Amerikanen wordt vijan-
diger en zal uiteindelijk uitlopen op een heksenjacht op linkse
Amerikanen. In 1924 gooit een immigratiewet het land op slot.
In het grote verhaal van de Amerikaanse immigratiegeschiede-
nis is Leon Czolgosz voor mij een soort Mohammed B. Ik wil het
niet overdrijven, maar u kunt zelf de parallellen trekken. Zoals
18
olielampen, stank, herrie, hitte. Het museum doet zijn best, maar
de foto’s die de Deense Amerikaan Jacob Riis rond 1890 in deze
buurt maakte zijn heftiger dan de kale kamers.
Toegegeven, ook het schoongepoetste Ellis Island oogt niet
direct authentiek. De rijen weldoorvoede, veelkleurige en luidruch-
tige toeristen zijn letterlijk een paar generaties verwijderd van de
immigranten die hier aankwamen. Niettemin vertelt Ellis Island,
als doorgangscentrum en symbool van de Amerikaanse immigra-
tie, het fascinerende verhaal van mensen die van de ene in de ande-
re wereld stapten. De gesproken getuigenissen, de herinneringen,
de foto’s van zorgelijk kijkende mensen: ze krassen op je ziel.
Een van de populairste attracties van het Ellis Island Museum is
het computerprogramma waarmee je kunt uitzoeken wanneer
jouw familie – grootmoeder, overgrootvader of wie dan ook – voet
op Amerikaanse bodem zette. Tenminste, als ze via New York in
Amerika aankwamen in de periode dat Ellis Island het ontvangst-
centrum was, zoals dat gold voor de grootmoeder van mijn Ameri-
kaanse dikzak. Ik zie hem later met de computer in de weer. De rest
van het gezin is verdwenen.
Aan de voet van het Vrijheidsbeeld Na Ellis Island gaan de
meeste bezoekers naar het Vrijheidsbeeld op het naastgelegen
eiland. Tegenwoordig staat de dame met de toorts niet alleen sym-
bool voor de vrijheid maar vooral voor de massa’s die Amerika
heeft opgenomen. Ik vermoed echter dat degenen die hier arriveer-
den meer onder de indruk waren van de skyline van New York.
Beide hielden een belofte in: de belofte van vrijheid, maar vooral
de belofte van een nieuw leven. Al zullen de meeste nieuwkomers
ook met angst en onzekerheid naar deze nieuwe wereld hebben
gekeken.
Sinds 11 september 2001 mag je het Vrijheidsbeeld niet meer op.
Dat is niet erg. Je moet het van buiten zien en liefst van enige afstand.
Zo aan de voet van de dame kijk je juist van haar weg, de baai over. Je
kijkt naar Manhattan, waar je onwillekeurig iets mist. Het blijft raar
om op je netvlies te zien wat er niet meer is. Toen ik in New York
woonde was ik niet zo gecharmeerd van de Twin Towers, maar ik
21
Deel 1
De oude immigranten
Ik zie ze op de boot naar Ellis Island. Vader, moeder en twee kinde-
ren. Pa voldoet aan alle clichébeelden van de moddervette Ameri-
kaan, gestoken in vormeloze vrijetijdskleding. Een ongezonde der-
tiger. Hij staat aan de reling en gebaart naar het Vrijheidsbeeld.
‘Dit is de plek waar oma in Amerika aankwam,’ zegt hij tegen nie-
mand in het bijzonder. ‘Ongelooflijk, hè?’ Zijn kinderen, een tiener-
dochter en een punkige puistenkop van een zoon, kijken verveeld
in de aangegeven richting. Who cares? Ze zeggen het niet, maar
stralen het wel uit. Ma, een fragiele Filippijnse, doet er het zwijgen
toe. De etnische herkomst van de man is niet onmiddellijk zicht-
baar, de kinderen hebben duidelijk Aziatische trekken. Met zijn
vieren zijn ze zo Amerikaans als wat.
Met honderden andere toeristen is deze happy family op weg
naar het voormalige opvangcentrum voor immigranten in de
haven van New York, nu ingericht als museum van de Amerikaanse
immigratiegeschiedenis. Op de boot zie ik toeristen uit China en
Rusland, maar vooral veel Amerikanen. Amerikanen van allerlei
etnische herkomst. Voor me probeert een schooljuffrouw dapper
haar klas van zeven- en achtjarigen in toom te houden; een
gemengde club Hispanics en Aziaten, met een enkel zwart kind. De
juf spreekt Spaans en Engels, de Chinese en Koreaanse kinderen
hoor ik alleen maar Engels praten. Hun Pokémonrugzakjes zijn
voorzien van Chinese karakters.
Een bezoek aan Ellis Island is indringend en emotioneel. Meer
dan het Lower East Side Settlement Museum waar ik gisteren was.
Daar zijn in een van de oorspronkelijke immigrantenwijken van
Manhattan drie appartementsgebouwen uit verschillende periodes
in hun originele staat teruggebracht. Indrukwekkend, maar het
blijft moeilijk je voor te stellen hoe het was om in die hokken te
leven. Al die mensen die boven op elkaar woonden, de walmende
20
historicus Russell Shorto een mooi beeld van Manhattan. Hoe de
Nederlandse kolonie op dat stuk land tussen de Zuidrivier en de
Noordrivier werd bevolkt door een mengeling van kolonialen en han-
delaars, dronkenlappen en soldaten. Hoe het een vrijhaven werd van
handel, hoererij en vrijzinnigheid, heel anders dan de wereld van de
Puriteinen in Boston, heel anders dan die van de plantagehouders in
Virginia. Vanaf het begin waren variatie en verscheidenheid de ken-
merken van de Nieuwe Wereld.
Links ligt de Hudson, de rivier die is genoemd naar Henry Hudson,
de door de Hollanders gesponsorde zeeman. Hij claimde in 1609 het
gebied aan de rivier voor de Hollanders. Het was Hudson die het grote
Staten Island vernoemde naar de Staten-Generaal. Nu is het een van
de vijf boroughs van New York City. De bruggen her en der over de
baai zijn van later datum, maar ook in hun namen ligt de immigran-
tengeschiedenis besloten. De Verrazano-Narrows Bridge in de verte
verbindt Brooklyn en Staten Island en dankt zijn naam aan Giovanni
da Verrazano, de eerste Europeaan die deze baai binnenvoer, in 1524.
In de verte cirkelen vliegtuigen boven LaGuardia Airport, vernoemd
naar de Fiorello LaGuardia, zoon van een Italiaanse immigrant die in
de jaren dertig New Yorks visionaire burgemeester werd.
New York is bij uitstek de stad van immigranten, met zijn veel-
heid aan culturen, zijn dynamiek en dramatiek. Het is een stad die
symbool staat voor een heel land. ‘A nation of nations’, zoals Walt
Whitman dichtte. Bij het schrijven van dit boek hield ik steeds de
woorden van historicus Oscar Handlin in het achterhoofd: ‘Ik was
van plan een geschiedenis te schrijven van de Amerikaanse immi-
gratie. Ik schreef de geschiedenis van Amerika.’ Handlin rondde
zijn geschiedenis in 1951 af en kon toen denken dat de grote immi-
gratiegolven voorbij waren. Maar de immigranten komen nog
steeds. Want Amerika blijft lokken. Achter me, op de sokkel van het
Vrijheidsbeeld staat het beroemde gedicht van Emma Lazarus.
Daarvan kennen we slechts een paar regels, maar de essentie ervan
geldt onverminderd: geef de armen en verworpenen der aarde de
kans en ze komen naar Amerika. Het verhaal van de Amerikaanse
immigratie is zeker nog niet afgesloten. Jaarlijks worden er hoofd-
stukken aan toegevoegd.
23
moet toegeven dat ze minstens zo gezichtsbepalend waren als Lady
Liberty. Wat symboliek betreft vertegenwoordigden ze voor Bin Laden
en zijn bende hetzelfde als het Vrijheidsbeeld. En ze waren een stuk
gemakkelijker te raken.
De baai van New York leent zich goed voor historische overpeinzin-
gen. Op het eiland hiernaast, Governor’s Island, graasden rond 1620
de koeien van de eerste Nederlandse kolonisten. Al snel zwermden
deze ondernemende avonturiers uit over Manhattan, New Jersey,
Brooklyn en dat gigantisch lange eiland helemaal rechts, het Lange
Eiland. In Nieuw Amsterdam. Eiland in het hart van de wereld schetst
Het Vrijheidsbeeld in de haven van New York werd pas in de jaren der-
tig het symbool van het nieuwe, vrije leven in de Verenigde Staten.
Deze foto dateert van vlak na de Tweede Wereldoorlog.
nen de verbasterde namen, Brooklyn, Harlem, de Bronx, maar
ook Amerikaanse uitdrukkingen als ‘going dutch’, ‘double dutch’
en ‘dutch treat’. Ze vertellen iets over onze reputatie: het zijn
allemaal uitdrukkingen met een licht negatieve ondertoon en
meestal hebben ze betrekking op zuinigheid en gierigheid.
Van oudsher woonden de Hollanders in Amerika nogal op een
kluitje. Vooral langs de Hudson bleven hele dorpen en stadjes
Hollands. Zo werd Martin van Buren, president van 1837 tot 1841,
geboren in het plaatsje Kinderhook, waar zijn ouders een taveer-
ne runden. Van Burens voorvader, Cornelius Maessen, was in
1631 uit Holland gekomen en kwam in de boeken terecht als
Buren Malens, omdat hij uit Buurmalsen afkomstig was. Zijn kin-
deren gebruikten de naam Van Buren. Eind achttiende eeuw
werd bij de Van Burens thuis nog Nederlands gesproken. Van de
president werd gezegd dat zijn accent sterker werd naarmate hij
zich meer opwond.
In 1821 nog schreef de reizigster Frances Wright bewonderend
over de taaie Nederlandse boeren: ‘Een primitief ras, dat genera-
ties lang zijn karakter houdt, de gewoonten en vaak ook de taal
van zijn oude land.’ Ze gaf commentaar op hun geslotenheid en
hun onwil om hun eigen cultuur op te geven. In de context van
onze huidige discussies over integratie is het aardig om te zien
dat van alle etnische groepen de Hollanders nog wel het sterkst
clangedrag vertoonden. Ze bleven stug bij elkaar zitten, hun
eigen taal sprekend, en niet van zins daar ook maar iets van op te
geven. Niet dat ze de enigen waren: we zullen zien dat de Duit-
sers hetzelfde deden, net als de Italianen, Polen, Russische joden,
Chinezen en eigenlijk alle etnische groepen. In eerste instantie
bleven ze allemaal bij elkaar zitten, de kat uit de boom kijkend.
Maar de Hollanders spanden de kroon.
De grootste dommeriken Geklaag over buitenlanders of
onaangepaste nieuwkomers is van alle tijden. Zo hief Benjamin
Franklin, een van de Founding Fathers, in 1750 een klaagzang
aan over de Duitsers in zijn staat. Volgens de ruimdenkende
drukker,, uitvinder, schrijver, politicus en diplomaat waren deze
25
Een duik in het diepe Het verhaal begon met Engelsen, Fran-
sen, Nederlanders en Zweden die aan de Amerikaanse oostkust
de eerste kolonies opzetten. Vanaf 1620 kunnen we spreken van
Europeanen die naar Amerika vertrekken. Deze mensen zagen
zichzelf als pioniers, avonturiers, entrepreneurs en kolonisten. Ze
wisten nauwelijks waar ze aan begonnen, en nog steeds bindt dat
immigranten uit de hele wereld: de duik in het diepe. De bereid-
heid om huis en haard te verlaten om ergens anders opnieuw te
beginnen, hopend op een beter, op een vrijer leven. Als het niet
voor henzelf is, dan toch voor de kinderen. Niemand doet dat
zomaar even.
Een nieuw begin, daarvoor kwamen de Engelse Puriteinen in
1620 naar Amerika. Ze zouden als de Pilgrim Fathers de geschie-
denis in gaan. Ze kwamen uit Leiden, waarheen ze gevlucht
waren in hun strijd met de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten
in Engeland. Niet veel later kwamen de eerste Hollanders op Sta-
ten Island aan. Hoewel de Engelsen vanaf 1664 New York, en de
Nieuwe Wereld, overnamen, bleef de Hollandse invloed in Ameri-
ka nog lange tijd groot, met name in de staat New York. We ken-
24
De Puriteinen kwamen naar Amerika om in alle vrijheid hun geloof te
kunnen beleven. Ze bleken weinig tolerant tegenover nieuwkomers
die hun strenge regime wat te veel van het goede vonden.
was de emigratie naar Amerika behoorlijk omvangrijk, al was het
bepaald geen massabeweging. Daarvoor was de overtocht te ris-
kant, waren de vooruitzichten te onzeker en was de push om te ver-
trekken niet groot genoeg, terwijl ook de pull, de aantrekkings-
kracht van Amerika, nog niet sterk genoeg was. In deze tijd hebben
we het trouwens niet over ‘immigranten’ – dat woord wordt pas in
de negentiende eeuw gangbaar – maar eigenlijk alleen over ‘kolo-
nisten’, soms over ‘pioniers’. Het lijkt een marginaal verschil maar
dat is het niet. Pionieren in een onontgonnen land is toch wat
anders dan je invoegen in een al bestaande samenleving.
We zien vrijwel steeds dat zodra een groep zich heeft gevestigd,
alle nieuwkomers bedreigend zijn, zeker als ze anders denken. De
Puriteinen zijn daarvan het mooiste voorbeeld. Zij kwamen met de
uitgesproken bedoeling in alle vrijheid hun eigen geloofsgemeen-
schap op te zetten en waren daarbij zo ijverig dat andersdenkenden
een goed heenkomen zochten naar andere kolonies, zoals Rhode
Island en Pennsylvania.
Iedereen welkom Toen Amerika zich in 1776 onafhankelijk ver-
klaarde, woonden er 3 miljoen mensen. De Verenigde Staten wer-
den gevormd door de dertien staten aan de oostkust, maar de ver-
wachting was toen al dat het gebied zich naar het westen zou uit-
breiden. De mannen die aan het einde van de achttiende eeuw de
grondslagen legden voor de Verenigde Staten, collectief bekend als
de Founding Fathers, wisten dat hun uitgestrekte en dunbevolkte
land zich alleen kon ontwikkelen als er meer mensen naar Amerika
zouden komen. Immigratie werd het levensbloed van de nieuwe
natie.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Onafhankelijkheidsverklaring, een
van de geboortedocumenten van de Verenigde Staten. Op Onafhan-
kelijkheidsdag, 4 juli, wordt er vaak een gedeelte uit voorgelezen,
zoals de passages: ‘Wij houden deze feiten als vanzelfsprekend…’
en het onvervreemdbare recht op ‘leven, vrijheid en het nastreven
van geluk’. Meestal wordt de lijst met klachten over Engeland en de
koning overgeslagen. Eén zo’n belangrijke grief was dat in 1773 de
naturalisatie van bewoners van de Engelse koloniën was stopgezet.
27
nieuwkomers het uitschot van hun land. ‘De grootste dommeriken
van hun eigen natie,’ zei Franklin. Hij verdacht hen van ‘schurken-
streken’ en ‘domheid’, al moest Franklin toegeven dat ze slim
genoeg waren om in verkiezingstijd ‘in grote aantallen op te
komen en alles te winnen’. Het meest irriteerde het hem dat de
Duitsers vasthielden aan hun eigen taal en cultuur. ‘Hoe is het
mogelijk dat we in de straten van Philadelphia tweetalige naambor-
den hebben?’ mopperde Franklin. ‘Waarom moeten wij die Duitse
Dommeriken accepteren in onze nederzettingen’ als ze door alle-
maal bij elkaar te gaan zitten ‘hun taal en gewoontes behouden en
die van ons uitsluiten?’ ‘Waarom zou Pennsylvania, gesticht door
de Engelsen, een kolonie worden van de Vreemdelingen, die bin-
nenkort zo talrijk zullen zijn dat ze ons zullen germaniseren in
plaats van dat wij hen “anglofiseren”, en die nooit onze Taal of
onze Gewoontes zullen overnemen, net zomin als ze in staat zijn
onze huidskleur te verwerven?’
Met een mengeling van nativisme, racisme en vooringenomen-
heid zette Franklin de toon voor vele generaties immigranten-bas-
hers. Alleen ging deze Founding Father er in de praktijk soepel mee
om. Hij leerde Duits lezen, want hij wilde weten wat er te koop was
in de Duitse gemeenschap. Altijd kien om wat te verdienen en mis-
schien ook om politieke invloed uit te oefenen, begon Franklin een
Duitstalige krant, de Philadelphische Zeitung. Hij stopte er al snel
weer mee, om vervolgens de Engelstalige Pennsylvania Gazette te
starten, die succesvoller zou blijken, zoals uiteindelijk ook het
Engels het Duits zou verdringen als volkstaal.
Wat de aantallen betreft had Franklin gelijk. In Pennsylvania
woonden nogal wat Duitsers: een derde deel van alle inwoners. De
eerste families waren in 1683 aangekomen, de voorhoede van een
groep immigranten die tussen 1710 en 1750 naar Amerika kwam.
Deze groep Duitsers bleef hangen in het stadje Germantown, vlak
bij Philadelphia. De latere groepen trokken door naar de vruchtba-
re landbouwstreken. In Lancaster County wonen nog de nazaten
van de Amish en Mennonieten, die nog steeds manhaftig pogen de
moderne wereld buiten de deur te houden.
Duitsers waren niet de enige nieuwkomers. Tussen 1650 en 1700
26
voorzagen niet de bonte verzameling mensen die naar Amerika
zou komen. Leidende politici dachten vooral in Anglo-Saksische ter-
men. Zoals John Jay het formuleerde in The Federalist Papers, de
serie artikelen die de Grondwet uitlegde aan de Amerikaanse bevol-
king: ‘De Voorzienigheid is zo goed geweest dit ene verenigde land
te geven aan één verenigd volk, een volk dat afstamt van dezelfde
stamvaders, dat dezelfde taal spreekt, hetzelfde geloof belijdt,
dezelfde principes van bestuur aanhangt en heel gelijkgezind is in
zijn gebruiken en gewoontes.’
Een paar mensen hadden meteen door dat er iets bijzonders
gaande was. Zo schreef de revolutionaire onruststoker Thomas
Paine in 1776 in zijn boek Common Sense dat ‘Europa en niet Enge-
land het moederland van Amerika [is]’. Paine stelde zich een Ameri-
ka voor dat het beste uit Europa in zich verenigde en dat een nieu-
we samenleving inrichtte die fundamenteel anders van aard was
dan de samenstellende delen.
Tegenwoordig denken we in termen van een smeltkroes, als we
ons tenminste niet laten muilkorven door politieke correctheid.
Deze metafoor voor een nieuwe samenleving – smeltkroes, meng-
vat – dateert niet van vandaag of gisteren, al werd hij pas vanaf
1908 echt populair. Zo stelde Jean St. John de Crèvecoeur, een
herenboer die zich in Amerika Hector St. John noemde, in zijn Let-
ters from an American Farmer (1782) al de beroemde vraag: ‘Wat is
dan die Amerikaan, deze nieuwe mens?’ Hij was nogal lyrisch in
zijn beschrijving van de Amerikaanse kolonies, die dan ook bedoeld
was om potentiële immigranten lekker te maken.
‘De rijken blijven in Europa,’ schreef Crèvecoeur. ‘Het zijn alleen
de middengroepen die emigreren. (…) Alles werkt eraan mee hen te
regenereren: nieuwe wetten, een nieuwe manier van leven, een
nieuw sociaal systeem; hier worden ze mensen, in Europa waren ze
niet meer dan vele nutteloze planten, die mest nodig hadden en
verfrissende buien; ze verschrompelden en werden neergemaaid
door nooddruft, honger en oorlog; maar nu, door de kracht van
transplantatie, hebben ze, als alle andere planten, wortel kunnen
schieten en kunnen ze bloeien!’ In hun eigen land telden ze niet
mee, stelde Crèvecoeur, maar in Amerika waren ze burgers, verkre-
29
Het jaar daarop legde Londen zware lasten op aan emigranten en
beboette kapiteins die de wet overtraden. Het Engelse beleid om
emigratie tegen te gaan was een van de belangrijkste redenen voor
het streven naar onafhankelijkheid.
Toen de Amerikanen elf jaar later, augustus 1787, in Philadelphia
bijeenkwamen om een grondwet op te stellen, bogen de afgevaar-
digden zich uiteraard ook over immigratie. Vrijwel iedereen was
welkom, daarover waren de heren het snel eens. Maar mocht ieder-
een, nieuw of niet, ook alle ambten bekleden? Alexander Hamilton,
de latere minister van Financiën, vond van wel. Hij wilde geen
beperkingen opleggen. Hamilton vond het zelfs niet nodig dat kan-
didaten enige tijd in de Verenigde Staten hadden doorgebracht: ze
konden zo van de boot president worden. Zijn geëmotioneerde
betoog was niet zonder eigenbelang. Hamilton zelf was een import-
Amerikaan die tien jaar tevoren nog op een Caribisch eiland had
gewoond.
Amerika was buitengewoon aantrekkelijk voor buitenlanders,
hield Hamilton de conventie voor. In het verstikkende systeem van
klasse en status dat Europa in zijn greep hield, telden zelfs succes-
volle en vermogende mensen niet mee, terwijl ze in Amerika
onmiddellijk tot de leidende elite zouden behoren. Als buitenechte-
lijke zoon van een verarmde Schotse koopman en een Franse moe-
der sprak Hamilton met een zekere levenswijsheid. Hij had het
gemaakt op basis van hard werken en kwaliteit. Dat moest iedereen
kunnen. Waarom zouden dat soort ambitieuze mensen geen toe-
gang mogen hebben tot alle ambten?
Hamilton verloor het debat. In de Grondwet werden allerlei
beperkingen opgenomen. Men moest een minimale periode in
Amerika wonen en de president (en natuurlijk ook de vicepresi-
dent) diende in elk geval native born te zijn. Een president Hamil-
ton zou er dus niet komen. De discussie over dit onderwerp laaide
onlangs weer op bij de politieke doorbraak van Arnold Schwarzen-
egger, die in Oostenrijk is geboren. Er waren mensen die hem de
mogelijkheid wilden geven ook president te worden – het enthousi-
asme lijkt inmiddels danig bekoeld.
De Founding Fathers mochten dan hopen op meer instroom, ze
28
met de slavernij, en later de segregatie, een totaal andere ontwikke-
ling hebben doorgemaakt dan de immigranten.
Hordes wilde Ieren De hoogdravende woorden van de Foun-
ding Fathers konden de vooroordelen van de Amerikanen niet ver-
hullen. Zo wilden de Federalisten van de presidenten Washington
(1789-1797) en Adams (1797-1801) de Ieren het liefst buiten de deur
houden. Daarvoor hadden ze puur binnenlands-politieke motieven.
Er dreigde een oorlog met Frankrijk en de heren vermoedden dat
Ieren zo anti-Engels waren dat ze van de weeromstuit de meer pro-
Franse lijn van oppositieleider Thomas Jefferson zouden steunen.
Afgevaardigde Harrison Gray uit Boston was de eerste in een
lange rij politici, reikend tot op de dag van vandaag, die de anti-
immigrantenkaart speelde. Volgens Gray zou Amerika niet langer
open moeten staan voor ‘die hordes wilde Ieren’. Hij had geen
behoefte aan ‘het turbulente en ordeloze deel van de wereld dat
hier enkel en alleen komt om onze rust te verstoren nadat ze zelf
hun regering omvergeworpen hebben’. Zelfs Alexander Hamilton
maakte zich zorgen over een ‘vijfde colonne’. Hij vond dat de grote
massa vreemdelingen maar gewoon het land uit gezet moest wor-
den. Deze retoriek is van alle tijden, gemakkelijk herkenbaar. Immi-
granten waren domme, slechtopgeleide en onbeschaafde lieden,
die door hun moederland vrolijk uitgezwaaid werden. In één
woord: ‘onintegreerbaar’.
Ook een deel van de Duitse Amerikanen leek aan dat beeld te
voldoen. Als vluchtelingen uit een chaotische regio stonden de
Duitsers nogal sceptisch tegenover een sterke centrale overheid. Op
zichzelf paste dat bij de Amerikaanse mentaliteit, maar het botste
met de pogingen van de regering om de overheid handen en voe-
ten te geven. Van federale belastingen moesten de Duitsers niets
hebben. Ze stuurden de belastinginners regelmatig in pek en veren
naar huis. De allereerste binnenlandse opstand, de Whiskey Rebel-
lion in 1794, gericht tegen een belasting op whisky, vond plaats in
het westen van Pennsylvania, waar de Duitse boeren niet genegen
waren belasting te betalen over hun enige exportproduct.
De invloed van de Duitsers moeten we zeker niet onderschatten.
31
gen ze grond, brood en bescherming. Hij was van mening dat de
Amerikanen elementen in zich hadden van veel Europese culturen,
maar op basis daarvan een ander nationaal karakter ontwikkelden.
‘Hier worden de individuen uit alle landen gemengd tot een nieuw
soort mensen, wiens werken en nalatenschap op een dag de wereld
zullen veranderen.’
De dominante cultuur was onmiskenbaar Angelsaksisch, zeker
wat de politieke instellingen betreft. Dat was logisch, Amerika was
immers een Engelse kolonie. Maar het waren de niet-Engelse immi-
granten die een democratische component inbrachten, terwijl het
land natuurlijk ook sterk werd beïnvloed door de ontwikkeling die
koloniaal-Amerika had doorgemaakt. Tolerantie van verschillende
geloofsvormen was altijd een kenmerk was geweest, al legden de
Puriteinen in Massachusetts dat nogal beperkt uit. Maar ook zij
konden de praktijk niet tegenhouden van een open samenleving
waarin verschillende kerkgenootschappen vochten om de gunst
van de gelovige. Zolang het ging om protestantse varianten, was
dat niet zo’n probleem. We zullen zien dat het accepteren van
katholieken een heel ander verhaal was.
In We Who Built America, een verbazingwekkend volledig werk
dat Carl Wittke in 1939 publiceerde, betoogt deze historicus dat
Amerika heel wat minder Engels was dan John Jay dacht. Ook de
latere president John Adams, die in 1775 verklaarde dat 98 procent
van de Amerikanen Engels was, zat er compleet naast. Volgens
Wittke was New York in 1770 gevarieerder van bevolkingssamen-
stelling dan welke Europese stad ook. In de loop van de achttiende
eeuw werd de bevolking van Amerika alleen maar diverser. Er kwa-
men minder Engelsen, meer Duitsers en ook veel Ieren (protestant-
se Noord-Ieren, meestal Scotch Irish genoemd). Het aantal inwoners
van Pennsylvania steeg van 18.000 in 1700 naar 120.000 in 1750. De
grootste groep nieuwkomers bestond echter uit onvrijwillige immi-
granten: zwarte slaven, hetzij direct uit Afrika, hetzij uit het Cari-
bisch gebied geïmporteerd.
Dit is misschien de plek om te verklaren waarom ik in dit boek
de ervaringen van zwarte Amerikanen niet zal bespreken. Ik ben
ervan overtuigd dat ze door hun gedwongen komst, gecombineerd
30
de argumenten voor en tegen komen bekend voor. Ze waren al in
1790 te horen. Overigens kwam het Supreme Court eraan te pas om
uit te spreken dat ‘English only’-wetten in strijd waren met de
Grondwet. Met andere woorden, ook al was Engels de enige officië-
le taal, je kon niet worden verplicht om op straat of in de kerk
Engels te spreken.
Extreme reacties Dat Amerika zichzelf altijd zag als een immi-
gratieland betekende niet dat er geen angst was voor buitenlanders
of dat er nooit van anti-immigrantenstemmingen sprake was. Inte-
gendeel, de Amerikaanse geschiedenis toont een beschamende
variatie van extreme reacties. Als angst opspeelde had dat meestal
te maken met externe ontwikkelingen of binnenlandse problemen,
niet met principiële kwesties. Aan het einde van de achttiende
eeuw kwam er weer zo’n oprisping. In de partijstrijd van die jaren
bakkeleiden de politici over de vraag of Amerika zich met de Engel-
sen of met de Fransen moest liëren. Om het ‘nakende gevaar’ te
keren, nam het Congres in 1798 vier wetten aan ‘om de federale
overheid te versterken’. In werkelijkheid waren het schaamteloze
politieke manoeuvres, bedoeld om Thomas Jefferson de pas af te
snijden.
Gezamenlijk staan deze wetten bekend als de Alien and Sedition
Acts, waarin we voor het eerst deze vorm van Amerikaanse politie-
ke paranoia kunnen constateren. De Naturalisation Act verlengde
de vereiste verblijfsduur voor naturalisatie van vijf tot veertien jaar.
Verder mochten buitenlanders die ‘gevaarlijk waren voor de vrede
en de veiligheid van de Verenigde Staten’ te allen tijde gedepor-
teerd worden. In geval van oorlog kon iedere onderdaan van een
vijandige macht worden opgepakt en gedeporteerd. Bovendien
voerden de Federalisten van John Adams de Sedition Act in, die het
publiceren van ‘valse, schandalige of slechtgezinde artikelen’ tot
verraad bestempelde. Op basis hiervan werden redacteuren van
oppositiebladen gearresteerd, inclusief de kleinzoon van Benjamin
Franklin. Het leverde niet eens het gewenste resultaat op. Thomas
Jefferson werd wel degelijk president (1801-1809) en draaide de
omstreden wetten onmiddellijk terug, maar ze tonen nog steeds
33
We zullen het nog hebben over de hamburger, het bier en de Duit-
se namen in de regering-Bush, maar wat te denken van de mythe
dat Amerika een Duitssprekende en ook in cultureel opzicht een
Duitse natie had kunnen worden? Regelmatig kom je het verhaal
tegen dat er ooit is gestemd om Duits de officiële taal van Amerika
te maken. In de negentiende eeuw werd dit verhaal uitentreuren
gereproduceerd door lieden die de Duitse erfenis en invloed nog
groter wilden neerzetten dan die al was. Anderen gebruikten het
als ze in het kader van het oprukkende Spaans wilden wijzen op de
gevaren van tweetaligheid. Volgens de mythe zou de wet om Duits
de taal van Amerika te maken zijn verworpen omdat één enkele
afgevaardigde even naar het toilet was.
Het is een onzinverhaal. Feit is wel dat in januari 1795 het Con-
gres stemde over een voorstel om de federale wetten zowel in het
Duits als in het Engels te drukken, wat op zich al veel vertelt over
het belang van de Duitse Amerikanen. De mythe zal wel zijn ont-
staan toen een motie om het debat op te schorten met één stem
werd verworpen. Een maand later werd de hele wet afgewezen.
Niettemin maakte Afgevaardigde Thomas Hartley uit Pennsylvania
een heel praktische kanttekening. ‘Het zou misschien wel goed zijn
als Duitsers Engels zouden leren,’ zei Hartley, ‘maar als het de
bedoeling is nuttige informatie te verschaffen, dan moeten we dat
doen in een taal die wordt begrepen. Oudere Duitsers kunnen onze
taal niet in één dag leren. Het zou goed zijn als de overheid deze
mensen ook van informatie zou kunnen voorzien.’ Hij wees erop
dat veel mensen ten tijde van de Whiskey Rebellion geen idee had-
den wat de officiële regels waren. Kortom, aan de orde was de
vraag of je ter wille van de effectiviteit overheidsbrochures niet in
meerdere talen zou moeten publiceren – een verrassend actueel
probleem.
In sommige delen van het middenwesten werden op lokaal
niveau wel degelijk twee talen gesproken. De Duitse Amerikanen
probeerden het Duits via hun scholen levend te houden, net zoals
de Hollanders dat probeerden met het Nederlands. Pas tijdens de
Eerste Wereldoorlog raakte het Duits als taal definitief zijn promi-
nente positie kwijt. Tegenwoordig is Spaans de grote boeman, maar
32
ducten had direct invloed op concurrerende industrieën in Europa.
De sterke groei van de Europese bevolking leidde tot nieuwe pro-
blemen. In regio’s waar de grond volgens het traditionele erfrecht
onder alle kinderen werd verdeeld, werden de boerenbedrijfjes veel
te klein. Daar waar alles naar de oudste zoon ging, verpauperde de
rest van de familie. Thuiswerkers, zoals de klokkenmakers in het
Zwarte Woud, gingen kopje-onder. In 1817 was er hongersnood.
Veel Auswanderer gingen naar Amsterdam, in de hoop van daar-
uit de oversteek naar Amerika te maken. Gratis vervoer bleek
meestal een loze belofte. Veel mensen strandden onder deplorabe-
le omstandigheden in Nederland. Toen in 1819 in Zuidwest-Duits-
land de emigratiekoorts opnieuw opstak, waarschuwde de Neder-
landse regering dat de grenzen gesloten waren voor Duitsers die
zichzelf niet konden bedruipen.
In de jaren twintig werden mensen terughoudender. Toch was
de basis toen al gelegd voor de volgende grote golf, die rond 1840
zou beginnen. Door het intensieve briefverkeer kwam er steeds
meer informatie over Amerika beschikbaar. De historicus Walker
Mack vertelt over een emigrant uit Baden, ene Chrisotomus Weis,
die met zijn vrouw en vijf kinderen naar Baltimore reisde. Twee van
de kinderen stierven onderweg en om de reis te betalen moest hij
twee andere kinderen laten werken. Zelf werd hij net als veel
nieuwkomers indentured laborer, losjes te vertalen als ‘contractar-
beider’. Deze mensen waren gedwongen om als lijfeigene te wer-
ken totdat hun schulden waren afbetaald. De behandeling die Weis
onderging was zo slecht dat de German-American Philantropic
Society hem vrijkocht. Toch schreef hij een enthousiaste brief naar
huis.
Dit is een terugkerend verhaal. Emigranten bleven graag posi-
tief. Ze wilden de achterblijvers niet bezorgd maken en ze wilden
vooral zelf in hun avontuur geloven. De brieven waren meestal
optimistischer van toon dan de werkelijkheid rechtvaardigde. Een
Zweedse immigrant schreef in 1850 uit Louisville: ‘Vaak komen we
erachter dat iemand die vertelt dat hij een zaagfabriek bezit,
slechts beschikt over een zaag en een zaagbok, en wie het heeft
over zijn mooie wagen, de eigenaar is van een kruiwagen’.
35
hoe overspannen reacties kunnen leiden tot het ondermijnen van
de burgerrechten.
Toen in 1790 de eerste volkstelling werd gehouden, trof men in
de Verenigde Staten bijna 4 miljoen bewoners aan. Driekwart van
hen waren Engelsen, Schotten en Ieren, acht procent was Duits en
de rest was een mengeling van Nederlanders, Fransen, Zweden en
Spanjaarden. De census telde ook 750.000 zwarten, voortgekomen
uit de 350.000 Afrikaanse slaven. In 1810 was de bevolking zo goed
als verdubbeld en in 1840 waren er al ruim 17 miljoen Amerikanen.
Toch arriveerden er tussen 1790 en 1820 slechts 250.000 immigran-
ten. Dat was niet zo vreemd, gezien de onrust in Europa, veroor-
zaakt door de Franse Revolutie en Napoleon. Het betekent dat de
groei vooral tot stand kwam door hoge geboortecijfers.
Tijdens de Amerikaanse Revolutie was grootschalige immigratie
uit Duitse gebieden vrijwel tot stilstand gekomen. Toen de volgende
golf zich aandiende, zo rond 1820, waren de Duitsers rondom
Philadelphia vrijwel volledig geassimileerd. Ze spraken Engels,
trouwden met mensen uit andere etnische groepen en verengel-
sten hun namen. Kortom: Benjamin Franklin had zich geen zorgen
hoeven te maken.
Dat lag anders in het westen van Pennsylvania waar de Duitsers
iets lieten zien van hun insulaire karakter. Geleidelijk schoven hun
gemeenschappen naar het westen van Pennsylvania op, naar het
achterland van staten als Maryland en Virginia en verder zuid-
waarts, naar North en South Carolina. Meestal verhuisden Duitsers
als één culturele en religieuze groep naar een nieuwe nederzet-
ting, zoals ze later in de negentiende eeuw met hele dorpen tege-
lijk uit Duitsland zouden komen. Hoewel Duitsers echte pioniers
waren en vaak als eerste blanken aan de frontier arriveerden,
kwam juist daar vermenging met andere groepen tot stand, waar-
door hun Duitsheid onvermijdelijk verwaterde.
Sterke bevolkingsgroei Nieuwe emigratie uit Europa kwam
pas op gang nadat Napoleon definitief bij Waterloo was verslagen.
Zoals altijd na een oorlog heerste er onrust en instabiliteit. De ope-
ning van de Europese markt voor goedkope Engelse industriepro-
34
rika terug naar een supergroen Emerald Island dat in weinig leek
op het land dat ze hadden achtergelaten. Ze vergaten liever waar-
om ze waren weggegaan: de honger, de armoede, de ellende. Want
dat was de realiteit van Ierland rond 1845.
Het klimaat in het westen van Ierland leent zich bij uitstek voor de
teelt van aardappelen: mistig, nat en gelijkmatig van temperatuur.
Helaas zijn dat ook ideale omstandigheden voor de groei van Phy-
tophtera infestans, de aardappelrot, een aardappelziekte die via
sporen wordt overgedragen. Deze rot die heel Europa zou treffen,
dook voor het eerst op rond 1830. De Ieren hadden ruime ervaring
met mislukte oogsten, maar het werd pas echt een probleem toen
slechte jaren elkaar opvolgden en wanhopige mensen hun poot-
aardappelen opaten of voor hun ogen zagen verschrompelen.
De rot was een mysterie. De ene dag ‘stond de oogst er fantastisch
bij’, de volgende dag was ‘de lucht zwanger van de ziekelijke geur
van verval’. Van het ene op het andere moment konden de bladeren
zwart worden en verkruimelen als je ze aanraakte. Net geoogste,
gezond ogende aardappelen konden zomaar veranderen in zwarte
37
Nog voor de grote immigratiegolven van de negentiende eeuw
reisde de Fransman Alexis de Tocqueville door Amerika, in 1831 en
1832. Drie jaar later kwam het eerste deel uit van zijn beroemde
boek De la démocratie en Amérique (Democratie in Amerika). Hoe-
wel de aantallen immigranten nog niet zo hoog waren, was Tocque-
ville het fenomeen niet ontgaan. Hij vroeg zich af hoe al deze
nieuwkomers Amerikaan werden. Dat gebeurde, dacht hij, doordat
ze hun politieke rechten uitoefenden en als burgers de verantwoor-
delijkheid namen die hun toekwam krachtens de Onafhankelijk-
heidsverklaring en de Grondwet. Tocqueville schetste wat latere
schrijvers ‘het Amerikaanse credo’ zouden noemen.
Massa-immigratie Rond 1830 kwam een nieuwe immigratie-
golf op gang, die tot 1855 duurde. Vanaf deze tijd spreken we van
‘massa-immigratie’. In het oostelijk deel van Amerika kwamen de
meeste immigranten uit Duitsland en Ierland. We zullen het ook
hebben over de geschiedenis van de Nederlandse immigranten,
niet vanwege hun aantallen, maar omdat ze iets zeggen over onze
eigen samenleving. In het westen vonden de Chinezen hun weg
naar Californië.
De belangrijkste reden voor de volksbewegingen uit Europa was
de bevolkingsgroei. In de loop van de negentiende eeuw verdubbel-
de de bevolking van Europa van zo’n 200 miljoen naar meer dan
400 miljoen mensen, en dan waren er ook nog eens 70 miljoen
mensen vertrokken. Een andere reden om weg te gaan was de
industrialisering. Kleine boeren en handwerkslieden verloren hun
bron van inkomsten of waren bang af te zakken tot de echte onder-
klasse. Mensen wilden niet zozeer iets nieuws beginnen maar juist
iets bewaren: een manier van leven die in Europa gedoemd leek te
verdwijnen. Van dat bewaren in Amerika kwam weinig terecht,
maar dat doet niet ter zake. Het was wel een bron van inspiratie.
Walker Mack noemt hen ‘conservatieve mensen die radicale actie
ondernamen’.
Veel immigranten koesterden sterke nostalgische gevoelens over
het land dat ze hadden verlaten. Hun beeld was altijd mooier dan
de werkelijkheid. Zo verlangden de Ieren in hun verstedelijkte Ame-
36
Duits gezin voor hun plaggenhut in het middenwesten. Hoewel immi-
granten vaak goede redenen hadden om hun thuisland te verlaten,
gingen ze er niet altijd op vooruit. In elk geval niet onmiddellijk.
houding. In de jaren vijftig was zo’n tachtig procent van alle huis-
houdelijke hulpen in New York Iers. Hoewel ze hard werkten, wer-
den Ieren met dedain behandeld door Amerikanen én door andere
immigranten. Ze hadden een slechte reputatie. Ze zouden crimi-
neel, drankzuchtig en onbetrouwbaar zijn.
Gevaar voor de volksgezondheid De toestroom van immi-
granten leidde onvermijdelijk tot een reactie. Al in mei 1836 meld-
de de New Yorkse koopman Philip Hone in zijn dagboek dat in die
maand 15.825 immigranten in New York waren aangekomen. Hij
was er niet gelukkig mee: ‘Het lijkt alsof heel Europa de oceaan
oversteekt; dat deel tenminste dat het in eigen land niet kan red-
den; en wat moeten we met hen aan? Ze zorgen voor hogere belas-
tingen, eten ons brood en vullen onze straten, en nog niet een op
de twintig is in staat zichzelf te onderhouden.’ En toen was de
grote golf nog niet eens begonnen.
In 1845 nog stelde de stad Boston dat ‘er geen verdere stijging
van het inwonertal mogelijk was’. Toch kwamen er in de tien jaar
daarna nog eens 230.000 mensen bij, waardoor een dichtbevolkte
stad veranderde in een overbevolkte stad. De onvoorstelbare sme-
righeid, de wijken vol krottige eenkamerwoningen en de volgestop-
te kelders waren een gevaar voor de volksgezondheid. Was Boston
voor 1845 een relatief gezonde stad waar de pokken niet meer voor-
kwamen, nu brak er zowat ieder jaar een besmettelijke ziekte uit. In
1849 verspreidde de cholera zich van Philadelphia naar New York
en vandaar naar Boston. Op de achtergrond vormde tuberculose
een ernstige dreiging voor de volksgezondheid. De geïmmigreerde
Ieren hadden een lage levensverwachting: ze overleefden hun over-
tocht met gemiddeld zes jaar.
Een serieus probleem was het katholieke geloof van de Ieren en
de vermeende onverenigbaarheid daarvan met het Amerikaanse
leven. De Verenigde Staten waren een door en door protestants
land, vonden ze zelf. De Pilgrim Fathers, de Puriteinen: Amerika’s
geboorte droeg een protestants stempel. De eerste kolonisten en
veel pioniers na hen kwamen om hun geloof in vrijheid te beleven –
en ze namen uit Engeland een fel antikatholicisme mee. De Ameri-
39
prut. In 1845 ging zo’n dertig tot veertig procent van de oogst
eraan, in 1846 vrijwel honderd procent. Het jaar daarop was relatief
droog maar omdat de boeren geen pootaardappelen hadden werd
er nauwelijks geplant. In 1848 zorgde de natte zomer voor een com-
plete misoogst.
De gevolgen waren rampzalig. De lijken lagen langs de kant van
de weg. Niet zomaar een paar, maar honderden. In maart en april
1847 stierf tien procent van het tweeduizend inwoners tellende
dorp Skibbereen. En zo ging dat overal in Ierland. Al die lijken ver-
oorzaakten weer ziektes waartegen de verzwakte bevolking geen
weerstand had.
Ierland was toch al geen gelukkig eiland, latere nostalgie ten
spijt. Decennia van bloedig wanbeleid en uitbuiting door de Engelse
adel hadden het land verzwakt. De Engelse onderdrukkers waren
verantwoordelijk voor een dodelijke cocktail van incompetentie,
onverschilligheid en pure kwaadwilligheid. Nog generaties lang
zouden Ierse Amerikanen de Engelsen haten.
Miljoenen Ieren probeerden weg te komen via Liverpool en ande-
re Engelse havens, van waaruit de schepen naar Amerika vertrok-
ken. Anderen vertrokken vanuit Ierland zelf, met lege houtschepen
die terugvoeren naar de Canadese St. Lawrence-rivier. Deze route
was populair: korter en goedkoper, terwijl er banen in de houtkap
lagen te wachten. Vanuit Canada zakten veel Ieren af naar het zui-
den. Ze vonden werk in New England, waar ze vooral de baantjes
kregen waar de zonen van de lokale boeren voor bedankten. Die
zonen trokken weg, naar de steden of naar het westen. Tegen 1853
werkten in de landbouwgebieden van Massachusetts voornamelijk
buitenlandse dagarbeiders. Een vriendelijke omgeving was het niet.
Eigenlijk moesten de boeren niets hebben van de Ieren.
Ongeschoolde arbeid was het enige perspectief voor de arme en
slechtopgeleide nieuwkomers. Ze vonden werk op het land en bij
infrastructurele projecten. Ieren groeven de kanalen in het noord-
oosten, bouwden de National Road van Philadelphia naar St. Louis
en legden spoorwegen aan. Onder de Ierse immigranten bevonden
zich onevenredig veel vrouwen. Ook zij voorzagen in de grote
behoefte aan arbeiders, vooral in de textielindustrie en in de huis-
38
ezel en de olifant als symbolen van de Democratische en Republi-
keinse Partij. Zijn prent The American River Ganges geeft een
prachtig beeld van dat bange Amerika, doodsangsten uitstaand
over de invasie van de katholieke horden.
We zien een rivier, met een strandje aan de voet van het klif
waarop bange burgers bij elkaar klonteren. Op het klif staan politi-
ci. Een van hen is herkenbaar als de corrupte stadsbestuurder Boss
Tweed, die kinderen de rivier in gooit. In de rivier zwemmen bis-
schoppen, als krokodillen, hun mijters voorzien van scherpe tan-
den. Hun gezichten hebben een teruggetrokken kin, wat algemeen
werd gezien als typisch Iers. Op de achtergrond staat het Capitool
kaanse cultuur en het Amerikaanse politieke systeem waren door-
desemd met protestantse ideeën: de scheiding van kerk en staat,
het republikeinse gedachtegoed, het concept van eigen verant-
woordelijkheid, de afkeer van centraal gezag.
Het katholicisme stond voor alles wat daartegenin ging. De
rooms-katholieke kerk was allesbehalve flexibel, maar juist
gebouwd op dogma’s. De katholieke kerk was niet gebaseerd op
individuele verantwoordelijkheid maar op centraal gezag en hië-
rarchie. De paus was de baas, niet een gekozen president. De katho-
lieke kerk was niet modern, niet nieuw, niet democratisch. De
katholieke kerk, kortom, was een vijand van alles waar Amerika
voor stond.
De toen nog beperkte immigratie van Ieren en Duitsers had in
1841 al geleid tot antikatholieke retoriek. Toen eiste Samuel Morse,
de uitvinder van de telegraaf, een totale stop op immigratie van
katholieken. Hij zag een katholieke samenzwering met het doel de
Amerikaanse democratie te ondermijnen en te onderwerpen aan
Rome. Volgens Morse werd een leger jezuïeten aangevoerd door
prins Metternich van Oostenrijk. ‘Sta op! Sta op! Ik smeek u!’
schreef Morse. ‘Word wakker! Neem de stellingen in! Sluit de open
poorten! Uw vijanden, verkleed als vrienden, komen met duizen-
den tegelijk uw ruïne binnenstromen door de open poorten van
naturalisatie.’
Morse was niet de enige bangmaker, wel de bekendste. Andere
samenzweringsadepten wisten heel zeker dat president Washing-
ton op de paus doelde toen hij in 1797, bij zijn afscheid als presi-
dent, Amerika had opgeroepen zich niet te verbinden met buiten-
landse mogendheden. Anderen meenden dat de Mississippi door de
paus geclaimd werd. Ze hadden gehoord dat de vallei van de rivier
al was opgemeten en in kaart was gebracht door jezuïeten. Met zo
veel onderhuidse angst en de Amerikaanse voorliefde voor samen-
zweringen was het niet vreemd dat de explosie van katholieke
immigranten een heftige reactie teweegbracht.
Alle elementen van Amerika’s antikatholieke nachtmerrie zijn
verwerkt in een van de mooiste prenten van Thomas Nast, de beste
politiek tekenaar die Amerika heeft gekend en de bedenker van de
40 41
Thomas Nast drukte de gevoelens uit van de nativisten, de Amerika-
nen die zich bedreigd voelden door de komst van miljoenen katholie-
ke Ierse immigranten. Ze waren bang dat katholieken, onder leiding
van hun bisschoppen en in opdracht van het Vaticaan, de Amerikaan-
se samenleving en het politieke systeem zouden ondermijnen.
eed afleggen waarin ze beloofden de opdrachten van de Order zon-
der vragen uit te voeren. Veel stelde het niet voor. Het schijnt dat
de Order in 1850 43 leden had. Maar het rommelde in de samenle-
ving. Er was meer dan alleen de immigrantenproblematiek, er was
sprake van algemene onvrede.
Het land maakte een recessie door, terwijl de overvloed van
immigranten de lonen drukte. De goudvondsten in Californië zorg-
den voor inflatie. In de grote steden overheerste een gevoel van
onveiligheid. De nieuwe spoorwegen en de toenemende industriali-
satie ondermijnden de sociale samenhang van het land. De landelij-
ke politiek werd gedomineerd door niet al te snuggere middelmati-
ge politici, op lokaal niveau door corrupte demagogen. Immigran-
ten lieten zich organiseren als stemvee.
Geleidelijk aan werd de Order een politieke partij en ging ze offi-
cieel door het leven als de American Party. Maar hun meer spreken-
de bijnaam dankten de nativisten aan hun geheimzinnigheid. Als
iemand vroeg naar de activiteiten van de Order antwoordden
leden: ‘I know nothing’, en maakten ze een ‘geheim teken’. De New
Yorkse krantenuitgever Horace Greeley doopte hen de ‘Know Not-
hings’, een naam die beklijfde.
Tot ieders verrassing boekten de Know Nothings in 1854 enorme
successen. Ze wonnen diverse staats- en lokale verkiezingen. Het
was puur een reactie op de onrust, want hun programma was heel
mager en de kandidatenlijst was soms geheim. Niettemin rolden ze
in Massachusetts het hele politieke systeem op. De Know Nothings
haalden het gouverneurschap binnen, wonnen alle senaatszetels
en op twee na alle zetels in het Huis van Afgevaardigden van deze
staat. In Pennsylvania haalden de Know Nothings 40 en in de staat
New York 25 procent van de stemmen. Op nationaal niveau ver-
klaarden bijna honderd leden van het Huis van Afgevaardigden dat
ze de Know Nothing-beginselen waren toegedaan.
Eenmaal aan de macht lieten de Know Nothings er geen gras
over groeien. Ze joegen er voorstellen door die jaren waren tegen-
gehouden. Maar ze probeerden ook hun stokpaardjes te berijden.
Zo werden in Massachusetts ‘alle buitenlandse militia’s’ ontman-
teld en de brandweerkazernes ‘gereorganiseerd’. In de praktijk
43
in Washington, voorzien van vlaggen van het Vaticaan en een kruis
op de koepel. Voor wie het nog niet heeft begrepen staat op de
fries: Political Church. Op het klif zien we Lady Liberty die wordt
weggevoerd naar de galg. De openbare scholen zijn ruïnes gewor-
den, met een vlaggenmast waaraan de Amerikaanse vlag op zijn
kop hangt, het noodsignaal. Door de rivier de Ganges te noemen,
suggereert Nast bizar en exotisch on-Amerikanisme en verbindt hij
katholicisme aan hindoeïsme, een geloof dat Amerikanen in die
tijd primitief en fanatiek vonden. Een mooiere samenvatting van
de angsten van protestantse Amerikanen voor Rome heb ik nooit
gezien.
Natuurlijk woonden er ook vóór 1845 al katholieken in Amerika,
maar die waren in hun cultuur vrij protestants. Ze runden eigen
parochies en huurden eigen priesters in. Toch leidde diepgeworteld
ongenoegen af en toe tot een uitbarsting. In 1834 stak een opge-
wonden menigte een katholiek klooster aan de rand van Boston in
brand. Drie jaar later ontstond de Broad Street Riot toen de brand-
weer, op de terugweg van een brand, vastliep in een Ierse begrafe-
nisstoet. Zo’n 15.000 mensen raakten betrokken bij de gevechten.
Velen raakten gewond en de Ierse wijk werd in puin gelegd. De voe-
dingsbodem was er dus al lang, maar pas toen eind jaren veertig de
katholieken met tienduizenden tegelijk de oostkust overspoelden
ontstond een sterke antikatholieke beweging.
Amerika’s beste clubtradities De Order of the Star Spangled
Banner was een geheime club, opgericht in 1849 door protestantse
werklieden in New York. In eerste instantie was het een niet-politie-
ke organisatie, vergelijkbaar met de American Bible Society en de
American Tract Society (tract is het woord voor ‘religieuze moraal’).
Deze clubs deelden een ongerustheid over de toenemende invloed
van katholieken en dat leidde tot verzet tegen immigratie. Ze
noemden zichzelf ‘nativisten’, mensen die vonden dat Amerika
voor de bestaande bevolking, de natives, behouden moest worden.
De Order was een club in de beste Amerikaanse traditie. Om lid
te worden moest je protestant zijn, minstens 21 jaar oud en natuur-
lijk geboren en getogen Amerikaan. Aspirant-leden moesten een
42
aangejaagd, en alle meisjes bang gemaakt, hun rozenkransen
betast, aan hun krullen getrokken’. Het publiek ontdekte al snel dat
deze nieuwelingen weinig te bieden hadden. Hun belangrijkste
claim was dat ze beter waren dan de beroepspolitici en de teleur-
stelling was voorspelbaar. Besturen levert nu eenmaal vuile handen
op, compromissen zijn noodzakelijk. Het vergeven van baantjes aan
vrienden en bekenden is deel van het politieke handwerk. Het nieu-
we was er snel vanaf.
In 1856 kwam de American Party met een eigen presidentskandi-
daat in de persoon van ex-president Millard Fillmore (1850-1853).
De verwachtingen waren hooggespannen. Het partijprogramma
riep op een einde te maken aan ‘pauper and criminal immigrati-
on’. De partij was tegen de ‘agressieve politiek en corrumperende
neigingen’ van de katholieke kerk. Ze wilde voor openbare ambten
alleen Amerikanen ‘door geboorte, onderwijs en training’. Op de
openbare school moest de bijbel verplicht worden onderwezen.
Niet-genaturaliseerde buitenlanders zouden niet meer mogen
stemmen en evenmin mochten ze profiteren van de programma’s
van landverschaffing. Bovendien zou een nieuwkomer 21 jaar moe-
ten wachten voordat hij Amerikaan kon worden.
De grote splijtzwam bleek echter de slavernij, die als probleem
toch belangrijker was dan immigratie. Om stemmen in het zuiden
te trekken riep de partij op de wetten op gevluchte slaven strikt te
handhaven. De uitlevering van slaven die hun lot waren ontvlucht
was uiterst impopulair in Boston. Om noorderlingen te lijmen ver-
klaarde de partij zich tegen de Kansas-Nebraska Act die nieuwe sta-
ten de optie gaf om slavernij in te voeren of niet – een regeling die
zuiderlingen niet beviel. Het verging de Know Nothings als zo veel
‘antipartijen’. Ze waren eensgezind tegen één issue, maar bitter
verdeeld over alle andere onderwerpen. Persoonlijke ambities bots-
ten, naakte machtswellust speelde op, de resultaten vielen tegen en
het land verloor zijn interesse. Kandidaat Fillmore was niet meer dan
een opportunistische buitenstaander. Een vergadering van de partij
had hij nooit bijgewoond. Als miskend ex-president zag hij zichzelf
als redder van de natie – niet door immigranten tegen te houden
maar door een oorlog over slavernij te voorkomen. Het werd niets.
45
betekende dat ontslag voor Ieren en Duitsers. Geen detail werd over
het hoofd gezien: zelfs straatorgels met een aapje werden verbo-
den. Maar ze ontdekten al snel dat op het terrein van immigratie-
wetgeving de federale overheid de regels maakte.
Op lokaal niveau wisten de Know Nothings geen maat te hou-
den. Extreme nativisten waren ervan overtuigd dat in de kloosters
jonge vrouwen werden vastgehouden en misbruikt, en dat er
wapens en ander oorlogstuig werden opgeslagen. De wetgevers in
Boston stelden een onderzoekscommissie in. Helaas bleken de poli-
tici weinig fijngevoelig en haalden ze vooral de pers wegens mis-
dragingen. In een klooster in Roxbury hadden ze ‘de vrouwen angst
44
De Know Nothings beschuldigden de Ierse en de Duitse immigranten
van het stelen van de Amerikaanse verkiezingen. Door manipulatie
van het dronken en domme kiezersvolk konden de politieke bazen
met name de grote steden corrumperen.
kolossale geldverspilling, zeker in een tijd waarin veel Ieren afhan-
kelijk waren van charitatieve instellingen en publieke bijstand. Het
was erger dan verspilling, vond de protestantse elite. De kathedraal
was lelijk, smakeloos, een provocatie richting establishment.
Inderdaad: Hughes provoceerde. Niet alleen wreef hij de Ameri-
kanen onder de neus dat de katholieke kerk definitief een plaats in
Amerika had veroverd, hij onderstreepte ook de institutionele en
de politieke macht van de kerk én van de Ieren. De kathedraal
kreeg de bijnaam ‘Hughes folly’, de ‘gekkigheid van Hughes’, en
het zou nog tot 1879 duren voor het gebouw klaar was. Maar Hug-
hes was allesbehalve gek. De locatie van de kathedraal, ver buiten
het stadscentrum, werd in de jaren na de Burgeroorlog de dynami-
sche en dure Fifth Avenue. Nog steeds domineert St. Patrick’s
Cathedral een heel blok, midden in het hart van wat nu de duurste
en drukste buurt van New York is.
De bouw van de kathedraal zette een stevige punt achter twintig
jaar agressief antikatholicisme. Aartsbisschop Hughes was een
representant van een nieuwe katholieke kerk, anders in stijl en
anders van toon. Vooral anders wat betreft het zelfbewustzijn. In
Ierland was de kerk voor veel mensen het enige aanknopingspunt
geweest in hun miserabele bestaan. In het katholicisme weerspie-
gelde zich de haat tegen de Engelsen. Het wás de Ierse nationale
identiteit. De Ierse kerk had de ‘morele missie van het Ierse ras’ op
zich genomen en ging daarmee door in Amerika. Met de Ierse
immigranten kwam een stroom van Ierse priesters mee. In de jaren
na de hongersnood was de geloofsbeleving in Ierland zelf enorm
toegenomen, met een sterke groei van het aantal roepingen. De
honderden priesters die naar Amerika werden gestuurd brachten
deze nieuwe Ierse devotie mee. Het strikte, autoritaire karakter van
de Ierse kerk ging de Amerikaanse katholieke kerk domineren.
Een nieuw type bisschoppen legde orde en discipline op aan de
Amerikaanse gelovigen. Ze bouwden een netwerk van instellingen
om de katholieke identiteit te versterken tegen het Amerikaanse
virus van vrijdenkerij. Daarbij werden ze geholpen door de politieke
macht. We zullen zien hoe de Ieren ook hun enorme aantallen
inzetten. Want hoewel de bisschoppen weinig ophadden met demo-
47
Fillmore won alleen in Maryland. In Know Nothing-bolwerk Massa-
chusetts bleek de opkomst desastreus, zo teleurgesteld waren de kie-
zers. Een jaar later was het tij voor de Know Nothing-beweging defi-
nitief verlopen. De Amerikanen waren gedoemd tot een grote klad-
deradatsch en die ging over slavernij, niet over immigratie of geloof.
De geschiedenis van de Know Nothings doet denken aan de LPF en
Pim Fortuyn. Ook zo’n politieke achtbaan. Ook lokaal sterker dan lan-
delijk. Ook een ‘antipartij’ die uiteenviel toen de macht was bereikt.
Ook een komeet aan het politieke firmament die in duizend stukjes
uiteenspatte. Populistisch inspelen op breed ongenoegen, maar niet
in staat iets te doen na het winnen van de verkiezingen. Hopeloos
verdeeld.
De Know Nothings speelden een overgangsrol in de hervorming
van het Amerikaanse partijsysteem. Daaruit zouden uiteindelijk de
Republikeinen van president Lincoln (1861-1865) voortkomen. Maar
de nativistische oprispingen van de Amerikanen zouden een terug-
kerend fenomeen blijken. Zolang er immigratie is, zal er een anti-
immigratiebeweging opkomen. Dat geldt in 2006 net zo goed als in
1854, 1880 of 1924. De huidige voorstellen om illegale Hispanics aan
te pakken, de ‘burgerinitiatieven’ aan de grens, de retoriek over niet-
integreerbare nieuwkomers, het voeren van verkiezingsstrijd over
immigratie: het heeft een lange voorgeschiedenis.
Lange neus naar de elite In augustus van 1858 verzamelde
zich in New York de grootste menigte die de stad ooit had gezien.
Zeker honderdduizend mensen, voornamelijk Ieren, kwamen samen
op de hoek van de 50th Street en Fifth Avenue, waar aartsbisschop
John Hughes de eerste steen zou leggen voor de ambitieuze St.
Patrick’s Cathedral. Amerikaanse en Ierse vlaggen sierden het ter-
rein, toen nog een plek aan de rand van de stad, volgens sommigen
‘in de wildernis’.
Aartsbisschop Hughes, een ijdele en invloedrijke man, hield een
licht opruiende toespraak, een appèl aan het gevoel van trots en
eenheid van de Ierse gemeenschap. Eigenlijk maakte hij een lange
neus naar de protestanten, de anti-immigratiepolitici en The New
York Times. Volgens die krant was de bouw van de kathedraal een
46
kelijk was dit katholieke nationalisme, als je het zo mag noemen, zo
erg nog niet. Het verschafte zekerheid in een wereld waarin Ieren
onder vuur lagen. Later, toen de tweede generatie haar eigen kinde-
ren grootbracht, werden de muren van de parochie echter een
obstakel om de maatschappij te begrijpen. De parochie en het
katholiek separatisme leidden tot een verwrongen, paranoïde beeld
van de buitenwereld, wat het isolement van de in hun beperkte
wereldje opgesloten Amerikaanse Ieren alleen maar versterkte.
Toch bleek zelfs dat op lange termijn niet voldoende om de gelo-
vigen van de tweede en derde generatie binnenboord te houden. De
verlokkingen van de Amerikaanse manier van leven bleken sterker
dan wat Rome te bieden had, en aan het einde van de negentiende
eeuw waren de rollen omgedraaid. Toen ging er voor de kerk zo’n
sterke dreiging uit van een seculiere, door individualistische waar-
den gedreven samenleving dat paus Leo XIII het nodig achtte een
‘pauselijke brief’ te schrijven aan de Amerikaanse kardinaal Gib-
bons, waarin hij de valse doctrine van ‘Amerikanisme’ veroordeelde.
Bisschop Hughes had gelijk met zijn investering in de kathedraal,
maar ook de critici hadden een punt. De leefomstandigheden van
de Ieren waren abominabel. Ze mochten een spookachtig Ierland
ontvlucht zijn, wie de verhalen over New York leest, krijgt niet de
indruk dat ze er daar veel op vooruit waren gegaan. Gezinnen en
families vielen uiteen, kinderen kwamen aan zonder ouders, ouders
zonder kinderen. Alcohol, geweld en criminaliteit vormden een ster-
ke drie-eenheid. Kinderbendes zwierven als roofdieren door de stra-
ten. Ze overleefden met stelen, bedelen, het tegen beloning doden
van loslopende honden: alles wat hen in staat stelde de volgende
dag te halen. Meisjes verdwenen in de prostitutie, zichzelf verko-
pend in de stegen, doodlopende hofjes en dranklokalen.
Ze klonterden samen in de armste delen van de stad: de verval-
len wijken aan de East River. Five Points werd de beruchtste slop-
penbuurt ter wereld. Zijn naam dankte de buurt aan de drie slecht
bestrate, smerige wegen die elkaar kruisten aan de Lower East Side.
Hier kwamen de nieuwkomers terecht. Huisjesmelkers verdeelden de
bestaande huizen in steeds kleinere eenheden en stopten er steeds
meer mensen in. In de tuinen zetten ze schuren neer, shacks, die
49
cratie, ze maakten er graag gebruik van. Op hun beurt leerden de
politici veel van de autoritaire manier van optreden van de bis-
schoppen.
Je zou kunnen zeggen dat de nativistische reactie in de jaren vijf-
tig de katholieken juist kerkser maakte. Vóór de hongersnood kwam
hoogstens veertig procent regelmatig in de kerk, nu zamelden ze
dubbeltjes en centen in om nieuwe kerken te bouwen. Maar zelfs de
romaanse stijl waarin ze die kerken bouwden irriteerde critici die
vonden dat alleen semi-klassieke bouwwerken acceptabel waren. Ze
vonden de katholieken buitenstaanders die hun plicht als Ameri-
kaan niet konden doen ‘omdat ze van de kerkleiders hun verstand
op nul moesten zetten’. ‘Wie weet niet,’ riep de Chicago Tribune in
1855, ‘dat de meest verworpen, waardeloze en onverbeterlijke dron-
kenlappen en idioten die een vloek betekenen voor de samenleving,
Ierse katholieken zijn?’
De belangrijkste onderwerpen op de katholieke agenda waren de
status van de clerus, katholieke scholen en andere katholieke orga-
nisaties. De Amerikanen maakten zich zorgen over deze aparte insti-
tuten. Ondertussen bevestigde Rome de ergste vooroordelen. De
paus en de kerk waren uiterst conservatieve bolwerken, die het libe-
ralisme als het grootste kwaad in de wereld beschouwden. Dat bleek
bijvoorbeeld in de officiële documenten, zoals de door het Vaticaan
opgestelde Syllabus of Errors, die in 1864 het licht zag. In die Sylla-
bus, zo genoemd omdat hij aan een encycliek was toegevoegd, wer-
den zo’n tachtig dwalingen opgesomd waarvoor katholieken wer-
den gewaarschuwd. De boodschap was dat vrijheid van geloofskeu-
ze niet was toegestaan en dat scheiding van kerk en staat voor de
katholieke kerk onbespreekbaar was. De onfeilbaarheid van de
paus, uitgesproken op het Eerste Vaticaans Concilie in 1869, was olie
op het vuur voor Amerikaanse protestanten. Een kerkleider die zich-
zelf boven de mensen stelt, daar deden ze in Amerika niet aan.
Bij Ieren vormde de parochie het centrum van de gemeenschap,
misschien vergelijkbaar met de moskee bij moslims. De parochie
was een veilige plek in een vijandige cultuur met andere gewoontes.
In de parochiekerk werd getrouwd, gedoopt, gestorven en geregi-
streerd. De liturgische kalender bepaalde het levensritme. Aanvan-
48
genoemd. Tussen 1860 en 1880 zou Five Points het toneel worden
van permanente veldslagen tussen bendes met namen als Fly Boys,
Bowery Boys, Plug Uglies, Roach Guards en de Dead Rabbits.
In de ergste huurkazernes, vaak genoemd naar hun eigenaars –
Butcher Burke’s of Sweeney’s Shambles – woonden mensen op
elkaar gepakt. Vijf of meer mensen in kamers van krap vier bij vier,
de meeste zonder ramen, stinkend en rokerig. Een journalist die
een van Sweeneys optrekjes bezocht, trof een open toilet in de kel-
der, waar doorsijpelend grondwater zich vermengde met fecaliën,
een decimeter hoog. Boven de smurrie hingen houten vlonders
waarop met gele verf slaapplaatsen waren aangegeven van twee bij
een meter. De prijs voor zo’n plek was vijftien cent per nacht. Cho-
lera, tyfus en tuberculose waren aan de orde van de dag. In de stra-
ten lagen karkassen van honden, katten en paarden te rotten. De
inhoud van nachtpotten werd op straat gekieperd, afval lag op de
stoepen. De stank was onontkoombaar.
We hebben geen foto’s van deze helleholen, de ontwikkeling van
de fotografie stond nog in de kinderschoenen. We weten van het
werk van de Deens-Amerikaanse Jacob Riis hoe erg het was rond
1890. Het is nauwelijks voor te stellen wat het geweest moet zijn om
vóór de Burgeroorlog in New York te wonen. Het enige positieve
was dat er een hoop werk was. Een metselaar kon meer dan vijf dol-
lar per dag verdienen. De grote publieke werken die New York zou-
den veranderen waren net begonnen. Maar totdat de metro was
aangelegd en de Brooklyn Bridge was gebouwd moest iedereen op
Manhattan woonruimte zien te vinden.
Ierse confetti Toen in 1861 de Burgeroorlog begon smolten alle
anti-immigratiesentimenten weg. Mensen hadden wel wat beters te
doen. De Ieren liepen niet voorop in de strijd tegen de slavernij. De
moralistische Duitsers wel en ze haalden zich daarmee de haat van
de zuiderlingen op de nek. In die jaren waren de Ieren vooral actief
als Democraten, maar dat was niet de reden dat ze zo’n hekel had-
den aan zwarten. De animositeit was vooral een gevolg van het feit
dat de Ieren aan de onderkant van de samenleving overal tegen
zwarten aan botsten. Ze woonden in dezelfde verloederde buurten.
apart verhuurd werden. Toen alles vol zat begonnen ze met de bouw
van de eerste tenement buildings: grote, snel neergezette apparte-
mentsgebouwen voor zo veel mogelijk mensen. Eén berucht gebouw
aan Goerck Street, The Barracks, huisde elfhonderd mensen.
Ook andere immigranten, zoals de Duitsers, kwamen hier
terecht. Ze gingen wonen in een wijk ten noorden van Five Points
die Klein Deutschland werd genoemd. Binnen dertig jaar strekten
de arme wijken zich uit over een afstand van bijna twee kilometer,
van Five Points tot 14th Street, in zijn geheel de Lower East Side
51
Een straat in New York met zogenoemde tenement buildings. De toe-
vloed van immigranten maakte het aantrekkelijk om zo snel mogelijk
zo veel mogelijk nieuwe appartementen te bouwen, meestal met
minimale voorzieningen.
Ze probeerden dezelfde banen te krijgen. Ook zal er een element in
hebben gezeten van omlaag trappen naar de enige groep die nog
minder aanzien genoot dan zijzelf. De nativisten vergeleken de
Ieren voortdurend met zwarten en uiteraard zetten de Ieren zich
daar graag tegen af. Geregeld kwam het tot rellen, waarbij bakste-
nen een geliefd Iers wapen waren – in New York werden bakstenen
‘Irish confetti’ genoemd. In later jaren zouden Ieren en zwarten
elkaar tegenkomen als stakingsbrekers. Overigens zegt het iets over
de status van Ieren dat slavenhouders hen soms inhuurden om
werk te doen dat ‘te gevaarlijk’ was voor hun slaven. Liever dan hun
bezit, hun kapitaal, in de waagschaal te stellen, gooiden ze er een
paar Ieren tegenaan.
Het sprak dus allerminst vanzelf dat de Ierse Amerikanen in de
Burgeroorlog aan de ‘goede’ kant opdoken. De katholieke kerk had
zich nooit ingelaten met de antislavernijbeweging. De clerus had
het niet zo op verzet tegen de bestaande orde. Als Ieren vochten in
de Burgeroorlog dan was het omdat ze werden opgeroepen of
omdat ze zich lieten betalen als plaatsvervanger. In 1863 braken in
New York rellen uit omdat de Ieren het gevoel hadden dat degenen
die beslisten over de dienstplicht bewust mensen opriepen in
Democratische wijken. Maar de rellen pasten ook in het patroon
van Ierse haat tegen zwarten. Waarom zou je je familie in armoede
achterlaten en vechten voor de bevrijding van de niggers, als die
daarna je baan inpikten?
De Duitse invasie Tussen 1840 en 1880 kwamen bijna 3 mil-
joen Duitsers naar Amerika, meer dan een kwart van alle nieuwko-
mers. De meeste historici zijn het erover eens dat de Duitsers vooral
kwamen om economische redenen, niet per se vanwege de armoe-
de maar vooral vanwege de veranderde economie in hun thuislan-
den. Een minderheid emigreerde om godsdienstige redenen. Som-
mige lutheranen bijvoorbeeld werden in hun thuisland gediscrimi-
neerd. Anderen hadden politieke redenen, zoals de kleine maar
zeer actieve groep die vluchtte na de mislukte revoluties van 1848.
Er vertrokken zo veel Duitsers uit Bremen dat de havenstad ‘Der
Vorort New Yorks’ werd genoemd. Na Berlijn en Wenen was New
52 53
Anti-immigratieactivisten vergeleken de Ieren graag met zwarten, als
tweederangsburgers. De Ieren van hun kant wilden graag zo veel
mogelijk afstand nemen van de enige groep die nog minder aanzien
genoot dan zij. Deze prent spot met de vrees van naïeve Ierse nieuw-
komers, die nog nooit een zwarte hadden gezien, dat ze binnen drie
maanden zelf ook zwart zouden worden.
ren in het westen. Zo ontstond er een German Belt, die zich uit-
strekte over achttien staten van het noordoosten tot het midden-
westen.
Hoewel minder kwetsbaar dan de Ieren, ontsnapten ook de Duit-
sers niet aan raciale stereotypering. In 1855 publiceerde de Franse
rassentheoreticus Joseph Arthur Comte de Gobineau zijn Essai sur
l’inégalité des races humaines, een boek dat in Amerika populair
was bij intellectuelen. De Italianen en de Ieren maar ook de Duit-
sers kwalificeerde hij als het ‘menselijke wrakhout van alle tijden’.
Overigens waren de Duitsers zelf ook niet te beroerd om raciale
theorieën te omarmen. Zo werd het een populair academisch tijd-
verdrijf om de wortels van de Anglo-Saksische samenleving te zoe-
ken in de Teutoonse wouden van Europa. In een Amerika waar het
opstellen van rassenhiërarchieën populair was, plaatsten Duitse
immigranten zich zonder aarzelen boven in de boom.
Het Duitse verenigingsleven was beter ontwikkeld dan dat van
andere immigranten. Al sinds de koloniale tijd was er een Duitse
pers. Duitse toneelstukken en muziekvoorstellingen waren een vast
onderdeel van het programma in noordoostelijke steden. Duitse
immigranten zetten fraternal organisations op, mutal aid societies
en verenigingen op alle niveaus van de samenleving. Ook op ande-
re manieren veroverden ze snel toegang tot de Amerikaanse
samenleving. Tijdens de Burgeroorlog werden alleen al in New York
tien regimenten van Duitse immigranten samengesteld.
De Duitsers die na de politieke onrust van 1848 kwamen, werden
wel de Groenen genoemd, hun voorgangers de Grauen, de Grijzen.
De Groenen hadden onmiskenbaar de invloed ondergaan van de
revolutiesfeer: ze kwamen naar de Verenigde Staten om de wereld
te veranderen en wilden daar in Amerika mee beginnen. Ze had-
den weinig geduld met wat de eerdere immigranten bereikt had-
den maar begonnen meteen te ageren tegen Amerikaans puriteins
denken, tegen de zondagsrust en tegen de ‘Methodisten’ – een
soort universeel scheldwoord. Natuurlijk leverde het voornamelijk
teleurstelling op. Ze schrokken van de diepgewortelde steun voor
de slavernij en van de anti-immigratiestemming. Veel te veel ker-
ken, vonden ze, en een verstikkend puriteins denken. In plaats van
York in bevolking de derde Duitstalige stad in de wereld. De Duit-
sers hadden minder last van etnische stigma’s dan de Ieren. Mede
daardoor konden ze sneller profiteren van de Amerikaanse ontwik-
keling. Duitsers waren goed opgeleid, voornamelijk protestants en
kwamen van het platteland. Ze konden gemakkelijk aan werk
komen. Zo werkte in 1850 bijna de helft van de Duitse immigranten
in Chicago als handwerkslieden; vaak hadden ze een eigen bedrijf.
Joodse Duitsers in New York waren actief in de handel en als ban-
kiers. Duitse vrouwen werkten in de dienstensector, van de huis-
houding en de ziekenverzorging tot de detailhandel. De meeste
Duitsers bleven echter niet in de steden hangen maar gingen boe-
5554
In grote delen van het middenwesten werd Duits gesproken. Deze
landverkoper in North Dakota hield daar rekening mee. Pas na de
Eerste Wereldoorlog verdween het Duits als voertaal.
Maar Olmsted merkte ook op dat de Duitsers zo vrijdenkend en
rationeel waren dat het haast onredelijk werd. Dat ze ruwe manie-
ren hadden en vreselijk jaloers waren. Samenwerken viel niet mee,
volgens Olmsted ‘een oude Duitse kwaal, die de Atlantische Oceaan
niet schoon kon wassen’. De Duitsers zelf maakten zich vaak boos
over de ongeïnteresseerdheid en de kortetermijnvisie van hun niet-
Duitse buren. Die waren bereid hun land aan de meest biedende te
verkopen en verder naar het westen te trekken. De Duitsers wilden
er juist wortelen en hun eigen kleine koninkrijkjes bouwen.
Assimilatie werkt twee kanten op Onopgemerkt bleven de
Duitsers zeker niet. Ze kwamen niet alleen in grote aantallen, ze
brachten ook een manier van leven mee die in het puriteinse en
bekrompen Amerika niet lekker viel. Zo weigerden de Duitsers de
zondagse antidrankregels te respecteren. Ook vonden ze het geen
probleem met zwarten om te gaan. Natuurlijk wonden de nativis-
ten zich behoorlijk op over deze Duitsers, die hun eigen cultuur
niet wilden opgeven. Van hun kant maakten ook de Duitsers zich
zorgen over integratie, maar dan toch vooral omdat ze het als een
verarming, een verslechtering zagen. Om Amerikaan te worden,
Duits-Amerikaan, moesten ze in feite afzakken naar een lager cultu-
reel niveau. Zo voelde het tenminste.
Vooralsnog konden de Duitsers dankzij hun aantallen hun eigen-
heid behouden. Zo schreef de Finse feministe Frederika Bremer in
1853 in The Homes of the New World. Impressions of America,
waarin ze vertelt over haar ervaringen in Cincinnati, dat de grote
Duitse wijk vooral op zondag bruiste van de activiteiten. Niet alleen
zat iedereen gemütlich bij elkaar, dronk bier en maakte muziek,
men mocht er ook graag ‘de wereldgeschiedenis bediscussiëren’.
Een Italiaan die in 1840 in Cincinnati kwam, had het gevoel dat de
stad zo overgeplaatst was uit Duitsland, met Duitse uithangbor-
den, Duits bier en overal gesproken Duits. Toch kun je zeggen dat
ze uiteindelijk betrekkelijk pijnloos opgingen in Amerika.
Het Duitse verhaal laat mooi zien hoe assimilatie twee kanten
op werkt. De Duitsers hadden een enorme invloed op de Ameri-
kaanse samenleving en brachten permanente verandering. De
57
in utopia kwamen ze in de barbarij terecht. Een aantal van hen
ging al snel weer terug naar Duitsland, hopend dat de revolutie
daar echt zou uitbreken. De meesten bleven en pasten zich aan.
Voorzover ze politiek actief waren, was het in de beweging tegen
slavernij.
Een verslag uit de eerste hand van de Duitse gemeenschap in
Texas hebben we van Frederick Law Olmsted, de latere ontwerper
van Central Park. Olmsted reisde in de jaren vijftig door Amerika
en schreef daarover in Journey Through Texas. Hij bezocht Duitse
nederzettingen in West-Texas, waar veel nieuwkomers naartoe gin-
gen. Nog steeds herinneren daaraan plaatsnamen als New Braun-
fels, Fredericksburg, Bergheim en Luckenbach (tegenwoordig een
centrum van countrypop). In Fredericksburg houden ze nog altijd
die erfenis in ere, zij het vooral voor toeristen.
Fredericksburg werd in 1846 gesticht door Otfried Hans baron
van Meusebach, de Commissioner General van de Gemeenschap ter
Bescherming van Duitse Immigranten in Texas, in Duitsland
bekend als de Mainzer Adelsverein. De vereniging hielp met onder-
handelingen over grond en vestigingsrechten in Texas. Het was een
hechte en gesloten gemeenschap. Ze spraken er nog lang Texas
German, het dialect van de bewoners die weigerden Engels te
leren. Ook in cultureel opzicht lieten ze hun sporen na: het waren
Duitsers die de wals, de polka en de accordeon introduceerden in
de Amerikaans-Mexicaanse muziek.
In Texas trof Olmsted relatief kleine boerderijen aan, met een
variëteit aan producten, onder andere katoen die werd verbouwd
zonder hulp van slaven. Olmsted was onder de indruk van de brede
Main Street van New Braunfels, met zijn huizen, winkels en keurig
geschilderde werkplaatsen, zijn veranda’s en tuinen. Bovenal
genoot Olmsted van de goed opgeleide en cultureel onderlegde
mensen die hij er tegenkwam. ‘Je wordt verwelkomd door een per-
soon in een blauw flanellen shirt en met een enorme baard, die
Tacitus kan citeren, met in zijn ene hand een lange pijp, in de ande-
re een slagersmes. Aan de muren van de blokhutten hangen
madonna’s. Je hoort een Beethovensymfonie op de piano. Een boe-
kenkast half gevuld met klassieke werken, half met sweet potatoes.’
56
slavenhouders, hoe moeilijker het was hen af te schilderen als zwar-
ten, zoals de nativisten probeerden. Van haar kant had de Demo-
cratische Partij de immigranten nodig om een electorale basis in
het noorden te ontwikkelen. De partijmachine die zo ontstond
werd een serviceorganisatie voor immigranten. Er werd onderling
advies en hulp gegeven, en tienduizenden baantjes op lokaal
niveau kwamen in Ierse handen. Op basis van grote getallen en een
coherent groepsbelang legden ze vanaf eind jaren vijftig echt
gewicht in de schaal.
Dat ging razendsnel. In elke grote havenstad stond een regiment
goed getrainde Ierse Amerikanen klaar om nieuwkomers in te
schrijven zodra ze van de boot kwamen. De Ieren hielden van poli-
tiek en klommen al snel op van wijkorganisatoren tot vertegen-
woordigers van stad en staat. Ze maakten de campagnes ook een
stuk levendiger en leuker. Bij arme sloebers waren de politici popu-
lair door een combinatie van stemmen kopen en het uitdelen van
banen en vergunningen. Tegenstanders koppelden dit soort corrup-
tie automatisch aan immigranten.
Landelijk lieten de immigranten zich vooralsnog alleen via hun
stemmen gelden. Ze hadden nog geen eigen kandidaten. In de
negentiende eeuw was bij de presidentsverkiezingen de staat New
York altijd doorslaggevend vanwege zijn grote aantal inwoners en
het corresponderende aantal kiesmannen. Bij zwaarbevochten ver-
kiezingen maakte het nogal wat verschil of je vijf- of tienduizend
Ieren ter beschikking had. De presidentsverkiezingen van 1852
waren de eerste systematische poging van beide partijen om Duitse
en Ierse immigranten te winnen. Vooral de Democratische kandi-
daat, generaal Winfield Scott, had een probleem. Voordat hij de
politiek in ging, had hij blijk gegeven van sympathie voor de nati-
visten. Om het goed te maken, en alle opties open te houden, ging
Scott tijdens de campagne op zondagmorgen naar de katholieke
mis en ’s middags naar een protestantse dienst. Hij verloor.
Tammany Hall en Boss Tweed De bekendste politieke orga-
nisatie die ambten en banen verdeelde was Tammany Hall – de
ultieme machine, zoals de Amerikanen het noemen. Onder deze
59
Duitse losheid, hun interesse in opera, muziekmaken, theater en
simpelweg to have a good time, gooide Amerika open. Zoals
iemand in 1883 opmerkte: ‘De Duitse notie dat het goed is om ple-
zier te hebben, heeft een plek gevonden in de Amerikaanse geest.’
En dan hebben we het nog niet eens over de hamburgers, de frank-
furters, het bier en de andere alledaagse zaken die inmiddels hon-
derd procent Amerikaans geacht worden. De nieuwkomers veran-
derden de ontvangende samenleving minstens net zoveel als de
samenleving hen veranderde. Assimilatie was geen eenrichtings-
verkeer.
Na 1855 liep het aantal Duitse immigranten sterk terug, waar-
schijnlijk vanwege de negatieve berichten uit Amerika. Wisconsin
verbood onderwijs in elke andere taal dan het Engels. De Know Not-
hings hadden de verkiezingen gewonnen. Immigranten werden in
elkaar geslagen. De Burgeroorlog dreigde. Even was het minder
aantrekkelijk om naar Amerika te gaan.
Iers stemvee De overgrote meerderheid van de Ieren bleef in
de grote steden hangen. Slimme politici zagen dat hier stemmen
vielen te behalen en de Ieren ontdekten dat ze hun stemmen kon-
den ruilen voor diensten en banen. Ze werden zo een onmisbaar
onderdeel van de machtsbasis die de Democratische Partij probeer-
de op te bouwen in de noordoostelijke steden. De Democratische
Partij was niet alleen de partij voor de slavenhouders, maar traditi-
oneel ook die voor de gewone mensen, voor de kleine man. Vooral
was het de partij van de spoils, het uitdelen van baantjes door de
winnaar van de verkiezingen. Eerste oprispingen van politieke
invloed kregen de Ieren onder president Jackson (1829-1837), die
het kiesrecht uitbreidde en tegelijkertijd van patronage een geac-
cepteerde praktijk maakte. De boss maakte zijn opwachting, de
politieke organisator die zijn partij runde als een machine. In de
jaren veertig maakten zowel de Whigs als de Democraten actief
werk van het werven van Ierse stemmen.
De Democraten waren daar beter in. Behalve baantjes, vonden
de Ieren bij die partij ook een manier om hun blank-zijn te onder-
strepen. Hoe belangrijker ze immers waren in de partij van blanke
58
altijd nauw verbonden gebleven met de immigranten. Toch is het
beeld van deze organisaties niet helemaal negatief. Zo meent de jour-
nalist Michael Barone dat de Ierse politieke machines ervoor zorgden
dat de instroom van al die honderdduizenden arme immigranten
relatief vredig verliep. De grote steden in Europa kenden revoluties,
zegt Barone, de grote steden in Amerika politieke machines. Later, in
de twintigste eeuw, beschreven sociologen als Robert Merton het sys-
61
naam domineerden de Democraten de stadspolitiek van New York tot
1934, toen Fiorello LaGuardia werd gekozen. Van een sociale club in
1790 ontwikkelde de Tammany Society zich rond 1845 tot een Demo-
cratische belangenbehartigingsorganisatie. In die jaren tekenden
door Tammany benoemde rechters zonder vragen naturalisatiefor-
mulieren, mits die waren ingediend door de juiste bazen. Men zei wel
dat gevangenen op verkiezingsdagen naar de stembussen werden
gedirigeerd. Kleine baantjes in de publieke sfeer hielden de kiezers
trouw aan de wijkbazen. Zoals historicus Wittke fijntjes opmerkt, wer-
den kiezersvergaderingen meestal in de kroeg gehouden, ‘want dat
waren de enige clubs waar de arme immigranten toegang hadden’.
In 1854 slaagden ze erin hun eerste burgemeester op het pluche te
hijsen.
De beruchtste baas was Boss Tweed. Hoewel Tweed zelf niet Iers
was, wist hij de steun te verwerven van de Ierse nieuwkomers. Tweed
en zijn bende stonden bekend als de Tweed Ring. Hij controleerde alle
baantjes, zelfs wie senator werd en wie rechter. In ruil voor de
gewenste wetgeving maakten de spoorwegbazen Tweed bestuurslid
van de Erie Railroad. Pas toen de corruptie in de jaren zeventig echt
uit de hand liep en de Tweedbende miljoenen wegsluisde, werd er
officieel actie ondernomen. Vooral de tekeningen die Thomas Nast
(zelf een immigrant uit Duitsland) bijna wekelijks in Harper’s publi-
ceerde kostten hem uiteindelijk de kop. ‘Stop die verrekte plaatjes,’
riep Tweed. ‘Ik geef er niets om wat de kranten over me schrijven.
Mijn kiezers kunnen niet lezen. Maar, goddomme, ze kunnen wel
plaatjes kijken.’ In 1873 verdween Tweed in de gevangenis. De machi-
ne bleef echter bestaan, overgenomen door Ierse leiders.
Thomas Nast nam vaak de politieke macht van de Ieren op de kor-
rel. In een van zijn prenten beeldt hij een gorilla-achtige Ierse boss af
(gorilla = zwart), die samen met een grijpgrage priester de gouden
gans aan stukken snijdt. Op de gans staat Democratic Party, het veron-
derstelde slachtoffer van deze machtsgreep. Aan de muur hangt een
kaart van Manhattan, waarop ‘Onroerend Goed voor de Rooms Katho-
lieken’ staat. Het is een verwijzing naar de grond die de kerk zou heb-
ben ingepikt voor St. Patrick’s Cathedral.
Vanwege Tammany Hall en de Ieren is het begrip machine-politiek
60
Tammany Hall was de politieke organisatie van de Democratische Par-
tij die feitelijk de stad New York runde. De leider van de organisatie,
Boss Tweed, verdeelde de baantjes in ruil voor stemmen en macht.
Voor politiek activisten werd Tammany Hall synoniem met de door de
immigranten meegebrachte corruptie.
Omstreeks 1845 begon dominee Van Raalte, die de leidsman zou
worden van de Nederlandse kolonisten, emigratie te propageren. De
would be-kolonisten richtten een organisatie op: de Vereeniging van
Christenen voor de Nederlandsche Landverhuizing naar de Vereenig-
de Staten van Noord-Amerika. Het idee was om in Amerika de men-
sen bijeen te houden door samen land te kopen en te bebouwen. Ze
stuurden verkenners op pad die na verloop van tijd meldden dat het
eten er goedkoop was en dat ze drie keer per dag vlees aten. ‘De
armen zijn hier net zo goed af als de rijken; niemand hoeft zijn pet af
te nemen voor een ander, zoals in Nederland,’ schreef een van hen.
Van Raalte maakte blijkbaar iets wakker want zijn pamflet moest
drie keer worden herdrukt. In september 1846 vertrok hij zelf. Vanaf
het midden van de jaren veertig gingen zo’n vijfduizend Afgeschei-
denen naar Amerika. Ze vormden de kern van de nederzettingen
Holland in de staat Michigan en Pella in Iowa. In hun mate van
orthodoxie, individuele geloofsbeleving en cultureel conservatisme
vormden ze een zeer gesloten gemeenschap.
Met brieven hielden ze de achterblijvers op de hoogte. Niet altijd
berichtten ze positief, veel mensen viel het leven danig tegen. Ande-
ren schreven dat de lonen in Amerika hoog waren, dat er land in
overvloed was, voor betaalbare prijzen. Als je ‘oppassend en vlijtig’
was, viel de overkomst aan te raden. Maar je moest wel hard werken.
Wie dacht dat het op een dienblaadje werd aangereikt, kon maar
beter thuisblijven. Het paradijs was het zeker niet. Zo schreef de tie-
ner Anne de Vree teleurgesteld dat ‘het Westen’ geen grote stad was
maar ‘niets anders dan hier en daar een blokhut’.
Het is tegelijkertijd onthutsend en ontroerend om te lezen hoe die
Hollanders uit een land zonder bossen, zonder wilde dieren, zonder
diepvrieswinter en zonder wildernis zich er die eerste jaren door-
heen sloegen. Soms ook vermakelijk. Ze wisten zo weinig van de
houtkap dat ze er in slaagden een boom te laten neerkomen op hun
net gebouwde hut. Het moeten moeilijke jaren zijn geweest.
Een weinig aantrekkelijke reis Bij deze grote immigratiestro-
men verlies je al snel het zicht op de individuele mensen die deze
enorme stap maakten. Al het vertrouwde lieten ze achter. Afscheid
63
teem van de machines als een soort verzorgingsstaat avant la lettre.
Natuurlijk bracht de machine corruptie en inefficiëntie, zei Merton,
maar hij zorgde ook voor baantjes en hulp in het omgaan met de
bureaucratie, en zelfs voor een mate van bemiddeling tussen verschil-
lende groepen. Tegelijkertijd verschafte hij een vorm van culturele
erkenning, die het meest zichtbaar was in het nomineren van etni-
sche kandidaten.
De Iers-Amerikaanse socioloog en politicus Daniel Moynihan merk-
te in deze context op dat het patronagesysteem de Ieren juist remde.
Na de Burgeroorlog stroomden tienduizenden mensen binnen op de
laagste niveaus van de ambtenarij. Maar dat waren banen zonder
vooruitzicht op verbetering van de ene op de andere generatie. Daar-
door ontwikkelden Ieren niet de drang naar zelfverbetering die veel
andere immigranten en hun kinderen kenmerkte. ‘De economische
successen in Amerika in de negentiende eeuw waren de entrepre-
neurs,’ zegt Moynihan, ‘niet de fonctionnaires, de ambtenaren, en
daarom ook niet de Ieren in New York.’
Van Raalte en zijn volgelingen Uit Nederland emigreerden
tot 1840 weinig mensen. Daarna vond een inhaalslag plaats: tussen
1840 en 1920 vertrokken bijna 340.000 Nederlanders naar de Verenig-
de Staten, vijf procent van de bevolking. Net als elders in Europa was
het meestal een combinatie van redenen die mensen daartoe dreef,
maar je mag wel zeggen dat voor veel Nederlanders het geloof een
hoofdrol speelde. In 1834 begon een reeks van afscheidingen binnen
de hervormde kerk. De details zijn voor theologische fijnproevers,
maar het resultaat was een hoop heibel. Daarnaast speelde een agra-
rische crisis mee, want ook in Nederland sloeg de aardappelrot toe.
Aardappelen vormden een onmisbaar onderdeel van het dagelijkse
menu van veel arme Nederlanders, aangevuld met kool, knollen en
wortels. Toen de rot toesloeg had dat verwoestende effecten. Volgens
de filantroop Otto Heldring, die de hongersnood en armoede van die
jaren beschreef, hing er in de zomer van 1845 een ziekmakende
stank over de aardappelvelden in Nederland. In september van dat
jaar liet de overheid weten dat meer dan tachtig procent van de
oogst was mislukt, en de daaropvolgende jaren waren niet veel beter.
62
Een hamer en spijkers of schroeven om kazen, worsten, hammen,
haring, uien en laarzen op te hangen. Wie genoeg geld had, kocht
vers stro voor de bedden, zeep die je in zout water kon gebruiken
en brood dat hard genoeg was gebakken om weken mee te kunnen.
De schepen die emigranten vervoerden waren niet groot. Ze
boden weinig ruimte voor de honderden passagiers. Vaak waren
het katoen-, tabak- en houtschepen die anders leeg terug moesten
naar Amerika. Bagage en kisten werden in het onderste deel
gestouwd, de passagiers zaten op het dek daarboven. Die ruimte
was misschien twee meter hoog, alleen te betreden via een ladder
die in een gat in het dek stak. Aan de zijkanten bevonden zich twee
lagen met stapelbedden, brede planken waarop vijf mensen moes-
ten slapen. Koken gebeurde op een open grill, of een halfronde
kookplek met stenen aan de binnenkant. Sommige schepen hadden
een soort huisje aan dek waarin om de beurt gekookt kon worden –
nog niet zo eenvoudig voor vierhonderd reizigers. Meestal probeer-
de men de reizigers in groepen van mensen uit hetzelfde dorp
samen te brengen.
De reis kon tussen de vier en acht weken duren, en kende talloze
problemen. Aan boord stierven mensen en werden kinderen gebo-
ren. Besmettelijke ziekten lagen altijd op de loer. Er was geen
inspectie voor de afvaart en desinfectie bestond hoogstens uit het
sprenkelen van azijn. Deze coffin ships, doodskistschepen, deden
hun naam eer aan.
Voor mensen die gewend waren aan een actief buitenleven was
verveling niet het minste probleem. De sociale verhoudingen aan
boord zijn moeilijk voor te stellen, maar zo veel weken boven op
elkaar leven schiep zo zijn problemen. De omstandigheden waren
dermate onacceptabel dat het Amerikaanse Congres in 1860 een
wet aannam ‘ter betere bescherming van vrouwelijke passagiers’.
Om de verveling te verdrijven probeerden de reizigers van alles,
van het houden van bijbellezingen tot dobbelen, van muziek
maken tot het leren van Engels. Voor de kinderen werd al snel een
schooltje georganiseerd. Politiek was een favoriet gespreksonder-
werp, maar dat was niet ongevaarlijk: menige discussie eindigde in
vuistgevechten. Door ervaring wijs geworden kapiteins legden
65
in de negentiende eeuw was meestal voorgoed. Het oorspronkelijke
materiaal dat de historicus Lucas Henry van Nederlandse emigran-
ten verzamelde, geeft een aardig idee hoe dat in zijn werk ging.
Om te beginnen moesten de reizigers hun weg zien te vinden
naar een havenplaats, in Nederland meestal Rotterdam. De reis per
trekschuit was op zich al een avontuur. Eenmaal in de havenplaats
moest je wachten tot het schip gereed was. Kinderen raakte men
nog wel eens kwijt in het rommelige Rotterdam, vertelden de
Nederlanders jaren later. Menigeen werd hier al van zijn spaargeld
ontdaan. Soms hadden ze nauwelijks de tijd om inkopen te doen,
maar meestal moesten ze een tot vier weken rondhangen. De beno-
digde materialen werden daar aangeschaft. Een rattenveilige voed-
selkist. Bestek, een emmer, een theeketel, tinnen borden en bekers.
64
In de tijd van de zeilschepen kon de reis soms zes tot tien weken
duren en hadden de schepen de bijnaam coffin ships. In de loop van
de negentiende eeuw maakte het stoomschip de overtocht comforta-
beler en minder gevaarlijk.
bleven bij elkaar zitten] zelfs in de vijfde en zesde generatie. (…) Ze
probeerden zich zo te organiseren dat ze hun etnische en geloofs-
banden konden behouden.’ En: ‘Ook in de snelgroeiende steden
was de Nederlandse gezamenlijkheid sterk.’ Vrijwel elk geschiede-
nisboek vermeldt dat de Nederlanders hun geloofsconflicten en tra-
dities meenamen naar de Nieuwe Wereld.
Scherp gesteld: geen immigrantengroep integreerde zo lang-
zaam als de Nederlanders. Ook in de steden, waar het mengvat
beter werkte dan op het platteland, hielden Nederlanders hun
relatieve isolement lang vol. Swierenga, die veel onderzoek deed
in Chicago, stelt dat de Nederlanders die in de stad terechtkwa-
men meer ontworteld raakten dan degenen die naar het platte-
67
strenge regels op. ‘Tirannen’, ‘bruten’ en ‘despoten’ waren nog
maar de minste kwalificaties voor deze schippers.
De meeste reizigers dachten na aankomst liever niet terug aan
hun reis. Het begin van het avontuur was smerig, hongerig en ver-
velend. Noodzakelijk om in Amerika te komen. Dat was dan ook de
enige reden om eraan te beginnen. Eenmaal in New York was het
nog niet voorbij. Met de boot en later met de trein moesten de men-
sen naar Buffalo, om vandaar hun weg te zoeken naar de kolonies
in het middenwesten, de toenmalige frontier.
Een theocratie in Michigan De Nederlanders kropen ook in
Amerika graag bij elkaar. Holland, de centrale stad van de kolonie
in Michigan werd in 1847 gesticht door mensen uit Gelderland en
Overijssel. Binnen twee jaar stichtten nieuwkomers er een cirkel
van stadjes omheen met namen als Zeeland, Vriesland, Groningen,
Overisel, North Holland, Drenthe en Geldersche Buurt, of namen
als Zutphen, Nordeloos, Hellendoorn, Harderwijk en Staphorst. De
bewoners van Pella, in Iowa, kwamen uit Utrecht en Amsterdam.
Nederlanders uit Zuid-Holland gingen naar Chicago.
Volgens de Amerikaanse historicus Robert Swierenga kenmerkte
de Nederlandse emigratie zich door de rationele manier waarop
die plaatsvond. Geloofscongregaties en families organiseerden de
gehele reis. Meestal kozen Nederlanders voor hun vertrek al een
plaats waar ze terecht wilden komen. Ook hier gold dat het niet de
allerarmsten waren die vertrokken. Minder dan een op de vijf emi-
granten werd als behoeftig bestempeld, vrijwel niemand verkeerde
op de rand van verhongering.
Swierenga stelde vast dat tussen 1820 en 1880 bijna driekwart
van de Nederlandse emigranten afkomstig was uit slechts 134
gemeenten (Nederland had er meer dan 1.100); 22 gemeenten
waren goed voor een derde deel van de emigranten. Geen wonder
dat ze ook aan de overkant weer bij elkaar gingen zitten. In zijn
geschiedenis van de immigratie schrijft Carl Wittke dat het haast
een theocratie was, daar in Michigan. Van integratie was geen
sprake. De Harvard Encyclopedia of Ethnic Groups schrijft zelfs:
‘Hollanders in Amerika stonden bekend om hun clannishness [ze
66
Vanwege de weinig florissante vooruitzichten in Nederland waagden
deze vrouwen de sprong naar de Nieuwe Wereld. In de negentiende
eeuw kwamen de meeste Nederlandse immigranten echter om hun
geloof in vrijheid – en in isolement – te beleven. Dominee Van Raalte
was hun leider.
waren overstromingen, er was droogte. Boerenopstanden maak-
ten het leven op het platteland gevaarlijk. In 1851 begon een der-
tien jaar durende opstand tegen de Manchu’s, de corrupte dynas-
tie die het land sinds het midden van de zeventiende eeuw had
gecontroleerd. Volgens historici zouden bij deze Taipingopstand
minstens twintig en mogelijk 50 miljoen doden zijn gevallen.
De redenen voor de Chinezen om te emigreren verschilden dus
niet veel van die van de meeste Europeanen: kans op verbetering
van een armzalig leven. In Amerika hoopten ze in korte tijd veel
geld te verdienen. De nieuwkomers waren bijna allemaal man-
nen, kien op snel succes. Ze wilden goud vinden en waren vast
van plan daarna terug te gaan. In China werd Californië omschre-
ven als Gum Sham, het land van de Gouden Berg. Het beeld van
San Francisco voldeed in elk geval niet aan die omschrijving. Het
was een tamelijk desolaat stadje op een winderige, weinig aan-
trekkelijke plek. De Spanjaarden die er in 1769 een missiepost
stichtten, verkasten met gezwinde spoed naar de andere kant van
de baai, hopend op meer succes. Toch dijde dit dorp van vijfhon-
derd inwoners tussen 1848 en 1850 uit tot een boomtown van
30.000 mensen. Toen de Chinezen massaal begonnen te komen,
was San Francisco al een van de grootste steden van de Verenigde
Staten geworden: een opwindende, smerige, gevaarlijke en over-
bevolkte frontier-stad.
Aanvankelijk waren de Chinezen maar al te welkom. Er was
genoeg werk in de goudsector en Chinezen waren harde werkers,
die bovendien een stuk gezonder leefden dan andere goudzoe-
kers. Mark Twain schreef vol bewondering dat je nooit dronken
Chinezen zag, dat ze altijd rustig en ordelijk waren. Ze maakten
indruk door de enorme lading die ze droegen, hangend aan lange
palen op hun schouders.
Net als alle Californiërs haastten de Chinezen zich naar de
goudvelden. Niet alleen werkten ze harder, ze waren ook bereid
samen te werken. Ze bouwden dammen, groeven sloten en deden
wat nodig was om het goud te vinden. ’s Avonds maakten ze, niet
tot ieders genoegen, muziek. Iemand schreef klagend dat het
lokale Chinese orkest leek op het ‘huilen van duizend eenzame
69
land gingen. In de grote steden waren kerken en scholen de
ankers voor buurtgemeenschappen, die mensen bij elkaar hiel-
den. Als een buurt verhuisde dan deden ze dat met z’n allen.
Vooral in Chicago is dat patroon duidelijk te zien. Niettemin assi-
mileerden de Nederlanders in de grote steden sneller dan die op
het platteland, waar het gemakkelijker was om het isolement op
te zoeken.
Na 1848 liep het aantal immigranten uit Nederland geleidelijk
aan terug, tot slechts 185 in 1858. De toestand in Nederland ver-
beterde, maar het had ook te maken met de Burgeroorlog die zijn
schaduw vooruitwierp. We zullen zien dat rond 1880 een nieuwe
stroom op gang kwam. De reis werd gemakkelijker: sinds 1873
voer de Holland Amerika Lijn met stoomschepen tussen Rotter-
dam en New York. De overtocht kostte maar twaalf dollar. De
Nederlanders in die jaren reisden door naar nieuwe gebieden
zoals die in Montana en verder in het westen.
Hoe de goudkoorts Californië veranderde In februari
1848 arriveerden in San Francisco drie Chinezen: twee mannen en
een vrouw. Ze kwamen met het schip de American Eagle. We
weten dat zo precies omdat deze gebeurtenis blijkbaar indruk-
wekkend genoeg was voor het berichtje in de San Francisco Star
dat ‘two or three celestials’ werk hadden gevonden in de stad. In
haar geschiedenis van de Chinezen in Amerika vermoedt Iris
Chang dat het hier gaat om de eerste Chinezen in San Francisco.
In elk geval trokken ze de aandacht in het stadje van vijfhonderd
inwoners. Een maand eerder was bij Sutter’s Mill in Californië
goud gevonden, al had dat nieuws China nog niet bereikt. Een
jaar later kwamen er 349 Chinezen aan, in 1850 450. Daarna scho-
ten de aantallen omhoog. Twee jaar later waren er in Californië al
ruim 20.000 Chinezen, de volkstelling van 1870 trof er 63.000 aan
en nog tien later waren het er 105.000.
Er was reden genoeg om China te verlaten. In 1839 was de eer-
ste Opiumoorlog begonnen, tegen Engeland. Na de nederlaag
werd China gedwongen handel te drijven met het Westen. De Chi-
nese textielproductie bijvoorbeeld kreeg zo meer concurrentie. Er
68
elke buitenlandse passagier. Omdat de borg kon worden afgekocht
voor een bedrag tussen de vijf en de vijftig dollar, werd de prijs voor
een overtocht met dat bedrag verhoogd. De Foreign Miners-belas-
ting was specifiek voor Chinezen bedoeld, zij bleven immers altijd
buitenlanders. Ook moesten ze een jaarlijks vast te stellen bedrag
in goudstof betalen voor een zoekvergunning.
Onder de goudzoekers was weinig sympathie voor de Chinezen.
Ze moesten niets hebben van hun concurrentie. Op posters in hun
kampen bedreigden ze de Chinezen met de dood als die hun claims
niet opgaven. Als Chinezen een nieuw gebied probeerden te explo-
reren, werden ze in elkaar geslagen, beroofd en soms gedood. De
uitdrukking ‘Not a Chinaman’s chance’ spreekt voor zich.
Een populair liedje van de goudzoekers schetst het beeld van
racisme tijdens de Gold Rush:
John Chinaman, John Chinaman,
but five short years ago,
I welcomed you from Canton, John,
but I wish I hadn’t though.
I imagined that the truth, John,
you’d speak while under oath.
But I find you lie and steal and cheat.
Yes, John, you’re up to both.
I thought of rats and puppies, John,
you’d eaten your last fill;
But on such slimy pot pies
I’m told you dinner still.
Yes, John, I’ve been deceived by you,
and all your thieving clan,
for our gold is all you’re after, John,
to get it as you can.
71
katten, het schreeuwen, gorgelen, balken en blaffen van net zo
veel pauwen, kalkoenen, ezels en honden’.
Zoals zo veel goudzoekers kwamen de Chinezen erachter dat er
in de dienstverlenende sector meer geld viel te verdienen. Zo ver-
gaarde de Duitse immigrant Levi Strauss zijn kapitaal met de ver-
koop van met nagels versterkte broeken, anderen met het tegen
woekerprijzen bevoorraden van afgelegen kampen. Chinezen
zochten het in restaurants en wasserijen, bedrijfjes die je zonder
veel startkapitaal of opleiding kon opzetten.
De Chinezen brachten hun eigen keuken mee en hun voedsel
vormde een scherp contrast met het menu van gezouten vlees en
bonen dat in de kampen gebruikelijk was. Al snel waren Chinese
restaurants de populairste in de stad. Volgens de overlevering ont-
stond Chop Suey toen een groep dronken blanke goudzoekers ’s
avonds laat een restaurant binnenstommelde en eten eiste. De
Chinese eigenaar had net willen sluiten maar om problemen te
voorkomen gooide hij alle restjes in een wok, bakte het op en
noemde het gerecht Chop Suey. De goudzoekers waren laaiend
enthousiast, en voilà, het populairste gerecht in de Chinees-Ame-
rikaanse keuken was geboren.
In die tijd werd wasgoed, je mag aannemen dat het echt vuil
was, naar Hong Kong verscheept om te worden schoongemaakt.
Het hele proces duurde vier maanden en kostte een klein kapi-
taal, twaalf dollar voor twaalf overhemden. In eerste instantie ver-
overden wasserijen in Honolulu de markt met tarieven van acht
dollar, maar al snel zagen de Chinezen in San Francisco een
markt. De eerste Chinese wasserij zou die van Wah Lee zijn
geweest. Hij waste overhemden voor vijf dollar per dozijn en hij
adverteerde in 1851 met een uithangbord dat zei: ‘Wash’ng and
iron’ng’.
Racisme en angst in Californië Al snel stak xenofobie de kop
op. In 1852 pleitte de gouverneur van Californië, John Bigler, voor
stevige belastingen op Chinese coolies om de ‘vloedstroom van Azi-
atische immigratie’ te stoppen. Hij werd op zijn wenken bediend.
Kapiteins moesten voortaan vijfhonderd dollar borg storten voor
70
Het gele gevaar Zo gehaat als Chinezen waren bij de gemiddel-
de Californische burger, zo gewaardeerd werden ze door de spoor-
wegbazen. Chinezen werkten hard, dronken niet, verzorgden zich-
zelf goed en zeurden nooit. Met hun kleine postuur en hun niet zo
grove handen waren ze goed in het leggen van explosieven, vanuit
mandjes die langs de rotswanden werden neergelaten. Door de
Ierse arbeiders werden ze celestial monkeys genoemd, half uit
bewondering, half uit afkeer. De Ierse arbeiders zagen met toene-
mend ongenoegen dat de Chinezen iedere dag weer meer meters
spoor bleken te leggen dan hun eigen ploegen.
Ook elders bleken Chinezen vaak bruikbaarder dan Ieren en
andere immigranten. Zo liet Charlie Crocker, de uitvoerder van de
Central Pacific, een van de spoorwegondernemingen, in de winter
van 1865-1866 mijnwerkers optrommelen die afkomstig waren uit
Cornwall. Hij betaalde hoge lonen, maar gaf hun niet het hele werk
73
Racisme en angst voor de Chinezen groeiden evenredig met hun
aantallen. Gouverneur Bigler wilde de immigratie helemaal stop-
zetten. Daar moest de federale overheid niets van hebben, maar in
eerste instantie trokken Californiërs zich daar niets van aan. Mid-
den jaren vijftig waren er ook voldoende Congresleden in de ban
van de Know Nothings om een wet te eisen die Chinezen uitsloot
van burgerschap. ‘Hoe lang, Sir, zal het duren voor een miljoen
Pagans, met hun afgrijselijke afgoden, het recht zullen claimen te
stemmen op Amerikaanse christenen, of tegen Amerikaanse chris-
tenen?’ vroeg een opgewonden afgevaardigde zich af.
Het was een typisch probleem van de westkust. Een rassenpro-
bleem. Californië kende geen slavernij maar het racisme was er niet
minder door. In 1853 verbood een Californische rechter een Chine-
se man om tegen blanken te getuigen. Volgens de rechter behoor-
den deze gele mensen tot hetzelfde ras als indianen en zwarten.
Dan moest je ze ook op dezelfde manier behandelen. In 1858 nam
de Californische wetgever een wet aan die zeevarende Chinezen
verbood aan land te komen, tenzij ze door een storm daartoe
gedwongen waren. In 1862 voerde men een belasting in op Chine-
zen, een zogenoemde head tax. Beide wetten werden door het
Hooggerechtshof in Washington ongrondwettig verklaard – wat
veelvuldig gebeurde met de wetgeving die Californiërs in elkaar
timmerden.
Voorbeelden van pure plagerij waren het verbod om goederen te
transporteren met palen op je schouders, een verbod om een gong
te gebruiken bij theatervoorstellingen, de Laundry Ordinance waar-
mee wasserijen werden uitgemolken, de Queue Ordinance – een
wet die het toestond om onmiddellijk de staart af te knippen van
een gearresteerde Chinees. Beide laatste regels werden door de
federale rechter ongeldig verklaard. In 1875 maakte de Page Law
het moeilijker voor vrouwen het land binnen te komen, vanuit de
gedachte dat ze in de praktijk allemaal prostituee waren. In 1880
nam Californië een anti-miscegenation-wet aan die verschillende
rassen verbood met elkaar te trouwen.
72
In de jaren van de Gold Rush groeide het aantal Chinezen in Califor-
nië. Ze hadden te lijden onder ongebreideld racisme. Niet alleen
werden ze regelmatig vervolgd en zelfs vermoord, de staat probeer-
de ook allerlei discriminerende wetgeving in te voeren. Op het huisje
staat geschreven: ‘Gerechtshoven gesloten voor Chinezen’.
voorjaar van 1869 zouden ontmoeten. In de haast om het trefpunt
te bereiken, Promontory Summit in Utah, verwedde Crocker tien-
duizend dollar dat zijn ploegen op één dag tien mijl spoor konden
aanleggen. Op 28 april vestigden ze dit wereldrecord spoorlijnleg-
gen. Crockers ploeg bestond uit Chinezen, geleid door acht Ierse
voorlieden. Typerend genoeg, schrijft Iris Chang verontwaardigd,
kennen we die acht Ieren bij naam terwijl het legertje Chinezen col-
lectief werd weggezet als John Chinaman.
Anti-immigratiesentimenten worden vaak sterker als de econo-
mische problemen toenemen. Zolang er werk in overvloed is, mag
iedereen het land binnenkomen. Zodra de arbeidsmarkt instort,
ziet men ze liever weer gaan. De economie van Californië zakte in
1873 in, toen de mijnbouw en de spoorwegbouw op hun eind lie-
pen en duizenden arbeiders zonder werk kwamen. De twaalfdui-
zend Chinese arbeiders hadden geen moeite een nieuwe baan te
vinden. Land- en tuinbouwbedrijven namen de goedkope en hard-
werkende Chinezen graag in dienst. Ook andere werkgevers zagen
hun kans.
Maar blanke Californiërs vonden dat ze de markt verpestten. Het
zinde hun ook niet dat Chinezen ondernemend bleken te zijn en
eigen bedrijfjes opzetten. Ze waren goed als vissers, als boer, ze
runden wasserijen en waren in trek als house boys. Naarmate de
depressie erger werd, nam het geroep over het ‘gele gevaar’ toe.
Bangmakerij was aan de orde van de dag. Er verschenen boeken die
dreigend vertelden over de overname van Californië en Oregon
door Chinezen. Zij werden daarin afgeschilderd als dom, vies,
immoreel, ziek, als kidnappers, pooiers en wat al niet. Overal in het
westen werden Chinezen in elkaar geslagen en vermoord en wer-
den hun bezittingen in brand gestoken. Voorzover ze al niet bij
elkaar woonden, vluchtten de bedreigde arbeiders naar de getto’s
van de Chinatowns.
Nog afgezien van deze economische dreiging werden Chinezen
vrijwel niet-integreerbaar geacht. Ze kwamen uit een land dat wei-
nig mensen kenden maar waarvan ze wisten, of dachten te weten,
dat het in verval was. De chaos van de oorlogen was bekend genoeg
om over China te kunnen denken als een krakende en achterlijke
75
aan de tunnel in handen. Aan de andere kant van de berg zette
Crocker zijn Chinese arbeiders in. Die bleken van week tot week
meer rots weg te werken. Dat zat de Cornishmen niet lekker, maar
in plaats van direct de competitie aan te gaan, vertrokken ze. Ze
bezwoeren dat ze sowieso niet met Chinamen wilden werken,
schreef Crocker later. Tussen 1865 en 1869 schakelde de Central
Pacific zo’n twaalfduizend Chinezen in.
Het was de bedoeling dat de twee concurrerende spoorwegbou-
wers, een vanuit het westen en een vanuit het oosten, elkaar in het
De Amerikaanse spoorwegen, die in 1869 beide kusten verbonden,
werden vooral door Chinese arbeiders aangelegd. Het ‘wereldrecord
spoorwegleggen’ werd op 28 april 1869 gevestigd door een ploeg
Chinese arbeiders onder leiding van acht Ierse voormannen.
77
samenleving. De moderne wereld dacht weinig te kunnen leren
van de kunst van openbaar bestuur of van de civil society in het
oude keizerrijk. En natuurlijk waren ze van een ander ras.
In het oosten van het land bereikte de crisis in 1875 haar diepte-
punt, maar in Californië ijlde die nog een poos na. In 1876 liepen er
zo’n dertigduizend werklozen rond in San Francisco, waar ze moes-
ten zien te overleven met hulp van de bedeling en een paar publie-
ke werken. Een zondebok was snel gevonden.
Op de arbeidsmarkt concurreerden de Chinezen vooral met de
Ieren. In 1877 werd de Workingmen’s Party of California opgericht,
onder leiding van Denis Kearny. Deze politieke agitator was in 1847
geboren in de Ierse stad Cork. Hij was in San Francisco terechtgeko-
men als matroos en blijven hangen als havenwerker. Op het diepte-
punt van de Californische depressie, in 1877, begon Kearny arbei-
ders en werklozen toe te spreken op een braakliggend stuk grond
in San Francisco. Zo kwam de Workingmen’s Party of California
aan zijn bijnaam de Sand-Lotters. Als goede antikapitalist ging
Kearny tekeer tegen de spoorwegen, tegen politieke en economi-
sche uitbuiting, maar succes was verzekerd met zijn uitsmijter: ‘The
Chinese must go!’ Eenmaal opgejut maakten de Sand-Lotters daar
meteen werk van. Kearny zelf leidde bendes die Chinezen uit
bedrijven verjoegen, hun wasserijen in brand staken en met geweld
dreigden tegen ondernemers die Chinezen durfden in te huren.
Hoewel dit zich allemaal in het westen afspeelde, had de anti-
Chinese agitatie van Kearny wel invloed op de anti-immigratiesfeer
in het Congres. In 1879 nam dat Congres zijn eerste wet aan die
immigratie uit China beperkte. President Rutherford Hayes (1877-
1881) sprak er zijn veto over uit maar opende wel onderhandelin-
gen met de Chinese regering over vrijwillige beperking. Dat leverde
een verdrag op waarbij de Verenigde Staten de bevoegdheid kregen
de immigratie van arbeiders te stoppen. Het Congres vond dat niet
genoeg en ging een stap verder door immigratie uit China voor
twintig jaar te verbieden. President Chester Arthur (1881-1885)
kwam opnieuw met een veto, maar het tij kon niet meer gekeerd
worden. Een jaar later moest Arthur akkoord gaan met een verbods-
periode van tien jaar. Zo kwam de eerste echte anti-immigratiewet
76
Na voltooiing van de aanleg van het spoorwegnet werden Chinezen
regelmatiger bedreigd en opgejaagd door blanke arbeiders die hen
verantwoordelijk hielden voor hun problemen. Bendes werkeloze
arbeiders mochten graag de staart afknippen van Chinese mannen –
een grote belediging – maar ook lynchpartijen kwamen geregeld voor.
gende samenleving tamelijk herkenbaar. Honderdvijftig jaar later
maken wij ons druk over gelijksoortige problemen, zoals de veron-
derstelde achterstand van nieuwkomers, de etnische segregatie, de
gebrekkig kennis van de taal en vooral de bedreiging die uitgaat van
mensen met een ander geloof. De reactie van een anti-immigratie-
partij, van populisten en meepratende politici, de bangmakerij. Niet-
integreerbaar, vijandig aan de bestaande samenleving. Dat klinkt
bekend.
Ten tweede zie je dat de Ieren en Duitsers, zeker de kinderen en
kleinkinderen, zich met meer of minder moeite inpassen en tegelij-
kertijd de Amerikaanse samenleving blijvend veranderen. Bij gebrek
aan onderzoek in die tijd kunnen we niet categorisch zeggen dat kin-
deren het beter deden dan hun ouders, maar waarschijnlijk is dat
wel, vooropgesteld dat ze hun brute kinderjaren in de sloppenwijken
overleefden.
Discriminatie was onderdeel van het dagelijks leven, zeker voor
Ieren en Chinezen. Tegelijkertijd kun je vaststellen dat de immigran-
tengroepen, zeker na de Burgeroorlog, hun eigen plek vonden en
begonnen aan een proces van assimilatie. Dat ging niet voor iedere
groep even snel, maar het kwam wel op gang. Het beste bewijs daar-
van is dat deze ‘oude immigranten’ tijdens de volgende grote immi-
gratieperiode zich zorgen gingen maken en begonnen te klagen over
nieuwkomers uit andere gebieden.
79
tot stand, een wet die onmiskenbaar racistisch was: de Chinese Exclu-
sion Act van 1882. De bottomline was dat Aziaten niet genaturali-
seerd konden worden.
Herkenbare reacties In deze eerste periode van massa-immi-
gratie hebben we gezien dat er drie grote etnische groepen naar
Amerika kwamen: Ieren, Duitsers en Chinezen, plus talloze mensen
uit kleinere landen, zoals Scandinaviërs en Nederlanders. We hebben
gezien dat een flink deel van de Duitsers en vrijwel alle Ieren een
ander geloof hadden dan de meeste Amerikanen. Als katholieken
kwamen ze terecht in een nogal protestants land. Dat ging niet zon-
der horten of stoten, het leidde tot antikatholieke rellen en zelfs tot
een protestpartij.
Hoe het precies ging met Ieren, Duitsers en Nederlanders van de
tweede en derde generatie weten we niet zo goed, althans niet in de
vorm van uitgebreid sociologisch onderzoek zoals dat in de twintig-
ste eeuw is gedaan. In essentie zal het niet zo heel veel anders zijn
gegaan dan honderd jaar later. Misschien leende de negentiende-
eeuwse samenleving zich wat minder voor zelfreflectie en ging het
meer om overleven. Maar we zien heel herkenbare processen: ouders
leerden de nieuwe taal niet of heel slecht, kinderen vielen tussen
twee culturen (en twee talen) in en etnische groepen bleven bij
elkaar wonen. Er waren meer of minder criminele bendes van ont-
spoorde jongeren. Er was armoede, ellende en ziekte. De sloppenwij-
ken in de grote steden waren mensonterend, maar de stille armoede
en honger op het platteland zullen minstens zo erg geweest zijn.
We hebben gezien dat de Chinezen op basis van hun ras werden
gediscrimineerd en tot tweederangsburgers werden gedegradeerd.
De combinatie van racisme, antikatholicisme en ongenoegen over zo
veel nieuwkomers leidde tot nativistische reacties, inclusief de kort
opflakkerende American Party die met haar populistisch appèl kort-
stondig succes boekte. Vooral de Ieren wisten de politiek in hun voor-
deel te gebruiken door hun stemkracht te mobiliseren. In ruil daar-
voor maakten ze gebruik van het systeem dat hen op die manier
incorporeerde.
Twee dingen vallen op. Ten eerste was de reactie van de ontvan-
78
het dat die pas begon in 1877, na de economische recessie die was
gevolgd op de naoorlogse boom. Deze derde en laatste Duitse
massa-immigratie zou duren tot het begin van de volgende grote
economische crisis, in 1893. De situatie in Duitsland was nogal ver-
anderd. Bismarck had een eenheidsstaat tot stand gebracht en de
industriële groei was flink op gang gekomen. De ontwrichting door
de trek naar de steden was groot. Emigratie bleef een aantrekkelij-
ke optie – de grote oversteek was niet eens zo veel avontuurlijker
dan het gedwongen opgaan in het industriële grotestadsleven.
Door de enthousiaste briefwisselingen wisten mensen ook wat ze in
Amerika konden verwachten, en dat klonk vaak aantrekkelijker dan
in Duitsland blijven.
Het piekjaar was 1881, met een kwart miljoen Duitse nieuwko-
mers. Amerika was veranderd, maar dat waren de Duitsers ook. Als
ze uit de nieuwe industriegebieden kwamen, hadden ze ervaring
met socialistische partijen en vakbewegingen. Voor de mensen op
het platteland bleef de motivatie om te vertrekken dezelfde: ver-
minderde kansen op een acceptabel leven als landbouwer. In eerste
instantie droomden veel van deze Duitsers ervan om later terug te
keren. Ze gingen als gastarbeiders.
De ontvangende Duits-Amerikaanse gemeenschap had twee
gezichten. Voor alle Duitse Amerikanen gold dat ze trots waren op
hun afkomst, maar terwijl sommigen helemaal geïntegreerd
waren, probeerden anderen, vooral op het geïsoleerde platteland,
de Duitse taal en cultuur overeind te houden. Dat vereiste Duitstali-
ge scholen of gewone lokale scholen die bereid waren Duits als
extra vak te onderwijzen. Maar zoals alle immigranten ervoeren
werd het steeds moeilijker om die tweede taal in stand te houden.
Het land waarin die Duitsers arriveerden was niet meer het puri-
teinse Amerika van voor de Burgeroorlog. De nieuwkomers troffen
een levendige zondagscultuur van bier, opera en theater aan en
zagen dat allemaal niet meer als typisch Duits, maar gewoon, als
Amerikaans.
Meer dan tevoren bleven Duitse immigranten in de steden hangen,
waar hun cultuur sneller verwaterde dan op het platteland. Zolang er
nog aanwas uit Europa kwam en zolang de eerste generatie van de
81
Deel 2
De nieuwe immigranten
Na de Burgeroorlog kwam de immigratie weer op gang. Ondanks
de chaos in het land brak een periode van economische groei aan,
zowel in de industriële als in de landbouwsector. Alle nieuwe arbei-
ders waren welkom. Voor immigranten was het nu ook een stuk
gemakkelijker om de oceaan over te steken: stoomschepen hadden
de plaats ingenomen van zeilschepen. In plaats van zes tot tien
weken duurde de reis vanuit Europa nog maar twee weken.
In eerste instantie kwamen mensen van dezelfde nationaliteiten
als voor de oorlog: Ieren, Duitsers, Engelsen, Nederlanders en Scan-
dinaviërs. Maar hun aandeel nam geleidelijk af. Steeds meer immi-
granten kwamen uit Rusland, Pruisen, Polen en andere delen van
Oost-Europa. Vanaf de jaren tachtig kwamen veel Italianen uit het
zuiden van Italië, de mezzogiorno. In Amerika werden deze groe-
pen de ‘nieuwe immigranten’ genoemd. Opmerkelijk genoeg zul-
len de ‘oude immigranten’ juist grote bedenkingen hebben tegen
deze nieuwkomers.
De Ieren waren eigenlijk steeds blijven komen, ook tijdens de
Burgeroorlog. In de jaren zestig kwamen 700.000 Ieren naar Ameri-
ka, daarna tot 1910 iedere tien jaar zo’n 450.000. Daarna liep hun
aantal terug, tot de Ierse onafhankelijkheid in 1921 er vrijwel een
eind aan maakte. De discriminatie tegen de Ieren was enorm: over-
al doken bordjes op met ‘Irish need not apply’. De Ieren hadden
een slechte reputatie opgebouwd. Ze zouden stijfkoppig zijn, snel
ruziemaken en te veel drinken. Ondertussen liep hun politieke
machine gesmeerd. Tammany Hall werd feitelijk een Iers arbeids-
bureau dat rond de eeuwwisseling alleen al in New York zestigdui-
zend banen te vergeven had. Van die tijd dateren de woorden van
Tammany-baas George Washington Plunkitt, die zijn bezigheden
omschreef als ‘honest graft’, oftewel ‘eerlijke diefstal’.
Ook uit Duitsland kwam een nieuwe emigratiegolf op gang, zij
80
financier Marcus Goldman, Charles Bloomingdale (van het waren-
huis), de gebroeders Lehman (grondleggers van het financierings-
huis) en Joseph Seligman, die begon als marskramer maar later als
bankier het noorden hielp de Burgeroorlog te financieren.
Na de oorlog kwam echter een proces op gang dat de Ameri-
kaanse samenleving van zijn slechtste kant liet zien. Met het stijgen
van de sociale en economische status van Amerikaanse joden stak
een krachtig antisemitisme de kop op. In 1877 ontstond opschud-
ding toen het grootste hotel in Saratoga Springs Joseph Seligman
onderdak weigerde omdat hij joods was. Seligman, zo gerespec-
teerd dat president Grant (1869-1877) hem had gevraagd als minis-
ter van Financiën, besloot er een zaak van te maken door de publi-
citeit te zoeken. Tot zijn verrassing werkte dat averechts en doken
er overal bordjes op met ‘No Jews admitted’.
Tegelijkertijd leidden de grote aantallen nieuwkomers en hun
concentratie in de grote steden wel degelijk tot nieuwe anti-immi-
gratiegevoelens. De klacht klonk maar al te bekend: deze nieuwe
immigranten waren te achterlijk, te raar en te dom om Amerikaan
te worden. In de repeterende echo van Ben Franklins woorden uit
1753 riepen tegenstanders dat deze immigranten de domste boe-
ren waren, van de meest ‘degraded races’. Ze hadden niet de intelli-
gentie, de vaardigheden of de eigenschappen die nodig waren voor
succes op eigen kracht. Bovendien waren het vaak politieke lastpak-
ken. Geen wonder dat hun regeringen hen maar al te graag naar
Amerika zagen vertrekken!
In 1887 werd een nieuwe antikatholieke club opgericht, de Ame-
rican Protective Association. In haar geheimzinnigheid en club-
geest, en ook in programmatische zin, leek de APA wel wat op de
Know Nothings. De doelstellingen waren het beperken van katho-
lieke immigratie, het verplicht Engels leren voor immigranten, het
verwijderen van katholieke onderwijzers en het verbannen van
katholieken uit openbare ambten. Deze keer zou het niet aanslaan.
Op haar hoogtepunt, in het midden van de jaren negentig, claimde
de Association 2,5 miljoen leden, maar haar invloed zou gering blij-
ken. Vijf jaar later was de APA zo goed als verdwenen.
Een andere club, de Immigration Restriction League, werd opge-
83
jaren veertig en vijftig nog in leven was, behielden de Duitse organi-
saties hun eigen cultuur. Maar die eigenheid was een aflopende zaak.
Waren er in 1893 nog zo’n achthonderd Duitstalige kranten in de Ver-
enigde Staten, in 1900 was dat aantal gedaald tot 613 en in 1910
waren het er nog maar 554. De gymnastiekclubs, Duitse organisaties
bij uitstek, begonnen zich af te vragen of de commando’s nog wel in
het Duits gegeven moesten worden. Verzet tegen Duitstalige scholen
groeide.
Al met al werden de Duitsers tamelijk gemakkelijk in Amerika
opgenomen. De overgrote meerderheid realiseerde zich snel dat ze
zouden blijven. Hun manier van leven, die steeds minder Duits werd,
weerspiegelde dat. Konden sommige Duitsers aanvankelijk – aan het
begin van de negentiende eeuw – nog wel de hoop koesteren ergens
een ‘New Germany’ te stichten, dat ideaal overleefde de massa-immi-
gratie niet. De namen geven dat weer. Voor iedere Rumsfeld die is
gebleven, zijn er talloze Schmidts die Smith werden, Webers die zich
Weaver noemden, Müllers die Miller werden. Tegenwoordig zijn de
meeste Amerikanen van Duitse afkomst zich niet eens meer bewust
van hun etnische achtergrond.
Ondanks de pogingen hun eigen cultuur overeind te houden, inte-
greerden de Duitsers dus sneller en vollediger dan veel andere groe-
pen. Dat had ook te maken met de sociale samenstelling van de Duit-
se gemeenschap. Die was gevarieerd en week in grote lijnen niet veel
af van de Amerikaanse bevolking. Het waren niet alleen boeren en
arme sloebers, Duitsers kwamen uit alle delen van de samenleving en
beoefenden allerlei beroepen, waardoor ze op alle niveaus in Ameri-
ka konden instappen. Ook spoorden de waarden van de Duitsers heel
goed met die van de Amerikanen, de vermeende losbandigheid van
de Duitsers ten spijt. Zo zie je dat op de lange termijn zelfs zo’n sterke
en zelfbewuste groep zich niet apart kon blijven opstellen.
Amerika van zijn slechtste kant Al sinds 1830 kwamen uit
Duitsland joodse immigranten. Ze behoorden tot de Duitse midden-
klasse en waren actief in de handel en het bankwezen. Ze bleven
meer dan gemiddeld in New York hangen. Een paar grote namen
arriveerden in de jaren veertig en vijftig en boekten snel succes: de
82
richt in 1893. Haar leden wilden immigratie beperken door literacy
te eisen: konden de nieuwkomers wel lezen en schrijven? Ze boek-
ten in zoverre succes dat het Congres deze eis overnam, zij het dat
Grover Cleveland (1885-1889;1893-1897) er in de nadagen van zijn
presidentschap zijn veto over uitsprak. De roep om dit soort testen
zou echter niet verdwijnen. Later zou de League nog invloed heb-
ben op de eisen die het Congres in 1912 en 1917 stelde en die door
de toenmalige presidenten Howard Taft (1909-1913) en Woodrow
Wilson (1913-1921) opnieuw van een veto werden voorzien. In 1921
bereikten ze eindelijk hun doel, in de aanloop naar de wet van 1924
die alle immigratie stopzette.
Het leven van de andere helft De omstandigheden waaron-
der de immigranten moesten leven waren mensonterend, met
name in de steden. Meer dan honderd jaar later voelen de beroem-
de foto’s die Jacob Riis maakte in de New Yorkse sloppen, nog
steeds als een klap in je gezicht. Riis was zelf een immigrant. Hij
had in 1870 Denemarken als timmergezel vaarwel gezegd en had
de problemen van een nieuwkomer aan den lijve ondervonden. Hij
deed alles om aan de kost te komen, hij liep zelfs van New York
naar Philadelphia om werk te krijgen bij een Deense familie die hij
kende. Het duurde even maar uiteindelijk had Riis in 1877 zijn
draai gevonden als politieverslaggever voor de The New York Tribu-
ne.
Zijn beat was de omgeving van het politiebureau aan Mulberry
Street, midden in de sloppenwijken van de Lower East Side. Hij zag
hoe huisjesmelkers de opeenvolgende stromen immigranten uit-
buitten. Eerst Ieren, daarna Duitsers, joden en Italianen, allemaal
ondergebracht in donkere, niet-geventileerde en ongezonde appar-
tementen. Hartverscheurender nog waren de Street Arabs, de
straatkinderen die overleefden door voedsel te jatten en, als ze hun
miserabele jeugd overleefden, het uitdijende leger van dieven en
oplichters versterkten.
Riis schreef er iedere dag verhalen over en dat leidde in 1884 tot
zijn benoeming in de Tenement House Commission. Als journalist
had Riis gezien wat de kracht van foto’s kon zijn – zeker nadat
84 85
Anti-immigratieprent uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw.
De enorme hoeveelheid nieuwe immigranten maakt van de echte
Yankee bijna een bedreigde diersoort.
langs de kant van de weg. Het hologige gezin in hun eenkamerap-
partement. De sigarenmakers. De naaisters.
Riis’ boek werd gepubliceerd in 1890. Het boek was geschreven
in oprechte verontwaardiging, gelardeerd met onloochenbare fei-
ten en die indringende beelden. De invloed ervan was enorm. Het
was voldoende om de jonge Theodore Roosevelt wakker te schud-
den. Als politiecommissaris zou Roosevelt met Riis mee de wijken in
gaan. Roosevelts ervaringen bepaalden diens progressieve beleid,
eerst als gouverneur van New York en later als president (1901-
1909). Wie de foto’s nu bekijkt, wordt vooral getroffen door de ver-
lepte uitstraling van deze moegebeukte mensen. De Amerikaanse
droom mocht een mooi ideaalbeeld zijn voor deze mensen die alles
hadden moeten achterlaten, in de praktijk had het meer weg van
een nachtmerrie.
Het boek van Riis shockeerde des te meer omdat dat ideaalbeeld
van de Amerikaanse droom inmiddels stevig in de samenleving was
verankerd. Dat was mede te danken aan de schrijver Horatio Alger,
de man die meer dan wie ook wordt geassocieerd met succesverha-
len. Als iemand in Amerika het ver schopt vanuit een weinig belo-
vende uitgangspositie, van krantenjongen tot miljonair, van rags to
riches, dan spreekt men nog steeds van een ‘Horatio Alger Story’.
In de jaren na de Burgeroorlog schreef Alger een reeks brave
boekjes over jongens die door hard werken het lot gunstig stemden
en vervolgens succes hadden. In deze, volgens een vaste formule
geschreven boeken gaat het vrijwel altijd om een dakloos en goud-
eerlijk jongetje, gevangen in bittere armoede. Wanneer hij even,
door toeval, van dichtbij meemaakt hoe een beter leven eruitziet,
stelt hij zichzelf een beter lot ten doel. Met toewijding en hard wer-
ken en de hulp van uit het niets opduikende rijke weldoeners boekt
hij vooruitgang. Hoewel ze tegenwoordig nauwelijks meer worden
gelezen, kennen veel Amerikanen nog titels als Ragged Dick, Mark
the Match Boy, Strife and Succeed, Strong and Steady en Struggling
Upward. Alger verwoordde wat veel Amerikanen van hun land
dachten. Dat ondernemingsdrang, hard werken, zuinigheid, toewij-
ding en een voorbeeldig leven de sleutel waren voor succes. Ieder-
een kon slagen in Amerika, je had het zelf in de hand. Nog afgezien
87
Kodak een gemakkelijk hanteerbare camera had ontwikkeld. Door
zijn foto’s werd het welvarende deel van de samenleving geconfron-
teerd met het dagelijks leven in New York (zoals wij in 2005 na de
orkaan Katrina ineens de achterkant van Amerika op televisie
zagen, live and in colour). De beelden van verweesd ogende men-
sen, van hun smerige en bedompte appartementen, van de straten
vol vuilnis, van zwerfkinderen, prostituees, dronkelappen en volle
politiecellen, behoren tot de meest schrijnende beelden die ooit in
Amerika zijn gemaakt. En de bekendste. Ook als u zijn boek How
the Other Half Lives nooit in handen hebt gehad, kent u de foto’s
van Riis waarschijnlijk wel. De drie jongetjes die slapen in een put
86
Street Arabs uit How The Other Half Lives. Veel kinderen brachten
hun jonge jaren op straat door. Ze overleefden – als ze overleefden –
met straatroof, verkoop van lucifers of schoenenpoetsen.
Onderzoek van onder meer dagboeken en brieven laat zien dat veel
mensen hun verblijf wel degelijk als tijdelijk zagen. Ze kwamen om
in een paar jaar veel geld te verdienen en dan weer naar huis te
gaan. Sojourners was de term daarvoor, of birds of passage. Er
waren er zelfs die als seizoenarbeider regelmatig op en neer voe-
ren naar de Verenigde Staten.
Uiteindelijk gingen de meesten niet meer weg. Althans niet
voorgoed. Hoe serieus hun plannen waren is moeilijk vast te stel-
len, maar veel immigranten bleven de illusie koesteren terug te
gaan – vooral toen de overtocht zoveel gemakkelijker was gewor-
van de domineestoon, was het een intens protestants verhaal. Zo
zag Amerika zichzelf.
Jacob Riis zette de Amerikaanse burgers weer met beide benen
op de grond. In de volgende vijfentwintig jaar hield Riis lezingen
met lichtbeelden, schreef artikelen en boeken. Iemand schreef over
zijn voorstellingen dat ‘de toeschouwers kreunden, rilden, flauw-
vielen en zelfs tegen de foto’s praatten wanneer ze op de muur ver-
schenen, op de beelden reagerend als een virtuele werkelijkheid
die de sloppen van New York direct in de zaal voelbaar maakte’.
Mede door zijn werk verbeterden de omstandigheden.
Een tijdelijk verblijf? Van Amerikaanse immigranten wordt
vaak gezegd dat ze kwamen om te blijven, heel anders dan bijvoor-
beeld onze gastarbeiders. Dat geldt echter niet voor iedereen.
88
Kamers in een tenement building in New York, 1910. De ‘verbeterin-
gen’ die waren afgedwongen dankzij de onthutsende foto’s van
Jacob Riis hielden onder meer in dat elke kamer minstens één raam
moest hebben. De kamer op de achtergrond kreeg zo een beetje
daglicht.
Achterzijde van een oud appartementsgebouw aan Roosevelt Street
in New York, gemaakt door Jacob Riis voor zijn boek How The Other
Half Lives.
Benito Mussolini waren in de jaren dertig maar weinig Amerika-
nen geïnteresseerd om tegen Abessinië te velde te trekken. Wel
deed zich een ander interessant fenomeen voor: de Italiaanse
Amerikanen waren fanatieker en patriottischer dan de Italianen
thuis. Waren de inwoners van Zuid-Italië nauwelijks geïnteres-
seerd in Mussolini’s avonturen, in New York had hij een fanclub.
Je zou kunnen zeggen dat veel immigrantengroepen pas in
Amerika een nationale identiteit kregen. Voordat ze vertrokken,
stelt de historicus Oscar Handlin, hadden veel immigrantengroe-
pen geen goed ontwikkelde groepsidentiteit. De Ieren werden
onderdrukt door de Engelsen, de Duitsers kenden Duitsland niet of
nauwelijks als eenheidsstaat. De Italianen uit het zuiden haatten
Rome en Italië. Nederlanders waren meer geïnteresseerd in hun
kerkafsplitsingen. Pas in Amerika werden zij zich bewust van hun
nationale afkomst. Handlin noemt dat ‘sentimenteel nationalis-
me’, zich uitend in het vieren van nationale feestdagen en in ande-
re symboliek. Daarmee loopt hij vooruit op wat Herbert Gans later
‘symbolische etniciteit’ zou noemen, de etnische claim die indivi-
duen in een grote, kleurloze samenleving hun identiteit geeft.
Amerikakoorts De emigratie van miljoenen Italianen in de
tweede helft van de negentiende eeuw was een van de grootste
volksbewegingen in de geschiedenis. Zo omschrijven Daniel Moy-
nihan en Nathan Glazer het tenminste in hun Beyond the Melting
Pot. Amerika was zeker niet hun enige land van bestemming: tus-
sen 1857 en 1926 was de helft van alle immigranten in Argentinië
van Italiaanse afkomst. Vanwege de lagere kosten en de betere
kansen ging de stroom vanaf 1880 voornamelijk richting Amerika.
Je weet bij emigratiedrift nooit precies wat de trigger is, maar op
een gegeven moment was er in Zuid-Italië sprake van een ‘Amerika-
koorts’. ‘Vertrek naar Amerika is onlangs zo populair geworden,’
schreef een prefetto van de provincie Cosenza in 1894, ‘dat jonge-
mannen zich er bijna voor schamen als ze niet minstens één keer
overzee geweest zijn. Tien jaar geleden riep Amerika beelden op
van gevaar en afstand. Nu gaan mensen gemakkelijker naar New
York dan naar Rome.’ De burgemeester van een stadje in het zui-
91
den. Pas nadat vrouwen en kinderen waren overgekomen, reali-
seerden ze zich dat ze echt in Amerika zouden blijven. Dat patroon
kennen we ook van onze gastarbeiders, van de Italianen en Span-
jaarden in de jaren vijftig tot de Turken en Marokkanen in deze
tijd. Van de Amerikaanse Italianen ging volgens sommige historici
meer dan de helft terug naar Italië. Een deel bleef daar, maar
meestal waren ze binnen zes maanden terug, niet zelden verge-
zeld van een vrouw, en met het plan om voorgoed te blijven.
Immigranten hielden nauw contact met familie en vrienden in
het thuisland. Voorlopig bleven ze deel van de gemeenschap, ook
als ze veel langer wegbleven dan het plan was. Er was een levendig
briefverkeer tussen Amerika en Europa. Je kunt zeggen dat er spra-
ke was van een ‘transnationaal’ systeem van communicatie, socia-
le controle en hulp. ‘Transnationaal’ is de moderne, modieuze
term voor mensen die heen en weer reizen, voor wie grenzen
eigenlijk niet zo belangrijk meer zijn. Ook al is ‘transnationaal’
een laat-twintigste-eeuwse term, hij beschrijft heel aardig wat toen
al de praktijk was. Net als alle immigranten stonden deze mensen
met één been in twee gemeenschappen. Aan de ene kant hunker-
den ze in nostalgie naar hun verloren land. Aan de andere kant
waren ze pleitbezorgers van Amerika. Ze vertelden hoe goed het
leven er was en hoeveel succes je er kon hebben. Dit soort informa-
tie was belangrijk. Het haalde emigranten over. Mensen die al in
Amerika waren, hielpen potentiële nieuwkomers de reis te finan-
cieren en gaven praktische tips. Zeker in het begin stuurden de
nieuwkomers geld en goederen naar huis. Het thuisfront was trou-
wens niet te beroerd om de immigranten voor het karretje te span-
nen. Zo waren er arme, slovende immigranten met twee banen,
die in Italië, Bohemen of Polen een hele familie onderhielden en
steeds maar weer verzoeken om extra geld kregen.
Er was ook officieel verkeer. Zo financierde de Italiaanse rege-
ring scholen in Amerika, in ruil voor ‘bilaterale’ invloed. Polen
stuurde leraren Pools en geschiedenis. Zodra landen in een oorlog
verzeild raakten, probeerden hun regeringen overzeese landgeno-
ten het leger in te lokken. Vaak hadden die hun oude nationaliteit
behouden, meestal ongevraagd. Helaas voor de Italiaanse leider
90
den begroette hoogwaardigheidsbekleders zo: ‘Ik heet u welkom in
naam van de vijfduizend bewoners van deze stad, van wie er drie-
duizend in Amerika wonen en de andere tweeduizend bezig zijn
om daarheen te vertrekken.’
De redenen voor vertrek volgden het geijkte patroon: sterke
bevolkingsgroei in Italië, gekoppeld aan economische teruggang.
De eenheid van Italië leidde tot economische groei in het noorden,
maar veranderde niets in het zuiden. Verervingen maakten boeren-
bedrijfjes kleiner en kleiner, kwetsbaar voor elke tegenslag. De prij-
zen van citrusvruchten en graan op de wereldmarkt daalden door
concurrentie van Amerika en Argentinië. Push-factoren te over.
Aan de pull-kant waren er de mogelijkheden die Amerika bood,
zowel in de brede zin van de Amerikaanse droom als in de enge zin
van concrete kansen. Zo kwam de wijnindustrie in Californië van
de grond toen de Italianen zich ermee gingen bemoeien. Ook naar
de citrusindustrie in Florida namen Italianen kennis en ervaring
mee.
Tussen 1850 en 1880 kwamen zo’n 75.000 Italianen naar Ameri-
ka, toen nog voornamelijk uit het noorden. Daarna liepen de aan-
tallen snel op en kwamen de immigranten voor negentig procent
uit het zuiden. Tussen 1881 en 1890 arriveerden er 308.000, tussen
1891 en 1900 652.000. Tussen 1901 en 1914 gingen de sluizen open,
met ruim 3 miljoen nieuwkomers. Toen in 1924 de grenzen werden
gesloten waren 5 miljoen Italianen naar Amerika verhuisd. Aanvan-
kelijk kwamen vooral mannen, na 1905 steeds meer complete
gezinnen.
Go West, Young Italian Italianen uit het zuiden vormden een
speciaal volk, als je dat zo mag zeggen. Ze hadden een bloedhekel
aan overheden, aan de kerk, eigenlijk aan alles wat uit Rome kwam
en autoriteit oplegde. Hun horizon was beperkt tot hun eigen dorp,
daarbuiten was alles vreemd en was iedereen een vreemdeling.
Afgezien van bloedverwanten vertrouwden ze niemand, wat door
sommige historici is aangevoerd als verklaring voor hun gebrekki-
ge ondernemingslust en hun moeizame inpassing in Amerika. Ze
waren bijgelovig en beschouwden natuurrampen als een vanzelf-
92 93
Aankomst Italiaans gezin in New York. Ze hebben de ontvangst op
Ellis Island al achter de rug en zijn op weg naar Manhattan. De foto is
gemaakt door Lewis Hine, in 1905.
De combinatie van een maffiose reputatie met het algemene idee
dat Italianen ‘gevoelig waren voor misdaden uit passie en uit
wraak’, plus hun voorkeur voor de stiletto, leidden tot het bekende
stereotiepe beeld. Onterecht, zoals de cijfers tonen. Italianen waren
niet crimineler dan andere groepen. Dat blijkt ook bij een studie
van de onderwereld in Chicago, die meestal wordt vereenzelvigd
met Al Capone. In werkelijkheid bestond de onderwereld in 1930
voor dertig procent uit Italianen, voor dertig procent uit Ieren en
voor zo’n twintig procent uit joodse zware jongens.
De ironie is dat de Italianen, althans sommige Italianen, in de
jaren zeventig deze reputatie zijn gaan cultiveren. De Godfather-
films en de televisieserie The Sopranos hebben waarschijnlijk meer
gedaan om dit beeld erin te heien dan de werkelijkheid rechtvaar-
digt. Soms met vervelende gevolgen. In 1984 leidde de keuze van
Geraldine Ferraro tot vicepresidentskandidaat van de Democraten
direct tot vragen over de zakelijke contacten van haar echtgenoot,
een onroerendgoedhandelaar in New York. De veronderstelling was
dat je in die business nooit clean kon zijn. Toen Mario Cuomo gou-
verneur was van New York (1983-1995) kon hij maar niet besluiten
of hij nog kandidaat wilde zijn voor het presidentschap. Wij journa-
listen hadden het over ‘Hamlet on the Hudson’. De man was
gewoon een twijfelaar, maar ondertussen werd er danig gespecu-
leerd over lijken in de kast. Hij was immers Italiaan. Uiteindelijk
durfde hij gewoon niet en had Bill Clinton in 1992 het rijk alleen.
Ook Frank Sinatra werd verdacht van het onderhouden van banden
met de maffia, waarvoor gezien zijn Las Vegas-connecties mis-
schien wél reden was.
Een amusant voorbeeld van zachte discriminatie vind ik nog
altijd het idiote Italiaanse accent van Chico Marx in de films van de
Marx Brothers. Hij praat het soort pigeon English (gebroken Engels)
dat Amerikanen met Italianen associeerden: ‘maka da moosic’, ‘no
speaka da Eng’. Het werkte, al had Chico helemaal niets Italiaans.
Integendeel, de familie Marx kwam uit Duitsland en de vier broers
groeiden op aan de Upper East Side van New York in een kleine
joodse buurt, ingeklemd tussen een Iers-Duitse en een Italiaanse
wijk. Chico zei altijd dat hij het Italiaanse accent gebruikte om
95
sprekend deel van het leven. Zo’n tachtig procent was landarbeider.
Het ontbrak hun aan vaardigheden die van pas kwamen in een ste-
delijke, industriële omgeving. Gezien de vooruitzichten in Zuid-Ita-
lië zou je kunnen zeggen dat emigratie een van de weinige manie-
ren was om opwaartse mobiliteit te genereren. Go West, Young Man
gold ook voor een ambitieuze tiener in de hiel van Italië.
Amerikanen zagen Italianen als de meest achterlijke van de Euro-
pese nieuwkomers. Ze hadden een donkere huid, konden niet lezen
of schrijven en kwamen uit een onderontwikkelde regio, met rare
gewoontes. Italianen kwamen terecht in de eenvoudigste banen,
waaraan overigens geen gebrek was. In discussies hoor ik vaak dat
de immigranten die naar Nederland kwamen, een kleine honderd
jaar later, onvergelijkbaar zouden zijn met de mensen die naar Ame-
rika gingen. Die van ons zouden veel armer, onontwikkelder en
‘onintegreerbaarder’ zijn. Wie goed kijkt naar de Italianen in deze
periode, en trouwens ook naar de Russische joden en andere Oost-
Europeanen, ziet wat een onzinnige gedachte dat is. Ze zijn juist
heel goed vergelijkbaar.
Amerikanen waren behoorlijk sceptisch. De nieuwkomers werden
weggezet als ‘de Chinezen van Europa’ of ‘net zo erg als negers’. Een
aantal keren kwam ik de volgende conversatie tegen, door sommi-
gen toegeschreven aan een getuige voor de senaat, door anderen
aan een aannemer of een plantagehouder. Laten we het er maar op
houden dat het uitgesproken sentiment tamelijk breed werd
gedeeld. ‘U zou een Italiaan geen blanke noemen,’ zo luidt de vraag
steeds. ‘Nee, mijnheer,’ is het antwoord altijd, ‘een Italiaan is een
Dago.’ Hoewel dago als beschrijving van een zuidelijk type heel
gangbaar was, werd het gebruik ervan in de loop van de tijd onac-
ceptabel, zoals alleen Nederlanders in Amerika nog over negroes
praten. Andere scheldwoorden voor Italianen waren wops, voor
‘without papers’ (volgens anderen komt het van guappo). Italiaanse
kinderen reageerden op dit soort termen met hun eigen rijmpje: ‘If
I’m a Dago and I’m a Wop, I eat spaghetti and you eat slop!’ Slop
verwijst naar de soep die andere immigranten slobberden. Als Italia-
nen ergens trots op waren, dan was het op hun eten.
Al snel kregen de Italianen naam als bloeddorstige criminelen.
94
Italiaanse kinderen werden nog decennialang gepest met het zeu-
rende ‘Who kill da the chief?’.
Complete gezinnen De meeste Italianen kwamen terecht in
het noordoosten, bij de spoorwegen en in de bouw. Als ongeschool-
de, plooibare arbeiders namen ze de plaats in van de Ieren. Die
moesten uiteraard niets hebben van de nieuwkomers, bang hun
banen, huizen en invloed kwijt te raken. De Italianen op hun beurt
ontdekten dat de Ieren niet alleen hun kerk runden, maar ook de
stad. Ze zouden met elkaar overhoop blijven liggen totdat de Ieren
naar de suburbs vertrokken.
Veel Italianen kwamen als contractarbeiders. Ze werkten vrijwel
in slavernij onder padroni die hun overtocht betaalden, onderdak
regelden, hun loon inden en hun een miezerige vergoeding uitbe-
taalden. De padroni functioneerden als tussenpersonen: ze zorgden
voor banen bij de spoorwegen of in de bouw, ze hielpen brieven
naar huis te sturen en geld over te maken. In 1900 viel naar schat-
ting tweederde deel van alle Italiaanse arbeiders onder dit systeem.
Het was een steen des aanstoots voor politici, die immigratiefuncti-
onarissen opdracht gaven de arriverende Italianen sluw te onder-
vragen om uit te vinden of ze onder contract stonden. Tot nie-
mands verrassing bezwoeren nieuwkomers bij alle heiligen dat het
niet zo was.
De Italianen hadden voornamelijk succes met hard werken in
ongeschoolde banen. Dat was wat Amerika te bieden had. Ambiti-
euzere lieden begonnen eigen bedrijfjes voor hun landgenoten:
fruitwinkels, drogisterijen, kapperszaken, werkplaatsen voor schoe-
nenreparatie en restaurants – ondernemingen die weinig kapitaal
vereisten, die vanuit of vlak bij huis gerund konden worden en
waarvoor de hele familie kon worden ingezet. Bijna honderd jaar
later doen de Koreanen het ook zo, net als mijn Turkse groenteman
om de hoek.
De katholieke kerk was voor de immigranten niet zo belangrijk.
Ze kwamen uit een anticlericale traditie waarin de kerk alleen werd
bezocht voor dopen, trouwen en begraven. De Italianen hielden
niet van de saaie, grimmige Ierse priesters die de Amerikaanse
97
street toughs ervan te overtuigen dat hij niet joods was. Goed
mogelijk, maar in de vaudeville van de jaren dertig was het heel
gebruikelijk om etnische typetjes neer te zetten, inclusief dialect of
raciale kenmerken. Denk maar aan de Black and White Minstrels.
Dodelijk racisme De Amerikanen ontvingen de Italianen op
zijn best wantrouwend en onvriendelijk, op zijn slechtst discrimine-
rend en dodelijk vooringenomen. Neem het geval van een lynch-
partij in 1891 in New Orleans. Een van mijn Italiaans-Amerikaanse
vrienden bracht het zonder aarzelen naar voren als deel van zijn
cultural heritage. We associëren lynchings meestal met zwarten die
worden opgeknoopt door een racistische menigte. Maar zo kieskeu-
rig zijn racisten niet. Ook Italianen waren het slachtoffer, net als
menig joodse Amerikaan.
In New Orleans waren eind negentiende eeuw nogal wat immi-
granten neergestreken. Ook veel Italianen, voornamelijk afkomstig
van Sicilië. Oorspronkelijk waren ze gekomen om seizoenarbeid op
de suikerrietplantages te verrichten en stonden ze bekend als zuc-
carata’s. In New Orleans was de spanning tussen de diverse groe-
pen immigranten te snijden. Vooral de Sicilianen werden gewan-
trouwd en veracht. Ze woonden in de French Quarter, waar een
stuk van Decatur Street bekend stond als ‘Vendetta Alley’.
Politiecommissaris David Hennessy wilde de maffia aanpakken.
Hij maakte een lijst van te arresteren lieden en zag zichzelf als
belangrijke getuige bij de aanstaande processen. In oktober 1890
werd Hennessy in een hinderlaag gelokt en vermoord. Volgens de
krant waren zijn laatste woorden ‘Dagoes did it’. In een sfeer van
opgeklopte hysterie werden vervolgens tientallen Italianen gearres-
teerd. ‘We moeten deze mensen een les leren die ze nooit zullen
vergeten,’ vond de burgemeester. De gemeenteraad benoemde
maar vast een commissie om de instroom van ‘Europese crimine-
len’ aan banden te leggen. Toen de jury in februari 1891 de Italia-
nen niet veroordeelde, werd dat toegeschreven aan omkoping en
bedreiging. Een woedende volksmeute overmeesterde daarop de
gevangenis, die op mysterieuze wijze onbewaakt was, en herstelde
‘dit falen van de rechtspraak’. Elf verdachten werden opgeknoopt.
96
ze gemeen met veel immigranten van het platteland. Scholen wer-
den gewantrouwd als instituten die onder controle van kerk of
staat stonden. Bovendien waren de kinderen nodig voor extra
inkomsten. Alles draaide om hard werken en familiesolidariteit. In
de praktijk betekende het dat onderwijs als middel om vooruit te
komen geen belangrijke rol speelde.
De socioloog Nathan Glazer beschouwt deze afkeer van onder-
wijs als de belangrijkste vertragingsfactor voor de Italianen. Hij
noemt het de traditie van het platteland: educatie is niet voor pae-
sani. ‘Maak je kind niet beter dan jij bent,’ citeert Glazer een zegs-
wijze die wel heel on-Amerikaanse klinkt. Het waren de ‘slechte
zonen’ en ‘slechte dochters’ die zich buiten de familie om wilden
verbeteren. Ze werden min of meer verstoten. Door deze desinteres-
se van de ouders kampten ook de New Yorkse openbare scholen in
die jaren met een ‘Italiaans probleem’: gebrekkige taalbeheersing,
minachting voor onderwijzers, machogedrag. Michael Corleone, de
enige zoon van de Godfather die naar college gaat, geldt in zijn
familie als een raar buitenbeentje.
Het grootste probleem was dat de Italianen de invloed van de
Amerikaanse cultuur op hun kinderen moeilijk konden accepteren.
Ze werden er alleen maar opstandig, wereldwijs en oncontroleer-
baar van. School verpestte je kinderen. Natuurlijk leidde dat tot
conflicten met de slimmeriken die hogerop wilden en al voldoende
Amerikaans waren om het concept van zelfverbetering te begrij-
pen. Ze zagen hun ouders, die vaak analfabeet waren en nooit goed
Engels leerden, als hopeloos ouderwets.
Wetenschappers zeggen dat tweedegeneratie-Italianen de ‘psy-
chische kosten’ van immigratie ervoeren – dit lijkt mij iets dat ook
tweedegeneratiebuitenlanders in Nederland hebben meegemaakt.
Ze zagen hun ouders losgetrokken uit hun vertrouwde omgeving,
onzeker en soms vernederd. Ouders die afhankelijk waren van hun
kinderen bij het overleven in een samenleving waarvan ze de taal
niet spraken. De eerste generatie ging het vooral om economische
veiligheid, de rest interesseerde haar niet.
Onderwijs bleef nog lang een stiefkindje. Tot na de Tweede
Wereldoorlog, toen de GI Bill voor veteranen – waarmee soldaten
99
katholieke kerk in hun greep hadden. De Ieren op hun beurt keken
meewarig en zelfs geschokt naar het volkse Italiaanse geloof, een
mengeling van lokale heiligenverering, processies en festivals. De
Amerikaanse kerk vond de Italianen maar problematisch: ze had-
den te weinig priesters, die bovendien van onvoldoende niveau
waren, de gelovigen vertoonden weinig toewijding en er waren
veel afvalligen. Pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw zou
dat veranderen, toen het geloof in heel Amerika een belangrijkere
rol ging spelen. Je zou kunnen zeggen dat de Italianen van de twee-
de en derde generatie hun geloof pas serieus gingen nemen in de
suburbs. Toen werd rooms-katholiek-zijn een symbool van een nieu-
we middenklassestatus, iets dat zich onder meer uitte in de trotse
vaststelling dat parochiescholen stukken beter waren dan het open-
baar onderwijs en dat andere Amerikanen er graag hun kinderen
heen stuurden.
School verpestte je kinderen In eerste instantie moesten Ita-
lianen weinig hebben van het Amerikaanse onderwijs. Dat hadden
98
Aan het begin van de twintigste eeuw kende Manhattan wel vier Little
Italy’s. Italianen woonden graag bij elkaar, vaak verdeeld naar dorp of
regio in Italië. Ze spraken tientallen dialecten.
Stadse dorpsleven De wonderlijke collectie dorpen en stadjes
die destijds New York vormden laat dat mooi zien. Rond 1900 was
het een van de drukste steden ter wereld, dichter bevolkt dan Mum-
bai (Bombay). We hebben het dan over Manhattan. Na de eeuwwis-
seling gingen steeds meer joden en Italianen naar de andere wijken
van New York, naar Harlem, Brooklyn en de Bronx. Ook in die bui-
tenwijken bleef echter het dorpsverband bestaan. Italianen verhuis-
den met z’n allen, naar Queens bijvoorbeeld, waar ze de uitgewoon-
de wijken van de Ieren overnamen. Dit soort doorstroming is van
alle tijden. De wijken waar de joden en Italianen naartoe verhuis-
den, zouden vanaf 1950 worden overgenomen door zwarten uit het
zuiden en door Puerto Ricanen. Aan het einde van de twintigste
eeuw bliezen de Russen nieuw leven in een zieltogend Brighton
Beach. Hetzelfde gebeurde ook in Los Angeles, waar Aziaten de wij-
ken overnamen van de Hispanics. Dichter bij huis zie je dat Turken
en Marokkanen terechtkwamen in de arbeiderswijken waaruit
Nederlanders bezig waren te vertrekken – een proces dat daardoor
versnelde. Net als Manhattan heeft Nederland het voordeel dat die
wijken redelijk aaneengesloten liggen. Daardoor is isolement en
verloedering minder onontkoombaar dan in Detroit of Indianapo-
lis, waar je soms een hele schil van vervallen wijken hebt, afgesne-
den van zowel het onbewoonde zakencentrum als van de betere
wijken. Dat voordeel is groter dan we denken. Het is altijd leerzaam
en amusant Amerikaanse onderzoekers onze ‘getto’s’ te laten zien.
Meestal vragen ze verbaasd waar we het over hebben.
De eerste generatie Italianen vond dat stadse dorpsleven vanzelf-
sprekend, hun kinderen namen er geleidelijk aan afstand van. Ze
vormden hun eigen groepen met eigen waarden, codes en morali-
teit, clubjes met namen als de ‘boys’, ‘fellows’ of ‘the club’. Hangjon-
geren noemen we ze nu. De socioloog W.F. Whyte beschreef het in de
jaren vijftig in The Street Corner Society, een van de klassiekers uit de
sociologie: ‘(…) jongens kwamen samen bij de winkel op de hoek, bui-
ten de overbevolkte appartementsgebouwen, en hingen daar rond,
praatten en floten naar de meisjes.’
Een déjà vu overvalt je als je leest over deze jongeren en de macho-
cultuur van de Italiaanse gemeenschap, de verheerlijking van de
101
konden gaan studeren – zijn uitwerking begon te krijgen, gingen
maar weinig Italianen naar college. In de jaren zeventig lag dat
percentage nog steeds achter bij het Amerikaanse gemiddelde.
Een van de toonaangevende wetenschappers op het terrein van
integratie, de socioloog Richard Alba, meent dat Italianen nog
steeds achtergesteld worden op topuniversiteiten. Ik kan niet
beoordelen of hij gelijk heeft, en al helemaal niet of het om discri-
minatie gaat, maar uit de toon van zijn essay spreekt de frustratie
van een hele etnische groep.
Over sociologie gesproken, in de twintigste eeuw vindt deze
nieuwe wetenschap in de immigrantengemeenschap dankbare
onderzoeksobjecten. De sociologen van de Chicago School doen
als eersten systematisch onderzoek naar de relatie tussen de immi-
grant en de Amerikaanse samenleving. Hun werk bepaalt het his-
torische en sociologische immigratieonderzoek voor de daaropvol-
gende veertig jaar. Over geen enkele groep immigranten zijn zo
veel studies verschenen als over de Italianen.
Voor ons is dat plezierig, want mijn indruk is dat de ervaringen
van Turken en Marokkanen in Nederland nog het meest lijken op
die van de Italianen in Amerika. Ik zeg dat met de nodige slagen
om de arm. Hoewel we het over een andere periode hebben, ben ik
ervan overtuigd dat de fundamentele processen die deze van oor-
sprong heel verschillende immigrantengroepen doormaakten,
zich goed laten vergelijken.
Een van de bekendste boeken is Urban Villagers van Herbert
Gans, over het Italiaanse ‘dorpsleven’ in New York. Gans stelde vast
dat Italianen met hetzelfde dialect bij elkaar in de buurt gingen
wonen, al was het maar omdat ze elkaar anders niet verstonden.
Zo woonden Napolitani op Mott Street tussen East Houston en Prin-
ce, Bascilicati aan de overkant. De Sicilianen woonden aan Prince
Street, de Calabresi op Mott tussen Broome en Grant. In de Itali-
aanse First Ward van Newark kwamen immigranten terecht uit de
provincies Avellino, Salerno en Potenza. Nieuwkomers gaan graag
bij elkaar zitten en ik denk dat immigranten dat overal en altijd
doen.
100
vrouw en tegelijkertijd de vergoelijking van het gedrag van mannen.
Een van de mooiste boeken daarover is het literaire Mount Allegro. A
Memoir of Italian American Life door Jerry Mangione. Hij vertelt hoe
de vrouwen weigeren Engels te leren en hun kinderen verplichten om
thuis Italiaans te spreken. Hoe kinderen dat proberen te ondermijnen.
Hoe de jongens rondhangen op straat, in groepjes. Als ze trouwen vor-
men ze groepen van kaartspelende en koffiedrinkende mannen. De
vrouwen hebben hun eigen circuit. Alles draait om het gezin. Op een
gegeven moment wordt een eigen huis belangrijk maar pas in de
derde generatie begint men wat om statussymbolen te geven.
Dit waren gemeenschappen, stelt Nathan Glazer, die in eerste
instantie niet erg goed voor zichzelf konden opkomen. Ze hadden
geen traditie van zelfhulp en verwachtten niet dat de dingen beter
zouden worden. Ze waren gevoelig voor bosses, voor mensen die de
dingen voor hen regelden. In The Godfather II, waarin regisseur Cop-
pola flashbacks heeft opgenomen van de opkomst van Vito Corleone,
zie je mooi hoe de jongeman zijn onzekere omgeving gaat domineren
en de Godfather wordt.
Sociologen die onderzoek deden in Zuid-Italië beschreven de
karakteristieke kijk op het leven in de dorpen als ‘amoreel familiecen-
trisme’. Italianen waren gericht op kortetermijnbelangen voor kleine
groepen. Burgerzin in de brede betekenis hadden ze niet, ze dachten
niet na over de lange termijn en niet over een grotere groep. Op basis
van zijn onderzoek in Zuid-Italië betoogde de politicoloog Edward
Banfield dat de Italiaanse Amerikanen een ander soort burgerbewust-
zijn hadden meegebracht. Volgens hem hadden ze er daardoor langer
over gedaan om hun weg te vinden in de Amerikaanse samenleving.
Dat klonk als een aardige verklaring, maar het werd pas echt inte-
ressant toen Humbert Nelli, die de Italianen in Chicago onder-
zocht, tot een heel andere conclusie kwam. Hoe kon het toch, vroeg
Nelli zich af, dat al die studies uit Italië over wantrouwen en dorps-
geest spraken, terwijl de Italiaans-Amerikaanse leiders de eenheid
en warmte die hen in Amerika kenmerkte juist toeschreven aan
hun wortels in Zuid-Italië. Nelli concludeerde dat wat Banfield in
Italië had geconstateerd niet zomaar geldig was voor Amerika. Hij
betoogde dat de Italianen in Amerika zich wel degelijk hadden aan-
102 103
De Lower East Side was een aaneenschakeling van immigrantenwij-
ken. Deze foto van de typerende chaos in de straten is gemaakt in
Hester Street, in 1900.
vrouw wacht een jaar, misschien twee, en gaat dan andere relaties
aan of blijft een onbestorven weduwe. Het gevolg is veel onwettige
kinderen en een door vrouwen gedomineerde samenleving. Het
dorpje Gagliano waarover hij schrijft, heeft twaalfhonderd inwo-
ners, maar tweeduizend mannen uit Gagliano wonen in Amerika.
Later verblijft Levi in Grassano, dat nog vijfduizend inwoners telt
nadat eenzelfde aantal is geëmigreerd.
De Americani die hij ontmoet zijn teruggevallen in hun oude
leven. Ze zijn verbitterd. In eerste instantie genieten ze aanzien als
mannen van de wereld, maar hun in Amerika opgedane onderne-
mingszin blijkt in Zuid-Italië nutteloos. Als ze met hun spaargeld
een kleermakers- of een kapperszaak openen, komen ze erachter
dat Italianen aan dat soort frivole zaken geen geld uitgeven. De
contacten met Amerika blijven intens. Allerlei spullen worden
opgestuurd. Levi noteert dat de mensen het hadden over pounds en
inches in plaats van kilo’s en centimeters. De boeren accepteerden
alles wat ze kregen, zegt Levi, of het nou kwam uit New York, Chica-
go of Rome. Alleen kwam er nooit wat uit Rome, wel uit Amerika.
Hup, de grote smeltkroes in Ik heb in het vorige deel al een
paar keer het begrip melting pot gebruikt, vertaald als ‘smeltkroes’
of ‘mengvat’. Deze term associëren mensen haast automatisch met
het proces waarbij immigranten worden opgenomen in de Ameri-
kaanse samenleving en op de een of andere manier veranderen in
Amerikanen. Die smeltkroes beschrijft dat proces heel aardig, denk
ik, al is het mengen van groepen de afgelopen veertig jaar minder
populair geworden. Hoe komen we eigenlijk aan dat begrip?
Breed gebruik van de term melting pot dateert van 1908. Het is
de titel van een toneelstuk van Israel Zangwill. De hoofdpersoon van
The Melting-Pot is een joodse immigrant uit Rusland, David Quixa-
no, een ambitieuze componist die zich heeft voorgenomen een
grote ‘Amerikaanse’ symfonie te schrijven waarin hij zijn diepste
gevoelens neerlegt over zijn nieuwe land. Voor hem is Amerika een
goddelijk geïnspireerd mengvat waarin etnische verschillen tussen
mensen loskomen van oude emoties en animositeit, en in elkaar
schuiven als één groep die de brotherhood of man weerspiegelt. Tij-
105
gepast. Amerika zat zo anders in elkaar, was zoveel meer gebaseerd
op vertrouwen, op verandering en mobiliteit, dat ze het model uit
Zuid-Italië helemaal niet meer konden gebruiken. ‘De ironie,’
schreef Nelli, ‘was dat de intimiteit en gemeenschapszin, die de Ita-
lianen in Amerika zich zo nostalgisch herinnerden uit de oude
wereld, ontstonden in de nieuwe wereld, als reactie op de stedelijke
omgeving.’
Twee conclusies trek ik daaruit, als ik mag generaliseren. Immi-
granten herinneren zich vaak dingen verkeerd of gekleurd, zwel-
gend in een vaak onterechte nostalgie. Verder hebben ze de nei-
ging hun huidige gedrag te verklaren uit diepgewortelde gebrui-
ken uit hun oude wereld, terwijl dat gedrag juist in hun nieuwe
vaderland is ontstaan.
Invloed op de achterblijvers Immigranten die teruggingen,
waren meestal teleurgesteld. Ze meenden dat er veel was veran-
derd in de jaren sinds hun emigratie, ook al was er helemaal niets
gebeurd. Ze waren zelf veranderd. In Italië werden ze Americani
genoemd, mannen met duidelijk nieuwe eigenschappen en ideeën.
Dat leverde hun vaak problemen met de autoriteiten op: die moes-
ten niets hebben van Amerikaanse mondigheid of nieuwerwetse
fratsen. Meestal gingen ze snel weer terug naar de Verenigde Sta-
ten, voorgoed genezen van het idee te remigreren.
Natuurlijk had dit soort emigratie enorme invloed op de achter-
blijvende gemeenschap. Dat is mooi beschreven door Carlo Levi in
zijn boek Christus kwam niet verder dan Eboli, waarvan ook een
prachtige film is gemaakt. Levi was een politiek actieve arts die in
1929 door Mussolini naar het zuiden van Italië werd verbannen. Hij
beschrijft zijn leven in ballingschap in de buurt van Potenza, een
jaar of vijf nadat de massa-emigratie is geëindigd. Maar de gevol-
gen zijn dagelijks te merken. Volgens Levi zijn alle clichés over het
Zuiden veranderd door de emigratie – vooral de clichés over de
starre moraal, jaloezie, eergevoel, passie en wraak. Eenvoudig
samengevat: ‘De mannen zijn vertrokken en de vrouwen hebben
hun leven in eigen hand genomen.’ De vertrokken mannen schrij-
ven de eerste twee jaar brieven en verdwijnen dan uit het zicht. De
104
die al vier of vijf jaar in de Verenigde Staten woonden nauwelijks
meer onderscheiden van Amerikanen. Zoals Humbert Nelli het for-
muleert op basis van zijn onderzoek in Chicago: ‘Gewoon dagelijks
leven leidt tot aanpassingen.’ Dat proces begint in de etnische
gemeenschap, voegt hij eraan toe. Dat is de plek waar de overgang
van de ene naar de andere samenleving gemaakt wordt, een soort
buffer, een overgangsgebied. Een onmisbaar eiland van wat bekend
is in een zee van nieuwigheid. Nelli stelt vast dat individuele nieuw-
komers, ‘al of niet tegen hun zin’, onmiddellijk beginnen met het
proces van assimilatie, vanaf het moment dat ze aankomen in een
stedelijke omgeving. Het is een autonoom en automatisch proces.
Nelli is ervan overtuigd dat immigrantenkolonies niet simpel-
weg plekken zijn waar oude gewoonten en patronen in stand
gehouden worden. Ze zijn juist een effectieve eerste stap naar assi-
milatie. Via openbare scholen en andere instellingen komen immi-
granten in aanraking met Amerikaanse en middenklasse-ideeën.
Tweedegeneratiekinderen zijn de vernieuwers. Vanuit de veilige
etnische wijk maken zij de overstap. In deze visie zijn de Italiaanse
woonwijken een belangrijke stap uit de oude wereld. Integratie
vindt juist plaats in de etnische gemeenschappen van de grote ste-
den, niet verspreid over het platteland, zoals veel Amerikanen den-
ken. Juist in de stad is isolement moeilijker vol te houden, en de
gemeenschap is Italiaans noch Amerikaans. De etnische enclaves
zijn, met andere woorden, een belangrijke fase in de assimilatie. Ze
verzachten wat een schrijver eens formuleerde als de ‘harde over-
gang naar de moderniteit’.
Een historisch jaar 1893 was een belangrijk jaar voor Amerika.
Om te beginnen stortte de economie in. De directe aanleiding was
het opraken van Amerika’s goudvoorraad, waarop de regering
besloot om papiergeld niet meer inwisselbaar te maken. Het leidde
tot een enorme geldkrapte, die duizenden faillissementen veroor-
zaakte, onder meer van een aantal grote spoorwegondernemingen.
De crisis zou tot 1896 duren, toen de eindeloze reeks faillissemen-
ten ook de landbouw en detailhandel had verwoest. Het was op dat
moment de ergste crisis die Amerika ooit had gekend. Op het diep-
107
dens het componeren raakt hij verliefd op een niet-joods meisje. Het
toneelstuk eindigt met de uitvoering van de symfonie en, na vele
avonturen en tegenstand, het huwelijk met zijn geliefde.
Voor het zover komt, legt Quixano in de gezwollen retoriek van
zijn tijd de nodige liefdesverklaringen af, vooral aan Amerika. ‘Ame-
rika is Gods Smeltkroes,’ roept Quixano uit, ‘het grote Mengvat
waarin al de gezichten van Europa worden gesmolten en hervormd!
(…) Duitsers en Fransen, Ieren en Engelsen, Joden en Russen – hup,
de grote Smeltkroes in, allemaal! Zo maakt God de Amerikaan!’
Zangwill verwoordde gedachten die ouder waren dan zijn stuk.
Sterker, het idee van een nieuwe natie, een nieuw nationaal karak-
ter en een nieuwe nationaliteit was al zo oud als Amerika. The Mel-
ting-Pot beleefde zijn première op 5 oktober 1908 in Washington.
Een van de eerste bezoekers was president Theodore Roosevelt. Hij
vond het een ‘buitengewoon kundig en treffend stuk’. ‘Ik kan me
niet herinneren dat ik een stuk gezien heb dat me zo heeft getrof-
fen,’ schreef de president aan Zangwill. Toen The Melting-Pot in
september 1909 opende op Broadway, kreeg het landelijke aan-
dacht. Hoewel de kritieken niet geweldig waren beleefde het stuk
135 voorstellingen. Zangwills beeld bleef hangen.
In de tweede helft van de twintigste eeuw is het beeld van de
smeltkroes impopulair geworden, geslachtofferd op het altaar van
de politieke correctheid. Culturele verschillen mogen niet zomaar
wegsmelten om één grote stroperige massa te worden, luidt het nu.
Sinds de jaren zestig buitelen de alternatieven over elkaar heen:
mosaic, transmuting pot, stewing pot, crucible, symphonic orches-
tration en zo nog wel wat. Zonde. Zelf blijf ik het een mooi beeld
vinden, die smeltkroes. Op het vuur van een samenleving pruttelt
een pot waarin verschillende culturen een nieuwe eenheid vinden.
Ze borrelen, botsen, smelten, geven smaak af, nemen smaak op en
uiteindelijk ontstaat er een gerecht waarin alle smaken vertegen-
woordigd zijn maar dat toch nieuw en anders is. Er is een eenheid,
niet overal maar wel op de terreinen waar het om gaat. Niets mis
mee, lijkt me.
In de praktijk ging het proces van assimilatie, razendsnel, hoe
het ook werd genoemd. Nieuwkomers konden hun ex-landgenoten
106
109
tepunt was bijna twintig procent van alle Amerikanen werkloos,
wat gezien de telmethodes in die tijd een lage inschatting zal zijn
geweest. Immigranten zoals de familie van Leon Czolgosz merkten
het meteen.
Hier lagen de wortels van de populistische beweging die het laat-
ste decennium van de negentiende eeuw kleur zou geven. Haar
voorman was een retorisch begaafde politicus uit de landbouwstaat
Nebraska, William Jennings Bryan. Het was vooral een plattelands-
beweging van ontevreden boeren die zich verenigden op het
thema zilver. Vanwege de krapte op de geldmarkt waar goud het
dekkingsmiddel was, pleitten ze ervoor ook zilver te gebruiken.
Zoals Bryan het fameus formuleerde op de Democratische Conven-
tie van 1896: ‘Spijker ons niet vast op dit kruis van goud!’ Bryan was
een fantastisch spreker die kon bogen op een paar van de meer
prozaïsche bijnamen in de presidentiële geschiedenis: de ‘silver
tongued orator’ en de ‘boy wonder of the Prairie’. Helaas voor
Bryan en de Democraten hadden de arbeiders niet echt iets met de
populisten. Anarchisme en socialisme hadden er meer invloed dan
de bijbelse retoriek van Bryan. Zilver interesseerde de arbeiders
niet.
De presidentscampagne van 1896 was een historische strijd tus-
sen de vertegenwoordiger van de kleine man, Bryan, en de stro-
108
Het aantal immigranten in Chicago groeide tussen 1870 en 1900 met
tachtig procent. Getto’s in alle steden leken op elkaar. Chicago is her-
kenbaar aan de bouwstijl.
William Jennings Bryan was de leider van de populistische beweging
die zich verzette tegen de dominante rol van industriëlen en bankiers.
Bryan was een geweldig spreker, maar slaagde er niet in om in 1896
de presidentsverkiezingen van William McKinley te winnen. Bryan wist
de immigranten in de grote steden niet achter zijn beweging te krij-
gen. Ook in 1900 en 1908 was Bryan Democratisch presidentskandi-
daat, maar toen was de beweging al over haar hoogtepunt heen.
110 111
man van het grootkapitaal, gouverneur William McKinley van
Ohio. Ex-afgevaardigde McKinley stond bekend als indiener van
wetten die de importtarieven opschroefden ter bescherming van
de Amerikaanse industrie (en zo de binnenlandse prijzen hoog-
hielden). Met hulp van de politieke operator Mark Hanna kwam
McKinley in het Witte Huis terecht. Hij dankte zijn winst mede aan
de in het buitenland geboren kiezers. Immigranten bleken in de
praktijk een stuk behoudender dan men dacht. Of beter gezegd, de
belangen van de plattelanders liepen niet direct parallel met die
van de stedelingen. En dat hadden de immigranten helemaal niet
slecht gezien: het populisme had nadrukkelijk anti-immigratie-,
antikatholieke en anti-joodse ondertonen.
Dit waren van die verkiezingen die, als ze anders hadden uitge-
pakt, het land fundamenteel hadden veranderd. Maar dat gebeur-
de niet. Pas na de moord op McKinley en het aantreden van Theo-
dore Roosevelt, in 1901, werden er grenzen afgebakend voor de
grijpgrage kapitalisten. Met enig overdrijven kun je zeggen dat
Leon Czolgosz met zijn aanslag op McKinley uiteindelijk meer
heeft bereikt dan de hele populistische beweging.
Een onrustige stad Aan het einde van de negentiende eeuw
was Chicago dé immigrantenstad van Amerika geworden. In die
jaren was maar liefst tachtig procent van de inwoners afkomstig
uit andere landen. In 1871 was de stad voor een groot deel afge-
brand, maar na de wederopbouw groeide zij uit tot het hart van
het middenwesten. De eerste stalen wolkenkrabbers zijn hier ver-
schenen. De stad werd een knooppunt van spoorwegen, van over-
slag en overstap, van vleesverwerking en industrie, en was het
financiële centrum van het land.
‘The City with the Big Shoulders,’ dichtte Carl Sandburg over Chi-
cago. Brede schouders had Chicago zeker, het was een werkstad.
Maar het was ook een smerige, gevaarlijke en een puur op materia-
lisme gerichte stad; een stad van ongeëvenaarde economische
mogelijkheden, van optimisme, opportunisme, mobiliteit, corrup-
tie, vuiligheid en van geweld. De bekende onderzoeksjournalist Lin-
coln Steffens karakteriseerde Chicago zo: ‘Eerste in geweld, voorlo-
per in vuiligheid; luidruchtig, zonder regels, lelijk, stinkend,
nieuw; een uit zijn krachten gegroeid dorp, de hardste onder de
steden, een spektakel voor de natie.’
Het verbaast dan ook niet dat Chicago ook een onrustige stad
was. In de zomer van 1877 vonden er rellen plaats, georganiseerd
door arbeiders, meest immigranten en veelal socialisten. De politie
leverde complete veldslagen met de arbeidersmilitie. Het was de
bedoeling om met deze Great Uprising een achturige werkdag af te
dwingen en te protesteren tegen de verlaagde lonen (lagere lonen
die waren veroorzaakt door de nieuwkomers). Deze roerige jaren
culmineerden in een geweldsorgie die de geschiedenisboeken zou
ingaan als de Haymarket Riot. Op 1 mei 1886 begon een staking bij
de McCormick-machinefabriek. Na twee dagen doodde de politie
twee arbeiders. De volgende dag, 4 mei, was er een demonstratie
op Haymarket Square. Toen die bijna was afgelopen, kwam de poli-
tie opeens het plein op. Iemand gooide een bom, wat zeven politie-
mannen het leven kostte.
De ‘anarchisten’ kregen de schuld. In juni werden acht mannen
veroordeeld, maar het is nooit duidelijk geworden wie die bom nu
eigenlijk had gegooid, laat staan of het een anarchist was. Vijf van
de acht veroordeelden waren Duitse immigranten, vier van de ver-
oordeelden werden opgehangen, een vijfde pleegde zelfmoord. De
verontwaardiging was groot. De Haymarket-affaire zou nog jaren
een rol spelen in de politieke agitatie. Tot in lengte van jaren werd
de door de politie verkondigde ‘mythe van de bommengooiende
anarchist’ door activisten gebruikt als voorbeeld van de perfide
autoriteiten. Haymarket was wat we tegenwoordig een hot button
issue noemen: één woord en iedereen weet waar je het over hebt.
Anarchisten en activisten begeesterden er bijeenkomsten mee, pre-
cies zoals die keer dat Leon Czolgosz aan de lippen hing van Emma
Goldman.
Geïdealiseerd verleden In 1890 had Chicago een miljoen
inwoners; bijna een verdubbeling in tien jaar. De meeste nieuwko-
mers waren immigranten die terechtkwamen in de etnische slop-
penwijken. Als laatkomers in de immigratiecarrousel moesten de
Italianen belabberde omstandigheden accepteren. Volgens Hum-
bert Nelli was dat een van de redenen dat immigranten ‘een
geïdealiseerd verleden schiepen, meestal gelokaliseerd in het dorp
van origine’. Maar ze zaten niet in een dorp, ze woonden in de slop-
penwijken van Chicago. Dit was het Chicago dat de activiste Jane
Addams inspireerde tot sociaal werk onder immigranten.
Jane Addams was de eigengereide dochter van een Republikein-
se bankier. Ze probeerde te ontkomen aan een voorspelbare toe-
komst als huisvrouw, ging naar college en kwam terecht in de
enige professie die openstond voor vrouwen van haar klasse: soci-
aal werk. Tijdens een reis door Engeland bezocht Addams settle-
ment houses, een soort buurthuizen die onderwijs, sport, kunst en
cultuur boden. ‘Opvangtehuis’ of inderdaad ‘buurthuis’ is mis-
schien de meest passende vertaling. Ze raakte geïnspireerd. Op 8
september 1889 opende ze Hull House, aan Halsted Street, midden
in de ergste wijk van Chicago. Addams en haar vrienden dachten
dat ze de problemen van de armen beter konden begrijpen als ze
tussen hen in woonden. Ze fungeerden in de meest letterlijke zin
als straathoekwerkers: zij waren de straathoek.
Ze kreeg veel geld los. Binnen een paar jaar was Hull House een
centrum voor medische hulp, kinderzorg en juridische bijstand.
Het bood ook Engelse les, vakopleidingen, muziek, kunst en drama.
Al in het tweede jaar kwamen zo’n tweeduizend mensen per week
naar Hull House. ’s Ochtends was er een kleuterschool, ’s middags
waren er clubbijeenkomsten voor oudere kinderen en ’s avonds
konden volwassenen een avondschool volgen. De eerste toevoeging
aan Hull House was een kunstgalerie, vervolgens een openbare keu-
ken; er kwam een sportzaal, een zwembad, een boekbinderij, een stu-
dio voor kunst, een muziekschool, een dramagroep, een bibliotheek
en een arbeidsbureau.
Addams meende dat de desoriëntatie in de immigrantenwijken kon
worden beperkt door ruimte te scheppen voor traditionele gebruiken
uit de oude wereld. Ze ontwikkelde projecten voor het behoud van
feestdagen, gewoonten, liederen en de taal van de verschillende groe-
pen in deze buurten. Ook liet ze vrouwen uit verschillende immigran-
tengemeenschappen hun technieken van textielbewerking vergelij-
112 113
Deze tweetalige poster riep op tot een demonstratie op 4 mei 1886,
op de Haymarket in Chicago. Aan het einde van de bijeenkomst gooi-
de een onbekend gebleven terrorist (of mogelijk een provocateur)
een bom in de menigte. De kloppartij die volgde staat bekend als de
Haymarket Riot.
behorende ondermijning van het ouderlijk gezag. De slecht opgeleide
en arme ouders werden vaak neergezet als ‘Hunkies’, ‘Sheenies’ of
‘Dagoes’. Dit zou etnische zelfhaat veroorzaken met als gevolg psycho-
logische problemen, het uiteenvallen van gezinnen en jeugdcriminali-
teit. Een opmerkelijk moderne diagnose, vooruitlopend op wat eind
twintigste eeuw gebrek aan self esteem genoemd zou worden. Een
van de grootste problemen, vond Addams, was de neerbuigende hou-
ding die kinderen tegen hun ouders aannamen. Het gaf de ouders een
gevoel van nutteloosheid en ontheemdheid en maakte de kinderen
arrogant.
Door de depressie van 1893 realiseerde Addams zich dat armoede
bij de wortel aangepakt moest worden. In de jaren negentig lobbyde
ze bij de staat Illinois om de wetten voor kinderarbeid te herzien,
fabrieken te inspecteren en jeugdgevangenissen te hervormen. Ook
stonden maximumwerktijden voor vrouwen, leerplicht voor kinderen,
erkenning van vakbonden en veiligheid op de werkplek op haar agen-
da. Als activiste in de beweging voor vrouwenkiesrecht voerde ze in
1912 campagne voor de progressieve partij van Theodore Roosevelt.
Door middel van krantenartikelen en lezingen haalde Addams geld
binnen voor Hull House. Ze schreef verscheidene boeken, waarvan
haar autobiografie Twenty Years at Hull House een beststeller werd.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Addams, een verklaard tegen-
stander van Amerikaanse deelname, beschuldigd van socialisme,
anarchisme en communisme – allemaal tegelijk. Maar Hull House
bleef in bedrijf en Jane Addams bleef actief. In 1931 kreeg ze de Nobel-
prijs voor de vrede.
In dat Chicago van Jane Addams vond in 1893 de World Fair plaats,
een gigantische tentoonstelling waar Amerika zijn visitekaartje aan
de wereld toonde en zichzelf stevig op de borst klopte. De fair vierde
dat Columbus vierhonderd jaar eerder Amerika had bereikt. Tegelij-
kertijd markeerde de stad Chicago zijn eigen comeback na de grote
brand van 1871. Ruim 28 miljoen mensen kwamen kijken, bijna de
helft van het totale aantal inwoners van Amerika. Elektriciteit was een
van de thema’s, maar ook op het gebied van architectuur, kunst en
industrieel optimisme zette de fair een beeld neer van eindeloze voor-
uitgang.
115
ken. Het idee was dat door het beste in de eigen traditie te bewaren,
de verschillende groepen een serieuze bijdrage konden leveren aan de
Amerikaanse cultuur. Jane Addams geloofde oprecht dat een meer
kosmopolitische samenleving kon ontstaan uit het samengaan van het
oude en het nieuwe.
De settlement-beweging – ze werd een hele cult onder de progres-
sieven – had een tamelijk liberale aanpak, je zou haar bijna multicul-
tureel kunnen noemen. Ze stond sympathiek tegenover de oorspron-
kelijke cultuur van de nieuwkomers en had begrip voor hun etnische
organisatie. Belangrijk was Addams vaststelling dat de snelle amerika-
nisering de kinderen vervreemdde van hun ouders, met de daarbij
114
Jane Addams raakte in Engeland geïnspireerd om sociaal werk te ver-
richten in de immigrantenwijken. In 1889 startte ze Hull House, waar
immigranten en hun kinderen allerlei lessen konden volgen, vaardig-
heden konden leren, maar waar ze ook hun eigen achtergrond kon-
den cultiveren.
geleend van Europa, vond men. Turners medestudenten schreven
proefschriften over de Teutoonse wortels van de stadjes in New Eng-
land en de Anglo-Saksische erfenis in de koloniale raden. Ze stelden
dat de Germaanse stammendemocratie zijn weg had gevonden naar
Amerika. Turner was echter opgegroeid in Wisconsin, in het midden-
westen, en wist wel beter: Amerika was een unieke creatie, een amal-
gaam.
Toen Turner afsloot was het al laat. De historici hadden geen zin
meer in discussie. Er waren die avond al vier andere papers voorgele-
zen en deze jonge nieuwkomer kon nog niet bogen op een grote
reputatie. Pas later, na publicatie van Turners essay, onderkende de
historische gemeenschap het belang van zijn gedachte. Die ging een
eigen leven leiden. Turner en zijn leerlingen werkten het idee uit en
in de twintigste eeuw werd de frontier-theorie standaardonderdeel
van elke geschiedenisles in Amerika. Er vielen nog wel een paar kant-
tekeningen bij te plaatsen en dat gebeurde ook. Zo moest Turner toe-
geven dat voor fabrieksarbeiders in de steden al dat land in het wes-
ten helemaal geen ‘veiligheidsklep’ was. Ook het idee dat de mensen
aan de frontier vrijer, individualistischer en nationalistischer waren
dan anderen, bleek overdreven. Maar de frontier-gedachte ging een
eigen leven leiden, losgezongen van Turners oorspronkelijke these.
In de reductie die het dagelijks gebruik veroorzaakte, werd de fron-
tier synoniem met nieuwe mogelijkheden, met ondernemingszin.
Dat was bijvoorbeeld de vlag waaronder John F. Kennedy in 1961 zijn
belofte verkocht om een man op de maan te zetten. Noem het fron-
tier en iedereen weet waar je het over hebt.
De sluiting van de frontier hield de gemiddelde burger nu niet
direct uit zijn slaap, maar deze ontwikkeling had toch wel invloed.
Want naarmate de crisis zich verdiepte, de steden overbevolkter
raakten en de armoede groeide, namen nativisme en onrustgevoe-
lens over immigranten toe. In New Orleans vonden opnieuw anti-
Italiaanse rellen plaats, aan de westkust waren de Chinezen het
mikpunt. Populistische haat tegen bankiers mengde zich met
samenzweringsdenken en antisemitisme. De antikatholieke clubs
groeiden. Patriciërs als de gebroeders Adams en de elite in het
noordoosten onder leiding van senator Henry Cabot Lodge conclu-
117
De sluiting van de frontier In verband met de World Fair had
de gerespecteerde American Historical Association besloten er in 1893
haar jaarvergadering te houden: een combinatie van het nuttige en
het aangename. Op de avond van 12 juli hield de jonge historicus Fre-
derick Jackson Turner een voordracht, onder de weinig opwindende
titel The Significance of the Frontier in American History. Turner boog
zich over een fundamentele vraag: wat maakte Amerika nu zo anders
dan Europa? Hij gaf zelf het antwoord: de aanwezigheid van onont-
gonnen land. Aan de steeds opschuivende grens van de bewoonde
wereld werden de idealen van democratie werkelijkheid, werd de
Amerikaanse samenleving als het ware steeds opnieuw uitgevonden.
Daar was democratie en daar was land. Wie vastliep, wie genoeg had
van zijn omgeving of gewoon rusteloos werd, trok verder. Verder naar
de frontier, die inmiddels alweer een eind was opgeschoven. Het was
een uitlaatklep voor een dynamische samenleving: ondernemende
Amerikanen schoven problemen letterlijk voor zich uit.
Een ander effect van de frontier, zei Turner, was het verwateren
van allerlei nationale erfenissen bij de verschillende groepen. ‘De
frontier bevorderde de vorming van een samengestelde nationaliteit
van het Amerikaanse volk,’ stelde Turner. ‘In het mengvat van de fron-
tier werden de immigranten geamerikaniseerd, bevrijd en aan elkaar
gesmeed tot een gemengd ras, Engels noch in zijn nationaliteit noch
in zijn karakteristieken.’ De specifieke aard van de democratie van het
middenwesten bevorderde dat mengen, vond Turner, niet alleen bio-
logisch maar ook cultureel. Daar regenereerde Amerika zichzelf, tel-
kens weer.
‘Op het moment dat ik hier spreek,’ zei Turner vervolgens provoce-
rend, ‘is die frontier echter gesloten.’ Het vrije land was op. Hij con-
cludeerde dat op basis van de cijfers van de volkstelling van 1890.
Daarmee kwam dus ook een einde aan het proces dat het Amerikaan-
se karakter had vormgegeven. Veel schokkender voor de toehoorders
was dat Turner met zijn verhaal ook de aanval opende op het geves-
tigde idee dat Amerika voortkwam uit Europa. De gangbare opvat-
ting in het geschiedenisonderwijs was dat je moest kijken naar de
voorafgaande eeuwen in Europa om te begrijpen hoe Amerika in
elkaar zat. Amerika had niets nieuws geschapen maar van alles
116
deerden dat de immigrant een grote dreiging vormde voor de
samenleving. De immigrant was de ideale zondebok. Dat is hij
altijd.
Frontier gesloten of niet, de boodschap luidde toen niet anders
dan nu: Amerika was vol. Amerika kon geen nieuwkomers meer
gebruiken. Ze vormden een last, konden niet voor zichzelf zorgen
en ondermijnden de ‘Amerikaanse stam’. Scheepslijnen en spoor-
wegen maakten de overtocht te gemakkelijk. In hun winstbejag, zo
luidde een redenering, haalden die allerlei rif raf, immigranten
van het laagste allooi, naar Amerika. Volk dat Europa graag loost,
dat Amerika niet wil, niet zou moeten willen. Zelfs een gematigde
krant als The New York Times klaagde over ‘de invasie van de fysie-
ke, morele en mentale wrakken’ van Europa. De roep om immigra-
tiebeperking nam toe.
Ellis Island Voor 1854 was er geen specifieke plek in New York
waar de immigranten voet aan wal zetten. De 319.000 immigran-
ten die dat jaar op de pieren van South Street arriveerden, stroom-
den zo Manhattan in. In 1855 werd Castle Garden, een fort aan de
zuidpunt van Manhattan, het ontvangstcentrum. Tegen het einde
van de jaren tachtig voldeed het steeds minder. Men begon met de
bouw van een heel nieuw centrum, op Ellis Island.
Vanaf 1 januari 1892 zou dat eiland in de baai van New York de
plek zijn waar immigranten voet op Amerikaanse bodem zetten.
Van de opening werd een feest gemaakt. De immigratiefunctiona-
rissen hadden Annie Moore, een vijftienjarig meisje uit Ierland, uit-
gekozen om als eerste via het ‘processing center’ voor immigranten
aan te komen. Volgens de The New York Times was Annie Moore
een ‘rosy-cheeked Irish girl’ uit County Cork, aangekomen met de
Nevada. Volgens het verslag werd Moore, samen met haar twee
broers, begroet door een stralende John J. Weber, de immigration
commissioner van de haven van New York.
In hoog tempo onderzochten doktoren van de U.S. Marine Hospi-
tal Service de drie kinderen. Daarna moesten ze de vragen van het
Immigration Bureau beantwoorden en ten slotte werden ze offici-
eel toegelaten: Annie was moreel en fysiek geschikt om Amerika
118 119
Dit soort posters riep immigranten op naar Californië te komen. Daar
was ruimte in overvloed, ‘voor miljoenen immigranten’, terwijl de
overheid de ontwikkeling van de landbouw stimuleerde. Geleidelijk
aan groeide de reputatie van Californië als een soort paradijs op
aarde.
binnen te gaan. Nadat Moores naam in het grote registratieboek
was geschreven, overhandigde Weber het meisje een tiendollar-
munt, als herinnering.
Het leverde mooie stukken in de krant op, maar Annie Moores
verhaal was zeker niet krnmerkend voor dat van de meeste immi-
granten. Reizigers van de eerste en tweede klasse kregen inderdaad
zo’n kort medisch onderzoekje, vergelijkbaar met dat van Annie.
Een paar vragen en een oppervlakkige beoordeling door een dokter
die de passagiers onderzocht in hun cabines. Daarna konden ze
aan land gaan. Maar de mensen die reisden in de buik van het
schip werden met kleine, volgeladen bootjes naar Ellis Island ver-
voerd. Hoewel de meeste immigranten minder dan vijf uur op Ellis
Island doorbrachten, ervoeren ze die uren als het meest traumati-
sche deel van hun reis.
120 121
Stoomboten maakten de reis van Europa naar Amerika aanzienlijk
korter en daarmee ook veel comfortabeler. De immigranten kwamen
nu met tienduizenden tegelijk in de haven van New York aan.
Op de drukste dagen verwerkte Ellis Island wel vijfduizend immigran-
ten per dag. Dat gebeurde zo efficiënt dat de gemiddelde immigrant
vijf uur op het eiland verbleef. Deze foto uit 1921 toont twee schepen
met nieuwkomers aan de steiger van Island No. 1. Op Island No. 3,
het onderste eiland, werden mensen met besmettelijke ziekten in
quarantaine gehouden.
Relatief weinig immigranten werden geweigerd. Dat kwam
omdat de reders van de stoomschepen verantwoordelijk waren
voor afgewezen passagiers. Zij maakten daarom voor vertrek een
eerste selectie. In 1907 alleen al stuurden toezichthouders in de Ita-
liaanse havenplaatsen meer dan 35.000 potentiële emigranten
terug om medische of andere redenen, veel meer dan de 4707 Itali-
anen die in 1904 en 1905 op Ellis Island werden geweigerd. In al
die jaren dat Ellis Island functioneerde, werd nooit meer dan twee
procent van de nieuwkomers teruggestuurd.
123
Op de drukste dagen verwerkte het opvangcentrum vijfduizend
immigranten. Iedereen kreeg door een geüniformeerde immigra-
tieofficial een identiteitslabel op zijn kleding gespeld. Daarop
stond een identificatienummer dat overeenkwam met de passa-
gierslijst. Voorzien van dit label en wat handbagage moesten de
nieuw aangekomenen de trappen opklimmen naar de grote hal, de
registratiekamer. Zonder dat ze het zich bewust waren, vond op dat
moment de eerste medische inspectie plaats. Boven aan de trappen
keek een dokter hoe de nieuwkomers zich hielden. Het vertelde iets
over hart en ogen, maar ook de loop werd geobserveerd: was dit
een manke immigrant die mogelijk niet voor zichzelf zou kunnen
zorgen?
Met behulp van een kaart met letters moesten de nieuwkomers
laten zien dat hun gezichtsvermogen in orde was. De inspecteur
draaide vervolgens het ooglid naar buiten om te kijken of er zweren
op zaten, wat zou wijzen op de besmettelijke oogziekte trachoma.
Daarna werd de hoofdhuid gecontroleerd op luizen en op tekenen
van favus, een besmettelijke dermatologische aandoening. Soms
vroegen ze de immigrant het hoofd te draaien zodat de gezichtsuit-
drukking bestudeerd kon worden – zo meende men iets te kunnen
zeggen over geestesziekten.
Daarna gingen de nieuwkomers naar de Great Hall, een enorme
ruimte met een hoog gewelfd plafond. Sommige immigranten kwa-
men daar met een krijtteken op hun rechterschouder of hun kle-
ding. Dat betekende dat ze nader onderzocht moesten worden. De
letters stonden voor ziekten die een verbod op binnenkomst kon-
den betekenen. De L voor verlammingen, de K voor hernia, de G
voor goiter (krop), de X voor geestesziekte en zo verder. Toen in de
jaren negentig nieuwe wetgeving in werking trad, moesten immi-
granten ook een reeks vragen beantwoorden. Die gingen onder
meer over gezondheid en geestelijke toestand, lees- en schrijfvaar-
digheid. Verder moesten ze minstens dertig dollar op zak hebben.
Ook werd er gevraagd naar de wurgcontracten met padroni. Erg
rigoureus was het allemaal niet. Die dollars bijvoorbeeld hoefde je
niet echt te laten zien en natuurlijk ontkende iedereen een con-
tract.
122
De oogcontrole werd door de immigranten als het meest intimideren-
de deel van het verblijf op Ellis Island ervaren.
was zo geschokt door nieuws over pogroms in Rusland dat ze een
gedicht inzond, onder de titel The New Colossus. Het bevatte onder
meer deze regels:
Give me your tired, your poor,
Your huddled masses yearning to be free,
The wretched refuse of your teeming shore.
Send these, the homeless, tempest-tost to me,
I lift my lamp beside the golden door.
Samen met andere inzendingen werd het voorgelezen bij de ope-
ning van de tentoonstelling, waarna het gedicht en mevrouw Laza-
rus grotendeels werden vergeten.
In 1903 kreeg een vriend van Emma Lazarus toestemming een
bronzen plakkaat met het gedicht te plaatsen op de binnenwand
van het voetstuk. Ook op dat moment besteedde niemand er aan-
dacht aan. Pas later ontstond de welkomst- en asielmythologie
rondom de toorts, precies de interpretatie die Lazarus aan het
monument had willen geven. Voor de meeste Amerikanen was het
een lokale curiositeit of een trots statement over de Amerikaanse
vrijheid als lichtend voorbeeld.
In de jaren dertig veranderde dat. Journalisten en schrijvers van
geschiedenisboeken begonnen het monument behalve aan vrijheid
ook aan immigratie te koppelen – en zoals we zagen ook aan de
opvang van door Hitler vervolgde joden. Ook president Franklin
Roosevelt legde dat verband bij de verjaardag van het eiland in
1936, zonder dat hij overigens de Europese vluchtelingen kon hel-
pen.
Pogroms en armoede We zagen al dat behalve Italianen ook
Russische joden een favoriet doelwit werden van tegenstanders van
immigratie. Bewoners van New York keken daar niet van op: New
York bestond voor een derde uit Italianen en joden. Met honderd-
duizenden tegelijk hadden ze de stad overspoeld. Zeker in het
begin was dat behoorlijk confronterend, want ze behielden hun
eigen taal, hun eigen cultuur en voldeden geheel aan de geldende
125
Een anekdote over Ellis Island doet direct denken aan de soms
ridicule vragen in onze eigen inburgeringstest. Een meisje werd
gevraagd hoe je een trap schoonmaakt: van boven naar beneden of
van beneden naar boven? ‘Ik ben niet naar Amerika gekomen om
trappen schoon te maken,’ was haar gevatte antwoord. Ze had in
elk geval de juiste instelling. Wat er van haar terecht is gekomen,
vertelt het verhaal niet.
Geef me uw armen Het Vrijheidsbeeld is misschien wel het
krachtigste welkomstsymbool voor immigranten en vluchtelingen.
In de film The Godfather zien we de gezichten van de nieuwkomers
oplichten als ze langs het beeld varen. Dat is Hollywood-flauwekul
en niet alleen omdat de opvarenden er niet uitzien alsof ze twee
weken aan boord hebben gekampeerd. Lady Liberty als symbool
van de vrijheid is pas ontstaan in de jaren dertig, toen het werd
gebruikt door joodse etnische groepen die vergeefs pleitten voor
het toelaten van vluchtelingen uit Duitsland.
Het Vrijheidsbeeld was een geschenk van het Franse volk aan
Amerika, een cadeautje bij de honderdste verjaardag van de onaf-
hankelijkheid in 1876. Haar naam was ‘Liberty Enlightening the
World’ en zo is ze de geschiedenis in gegaan. De meeste Amerika-
nen hebben er overigens geen idee van dat het beeld een cadeau
was van de Fransen (anders hadden de politici het aan het begin
van de oorlog in Irak misschien terug kunnen geven in plaats van
kinderlijk hun French Fries om te dopen in Freedom Fries). Met
immigranten heeft het beeld sowieso weinig te maken. Er was een
plan, rond 1889, om het nieuwe federaal inspectiecentrum op
Liberty Island te bouwen. Een storm van protest stak op. ‘De Godin
van de Vrijheid zou haar jurk op moeten trekken in afkeer,’ schreef
een tegenstander. Het beeld zou ‘vervuild raken’ door de linea
recta van de boot komende immigranten. Daarop werd het cen-
trum een eiland verderop geplaatst.
Frankrijk had geen voetstuk bij het standbeeld geleverd. Om
daarvoor geld in te zamelen organiseerde New York in 1883 een tij-
delijke kunst- en literatuurtentoonstelling. Emma Lazarus, een
joodse jongedame uit een goed geassimileerde New Yorkse familie,
124
Duitse overheid was hen liever kwijt dan rijk en hielp bij het ver-
trek, meestal naar Amerika. De cijfers zijn duidelijk: tussen 1905 en
1914 kwamen ongeveer 700.000 joden naar Duitsland en toch
waren er in 1914 maar 70.000 over.
Waarom verlieten ze Rusland? Allereerst vanwege de redenen
die we ook bij andere immigrantengroepen hebben gezien: ont-
worteling door de industrialisatie en overbevolking. Daarnaast
speelden politieke repressie en geloofsvervolging, specifiek gericht
op joden, een rol. Gedurende de hele negentiende eeuw werden
joden gediscrimineerd en zelfs opgejaagd. Omdat ze buiten de ste-
den geen land mochten kopen of huren, werkten ze als kooplieden
en handwerkslieden. Dat leverde steeds meer problemen op, zeker
toen in 1863 de Russische slaven hun vrijheid kregen en met de
joden moesten concurreren.
De bevolkingsdruk was enorm. Het aantal joden in Rusland was
tussen 1825 en 1880 gegroeid van 1,6 miljoen naar 4 miljoen. De
Russische joden waren al verbannen naar de Pale of Settlement,
een regio die zich uitstrekte van de Baltische Zee tot de Zwarte Zee,
in wat nu Polen, Litouwen en Oekraïne is. Na de moord op Alexan-
der II in 1881 legden de Mei-wetten verdere beperkingen op. Revo-
lutionaire ontwikkelingen werden steevast toegeschreven aan jood-
se agitatoren. Joden moesten in de steden wonen, mochten geen
grond bezitten. Steeds vaker werden hele groepen joden simpelweg
verjaagd.
De eerste pogroms, tussen 1881 en 1884, brachten al migratie op
gang naar het westen, onder meer naar Duitsland. In 1903 kwam
het regime met nieuwe maatregelen. Na drie jaar van pogroms, tus-
sen 1903 en 1906, waren honderdduizenden mensen op de vlucht
gejaagd. President Roosevelt deed over deze vervolgingen zijn
beklag bij de tsaar, zonder veel effect. De joden kozen met hun voe-
ten en vertrokken. Uiteindelijk kwamen tussen 1890 en 1924
2,4 miljoen joden naar Amerika.
De joden in Oost-Europa stonden er wel bijzonder slecht voor,
maar ze waren niet de enigen die vertrokken. De economische en
politieke argumenten golden voor alle Slavische volken. Zo kwa-
men Oekraïeners, Polen, Bohemen, Slowaken, Slovenen en Kroaten
127
stereotypen. De ‘donkere Italianen’ leefden ‘alsof ze in een varkens-
stal wonen’, joden ‘met hun bekende lichaamsbouw’ vereerden
geld als hun afgod.
De eerste joodse immigranten waren in hun land van herkomst
niet de allerarmsten. Veel van hen waren handwerkslieden, meer
dan welke andere Oost- of Zuid-Europese groep dan ook. ‘Wie ver-
trekt naar Amerika?’ luidde een gezegde onder Russische joden.
‘De kleermakers, de schoenmakers en de paardendieven.’ Zeker
tweederde deel van de joodse nieuwkomers waren geschoolde vak-
lui. De grootste groep bestond uit kleermakers, daarna kwamen
timmerlieden en schoenmakers. Je mag aannemen dat de paarden-
dieven een ander beroep opgaven.
Naarmate de stroom toenam, groeide ook het aantal armen.
Aanvankelijk gingen velen eerst naar Duitsland, in de hoop van
daaruit hun weg naar de Verenigde Staten te vinden. Deze arme,
premoderne joden uit Rusland schokten de Duitse joden, die daar
trots deel uitmaakten van de professionele middenklasse. Ook de
126
In de appartementen van de immigranten werd niet alleen gewoond
en geslapen maar ook gewerkt. Deze joodse familie maakt kleding.
129
naar de Verenigde Staten. Tussen 1871 en 1890 verlieten veel Polen
Pruisen omdat ze na de Duitse eenwording onder kanselier Bis-
marck gedwongen werden Duits te worden. Het waren veelal onge-
schoolde arbeiders of landwerkers, en bijna allemaal mannen. Het
percentage dat terugkeerde was tamelijk hoog. De Russische joden
daarentegen vertrokken meestal met hun gezin en wilden niet
meer terug.
De miljoenen Oost-Europeanen, de familie van Leon Czolgosz
onder hen, vervulden in de Amerikaanse economie de laagste en
slechtst betaalde arbeidsplaatsen. De industriëlen speelden hen uit
tegen eerdere groepen die nu een hoger loon eisten, of gebruikten
hen als stakingsbrekers. Rond de eeuwwisseling werkten bij de Car-
negie-staalfabrieken in Pittsburgh ongeveer 14.000 arbeiders, van
wie er 11.000 uit Zuid- en Oost-Europa afkomstig waren. Dat leverde
de nodige problemen op. Deze immigranten namen maar lang-
zaam afstand van hun oude cultuur. Werkgevers klaagden steen en
been over arbeiders die zomaar vrij namen op religieuze feestda-
gen en voor feestelijke gelegenheden. De grieks-orthodoxe kerk
had liefst tachtig feestdagen per jaar en een Poolse bruiloft kon
zomaar drie dagen duren. Ze behielden hun oude gebruiken: er
werden religieuze eden afgelegd, boerenparades gehouden en er
vonden voedselrellen plaats, net als thuis. Soms staakten ze, zoals
Czolgosz en zijn vader deden, maar vaker werden ze gebruikt om
stakingen te breken.
Zoals de journalist Vernon Briggs vaststelde in zijn onderzoek
naar de Czolgosz-familie: ze zagen de industriële bazen als de prin-
sen in Pruisen. Van de vakbonden hadden deze nieuwkomers ook
niets te verwachten. Die hielden hen liever buiten de deur. Ze
bedreigden immers de zwaarbevochten posities van Ieren en Duit-
sers. Klassensolidariteit had zo zijn grenzen. Wie echt revolutie
wilde, dwarrelde de anarchistische kant op. Zoals Leon Czolgosz.
Dit is Rusland niet De ervaringen van de joden in Amerika
zijn mooi beschreven door Abraham Cahan in zijn The Rise of
David Levinsky. Als zijn held van de boot afkomt, vraagt hij een
New Yorker waar hij heen moet. ‘Loop gewoon rechtdoor,’ zegt de
128
Een van de mooiste en bekendste foto’s die Lewis Hine op Ellis Island
maakte. Dit Russisch-joodse meisje kwam in 1905 aan. Op de achter-
grond zien we de ramen van de Great Hall.
teit – verworven in eeuwen van onderdrukking. Behalve Cahan
heeft ook Bernard Malamud hier mooi over geschreven. Hun groep
keek neer op joden die zich bekeerden en moest weinig hebben van
de rijke Duitse of progressieve joden die hun identiteit vooral cultu-
reel interpreteerden en niet religieus.
Rond de eeuwwisseling was New York de immigrantenstad bij
uitstek. De Ierse en Duitse wijken waren overgenomen door de
nieuwe immigranten. De Lower East Side werd nu Jewtown
genoemd en ten zuiden van 14th Street lagen minstens drie Little
Italy’s. Volgens de volkstelling van 1920 was meer dan veertig pro-
cent van de inwoners van New York geboren in het buitenland. Als
je de eerste en tweede generatie optelt, woonden er 800.000 Italia-
nen en 1,6 miljoen joden (dertig procent van de bevolking). En dan
hebben we het nog niet over de immigranten uit de andere landen.
Zoals men in 1910 zei: je kunt Manhattan doorkruisen van de East
River naar de Hudson of van Battery North naar 34th street zonder
een woord Engels te horen.
Een geluk bij een ongeluk Inmiddels vond aan de westkust de
belangrijkste gebeurtenis plaats in de geschiedenis van de Ameri-
kaanse Chinezen. Hij duurde precies 48 seconden. Zo lang beefde
op 18 april 1906 de aarde, met het epicentrum vlakbij San Francis-
co. De Grote Aardbeving, 8,2 op de schaal van Richter, had desas-
treuze gevolgen. Een deel van de stad was gebouwd op landfills,
slappe grond die door de schok haast vloeibaar werd. Drie uur later
volgde een naschok die de nekslag gaf aan een aantal beschadigde
gebouwen. Het grootste probleem was echter de brand die onmid-
dellijk uitbrak en die vier dagen bleef woeden. Meer dan de helft
van de stad werd vernietigd, de helft van de 450.000 bewoners
raakte dakloos. Overlevenden staken de baai over naar Oakland of
bivakkeerden in Golden Gate Park en op de stranden. Met driedui-
zend officiële doden viel het aantal slachtoffers mee. De 75.000
Chinezen in San Francisco werden hard getroffen. Niet alleen was
hun wijk grotendeels verwoest, ze werden ook het slachtoffer van
plunderende soldaten.
Toch zou de aardbeving de Chinezen een onverwacht voordeel
131
man. ‘Blijf lopen tot je een hoop joodse mensen ziet.’ Het zegt iets
over de grote aantallen joden in New York. Cahans klassieke boek
werd uitgegeven in 1917, maar zijn verhaal van de overgang van
een ouderwetse, door de Talmoed gedomineerde en met pogroms
bedreigde samenleving naar de vleespotten van New York, speelt
in de jaren tachtig van de negentiende eeuw.
De gevleugelde woorden in het boek zijn: ‘Dit is Amerika. Het is
Rusland niet.’ Levinsky hoort dat voortdurend, van de vrouw van
zijn orthodoxe collega die volgens haar zijn tijd verdoet met het
studeren in de Talmoed, zoals hij in Rusland gewend was. En van
zijn zakenpartners. Zo heb je in Amerika nooit succes. Als je in
Amerika bent, moet je je als Amerikaan gedragen.
De joden in de Verenigde Staten maakten zelf onderscheid naar
etnische en klassenherkomst van andere joden. Zo gebruikten de
Duitse joden vaak het woord ‘Hebrew’ in de naam van hun organi-
saties om zich te onderscheiden van de arme en als achterlijk
beschouwde joden uit Oost-Europa en Rusland. Een sterke stro-
ming benadrukte joods nationalisme, de wens om een Palestijns
thuisland te stichten. Ze vermoedden dat antisemitisme onderdeel
was van de Amerikaanse samenleving, wat in die tijd heel reëel
leek. De orthodoxe joden wilden zich evenzeer afzonderen. Tot op
de dag van vandaag slagen zij erin ook in een kosmopolitische
stad als New York een zeker sociaal isolement vol te houden. De
beelden die we nu van hen zien, waren aan het einde van de
negentiende eeuw al gemeengoed: lange zwarte jassen, pijpen-
krullen, wilde baarden, bizar ogende rituelen en Jiddisch als
spreektaal. De oudere, rijke Duitse joden moesten niets hebben
van deze nieuwkomers.
Hun achterstand en de discriminatie verklaren waarom joodse
Amerikanen maar langzaam opklommen op de sociale ladder. Ook
hier was de immigrantengeneratie ambivalent over Amerika: ze
wilden hun kinderen wel laten slagen, maar niet ten koste van een
breuk met de eigen groep. Zoals altijd bleken de tweede en derde
generatie zich daar weinig van aan te trekken. Ze assimileerden
gewoon. Maar van alle immigrantengroepen waren de Russische
joden degenen die zich het meest zorgen maakten over hun identi-
130
opleveren. Het vuur dat door de stad raasde, vernietigde ook de
archieven van de burgerlijke stand. Dat bood een uitgelezen moge-
lijkheid voor tienduizenden Chinezen om met vervalste geboorte-
certificaten hun status legaal te maken, zichzelf een staatsburger-
schap toe te kennen dat ze na de wet van 1882 nooit hadden kun-
nen krijgen. De gevolgen waren enorm. Ze konden nu hun kinde-
ren laten overkomen, want officieel waren de kinderen van staats-
burgers Amerikanen, ongeacht hun geboorteplaats.
Tot niemands verrassing bleken de Chinezen uiterst vruchtbaar.
Elke trip naar het thuisland leverde wel een kind op. Of een reiziger
rapporteerde de geboorte in China van een kind dat helemaal niet
bestond – controleer het maar eens. Zo’n geboortebewijs was een
slot, een immigratiemogelijkheid die kon worden verhandeld. Een
toevloed van ‘paper sons’ gaf nieuw leven aan het herbouwde Chi-
natown (nadat een poging van onroerendgoedmagnaten om na de
aardbeving de hele wijk over te nemen was afgeslagen). Het viel de
autoriteiten op dat er sprake was van een interessant biologisch
fenomeen: voor elke dochter werden wel vierhonderd zonen gebo-
ren. In 1910 opende de immigratiedienst een nieuw kantoor op
Angel Island, in een poging deze groepen te schiften door middel
van langdurige interviews. Op hun beurt hadden de nieuwkomers
zich goed voorbereid op alle mogelijke vragen.
De Chinezen moesten hun toevlucht wel nemen tot deze trucs.
Sinds de wet van 1882 werden Chinezen immers niet meer toegela-
ten en het was altijd een probleem om genaturaliseerd te worden,
ook als je voor die tijd al was aangekomen. De wet van 1882 werd
aangevochten maar in 1889 gaf het Supreme Court er zijn zegen
aan. Volgens rechter J. Field was het tegenhouden van Chinezen
gerechtvaardigd omdat ze van een ander ras waren, omdat het
‘onmogelijk [schijnt] hen te assimileren’ en dat ze ‘vreemdelingen
[blijven] in het land, apart wonend en vasthoudend aan gewoonten
en gebruiken uit hun eigen land’. Als deze ‘Oriëntaalse invasie’ niet
werd ingedamd, vond de rechter, dan kon dat leiden tot een
‘bedreiging van onze beschaving’. Waarmee Field een mening uit-
sprak die de meeste Amerikanen deelden.
132 133
Een detentiecentrum voor Aziaten Angel Island, het
opvangcentrum in de baai van San Francisco, gold als het Ellis
Island van het westen, maar de verschillen waren groter dan de
overeenkomsten. Terwijl bij Ellis Island het zo snel mogelijk ‘ver-
werken’ van grote hoeveelheden mensen vooropstond, was Angel
Island vooral een detentiecentrum. De locatie, in de baai vlak bij
het gevangeniseiland Alcatraz, werd gekozen omdat ontsnapping
vrijwel onmogelijk en het isolement volledig was. Een van de recht-
vaardigingen was dat ‘vreemdelingen uit oriental countries vaak
gemene ziekten met zich dragen en quarantaine dus noodzakelijk
is’. In de praktijk werden mensen er gewoon lange tijd vastgehou-
den. Driekwart van de Chinezen werd geïnterneerd tot officieel was
vastgesteld ‘wie ze waren’. Sommigen moesten maanden op Angel
Angel Island was het opvangcentrum aan de Amerikaanse westkust.
Volgens nieuwkomers had het meer weg van een gevangenis dan van
een ontvangstcentrum. Veel mensen werden voor langere tijd vastge-
houden.
Island blijven. Zo’n twintig procent van de nieuwkomers werd
teruggestuurd.
Van Angel Island kennen we dan ook aanzienlijk meer verhalen
over slechte behandeling dan van Ellis Island. Volgens de Chinezen
die er werden vastgehouden leek Angel Island op een gevangenis,
zonder veel lucht of licht. Ze mochten geen contact opnemen met
de buitenwereld. Soms was er niet genoeg te eten, onder meer
omdat de leiding meende dat Chinezen maar twee keer per dag
aten. In 1919 ontstond er een rel van voldoende omvang om troe-
pen naar Angel Island te sturen. De gedetineerden schreven
gedichten op de muren, nu nog te zien in het National Historic
Center dat Angel Island is geworden. Deze poëzie vertelde over de
zorg, de frustratie en de woede van de immigranten. Veel later wer-
den ze overgeschreven door een student die in 1926 aankwam, Yu-
shan Han, en er lange tijd werd opgesloten.
Hoewel ze behoren tot de oudste groepen immigranten, maak-
ten de Chinezen een unieke ontwikkeling door. Veel meer dan de
andere immigranten werden ze op zichzelf teruggeworpen, een
kleine gemeenschap zonder aanwas van buiten, maar ook zonder
de mogelijkheid deel uit te maken van de Amerikaanse samenle-
ving. Er is een prachtige foto van San Francisco’s Chinatown in
1899. Een straat vol met mannen in zwarte pakken, met ronde
zwarte hoeden op. Het zou zo een Chinese stad kunnen zijn. Van-
wege de discriminatie op basis van ras liepen ze tegen heel bijzon-
dere problemen aan. Zo werd de wet die Chinezen verbood om met
niet-Aziaten te trouwen pas in 1948 opgeheven, hetzelfde jaar dat
de wet werd afgeschaft die Chinezen verbood om huizen te bezit-
ten buiten Chinatown.
Landarbeiders in Hawaii De eerste Japanse immigranten
waren landarbeiders. Ze kwamen eind negentiende eeuw naar Cali-
fornië, vaak met Hawaii als tussenstop. In 1900 woonden er aan de
westkust zo’n 25.000 Japanners. Liefst wilden Amerikanen hen op
dezelfde manier behandelen als de Chinezen, maar dat ging
zomaar niet. De status van Japan als wereldmacht was een stuk
hoger: het land had in 1905 de Russen verslagen. Theodore Roose-
134 135
Door de discriminatie die hun in Californië ten deel viel, was het Chi-
natown van San Francisco een heel geïsoleerde gemeenschap. Deze
foto werd in 1898 genomen, toen de komst van Chinezen naar Ameri-
ka al zestien jaar volledig was verboden.
ervaringen van mensen die er toch hun geluk probeerden te vin-
den, zijn beschreven door Jonathan Raban in Bad Land. In de jaren
tachtig van de twintigste eeuw deed de Amsterdamse hoogleraar
Rob Kroes onderzoek in een aantal van deze Nederlandse gemeen-
schappen. Honderd jaar na aankomst van de eerste kolonisten trof
hij er een gemeenschap aan die zich nog altijd probeerde af te zon-
deren van de boze buitenwereld.
Ze waren Amerikaans geworden maar tegelijk heel Hollands
gebleven. De meeste nieuwkomers in die jaren dienden een aan-
vraag in voor een homestead, het gratisgrondprogramma. Daarbij
hoorde een aanvraag voor naturalisatie. De papieren die het na vijf
jaar mogelijk maakten om staatsburger te worden, hielden onder
meer in dat de Nederlandse koningin moest worden afgezworen.
Zoals Kroes opmerkt deden onze immigranten dat zonder moeite:
‘Ons koninkrijk voor een homestead.’
Tot ver in de twintigste eeuw werd hier Nederlands gesproken.
Toch moest men al in 1909 besluiten dat alleen nog het eerste
schooljaar volledig in het Nederlands gegeven zou worden. Daarna
bleef het bij een halve dag per week voor Nederlandse taalles, en
natuurlijk bleven de godsdienstlessen in het Nederlands. Er ont-
stond een ratjetoe van Engels en Nederlands, vol Engelse woorden
voor zaken die in het Nederlands niet bestonden. Dat gebeurt vaak
met een immigrantentaal. Ik herinner me nog hoe bizar het Chi-
nees van mijn schoonouders klonk, doorspekt met Engelse woorden
waarvoor geen Chinees equivalent was, zoals dishwasher en garage
door opener. Ik ben ervan overtuigd dat het Marokkaanse dialect
van Amsterdamse families net zo veel rare woorden bevat.
Progressieve nieuwkomers Nederlanders bleven sterk
hangen aan oude gewoonten en geloof. Kroes vertelt over een
onderzoek dat ene Meinte Schuurman in 1941 deed. Deze socioloog
ondervroeg de mensen in de gemeenschap waarin hij was opge-
groeid. Het geloof in bovennatuurlijke krachten bleek onvermin-
derd aanwezig. Niet de economie veroorzaakte depressies maar
‘God’s vengeance upon a sinful mankind’. De oplossing was uiter-
aard een terugkeer naar het ware geloof.
137
velt, die zijn Nobelprijs in 1906 dankte aan zijn bemiddeling in de
Japans-Russische oorlog, wilde de goede verhoudingen niet riske-
ren met een totaal verbod op immigratie. Dat zou een belediging
zijn voor de Japanse regering. De uitweg was een regeling die
bekend is geworden als het Gentleman’s Agreement. Afgesproken
werd dat Japanse werkers buiten de deur gehouden konden worden
als ze ‘schade’ toebrachten aan de arbeidsomstandigheden in de
Verenigde Staten. Voor vrouwen gold dat niet en Japans-Ameri-
kaanse mannen zetten een levendige handel op in picture brides.
Zo bleef de Japans-Amerikaanse gemeenschap groeien.
Na de immigratiestop zochten werkgevers eerst hun heil bij Filip-
pino’s. Sinds 1898 vielen de Filippijnen onder Amerikaans gezag,
waardoor ze onder andere voorwaarden naar de Verenigde Staten
konden komen. De eerste grote golf arriveerde tussen 1909 en 1934
voor werk op de suikerrietplantages van Hawaii, dat toen nog geen
Amerikaanse staat was. In 1934 maakte het Congres een einde aan
de stroom Filippino’s, met de belofte van onafhankelijkheid voor
haar enige kolonie. Die kwam op 4 juli 1946. Dat die belofte in het
jaar 1934 werd gegeven was geen toeval. Door de depressie was het
tekort aan landarbeiders verdwenen. Californië zat vol met Oakies,
vluchtelingen uit Oklahoma en andere dust bowl-staten.
Een koninkrijk voor een homestead Tussen 1882 en
1924 vertrokken er nog behoorlijk wat Nederlanders naar Amerika.
De landbouwcrisis in Noord-Nederland gaf in de jaren tachtig van
de negentiende eeuw een nieuwe impuls aan de emigratie. Zo’n
75.000 mensen waagden de sprong. Tussen 1900 en 1914 arriveer-
de nog eens zo’n aantal. Geen geweldige aantallen vergeleken met
al die Italianen en Russen, maar ze waren goed voor een gestadige
aanwas van de Nederlandse gemeenschap. Ze gingen naar de
Nederlandse kolonies in Michigan en Iowa, maar stichtten ook
nieuwe nederzettingen verder westwaarts, in Montana bijvoor-
beeld.
Door de natuurlijke omstandigheden was die regio notoir moei-
lijk te bebouwen, zeker met de hulpmiddelen die de kleine boeren
in de negentiende eeuw ten dienste stonden. De hartverscheurende
136
De beweging voor amerikanisering Tot pakweg 1900 maak-
ten Amerikanen zich niet erg druk over het proces van assimilatie.
Natuurlijk waren er anti-immigratiegevoelens, maar Amerikanen
namen eigenlijk voetstoots aan dat nieuwkomers vanzelf net zo
zouden worden als zij. Vooral onderwijs werd gezien als een middel
tot integratie. Toen de aantallen toenamen en ze bovendien uit
nieuwe, minder bekende landen kwamen, begon men zich zorgen
te maken. Er kwam een beweging op die streefde naar ‘amerikani-
sering’: de gedachte dat er actief gewerkt moest worden aan het
integreren van al die nieuwkomers. De impuls daarvoor kwam uit
twee hoeken. Enerzijds waren er sociaal werkers als Jane Addams
en haar vrienden. Zij wilden de mensen in hun vertrouwde omge-
ving helpen en, zouden we tegenwoordig zeggen, met behoud van
de basiselementen van hun eigen cultuur.
Daarnaast waren er actieve groepen met een patriottische, ‘hup
Amerika’-houding. Zo organiseerden de Daughters of the American
Revolution lessen in Amerikaanse geschiedenis en politiek ‘om aan-
staande kiezers op hun burgerplicht voor te bereiden’. Ze waren
overigens wel zo praktisch die lessen in diverse talen aan te bieden.
Iets dergelijks deed de even keurige Society of Colonial Dames in
1904. Na de moord op president McKinley hadden ook de Sons of
the Revolution zich op deze taak gestort.
De doelstelling was in alle gevallen welgemeend: goede burgers
maken van buitenlanders. Dat betekende dat ze zo snel mogelijk
Amerikaan moesten worden. Maar na de moord op McKinley zat er
ook een politieke motivatie achter. Deze Amerikanen waren bang.
Bang voor radicalen, bang voor on-Amerikaanse heethoofden,
bang voor geweld, bang voor de revolutie. Het was dit soort angst
dat leidde tot meer militant nationalisme, met nativistische onder-
tonen en later, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, tot verregaan-
de intolerantie.
President Theodore Roosevelt was niet tegen immigratie. Maar
biografen weten niet zo zeker of Roosevelts enthousiasme zich ook
uitstrekte tot de nieuwe immigranten uit Oost-en Zuid-Europa. In
elk geval vond hij dat de nieuwkomers moesten amerikaniseren.
Wat betekende dat? Wel, zei Theodore, ‘we moeten ze helemaal
139
Na de Tweede Wereldoorlog vond een interessant proces plaats
met nieuwe nieuwkomers. De immigranten die toen uit Nederland
kwamen, een beperkt aantal, bleken veel ondernemender en opener
dan de Nederlandse Amerikanen. Die waren in de loop van de tijd in
alle opzichten enorm conservatief geworden. Bovendien lieten de
nieuwkomers zich niet veel gelegen liggen aan de starre hiërarchie
in de Nederlandse gemeenschap. Kroes stelt vast dat het aanleiding
gaf tot verstoorde verhoudingen, roddel, achterklap en afgunst.
Zoals een Nederlandse Amerikaan het tegen Kroes zei: ‘Het Ame-
rikaanse meltingpot-syndroom eist zijn tol, mensen zijn minder
geïnteresseerd in hun cultuur.’ Hij voegde eraan toe dat de antithe-
se, een Kuyperiaans begrip uit de negentiende eeuw, daardoor aan
scherpte verloor. Het was simpelweg niet vol te houden om je vol-
strekt af te sluiten van de Amerikaanse samenleving.
Ten slotte hebben we nog de Scandinaviërs, die belangrijk waren
zowel vanwege hun aantallen als hun politieke invloed. Ze kwamen
om dezelfde redenen als alle andere immigranten. Hun landen ken-
den een overlevingseconomie, uitzonderlijk kwetsbaar door de
schrale grond en het korte groeiseizoen. In 1864 en 1865 werden ze
getroffen door ‘De Grote Hongersnood’. Meer dan 2 miljoen honge-
rende armoedzaaiers uit Noorwegen, Zweden en Denemarken sta-
ken over naar Amerika.
Scandinaviërs kwamen vooral terecht in het middenwesten, in
staten als Minnesota, Wisconsin en Iowa, met vergelijkbare klimato-
logische omstandigheden als in de landen waar ze vandaan kwa-
men. Ze richtten een samenleving in die veel weg had van hun land
van herkomst, terwijl ze toch gewoon Amerikaan werden. In deze
staten bestaat nog steeds een vorm van sociaal-democratie die in de
rest van Amerika onbekend is of voor ongewenst wordt gehouden.
Dit ‘prairiesocialisme’ leverde een samenleving op die toch behoor-
lijk anders was dan de rest van Amerika. Deze progressieve traditie
werd voortgezet door politici als Hubert Humphrey, Eugene McCart-
hy en Walter Mondale. In Minnesota hebben ze sinds jaar en dag
een andere naam voor de Democratische Partij: de Democratic Far-
mer-Labor Party – een laatste herinnering aan de populisten van
1896.
138
Duitse Amerikanen op af, maar ook Roosevelt zelf. Hij klauterde
zelfs het podium op, zwaaide de massa toe en wuifde naar de voor-
bijtrekkende wagens. Toen een boze demonstrant riep: ‘Wo ist der
Roosevelt?’ antwoordde hij: ‘Hier bin ich!’ De menigte amuseerde
zich kostelijk. Roosevelt zocht vaak contact met de onderkant van
de New Yorkse samenleving. Hij voelde het sociale onrecht, ook al
leefde hij zelf in luxueuze omstandigheden. Dat was ‘hoe ik een
progessief werd’, zei hij er later over. Jacob Riis vond bij de toenma-
lige politiecommissaris een gewillig oor.
Overigens zag Roosevelt er geen been in om het over ras te heb-
ben. Ras is, zoals correcte wetenschappers dat tegenwoordig zou-
den zeggen, een ‘sociale en culturele constructie’. Dat bleek. Het
woord ‘ras’ werd aan het begin van de twintigste eeuw nogal losjes
gebruikt. Zo mocht Roosevelt graag oreren over het ‘Amerikaanse
ras’. Een eeuw geleden dacht men serieus dat joden en Italianen tot
een ander ras behoorden dan de mensen uit Noord- en Midden-
Europa. Maar de Amerikaanse wetgever kon er niet helemaal uit
komen: deze mensen mochten wel Amerikaan worden, maar Chine-
zen nog altijd niet. Al waren die joden en Italianen inferieur, ze
waren in elk geval beter dan zwarten en Aziaten.
‘Blank’ werd hier verward met Anglo-Saxon en het waren die
blanke Amerikanen, waartoe inmiddels ook de Ieren en de Duitsers
behoorden, die moeite hadden nieuwkomers te accepteren. Theo-
rieën over rassen en hun onderlinge rangschikking waren in die
jaren bon ton in de New Yorkse samenleving. Madison Grant, de
grondlegger van de New York Zoological Society, wijdde er een
invloedrijk boek aan, The Passing of the Great Race. Volgens hem
waren mensen uit Zuid- en Oost-Europa van inferior breeding en
zouden ze de noordelijke volksstam vervuilen. Ze dreven Amerika
naar de racial abyss, de rassenafgrond. Toekomstig president Cal-
vin Coolidge schreef in 1921 in een populair tijdschrift: ‘Amerika
moet Amerikaans gehouden worden. Biologische wetten tonen (… )
dat Nordics verarmen als ze mengen met andere rassen.’
In een studie van schoolboeken ontdekte Micheline Fedyck in
1979 dat de oudere immigranten nog wel redelijk werden beschre-
ven, maar dat latere immigranten vaak te boek stonden als inferi-
141
amerikaniseren, in spraak, in politieke ideeën en principes, en in
hun manier van kijken naar de verhouding tussen kerk en staat’.
Roosevelt draaide er niet omheen. Hij vond dat een immigrant zijn
Oude Wereld-ideeën over geloof, ras en nationalisme maar snel
achter zich moest laten. Deze sentimenten moest hij omzetten in
liefde voor ons ‘gezamenlijke land’ en trots op de dingen ‘waar we
allemaal trots op kunnen zijn’. Dat betekende volgens Roosevelt res-
pect voor de vlag, het vieren van de geboortedag van Washington
en niet de verjaardag van de keizer, en de Fourth of July in plaats
van St. Patrick’s Day. ‘Bovenal moet de immigrant leren te praten
en te denken en te zijn als Amerikaan,’ stelde de president.
Teddy was populair bij immigranten. Hij zorgde er altijd voor het
Amerikaanse burgerschap op een inclusieve manier te formuleren.
Toen hij als politiecommissaris in New York de Zondagswetten
handhaafde – hoewel hij geen antialcoholactivist was, zag hij kroe-
gen als bronnen van politieke corruptie –, organiseerden zijn
tegenstanders een anti-Roosevelt-bijeenkomst. Er kwamen veel
140
In het kader van de amerikaniseringscampagne die vanaf 1905 op
gang kwam, werden inburgeringscursussen voor nieuwkomers gege-
ven. Dit klasje kwam in 1911 in de Bronx bijeen.
New Dealer avant la lettre Onder Theodore Roosevelt werden
de eerste stappen gezet naar nieuwe immigratiewetgeving. Hij
scherpte de eisen aan voor naturalisatie. Je moest minstens vijf ach-
tereenvolgende jaren in Amerika hebben gewoond om daartoe een
verzoek in te kunnen dienen. Verder moest je bewijzen goed Engels
te spreken, geen anarchist te zijn en voor de goede orde moest je je
ook beperken tot één vrouw. Ook steunde de president wetgeving
die nieuwe immigranten dwong naar bepaalde delen van het land
te gaan, vooral het zuiden en het westen. ‘Spreiding’ zouden wij het
noemen. Het idee erachter zal bekend voorkomen: de regering
wilde nieuwe aanwas van etnische gemeenschappen in het oosten
en middenwesten voorkomen. Dat mag allemaal nogal interventio-
nistisch klinken, het was precies de reden waarom Roosevelt
behoorlijk goed lag bij de sociaal-progessieve Amerikanen die veel
met immigranten werkten.
Een van hen was Frances Kellor, de vrouw achter de ideeën over
amerikanisering. Haar carrière laat beide facetten daarvan zien, ze
was deels hervormer en deels nationalist. Kellor studeerde rechten
aan Cornell University en sociologie en sociaal werk in Chicago.
Rond de eeuwwisseling stortte ze zich in het sociaal werk in de
sloppenwijken van New York. In 1904 schreef ze Out of Work, een
onthullend onderzoek naar de manier waarop arbeidsbureaus
vrouwen en immigranten uitbuitten.
Kellors bemoeienis met amerikanisering als programma begon
in 1908 toen gouverneur Charles Evan Hughes van New York (die
in 1916 presidentskandidaat zou zijn) haar onderzoek liet doen
naar de werkomstandigheden van immigranten en dagarbeiders.
Ze kwam met de eerste goed gedocumenteerde studie van immi-
granten, waarna Hughes haar benoemde tot directeur van het
Bureau of Industries and Immigration, dat zou gaan toezien op de
ontvangst van nieuwkomers. Het luisterde naar klachten, voor-
kwam fraude, gaf advies, en verrichtte permanent onderzoek. Zo
kwam het tot wetgeving op het terrein van behuizing, banken, en
scheepsagenten.
Rond die tijd lanceerde een groep zakenlui uit New England in
Boston de North American Civic League for Immigrants. De stich-
143
eur. Zo stelde een boek uit 1921 dat de meeste immigranten sinds
de Burgeroorlog afkomstig waren uit ‘de lagere klassen (…) en een
hoop problemen’ opleverden. Volgens de auteur kwamen ze uit een
samenleving die hen graag kwijt wilde, waren ze ongeletterd en
onopgeleid, zonder respect voor de wet en de overheid. Erger nog,
er zaten revolutionairen bij die de overheid van de Verenigde Sta-
ten graag vernietigd wilden zien! ‘Zou het mogelijk zijn,’ vroeg een
ander handboek zich af, ‘om de miljoenen olijfkleurige Italianen,
de donkere, zwartharige Slaven en de bruinogige Hebreeuwen in
de massa van het Amerikaanse volk te absorberen?’
142
President Theodore Roosevelt (1901-1909) was bijzonder populair
onder immigranten. Hij droeg hun een warm hart toe, ondanks zijn
geprivilegieerde afkomst. Roosevelt was de eerste president die de
excessen van de groeieconomie rond de eeuwwisseling aan banden
legde.
dag, 4 juli, worden omgedoopt in ‘Americanization Day’. Kellor
slaagde erin medewerking te krijgen van burgemeesters, scholen,
kerken en burgers, en op 4 juli dat jaar vond in 107 steden een
Americanization Day plaats onder de slogan ‘Many Peoples, But
One Nation’. In de loop van 1915 werden zaken als loyaliteit, breken
met de oude wereld en onderwijs in de Amerikaanse cultuur gelei-
delijk aan belangrijker dan de sociale onderwerpen. Loyaliteit werd
145
ters hadden hun eigen belangen: ze wilden zeker geen immigra-
tiestop, daarvoor hadden ze de arbeiders te hard nodig. Maar die
lastige en domme buitenlanders moesten wel een handje gehol-
pen worden. De League combineerde hulp met propaganda. Ze
zorgde ervoor dat nieuwkomers advies kregen over banen, behui-
zing en transport, en sponsorde patriottische lezingen op de
avondscholen. Met steun van een groep rijke New Yorkers zette
Kellor eind 1909 een New Yorkse afdeling op.
Kellor had hogere ambities. Ze probeerde onderwijs voor immi-
granten te bevorderen en eiste van wetgevers beschermende wet-
geving. Dat was wat al te sociaal voor de afdeling Boston, die een
reactionaire richting insloeg. In 1914 scheidde de New Yorkse
afdeling van Frances Kellor zich af en richtte een nieuwe club op,
het Committee for Immigrants in America, met Kellor als leider.
Andere staten aan de oostkust volgden haar voorbeeld, net als
Californië. Daar leidde onderzoek naar de Wheatland Hop Fields
Riot van 1913 tot strengere regels voor de kampen waarin landar-
beiders werden ondergebracht, invoering van een programma van
onderwijs aan huis en betere woningen. Overal in de grote steden
waren inmiddels avondscholen opgericht waar men Engels kon
leren. Frances Kellor wilde verder. Het was allemaal te ongecoördi-
neerd. Ze wilde actie van de federale overheid. Zonder nationaal
doel zou amerikanisering niets opleveren, vreesde Kellor.
Ceremonies voor naturalisatie Het begin van de Eerste
Wereldoorlog bood zo’n nationaal doel. Er sloop een patriottische
geest in de amerikaniseringsbeweging. Het begon ermee dat de
naturalisatiebijeenkomsten wat meer cachet kregen. In een soort
publicrelationscampagne organiseerde men op 10 mei 1915 een
publieke ontvangst voor de net genaturaliseerde burgers. President
Wilson kwam er speciaal voor naar Philadelphia. Hij hield een
belangrijke toespraak over neutraliteit, maar onderstreepte ook de
bijdragen van al die immigranten aan de Amerikaanse samenleving.
Het inspireerde Frances Kellor tot de oprichting van het National
Americanization Day Committee, dat dit soort ontvangsten in het
hele land wilde organiseren. Daartoe moest Onafhankelijkheids-
144
Frances Kellor begon met de beste bedoelingen aan een programma
om immigranten te helpen hun weg te vinden in de Amerikaanse
samenleving. Ze maakte van de naturalisatieceremonie een symboli-
sche bijeenkomst. Toen de Eerste Wereldoorlog losbarstte kreeg haar
beweging steeds meer nationalistische kantjes.
Logisch dat de Duitse Amerikanen zich gedeisd hielden. De
bekende journalist H.L. Mencken uit Baltimore, die onbeschaamd
pro-Duitsland was en anti-Engeland, stopte tijdelijk met publiceren.
Op straat viel opeens weinig Duits meer te horen. Het had langeter-
mijnconsequenties: Duits verdween als tweede taal. De gevolgen
waren ook indirect: het gaf de antialcoholliga extra argumenten
voor de drooglegging. Opmerkelijk genoeg bleek bij de volkstelling
van 1920 het aantal Duitse Amerikanen gedaald met 25 procent.
Die daling valt niet te verklaren uit immigratie en mortaliteit. Het
werd gewoon een stuk minder aantrekkelijk om je Duits-Amerikaan
te noemen. Door de Eerste Wereldoorlog bleven ook veel Italianen
en Slavische immigranten, die anders misschien teruggegaan
waren, in Amerika.
Waren de anti-immigratieoprispingen tot dan toe nogal lauw
geweest, nu waren een paar eenvoudige cijfers al voldoende voor
paniek. Een schatting van het Censusbureau in 1917 – de volgende
echte telling was gepland voor 1920 – stelde dat er in Amerika
maar liefst 4,7 miljoen mensen woonden die waren geboren in de
landen van de Centrale Mogendheden. De helft van hen was Duits,
de andere helft afkomstig uit landen als Turkije tot Bulgarije. Een
flink deel van deze mensen had nog niet de Amerikaanse nationali-
teit toen Amerika in 1917 de oorlog verklaarde. De vijand bevond
zich in Amerika. De paniek groeide toen men zich realiseerde
hoeveel van deze mensen in strategische industrieën werkten.
Een positief gevolg was dat andere etnische groepen ineens
een stuk vriendelijker werden bejegend. Hoewel de logica van
‘honderd procent amerikanisme’ zich ook tegen hen zou kunnen
keren, hield de oorlog de gemoederen in toom, zij het niet zon-
der moeite. Neem het geval in Cleveland, waar een ‘buitenlands
ogende’ man, die geen Engels sprak, een Liberty Loan-poster van
de tramwagen rukte. De inzittenden van de tram reageerden
geschoffeerd en als de politie de man niet in bescherming had
genomen zou hij aan een lantarenpaal zijn geëindigd. Wat
bleek? De ongeletterde Pool was in woede ontstoken vanwege het
gezicht van de keizer op de poster, die bedoeld was om Amerika-
nen obligaties te laten kopen ter ondersteuning van de oorlog.
147
nu gecontrasteerd met ‘dual citizenship’, Amerikanen met twee loy-
aliteiten. De nieuwe slogan werd ‘America First’. Ondertussen klonk
Kellor steeds schriller, vooral in haar boek uit 1916, Straight
America. Daarin pleitte ze voor militaire voorbereidingen, industri-
ele mobilisering, algemene dienstplicht en amerikanisering ten
behoeve van een sterker en vitaler nationalisme. Dat zagen zakenlui
ook zitten, maar toch vooral om de productiviteit en de moraal te
verhogen. Niet alleen Kellor klonk schriller, heel Amerika bereidde
zich op oorlog voor. Drie dagen na de torpedering van de Lusitania
in april 1915 had president Wilson al gesteld dat je nooit een com-
plete Amerikaan kon worden als je in groepen bleef denken.
In de publieke opinie stonden de Duitsers geboekstaafd als de
meest geassimileerde en meest keurige van alle immigranten. Nog
in 1903 verklaarde een socioloog in Boston dat Duitsers het beste
etnische type in de stad waren. Vijf jaar later stelde een onderzoeks-
groep vast dat als je de eigenschappen van etnische groepen verge-
leek, de Duitsers ‘ver uitstaken’ boven de rest en soms ‘zelfs beter’
waren dan autochtone Amerikanen. Hun sociale status was aanmer-
kelijk hoger dan die van andere immigranten.
Al die pluimstrijkerij maakte de Duits-Amerikaanse leiders wat
arrogant. Bescheidenheid kwam hun niet aanwaaien, dat was iets
voor immigrantengroepen die meer op de huid werden gezeten.
Voor de Duitsers sprak het dan ook voor zich dat ze invloed probeer-
den uit te oefenen op het Amerikaanse buitenlandse beleid. Waar-
om ook niet? Ze wilden bovenal neutraliteit en daarom geen Ameri-
kaanse wapenleveranties aan Europa. Maar omdat neutraliteit voor-
al Duitsland ten goede zou komen, leverde dat onmiddellijk een pro-
bleem op.
Toen in 1915 de duikbotenoorlog losbarstte, ontstond een anti-
Duitse hysterie. Sabotage door agenten van de Duitse ambassade in
Washington en pogingen om bommen het land in te smokkelen
maakten het alleen maar erger. Binnen een paar maanden dacht de
gemiddelde burger dat de Duitsers stiekem juichten als Amerikaan-
se burgers werden getorpedeerd. Alles wat de Duitsers tot zo’n voor-
beeldige en goed georganiseerde immigrantengroep had gemaakt,
werkte nu tegen hen. Alles was verdacht en niets was te dol.
146
149
Zowel Woodrow Wilson als ex-president Roosevelt voerde nu
campagne voor ‘unhyphenated Americanism’, de ‘streepjesloze’
Amerikaan. Het was even niet verstandig om een etnische Ameri-
kaan te zijn. Iedere vorm van onvolmaakte loyaliteit gold ineens
als ‘moreel verraad’. De patriottische urgentie die het land had
bevangen, klinkt door in een ongetwijfeld apocrief verhaal dat
de ronde deed in Washington. Een groep dames van de amerika-
niseringsbeweging klopte aan de deur bij een tenement-bewoner
van Boheemse afkomst. Kunt u niet wachten en volgende week
terugkomen, vroeg de vrouw. ‘Wat?’ protesteerden de dames. ‘U
bedoelt dat u uw entree in het Amerikaanse leven wilt uitstel-
len?’ ‘Nee, nee,’ riep de Boheemse vrouw. ‘We zijn best bereid om
te worden geamerikaniseerd. We sturen nooit iemand weg die
dat niet wil. Maar er is niemand thuis behalve ik. De jongens zijn
vrijwilliger in het leger, mijn man werkt in de munitiefabriek en
de rest is op pad om Liberty Bonds te verkopen. Ik wil jullie niet
boos maken, maar kunnen jullie niet volgende week terugko-
men?’
Eng nationalisme De beweging was uit de hand gelopen.
Ook Frances Kellor en haar commissie waren op hol geslagen. In
1917 omarmden ze de ‘honderdprocentfilosofie’ en steeds meer
werden ze een club ter eliminatie van anti-Amerikaanse ideeën,
een gevaarlijke overstap. Bij Kellor was het vertrouwen in van-
zelfsprekende integratie verdwenen. Gelukkig bleven de meeste
extreme ideeën van particulieren niet meer dan oprispingen. En
vooralsnog hield ook de overheid zich in – die zou pas na de oor-
log overreageren met de beruchte Red Scare, een heksenjacht op
linkse Amerikanen.
Wat er nog over was aan kosmopolitisch denken in de amerika-
niseringsbeweging, sloeg nu om in eng nationalisme. Amerikanise-
ring werd een wapen voor het in toom houden van de socialistische
massa’s. Via haar zakencontacten hield Frances Kellor zich vooral
bezig met propagandacampagnes om de ‘nationalistische, radicale
groepen te ondermijnen door hun leden voor Amerika te bekeren’.
De Russische Revolutie in 1917 en de politieke onrust in Duitsland
148
na de oorlog versterkten de angst voor slechte invloeden uit Euro-
pa. In Amerika werd meer en meer dwingende wetgeving afgekon-
digd. Engels moest de primaire taal worden, onderwijzers moesten
staatsburgers zijn, op openbare bijeenkomsten moest Engels wor-
den gesproken, behalve op religieuze en clubbijeenkomsten.
In zo’n opgefokte sfeer verraste het niet dat her en der relletjes
losbarstten tegen buitenlanders. Californië kreeg een aanval van
De sociale onrust in de Verenigde Staten, gecombineerd met de Rus-
sische Revolutie en de problemen in Duitsland in 1919, leidde tot een
paniekaanval van de Amerikaanse overheid. Immigranten werden
steeds vaker geassocieerd met politieke onrust, in deze prent ver-
woord met de termen Bolsjevisme, Roden en Anarchie. De bebaarde
agitator werd vaak gebruikt om het dreigende gevaar te verbeelden.
gingen die het vroeger gemakkelijk maakten om met immigratie
om te gaan. Deze lieden konden niet voor zichzelf zorgen en niet
zichzelf besturen – dat hadden ze nog nooit gedaan. Ze leken in
niets op de ‘nazaten van de stammen die bijeenkwamen onder
eikenbomen van Oud Duitsland om wetten te maken en leiders te
kiezen.’ Deze Atlantic-schrijver was duidelijk nog van het oude
stempel, van voor Frederick Jackson Turner.
Een nieuwe immigratiewet In 1924 was het dan zover. Na een
aantal mislukte pogingen wisten de tegenstanders van immigratie
er eindelijk een wet door te drukken die het aantal nieuwkomers
serieus aan banden legde. De politici deden er niet moeilijk over: ze
wilden voorkomen dat de echte Amerikaanse trekken nog verder
verwaterden door de komst van nieuwe, moeilijk of niet integreer-
bare mensen uit obscure landen. Deze logica leidde tot het idee van
quota; een van tevoren vastgesteld aantal mensen per land dat jaar-
lijks Amerika zou mogen betreden. De hoogte van de quota was
gebaseerd op de bevolkingssamenstelling – die zou dus ongeveer
gelijk blijven.
De opstellers van de wet speelden vals, want ze gebruikten de
bevolkingssamenstelling van de telling van 1890. Die zag er nogal
anders uit. Maar de wet van 1924 had hoe dan ook vergaande
gevolgen en betekende in feite een totale immigratiestop. Verderop
in dit boek zullen we daar de gevolgen van zien. Veel Amerikanen
dachten dat ze hiermee het hoofdstuk van massa-immigratie had-
den afgesloten. Ze hadden echter geen rekening gehouden met de
push- en pull-factoren, die van Amerika onverminderd een aantrek-
kelijke bestemming maakten. Aan het einde van de twintigste eeuw
was het zelfs weer een topbestemming.
Wat mij het meest opvalt als we deze tweede lange periode van
immigratie overzien, is dat de immigranten uit de eerste helft van
de negentiende eeuw de tegenstanders zijn geworden van latere
nieuwkomers. Je ziet ook het proces waarbij tweede en derde gene-
raties assimileren en de eerste generatie zich daartegen verzet.
Hun verhalen zijn niet zo mooi uitgewerkt als die van immigranten
in de twintigste eeuw, toen sociologen zich suf onderzochten, maar
151
anti-Japanse hysterie: via een volksinitiatief werd een wet aangeno-
men die Japanners verbood grond te bezitten. Tijdens de verkiezin-
gen van 1920 bereikte de onrust zijn hoogtepunt. Voor het eerst
had dit ook effect op de rest van het land. In Georgia en Alabama
dook de Ku Klux Klan weer op met zijn antikatholicisme en in het
middenwesten lanceerde Henry Ford een anti-joodse campagne.
Achteraf gezien was het niet zo verwonderlijk dat in de naweeën
van de Red Scare een nieuwe golf nativisme opkwam. Ideologische
strijd werd omgezet in puur racisme. Waarom mensen binnenlaten
die inferieur zijn? Ging amerikanisering in haar vele vormen toch
nog altijd uit van hulpbehoevende nieuwkomers, nu waren die sim-
pelweg niet meer welkom. Waarom, zo vroeg het populaire tijd-
schrift The Saturday Evening Post, zouden we proberen Amerika-
nen te maken uit mensen die altijd Americanski zullen blijven?
De argumenten tegen immigratie werden krachtiger aangezet.
Waar was immigratie eigenlijk voor nodig? Om voldoende aanwas
te krijgen? Nee, betoogden de tegenstanders, tussen 1790 en 1830
groeide de Amerikaanse bevolking met 270 procent, zonder erg
veel immigratie. Om het werk te doen dat Amerikanen weigerden?
Nee, helemaal niet, riepen ze. Amerikanen waren gestopt met dat
soort werk, juist omdat er immigranten waren. Ook de gesloten
frontier van Turner dook al snel op. Amerika was vol.
Een ander argument dat opgeld deed, was ‘de afgenomen kwali-
teit van de immigranten’. Vijftig jaar geleden moest je ten minste
nog wat initiatief en ondernemingszucht tonen, verzuchtte een
schrijver in The Atlantic in 1896. ‘Nu is het zo gemakkelijk dat we
iedere gek op ons dak krijgen die de weg naar de boot kan vinden.
‘Zo breed en gladjes is de weg,’ schreef The Atlantic, ‘dat er geen
reden is waarom niet iedere smerige en stilstaande bevolkingspoel
in Europa, al eeuwen zonder enig intellectueel of industrieel leven,
niet op ons grondgebied omgekieperd kan worden.’
Immigranten uit Italië, Hongarije, Oostenrijk en Rusland maak-
ten nu het merendeel uit van de nieuwkomers. Een dergelijke grote
groep boeren, ‘van lager niveau dan we ons ooit konden voorstel-
len’, kon niet worden opgenomen door Amerika. Ze hadden, zo
meenden tegenstanders, niet de overgeleverde instincten en nei-
150
Deel 3
De immigratiestop en de oorlogDe immigratiewet van 1924 maakte een einde aan de discussie over
immigratie. Amerikanen hadden nu een duidelijk standpunt ingeno-
men: nieuwe mensen waren niet meer welkom. Daarmee werd een
periode afgesloten. Toen Carl Wittke in 1939 zijn geschiedenis van de
immigratie publiceerde, stelde hij zelfverzekerd dat ‘het verhaal van
Amerikaanse immigratie hiermee wel [is] verteld’.
In de praktijk leverde de immigratiestop een interessant experi-
ment op. Zou het volledig tegenhouden van immigranten invloed heb-
ben op de assimilatie van eerdere immigranten? Dat bleek inderdaad
het geval. De meeste onderzoekers zijn tot de conclusie gekomen dat
integratie van etnische gemeenschappen sneller en vergaander plaats-
vindt als er niet voortdurend nieuwe immigranten bij komen. Dat was
ook de mening van Pim Fortuyn in 2001. Het is dweilen met de kraan
open, betoogde Fortuyn toen, als je probeert integratie te bevorderen
terwijl er voortdurend nieuwe mensen bij komen. De ervaring van
Amerika na 1924 lijkt die visie te ondersteunen – lijkt, want je weet
natuurlijk nooit wat er zonder wet gebeurd zou zijn.
Een ander gevolg van de rust aan het immigratiefront was dat Ame-
rika een meer ontspannen houding aannam tegenover immigranten
in het algemeen. Nativisten en anti-immigratieactivisten hadden even
niets te doen, tweede en derde generaties konden relatief rustig hun
plek zoeken. Zoals we zullen zien garandeerde dit niet dat etnische dis-
criminatie en vooroordelen achterwege bleven. Het meest vervelende
gevolg van de restricties was nog wel dat de deur stevig op slot zat toen
in de jaren dertig joodse vluchtelingen naar Amerika probeerden te
ontkomen.
Sacco en Vanzetti Natuurlijk waren de ingebakken sentimen-
ten niet zomaar uit de samenleving verdwenen. Dat bleek toen de
153
in wezen ging het om hetzelfde proces.
We hebben gezien dat de afkomst van de immigranten verander-
de en dat dit van invloed was op de reacties van de Amerikanen.
Elke nieuwe groep was ‘onintegreerbaar’, gevaarlijk, dom, anders,
crimineel. Laten we maar zeggen dat er geen enkele immigranten-
groep was die deze kwalificaties niet ten deel vielen. Ook de reac-
ties zullen bekend voorkomen. Steeds meer eisen aan nieuwkomers,
daarna pogingen om ze snel te laten inburgeren – als ik in dit ver-
band die term mag gebruiken. ‘Amerikanisering’ was niets anders
dan onze inburgering, al denk ik dat de Amerikanen hun nieuwe
burgers een wat interessanter pakket te bieden hadden.
152
In 1921 had de angst ook wortel geschoten in het rechtssysteem.
Rechter Webster Thayer omschreef Sacco en Vanzetti als ‘anarchist
bastards’. De burgerrechten van de verdachten werden met voeten
getreden en toen ontlastend bewijsmateriaal opdook kregen ze
geen nieuw proces. Ondertussen had de linkse gemeenschap, intel-
lectuelen voorop, Sacco en Vanzetti in het hart gesloten en regende
het protesten. Toen ze op 19 april 1927 werden geëxecuteerd, leid-
de dat tot rellen in Engeland, Frankrijk en Duitsland. Net als de
Haymarket Affaire werd ‘Sacco en Vanzetti’ synoniem met de hypo-
crisie van de Amerikaanse rechtsstaat. Later onderzoek heeft nooit
volledig uitsluitsel gegeven over de roofmoord, maar algemeen is
aanvaard dat Sacco inderdaad op de geldloper heeft geschoten en
Vanzetti niet. Eigenlijk deed dat er niet meer toe, de vooroordelen
tijdens het proces waren inderdaad klip en klaar. Daar werd wel
heel erg gemakkelijk gestrooid met stereotypen als ‘de Italianen’,
‘de buitenlanders’ of ‘de anarchisten’. Tegelijkertijd leidde het tot
ongemakkelijk gedraai in de Italiaans-Amerikaanse gemeenschap.
Sacco en Vanzetti wáren uiteindelijk schuldig aan roof en waar-
schijnlijk aan moord. De reflex van beschuldiging is bijna net zo
sterk als de reflex van verdediging. Beide zijden zaten in een
kramp: de reactie van een overgevoelige samenleving.
Ieren in de politiek Kramp heerste er ook bij de presidentsver-
kiezingen van 1928. Voorspelbare vooroordelen over katholieken
en Ieren speelden mee bij de nederlaag van Al Smith, de kandidaat
van de Democraten. Hij identificeerde zich met de Ierse katholie-
ken, maar zijn grootouders waren Iers, Italiaans, Duits en Engels –
op zichzelf al een aardig voorbeeld van assimilatie. Smith groeide
op in een appartement vlak bij de Brooklyn Bridge die toen werd
gebouwd. Als jongen zag Smith van nabij hoeveel doden er vielen
bij het aanleggen van de brug – Ierse, Italiaanse en Poolse arbei-
ders. Zijn vader stierf toen hij veertien was, waarna Smith aan het
werk moest op de Fulton Fish Market. Smith claimde dat hij alles
wat je over mensen moet weten op de vismarkt had geleerd.
In 1928 was Al Smith succesvol gouverneur van New York. Het
was logisch dat hij de Democratische presidentskandidaat werd,
155
emoties overkookten bij het beruchte proces tegen Sacco en Vanzet-
ti en vooral bij hun terechtstelling. Nicola Sacco en Bartelomeo
Vanzetti werden in 1921 ter dood veroordeeld voor de roofmoord
op een geldloper. Zij claimden echter het slachtoffer te zijn van
sociaal en politiek vooroordeel: als Italianen en anarchisten zouden
ze in Amerika geen gerechtigheid kunnen verwachten.
Het proces vond plaats in de nadagen van de Red Scare, de angst
voor radicalen die Amerika tussen 1919 en 1922 in zijn greep had.
Periodiek rolde dit soort angstgolven over het land, vooral wanneer
vermeende ‘buitenlandse’ activisten negatief in het nieuws kwa-
men – of ze nu katholiek, anarchistisch, socialistisch of wat dan ook
waren. Bij de moord op McKinley, in 1901, was Amerika al in een tij-
delijke kramp geschoten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog reageerde
de regering-Wilson spastisch op pacifisten en tegenstanders van de
oorlog – zo werd de keurige socialist Eugene Debs, die verscheidene
malen presidentskandidaat was geweest, gevangengezet (vanuit de
gevangenis haalde Debs in 1920 3,4 procent van de stemmen). Na
de Russische Revolutie in 1917 begon een absurde jacht op de rooi-
en. Opportunistische politici gebruikten en gebruiken dit soort
angsten met een zekere gretigheid, van senator Joe McCarthy in de
jaren vijftig tot aan de regering-Bush toe.
154
Nicola Sacco en Bartelomeo Vanzetti (links) pleegden in 1921 een
overval op een geldloper. Ze vonden dat ze als anarchisten en Itali-
aanse immigranten geen eerlijk proces konden krijgen. Hun zaak
werd door intellectuelen bepleit en nog vele jaren werd hun executie
in 1927 aangevoerd als een groot onrecht begaan door de Ameri-
kaanse overheid tegen linkse immigranten.
nieuwing op zijn agenda. Zoals de historicus Douglas Brinkley
schreef: ‘De waarheid is dat de gemiddelde arbeider tevreden was
en de gemiddelde zakenman goed boerde. Waarom zou je dan iets
veranderen?’
De grote depressie van de jaren dertig, gecombineerd met de
immigratiestop, maakte van etnische achtergrond een bijzaak.
Iedereen had last van de economische ellende. Als er al stemming
gemaakt werd dan was het tegen binnenlandse migranten, de
Oakies (uit Oklahoma), die de armoede en de dustbowl ontvlucht-
ten en in Californië neerstreken – en daar net zo gediscrimineerd
werden als immigranten. Niet voor niets zei de Iers-Amerikaanse
filmregisseur John Ford dat hij The Grapes of Wrath (naar het boek
van John Steinbeck) had gemaakt omdat het verhaal van de Oakies
hem deed denken aan het verhaal van zijn eigen familie.
Opkomst sociale wetenschappen In de twintigste eeuw
kwam de sociologie als wetenschap op. Onderzoekers scherpten
hun tanden – en hun theorieën – op de tweede- en derdegeneratie-
immigranten. In zekere zin profiteerden ze van de immigratiestop
omdat ze nu hun onderzoeksgroep nauwkeuriger konden bestude-
ren. In deze jaren werden concepten als assimilatie, acculturatie en
integratie ontwikkeld.
De eerste grote man van de Amerikaanse sociologie was Robert
Park. Aan zijn jonge jaren als journalist had Park een heilig respect
voor de feiten overgehouden, en ergernis over beleid dat geen reke-
ning hield met de werkelijkheid. Nadat hij zijn proefschrift had vol-
tooid dook Park terug de praktijk in, nu als medewerker van de
zwarte voorman Booker T. Washington. Met hem reisde hij door
Europa en door het Diepe Zuiden. Pas als vijftiger koos Park defini-
tief voor het academische werk, en gaf hij aan de University of Chi-
cago een reeks colleges over ‘De neger in Amerika’. Hij bouwde de
faculteit uit tot de Chicago School of Sociology, nu een begrip in de
academische wereld. Park was daarbij geen theoriebouwer maar
primair onderzoeker. Zijn interesse lag vooral bij sociale processen,
en immigratie was in deze jaren een hot topic. Hoe zouden de
nieuwkomers en hun kinderen zich inpassen? Park onderscheidde
157
waarmee Smith de eerste etnische Amerikaan en de eerste arbei-
derszoon was die het zover schopte. Toen hij verloor, geloofden veel
Democraten dat Smith werd afgerekend op zijn katholieke en Ierse
achtergrond. Natuurlijk speelde die een rol. Zo verwierp de legen-
darische journalist William Allen White de Democratische kandi-
daat als een gevaar voor ‘de hele puriteinse beschaving, die een
ordelijke, keurige natie heeft opgebouwd’. Niet alleen klonk hier
het impliciete antikatholicisme in door, er sprak ook een vrees uit
over de chaotische, byzantijnse aard van de Democratische Partij.
Dat laatste was niet geheel ten onrechte. De partij was altijd al
een coalitie van heel divers pluimage geweest: racisten uit het zui-
den zaten naast etnische vakbondsleiders uit het noorden, platte-
landspopulisten naast stedelijke vernieuwers, antialcoholactivisten
naast Ieren. Maar Smith was nog niet genomineerd of het ging al
over de betrouwbaarheid van katholieke Amerikanen. Ging Rome
niet de scepter zwaaien met een katholiek in het Witte Huis? Hoe
kon Al Smith zijn geloof verenigen met de Amerikaanse Grondwet,
vroeg het maandblad The Atlantic, dat meende dat je niet tegelij-
kertijd een goed katholiek en een Amerikaans staatsman kon zijn.
Maar al was Smith een gelovig man, hij was bovenal praktisch en
niet geneigd tot diepe gedachten over katholieke leerstellingen. De
overlevering wil dat hij op het artikel in The Atlantic reageerde met
de onsterfelijke woorden: ‘Will someone tell me what the hell a
Papal Encyclycical is?’
Het antikatholicisme bleef dominant aanwezig. Ruim dertig jaar
later zou John F. Kennedy dezelfde twijfels moeten wegnemen en
zelfs in de campagne van 2004 sloop er een element van antikatho-
licisme in de kritiek op John Kerry. Zo kreeg hij het verwijt dat libe-
rale denkbeelden niet door de bisschoppen zouden worden
gesteund, terwijl Kerry zichzelf toch praktiserend katholiek noem-
de. Wat in 2004 echter nauwelijks relevant was, speelde een hoofd-
rol in 1928.
Toch was dat niet de reden dat Smith verloor van Herbert Hoo-
ver, 1928 was gewoon geen Democratisch jaar. De tijd was niet rijp
voor een veldslag tussen de protestantse, pro-business-Republikei-
nen en een katholieke Democraat met grootscheepse stedelijke ver-
156
heeft, dat hebben groepen gewoon. Waar het om gaat is hoe die
culturen op elkaar reageren als ze bij elkaar komen. Hoe kun je
daar greep op krijgen? Het antwoord is interactie. In het proces
van met elkaar omgaan ontstaat een gemeenschappelijke super-
structuur.
Daarmee nam Park een voorschotje op het pluralisme. Voor ons
was dat heel herkenbaar: onze Nederlandse verzuilde samenleving
had zo’n pluralistische structuur waarbinnen groepen hun eigen
gemeenschap organiseerden en emancipeerden, onder een top-
laag die de zaken met elkaar regelde – tot de scheidingen als van-
zelf wegvielen, in de jaren zestig. Deze gedachte past ook goed bij
het idee van de in het vorige deel genoemde Humbert Nelli dat
voor nieuwkomers het gaan wonen in etnische wijken de manier is
om met een onbekende, dreigende wereld om te gaan. Park was
een optimist. Hij geloofde dat assimilatie een natuurlijk proces is,
dat min of meer vanzelf gaat.
Rebellen en aanpassers Een heel nieuwe invalshoek bood de
studie die de psycholoog Irvin Child in 1943 publiceerde: Italian or
American? The Second Generation in Conflict. Childs beschrijving
en analyse van de cultuurbotsing tussen enerzijds de immigranten
en de tweede generatie, en anderzijds de tweede generatie en
Amerika is nog steeds interessant. Hij onderzocht de Italiaanse
gemeenschap in New Haven, Connecticut, waar Italianen een
kwart van de bevolking uitmaakten.
Child schetste een beeld van een gemeenschap met dagelijkse
botsingen tussen de oude immigrantencultuur, conservatief en tra-
ditioneel, en de tweede generatie met haar Amerikaanse vrijpo-
stigheid. Hij onderscheidde drie reacties van die tweede generatie:
rebel, in group en apathic. De rebellen zetten zich af tegen hun
Italiaanse afkomst en kozen voor het Amerikaan-zijn. Degenen die
binnen de groep bleven, in group, deden het omgekeerde. Beide
keuzes brachten kosten met zich mee. De rebellen moesten span-
ningen met het thuisfront accepteren, degenen die binnen de
groep bleven, blokkeerden hun carrièrepad in Amerika. De derde
groep noemde Child apathisch omdat ze niet actief kozen. Ze
159
vier opeenvolgende fasen die alle interetnische verhoudingen ken-
merken: competitie, conflict, accommodatie en assimilatie. Com-
petitie is een universeel fenomeen, vond Park. Het is er altijd en
bepaalt de positie van individuen in de natuurlijke orde. De con-
flicten waartoe dat leidt, bepalen de plaats van individuen in de
sociale orde. Met accommodatie komt een einde aan het conflict:
het systeem en de relaties daarbinnen liggen tijdelijk vast in wet-
ten en normen. Accommodatie betekent aanpassing, maar dat is
een instabiele situatie. Assimilatie gaat veel verder. Zo komt Park
tot de eerste definitie van dit begrip assimilatie: ‘Een proces van
wederzijds doordringen (interpenetration) en van vermenging
waarin personen en groepen de herinneringen, sentimenten, en
attitudes verwerven van andere groepen of personen, en door hun
ervaring en geschiedenis te delen, met hen worden geïncorpo-
reerd in een gemeenschappelijk cultureel leven.’ Een mondvol,
maar de essentie is dat het gaat om een proces waarbij verschillen-
de groepen elkáár beïnvloeden om tot een gezamenlijk leven te
komen. Er is voldoende ‘eenheid van ervaring’ en genoeg geza-
menlijkheid dat een ‘gemeenschap van doelstellingen (purpose) en
de uitvoering ervan (action)’ kan ontstaan.
Zo rond 1930 was Park sceptischer geworden over culturele
cohesie. Hij kwam tot een bredere omschrijving. ‘De brede visie op
deze zaak is,’ schreef Park, ‘dat een immigrant geassimileerd is
zodra hij heeft laten zien dat hij “can get on in the country”’. Het
probleem is dat je met zo’n omschrijving alle kanten op kunt,
waarmee Park de reputatie van sociologen, die waarheden als
koeien zouden formuleren, bevestigde. Aan de andere kant, toen
ik aan Amerikaanse studenten, inclusief tweedegeneratie-Ameri-
kanen en immigranten, vroeg hun Amerikaan-zijn te definiëren,
kwamen ze verrassend vaak met ‘je thuisvoelen’. Misschien ís dat
de essentie wel.
We zien hier aanzetten voor de analyse van tweede- en derdege-
neratieprocessen. Veel van de theorievorming is later bestreden of
verworpen (soms ten onrechte), maar Park had wel de discussie
geopend. Na de Tweede Wereldoorlog relativeerde Park nog ver-
der: het is niet zo belangrijk dat iedere groep een eigen cultuur
158
Het helpt als je samen overleeft op de stranden, in de bossen en in
de steden. Voor de meeste etnische groepen was het een bevesti-
ging van hun Amerikaan-zijn. Alleen zwarte Amerikanen hadden
het omgekeerde gevoel. Zij waren blijkbaar wel goed genoeg om te
sterven voor hun land maar thuis mochten ze niet eens stemmen.
Voor hen was de oorlog de eerste stap in de aanloop naar de strijd
om de burgerrechten.
Oorlogen brengen echter ook excessen en wantrouwen. We heb-
ben al gezien dat de Italiaanse Amerikanen aanvankelijk wel
161
zaten in een ‘straddling position’, in een spagaat tussen twee cul-
turen, die ze allebei te vriend wilden houden.
Deze analyse van de tweede generatie sloot aan bij de ontwikke-
ling naar een meer multicultureel idee over assimilatie. Als één ding
vaststaat, dan is het dat de tweede generatie meer conflicterende cul-
turele normen tegenkomt dan de eerste. De kinderen zijn degenen
die moeten laveren. Child riep Amerikanen op hun Amerikaan-zijn te
delen met kinderen van immigranten – oftewel, niet te discrimine-
ren – zodat zij een brug konden slaan tussen de twee culturen. Een
boodschap die niets aan actualiteit heeft verloren.
Park en Child gaven al aan in welke richting de inzichten zich ont-
wikkelden. Terwijl in de jaren vijftig iedereen zich nog concentreer-
de op assimilatie, begon men geleidelijk aan te denken over immi-
granten en hun groepsvorming als de redding van de Amerikaanse
samenleving. Het debat in sociologische kring veranderde – en zoals
we zullen zien, ook daarbuiten. Er kwam een discussie op gang over
cultureel pluralisme dat zich afspeelde in de context van een ‘afge-
rond’ proces van assimilatie. Om die discussie in haar context te
plaatsen is de Tweede Wereldoorlog als integrerende ervaring van
cruciaal belang.
Gevarieerd gezelschap In het algemeen zijn oorlogen goed
voor het saamhorigheidsgevoel van een land. Samen ergens voor
vechten versterkt het onderlinge vertrouwen, vooropgesteld dat de
doelstelling breed wordt gedeeld. De Tweede Wereldoorlog is daar
zo’n voorbeeld van. Het was duidelijk wie de vijand was en na Pearl
Harbor was de oppositie tegen de oorlog beperkt. Mede dankzij een
dienstplicht die de lasten van het vechten eerlijk verdeelde, was het
Amerikaanse leger een gevarieerd gezelschap, voor het nageslacht
vereeuwigd in de boeken van Norman Mailer en anderen. Nog steeds
is het vaste Hollywood-recept voor een groep soldaten een mix van
etnische varianten. Allemaal Amerikaans, maar met specifieke eigen-
schappen – soms op een tamelijk banaal niveau van stereotypering.
Let eens op de samenstelling van de groep militairen in Saving Priva-
te Ryan. Geheel correct, volgens de Tweede Wereldoorlog-standaard.
Oorlog verbroedert, in elk geval deed de Tweede Wereldoorlog dat.
160
Mariniers veroverden in november 1943 het eiland Tarawa, ten koste
van 1.026 doden en 2.557 gewonden aan Amerikaanse zijde. De
Tweede Wereldoorlog werkte als een grote integrator. Niet alleen
dienden honderdduizenden Amerikanen met verschillende etnische
achtergronden in het Amerikaanse leger, de ervaring van de oorlog
en het goede gevoel over de overwinning droegen bij aan het zelfver-
trouwen van Amerika en aan het gevoel van het bijzondere van de
Amerikaanse missie.
belangrijker was dan de bescherming van de rechten van de
Japans-Amerikaanse burger. De ‘oorlogsnoodzaak’ stond zelfs op
ras gebaseerde internering toe, zeiden de rechters, ook al was dat
‘grondwettelijk dubieus’.
De bereidheid van het Supreme Court om zich door de uitvoe-
rende macht te laten leiden, vertoont parallellen met nu. Zo
schreef de toenmalige klager, Fred Korematsu, in 2004 een amicus
curiae-memo toen een van de Guantanamo Bay-zaken voor de rech-
ter kwam, stellend dat de Amerikaanse regering ‘opnieuw de bur-
gerrechten slachtofferde’ op basis van al te brede claims van mili-
163
bewondering hadden voor Mussolini en zich toch wel verbonden
voelden met Italië. Toen Amerika echter in de oorlog verzeild raak-
te, was het enthousiasme voor de Italiaanse operetteleider snel ver-
dwenen. Aardig en typerend was de Italiaans-Amerikaanse veront-
waardiging toen president Roosevelt in 1940 over Mussolini’s inter-
ventie in Frankrijk zei dat ‘de hand die de dolk vasthield hem in de
rug van zijn buur heeft gestoken’. Italianen wonden zich geweldig
op over deze woorden. Niet over de inhoud van de opmerking,
maar over het beeld van de dolk. Dat vonden Italiaanse voorman-
nen een ongepaste referentie aan hun reputatie als messentrekkers.
Niemand die daar aan dacht, maar ja, nu de Italianen zelf daar de
aandacht op vestigden…
Oorlog was oorlog en dus werden in 1941 alle 600.000 in Ameri-
ka verblijvende Italiaanse staatsburgers verplicht zich te registre-
ren als ‘aliens of enemy nationality’. Anderhalf jaar later, op
Columbus Day 1942, werden alle beperkingen weer opgeheven. Er
was niets gebleken van spionnen of zelfs maar van steun voor het
officiële Italië (wel een sterk gevoel dat dit Italië niet het ‘echte Ita-
lië’ was).
Schending van de burgerrechten De Japanners aan de west-
kust verging het minder voorspoedig. Op 7 december 1941 vernie-
tigde Japan een groot deel van de Amerikaanse vloot in Pearl Har-
bor. In de algehele paniek groeide de angst dat Japan de Ameri-
kaanse westkust zou aanvallen. Op 19 februari 1942 beval Franklin
Roosevelt, in een order gebaseerd op zijn gezag als Commander in
Chief – Bush heeft het niet van vreemden – dat alle Japanners en
Amerikanen van Japanse afkomst verbannen moesten worden uit
‘militaire gebieden’. Dit nogal ruime begrip omvatte eenderde deel
van de Verenigde Staten. Zo’n 120.000 etnische Japanners, van wie
tweederde deel Amerikaans staatsburger was, werden geïnterneerd
in haastig gebouwde kampementen in afgelegen gebieden.
Achteraf is duidelijk dat deze order van Roosevelt een grove
schending was van de burgerrechten, maar de president kreeg het
Supreme Court aan zijn zijde. De opperrechters redeneerden in
december 1944 dat de noodzaak om Amerika te beschermen
162
Na Pearl Harbor, de Japanse aanval op 7 december 1941, werd er
getwijfeld aan de loyaliteit van Japanse Amerikanen. Deze kruidenier
in Oakland, Californië, probeerde zijn klanten te behouden en te
voorkomen dat zijn winkel vernield werd. Het zou niet baten: alle
Japanse Amerikanen, ook staatsburgers, werden vanaf februari 1942
in kampen opgesloten. Ze ontvingen nooit compensatie voor hun ver-
loren eigendommen.
taire noodzaak. Wat je ook vindt van Guantanamo Bay, de inmid-
dels overleden Korematsu had recht van spreken. Misschien met dit
in gedachten nam het Supreme Court in juni 2006 wel zijn verant-
woordelijkheid toen het de regering Bush op de vingers tikte over
haar nogal vergaande interpretatie van de macht van de president.
Indertijd werden de Japanners niet gecompenseerd en pas vele
tientallen jaren later werd toegegeven dat de Amerikaanse rege-
ring compleet fout had gezeten.
Het bleef bij incidenten. Belangrijker was dat de oorlog het den-
ken bepaalde over de toekomstige rol van Amerika op het wereldto-
neel. Er ontstond een collectief bewustzijn van wat Amerika precies
was en voor welke idealen het stond. De oorlog maakte waarden als
democratie, vrijheid, gelijkheid en respect voor individuele waar-
digheid actueel. Dit waren universele waarden, niet verbonden met
de ene of de andere groep. Iedereen kon ze steunen, Italianen,
Ieren, Polen of wie dan ook. Iedereen kon Amerikaan zijn. Sterker
nog, Amerikanen dachten vaak dat iedereen ook Amerikaan zou
wíllen zijn als hij de kans kreeg.
Verzacht klimaat De Amerikaanse Chinezen kwamen beter uit
de oorlog dan ze erin gingen. De moorddadige ondernemingen
van Japan in China, met als dieptepunt de massamoord door Japan-
se soldaten in Mantsjoerije, verzachtten het klimaat in Amerika ten
opzichte van China. In 1943 werd de Chinese Exclusion Act inge-
trokken. China was nu een bondgenoot tegen Japan en onder bond-
genoten paste zo’n racistische wet niet. Er werd een quotum voor
de toelating van Chinezen vastgesteld dat niet hoog was: 105 per
jaar.
In 1945 nam het Congres de War Brides Act aan, die Chinese
vrouwen toestond over te komen als echtgenotes van Chinees-Ame-
rikaanse militairen – los van het quotum. Omdat er in de Verenigde
Staten nog steeds te weinig huwbare Chinese vrouwen beschikbaar
waren, maakten veel veteranen van deze mogelijkheid gebruik. In
drie jaar arriveerden zesduizend vrouwen (de regeling liep af in
1949). De War Brides Act leidde niet alleen tot haastige trouwpartij-
en maar ook tot een Chinees-Amerikaanse babyboom, in San Fran-
164 165
De Japanse Amerikanen waren niet onbekend met discriminatie.
Deze familie, voorzien van labels, staat gelaten klaar om te vertrekken
naar Manzana, een van de kampen in de woestijn van Californië.
Disciminatie van Aziaten was al voor de oorlog heel gebruikelijk. Maar
na Pearl Harbor had iedere blanke buurt een patriottisch excuus om
Aziaten te weren.
rikanen of Italiaans-Amerikanen) gewoon bezig met Amerikaan-
zijn. Ze profiteerden van de naoorlogse welvaart, de onderwijskan-
sen, de nieuwe suburbs en ze trouwden steeds meer buiten hun
etnische groep; een fase van het assimilatieproces die geheel voor-
spelbaar is (sociologisch gezien). Natuurlijk was niet alles koek en
ei, en ik zal de laatste zijn om de racistische aspecten van de Ameri-
kaanse samenleving weg te poetsen. De problemen van de zwarten
zijn bekend en mijn schoonouders hebben me genoeg verteld over
de discriminatie van Chinezen in Californië. De meeste etnische
groepen, Polen, Italianen, Russische joden, Grieken en anderen,
vonden echter een min of meer comfortabele plaats in de Ameri-
kaanse samenleving. De taart groeide en iedereen profiteerde.
De tweede en derde generatie gebruikten hun verhoogde sociale
mobiliteit, namen de waarden van de middenklasse over, volgden
opleidingen, verhuisden naar de suburbs, al of niet in een etnische
gemeenschap, en consumeerden erop los. Fabrieksarbeiders waren
goed georganiseerd en machtig, en dwongen luxueuze arbeids-
voorwaarden af. Dankzij de immigratiestop konden ook de laagste
groepen hun inkomen op peil houden – zij hadden macht op de
arbeidsmarkt. Zwarte Amerikanen migreerden van het gesegre-
geerde zuiden van Amerika naar het middenwesten en pikten hun
graantje mee.
Cultureel pluralisme De term ‘pluralisme’ werd in de jaren
vijftig populair als beschrijving van een situatie waarin diversiteit
bleef bestaan zonder dat die de eenheid van een samenleving
ondermijnde. De term kwam op als alternatief voor het begrip assi-
milatie, dat steeds meer een negatieve klank kreeg. In de jaren zes-
tig kwamen beide begrippen zelfs tegenover elkaar te staan: plura-
lisme werd steeds meer gepresenteerd als het tegendeel van assimi-
latie.
Dat was vreemd, want beide begrippen leken nogal op elkaar.
We zagen dat assimilatie aan het begin van de eeuw haar eerste
‘dwingende’ invulling had gekregen, toen anti-immigratieactivis-
ten ‘volledige assimilatie’ eisten en geen misverstand lieten
bestaan over wat dat betekende. Daarop formuleerden progressie-
167
cisco ten minste. In 1952 werden veel Chinese immigranten die al
langere tijd in de Verenigde Staten woonden, genaturaliseerd,
onder wie veel studenten die na de Chinese Revolutie van 1949 in
Amerika waren blijven hangen.
Een verdere groei van de Chinese gemeenschap kwam van bin-
nenuit, met een kleine aanvulling van immigranten uit Hongkong
en Taiwan. Een beperkt aantal vluchtelingen uit China dat naar
Hong Kong wist te ontkomen, viel onder vluchtelingenregelingen
en kon zonder belemmeringen worden toegelaten. Ook waren er
scholieren en studenten die door private instellingen werden
gesponsord – vaak door kerken. Volgens de census woonden er in
1960 236.000 etnische Chinezen in Amerika.
Openbreken van het onderwijs In 1944 werd de GI Bill, offi-
cieel de Servicemen’s Readjustment Act aangenomen. Dit ingrij-
pende en uitzonderlijk succesvolle stukje social engineering bood
een opleiding aan terugkerende veteranen – college- of beroepson-
derwijs. Daarnaast kregen veteranen zo nodig een jaar lang een
werkloosheidsuitkering en konden ze goedkoop leningen afsluiten
om een huis te kopen of een eigen bedrijf te beginnen. De wet was
bedoeld om de onrust en ontwrichting die na de Eerste Wereldoor-
log waren ontstaan te voorkomen, maar het bleek ook een manier
om het onderwijs open te breken voor nieuwe groepen, inclusief
zwarten en vrouwen. Omdat het een universele regeling was, ver-
sterkte zij ook nog eens de Amerikaanse droom.
In de jaren vijftig leken de meeste etnische groepen, in meerder-
heid tweede en derde generatie, zonder al te veel problemen te ver-
smelten. Natuurlijk heerste er in die jaren een nogal conformisti-
sche sfeer, al heeft de periode vooral achteraf dat stempel gekre-
gen. Inderdaad lieten mensen zich in die tijd in de Amerikaanse
mal duwen, maar ze deden dat zonder erg tegen te spartelen. De
etnische identiteit, de beleving ervan of de problemen ermee,
speelde gewoon niet zo’n belangrijke rol. Natuurlijk was er wel
bewustzijn van etnische afkomst, maar afgezien van de raciaal
gediscrimineerde zwarten en Aziaten, waren de streepjes-Amerika-
nen (mensen die zichzelf ook etnisch definieerden, zoals Iers-Ame-
166
can Life zeven meetbare stappen van assimilatie. Het gaat te ver om
er hier diep op in te gaan, maar wie wil meten hoe het staat met de
assimilatie als proces kan dat met behulp van de meetbare aspec-
ten uitstekend vaststellen. Het begint met het overnemen van taal
en dagelijkse gewoonten en gaat via toegang tot groepen, trouwen
buiten de etnische gemeenschap en het verdwijnen van vooroorde-
len naar totale assimilatie, dat wil zeggen het verdwijnen van nor-
matieve verschillen. Dat is het eindpunt van een sociologisch pro-
ces waarin het goed mogelijk is om geheel geassimileerd te zijn en
toch een eigen culturele identiteit te koesteren – iets wat geldt voor
tientallen miljoenen Amerikanen.
De eerste etnische president Je zou kunnen zeggen dat de
jaren vijftig in stijl werden afgesloten met de verkiezing tot presi-
dent van een vierdegeneratie-Ierse Amerikaan. John F. Kennedy
was behoorlijk atypisch, als immens rijke patriciër. Maar hij was wel
degelijk een Ier. En katholiek. De eerste streepjes-Amerikaan die
president werd.
Gemakkelijk ging het niet, in 1960. Niet Kennedy’s Ierse afkomst
maar zijn katholicisme bleek het grootste probleem. In de voorver-
kiezingen, die toen nog niet zo veelvuldig werden gehouden als nu
maar wel degelijk belangrijk waren, moest hij afrekenen met Lyn-
don B. Johnson en Hubert Humphrey. Zoals Theodore White vertelt
in The Making of the President 1960, leek het katholieke geloof van
Kennedy een obstakel voor de nominatie te worden. Kon een katho-
liek wel niet-katholieke kiezers winnen? De Kennedy-campagne
besloot dat te bewijzen in West Virginia, een staat met weinig
katholieke kiezers.
Allereerst stelt White vast dat Kennedy voor een moeilijke
opdracht stond. Hij citeert een paar kiezers. Een van hen zei: ‘Ik
heb geen vooroordelen. Iemands geloof zou er niets mee te maken
moeten hebben. Maar als iemand katholiek is dan moet hij een
goede katholiek zijn. En die geloven niet in scheiding van kerk en
staat en ik wel.’ Een andere kiezer, een klein oud dametje onder
een paraplu, was stelliger: ‘We hebben nog nooit een katholieke
president gehad en ik hoop dat het ook nooit zal gebeuren. Onze
169
ven een reactie die verwoordde wat Jane Addams in Chicago al in
praktijk had gebracht. Ze meenden dat immigranten juist via hun
etnische groepen een rol konden spelen. Die assimilatie kwam wel,
‘net zo onvermijdelijk als zij wenselijk was’. Assimilatie was de nor-
male uitkomst van sociale interactie en leidde ertoe dat immigran-
ten volledig gingen participeren in de democratische sociale orde.
Laat in de jaren dertig kwam er meer aandacht voor de ‘kosten’
van assimilatie. Het ging dan vooral over de marginalisering van
tweedegeneratiejongeren, vooral in psychologische termen – zoals
Child liet zien. Op de achtergrond speelde het gevoel mee dat er
wel erg veel verloren ging in de toenemende homogenisering van
de Amerikaanse samenleving. Met de opkomst van de antropologie
werd het concept cultuur belangrijk. Dat leidde tot het gebruik van
de term ‘acculturatie’ als deel van het aanpassingsproces: het over-
nemen van aspecten van culturen als die met elkaar in aanraking
komen. De volgende stap was de introductie van cultural pluralism,
niet als alternatief voor assimilatie maar als een verlicht en liberaal
systeem om het doel te bereiken, namelijk een harmonieus verenig-
de maar zeer gevarieerde samenleving. Dit paste in het naoorlogse
denken waarin diversiteit verheven was tot onderdeel van de demo-
cratische ideologie. Dat was toch waar de Amerikanen voor hadden
gevochten? Zorg over het uiteenvallen van Amerika was er niet.
Het land was eensgezind in zijn basiswaarden en de verschillen tus-
sen groepen waren vooral oppervlakkig. Die verschillen kon je
gemakkelijk tolereren in een systeem met een sterk fundament.
De sociale wetenschappen marcheerden verder en in het midden
van de jaren vijftig kwam de psycholoog Erik Erikson met zijn iden-
titeitstheorie. Ook dit paste in het tijdsbeeld, dit keer van de Koude
Oorlog. Het was gevaarlijk als je geen wortels had want dan kon je
gemakkelijk gerekruteerd worden door de communisten. Pluralis-
me werd een ‘levensnoodzaak’. In een democratie van belangen-
groepen organiseerden mensen zich en juist de verschuivingen van
invloed tussen groepen en het bouwen van allianties zorgden voor
sociale stabiliteit. Zo werd pluralisme synoniem met de democrati-
sche politieke en sociale orde.
In 1964 beschreef Milton Gordon in zijn Assimiliation in Ameri-
168
vragen door Franklin D. Roosevelt Jr., de zoon van de vroegere presi-
dent en iemand van gewicht in de Democratische Partij. De uitzen-
ding van een halfuur was nog geen vier minuten bezig toen Roose-
velt met de vraag kwam die Kennedy de ruimte gaf voor het gewens-
te antwoord. Later in de campagne zouden de formuleringen nogal
voorspelbaar en taai worden, schrijft White, maar op dat moment
klonken ze echt alsof Kennedy ze diep voelde en ter plekke bedacht.
Kennedy weidde uit over de scheiding van kerk en staat. Hij sprak
recht in de camera, direct tegen de kiezers. Als een president de eed
aflegt op de trappen van het Capitool, zei Kennedy, dan belooft hij
de scheiding van kerk en staat te handhaven. Hij legt een eed af, met
zijn hand op de bijbel. Als hij die eed breekt, dan is dat niet alleen
een misdaad tegen de Grondwet, waarvoor het Congres hem kan
afzetten – zou moeten afzetten – maar dan begaat hij ook een zonde
tegenover God. Kennedy had goed geoefend. Bij deze laatste woor-
den lichtte hij zijn hand op, alsof hij die van de bijbel lichtte, en her-
haalde nog eens, op zachte toon: ‘Een zonde tegen God, want hij
heeft op de bijbel gezworen.’
Het werkte, volgens White meer door Kennedy’s uitstraling dan
door wat hij zei. Zijn optreden toonde een aantrekkelijke en open
ogende kandidaat, die in levenden lijve liet zien dat katholieken
geen duivels waren. Kennedy won in West Virginia en was daarmee
op weg naar de nominatie. Natuurlijk liet zijn Republikeinse tegen-
stander, Richard Nixon, het onderwerp niet zomaar rusten. Zo vroeg
Nixon aan Kennedy of hij de aanbeveling van scheiding van kerk en
staat wilde overbrengen aan het Vaticaan, via kardinaal Cushing van
Boston. Kennedy reageerde scherp, dankbaar voor zo’n buitenkansje.
Ik accepteer niet, zei hij fel, dat kerkofficials zich met publieke zaken
bemoeien. Dan spreekt het ook voor zich, waarschuwde hij, dat een
politicus zijn wensen niet overbrengt aan kerkofficials. Zou Kennedy,
vroeg Nixon, ‘leiding’ accepteren van de kerk? Natuurlijk niet, ant-
woordde Kennedy. Als er ooit een conflict was tussen zijn geweten en
zijn verantwoordelijkheid als president, dan zou hij ontslag nemen.
Dat zou Nixon ook moeten doen, suggereerde hij.
De overwinning van Kennedy als nadrukkelijk katholieke en
nadrukkelijk etnische kandidaat was een doorbraak. De betekenis
171170
John F. Kennedy was de eerste, en tot nu toe enige katholieke presi-
dent van de Verenigde Staten (1961-1963). Tijdens de campagne
moest hij honderd jaar wantrouwen van protestantse Amerikanen
tegen de perfide invloed van het Vaticaan wegnemen.
mensen hebben dit land opgebouwd. Als ze gewild hadden dat een
katholiek president kon worden, dan zouden ze het wel in de
Grondwet gezet hebben.’
Kennedy besloot in de aanval te gaan. In een door hemzelf betaal-
de televisie-uitzending van een halfuur liet de kandidaat zich onder-
logen lieten wel heel mooi zien wat er allemaal gebeurde binnen
de tweede en derde generaties. Bovendien toonden ze aan dat dit
heel universele processen zijn, niet speciaal geldend voor de ene of
de andere groep.
De ruwweg veertig jaar tussen de immigratiewetten van 1924
en die van 1965 zetten de toon voor wat ging komen. Toen de assi-
milatie van de nieuwe immigranten was voltooid, kwam er weer
ruimte voor het omgekeerde: een identiteit uitdragen die nauw
verweven was met iemands etniciteit. Niet een eenheidsworst
maar een veelheid van culturen binnen het Amerikaanzijn werd
het motto. In de periode na 1965 zullen we weer tegen de uitersten
dáárvan opbotsen.
173
daarvan ging veel verder dan alleen voor de Ieren in Amerika. Ik
herinner me, jong als ik was, dat mijn vader en mijn grootvader
helemaal lyrisch werden van het feit dat een katholiek president
van Amerika kon worden. Het was een soort overwinning. Zoals de
Nederlandse katholieke emancipatie in 1919 werd voltooid met
Ruijs de Beerenbrouck als eerste katholieke premier, zo gold dat
voor Amerika met John F. Kennedy.
Sindsdien hebben we op het hoogste niveau flink wat kandida-
ten gehad die in meerdere of mindere mate hun etnische kaart
speelden, met meer of minder succes. Nixons vicepresident Spiro
Agnew was Grieks, net als de Democratische kandidaat in 1988,
Michael Dukakis. Walter Mondale, vicepresident en kandidaat in
1984, was Scandinavisch. Zijn running mate, Geraldine Ferraro,
was de eerste Italiaan (en de eerste vrouw) op een landelijk ticket.
Ronald Reagan was trots op zijn Ierse achtergrond: zijn overgroot-
vader vertrok rond 1865 uit Ierland.
Je mag wel zeggen dat etniciteit op dit moment niet meer de
doorslag geeft, al blijft ras nog steeds een grote rol spelen. De eer-
ste zwarte of Aziatische kandidaat zal nog op zich laten wachten –
ik zie de volgende Italiaan trouwens ook nog niet opdoemen. Op
staats- en lokaal niveau zijn de meest barrières wel geslecht. Wa-
shington State had tussen 1996 en 2004 een Chinees-Amerikaanse
gouverneur en in Los Angeles is een Hispanic tot burgemeester
gekozen. Het is een kwestie van tijd voordat deze politieke carriè-
res doorsijpelen naar het niveau van de senaat en het president-
schap.
Sinds John F. Kennedy is etniciteit steeds minder een hinderpaal
geworden. In het algemeen speelde etniciteit een beperkte rol. Dat
is wel de belangrijkste vaststelling na deze tussenperiode waarin
Amerika immigranten buiten de deur probeerde te houden. Ook
dringt de conclusie zich op dat het wel degelijk hielp om de gren-
zen te sluiten. We hebben gezien dat het proces van assimilatie
versterkt doorging, geholpen door de Depressie en de Tweede
Wereldoorlog. De opkomende sociale wetenschappen probeerden
het allemaal te verklaren en soms om te zetten in beleidsvoorstel-
len. Over dat laatste kon je soms je twijfels hebben, maar de socio-
172
Azië weinig interesse voor immigratie was. In werkelijkheid had-
den Aziaten op grond van hun ervaringen onder het oude systeem
geconcludeerd dat het geen zin had in de rij te staan. Volgens histo-
ricus David Reimers dachten politici dat Aziaten door de geringe
immigratie in het verleden niet de noodzakelijke netwerken had-
den. Wat niemand zich realiseerde was dat ook familienetwerken
stromen immigranten genereerden.
Hoe werkt zo’n familieketting? Een Aziatische student komt naar
de Verenigde Staten, studeert er af, blijft werken met een Labor
Department Certification en wordt immigrant. Hij gebruikt de
zogenoemde Second Preference Employment Based Immigration
om vrouw en kinderen over te laten komen. Een paar jaar later wor-
den de nieuwe immigrant en zijn vrouw staatsburgers en kunnen
ze onder de Fifth Preference hun broers en zussen laten overkomen
of hun ouders. De broers en zussen kunnen later als immigrant hún
Second Preference gebruiken. De wet van 1965 werd later bekend
als de ‘broeders- en zusterswet’.
Volgens Reimers was het naïef om de signalen te negeren. De
levensstandaard in Amerika was duidelijk hoger dan elders en de
vraag naar hoger opgeleiden was enorm. Bovendien wisten mensen
175
Deel 4
Moderne immigratie
In 1965 nam het Amerikaanse Congres een heel pakket nieuwe wet-
ten aan. De burgerrechtenwetgeving gaf zwarten eindelijk hun
kiesrecht en verbood discriminatie. De nieuwe immigratiewet, offi-
cieel de Hart-Cellar Reform Act, was een logisch vervolg. Discrimi-
neren op basis van nationaliteit en etnische afkomst mocht niet
meer. De nieuwe wet bepaalde dat het systeem van quota in een
periode van drie jaar zou worden afgeschaft. Daarna zouden per
jaar 170.000 immigranten worden toegelaten van buiten het weste-
lijk halfrond (Noord- en Zuid-Amerika), met een maximum van
20.000 per land. Uit het westelijk halfrond zelf waren 120.000
immigranten welkom, zonder maximum per land. Veel belangrij-
ker was een voorkeursysteem waarbij gezins- en familiehereniging
niet meetelden voor deze maxima, waardoor de getallen feitelijk
weinig betekenis hadden. Bovendien kwam er een aparte regeling
voor mensen met beroepen waar in de Verenigde Staten behoefte
aan was. Men verwachtte meer mensen uit de traditionele immi-
gratielanden in Europa, familieleden van keurig geassimileerde
staatsburgers.
In hetzelfde jaar werd ook de Medicaid- en Medicare-wetgeving
aangenomen, die respectievelijk bijstandtrekkers en bejaarden
medische zorg verschafte en die de armoede enorm zou terugdrin-
gen. Een van de gevolgen was een exploderende vraag naar verple-
gend personeel. Terwijl India en de Filippijnen doktoren leverden,
kwamen verplegers uit Jamaica, de Filippijnen en Korea.
Al snel bleek dat de politici zich met deze nieuwe wet totaal had-
den verkeken. Ze rekenden niet op een toename van de Aziatische
of Hispanic-immigranten. Achteraf is het gemakkelijk te zien waar-
om het Congres ernaast zat. Bij de ambassades in Azië stonden
geen rijen terwijl het bij de ambassades in Italië en Griekenland
juist heel druk was. De politici maakten daaruit op dat er vanuit
174
De segregatie in het zuiden van Amerika (de scheiding tussen zwart
en blank) werd in de jaren vijftig steeds meer een dagelijkse onder-
mijning van alles waar Amerika voor stond, of voor wilde staan.
consumptiemaatschappij’, en een weinig kostende schop tegen de
dominante cultuur. De sociologie werd overspoeld door politiek
activisme. De zucht naar een meer militant pluralisme werd ver-
woord in de ‘verwerping’ van ‘op assimilatie gerichte waarden, met
hun koppeling aan elitisme en een monoculturele samenleving’.
Assimilatie was heel politiek incorrect geworden.
Het was een vreemde ontwikkeling. Honderdvijftig jaar lang had
de Amerikaanse samenleving zich afgevraagd of die immigranten
177
inmiddels veel meer van Amerika dan honderd jaar tevoren. Toen
kregen ze hun informatie via brieven en verhalen, nu zagen poten-
tiële immigranten op televisie waar de honingpotten stonden.
Doordat mensen veel preciezer wisten wat hun in de Verenigde Sta-
ten te wachten stond, werd het land alleen maar aantrekkelijker.
Tegelijkertijd voltrok zich in Amerika zelf een revolutie in de bele-
ving van etniciteit.
Etnische borstklopperij Een revolutie mag je het wel noe-
men. Na de als saai en eenvormig ervaren jaren vijftig werd het tijd
je te onderscheiden. Dat uitte zich in verzet tegen de gevestigde
orde en de politisering van de academische wereld. Een van de
ideeën die eraan moesten geloven was het concept van ‘assimila-
tie’. Het werd nu als helemaal fout beschouwd om op te gaan in een
dominante cultuur. Veertig jaar later is het amusant de gespierde
taal te lezen over de ‘koloniale uitbuiting’ van de eigen burgers.
Assimileren stond zowat gelijk met culturele genocide!
Een van de redenen voor deze omslag was een opbloeiend
etnisch bewustzijn. De strijd om de burgerrechten maakte niet
alleen zwarten zelfbewust, maar schudde ook andere groepen wak-
ker. Wat heet wakker. Bij de Olympische Spelen van 1968 in Mexico,
staken de zwarte winnaars hun in handschoenen gebalde vuisten
omhoog tijdens het spelen van het Amerikaanse volkslied (het
teken van de Black Panters, de militante zwarte beweging). Deze
daad van symbolisch verzet schokte de Amerikaanse huiskamer –
trouwens ook de Nederlandse, herinner ik me. De eerste reactie was
afgrijzen. De tweede: als zij hun identiteit zo benadrukken, waarom
zouden wij dat dan niet doen? Daarmee maakte de streepjesidenti-
teit een comeback. Iemand was niet gewoon Amerikaan. Hij was
Iers-Amerikaan of Pools-Amerikaan, en hij was er trots op! You bet!
De eigenheid binnen het Amerikaan-zijn werd onderstreept, etnici-
teit werd identiteit.
Volgens Marilyn Halter, die een boek schreef over dit ‘shoppen’
naar identiteit, ging het inderdaad om een zoektocht naar alterna-
tieven voor assimilatie. Ze noemde het laten rollen van etnische
spierballen een weerwoord tegen het ‘koele individualisme van de
176
De etnische revival werd ingeleid door het zwarte bewustzijn in de
jaren zestig. Na de succesvolle strijd om de burgerrechten gingen
zwarten nog een stapje verder: ze waren niet alleen Amerikanen, maar
African Americans. Etniciteit werd iets om trots op te zijn. Soullegen-
de James Brown zette de toon.
len. Niet alleen kon je je onderscheiden, je kon zelfs meerwaarde
claimen. Een streepjes-Amerikaan was zo veel interessanter dan een
saaie niets-Amerikaan. Pas echt zielig waren mensen zonder roots,
zonder wortels. Niet voor niets was Roots de titel van een populaire
televisieserie over slavernij. Van de weeromstuit begonnen achtste-
en negendegeneratie-Amerikanen te babbelen over hun wortels in
de Amerikaanse revolutie of, beter nog, over hun directe afstam-
ming van de Pilgrim Fathers.
Dat etnisch bewustzijn, stelde Marilyn Halter, schiep ook een
nieuwe markt. Ze citeerde een marketingspecialist uit de jaren
negentig: ‘Assimilatie is een mythe. Mensen zijn niet geassimileerd.
Ze zullen niet gaan assimileren. Dat is alsof je mensen in de mixer
179
wel konden assimileren, of ze wel echt Amerikaan konden worden.
Nu gebeurde het omgekeerde. Ze moesten juist niet assimileren,
juist niet hun culturele eigenheid wegstoppen. Ze moesten die juist
uitdragen. Wie etnisch niet aan zijn trekken kon komen vanwege
een te blank of een gemengd voorkomen, werd feminist of marxist
of alles tegelijk. Universiteiten boden speciale studies aan en boe-
kenkasten kwamen vol te staan met kloeke werken over de Italiaan-
se/Ierse/joodse ervaring.
Er ontstond een nieuwe visie op immigranten. Onder invloed van
de radicalisering op de campus en de herontdekking van Marx, kre-
gen we nu een Amerikaanse geschiedenis voorgeschoteld van con-
flict en onderdrukking. De smeltkroes was helemaal geen automa-
tisch en autonoom proces, maar regelrechte terreur van de domi-
nante cultuur. Hoe hebben we ooit kunnen denken dat immigran-
ten naar Amerika kwamen voor Amerika? Ze kwamen enkel voor
een baan. Ze wilden helemaal geen Amerikaan worden. Dat bleek
wel uit het feit dat ze hun etnische cultuur meebrachten en in ere
hielden – dat het met die onderdrukking dus wel meeviel negeerden
onze theoretici.
Anderen beschuldigden Amerika van een nieuwe vorm van kolo-
nialisme. In plaats van mensen te koloniseren in hun thuislanden,
zo luidde het, importeerden de Verenigde Staten hen, om ze in Ame-
rika zelf uit te buiten. Moesten immigranten niet hun eigen, oor-
spronkelijke cultuur opgeven? Werden ze niet verplicht zichzelf
opnieuw te definiëren als Amerikaan? Volgens deze critici was dat
een valstrik. Eenmaal ontdaan van hun eigen cultuur, hun eigen
identiteit, zou blijken dat Amerika de immigranten helemaal niet
wilde accepteren als gelijken. Immigranten konden assimileren wat
ze wilden, de samenleving plaatste hen even vrolijk in een etnisch
hokje.
Alles ging nu op zijn kop. Immigranten moesten juist trots zijn op
hun achtergrond en cultuur. De samenleving mocht proberen hen
in het hokje van de aangepaste Amerikaan te duwen, immigranten
moesten gewoon hun eigen hokje maken. Hun streepjesidentiteit in
ere houden. Joods is cool, Italiaans is hot, trots om Duits te zijn, kijk
mij eens Iers wezen. Opeens bood etnische identiteit louter voorde-
178
Etnische identificatie nam soms rare vormen aan. Het was een kosten-
loze manier geworden om je een identiteit aan te meten. Wat hon-
derd jaar geleden een probleem was, namelijk een Ierse identiteit,
werd nu iets waarmee je koketteerde.
die, in de woorden van Herbert Gans, vooral ‘symbolisch’ is. Je gaat
naar festivals, naar etnische restaurants, loopt op St. Patricks Day
met een Shamrock-klaverblaadje, je drinkt te veel, zingt luidruchtig
‘When Irish Eyes Are Smiling’, maar verder heeft het weinig te bete-
kenen. Identificatie met een groep is een thuisbasis geworden, een
oriëntatiepunt. In hulpverlenerslingo: het verschaft ‘gedeelde zin-
geving’ en ‘gedeeld belang’. Of in de even gedateerde termen van
de in de jaren tachtig populaire socioloog Robert Bellah: etniciteit
voorziet veel mensen van ‘een tweede taal van gemeenschapssoli-
dariteit’ waarmee ze hun ‘eerste taal van het moderne individu’
kunnen compenseren. De cruciale verandering was dat etnische
profilering nu meestal voortkwam uit een vrije keuze, niet het
gevolg was van uitsluiting of isolement.
Zo werd na decennia gelaten lijden onder het anti-joods gedrag
van de Amerikaanse elites het uitdragen van de joodse identiteit
ineens populair. De Zesdaagse Oorlog in 1967 was het omslagpunt.
Daarna zette de joods-Amerikaanse gemeenschap zich steeds meer
in voor Israël, en voor het helpen van joden in de Sovjet-Unie. Zelfs
de voortgang in de onderhandelingen met de Sovjet-Unie over
kernwapens werd daaraan gekoppeld, tot grote woede van Henry
Kissinger en Richard Nixon. De SALT-verdragen zouden alleen wor-
den geratificeerd, zo dreigden senatoren, als Russische joden
mochten emigreren naar Israël. Joodse Amerikanen die voordien
niet te koop liepen met hun identiteit, begonnen die nu bijna
agressief uit te dragen. De holocaust werd hoog op de onderwijs- en
bewustzijnsagenda gezet. Sterker, het begrip holocaust werd einde-
loos opgerekt. Het is niet toevallig, zegt Halter, dat de Ieren in Bos-
ton het bij de onthulling van een monument ter herinnering aan
de hongersnood hadden over ‘our holocaust’. Historici sputterden
toen nog wat tegen, maar inmiddels hebben veel etnische groepen
hun geschiedenis in dit soort termen gegoten. De Armenen hebben
‘1915’, de Chinezen de ‘verkrachting van Nan King’, de Cambodja-
nen de ‘Killing Fields’ van de Rode Khmer, radicale feministen wij-
zen op doden bij illegale abortussen en parallel daaraan hebben
pro lifers de ‘moord op foetussen’ tot holocaust gepromoveerd.
Voor veel Amerikaanse jongeren is de Tweede Wereldoorlog bijna
181
stopt en op de knop drukt. Niemand wil verpapt worden.’ Natuur-
lijk wilde niemand dat. Maar de ironie was dat etnische trots nu
zelf onderdeel werd van het proces van amerikanisering. Je zou
kunnen zeggen dat niets zo Amerikaans is als etnische identificatie.
Je zag het bij benoemingen voor het Supreme Court, in de regering,
in commissies: overal moesten verschillende etnische variaties ver-
tegenwoordigd zijn. Zoals Reagans reactionaire minister van Bin-
nenlandse Zaken zei toen hij een commissie benoemde, ‘We have
every mixture you can have. I have a black, a woman, two Jews and
a cripple. And we have talent.’ De regering-Clinton zocht in alle
hoeken en gaten naar etnische ministers.
Kosteloze identiteit De paradox van de prominente etnische
identiteit is dat die vrijwel niets kost juist omdát immigranten zo
goed geassimileerd zijn. Zonder de nadelen die daar ooit aan ver-
bonden waren, kun je nu een etnische identiteit koesteren omdat
180
Holland, Michigan, had zijn Hollandse etniciteit nooit onder stoelen
of banken gestoken, maar het werd steeds meer een commercieel
product. Het Tulip Festival in de stad, ooit opgezet om de eigen
geschiedenis levend te houden, werd een enorme toeristische trek-
pleister.
onder meer op Michael Novaks boek The Rise of the Unmeltable
Ethnics uit 1972. Volgens Novak had tot dan toe een WASP-idee
gedomineerd over wie ‘echt’ Amerikaans was. WASP stond voor
White Anglo-Saxon Protestant: de blanke, protestantse, Yankee-
elite. Het aantrekkelijke ervan was natuurlijk dat het exclusief was.
Wat je ook probeerde, WASP kon je niet worden. Je was het of je
was het niet. Dat merkten talloze Amerikanen: ook al nam je de
levenswijze, de waarden, de gewoonten en de overtuigingen van de
WASPS over, je werd toch nooit geaccepteerd. Je kon assimileren
wat je wilde, schrijft Novak, maar de beloning kwam nooit. Daar-
mee nam de tamelijk conservatieve Novak, verbonden aan het Ame-
rican Enterprise Institute, in feite de jaren-60-analyse over.
Volgens Novak waaide er nu een nieuwe wind. WASP was niet
meer de enige variant. Echt Amerikaans kon een streepje hebben.
Wie niet wilde versmelten hoefde dat niet te doen. Sterker, de Ame-
rikaanse samenleving bood bij uitstek de mogelijkheid om je eigen
groepen te organiseren. Deze subculturen, zei Novak in typerende
bewoordingen (hoewel hij zelf aan de rechterkant van het politieke
spectrum was te vinden), weigerden simpelweg de legitimiteit te
accepteren van één supercultuur, de WASP-variant. Novak noemde
het de ‘decade of the ethnics’.
Novaks observaties kwamen niet uit de lucht vallen. Vroeg in de
jaren zestig zagen we de eerste tekenen van een kentering, opge-
merkt door de briljante socioloog en latere senator Daniel Patrick
Moynihan – die als Ierse veteraan zelf had geprofiteerd van de GI
Bill. Samen met Nathan Glazer schreef hij Beyond the Melting Pot
(1963). Ze wilden een punt maken en deden dat, in goed Ameri-
kaanse stijl, zo uitdagend mogelijk. Volgens hen bestond de mel-
ting pot helemaal niet. Dat veelbezongen kenmerk van de Ameri-
kaanse samenleving was een mythe. Ze onderkenden dat specifieke
nationale aspecten, zoals taal, gewoontes en dergelijke, binnen
twee à drie generaties erodeerden. Maar daarmee waren de etni-
sche verschillen nog niet verdwenen. Integendeel, zeiden ze, etni-
sche groepen bleven juist voortbestaan, ook al hadden ze al veel
van hun culturele erfenis opgegeven, simpelweg omdat mensen er
belang bij hadden.
183
synoniem met de holocaust. Niet alleen in Amerika trouwens, een
recent rapport in Nederland stelde dat de geschiedenis van de
Tweede Wereldoorlog helemaal door de holocaust is overwoekerd.
Maar etnische trots is geen joods fenomeen. Overal in het land
werden etnische festivals big business. Neem het Tulip Festival in
Holland, Michigan. Het bestond al sinds 1929 en werd ooit opgezet
om de Nederlandse wortels van de gemeenschap te vieren. Tegen-
woordig is het gewoon een populair festival annex braderie, goed
voor een half miljoen bezoekers. Een ander voorbeeld van etnische
marketing zijn de Big Onion Walking Tours in New York. Daar kun
je eclectische routes volgen als ‘Van Napels naar Vladivostok naar
Beijing’ of de ‘multi-etnische eettour’.
Hoezo melting pot? Voor de meeste wetenschappers kwam de
comeback van raciale, religieuze en nationalistische sentimenten
als een verrassing. Op zichzelf is dat al interessant. Hoe konden ze
deze ontwikkeling hebben gemist? De Encyclopedia of American
Ethnic Groups vermoedt dat de tot dan gebruikte theorieën vooral
politieke stellingnamen waren of reacties daarop, en niet de resul-
tanten van een serieus wetenschappelijk proces. Oftewel, analyse
van de integratieprocessen had altijd meer te maken met politiek
dan met wetenschap.
Het concept van assimilatie werd bijgesteld. Het was geen een-
richtingsverkeer, dat hebben we al gezien. Evenmin was het een
lineair proces, dat maar doordieselde. Zelfs Robert Park had onder-
kend dat assimilatie maar ‘een van de mogelijke uitkomsten’ was.
Marcus Hansen interpreteerde assimilatie als een cyclisch proces,
waarbij grote verschillen optraden tussen ouders, kinderen en
kleinkinderen. De sterke banden binnen de eerste generatie ston-
den acculturatie niet in de weg. De tweede generatie probeerde
tussen twee culturen te balanceren: ze wilde haar buitenlandse
afkomst kwijt maar niet breken met thuis. Hansen constateert dat
de derde generatie juist weer geïnteresseerd was in haar etnische
herkomst.
Bruce Schulman schreef later dat de tekenen van een etnische
wederopleving in de jaren zeventig ‘overal te zien’ waren. Hij wees
182
vatten. Maar ook Grieken doen mee, recent nog My Big Fat Greek
Wedding. Of neem Mystic River van Clint Eastwood, spelend in een
Boston van etnische wijken. In de literatuur speelde etniciteit altijd
al een grote rol, vooral in de joodse en Chinese tradities. Denk aan
Saul Bellow, Philip Roth en Amy Tan.
Het is de vraag wat dit allemaal betekent. Ik wil de identiteitsge-
voelens van mensen niet bagatelliseren, maar er zit wel iets van
een modieus etnisch bewustzijn in. Vooral marketeers spelen daar
graag op in. Het is een luxe item: niet noodzakelijk, leuk extraatje,
lage kosten, goed gevoel. Etniciteit is alleen nog van invloed als
mensen er zelf voor kiezen. Het wordt hun niet opgedrongen in de
vorm van uitsluiting, verwerping of discriminatie. Het is een soort
sieraad, cooler dan een tatoeage.
Op Ellis Island zoeken bezoekers enthousiast naar gegevens over
hun familie. Ik hoorde daarvoor de mooie omschrijving ‘Ellis Island
Whiteness’: mensen zoeken iets dat hen niet ‘zomaar’ Amerikanen
maakt. Ze willen meer, ze willen onderdeel zijn van het episch ver-
haal van Amerika. Of ze daarin Iers, Italiaans of Pools zijn, is niet zo
belangrijk, als ze maar meespelen. Een etnische geschiedenis geeft
identiteit in een samenleving die ontworteld is. Terwijl immigran-
ten en hun kinderen steeds weer proberen zo onopvallend mogelijk
Amerikaan te worden, hunkeren hun kleinkinderen naar een ver-
haal over Poolse boeren of joodse marskramers in hun verleden.
Het bevestigt het beroemde dictum van de historicus Marcus Han-
sen: ‘Wat de zoon liever vergeet, wil de kleinzoon zich juist herin-
neren.’ In Nederland hebben we iets dergelijks gezien bij de Moluk-
kers en je kunt voorspellen dat zoiets zal gebeuren bij Turken en
Marokkanen.
Ik gebruik de term ‘episch verhaal’ niet zonder reden: het is
modieus om het over narratives te hebben. Je wilt een verhaal ver-
tellen, luisteraars trekken, ook als dat onbewust gaat. In de jaren
zeventig sprak men van een revised narrative. Tot dan toe ging het
verhaal over de melting pot, over assimilatie, met een ondertoon
van verlies. Nu komt er een nieuw immigrantenverhaal. Het gaat
vaker over de blijvende en zelfs onontkoombare erfenis van je etni-
sche afkomst. The Godfather was behalve een superieure film ook
185
Vergeet die smeltkroes, zeiden Moynihan en Glazer. Etniciteit
zou belangrijk blijven. Omdat er grote belangen op het spel ston-
den, zouden sociale en politieke instellingen op basis van etniciteit
blijven voortbestaan. Een soort verzuiling, maar dan op etnische
basis. Met een luide plons kwam deze baksteen terecht in de geza-
pige jaren-50-vijver, kringen veroorzakend die nog lang nawerkten.
Bijna tien jaar later, toen president Nixon in 1972 zijn handteke-
ning zette onder de Ethnic Heritage Studies Programs Act, was het
begrip smeltkroes nadrukkelijk niet meer in de mode. Niemand
wilde meer de verdenking op zich laden dat hij groepen ten onder
zou laten gaan in de dominante cultuur, zeker niet de opinion lea-
ders en de activisten op de universiteiten. Begonnen de jaren zestig
nog met assimilatie als hoogste goed en was dat in veel opzichten
de dagelijkse praktijk, aan het einde van het decennium was het
een gebrandmerkt woord. Typisch jaren zestig: we zwaaiden van
het ene uiterste naar het andere. Zoals met zo veel van de erfenis
van de jaren zestig, proberen we veertig jaar later nog steeds een
balans te vinden waar je wel wat aan hebt.
Nixons wet was zeker niet zijn hartenkind maar hij speelde er
sluw mee in op de mode van de dag. De wet verschafte overheids-
steun voor studies naar etnische verscheidenheid. De wet legde vast
wat toen al was geaccepteerd: respect voor ieders etnische achter-
grond en geschiedenis. Bijna iedere zichzelf serieus nemende uni-
versiteit stelde wel een studie- en onderzoekscentrum in voor de
een of andere etnische of raciale groep. Inmiddels zijn het gevestig-
de onderzoeksterreinen geworden. Neem Irish Studies. Dat is nu
een echte academische discipline met programma’s aan Boston
College, Catholic University, College of St. Thomas, NYU en Notre
Dame. Er is zelfs een American Conference for Irish Studies. Het
barst van de Hispanic Studies, Asian Studies en dergelijke.
Ook op andere terreinen is etniciteit een vaste waarde gewor-
den. Zoals zo vaak gaven televisie en Hollywood de richting aan.
Denk maar aan de Italiaanse Amerikanen die opdoken in The God-
father, Rocky, Rambo, Ragin’ Bull, Goodfellas, Moonstruck en Satur-
day Night Fever. Italianen zijn Hollywoods favoriete etnische
groep, ik vermoed omdat ze zo gemakkelijk in clichébeelden zijn te
184
wie in Boston woont, Kerry heet en katholiek is, moet wel Iers zijn –
bleek zijn grootvader een joodse vluchteling uit Oostenrijk, die in
1901 zijn naam had veranderd van Kohn in Kerry. Op zichzelf een
mooi immigrantenverhaal, zeker in vergelijking met de Bush-histo-
rie, maar zijn politieke tegenstanders wisten Kerry diens rijke fami-
lie van moederszijde, zijn kostschoolopvoeding in Zwitserland en
zijn vermeende Fransheid om de nek te hangen.
Multiculturalisme en haar vijanden Zo werd in de jaren
zeventig en tachtig het ideale beeld heel anders dan in de decennia
daarvoor. Het behoud van culturele verschillen, samengevat in cul-
tural pluralism, werd populair – bij ons heet dat multiculturalisme.
Etnische groepen moesten een permanente plaats hebben in het
Amerikaanse leven. Zo konden nieuwkomers hun achtergrond
behouden en tegelijk een bijdrage aan de Amerikaanse cultuur
leveren.
In de jaren negentig kwam de onvermijdelijke tegenbeweging
op gang, vooral tegen de excessen. De bekende hoogleraar Arthur
Schlesinger publiceerde een boekje, The Disuniting of America,
waarin hij waarschuwde dat Amerika uiteen dreigde te vallen in
etnische eilanden. Schlesinger wond zich niet alleen op over multi-
culturalisme maar ook over de ermee gepaard gaande politieke cor-
rectheid en dan vooral de manier waarop die het universitaire
milieu veroverde. Daar vond een grootscheepse aanval plaats op de
traditionele canon van de westerse cultuur. ‘Death white males’
zoals Plato, Augustinus, Jefferson en dergelijke moesten op de lees-
lijst plaatsmaken voor etnische en raciale publicisten van soms
dubieuze kwaliteit. Wat dat betreft had Schlesinger zonder meer
gelijk. Onder het mom van multiculturalisme werd een hoop onzin
serieus genomen.
Het succes van Amerika, vond Schlesinger, was nu juist dat men-
sen zich bonden, zichzelf gingen zien als burger van dezelfde natie.
Haal dat weg en het land valt uiteen. Schlesinger betreurde de
‘eruptie van etniciteit’. Hij stelde vast dat het goed is geweest dat
men in de jaren zestig aandacht heeft gevraagd voor de bijdragen
van minderheden aan de Amerikaanse cultuur, maar hij vond dat
187
een project waarin deze nieuwe trends mooi samenkwamen. Om te
beginnen zag regisseur Francis Ford Coppola de markt voor een
dergelijke film. Coppola had het beeld dat hij wilde neerzetten
scherp op zijn netvlies, want hij verzette zich hardnekkig tegen de
wens van de producers om Robert Redford te nemen voor de rol
van Michael Corleone. Hij wilde Al Pacino, die, zo stelde Coppola,
‘het brandmerk van Sicilië op zijn gezicht droeg’. Ik denk dat Cop-
pola gelijk had. Is Pacino aan het begin keurig ingepast, met zijn
verloofde winkelend en een Amerikaans uniform dragend, aan het
einde is hij gedeassimileerd. Niets, zeker niet de pruttelende mel-
ting pot, kan de banden verbreken tussen vader en zoon, de ban-
den met je etnische wereld en je oude land.
Barbara Mikulski, een Pools-Amerikaanse sociaal werkster uit
Baltimore die sinds 1986 Democratisch senator is voor Maryland,
juichte de nieuwe aandacht toe. Ze vond dat de bijdragen van de
etnische Amerikanen altijd ondergewaardeerd waren. ‘Amerikaan-
se instituties deden nooit een poging om kinderen te helpen die
Colstiani, Slukowski of Klim heetten,’ stelde Mikulski. Nu blanke
etnische groepen zichzelf en hun verleden hadden ontdekt, konden
de levensverhalen van deze mensen naar voren komen. Niet langer
zouden ze ‘Yankee-patriciërs’ of ‘blanke namaakprogressieven’
naar de mond praten. Ik heb een zwak voor Mikulski, maar het is
wel een typisch jaren-70-verhaal, met de opgefokte retoriek van de
jaren zestig er gratis bij.
Na verloop van tijd heeft het ietwat absurde vormen aangeno-
men. Zo ontdekte Madeleine Albright toen ze minister van Buiten-
landse Zaken werd ineens haar joodse voorouders. Critici vonden
dat een rare zaak. Was de Korbel-familie in 1939 niet naar Enge-
land gevlucht om aan de nazi’s te ontkomen (Korbel was haar meis-
jesnaam)? En was de kleine Madeleine niet katholiek opgevoed
juist omdat haar ouders zich hadden bekeerd na de jodenvervol-
ging in Oost-Europa? Hadden ze daar thuis nooit over gepraat? Niet
volgens Albrights biografie. Gek hoor. Maar wat deed het er eigen-
lijk toe?
Ook John Kerry, de Democratische kandidaat in 2004, had een
mooi verhaal. Hoewel de meeste mensen dachten dat hij Iers was –
186
verkeerd gelovigen, die kunnen niet Amerikaan zijn, vindt Hun-
tington. Ik chargeer zijn stelling, maar niet zo heel veel.
Maar Huntingtons boek gaat niet over God of over Amerikaan-
zijn. Het gaat over Hispanics en hoe die Amerika ondermijnen.
Samuel Huntington meent dat Hispanics – met name Mexicanen –
zich niet in het door hem geschetste Amerikaanse patroon kunnen
en willen inpassen. Ze zijn niet Anglo-Saxon Protestant en willen
dat ook niet worden. Ze blijven Spaans spreken, wonen te dicht bij
hun oude cultuur om er echt afstand van te nemen en zijn met
zovelen dat ze zich gemakkelijk kunnen isoleren. Hij tamboereert
zelfs op het idee dat de Mexicanen het door Amerika gestolen land
zouden willen herveroveren – een favoriete bangmaker van activis-
ten tegen immigratie.
We zijn met Huntington weer op bekend terrein. ‘Onintegreer-
bare’ buitenlanders, onwillig om Engels te leren en de protestantse
waarden van Amerika te aanvaarden. Bijgelovige, volkse katholie-
ken, en nog eens gevaarlijk politiek actief ook – dat hebben we alle-
maal al vaker gehoord. Huntington past in een lange traditie van
bangmakers. Er is echter niets mis met de politieke neus van Hun-
tington: veel Amerikanen maken zich inderdaad zorgen over de
toename van Hispanics. Dat vertaalt zich in de opwinding die in de
loop van 2006 ontstond over de illegale immigranten, en dat zijn
bijna allemaal Hispanics.
Hispanics: aanwezig maar onopgemerkt Uit Midden- en
Zuid-Amerika kwamen altijd al immigranten naar de Verenigde
Staten. Sterker, ze waren er altijd al. Een flink deel van Amerika is
uiteindelijk van Mexico gepikt na de oorlog van 1845. Hispanics als
immigranten kwamen niet in enorme aantallen, maar wel gesta-
dig. Het ontbreekt hun aan een Ellis Island, aan dramatische verha-
len over Pilgrims en kolonisten. Misschien is dat de reden dat hun
geschiedenis onderbelicht is. Het kan ook een zeker dedain zijn van
de traditionele immigrantengroepen waarmee zij hun Spaanstalige
landgenoten negeren. Maar waarschijnlijk komt het omdat Hispa-
nics, met name die uit Mexico, al eeuwenlang heen en weer bewe-
gen over het continent. Ongeveer zoals de miljoenen migranten die
189
het was doorgeslagen. ‘Het nieuwe etnische evangelie verwerpt de
samenbindende visie van individuen van alle naties, versmolten tot
een nieuw ras,’ klaagde Schlesinger.
Wat Schlesinger buitengewoon irriteerde, was juist die Ethnic
Heritage Studies Program Act, de wet van Nixon, de bij uitstek niet-
etnische president. Die wet was het hoogtepunt van idioterie, vond
Schlesinger, want het betekende dat iedereen zo’n beetje zijn eigen
etniciteit kon bepalen. Tot het uiterste doorgevoerd, klaagde hij,
betekende dat blijkbaar dat er geen niet-etnische Amerikanen meer
waren.
Schlesinger overdreef. De wet was niet meer dan een vaststelling
dat het onderwijs rekening moest houden met etnische geschiede-
nis – als onderdeel van de Amerikaanse geschiedenis. Wel had hij
gelijk dat de slinger te ver naar de andere kant was doorgeslagen.
Verschillen werden aangezet en overdreven, factoren die de een-
heid van een land bepalen, werden genegeerd. Crackpot theories
werden serieus genomen omdat ze de weerspiegeling waren van de
ene of de andere cultuur. Academici met een gevestigd belang op
een bepaald onderwijsterrein pushten hun waren.
Ook Harvard-hoogleraar Samuel Huntington schrijft graag pole-
mische boeken. In zijn Who Are We? uit 2004 toont Huntington
zich bezorgd. De politicoloog, die met zijn The Clash of Civilizati-
ons ook al opschudding had veroorzaakt, vreest niet zozeer etni-
sche versplintering maar een verzwakking van datgene wat Ameri-
ka sterk maakte. De Hispanics zijn volgens hem de boosdoeners,
maar hij omwikkelde die stellingname met fascinerende, aan het
nativisme grenzende argumenten.
Huntington acht de Amerikaanse samenleving uniek omdat zij
God veronderstelt als grondslag. Geen ‘protestantse god maar een
christelijke god,’ zegt Huntington, als resultaat van het in elkaar
schuiven van protestantisme en katholicisme. Volgens Huntington
is de Amerikaanse civil religion die daaruit is voortgevloeid onver-
enigbaar met atheïsme, omdat het op zichzelf een geloof is ‘dat
een transcendentaal wezen aanroept dat losstaat van de menselijke
wereld’. Als je niet in de Amerikaanse God gelooft, zegt Huntington
eigenlijk, dan kun je ook niet in Amerika geloven. Niet-gelovigen of
188
juist daardoor was het niet zo’n grote stap om ook de grens over te
gaan. Bovendien was er de traditionele zuigende kracht van de Ver-
enigde Staten en waren de leefomstandigheden er ontegenzegge-
lijk beter dan op de meeste plaatsen in Mexico. De grens was
poreus. Het netwerk van Hispanics in de Verenigde Staten maakte
het relatief gemakkelijk om er je weg te vinden.
Mexicanen deden altijd al veel gastarbeiderswerk. Eind jaren
vijftig, de piekjaren van het zogenoemde bracero-programma (een
regeling van tijdelijke gastarbeid in de landbouw), kwamen jaar-
lijks 430.000 Mexicanen naar de landbouwbedrijven in Californië
en Texas. Bijna allemaal gingen ze terug. Geen wonder dat de poli-
tici hen over het hoofd zagen. Er waren wel periodes geweest van
grotere immigratie, maar die vielen meestal samen met binnen-
landse problemen in Mexico. Zo kwamen tussen 1910 en 1930, een
tijd van revolutie en politieke onrust, 713.000 Mexicanen naar
Amerika. Eenderde deel daarvan ging weer terug toen de rust was
weergekeerd.
191
binnen Europa seizoensarbeid deden en al of niet bleven hangen.
Aanwezig maar onopgemerkt.
Dat kun je nu niet meer zeggen. De afgelopen dertig jaar zijn
Hispanics de grootste en snelst groeiende groep immigranten
geworden. In staten als Californië, Arizona, New Mexico en in min-
dere mate Texas, zijn ze nadrukkelijk aanwezig. De helft van alle
Hispanics woont in Californië en Texas, in New Mexico is 43 pro-
cent van bevolking Hispanic. Landelijk gezien vormen Hispanics
inmiddels de grootste minderheid, met 14,1 procent van de bevol-
king. Vanwege de lage gemiddelde leeftijd en de hoge geboortecij-
fers zijn er voorspellingen dat ze in 2050 een kwart van de bevol-
king zullen uitmaken. Verder vormen Hispanics de grootste groep
illegalen in Amerika en zijn alleen al daarom onderwerp van voort-
durende discussie. Vanwege hun aantallen moeten politici steeds
een balans zoeken tussen het uitspreken van hun zorg daarover en
de noodzaak om hun stemmen te winnen.
Hispanics komen voor zestig procent uit Mexico. In het midden
van de twintigste eeuw leek Mexico stabiel en op weg naar wel-
vaart. Veel mensen waren naar de grote steden getrokken, maar
190
Hispanics zijn de oudste etnische groep in Amerika. New Mexico was
ooit onderdeel van Mexico. Een stadje als Taos, hier gefotografeerd
in de jaren dertig, heeft die erfenis altijd in ere gehouden.
Mexicaanse gastarbeiders waren altijd al onmisbaar in de agrarische
economie van Californië. Hispanics deden werk dat andere Amerikanen
niet wilden of konden doen. Nog steeds is Central Valley, de groente-
en fruitschuur van Amerika, afhankelijk van goedkope illegalen.
De Cubanen en Puerto Ricanen waren er al toen de wet in 1965
werd veranderd. Sindsdien is het aantal nieuwkomers uit Latijns-
Amerika verveelvoudigd. Zeker 10 miljoen Hispanics kwamen over,
waarschijnlijk veel meer, maar hoeveel precies is vanwege de illega-
le immigratie moeilijk te meten. Dat ligt niet aan het opheffen van
de quota, want die waren er voor 1965 niet. Wel hebben amnestie-
regelingen in 1986 en 1995 het aantal Hispanic-Amerikanen flink
opgevoerd.
Duizenden groepsmigraties De Mexicanen die aan het einde
van de twintigste eeuw de Amerikaanse grenzen overspoelden,
kwamen zowel van het platteland als uit de overbevolkte steden. In
de Verenigde Staten gingen ze vooral naar de grootstedelijke gebie-
den – met name Los Angeles, New York, Houston, Miami en Chica-
go. De laatste jaren is meer spreiding te zien. Ook in het midden-
westen zijn nu Hispanics te vinden, aan de oostkust, in het noord-
westen, eigenlijk overal waar het moeilijk is personeel te vinden dat
laaggeschoold werk wil doen.
Een groot verschil met andere groepen is dat er bij de Hispanics
nooit sprake is geweest van één enkele stroom, maar van een com-
binatie van duizenden groepsmigraties. Het is in veel opzichten
een gevarieerde groep. Bij de census van 2000 werden 35 miljoen
Hispanics geteld, een stijging van bijna zestig procent vergeleken
met 1990. De term ‘Hispanics’ is zo breed dat je daar niet veel wij-
zer van wordt. Behalve de Spaanse taal hebben Hispanics vaak wei-
nig gemeen. Aan de andere kant zorgt die taal wel voor een band.
Anders dan bij de Italianen honderd jaar eerder zijn de verschillen
tussen de diverse dialecten niet zo groot. Daardoor is het netwerk
waarop ze kunnen bouwen veel groter.
Ik moet hier iets zeggen over de terminologie, want in politiek
correcte kringen levert die nog wel eens problemen op. ‘Hispanics’
is de term die het Censusbureau sinds de jaren zeventig gebruikt
voor iedereen die voorouders heeft of zelf komt uit een Spaanstalig
land. Ook de term ‘Latino’ is gangbaar, waaronder min of meer
iedereen uit Latijns-Amerika wordt begrepen, dat wil zeggen, alles
ten zuiden van de Verenigde Staten. Op de censusformulieren wor-
193
Caribische eilanden Na de Mexicanen vormen Puerto Ricanen
de grootste groep Hispanics, zo’n tien procent. Zij zijn een geval
apart omdat zij officieel Amerikaanse staatsburgers zijn – sinds
1917. Als zodanig mogen ze zich vrij bewegen binnen de Verenigde
Staten. Vanaf de jaren veertig tot eind jaren zestig kwamen ze in
vrij groten getale naar Amerika, vooral naar New York. In die stad
steeg het aantal in Puerto Rico geboren bewoners van 70.000 in
1940 tot 613.000 in 1960.
De Cubaanse leider Fidel Castro is verantwoordelijk voor het
grote aantal Hispanics in Florida. Na Castro’s machtsovername in
1959 kwam een grote groep Cubanen naar Amerika, actief gehol-
pen door de Amerikaanse regering. Tussen 1959 en 1970 kwamen
meer dan een half miljoen Cubanen. Het ging om een bijzondere
groep want deze Cubanen waren rijk, politiek actief en ze vestig-
den zich allemaal in Zuid-Florida, vooral in Miami. Ze kregen met-
een een verblijfsstatus als vluchteling en konden zonder moeite
naturaliseren. De tweede en de derde groep, die respectievelijk
eind jaren zestig en rond 1980 het land binnenkwamen, waren
stukken minder welvarend. Zij kwamen in Miami terecht in een
gevestigde, welvarende gemeenschap, overigens wel een met een
sterk gelaagde klassenstructuur.
Geen stad in Amerika is meer door de immigratiegolven veran-
derd dan Miami, dat de hoofdstad is geworden van Zuid-Amerika in
de Verenigde Staten. De Cubanen, maar ook rijke Venezolanen en
inwoners van allerlei Caribische eilanden, hebben er een uiterst
welvarende gemeenschap geschapen. Ze hebben er tienduizenden
kleine bedrijven, het hart van een grote etnische enclave. Al rond
1990 was het gemiddelde inkomen van een Cubaans gezin bijna
gelijk aan dat van een Amerikaans gezin. De Cubaanse gemeen-
schap heeft er ook een eigen schoolsysteem opgezet dat zijn waar-
den en politieke doelstellingen promoot. Toen er in 1999 een rel
ontstond rondom Élian Gonzales, een gevlucht Cubaans jongetje
dat terug moest omdat zijn vader in Cuba dat wilde (zijn moeder
verdronk bij de vluchtpoging), bleek de politieke macht van deze
kiezers. Alle politici kwamen hun reukspoor leggen. De Cubaanse
stem kon het verschil maken.
192
195
den beide termen gebruikt en worden Hispanics en Latino’s
gewoon bij elkaar opgeteld.
Politieke activisten gebruiken graag de term ‘Chicano’ – met de
toelichting dat Chicano’s ‘vijandig staan tegenover de Anglo-
samenleving’. Die term zou een assertieve, trotse houding moeten
weergeven. Het zal best en in universitaire kringen mag de term
populair zijn, maar als ik er de Mexicaanse zwembadbeheerder van
mijn schoonouders naar vraag, heeft hij geen idee. Een prominente
Hispanic vertelde dat hij nooit van ‘Chicano’ had gehoord tot zijn
dochter in Berkeley ging studeren. Het dient volgens mij geen prak-
tisch doel om over deze woorden te steggelen. Ik gebruik gewoon
het woord ‘Hispanics’.
Hispanics werken vaak in de private sector, volgens sommigen
omdat ze van nature erg sceptisch staan tegenover het functione-
ren van de overheid. Daarom doen ze waarschijnlijk ook niet vaak
een beroep op uitkeringen en andere overheidsdiensten. Hun soci-
aal conservatisme zou hen eigenlijk in het Republikeinse kamp
plaatsen, maar deze partij heeft politiek gezien nogal wat steken
laten vallen. Vooral de pogingen in de jaren negentig om kinderen
van illegalen te weren uit het onderwijs en de gezondheidszorg
hebben kwaad bloed gezet. Ook nu weer zijn het conservatieve
Republikeinen die een muur willen bouwen op de Mexicaanse
grens.
Ondanks de strijd die de activist César Chavez in de jaren zestig
voerde om landarbeiders te organiseren, zijn Hispanics niet geïnte-
resseerd in vakbonden. Hun sociale mobiliteit is gemiddeld, maar
door de voortdurende aanwas leeft een hoog percentage in armoe-
de. Meer dan in het verleden beginnen Hispanics eigen bedrijven,
daarmee de trend volgend van andere immigrantengroepen. Ze
zijn bij uitstek op het gezin georiënteerd.
Hoewel de meeste Hispanics katholiek zijn, geven zij daar een
heel eigen invulling aan. Ook bij de Hispanics bestaat een traditie
van wantrouwen tegen de kerkhiërarchie die in het verleden maar
al te vaak met de dominante elites samenspande. Overigens maken
de personalistische kanten van het evangelisch protestantisme
deze religie voor Hispanics steeds aantrekkelijker. Evangelische
194
César Chavez probeerde in de jaren zestig de landarbeiders in een
vakbond te organiseren. Hij ondervond veel tegenwerking maar
slaagde erin de werkomstandigheden behoorlijk te verbeteren.
maat zijn. Wie met achterstand binnenkomt is haast gedoemd om
slecht te presteren en af te haken – en zo de vooroordelen te beves-
tigen. In Californië werden in 1996 de regels van positieve discrimi-
natie weer afgeschaft voor universiteiten (in de praktijk waren het
quota: je moest zo veel mensen van die en die groep aannemen).
Dat heeft ertoe geleid dat de hogescholen en universiteiten van de
tweede garnituur (maar zeker niet slecht) nu veel meer Hispanics
binnenkrijgen en meer en beter gekwalificeerde studenten afleve-
ren. Geduld lijkt hier de belangrijkste deugd. Ze bereiken vanzelf
wel de elite-instellingen.
Er wordt relatief veel onderzoek gedaan naar tweede- en derde-
generatie-Hispanics. Voor sociologen vormen zij de onderzoeks-
groep die de Italianen in de eerste helft van de twintigste eeuw
waren. Ze worden ook vaak met hen vergeleken. Vooral het werk
van Rubén Rumbaut en Alejandro Portes en de door hen geredi-
geerde serie essays gebaseerd op hun Children of Immigrants Lon-
gitudinal Study (CILS), is een ware schatkist. Niet alles wat ze
beschrijven is universeel toepasbaar maar als lezer denk je regelma-
tig: hé, waar heb ik dat vaker gehoord?
Het moderne Chinatown Aziaten vormen de andere groep
immigranten die na 1965 in groten getale naar Amerika kwamen.
De gevolgen daarvan heb ik van nabij kunnen volgen in het deel
van Los Angeles waar Donald en Jenny Kao wonen, de ouders van
mijn vrouw. In de ruim twintig jaar dat ik er nu kom heb ik San
Gabriel Valley en vooral de aanliggende suburbs grondig zien ver-
anderen. Van een cluster gemengde middenklassesuburbs, onop-
vallend in hun etniciteit of karakter, is de hele regio Aziatisch
geworden. Er wonen vooral Chinezen, maar ook veel Koreanen,
Vietnamezen en Filippino’s.
San Gabriel Valley ligt ten oosten van downtown-Los Angeles,
tussen Interstate 10 en Pomona Freeway. Het is de verzamelnaam
voor steden met namen als Monterey Park, Alhambra, San Gabriel
en Rosemead. Qua uiterlijk verschillen ze niet veel van wat je elders
in Zuid-Californië aantreft: dezelfde, niet al te grote, vrijstaande
huizen, lage appartementsgebouwen, mini malls en banken. Het
197
groepen boeken aardig wat bekeringen, zowel bij immigranten als
buiten de Verenigde Staten.
Wie nog zou willen pleiten voor tweetalig onderwijs, vindt bij
Hispanics bewijsmateriaal hoe onverstandig dat is. In de jaren zes-
tig werd onderwijs in het Spaans gezien als deel van de burgerrech-
ten. Dat even goedbedoelde als misplaatste idealisme werd in later
jaren gewoon belangenpolitiek: vakbonden van Spaanstalige
docenten en academici deden alles om te bewijzen dat kinderen zo
beter konden leren. De praktijk leerde dat tweetalige opleidingen
juist slechte resultaten opleverden. In de jaren tachtig zat zeker
eenderde deel van de Hispanic kinderen in klaslokalen waar alleen
maar Spaans werd gesproken. Het resultaat was desastreus: een
generatie groeide op met weinig Engelse taalvaardigheden. Terwijl
alle andere immigrantengroepen met gezwinde spoed Engels leer-
den om zo snel mogelijk mee te kunnen doen, werden deze kinde-
ren teruggehouden. Hun ouders zagen het liever anders, maar had-
den nauwelijks invloed. Pas toen de gevestigde onderwijsbelangen
via nogal polariserende referenda werden afgetroefd (de referenda
waren een initiatief van de English Only-beweging), kon het sys-
teem worden veranderd.
Volgens Samuel Huntington begint het Spaans sluipenderwijs
het Engels als voertaal te ondermijnen, maar de censusgegevens
van 2000 tonen aan dat dat onzin is. Volgens de analyse van de cen-
susgegevens spreekt driekwart van de derdegeneratie-Hispanics
alleen maar Engels, een percentage dat vergelijkbaar is met dat van
eerdere immigranten uit Europa – en ook van eerdere immigran-
ten uit Spaanssprekende landen. Logisch, zegt Richard Alba, een
immigratiespecialist van de University of New York at Albany, we
hebben de neiging om de assimilatiedruk op tweede en derde
generaties stelselmatig te onderschatten. Hij meent dat immigran-
ten en hun nazaten onverminderd in de richting van het Engels
worden gedreven.
Ook de ervaring van Hispanics om met ‘hulp’ van positieve dis-
criminatie de universiteiten te bestormen pakte averechts uit. Zoals
ook veel zwarten hebben ondervonden, is het een bijzonder slecht
idee om mensen binnen te halen terwijl hun resultaten onder de
196
199
verschil is dat hier de reclameborden Chinese karakters dragen.
Wie de supermarkten in loopt, vindt er naast de standaardartikelen
een keur van ongebruikelijke producten en minstens vijftig soorten
sojasaus.
Dit is het moderne Chinatown en het lijkt wel heel weinig op de
Chinatowns in veel grote steden van de wereld. Hier geen drukbe-
volkte trottoirs vol groente- en viswinkels, met de geuren en gelui-
den van een andere cultuur, zoals je in New York ziet. Nee, dit zijn
gewone suburbs met vooral veel Mercedessen, BMW’s, Chinese Slur-
pie-winkels, videozaken met vechtfilms en hippe jongeren die met
elkaar kwebbelen in het Chinees en het Engels.
Toen ik hier voor het eerst kwam, in de jaren tachtig, beperkte
de Chinese regio zich tot San Gabriel Valley. Nu is die uitgedijd
naar het oosten, naar Rowland Heights, Hacienda Heights, West
Covina, Walnut, Industry, Diamond Bar, Arcadia en Temple City.
Ook upper class South Pasadena en San Marino, meer naar het
noorden, horen erbij. Hier vind je de grootste concentratie Chine-
zen in de Verenigde Staten. Het zijn voornamelijk suburbs voor de
middenklasse. Zoals in alle suburbs stikt het er van de commerciële
winkelstraten en mini malls. De Safeways, Albertsons en Wal Marts
ogen hetzelfde, zij het met een aangepast assortiment.
San Gabriel Valley werd niet zomaar China Valley. Toen de pro-
jectontwikkelaar Frederic Hsieh in 1972 zijn eerste onroerend goed
kocht in Monterey Park, was de bevolking voor de helft Caucasian
(blank), 34 procent Hispanic en 15 procent Aziatisch. Monterey
Park gold als een gemeenschap voor mensen die redelijk succesvol
waren. Je kon er een net eengezinshuis kopen, redelijk dicht bij de
snelwegen en niet te ver van het centrum. Hsieh had iets anders in
gedachten. Hij kocht en kocht en kocht, en in 1977 vertelde hij de
Kamer van Koophandel: ‘Jullie weten het misschien nog niet, maar
Monterey Park zal een mekka worden voor Chinese zakenlui.’
Deze steden in de San Gabriel Valley – aparte juridische eenhe-
den maar politiek gezien onderdeel van metropolitan Los Angeles –
waren in de jaren vijftig en zestig grotendeels Hispanic. In die tijd
was dit de enige plek waar Aziaten huizen konden kopen, toen dat
tenminste officieel voor hen was toegestaan. Zo kwamen mijn
198
Aziaten zijn nadrukkelijk aanwezig in een groot aantal suburbs van Los
Angeles. Hier zoeken etnische groepen geheel vrijwillig elkaars nabij-
heid op, in nieuwbouwwijken met alle voorzieningen waar ze als
groep behoefte aan hebben. De verwachting is dat deze etnische
enclaves niet meer zullen verdwijnen, zoals eerder het geval was met
de Italiaanse, Poolse, Ierse en Duitse wijken in Amerika.
nië. De rijkste Chinese Amerikanen zijn inmiddels verhuisd naar
een wijk die echt op Beverly Hills lijkt of naar een dure stad als
Pasadena, maar in hun kielzog zijn deze middle class-suburbs com-
pleet veranderd.
Meer nog dan banken domineren restaurants het stadsbeeld.
Langs de straten, in de malls, in de mini malls: eten is een belang-
rijke bezigheid voor de Chinese Amerikanen. In het weekend staan
er grote groepen voor de restaurants, wachtend tot hun nummer
voor dimsum wordt afgeroepen en ze terecht kunnen in de giganti-
sche eetzalen met de oorverdovende herrie die bij een Chinees res-
taurant hoort. Voedsel smeert de gemeenschap. Als we bij onze
familie in Hacienda Heights aankomen, is eten het eerste wat we
doen en tijdens het eten praten we over de restaurants waar we de
volgende dagen heen gaan. Zo veel concurrentie zorgt voor lage
prijzen en je kunt in LA voor weinig geld fantastisch Chinees eten.
Voor iemand die geen Chinees spreekt kan het problematisch zijn:
in sommige restaurants is het moeilijk een Engelssprekend persoon
te vinden en de menu’s zijn vaak niet vertaald, als je al wat zou heb-
ben aan vertalingen als ‘noodle in gray soup’.
Men zegt wel dat Los Angeles meer Chinees is dan China. Dat
zou best kunnen. Ik weet het niet uit eigen ervaring, maar buiten
de grote steden schijnt het eten in China maar matig te zijn. Dia-
sporagemeenschappen hebben de neiging hun cultuur in onver-
dunde vorm te bewaren – zeker als het oude land grote veranderin-
gen ondergaat. Taiwan heeft iets dergelijks: in 1949 kwamen zo
veel Chinezen uit zo veel verschillende regio’s naar dat eiland, dat
er sprake was van een soort China-in-het-klein. Alle tradities zijn er
bewaard, terwijl op het vasteland de eetcultuur ten onder ging in
de revolutionaire vernietigingsdrang. Die enorme variatie is ook te
vinden in Los Angeles.
Toen ik voor het eerst in Montebello kwam, was die Aziatische
beweging nog maar net gaande. We gingen ongeveer even vaak
naar Chinatown, downtown-Los Angeles, als naar Alhambra of
Monterey Park. Ik herinner me uit die tijd niet de dominante aan-
wezigheid van Aziaten. Eind jaren tachtig verhuisden Donald en
Jenny naar Hacienda Heights, een paar mijl naar het oosten. Ze
201
schoonouders in Montebello terecht, een stadje aan het zuidelijke
uiteinde van San Gabriel Valley. Waarom konden ze elders niets
kopen? Puur racisme. Ook al was de wet in 1948 veranderd, huisei-
genaren hadden afspraken gemaakt over verkoopprocedures: ze
wilden voorkomen dat niet-blanken de huizenprijzen zouden ver-
pesten. Dus als ze ergens kwamen kijken was het altijd: ‘Jammer,
jammer. Net verkocht.’ In Montebello, San Gabriel en in andere His-
panic suburbs konden Chinezen wel terecht. Zo groeide mijn vrouw
op in een buurt waar haar familie het enige Aziatische gezin was,
omringd door lagemiddenklasseblanken en Hispanics. Montebello
was, en is, een wijk met eenvoudige vrijstaande huizen met kleine
tuintjes, starters op de huizenmarkt Californische stijl. Zo’n wijk
waar met Kerstmis de huizen vol lichtjes hangen.
Wat Hsieh goed had gezien was dat er in diverse landen Chine-
zen rondliepen die hun kapitaal in Amerika wilden investeren – en
er hun thuisbasis wilden vestigen. Na 1965 kon dat weer. Hsieh
richtte zijn marketing vooral op Taiwan. Hoewel het eiland voor de
kust van China sinds 1949 aardig welvarend was geworden, voelden
veel Taiwanezen zich bedreigd door de onzekere politieke en inter-
nationale situatie. Lange tijd had Taiwan geprobeerd zijn bewoners
vast te pinnen met strenge emigratieregels, maar in 1982 verander-
de dat, terwijl de Verenigde Staten Taiwan een eigen quotum
gaven.
Hsieh wilde hen naar Los Angeles krijgen. Hij vertaalde Monte-
rey Park in het Chinees als Mengtelu Gongyuan, oftewel ‘Weelde-
rig, heel erg groen park’ en verkondigde aan iedereen die het wilde
horen dat dit het Chinese Beverly Hills was. Dit beeld kwam niet
helemaal met de werkelijkheid overeen maar als marketingplan
werkte het. Honderdduizenden Chinezen, vooral goed in de slappe
was zittende Taiwanezen, kwamen naar Monterey Park. Nu is meer
dan zestig procent van de bevolking Chinees en zijn de aanliggen-
de suburbs ook Chinees geworden, de een na de ander.
De eerste zichtbare verandering was de toename van het aantal
banken. Metropolitan Los Angeles is nu het grootste Chinese zaken-
centrum in Noord-Amerika. Niet alleen Taiwan maar ook Hong-
kong en in toenemende mate China investeren in of vanuit Califor-
200
Snel assimilerende groep De laatste vijftien, twintig jaar is er
een ander soort Chinezen gekomen, klaagt Jenny weleens. Er sche-
mert iets van afgunst door, of in elk geval ongenoegen over het feit
dat de moeilijke tijden die zij in de jaren vijftig en zestig hadden
voor de nieuwkomers niet gelden. Nu komen mensen met veel geld,
ietwat arrogante manieren, verwende kinderen en vaak met een
transnationale baan die hun een basis toestaat in Los Angeles én in
Taiwan. Meer dan vroeger hoor ik Chinees in de winkels en op
straat. De supermarkten verkopen nu in grote aquariumbakken de
verse vis waarvoor Jenny vroeger naar Monterey Park moest, en
dáárvoor naar Chinatown.
Er komen nog steeds veel nieuwe mensen aan. Mijn schoonmoe-
der moppert dan wel, maar ze kan nu beschikken over iemand die
voor hen kookt – een nieuwbakken Chinese (‘straight of the boat’,
zoals dat heet) die werkt als serveerster in een restaurant maar
graag wat bijverdient. Ze vormt een opmerkelijk duo met de Hispa-
nic tuinmannen die eens in de veertien dagen met een noodgang
door de tuin racen – zonder veel kennis van zaken als u het mij
vraagt. Deze mannen kennen genoeg Engels om hun business te
runnen, meer dan de oudere man die het zwembad onderhoudt.
Hij is van een generatie die alles in het Spaans deed en doet.
Voor zover ik kan overzien is de Chinese gemeenschap (for what
it is worth, want die groeit wel heel snel) een snel assimilerende
groep. Snel is een relatief begrip, maar laten we zeggen dat het de
laatste dertig jaar snel gaat. Amerika is minder racistisch geworden
tegenover Aziaten of misschien zijn er nu gewoon zo veel van hen
dat racisme niet meer lonend is. Tekenen te over van snelle assimi-
latie, meestal in minder dan de twee generaties die daarvoor staan.
De meeste tweedegeneratie-Chinezen die ik ken hebben een goede
opleiding, een goede baan, en een grote meerderheid is getrouwd
met niet-Chinezen. Mijn schoonouders, verstandige, goed opgelei-
de en ruimdenkende mensen, zouden niettemin graag hebben
gezien dat minstens één van hun drie kinderen met een Chinees was
getrouwd. No such luck. Een dochter die in Nederland woont, een
zoon die getrouwd is met een born again christian en zelf ook de
Here heeft gevonden, en zoon nummer twee die inmiddels is
203
hadden nu de vrijheid om te kopen wat ze wilden, zonder discri-
minatie. Hun nieuwe huis lag in een suburb boven op een heuvel,
zo’n typisch Amerikaanse wijk, mét een gezamenlijk zwembad en
later een hek plus doorman, maar zonder winkels of voorzienin-
gen. Enkel keurige middle class-huizen. De eerste keer dat ik er
kwam waren Donald en Jenny zo ongeveer de enige Chinezen.
Maar alles gaat razendsnel in Zuid-Californië. Ik schat dat nu zes-
tig procent van hun wijk Chinees is, in de omliggende wijken en
steden zal het tussen de veertig en de vijftig procent zijn. Volgens
Donald was dat geen opzet. Het was simpelweg zo dat de Chinese
makelaar een goede wijk zag voor zijn clientèle. In de snelle door-
stroming die Amerika kenmerkt kwamen er steeds meer Chine-
zen.
De Puente Hills-shopping mall is een tijdje dicht geweest maar
is geheel gerenoveerd en heeft nu iets betere anchorshops en heel
andere waren, een AMC-multibioscoop voor de vele jongeren die
hier nu wonen, een Borders, COMPUSA en de betere fastfoodres-
taurants. De kleinere malls langs de doorgaande wegen zijn soms
compleet Aziatisch, de borden op de aanwezige winkels en restau-
rants vol Koreaanse en Chinese tekens. In Chinatown komen we
nooit meer. Een expeditie naar Alhambra of Monterey Park vindt
alleen plaats omdat Naboe er woont (de overgrootmoeder van
mijn kinderen) of voor een heel speciaal goed restaurant.
Inmiddels staat achter een heuvel naast Donald en Jenny’s wijk
de grootste boeddhistische tempel van Noord-Amerika. Vanuit de
tuin kunnen we net het topje zien. Niet meer dan dat gelukkig,
want in goed Amerikaanse traditie procedeerden de bewoners
tegen de oorspronkelijke planning van het geval. Van heinde en
verre komen de mensen. Vroeger ging ik er met de kinderen wel-
eens kijken, als een soort exotisch uitstapje. De tempel verwierf
enige faam toen Al Gore er in 2000 een campagnebezoekje bracht
en met een zak vol cheques van de monniken naar huis ging. Het
bleek een nogal transparante poging de campagnewetten te over-
treden, maar het feit dat die moeite werd genomen geeft aan hoe
belangrijk deze groep kiezers is geworden.
202
kunde gedoceerd op een high school in Montebello. Het is er niet
beter op geworden, zegt ze. Bedreigingen en poortjes om wapens
buiten de school te houden verpesten de sfeer. Problematisch?
Natuurlijk, maar het zijn niet alleen etnische wijken die daar last
van hebben. Wel geldt: hoe meer van dit soort omgevingsfactoren
hoe slechter de kansen voor de tweede en derde generatie. De ver-
leidingen voor jongeren om zich aan te sluiten bij bendes, om aca-
demische prestaties te minachten en het risico om in een neerwaart-
se spiraal te komen, zijn het grootst in wijken waar de omstandighe-
den slecht zijn. Sociaal-economische omstandigheden zijn daarvoor
bepalender dan etnische samenstelling.
Etnische wijken in Amerika barsten van de ondernemers. In Los
Angeles zitten talloze bedrijven in San Gabriel Valley, maar we ken-
nen er ook Koreatown, Little Phnom Phen (in Long Beach), Little Sai-
gon (in Garden Grove) en een levendige Indiase gemeenschap in
Artesia. Deze ondernemende etnische gemeenschappen vind je in
veel Amerikaanse steden. Ze beginnen meestal met onderlinge acti-
viteiten. Dit soort buurten met de geconcentreerde ondernemerszin
van immigranten en hun families noemen Alejandro Portes en Ken-
neth Wilson ‘etnische enclaves’. Ze ontstaan onder drie voorwaar-
den. Er moeten voldoende immigranten zijn met voldoende zakelij-
ke wijsheid en ervaring, meestal opgedaan in hun thuisland, er
moet kapitaal zijn en er moet arbeid beschikbaar zijn.
De eerste voorwaarde is cruciaal. Zonder entrepreneurs is er sim-
pelweg niet die noodzakelijke ondernemersdrift. Ambitieuze onder-
nemers zijn zo belangrijk omdat ze de deur openen voor hun eigen
generatie en een snelweg ontwikkelen van economische mobiliteit
voor degenen die na hen komen. Ze bieden veel nieuwe werkgele-
genheid omdat ze vooral werknemers zoeken in hun eigen groep.
Dat hoor ik ook van Nederlandse etnische ondernemers, maar die
zeggen er meteen achteraan dat ze weinig jongeren bereid vinden
er de vereiste energie in te stoppen of zelfs maar op tijd op te staan.
Het is niet altijd zo dat succesvolle ondernemers hun etnische
gemeenschap verlaten. Volgens de klassieke assimilatietheorie zou
spatial mobility, spreiding in fysieke zin, een van de ontwikkelings-
stadia zijn. Dat lijkt in Zuid-Californië maar beperkt op te gaan. Eer-
205
gescheiden maar van plan is opnieuw te trouwen, weer met een
niet-Chinese. De in Amerika geboren generatie hoeft niet zonodig
binnen de gemeenschap te blijven. De meesten doen dat wel, als ik
mag afgaan op de gezinnen in de restaurants – maar daar ben ik al
lang niet meer de enige round eye of white face.
Mijn beeld is vertekend, ik zal het niet ontkennen. Vertekend
doordat ik meer mensen ken in de middenklasse dan onder de werk-
bijen. Vertekend omdat het de westkust is. In New Yorks Chinatown,
een veel geslotener en veel geïsoleerder gemeenschap, vindt nog
steeds een soort lijfeigene-uitbuiting plaats van recente nieuwko-
mers, arriverend zonder vaardigheden en zonder kennis van het
Engels. De moeder van Vivian Louie, hoofddocent aan Harvard en
schrijfster van een vergelijkend boek over werkhouding van tweede-
generatie-Aziaten en -Hispanics, was haar hele leven strijkster in een
kledingbedrijf. Haar vader werkte in een restaurant. Louies sociale
mobiliteit, van dochter van een strijkster tot hoogleraar aan Har-
vard, is tamelijk uniek. De discipline en werkhouding van Chinezen
mag voorbeeldig zijn, lang niet iedereen gaat zo snel – ook de twee
broers van Louie niet; zij kregen niet de kansen die haar de moge-
lijkheid gaven uit te breken.
Etnische enclaves Ik ken geen onderzoek dat vertelt of de Azi-
aten in de Californische suburbs – een dwarsdoorsnede van de Ame-
rikaanse samenleving wat betreft inkomen en status – het vervelend
vinden om allemaal bij elkaar te zitten. Voor zover ik er iets van heb
gezien en voor zover ik het kan inschatten, geldt het tegendeel: ze
vinden dat prima. Sterker, ze zoeken het op. Etnische wijken zijn er
om te blijven. Ook andere Amerikanen hebben geen moeite met
deze vrijwillige segregatie – ik houd niet van dat woord en zijn con-
notaties met het racistische Diepe Zuiden, maar vooruit.
Natuurlijk, het is niet overal een paradijs. Sommige wijken kam-
pen met problemen: bendes, wapens, drugs en tienerzwangerschap-
pen. Dit laatste was overigens al zo toen mijn vrouw opgroeide en
de helft van de meisjes van de katholieke school voortijdig afhaakte.
Scholen verschillen in kwaliteit, zoals overal, maar ook in gradaties
van gevaar. Jenny, mijn schoonmoeder, heeft dertig jaar lang wis-
204
heden: veel Amerikanen veronderstelden dat ze uit het prostitutie-
circuit kwamen. Dat is overigens een vooronderstelling die een
impliciet racisme weergeeft: waarom zou een Amerikaan in vredes-
naam een Koreaanse trouwen? Het moet wel een prostituee zijn
geweest. Er was ook een levendige handel in adoptiebaby’s uit
Korea, minstens 100.000 sinds de oorlog.
Sinds de jaren zestig zijn bijna een miljoen Koreanen naar de
Verenigde Staten gekomen. Een groot aantal van hen kwam oor-
spronkelijk om te werken in de verzorgende sector, maar de meeste
Koreanen gebruiken de mogelijkheden die de wet van 1965 heeft
geboden aan familieleden. Een aardige anekdote vertelt iets over
het onvoorspelbare collectieve element in emigratiedrift. In de
jaren zeventig, toen Korea nog semi-autoritair was, waren de
machthebbers er niet erg blij mee dat hun beste mensen vertrok-
ken. Om dat nog eens dik aan te zetten publiceerde de Zuid-Kore-
207
der gebeurt het omgekeerde. Terwijl Donald en Jenny naar de
suburbs gingen, weg van de etnische groep, haalde die hen weer in.
In weerwil van de klassieke ontwikkeling van assimilatie, denk ik
dat de meest recente etnische gemeenschappen langdurig etnisch
zullen blijven, althans grotendeels, misschien ook wel bij ons.
Portes noemt het een etnische enclave, onderzoeker Leland Saito
gaat nog een stapje verder. Hij deed onderzoek naar de politieke en
economische besluitvorming in San Gabriel Valley. Volgens hem is
deze regio een voorbeeld van een transnational business enclave.
Hij bedoelt daarmee een etnische gemeenschap die is verbonden
met de landen van herkomst van de immigranten én de Chinese
gemeenschappen in andere steden zoals Sydney en Vancouver en
die zijn eigen globale dynamiek heeft. Dat kun je toch niet meer
‘segregatie’ blijven noemen?
Andere Aziaten Veel later dan de Japanners en de Chinezen
kwamen de Koreanen, Vietnamezen, Cambodjanen en een nieuwe
groep: de techneuten uit India. De Japanners waren een interessan-
te groep, maar niet erg doorsnee. Sinds de Tweede Wereldoorlog
was de immigratie uit Japan zeer beperkt. Het aantal zichzelf
Japans-Amerikaans noemende burgers was in 2000 opnieuw lager
dan in 1990. Misschien zegt het iets over hun verregaande assimila-
tie: Japanners hebben het hoogste percentage huwelijken buiten de
etnische groep. Steeds minder nazaten zullen zich Japans noemen.
De grootste groep sinds 1945 waren de ‘bezettingsbruidjes’, Japan-
se vrouwen die getrouwd waren met Amerikaanse bezetters. Tegen
de tijd dat emigratie voor gewone Japanners een optie werd, na
1952 en in kleine aantallen, was de push-factor in Japan zelf een
stuk kleiner geworden.
De Koreanen zijn juist steeds meer gekomen. Tot aan de oorlog
in Korea (1950-1953) was er simpelweg geen grote Koreaanse
gemeenschap in de Verenigde Staten. In 1952 werd de raciale dis-
criminatie tegen immigrerende Koreanen opgeheven. Ook bij hen
bestond de eerste lichting uit oorlogsbruidjes. In de loop der jaren
kwamen tussen de 50.000 en de 100.000 vrouwen op deze basis
naar Amerika. Dat gebeurde niet altijd onder gelukkige omstandig-
206
Sinds 1965 is het aantal immigranten sterk gestegen. Daarmee is ook
het verzet tegen immigranten toegenomen. Meestal richt dat verzet
zich op illegalen, maar vaak gaat het om een algemene afkeer van
vreemdelingen. Sinds de jaren tachtig is er herhaaldelijk legalise-
ringswetgeving doorgevoerd.
kwart van de 1200 winkels in de regio New York bezaten. Dat beves-
tigt de indruk die ik kreeg toen ik begin jaren tachtig in New York
ging studeren. De 24-uursminimarktjes aan Upper Broadway, rond-
om Columbia University, werden stuk voor stuk gerund door
Koreanen.
Een aardig detail dat ik toen niet kende is dat de eerste Korea-
nen in deze bedrijfstak afkomstig waren uit Zuid-Amerika, waar ze
als entrepreneurs actief waren totdat daar de economische proble-
men begonnen. Eenmaal gevestigd in New York, trokken deze pio-
niers snel anderen aan. Voor hun komst werd de fruit- en groente-
business gerund door joden en Italianen. Maar die deden het niet
goed (lees: ze werkten niet hard genoeg) en hun bedrijfjes konden
zo voor relatief weinig geld gekocht worden door de Koreanen. Die
slaagden er wel in te concurreren, door middel van betere produc-
ten en langere openingstijden. Om de kosten laag te houden
gebruikten ze de arbeid van het hele gezin of van net gearriveerde
Koreanen die nauwelijks Engels spraken. In veel grote steden zijn
kleine kruidenierswinkels nu in handen van de Koreanen, waar ze
vaak de slechter gerunde winkels van zwarten wegdrukken. De
animositeit tussen zwarten en Koreanen is groot – dat bleek toen
de brandstichtende bendes bij de rellen in Los Angeles, in 1992,
het vooral op Koreatown voorzien hadden. De Koreanen bleken
vrij snel te assimileren, een beetje volgens het patroon van de Chi-
nezen. De meest welgestelde Amerikaanse Koreanen zijn degenen
die in de jaren zestig kwamen om in de gezondheidssector te wer-
ken.
Filippino’s en Vietnamezen De Filippijnen hebben een heel
ander verhaal. Als virtueel deel van Amerika, tussen 1898 en 1946,
konden Filippino’s naar de Verenigde Staten reizen, maar omdat
hun land een protectoraat was, konden ze geen Amerikaan wor-
den. Veel landarbeiders werkten in Hawaii, vooral nadat in 1924
de weg voor andere Aziatische immigranten was afgesloten. Ook
in Californië waren ze tot aan de Grote Depressie aanwezig. Na
1965 nam de immigratie sterk toe. Censuscijfers voor Filippijnse
Amerikanen verdubbelen bijna iedere tien jaar, van 337.000 in
209
aanse krant Choson Ilbo in 1976 een reeks artikelen over het dage-
lijks leven van Koreaanse Amerikanen. De schrijver wilde belichten
welke moeilijkheden Koreaanse families in de Verenigde Staten
wachtten. De artikelen werkten echter averechts: hele hordes
Koreanen besloten dat zij ook wel wilden vertrekken. De nieuwsar-
tikelen werden vervolgens gepubliceerd als een boek, Day and
Night of Komericans. A Visit to Korea in the United States. Het werd
een bestseller. Zoals een wetenschapper schreef: ‘Het werd een
handboek voor aanstaande immigranten omdat het een juridische
handleiding bood over hoe te emigreren en hoe overzeese contac-
ten te gebruiken.’
Als vrij recente nieuwkomers zijn Koreanen niet zo goed verte-
genwoordigd in de Amerikaanse politiek. Lange tijd waren ze voor-
al bezig met Koreaanse politiek, daartoe aangezet door hun organi-
saties die werden gerund door Koreaanse autoriteiten. Een onder-
zoeker noemde de Koreaanse gemeenschap in New York een ‘kolo-
nie onder toezicht’, nauwkeurig in de gaten gehouden door de
regering van Zuid-Korea, die immigranten zag als een belangrijk
verlengstuk van hun land in Amerika. Die regering vond het soms
zelfs nodig om hun expatriats in Amerika ‘corrective guidance and
education’ te geven – een vorm van overzeese betutteling en intimi-
datie die ook Mussolini toepaste. Uit patriottisme, nationalisme en
activisme voor de eenheid van de Korea’s vond de eerste generatie
dat niet zo’n probleem, maar naarmate de tweede en derde genera-
tie zichzelf meer als Amerikanen beschouwden, verwaterde deze
nationale loyaliteit.
Koreanen belichamen de filosofie dat immigrantengroepen
vooral moeten doen waar ze goed in zijn en daar dan massaal in
moeten stappen. Zo zijn de Koreanen sterk vertegenwoordigd in de
detailhandel, vooral in grocery stores, kleine supermarktjes die
door de hele familie bemand worden. Dit past bij hun wens om een
eigen bedrijf te runnen: maar liefst de helft van de volwassen
Koreanen werkt voor eigen rekening.
Een onderzoek dateert de entree van Koreaanse groenteboeren
in New York in 1971 en schat dat ze zeven jaar later al 350 fruit- en
groentewinkels runden. Een journalist schreef in 1982 dat ze drie-
208
in een bekend patroon. Ouders zien hun kinderen Amerikaans wor-
den en dat bevalt helemaal niet. Veel Aziatische culturen hebben
moeite met de vrijere normen in Amerika. Indiase Amerikanen wil-
len niet af van hun gearrangeerde huwelijken, Vietnamezen en
Koreanen maken zich zorgen over de vrijheid van hun kinderen. De
kinderen zelf meten hun vooruitgang af aan Amerikaanse normen,
niet aan wat hun ouders gewend waren.
Tot voor kort woonden vrijwel alle Aziaten aan de westkust. Dat
is nu snel aan het veranderen. De gesettelde Aziaten zijn zich aan
het verspreiden, mede door het hoge percentage huwelijken buiten
hun etnische groep. Verscheidene vluchtelingenprogramma’s heb-
ben wel tot spreiding geleid (soms tijdelijk), maar meer dan negen-
tig procent van alle Aziaten woont in stedelijke gebieden. Aziaten
trouwen aanmerkelijk sneller dan andere groepen buiten hun
gemeenschap: veertig procent van de in Amerika geboren Aziaten
heeft een partner uit een andere etnische groep. Ze zijn hoog opge-
leid – hoger dan de gemiddelde Amerikaan – en hebben goede
banen. Dit gemiddelde wordt enerzijds gedrukt door vluchtelingen,
anderzijds omhooggehaald door Chinezen die na 1980 zijn geko-
men. Het geeft maar aan dat binnen de groep Aziaten enorme ver-
schillen bestaan.
Gesegmenteerde assimilatie In de jaren negentig ontstond
er onder Amerikaanse wetenschappers een geweldig pessimisme
over de ontwikkeling van immigranten en hun kinderen. Het
begon met de waarschuwing dat deze groep immigranten ‘steeds
lager van niveau’ was, dat ze op de onderste sporten van de econo-
mische ladder begonnen en weinig vooruitzicht hadden om hoger-
op te komen. Er werd zelfs gewaarschuwd dat de tweede generatie
het wel eens slechter zou kunnen gaan doen dan hun ouders, hele-
maal in tegenspraak met de geschiedenis van eerdere immigran-
ten. Termen als ‘tweedegeneratieneergang’ en ‘gesegmenteerde
assimilatie’ deden opgeld. Er waren weinig harde gegevens, vooral
omdat de tweede generatie nog niet lang genoeg aanwezig was. De
waarschuwingen waren vaak gebaseerd op dezelfde indicatoren:
een hoog percentage Vietnamese gezinnen in de bijstand, veel een-
211
1970 tot ruim 2,4 miljoen in 2000. Ze vormen een van de grootste
Aziatische groepen in de Verenigde Staten, al hoor je weinig van
hen. Filippino’s zijn oververtegenwoordigd in de gezondheidszorg.
Immigratie uit Vietnam is van recente datum. Sinds 1975 om
precies te zijn, toen de Verenigde Staten zich helemaal terugtrok-
ken uit het land waar ze tien jaar oorlog hadden gevoerd. De eerste
grote groep vertrok samen met de Amerikanen: we herinneren ons
de beelden van mensen die vochten om in hun legerhelikopters en
-vliegtuigen te komen. Deze vluchtelingen waren over het geheel
genomen hoogopgeleid, ze vormden het kader van Vietnam. Ze
kwamen terecht in vluchtelingenkampen op de Filippijnen en
Guam, waarna ze vrij snel naar Amerika mochten doorreizen. Door
de Indochina Migration and Refugee Act van 1975 kregen ze een
speciale status. In een poging etnisch samenklonteren te voorko-
men, probeerde de federale regering hen over het hele land te
spreiden. Veel maakte dat niet uit: binnen een paar jaar kwamen
de meesten van hen terecht in grote Vietnamese gemeenschapen
in Zuid-Californië (Orange County), Texas en Virginia (vlak bij Wa-
shington).
In 1978 kwam een tweede golf vluchtelingen op gang, mensen
die onder de allerberoerdste omstandigheden het communistisch
regime ontvluchtten. Deze ‘bootvluchtelingen’ waren over het
geheel genomen slechter opgeleid en minder goed voorbereid op
een leven in de Verenigde Staten dan hun voorgangers – en ze had-
den zichzelf in de oorlogsjaren minder verrijkt. Bovendien moesten
ze afgrijselijke ontberingen doorstaan, als ze de aanvallen van pira-
ten al overleefden. Ze kwamen terecht in omliggende landen en
pas toen het Congres de Refugee Act van 1980 aannam, mochten ze
naar de Verenigde Staten komen. Tussen 1981 en 2000 liep hun
aantal op tot boven het half miljoen. Als eerste- en tweedegenera-
tie-immigranten valt er nog weinig te zeggen over hoe ze zich zul-
len ontwikkelen. Wel zie je al typische tweedegeneratieproblemen,
zoals bendevorming onder onthechte jongeren, versterkt door de
effecten van de nogal traumatische oorlogservaringen. De klachten
over het Amerikaanse schoolsysteem met zijn vrijheid, zijn kritische
instelling, de onduidelijke autoriteitslijnen en vrije normen, passen
210
buurten met misdaad, drugs, bendes, eenoudergezinnen en armoe-
de. Na tien jaar onderzoek onder nieuwkomers in New Orleans en
Los Angeles heeft Min Zhou er geen twijfel over hoe moeilijk het is
om een school af te maken: ‘Het is een dagelijks gevecht om er te
komen, om maar niet te spreken van succes te boeken.’
Peer pressure is een groot probleem. Derde- en vierdegeneratie-
Hispanic-kinderen beschuldigen immigrantenkinderen van ‘acting
white’ en noemen hen wannabees. Zwarte werknemers helpen hun
West-Indische collega’s om alles te zien in termen van racisme. Ze
komen zelden of nooit succesvolle, goed opgeleide Amerikanen
tegen. ‘De enige gewone middenklasseblanken die ze kennen, zijn
de mensen die ze op televisie zien,’ zegt John Mollenkopf van New
Yorks City University. Een van de reacties is dat tweede- en derde-
generatie-kinderen een ‘oppositiepatroon’ aannemen. Ze identifi-
ceren zichzelf niet als Amerikanen met een streepje, maar steeds
meer als Mexicanen, Filippino’s en Vietnamezen. Ik heb er geen
onderzoek naar gezien, maar uit eigen ervaring weet ik dat na 11
september 2001 ook in Nederland een aantal Turken en Marokka-
nen het streepje hebben laten vallen – althans zeiden dat het zo
voelde. Met andere woorden, onder druk gingen ze zich toch iden-
tificeren als puur etnisch, als Marokkaans of Turks, niet meer als
Nederlands. Het lijkt me een tijdelijke en niet-structurele reactie,
maar er zullen vast een paar mensen doorslaan.
Inmiddels kunnen we wel weer zeggen dat de zorgen van de
jaren negentig overdreven waren. Het beeld is zeker niet onver-
deeld pessimistisch. Er zijn groepen die het beter doen dan andere:
Chinezen, Koreanen en Indiase immigranten staan overal boven-
aan, Hispanics en dan vooral Mexicanen, bijna overal onderaan. Je
moet ook oppassen met je oordelen. Zo waarschuwt een van de
onderzoekers dat de simpele vaststelling dat veel immigranten en
hun kinderen in kleding en vermaak ‘typisch Amerikaans’ worden
nog niet wil zeggen dat ze in een ‘culture of poverty’ zijn beland.
‘Het eten van junkfood, televisiekijken, weinig huiswerk maken, het
opbreken van gezinnen, dat is niet het “getto”,’ zegt Philip Kasinitz
van de Russel Sage Foundation, ‘dat is Amerika en met al zijn pro-
blemen is Amerika nog steeds een sterke, bruisende samenleving.
213
oudergezinnen onder Dominicaanse families, hoge drop-outcijfers
van Mexicaanse Amerikanen. Er werd gespeculeerd over een per-
manente immigrantenonderklasse.
Tien, vijftien jaar later is het beeld nog steeds niet helemaal dui-
delijk, al zijn de geluiden inmiddels een stuk minder paniekerig.
Volgens de meest vergaande schattingen leven er nu zestig miljoen
immigranten en hun kinderen in de Verenigde Staten, een vijfde
deel van de bevolking. De ontwikkeling van met name de tweede
generatie zal bepalen hoe Amerika er straks uitziet. De variatie bin-
nen deze groep is enorm. Aan de ene kant de kinderen van succes-
volle Indiase entrepreneurs in Silicon Valley en van rijke Chinezen
in Alhambra, aan de andere kant de kinderen van ongeletterde
Nicaraguaanse landarbeiders in de Central Valley en van Vietname-
se vissers in Texas. Alejandro Portes, een van de wetenschappers die
in de jaren negentig de alarmbel luidde, voorspelt nu dat ze een
middenkoers zullen volgen. Ze zullen niet zo snel of gemakkelijk
het pad omhoog vinden, denkt hij, als eerdere Europese immigran-
ten, al zagen we dat ook daar het patroon allesbehalve duidelijk
was. Maar ze zullen het ook niet zo moeilijk hebben als zwarten en
Puerto Ricanen die vanaf de jaren vijftig de middenklasse betraden.
Er loopt een aantal langetermijnstudies. Een daarvan volgt zo’n
vijfduizend jongeren. Andere studies concentreren zich op specifie-
ke gemeenschappen. Volgens Min Zhou, een van de meer bezorgde
auteurs, loopt ‘zorg dat de volwassen kinderen van de immigranten
van vandaag het niet zullen maken’ als een rode draad door het
huidige wetenschappelijke werk. De uitgangsposities zijn niet
zoveel anders dan die van immigranten honderd jaar geleden.
Slecht opgeleide ouders, in steden waar de banen beperkt zijn en
de scholen slecht. Een combinatie van wat wetenschappers
omschrijven als zwak ‘human capital’ en ‘structurele omstandighe-
den’ lijkt het bijna onmogelijk te maken dat kinderen succes heb-
ben. In de praktijk blijkt dat altijd weer mee te vallen.
Het grootste probleem voor Amerikaanse immigrantengezinnen
is de buurt waarin ze terechtkomen. Die buurten vallen nauwelijks
te vergelijken met wat we in Nederland kennen, al zou ik dat niet
durven zeggen voor de Franse voorsteden. In Amerika zijn dit de
212
tegen voorgestelde wetgeving van het Congres om harde maatrege-
len te nemen tegen illegale vreemdelingen. De demonstranten
begonnen op de kruising van Olympic Boulevard en Broadway.
Tegen de tijd dat de laatsten City Hall bereikten, het bekendste
gebouw van Los Angeles, was het de grootste demonstratie gewor-
den in de geschiedenis van Californië.
Wat een aantal mensen opviel was dat een gemarginaliseerde
groep haar stem vond. Jarenlang ging het immigratiedebat altijd
over schoonmakers, bordenwasser, tuinmannen, babysitters, koks,
zwembadpersoneel en fruitplukkers die het werk doen dat Ameri-
kaanse burgers weigeren – althans tegen het loon dat ervoor gege-
ven wordt. Ze waren nooit zichtbaar, maar hier stonden ze ineens
in het volle licht. De voorgestelde wetgeving maakt het een misdrijf
om illegaal in de Verenigde Staten te verblijven en voorziet in
zware straffen voor werkgevers die illegale vreemdelingen aan het
werk houden. Het ministerie van Binnenlandse Veiligheid kreeg
opdracht een groot hek langs de grens met Mexico te bouwen. Een
Iers dagblad zag in de demonstraties ‘het gezicht van een vrolijk
multicultureel Amerika’ maar een station als Fox News, de stem van
de meer nativistische kant in het debat over immigratie, beschul-
digde de demonstranten van intimidatie, wat nogal onheus klinkt
van juist deze bangmakers. Op talkradio was de onversneden kant
van dit argument te horen: de demonstranten waren ‘anti-Ameri-
kaans’, waarbij de reporters wezen op buitenlandse vlaggen en
spandoeken in het Spaans. In werkelijkheid waren de meeste vlag-
gen Amerikaans, soms met een foto erop van een familielid dat
vecht in de Amerikaanse krijgsmacht (wat een korte weg is om
genaturaliseerd te worden).
Een paar dagen later volgden demonstraties in andere steden.
Het Congres nam daarop een aangepaste wet aan (die daarna weer
op sterk water is gezet), die illegalen de gelegenheid bood om visa,
werkvergunningen en uiteindelijk het staatsburgerschap aan te
vragen. Ook zou er een gastarbeidersprogramma komen waarmee
jaarlijks 400.000 nieuwe mensen het land kunnen binnenkomen.
Onder het huidige systeem komen jaarlijks 800.000 mensen legaal
het land binnen, een half miljoen illegaal.
215
Ik zou niet zeggen dat je gedoemd bent enkel omdat veel immi-
grantenkinderen meer op ons lijken dan hun ouders.’
De enige relevante vraag is, stellen anderen, of de kinderen het
beter doen dan hun ouders, niet of ze het niveau van gemiddelde
Amerikanen hebben bereikt. Met andere woorden, je moet niet kij-
ken hoeveel kinderen een college afmaken en dat vergelijken met
het gemiddelde, maar kijken hoeveel kinderen van niet-college-
opgeleide ouders dat doen – ongeacht hun achtergrond. Dan zien
de cijfers er heel anders uit.
Het is zeker zo dat de kinderen van hoger opgeleide ouders
hoger scoren. Maar dat geldt zowel voor immigranten als voor
mensen die al zes generaties in Amerika wonen. Dit is een van de
redenen dat Aziaten het zo goed doen en dat Hispanics zo ver lijken
achter te blijven. Tegelijkertijd verklaren klassen- en opleidingsver-
schillen niet alles. Cubaanse kinderen in Miami scoren bijzonder
slecht, ook al komen ze uit meer geprivilegieerde milieus dan de
meeste kinderen. De meest zorgwekkende groep zijn de Mexica-
nen, waar nog geen traditie van zelfverbetering lijkt te zijn ont-
staan. Met name de interesse van de ouders in het lot van hun kin-
deren (of het gebrek daaraan) lijkt cruciaal.
Gezien de Nederlandse zorg over segregatie is het interessant
dat Portes en Zhou ervan overtuigd zijn dat etnische gemeenschap-
pen de doorslaggevende factor vormen. Waar veel initiatief is bin-
nen de eigen groep, ontstaan vanzelf instellingen en organisaties
die de overgang gemakkelijker maken door bepaald gedrag te
bevorderen en de nadruk op onderwijs te vergroten. De Aziatische
gemeenschappen wijzen ook hier de weg. Mexicaanse immigran-
ten denken nog vaak in termen van een tijdelijk verblijf en grijpen
daardoor de mogelijkheden niet aan. In andere gemeenschappen,
zoals de Cubaanse, wordt de etnische gemeenschap juist een obsta-
kel, een systeem met zo veel veiligheid dat veel tweedegeneratie-
immigranten erin blijven hangen.
Illegale werkers Voorjaar 2006 gebeurde er iets bijzonders in
Los Angeles. Een spontane demonstratie bracht een half miljoen
mensen de straat op, bijna allemaal Hispanics. Ze protesteerden
214
De hele wereld is in beweging De periode van de moderne
immigratie is zeker niet afgesloten. Integendeel, zowel in Amerika
als in Europa staan arme sloebers aan de grenzen, op zoek naar ver-
betering van hun miserabel bestaan. Ze zullen daarmee niet
ophouden zolang de redenen om te komen (en om weg te gaan) zo
overweldigend blijven. Reden voor ons om de Amerikaanse ervarin-
gen met hun Hispanics goed in de gaten te houden, zou ik zeggen.
Maar deze wereld in beweging gaat veel verder. Saai werk voor
laag opgeleiden verdwijnt naar andere landen – wij hebben er geen
werknemers voor. Werk voor hoger opgeleiden zou wel eens kun-
nen gaan verdwijnen door ons gebrek aan hoger technisch perso-
neel. Als Indiase ingenieurs en technici, en straks Chinezen, de
gaten moeten dichten die in onze westerse opleidingen zijn geval-
len, zullen ze dan naar Europa komen of naar Amerika gaan? Laat
ik voorzichtig suggereren dat de dynamiek van een immigranten-
samenleving, gecombineerd met de andere kenmerken van Ameri-
ka, Europa op een achterstand zet.
We hebben gezien hoe in deze periode immigratiepatronen
onverwachte wendingen vertonen. Nog steeds, of alweer, is meer
dan tien procent van alle Amerikanen in het buitenland geboren –
aanzienlijk meer dan Europese landen gewend zijn. We zien dat de
Ierse, de Italiaanse, de Duitse tweede- en derdegeneratie-ervarin-
gen opnieuw worden beleefd, nu in de context van de eenentwin-
tigste eeuw. Opnieuw moet je vaststellen dat de patronen in de
immigrantenervaring steeds terugkeren. Je kunt er de klok op ge-
lijkzetten. In veel opzichten weten we waar we aan toe zijn. Nu
moeten we alleen bedenken hoe we omgaan met die onvermijdelij-
ke, moeilijk te beïnvloeden processen.
217
De debatten hebben een bekende toon en je hoort bekende argu-
menten, zoals prijsdruk op de lonen van gewone Amerikanen,
maar ook dat veel van die Amerikanen dit werk niet willen doen en
dat deze mensen dus nodig zijn. De waarschuwing dat ze in een
permanente onderklasse terechtkomen, wordt weersproken door
het feit dat er hele wijken met illegale middenklassevreemdelingen
zijn in Los Angeles. Onderzoek laat zien dat de kinderen van immi-
granten het nog steeds beter doen dan hun ouders en vaak beter
dan de kinderen van niet-immigranten.
216
De anti-immigratiegevoelens spitsen zich sinds 1990 vooral toe op de
grote aantallen Mexicanen die illegaal naar de Verenigde Staten
komen. De grens met Mexico is moeilijk tegen illegalen te bescher-
men, maar politiek gezien is het aantrekkelijk om te roepen om nog
sterkere controle aan de grens. In de praktijk kan Amerika de Hispa-
nics niet missen voor het werk dat anders niet gedaan zou worden.
om het bij ons allemaal zo anders te vinden. We denken graag
dat onze problemen specifiek Hollands zijn. Ik ben daar niet van
overtuigd.
Laten we beginnen met het idee dat immigranten heel bewust
naar Amerika kwamen, dat ze er goed over hadden nagedacht en
dat ze pas na lang wikken en wegen voor de Verenigde Staten
kozen. Dat ze allemaal optimistisch en positief gestemd waren,
klaar om de Amerikaanse droom te beleven.
De werkelijkheid is minder prozaïsch. Miljoenen mensen kwa-
men naar Amerika vanuit de meest negatieve motivaties die
maar mogelijk zijn. Ze vluchtten voor hongersnood, geweld, uit-
buiting, pogroms, moord en doodslag, isolement en armoede. De
meeste immigranten kwamen om te overleven. Ze gingen niet
aan boord van coffin ships, ze werden geen bootvluchtelingen en
kropen niet onder hekken door omdat ze zo graag ergens héén
wilden. Ze wilden ergens van weg. Ze liepen niet met verende,
zelfverzekerde tred van de loopplank dat dreigende Manhattan
in. Voor de emigranten die naar Amerika gingen geldt hetzelfde
als voor onze nieuwkomers: de meesten waren liever thuisgeble-
ven.
De stelling dat de immigranten die Amerika binnenkwamen
geen gastarbeiders waren, zoals de mensen die naar Nederland
kwamen, is een misvatting. Veel van de Amerikaanse immigran-
ten, van Chinezen tot Duitsers, van Italianen tot Hispanics, ver-
wachtten tijdelijk te blijven, snel geld te verdienen en dan weer
terug te gaan. Een behoorlijk aantal ging daadwerkelijk terug en
ontdekte dat ze van hun geboorteland vervreemd waren geraakt.
Zodra immigranten kinderen kregen, werd het boek ‘teruggaan’
meestal gesloten en werd er hoogstens nog over gedroomd. Ik zie
weinig verschil met onze eigen gastarbeiders.
Ook wordt vaak als verschil aangevoerd dat mensen naar Ame-
rika kwamen om Amerikaan te worden, vanwege de vrijheid, de
dynamiek en het individualisme. Ook dat is niet waar. Maar al te
vaak gold het tegendeel. Ze kwamen om een geïsoleerde geloofs-
gemeenschap te stichten, of om het verloren paradijs van het
Europese platteland terug te vinden. Natuurlijk lukte dat meestal
219
Deel 5
Integreren doen we zo!
Welke conclusies kunnen we trekken uit deze walkabout door de
Amerikaanse immigratiegeschiedenis? In de eerste plaats kun-
nen we vaststellen dat het niet altijd een mooi verhaal was; er is
sprake geweest van racisme, discriminatie, geweld en xenofobie.
Tegenover die lelijke kanten staat wel dat Amerika zich heeft ont-
wikkeld tot een multiculturele samenleving, in de meest letterlij-
ke zin. Onder de grote koepel van het Amerikaan-zijn beleven
mensen zo veel als ze willen hun geloofsovertuiging en hun etni-
sche identiteit.
Ik krijg vaak de tegenwerping dat Amerika zó anders is dat we
er niets van kunnen leren, maar ik geloof dat niet. Als ik kijk
naar de Amerikaanse immigratiegeschiedenis dan zie ik proces-
sen die tamelijk universeel zijn. De Ieren, Duitsers, Polen, Italia-
nen en Aziaten in Amerika ontwikkelden en ontwikkelen zich
niet fundamenteel anders dan de Marokkanen, Turken, Ghane-
zen en andere immigranten in Nederland. Mensen reageren op
vergelijkbare manieren op vergelijkbare omstandigheden. Wel
verschillen de omstandigheden soms, en daar moeten we dus
naar kijken.
Grofweg zie ik drie grote verschillen tussen Amerika en Neder-
land: vermeende verschillen die ons zicht vertroebelen, een echt
verschil dat er niet toe doet en echte verschillen waarover we
moeten nadenken. Ik zal ze op een rijtje zetten om daarna, mede
op basis van die verschillen, een aantal aspecten van onze eigen
discussie over immigratie en integratie onder de loep te nemen.
1 De vermeende verschillen Waarom praten over verschillen
die dat niet echt zijn? Ze zijn belangrijk omdat ze vaak ons den-
ken over de Amerikaanse ervaringen bepalen. Ik ruim deze mis-
verstanden graag uit de weg zodat we geen excuus meer hebben
218
instellingen en het Amerikaanse leven en dat zij hun kinderen zo
veel mogelijk alleen binnen de familiesfeer probeerden op te voe-
den. Vaders wakkerden in hun zonen een gevoel van wantrouwen en
cynisme tegenover de buitenwereld aan. Moeders probeerden hun
kinderen aan huis te binden door mogelijk vertrek als disloyaal en
beschamend af te schilderen.
Gambino vertelt over zijn grootouders die uit Italië kwamen. In de
veertig jaar dat ze in de Verenigde Staten woonden, leerden ze nooit
Engels. Als het nodig was vertaalden de kinderen. Toen Gambino’s
grootvader studeerde voor zijn naturalisatie-examen, deed hij dat
met in het Italiaans vertaald materiaal. De rechter accepteerde dat
de kinderen voor hun ouders tolkten – het ging om de spirit. ‘Zo kon
mijn grootvader uitgebreid vertellen over George Washington,’ zegt
Gambino, ‘maar alleen in Siciliaans dialect.’ Niet goed ingeburgerd?
Het boek dat Annerieke Goudappel schreef over een Koerdische
familie in Nederland, De gebroeders Kaygun, bevestigt deze over-
eenkomsten. Voortdurend zijn er geschillen tussen ouders en kinde-
ren. Ouders die hun wil opleggen en kinderen die op heel verschil-
lende manieren hun tweedegeneratiespagaat oplossen. En dat alles
in een Nederlandse samenleving die, onzeker over haar eigen ver-
houding met nieuwkomers, van het ene naar het andere uiterste
zwiept.
Een van de drie broers is sociaal werker, de ander heeft een res-
taurant. De meest ambitieuze (intellectueel gezien) kan niet hele-
maal verwezenlijken wat hij wil, onder meer door een taalachter-
stand. Hij trouwt buiten de Koerdische gemeenschap en scheidt,
zoals veel Nederlanders dat doen. Als Koerdische Nederlander krijgt
hij direct te maken met de gevolgen van de moord op Theo van
Gogh. Inmiddels zit de derde generatie, zijn dochter, op het Her-
vormd Lyceum en hockeyt bij Bloemendaal. Een klassiek verhaal, zou
ik zeggen. In Nederland.
Het religieuze verschil Het meest hoor ik echter: ja, maar wij
hebben ‘de islam’. Onze immigranten zijn moslims. Een heel ander
geloof dan onze christelijke stromingen, met een heel andere cultu-
rele uitwerking. Niet te integreren, niet te combineren. Volgens
221
niet en joegen ze een droom na. Daarbij kwam een nieuw compro-
mis tot stand waarbij de Amerikaanse ervaring werd gemengd met
wat men dácht te hebben meegenomen uit de oude samenleving.
Ook al hadden immigranten niet de bedoeling Amerikaan te wor-
den, ze werden het toch. En hun kinderen waren het gewoon. Onze
immigranten kwamen zeker niet om Nederlander te worden. En
toch zijn hun kinderen het.
Wedstrijd in ‘onintegreerbaarheid’ Ik krijg vaak tegenge-
worpen dat onze immigranten, onze Turken en vooral onze Marok-
kanen, echt de bottom of the barrel waren. Dat Nederland relatief
laat was met het aantrekken van gastarbeiders en de slechtst opge-
leide, minst ontwikkelde en ietwat achtergebleven bergvolken kreeg
die nog over waren. Geen wonder dat ze dom, achterlijk en, jazeker,
vrijwel niet te integreren waren. Dan kregen de Amerikanen heel
wat beter materiaal!
Deze litanie, met haar onaangenaam superieure toon over de
‘kwaliteit’ van mensen, zal u bekend voorkomen. In Amerika hoorde
je dit over iedere nieuwe groep immigranten. Telkens weer leek het
nieuwe onverenigbaar met het bestaande. Benjamin Franklin wist
het al van de Duitsers. Chinezen werden genadeloos gediscrimi-
neerd. De Ieren stonden in een kwade reuk en laten we het over de
Italianen en Russische joden maar helemaal niet hebben. De ene
groep was nog minder integreerbaar dan de andere, zei men. En tel-
kens weer bleek dat niet waar.
Onze immigranten laten zich wat betreft afkomst, achtergrond,
opleiding en ontwikkelingsstadium heel aardig vergelijken met de
Italianen die tussen 1890 en 1920 naar Amerika kwamen. Wie denkt
dat wij iets nieuws meemaken in onze botsing met een mediterrane
cultuur, moet vooral kennisnemen van het boek Blood of my Blood.
The Dilemma of the Italian-Americans van Richard Gambino. Hij
beschrijft hoe de eerste generatie immigranten bewust het isole-
ment opzocht en hoe hun kinderen dat doorbraken. Konden hun
ouders zich nog isoleren van de rest van de samenleving, de kinde-
ren hadden geen andere keuze dan in twee werelden te leven.
Gambino beschrijft hoe ouders de spot dreven met Amerikaanse
220
ten met de protestantse buren, lid waren van de katholieke voetbal-
club en harmonie, van de KRO en de KVP, en dat ik als misdienaar
dagelijks opdraafde om Latijn te brabbelen, dan ontmoet ik vragen-
de blikken. Op mijn beurt realiseer ik me dat boeken van Jan Siebe-
link en Maarten ’t Hart gaan over een wereld die mij, letterlijk,
vreemd is. Maar het gaat wel over Nederland. Anders gezegd, met
andere geloven valt best te leven.
Het is waar dat in het leven van immigranten het geloof vaak
een belangrijke plaats inneemt. Volgens Will Herberg, die de Ame-
rikaanse geloofsopleving in de jaren vijftig bestudeerde, vinden
immigranten in hun geloof iets terug dat hen verenigt in een
onvriendelijke samenleving. In de Verenigde Staten van de jaren
vijftig viel dat samen met een algemene heropleving van religie.
Zitten wij ook in een geloofsrevival? Ik weet het niet, maar ik denk
dat de aantrekkelijkheid, de verleiding zo u wilt, van de westerse
samenleving voor de tweede en derde generatie zo groot is dat er
over twintig, dertig jaar heel veel geseculariseerde moslims zullen
zijn. De eerste onderzoeken over de ontwikkeling van de geloofsbe-
leving van tweede en derde generaties laten dat al zien. En laten
we wat perspectief houden. Lang niet alle Turken en Marokkanen
zijn moslim. Lang niet alle kinderen van moslims zijn moslim. Lang
niet alle moslims komen in de moskee. En het aantal radicalen is
verdraaid klein. Gevaarlijke gekken, maar er zijn er niet zo veel van.
Moslimradicalisme onder Nederlandse jongeren zal van voorbij-
gaande aard blijken te zijn. Niet voor iedereen is het spielerei, maar
wel is het uiterst aantrekkelijk iets te hebben waarmee de goege-
meente geshockeerd kan worden – daar wisten wij in de jaren zes-
tig ook wel weg mee. Dit fenomeen (such as it is) is bovendien nauw
verbonden met de tweede generatie: de in Nederland geboren
immigrantenkinderen. Hun cultuurspagaat dwingt hen een strate-
gie te bepalen in deze ongemakkelijke positie. In de studie van
Irvin Child zagen we dat Italiaanse jongeren in New Haven grofweg
in drie groepen onderverdeeld konden worden, waaronder één
type jongere dat ‘rebel’ werd genoemd. Veel van deze jongeren rea-
geren net als Marlon Brando in The Wild One toen hem werd
gevraagd waartegen hij rebelleerde. Ze stellen de wedervraag:
223
sommigen zelfs vijandig tegenover onze samenleving. Integratie in
Amerika was een makkie vergeleken bij wat wij meemaken. Bij ons
is het heel anders!
Ik geloof er niets van. Zoals u heeft gezien maakte het katholicis-
me – een veel compactere, autoritairdere en homogenere geloofs-
gemeenschap dan ‘de’ islam – in het Amerika van de negentiende
eeuw behoorlijk wat angsten los. Het is moeilijk in te schatten van
zo’n historische afstand, maar ik krijg de indruk dat de paus, met
zijn door jezuïeten geleide leger willoze volgelingen, voor Amerika-
nen in 1840 heel wat bedreigender overkwam dan de islam voor
ons. Eerlijk gezegd kan ik me dat ook beter voorstellen.
Maar, wordt dan tegengeworpen, wij hebben moslimterrorisme!
Dat is waar, al vallen de uitingen daarvan nogal mee. Ik vergelijk
de ontwikkeling op zich echter graag met het even poreuze, even
dodelijke en even weinig succesvolle anarchistische terrorisme aan
het einde van de negentiende eeuw. Een flink aantal regeringslei-
ders werd vermoord, een paar ondernemers en duizenden burgers.
De reacties waren vaak paniekerig, vergelijkbaar met onze reacties
op radicale moslims. Maar zoals de anarchisten verdwenen, zo zal
ook de dreiging bij ons verdampen – als we tenminste in onze
kramp de samenleving niet ruïneren. Gewone moslims, mensen die
op hun manier hun geloof beleven, zullen zonder twijfel een vari-
ant van hun geloof vinden die past in de West-Europese samenle-
ving. Ik kan niet bewijzen dát dit zal gebeuren, niemand kan dat.
Maar evenmin kan een bataljon van bangmakers en onheilsprofe-
ten bewijzen dat het tegendeel het geval zal zijn. Wel kan ik vast-
stellen dat ik de Amerikaanse ervaring, zowel met het opnemen
van katholieken als met het verlopen van de anarchistische drei-
ging, aan mijn zijde heb om optimistisch te zijn over hoe dit uitein-
delijk zal uitpakken. Daar zal de volgende aanslag, die vast zal
komen, niets aan veranderen. Niet Mohammed B. of Leon C., maar
de honderdduizenden gewone mensen geven de doorslag.
Als kind van de verzuiling kan ik alleen maar zeggen dat de
schijnbare onverenigbaarheid van religies in de jaren vijftig min-
stens zo groot leek. Toch is dat hele idee in één generatie verdwe-
nen. Als ik middelbare scholieren vertel dat wij indertijd niet praat-
222
ker, zeker voor boeren en voor groepsemigranten, zoals de Neder-
landers en de Duitsers. En ik zal niet ontkennen dat het de Ameri-
kaanse aard heeft beïnvloed. Maar tegenwoordig is die ruimte
niet meer relevant.
Misschien was dat ook vroeger al minder belangrijk dan we
denken, want het mag waar zijn dat je meer ruimte had om immi-
granten in Amerika te spreiden, dat wil niet zeggen dat het ook
gebeurde. De immigranten werkten niet mee. Naarmate de ne-
gentiende eeuw vorderde bleef nieuwkomers meer en meer bij
elkaar zitten in de grote steden. Je kunt vaststellen dat de etnische
enclave een onderdeel is geworden van de Amerikaanse samenle-
ving, net zoals die weidse ruimte dat ooit was. Het wonen met
bergen in je achtertuin, natuurparken op een paar uur rijden, dat
beeld wordt tegenwoordig alleen gebruikt om telecommuters en
hightech-werkers naar een aantrekkelijke leefomgeving te trek-
ken.
Bovendien moeten we de nadelen van de relatieve maagdelijk-
heid van Amerika niet onderschatten. Als ze buiten de grote ste-
den opdoken, kwamen nieuwkomers terecht in dorpen, stadjes of
lege gebieden waar nauwelijks sprake was van een sociale struc-
tuur. Ze moesten alles zelf uitzoeken. Een overheid was nauwelijks
aanwezig, het klimaat was onvriendelijk – in vele opzichten. Zon-
der van een verschil dat geen rol meer speelt toch een verschil
van belang te maken stel ik vast dat onze immigranten terecht-
kwamen in een samenleving die veel coherenter was – Nederland
kende een grotere sociale samenhang dan Amerika, al was het
maar omdat de overheid, en in het algemeen de collectiviteit, een
grotere rol speelde in ons dagelijks leven. Veel sneller dan veel
Amerikaanse nieuwkomers maakten ze daadwerkelijk deel uit van
ons systeem, ook al voelden ze het misschien niet zo. Onze immi-
granten zijn bovendien stukken minder mobiel dan de altijd
dolende Amerikanen. Ze wonen vaak al langer in Amsterdam dan
ik. Met enige aarzeling, want ik weet niet of het valt te meten,
kun je zeggen dat in Nederland de nieuwkomers waarschijnlijk
diepere wortels in hun directe omgeving hebben dan Amerikaan-
se immigranten en hun kinderen ooit hadden.
225
‘What have you got?’ Waarmee kan ik u shockeren? Als radicale
moslimpraat en zo nu en dan een actie het ticket is naar identi-
teit, dan zullen ze daarvoor kiezen. Gevaarlijk, maar laten we niet
overdrijven.
Een variant hierop biedt de Franse onderzoeker Olivier Roy. Hij
meent dat deze jongeren worden aangetrokken door een strak,
simpel en ouderwets geloof, veel kaler dan in het land van hun
ouders gebruikelijk was. De reden is, zegt Roy, dat door het proces
van assimilatie de traditionele cultuur en de familiebanden uit-
eengerukt worden. Geloof biedt een brug, schijnbaar. Zo vertaalt
de tweede-generatiecultuurclash zich in een radicaal gelovig con-
servatisme waarvan zelfs de ouders, de oorspronkelijke immigran-
ten, weinig begrijpen. Als hij gelijk heeft is het een tijdelijk feno-
meen. Typisch tweede generatie.
2 Een verschil dat er niet (meer) toe doet Het zou onzin
zijn te zeggen dat de Verenigde Staten erg lijken op Nederland.
Maar er zijn echte verschillen die in de discussies over immigratie
en integratie wel een rol spelen maar welbeschouwd niet meer
relevant zijn. Dat Amerika meer ruimte bood en een frontier
kende is absoluut waar, maar dat is een afgesloten hoofdstuk.
Ik hoor het nog vaak, zij het vooral van vakantiegangers die
eindeloos door woestijnen met rode rotsen hebben gereden: die
ruimte in Amerika! Dat geeft toch een heel ander gevoel. Neder-
land zit bomvol, we wonen boven op elkaar en we hebben geen
grote natuurgebieden. Ben je het in Amerika ergens zat, dan ga je
gewoon een stukje verderop.
Was het maar zo simpel, zou een jongetje zeggen dat opgroeit
in het zwarte getto van Chicago. Of een hillbillie uit de Appala-
chen. Ooit was die ruimte belangrijk, zeker. Ruimte om te gaan
boeren, om de wereld min of meer te ontvluchten, ruimte in je
hoofd: onmiskenbaar zijn het onderdelen van de Amerikaanse
ervaring – niet enkel van immigranten. Maar als die ervaring
bestond in de fysieke ruimte, de open stukken land, de mogelijk-
heid om ergens een leeg gebied te vinden, dan is die allang voor-
bij. Natuurlijk was het in de negentiende eeuw een enorme trek-
224
ka al tweehonderd jaar. We kunnen ondernemerschap niet sterk
genoeg bevorderen en dan beperk ik me niet tot etnische entrepre-
neurs. Alleen liever niet met subsidies. Bij mij om de hoek is een
winkelpand waar nu al vier ondernemers geprobeerd hebben iets
op te zetten. Het duurt altijd een jaar, want dan is de subsidie op.
Als er geen subsidie was geweest, dan waren ze er niet aan begon-
nen. Zo werkt het dus niet. Wat we nodig hebben zijn stimulansen
die mensen uitdagen hun beste kwaliteiten aan te spreken. Geen
cadeautjes. Ze pakken de kansen echt wel.
In de Verenigde Staten bestond altijd een enorme vraag naar
ongeschoolde arbeiders. Nog steeds. Tegenwoordig gaat het vooral
om banen in de dienstensector, zoals huishoudelijk werk, tuinieren
en schoonmaken; door journalist Wim Roefs ooit de ‘kaboutereco-
nomie’ genoemd. Onveranderd is het aanbod van seizoensarbeid in
de velden van Central Valley in Californië – aardbeien moeten nog
steeds worden geplukt. Genoeg werk in de slachthuizen in Iowa, de
kippenboerderijen in de Carolina’s en de restaurants in het hele
land. De miljoenen illegale Hispanics voorzien in de behoefte aan
ongeschoolde, slecht betaalde arbeiders die werk doen waarvoor
227
3 Verschillen die ons aan het denken moeten zetten Een
cruciaal verschil is de dynamiek van Amerika. Zeker in economisch
opzicht was en is de Amerikaanse samenleving dynamischer dan de
rest van de wereld. Een recent artikel in The Economist levert daar-
voor mooie cijfers. De afgelopen vijftien jaar zijn er in de Verenigde
Staten 60 miljoen banen geschapen, terwijl er 45 miljoen zijn ver-
nietigd. Europa schiep in dezelfde periode 15 miljoen banen, ter-
wijl er 12 miljoen verdwenen. Dit is niet de plek om de voor- en
nadelen van beide economische modellen op een rijtje te zetten,
maar dat Amerika dynamischer is valt moeilijk te ontkennen.
Een dynamische samenleving creëert dynamische mensen. Ame-
rikaanse ondernemingszin werkt aanstekelijk. Toen ik na acht jaar
uit Amerika terugkwam om bij een groot Nederlands bedrijf te wer-
ken, grepen de sloomheid en de initiatiefloosheid me meteen bij de
keel. Ho, nee, geen risico, wat denk je wel? Vijftigers rekenden pre-
cies uit hoeveel dagen ze nog ‘moesten’ tot de VUT. Bij reorganisa-
ties raakte je nooit die onproductieve veteranen kwijt. Wilde je een
eigen bedrijf beginnen, dan moest je allerlei hordes nemen. Toen ik
er zelf een begon, nam ik me dan ook heilig voor om nooit iemand
in dienst te nemen. Het is wel iets veranderd, maar we blijven een
voorzichtig en behoudend volk.
De Amerikaanse samenleving stimuleert ondernemerschap.
Eigen verantwoordelijkheid wordt gewaardeerd, zowel door de bur-
gers als door de samenleving als geheel. Het percentage mensen
dat voor zichzelf begint is stukken hoger dan bij ons, en iedereen
speelt wel eens met het idee. Het zit in hun systeem. Voor immi-
granten zijn eigen bedrijfjes dé manier om uit te breken. NRC Han-
delsblad kwam in 2005 met het verhaal van een Nederlandse Soma-
liër die gefrustreerd naar Engeland was vertrokken. Als vluchteling
werd hij bij ons vriendelijk behandeld en kreeg hij een uitkering,
maar werken mocht hij niet. Hij werd er gek van. Nu heeft hij een
goedlopend bedrijf in het Londense East End.
Gelukkig zien we ook bij ons steeds vaker etnische ondernemers.
Het begint met zaken die voorzien in de behoeften van de eigen
gemeenschap, maar geleidelijk aan komen er ook bedrijven die
werknemers uit eigen kring emplooi bieden. Zo gaat het in Ameri-
226
Op de zaterdagmarkt in Bos en Lommer, een stadsdeel in Amster-
dam, krijg je een aardig beeld van hoever de assimilatie van nieuwko-
mers in Nederland is gevorderd. Letterlijk alle soorten etnische
Nederlanders lopen er rond. Waarom zou de ontwikkeling in Neder-
land zo veel anders zijn dan die in Amerika?
absoluut niet kunnen. Hier ligt de sleutel voor de dynamiek van
Amerika, een dynamiek waar iedereen van profiteert.
In de Verenigde Staten moeten burgers, nieuw en oud, hun beste
kwaliteiten aanboren en uitbuiten. In Nederland onderschatten we
de verleiding die daarvan uitgaat, de stimulans die dat meebrengt.
Ik zeg niet dat we Amerikaanse armoedeniveaus moeten aanvaar-
den, maar ik accepteer net zomin ons gebrek aan ondernemingszin
en ons lage ambitieniveau. ‘Amerikaanse toestanden’ worden al te
vaak gebruikt als excuus om niets te doen. Ik constateer alleen dat
er in Amerika altijd een reden is om aan de weg te timmeren. En dat
de kans op succes, bescheiden of gigantisch, veel groter is dan bij
ons. Bij succes hoort ook geen succes hebben. Bij succes horen ook
verschillen. Daar zit nou net de stimulans.
De New Yorkse socioloog John Mollenkopf vroeg zich in 1998 in
zijn Wibautlezing af of de verzorgingsstaat niet het grootste pro-
bleem van Nederland was. In principe, zei hij, waren de omstandig-
heden voor de tweede generatie in Nederland beter dan waar dan
ook. Toch viel het resultaat danig tegen. Mollenkopf signaleerde een
aantal problemen. Vroege selectie in het onderwijs in Nederland
leidt tot dode sporen waar mensen niet meer vanaf komen. Zoals
alleen een buitenstaander dat kan constateren zag Mollenkopf ook
dat een middenklasse in lokale besturen en welzijnsorganisaties
afhankelijkheidsrelaties creëert en bureaucratische macht opbouwt.
In de woorden van Mollenkopf: ‘De omvang van de verzorgingsstaat
en zijn eigenbelang, zowel als bron van werkgelegenheid voor goed
opgeleide blanke mensen maar ook als bron van elementair levens-
onderhoud voor een minderheid van arme immigranten, kan op
zichzelf een bedreiging voor de maatschappij gaan vormen.’
Mollenkopf constateerde dat Amsterdam geen traditie heeft van
immigranten die deel uitmaken van de middenklasse. Dat de sterke
regulering van de arbeidsmarkt immigranten verhindert niches op
te zetten. Zijn oordeel was hard: ‘(…) we moeten erkennen dat de
verzorgingsstaat een belangrijk instrument kan zijn om ongelijk-
heid te bestendigen, zelfs terwijl hij bepaalde vormen van gelijk-
heid propageert.’ Anders gezegd en cru samengevat: de verzor-
gingsstaat is een bureaucratisch monster dat zichzelf in stand
229
veel Amerikanen hun neus ophalen of waartoe ze niet in staat zijn
omdat ze te lui, te vet of te slap zijn.
Er zitten twee kanten aan dit verhaal. Enerzijds zijn er in Ameri-
ka veel banen die de mogelijkheid bieden om in het arbeidsproces
in te stappen, ervaring op te doen en een begin te maken met het
verbeteren van de sociaal-economische positie. Anderzijds zijn het
inderdaad niet de meest hoogstaande banen. Amerikanen vinden
dat niet erg, wij wel. Zij zien het als mogelijkheden om je eerste
stap te zetten op de arbeidsmarkt. Wij doen er denigrerend over,
noemen het McBurger-banen. Het is een ontkenning van de dyna-
miek die ermee samengaat. Ik denk dat de Amerikanen gelijk heb-
ben. Meer dynamiek is van levensbelang.
Weg met de verzorgingsstaat Voor ons onderwerp is het
grootste verschil met Amerika ook het belangrijkste: onze verzor-
gingsstaat. Geleidelijk aan ben ik tot de overtuiging gekomen dat
onze sociale arrangementen een rem zijn op de ontwikkeling van
álle Nederlanders, ook en vooral van immigranten en hun kinderen.
Ze nemen de stimuli weg die mensen uitdagen het beste uit zichzelf
te halen. In 2003 maakte Haci Karacaer, toen de Amsterdamse leider
van de Turkse organisatie Milli Görüs, een rondreis door de Verenig-
de Staten. Hij deed daar veel verstandige observaties en een daarvan
was dat er bij de moskee in Cincinnatti opmerkelijk weinig mannen
in en om het gebouw hingen – vergeleken met Nederland. Karacaer
zei het niet met zo veel woorden, maar in feite constateerde hij sim-
pelweg dat de Amerikaanse mannen aan het werk waren. Ze moes-
ten voor hun eigen kostje zorgen. Ze hadden het te druk om rond te
hangen.
Ik vrees dat ik hier een doos van Pandora open, want over de ver-
zorgingsstaat kunnen we lang discussiëren. Maar laat ik mijn over-
tuiging uitspreken dat we in Nederland gebaat zouden zijn bij wat
meer Amerikaanse toestanden. Ik denk dat het goed is dat mensen
gestimuleerd worden, dat ze uitgedaagd worden, dat het ze niet te
gemakkelijk gemaakt wordt om uit de samenleving te stappen.
Spoor liever aan tot zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid
en geef mensen alleen hulp om zichzelf te helpen – tenzij ze dat
228
deel van ons collectief bewustzijn, van ons Nederlander-zijn.
Het lijkt welhaast een blinde vlek. Politicologe Saskia Sassen wijst
er voortdurend op dat West-Europa een lange geschiedenis heeft
van assimilatie van miljoenen immigranten. Na vijf eeuwen intra-
Europese migratie heeft veertig procent van de inwoners van
Wenen een buitenlandse ouder of grootouder. In Frankrijk geldt
dat voor een kwart van alle bewoners – mogelijk zit daar in 2007
een president Sarkozy. Toen Amsterdam in de achttiende eeuw zijn
polders aanlegde en de moerassen droogmaakte, gebeurde dat
door Duitse arbeiders. De Fransen legden hun wijngaarden aan met
Spanjaarden. Londen zat vol Ieren toen de infrastructuur werd aan-
gelegd. Toen Haussman Parijs herbouwde, kwamen Duitsers en Bel-
gen het werk doen. Toen Duitsland zijn spoorwegen en staalfabrie-
ken bouwde, gebeurde dat met Italianen en Polen. Tussen 1876 en
1976 was voor de Italiaanse emigranten niet Amerika de belangrijk-
ste bestemming: ongeveer 12,6 miljoen Italianen gingen naar ande-
re Europese landen. In 2006 startte de Giro, de Ronde van Italië, in
Waals-België, mede omdat er in de loop van de twintigste eeuw
zo’n 200.000 Italianen in België terecht zijn gekomen, als mijnwer-
kers.
Amerikanen zijn zich veel meer bewust van hun geschiedenis als
immigratieland. De melting pot en de streepjes-Amerikaan zijn
fundamentele Amerikaanse concepten. De sterke invloed van de
protestantse, Anglo-Saksische erfenis zal ik niet onderschatten. Het
denken over de rechten en plichten van burgers, politieke partici-
patie, individualisme, vrijheid en persoonlijke verantwoordelijk-
heid zijn onmiskenbaar met die traditie binnengekomen. Maar
deze concepten hebben allemaal vorm gekregen in wisselwerking
met de nieuwkomers. Zelfs als deze Amerikaanse idealen niet opti-
maal uit de verf komen, fungeren ze als belangrijke symbolen voor
immigrantengroepen. Dát is de Amerikaanse droom, veel meer dan
de verwachting rijk te worden. Dat maakt Amerika nog steeds het
gidsland voor immigranten.
Als Nederlanders zouden we wel wat meer over onze eigen wor-
tels mogen nadenken. We zijn helemaal niet zo’n homogeen volkje
als we soms denken. Gelukkig maar. Als ik om me heen kijk, krijg ik
231
houdt en zijn eigen doelstellingen tegenwerkt.
Gelukkig staat de verzorgingsstaat ook in Nederland ter discus-
sie, zij het meestal niet in deze context. Dat ons stelsel onder vuur
ligt, ligt niet aan de nieuwkomers, al krijgen ze er vaak de schuld
van. Het is een probleem van alle Nederlanders. Een aardig bijef-
fect van de komst van veel nieuwe Nederlanders is dat dit belangrij-
ke onderwerp veel hoger op de agenda terecht is gekomen dan
anders het geval zou zijn geweest. Zoveel te beter.
Uiteindelijk zijn het individuen zelf die hun eigen succes creë-
ren. De onderzoekers Dagevos en Veenman hebben laten zien dat
tachtig procent van de succesvolle allochtonen een HBO- of acade-
misch diploma heeft. Ze hebben gebruikgemaakt van de onderwijs-
kansen die Nederland biedt. Deze succesvolle tweedegeneratie-
Nederlanders zijn overwegend afkomstig uit lage sociaal-economi-
sche milieus, maar wel milieus waarin een sterke stimulans bestaat
om te presteren. De onderzoekers concluderen voorzichtig dat
vooral individuele factoren, zoals intelligentie, talent, ambitie en
doorzettingsvermogen, de doorslag geven in de succesvolle positie-
verwerving van allochtonen.
Zo is het en we moeten daarom ook weer niet al te vergaande
conclusies trekken. Uiteindelijk is de verzorgingsstaat natuurlijk
helemaal geen probleem voor mensen die het pad naar succes
weten te vinden. Maar hij zou wel degelijk een sta-in-de-weg kun-
nen zijn voor de minder gemotiveerde mensen, die zichzelf aan de
gang moeten houden, die als ware Von Münchhausens zichzelf
omhoog moeten trekken. Als je de noodzaak wegneemt om daar
zelf wat voor te doen, dan gebeurt er niets.
Nederland is een immigratieland Een heel belangrijk ver-
schil is dat Amerikanen zich ervan bewust zijn dat hun land een
immigratieland is. Nederland heeft dat besef niet, terwijl het toch
een feit is dat wij in de loop der eeuwen heel wat immigranten heb-
ben geabsorbeerd. Erika Kuijpers schreef daarover het prachtige
proefschrift Migrantenstad. Immigratie en de sociale verhoudin-
gen in 17e-eeuws Amsterdam. Als we erover nadenken dan realise-
ren we ons die buitenlandse input wel, maar het vormt geen onder-
230
de. Het betekent dat iedereen Amerikaan kan worden. Sterker nog,
Amerikanen denken wel eens dat iedereen Amerikaan wíl worden.
In elk geval denken ze dat ieder mens potentieel een Amerikaan is.
Ik vertelde al over de Amerikaanse Fulbright-studenten die met
mij meegingen op een lezingentour voor middelbare scholen. Ter-
wijl zij hun Amerikaan-zijn gemakkelijk konden verwoorden, had-
233
het gevoel dat jongeren zich al veel meer bewust zijn van de multi-
culturele wortels van hun leeftijdsgenoten. Of misschien is ‘bewust’
een verkeerd woord, ze realiseren zich het niet eens. Assimilatie is
in volle gang, zou ik zeggen. Misschien is het wel goed dat we ons
daar niet steeds bewust van zijn, maar laten we de mythe dat we
geen land van immigranten zijn voorgoed achter ons laten. We
moeten veel meer aandacht besteden aan de geschiedenis die onze
samenleving heeft gemaakt zoals zij is – zeker in het onderwijs.
Wat betekent het om Nederlander te zijn? Ten slotte een
van de grote verschillen tussen Nederland en Amerika: de Ameri-
kaanse identiteit. Of beter gezegd, het feit dat Amerika een identi-
teit heeft terwijl Nederland daarnaar hunkert. In de meeste landen
is burgerschap gebaseerd op geboorte. In het land van geboorte
ontleen je je identiteit aan een gemeenschappelijke cultuur en een
gezamenlijke geschiedenis. Voor de meeste Amerikanen geldt dat
natuurlijk ook.
Het verschil is dat je je ook tot Amerikaan kunt ‘bekeren’, als je
dat zo mag noemen. De schrijver Ralph Waldo Emerson noemde
het een ‘geloofservaring’. In een geval van indirect anti-Amerika-
nisme drukte president Jacques Chirac van Frankrijk het eens zo
uit: Amerikaan kun je worden, Fransman ben je – of niet. Dat is het
soort exclusief snobisme dat tweede generaties in de suburbs voor-
goed buiten Chiracs wereld plaatst. Er zijn voldoende redenen om
Chirac af te voeren naar wat Ronald Reagan het ‘vuilnisvat van de
geschiedenis’ noemde, maar deze spant wat mij betreft de kroon.
De Engelse schrijver G.K. Chesterton zei het zo: ‘Amerika is de
enige natie in de wereld die is gesticht op basis van een credo, een
geloofsbelijdenis.’ De historicus Richard Hofstadter ging nog een
stapje verder: ‘Het is ons lot geweest als natie om niet ideologieën
te hebben maar een ideologie te zijn.’ Dat credo is niettemin verba-
zend moeilijk te definiëren, al kun je er wel elementen uit lichten
die iedereen erin terugvindt. Ik denk aan vrijheid, gelijkheid, indi-
vidualisme, beperkte bemoeienis van de overheid. Amerikanen
hebben de neiging om datgene waar zij in geloven als iets univer-
seels te beschouwen. Op zichzelf is dat een plezierige open attitu-
232
De meeste Amerikanen hebben een goed idee over wat hen Ameri-
kaan maakt. Het gevoel dat ze ergens bij gaan horen als ze de Ameri-
kaanse nationaliteit verwerven, helpt daarbij. Ook het feit dat ieder-
een die in Amerika wordt geboren automatisch Amerikaan is, ver-
sterkt het gevoel dat je deel gaat uitmaken van iets bijzonders.
schillen al behoorlijk klein geworden. Volgens mij is er geen reden
te veronderstellen dat tweede, derde en verdere generaties in
Nederland zich fundamenteel anders zullen gedragen dan de
immigratiekinderen in Amerika gedurende de afgelopen tweehon-
derd jaar. Dat betekent dat assimilatie gewoon plaatsvindt, of je er
nu beleid voor maakt of het gewoon laat gebeuren. Ik heb een voor-
keur voor het laatste.
Nederland zal er over twee, drie en vier generaties anders uit-
zien, daar helpt geen moedertjelief aan. De etnische Nederlanders
zullen anders zijn, de minder etnische Nederlanders zullen anders
zijn en Nederland zal anders zijn. Wat je ziet in Amerika is dat het
proces van assimilatie ook de opnemende samenleving verandert.
Er zijn mensen die dat niet leuk vinden, maar het zal toch gebeu-
ren. Als de overheid al iets moet doen – liever niet – dan is het dat
leidende politici de onvermijdelijke veranderingen uitleggen, ver-
kopen, en angsten wegnemen in plaats van ze vergroten.
Kijk liever naar de vooruitgang Pas de tweede generatie
bezit de taalvaardigheid en de ambitie om zich los te maken van
haar etnische wortels. De Amerikaanse onderzoeker Hirschman
constateert daarbij dat vooruitgang vaak moeilijk valt te herkennen
omdat de achterblijvers in een etnische wijk het (negatieve) beeld
bepalen en bevestigen. Met andere woorden: kijk liever naar de
vooruitgang dan naar de stagnatie. Als twintig procent een pro-
bleem heeft, dan is er ook tachtig procent waarmee het wél goed
gaat. Het was staatssecretaris Karin Adelmund die eens volschoot
toen ze zich in de Kamer verweerde tegen het onophoudelijke
negativisme over onze etnische Nederlanders. Ze had gelijk.
In Nederland hoor ik vaak bezorgdheid over het bij elkaar klitten
van etnische groepen. Meestal wordt dat samengevat in de negatie-
ve associaties oproepende term ‘segregatie’. Op basis van de erva-
ringen in Amerika lijkt het me geen onderwerp waar we heel veel
aandacht aan moeten besteden – politici die dat wel doen mogen
wat mij betreft rekenen op een stevig wantrouwen. Groepen krui-
pen graag bij elkaar. Dat geldt voor etnische groepen, maar ook
voor groepen gevormd op basis van inkomen en vermogen, of op
235
den Nederlandse kinderen met hun Nederlander-zijn de grootste
moeite. Ze wisten eenvoudigweg niet goed wat hen nu Nederlander
maakte, wat het betekende. Eerlijk gezegd keek ik daar toch van op,
zeker in het gelukkig zeldzame geval dat ze desalniettemin vonden
dat dat Nederlanderschap iets exclusiefs was. Dat vond ik een rare
redenering: het stelt niet veel voor, dat Nederlanderschap, maar
het is van ons, en dus blijf jij ervan af. Meestal kreeg ik op mijn
vraag of zoiets ongedefinieerds dan niet voor iedereen toegankelijk
is en iedereen dus moeiteloos Nederlander kan worden, slechts
zwijgen tot antwoord. Wat betekent het om Nederlander te zijn?
Laten we daar eens een behoorlijke discussie over voeren.
Wat doen we ermee? Tot zover de verschillen en de overeen-
komsten. Laten we nu eens kijken wat daar de consequenties van
zijn. Voor ons is de ontwikkeling van de tweede, derde en volgende
generaties in Amerika het meest interessant. Bij hen spelen zich
processen af die naar mijn smaak tamelijk universeel zijn. Met
name de botsing tussen immigranten en hun in een andere cultuur
opgroeiende kinderen, roept veel herkenning op. Voor de ontvan-
gende samenleving is niet de ervaring van de immigranten cruci-
aal maar die van hun kinderen en kleinkinderen. Natuurlijk zetten
de leefpatronen van de eerste generatie de toon en bepalen de
ouders de grote lijnen, maar als het gaat over de dominante taal, de
groei (of niet) van een uitkeringsafhankelijke populatie, de kleve-
righeid (of juist niet) van etnische enclaves, en de opkomst of het
achterwege blijven van etnisch gemengde huwelijken, dan worden
die bepaald door de volgende generaties.
Dit lijkt een open deur maar het is goed om de betekenis ervan
tot u door te laten dringen. De consequentie is dat het lot van die
oorspronkelijke immigranten er niet zo veel toe doet. Over hen
moet je je niet al te druk maken. Italiaanse vrouwen in de Little Ita-
ly’s van Amerika leerden nooit Engels. Hoefde ook niet. Ze hadden
hun eigen leven. Ik ben er geen voorstander van om oudere immi-
granten er met de haren bij te slepen.
De sleutelverschuivingen, in taal en culturele omgang, vinden
plaats bij de kinderen. Bij de derde generatie zijn de etnische ver-
234
mers, Limburgers, voor mijn part katholieken of andere gelovigen,
op basis van zo’n kenmerk vlak bij elkaar gaan wonen? Voor Amerika
geldt in elk geval dat brede etnische gemeenschappen immigranten
en hun kroost een keuze bieden aan instappunten. Ze verzachten de
invloed van culturele verandering en discriminatie, en van de eerste
economische problemen. Persoonlijke contacten en vriendennetwer-
ken zijn een bron van informatie over banen, zowel binnen als buiten
de gemeenschap en een bron van krediet, werk en klanten voor nieu-
we ondernemingen. De kracht van grote aantallen geeft organisaties
politieke macht. Samen wonen houdt etnische banden levend, het is
een potentiële bron voor steun voor etnische socialisering. Ben je
dan minder Amerikaan of minder Nederlander? Ik geloof er niets
van.
Bij elkaar wonen kan een vrije keuze zijn, ingegeven door alle
bovenstaande argumenten of gewoon door de aantrekkelijkheid van
zo’n wijk, stad of regio. Ik heb het zien gebeuren in de stadjes rond-
om San Gabriel Valley en ik kan niet zeggen dat er veel onvrede over
bestaat. Sterker, je ziet daar dat de etnische enclave een nieuw
niveau bereikt. Het zijn niet meer simpel overgangszones, plaatsen
waar nieuwkomers tijdelijk verblijven om waarden en gedragspatro-
nen van de nieuwe samenleving aan te leren. Inmiddels kun je vast-
stellen dat etnische steden hun bestaansrecht hebben en dat ze waar-
schijnlijk een blijvend onderdeel van de samenleving zullen zijn. Met
andere woorden, veranderden vroeger de etnische wijken van
samenstelling als de bewoners meer gingen verdienen en naar elders
verhuisden, nu blijven ze langer hun etnische aard houden. Ze zijn
ook niet meer per definitie in het armste deel van de stad gevestigd,
maar even vaak in middenklassesuburbs.
Een etnische wijk creëert zijn eigen dynamiek. Ik zie die in
Amsterdam rondom het Bos en Lommerplein, in Utrecht in Lombok
waar in de Kanaalstraat meer concurrerende groentewinkels zijn
dan ik ooit bij elkaar heb gezien – behalve op de Albert Cuypmarkt in
Amsterdam. Als toerist in Amerika bezoeken duizenden Nederlan-
ders Little Italy, Little Saigon, Chinatown, Little Phnom Phen en wat
al niet. We laven ons aan de exotische sfeer, het eten, de snuisterijen
die er te koop zijn. Ik wacht hier in Amsterdam nog steeds op iets
237
basis van sociale kenmerken. Primair omdat het efficiënt en handig
is: zo’n groep heeft vaak dezelfde interesses en belangen. En omdat
wonen samenhangt met inkomen, zien we dat ook de huizenvoorraad
gegroepeerd ligt. Secundair omdat het gezellig is, om het ultieme
Nederlandse woord van stal te halen.
De keuze voor een etnische wijk, zo hebben veel onderzoekers
opgemerkt, past in de behoefte van nieuwkomers om de wereld die ze
wél kunnen beïnvloeden onder controle te houden – een behoefte die
niet alleen voor nieuwkomers geldt. Het is al moeilijk genoeg om huis
en haard en een vertrouwde cultuur te verlaten, waarom zou je dat
moeilijker maken door bewust de vertrouwde omgeving van landge-
noten te mijden? Als je vertrekt, vernietig je sociaal kapitaal, zegt
Robert Putnam, schrijver van Bowling Alone. Immigranten moeten
dat weer helemaal opbouwen in een nieuw land. Ze hebben geen con-
tacten, kennen de gewoontes en de manier van met elkaar omgaan
niet. De slimste manier om dat kapitaal snel weer op te bouwen is via
de contacten die je het gemakkelijkst kunt leggen, dus via je etnische
groep. Om uit je groep te springen heb je bridging contacts nodig,
zoals Putnam het noemt. Misschien dat de immigranten daar nooit
aan toe zullen komen, maar hun primaire impuls om de bonding con-
tacts te gebruiken spreekt haast voor zich. De rest komt vanzelf.
Zoals we hebben gezien aan de hand van de Chinezen in Zuid-Cali-
fornië en de etnische wijken in Queens (New York) en Chicago – voor-
beelden die moeiteloos zijn uit te breiden – zitten etnische groepen in
Amerika graag bij elkaar. Het is een natuurlijk proces. Vraag het maar
aan de Nederlanders die naar Amerika emigreerden. Vraag het aan
de Nederlandse club in Washington of New York: geen groep die
meer op een kluitje zit dan Hollanders in Amerika. Volgens mij is etni-
sche segregatie dan ook een non-probleem. Voor de goede orde, ik
heb het niet over vervallen sloppenwijken met een hoge mate van
sociale disfunctie, zoals de Bronx in de jaren tachtig, East Los Angeles
of andere vervallen wijken rondom Amerikaanse binnensteden. Dat
zijn getto’s, armoedevallen. In Nederland kennen we die gelukkig
niet, waarmee ik niet wil zeggen dat we geen probleemwijken heb-
ben.
Maar wat is er tegen dat Marokkanen, Turken, Koerden, Surina-
236
beginnen kun je vaststellen dat dit verschijnsel in Amerika aanzien-
lijk ernstiger is dan in Nederland. Hier zijn alle scholen ten minste
gelijk gefinancierd, in Amerika wordt de kwaliteit van het onder-
wijs en de hoeveelheid beschikbaar geld bepaald door de belasting-
basis van de wijk waarin de school staat. Het laat zich raden dat in
rijke wijken de scholen stukken beter zijn dan in arme wijken.
Vooropgesteld dat de kwaliteit van het onderwijs goed wordt
gecontroleerd, hoeft het geen probleem te zijn dat onderwijs op de
basisschool etnisch verdeeld is – ‘gesegregeerd’ zeggen anderen.
Honderden, duizenden scholen in Nederland maken dat al mee.
Toen ik voor mijn kinderen in Amsterdam een school zocht, ben ik
gaan kijken bij de Montessori School aan de Apollolaan in Oud-
Zuid. Zal vast een goede school zijn, maar net zo keurig en saai als
de buurt waarin hij staat. Zo waren er nog een paar in Oud-Zuid. De
andere kant op, richting de Baarsjes en Bos en Lommer, vormde de
samenstelling van de klassen van de Zevende Montessori School
een betere afspiegeling van de bevolkingssamenstelling van
Amsterdam. Deze school trekt kinderen aan uit de etnische buurten
én uit Zuid, én uit West. Het is een verrijkende ervaring en ik zeg
dat niet uit politieke correctheid. Laat ik het scherper formuleren.
Mijn indruk is dat er veel scholieren in Nederland zijn die nooit een
kind van etnische afkomst zien. Dat is zielig voor hen. Ze missen
iets belangrijks. De kans dat etnische kinderen in aanraking komen
met niet-etnische leeftijdsgenoten is groter dan de kans dat die
Nederlandse kinderen hun etnische collega’s ontmoeten. Het zijn
niet de nieuwkomers die zich isoleren maar de niet-etnische Neder-
landers.
Maar verplicht spreiden? Alstublieft, kijk naar de Amerikaanse
ervaring met busing, met het heen en weer schuiven van schoolkin-
deren om maar te zorgen dat ze door elkaar komen te zitten. Een
faliekante mislukking. Kostte bakken met geld en versterkte het
racisme. We moeten er niet aan beginnen. Goed onderwijs voor
iedereen is een veel betere doelstelling. Laten we dat eerst eens
proberen te realiseren, door daar geld en energie in te stoppen. Dat
is al moeilijk genoeg.
239
vergelijkbaars: een Istanbul aan de A-10, een Marrakesh in West of
klein-Tanger in de Baarsjes.
De tegenwerping is dat de huizen in deze wijken vaak minder
goed zijn, want achtergelaten door mensen die naar Almere of
andere slaapsteden zijn getrokken. In Amerika zie je wijken die
iedere twintig, dertig jaar zo’n nieuwe golf immigranten uit een
ander deel van de wereld hebben opgenomen. Op het moment dat
de immigranten zich economisch hebben verbeterd, verhuizen ze
naar de suburbs, waar ze vaak bij elkaar gaan zitten, zij het in bete-
re huizen met een tuintje. In New Yorks Little Italy wonen geen Ita-
lianen. Die zijn allang verhuisd naar Queens. De Koreanen die in
Manhattan de groentewinkels runnen, wonen ook in Queens of in
Brooklyn. Met andere woorden, als de etnische wijk, met zijn even-
tueel inferieure woningen, zijn doel heeft gediend, dan verhuizen
mensen vanzelf – al dan niet naar etnische middenklassewijken. En
ook het omgekeerde proces vindt plaats: niet-etnische Nederlan-
ders die in de etnische wijken komen wonen. Wie als starter in
Amsterdam een huis wil kopen kijkt in Bos en Lommer, Oud-West
en de Baarsjes. De rest van de stad is te duur. Daardoor mengt de
wijk zichzelf, er komen immers vanzelf appartementen vrij van
etnische Nederlanders die de middenklassestatus hebben bereikt
en naar Almere verhuizen.
Een bijkomend voordeel in Nederland is dat we geen uitgestrekte
wastelands kennen, de vervallen en uitgewoonde gebieden die wij-
ken in Amerika ook fysiek van elkaar scheiden. We zitten hier met
z’n allen op een kluitje, wat een enorm voordeel is. Het is niet
gemakkelijk om je in Nederland als groep te isoleren of als groep in
een isolement gedrongen te worden. Dat wil niet zeggen dat de
contacten tussen verschillende groepen intensief zijn, maar dat
lijkt me een normaal sociologisch verschijnsel. Mensen zoeken con-
tact met gelijkgestemden en gelijkopgeleiden, die vergelijkbare
inkomens hebben en op een vergelijkbare manier leven.
Etnische scholen Een veelgehoord bezwaar tegen etnische
samenklontering is dat scholen hierdoor een (eenzijdige) etnische
samenstelling krijgen – in Nederland ‘zwart’ genoemd. Om te
238
plichte Marokkaanse paspoort van nieuwgeborenen, ook als ze in
Nederland zijn geboren en getogen. Vanuit de gezonde stelregel
dat je je niet druk moet maken over dingen die je niet kunt veran-
deren, lijkt het me een zinloze discussie. Who cares? Veel belangrij-
ker is het dat we naar onze eigen naturalisatieprocessen kijken.
Waarom wordt een kind van Marokkaanse ouders die al vijftien
jaar in Nederland wonen niet onmiddellijk Nederlander? Het is
absurd dat wij deze tweede generatie op hun Nederlanderschap
aanspreken, terwijl we ze niet aanbieden om meteen bij hun
geboorte Nederlander te worden.
‘Allochtonen’ en andere scheldwoorden Interessant is de
terminologie waarvoor mensen een voorkeur ontwikkelen. We heb-
ben in Nederland ‘zwarte scholen’, hoewel daar vooral veel kinde-
ren op zitten met een Turkse en Marokkaanse etnische achter-
grond. Ik weet niet precies waarom en wanneer die term in ons
taalgebruik is geslopen. Misschien toen we ons dertig jaar geleden
vooral druk maakten over de Surinamers die na de onafhankelijk-
heid naar ons land kwamen. Of misschien omdat, zoals Will Tinne-
mans suggereert, intellectuelen de terminologie overnamen van de
Amerikaanse burgerrechtenbeweging. Maar het effect is, lijkt me,
heel goed te vergelijken met wat de Amerikanen deden met Ieren,
Italianen en Russische joden. Door het woord ‘zwart’ te gebruiken
voerden we bewust of onbewust een raciale component in, die wel
degelijk het effect heeft dat we onmiddellijk weten welke school
‘goed’ is of niet. Het is begrijpelijk dat Turken en Marokkanen zich
ergeren aan dit taalgebruik van politici en andere goedbedoelen-
de bedillers.
Fascinerender en verontrustender is de term ‘allochtonen’. In
geen enkel immigratieland wordt een dergelijke brede term
gebruikt. En breed is hij. Volgens de officiële definitie is iedereen
met ten minste één ouder die in het buitenland is geboren een
allochtoon. Dat geldt dus voor koningin Beatrix, Ruud Lubbers,
mijn kinderen en hun schoolgenootjes in de Baarsjes. Om de cate-
gorie toch enige inhoud te geven heeft het Centraal Bureau voor
Statistiek de term ‘niet-westerse allochtonen’ ingevoerd. Dan
241
Versterkte nationale identiteit Het is interessant om te zien
hoe in Amerika immigrantengroepen hun nationale identiteit ster-
ker beleven dan in de landen van herkomst. Vaak wordt gezegd dat
Italianen pas Italianen werden en ophielden met Napolitanen of
Sicilianen te zijn toen ze in Amerika waren. Polen gingen zich pas
in Amerika Polen voelen. Duitsers waren eerder verenigd in Ameri-
ka dan in Duitsland. Met andere woorden, ze ontwikkelden pas een
nationaal bewustzijn toen ze een etnische minderheid werden in
een ander land. Zou dat ook voor Turken gelden of, met name, voor
Marokkanen? Is het niet zo dat de laatsten zichzelf in hun geboor-
teland als Berbers zagen? Dat ze zich pas in Nederland als Marokka-
nen begonnen te profileren? En als dat zo is, wat betekent dat dan?
Sommige Nederlanders winden zich vreselijk op over het ver-
240
Nederlandse assimilatie in de praktijk. Het verjaardagsfeestje van
Mark Verhagen (derde van links) geeft een aardig beeld van hoe geva-
rieerd de bevolking van Amsterdam inmiddels is, met een Surinaamse
Nederlander, een Marokkaanse Nederlander, een Chinees-Amerikaan-
se Nederlander, een Portugese Nederlander, twee niet-etnische jon-
gens en nog een Chinees-Amerikaanse Nederlander (Paul Verhagen).
243
beperken we het begrip ‘allochtoon’ tenminste tot die immigran-
ten die uit de rimboe van Turkije, Marokko en diverse Afrikaanse
landen komen. Maar ondertussen gooit het woord ‘allochtoon’,
zoals het dagelijks door iedereen wordt gebruikt, alle etnische
groepen en meerdere generaties op één hoop. In één klap creëert
het ook een scheiding die, al of niet zo bedoeld, een ‘ons tegen
hen’-effect heeft.
Van dit woord weten we wel wanneer het in zwang kwam. Het
werd in 1989 gebruikt in het WRR-rapport Allochtonenbeleid. Het
netto-effect is enerzijds absurd – er vallen zo veel groepen onder
dat je er niets aan hebt –, anderzijds gemeen discriminerend,
omdat het wel duidelijk maakt dat er ook zoiets bestaat als
autochtonen – ‘eigen volk’. In Amerika zouden de nativisten het
bedacht kunnen hebben, in Nederland is het zomaar officieel
beleid. Eerder in dit boek hadden we het over ‘ras’ als sociale con-
structie. Zo is ook het woord ‘allochtoon’ een constructie, bedacht
door overheid en sociale wetenschappers om een heel grote, heel
verscheiden groep te duiden. We moeten er zo snel mogelijk
vanaf.
Als ik opinievormers hoor over ‘de’ islam en ‘de’ moslims dan
kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat daarmee precies het-
zelfde aan de hand is. Meestal bedoelen ze alle immigranten en
hun kinderen. Het is een woord zonder enige onderscheidende
waarde. Gemakzuchtig worden grote categorieën gebruikt die,
omdat ze een licht negatieve ondertoon hebben, meteen de rand-
voorwaarden van het debat bepalen. Er zit zelfs iets kwaadaardigs
in. In Amerikaanse literatuur over debat en communicatie noe-
men ze dat framing. Als je erin slaagt de termen van het debat te
bepalen (letterlijk) dan heb je het gevecht al half gewonnen. Beste
voorbeeld is natuurlijk de elegante coup die de antiabortusbewe-
ging pleegde door zich ‘pro life’ te gaan noemen. You get the
idea.
In Nederland zijn we niet gewend aan het idee van een streep-
jes-Nederlander. Misschien zullen we er nooit aan wennen, maar
mij lijkt het de meest eenvoudige manier om te onderkennen dat
je op heel veel manieren Nederlander kunt zijn. Als ongelovige,
242
Volgens sommige controversiële auteurs vormen Hispanics de groot-
ste bedreiging voor de Amerikaanse identiteit. In de praktijk ontwik-
kelen Hispanics zich net als iedere andere groep nieuwkomers tot een
volledig opgenomen groep die zich wel degelijk bewust is van zijn
etnische identiteit. De onderwerpen van Latingirl onderscheiden zich
niet van wat andere meisjestijdschriften te bieden hebben. Een voor-
beeld van voltooide assimilatie?
gebruik weten te maken van de geboden onderwijsmogelijkheden
als middel om zich van een verstikkende omgeving los te maken. Ze
worden vaak gestimuleerd door hun moeders die al dan niet lijd-
zaam hebben ervaren dat zij die kansen niet kregen.
We zijn te ongeduldig. In plaats van die vooruitgang vast te stel-
len, te bezingen en erop voort te borduren, kijken we liever naar
een ander probleem. Ja, inderdaad, die tweede generatie doet het
minder goed dan leeftijdgenoten die geen immigratieachtergrond
hebben. Daar hebben opinieleiders die dit constateren, gelijk in.
Maar ik zeg: wat dan nog? Kijk naar de voortuitgang. Achterstand
wordt niet in één generatie goedgemaakt. Dat lijkt me logisch,
maar vaak wordt het als een probleem gepresenteerd.
Dat het tijd kost hebben we ook gezien in de Verenigde Staten,
hoewel Aziaten daarop misschien een uitzondering vormen. Maar
niet alle Aziaten (Chinezen gaan sneller dan Vietnamezen) en niet
alle mensen binnen één groep. Niet iedereen komt op de universi-
teit terecht – allicht niet, zou ik zeggen. We hebben ook gezien dat
geforceerde processen niet werken. Laat zwarten en Hispanics die
in vergelijkende examens niet zouden zijn geaccepteerd toe op uni-
versiteiten en hogescholen, en ze blijken te falen. De negatieve
gevolgen daarvan, in de vorm van stigmatisering en ondermijning
van zelfvertrouwen, zijn ernstiger dan welk voordeel je ook maar
kunt bedenken.
Biculturele jongeren Het is wat gemakkelijk om te zeggen
dat er niets nieuws onder de zon is, maar het was toch echt de his-
toricus Marcus Lee Hansen die in 1938 schreef dat het probleem
van de tweede generatie bestond uit ‘hoe je tegelijkertijd in twee
werelden kon wonen’. Natuurlijk heeft de tweede generatie pro-
blemen. Bendevorming door onze ‘kut-Marokkanen’ – even heel
grof gesteld – hangt samen met het zoeken naar identiteit. Ik wil
het niet bagatelliseren, maar ook niet problematiseren en het al
helemaal niet van toepassing verklaren op iedereen.
De werkloosheid onder tweedegeneratie-immigranten is hoger
dan gemiddeld en dat is een probleem. Enige verklarende facto-
ren: het ontbreekt hun aan voldoende sociaal, cultureel en infor-
245
opgegroeid in een katholiek milieu blijf ik cultureel gezien altijd
een katholieke jongen, maar vooral ben ik Nederlander. Wat is er
eigenlijk op tegen dat Turken, Marokkanen, Ghanezen, Surinamers
of welke etnische groep hun culturele component benadrukken?
Dus: Turks-Nederlands, Marokkaans-Nederlands, Ghanees-Neder-
lands en Surinaams-Nederlands.
De filosoof Michael Walzer heeft betoogd dat je eigenlijk alleen
maar Amerikaan kunt zijn als streepjes-Amerikaan. Met andere
woorden, iedere Amerikaan heeft een gelaagde identiteit waarvan
zijn Amerikaan-zijn maar een deel is – al is dat wel het deel dat
gemeenschappelijk wordt beleefd. Walzers punt is dat Amerika-
nen hebben gekozen voor politiek pluralisme én voor politieke
eenheid. ‘Als burgers hebben ze een mate van gelijkheid gevonden
die de realiteit van culturele verscheidenheid niet ter discussie
stelt,’ zegt Walzer. Hij meent dat dit alleen kon met streepjes. De
Ierse immigrant is tegelijk Iers en Amerikaan. Dat is anders dan
een Ier in Ierland en anders dan een niet-Ierse Amerikaan. Mij
dunkt dat we ook die kant op moeten voor etnische Nederlanders.
Koudwatervrees voor wat we ‘multiculturalisme’ zijn gaan noemen
en wat nu een negatieve bijklank heeft, mag niet verhinderen dat
mensen zowel hun Nederlanderschap als hun Turksheid, hun
zwartekousenaard, hun Fries-zijn of wat dan ook kunnen beleven.
Relax, het gaat vanzelf Door de Amerikaanse geschiedenis
heen zie je dat de tweede generatie het beter doet dan hun geïm-
migreerde ouders, en de derde generatie nog beter. Met andere
woorden, immigranten bereiken hun doel: een beter leven voor
hun kinderen en kleinkinderen. Dat is geen gegarandeerde uit-
komst, verre van dat, maar het leven in een hoger ontwikkelde
samenleving met beter en meer toegankelijk onderwijs, een flexi-
beler, opener en vooral sterker groeiende economie, biedt moge-
lijkheden te over om uit te breken. We zien ook dat dit tijd kost. De
zaak opjagen met positieve discriminatie of ‘hulp’ werkt averechts.
In Nederland gaat het ook zo. De tweede generatie immigranten
in Nederland doet het beter dan hun ouders. Soms spectaculair veel
beter. Net als in Amerika zijn het met name vrouwen die goed
244
wel willen gebruiken, puur als sociologische term, om te meten en
te begrijpen wat er gaande is. Wie twijfelt aan het nut daarvan en
niet opziet tegen een beetje sociologische theorie, kan ik het boek
van Richard Alba en Victor Nee aanbevelen, The Remaking of the
American Mainstream. Als je de stadia van assimilatie bekijkt, dan
krijg je een veel geruster gevoel over de mate waarin etnische groe-
pen de Nederlandse samenleving in schuiven.
Zo is trouwen buiten de etnische groep een indicatie dat de assi-
milatie ver is gevorderd. De hele Amerikaanse geschiedenis laat dat
zien. Ik ben zelf getrouwd met een Chinees-Amerikaanse. Mijn
Amerikaanse vrienden en vriendinnen vormen, etnisch gezien, de
meest gevarieerde stellen. Maar ik heb ook vriendenkoppels die
graag binnen de warme Armeense, Oekraïense of joodse gemeen-
schap blijven. Ieder zijn meug. Kijk gewoon naar onze eigen ver-
zuilde samenleving – dat is sowieso goed om te zien hoe snel din-
gen kunnen gaan. Was het veertig jaar geleden nog ongebruikelijk
om met een niet-geloofsgenoot te trouwen – twee geloven op één
kussen daar slaapt de duivel tussen –, ik heb niet de indruk dat het
tegenwoordig nog een grote rol speelt.
Alle ervaringen wijzen erop dat intermarriage, zoals het officieel
heet, zal toenemen. Mijn eigen kinderen zijn half Chinees, half
blank, als je het in raciale termen uit wilt drukken. En ja, in Zuid-
Californië, bij grandpa en grandma in de Chinese voorsteden, zijn
ze zich daar meer van bewust dan in Amsterdam. Maar ze zijn er
zich vooral níét van bewust. Het interesseert ze geen lor. Ik zie
Marokkaanse en Turkse Nederlanders niet heel snel in grote aantal-
len met niet-etnische Nederlanders trouwen – of met elkaar – maar
het zal ooit gebeuren. Het is onontkoombaar, vraag maar aan mijn
schoonouders.
Politieke integratie in sneltreinvaart Ten slotte een ter-
rein waarop Nederland het beter doet dan Amerika: de politiek.
Door ons politieke systeem, meer gebaseerd op partijen en intern
nomineren dan op het verwerven van een persoonlijke achterban,
zijn etnische Nederlanders razendsnel in de politiek doorgedron-
gen. We hebben een opmerkelijk hoog aantal etnische Nederlan-
247
matiekapitaal – om te spreken in de termen van Robert Putnam. Er
wordt vast gediscrimineerd. Maar niemand weet of er structurele
achterstand en werkloosheid is. Daarvoor is het simpelweg te
vroeg.
Amerikanen hebben al heel wat tweede en derde generaties
hun weg zien zoeken én vinden in hun samenleving. Mij lijkt het
cruciaal te voorkomen dat tieners die slechte beslissingen nemen
in een vicieuze cirkel terechtkomen. De remedie daartegen is het
bieden van tweede, derde, vierde en vijfde kansen. Je moet altijd
weer kunnen terugstappen in het dagonderwijs, in de vakopleidin-
gen. Nooit geven we iemand op.
Als assimilatie grote risico’s oplevert of als je de prijs ervoor
heel hoog maakt, doordat een nieuwkomer veel moet opofferen,
dan is het onwaarschijnlijk dat veel mensen die stap zullen maken.
Ook niet in de tweede generatie. Met andere woorden, als je het
onaantrekkelijk maakt om in te stappen, dan zal het niet gebeu-
ren. Gemeten over een langere periode zal assimilatie altijd aan-
trekkelijk zijn vanwege de mogelijkheden die in de maatschappij
beschikbaar zijn. Maar dan moeten de immigranten en hun naza-
ten wel het idee hebben dát die mogelijkheden er voor hen zijn –
ze mogen niet te gemakkelijk zeggen of kunnen zeggen dat ze
tegengewerkt worden. Dat excuus moet niet mogelijk zijn. Verstan-
dig en niet-stigmatiserend beleid is dus nog steeds het reduceren
van barrières. Het bieden van kansen.
Multicultureel? Maar natuurlijk! We moeten ophouden van
het ingeburgerde begrip ‘multiculturele samenleving’ een gepoliti-
seerde beleidsterm te maken. Nederland ís multicultureel. Ieder
immigratieland is dat en zelfs als we geen immigranten hadden, zo
heb ik betoogd, dan zou Nederland behoorlijk multicultureel zijn.
Een samenleving kan heel goed functioneren met al die culturen
naast elkaar. Er is meer wat ons bindt dan wat ons scheidt. Dat is de
belangrijkste les die ik trek uit wat ik in Amerika in alle etnische
gemeenschappen zie gebeuren.
Ook vind ik het jammer dat de politiek-correcte scherpslijpers
het begrip ‘assimilatie’ in de ban hebben gedaan. Ik zou het juist
246
tamelijk geserreerd en doordacht de balans opgemaakt van veertig
jaar immigratie in Nederland en geconcludeerd dat het zo gek nog
niet ging. Dat dit niet de boodschap was die de politiek wilde horen,
doet niets af aan de feitelijke vaststellingen.
Het rapport is veel interessanter dan het in media is gekenschetst
en geeft een heel aardig beeld van de situatie in Nederland. Zo stel-
de een inwoner uit Amsterdam die door de commissie werd gehoord
dat het integratiebeleid van de afgelopen dertig jaar alleen is mis-
lukt als je het bekijkt door de maakbaarheidsbril. Het is waar dat het
beleid niet de verwachte of gewenste resultaten heeft opgeleverd.
Maar, zo vervolgde hij, de werkelijke integratie is in de afgelopen
dertig jaar helemaal niet zo slecht verlopen. De tweede generatie
doet het op school best goed. Deze man had gelijk. Vergeet die
maakbaarheid. De samenleving maakt zichzelf.
De Nederlandse politicoloog Ruud Koopmans heeft vergelijkend
onderzoek gedaan naar de sociaal-economische positie van migran-
ten in Duitsland en Nederland. ‘Helemaal niets doen was misschien
beter geweest,’ concludeert hij. Op alle punten waarop hij Duitsland
vergelijkt met Nederland, blijkt ons land slechter te scoren, ondanks
het feit dat we veel meer geld uitgeven en veel meer beleid maken.
Koopmans was er geschokt over, vertelt hij in De Groene Amster-
dammer. ‘Ook ik had verwacht dat wij het goed zouden doen,
omdat ons systeem een schoolvoorbeeld leek van de beste weg tot
integratie: wij kennen zowel de groep als het individu maximale
eigen rechten toe. Het idee is dat als je politiek-culturele integratie
van de groep faciliteert, dat vanzelf leidt tot sociaal-economische
integratie. (…) Het model van een eigen zuil werkte vroeger wel
voor minderheidsgroeperingen maar is voor integratie van immi-
granten totaal ongeschikt gebleken.’
Heeft de Nederlandse verzorgingsstaat juist geleid tot segrega-
tie en uitsluiting? Volgens Koopmans heeft het systeem elke zelf-
redzaamheid en zelfwerkzaamheid eruit weggenomen, met
enthousiaste hulp van de welzijnswerkers. Niets hoefde, de sociale
zekerheid werd op een presenteerblaadje aangeboden. ‘Goed
bedoeld maar betuttelend en beteugelend,’ stelt hij vast.
Ik zeg het hem na. De Amerikaanse immigratiegeschiedenis
249
ders van de eerste generatie – geboren in het buitenland – in de
Tweede Kamer, zoals Ayaan Hirsi Ali (tot mei 2006), Fatma Koser
Kaya, Nebahat Albayrak, Khadija Arib, Naïma Azough, Fadime Örgü,
Farah Karimi, Coskun Çörüz en Nihat Eski – en dan laat ik Surinaam-
se Nederlanders maar even buiten beschouwing. Zou het toeval zijn
dat zeven van de negen vrouw zijn, of bevestigt het mijn stelling dat
vrouwen goed zijn in het gebruiken van geboden kansen?
Het Nederlandse politieke systeem maakt het relatief gemakkelijk
om een voorkeursbeleid te voeren. Politieke partijen zijn weliswaar
gesloten voor outsiders, maar zijn die eenmaal doorgedrongen, dan
kan een partij veel gemakkelijker een bepaald aantal of een bepaald
percentage van een gewenste groep op een verkiesbare plaats zet-
ten. Daardoor krijgt mogelijke discriminatie door het brede publiek
geen kans. Je stemt immers op een lijst, niet op individuele perso-
nen. In de Verenigde Staten waar de persoon direct zijn of haar zaak
moet verkopen, is het voor kiezers veel gemakkelijker om op etni-
sche of raciale gronden mensen te verwerpen. Het duurde dan ook
veel langer voor etnische en raciale groepen om zelfs maar evenre-
dig vertegenwoordigd te zijn. Sinds de gemeenteraadsverkiezingen
in 2006 heeft in Nederland ook op plaatselijk niveau een doorbraak
plaatsgevonden. Er wordt nooit op getamboereerd, maar ik denk
eigenlijk dat we behoorlijk trots mogen zijn op deze mate van verte-
genwoordiging.
We hebben gezien dat in Amerika met name de Ieren snel hun
stemmen konden gebruiken en dat ook deden. Dat leverde vooral
baantjes op en niet zozeer politieke vertegenwoordiging. In het
algemeen kun je wel zeggen, denk ik, dat ook in Nederland de over-
heid als werkgever voor nieuwkomers het gemakkelijkst is te pene-
treren. Maar het proces is heel anders dan wat Tammany Hall prakti-
seerde. Het is geen cliëntelisme – dat praktiseren we in Nederland
alleen op het hoogste niveau van baantjes verdelen.
Niets doen was misschien beter geweest Deze conclu-
sies zijn niet revolutionair. Ik zou haast zeggen dat iedereen die het
onderwerp bestudeert tot dezelfde vaststellingen zal komen. Dat is
ook gebeurd in het rapport van de commissie-Blok. Daarin werd
248
Epiloog
Geduld:het komt vanzelf wel goed
Laten we ten slotte onze openingsvraag nog eens tegen het licht
houden: wat kunnen we van deze Amerikaanse ervaringen opste-
ken? Heel wat, zou ik zeggen. Vooral dat ons bescheidenheid past.
In vele opzichten. Amerika laat zien dat immigratie en integratie
een complex en langdurig proces is. Hoe het precies verloopt kan
niemand voorspellen. Weliswaar is er een aantal grote lijnen te ont-
dekken, maar daaruit zijn geen pasklare lessen te trekken. De enige
echte les is eenvoudig: we moeten geduld hebben.
Het is een leerzame geschiedenis, al was het alleen maar omdat
de ervaring van deze ‘nation of nations’, het immigratieland bij uit-
stek, niet zonder meer een hoeraverhaal is. Amerika heeft vele gol-
ven immigranten opgenomen. Maar vanzelf ging dat niet. Iedere
nieuwe groep heeft ervoor moeten vechten. Soms letterlijk, met de
autochtonen, soms met zichzelf, soms tegen officiële discriminatie,
soms tegen de zachte maar onmiskenbare weerzin tegen buitenlan-
ders.
Bescheidenheid past ons, en vooral politici. Een pasklaar en
effectief overheidsbeleid is onmogelijk vanwege ons gebrekkige
inzicht in immigratie- en integratieprocessen. Het is net een water-
bed: als je ergens linksonder drukt gaat er rechtsboven wat
omhoog, druk je dat weer terug dan komt er onderaan een uitstul-
ping. Elk beleid heeft onvoorziene gevolgen, maar integratiebeleid
spant de kroon. Dat zou politici en beleidsmakers (ook de adviseurs
in hun ivoren torens) tot bescheidenheid moeten nopen. Wie aan-
kondigt op dit terrein in vier jaar of minder een welomschreven
resultaat te gaan bereiken is een leugenaar of een gevaarlijke dom-
merik.
Verder past ons bescheidenheid omdat we de menselijke natuur
251
brengt mij tot de conclusie dat beleid nauwelijks van invloed is op
de integratie en assimilatie van de tweede en derde generatie.
Niet dat de overheid zich helemaal afzijdig moet houden, maar
altijd moeten twee vragen gesteld worden: heeft dit zin en werkt
het niet averechts? Duidelijke en strakke normhandhaving voor
alle Nederlanders helpt. Natuurlijk. Maar verder verdient generiek
beleid, zoals goed onderwijs, een flexibele en open arbeidsmarkt,
veel derde, vierde kansen, en in het algemeen het verbeteren van
de randvoorwaarden in de samenleving, de voorkeur boven speci-
fieke etnische projecten. En altijd moet de overheid zich afvragen
of géén beleid maken niet verstandiger is. Het is niet de meest
voor de hand liggende vraag die politici zich stellen, wel een heel
belangrijke.
Want de allerbelangrijkste vaststelling is dat processen vanzelf
gaan. Dat mensen echt de kansen grijpen die zich voordoen. Dat
goedbedoelde hulp vooral veel schade aanricht. Laten we integra-
tiebeleid afschaffen. Laten we vooral beleid voeren op sociaal-eco-
nomisch terrein, investeren in onderwijs en in ander beleid dat de
randvoorwaarden verbetert. Integreren, dat gaat vanzelf.
250
Na een moeizame start zijn we in Nederland druk bezig met de
herziening van de verzorgingsstaat. Aan de orde is hier de vraag of
we het onze eigen immigranten en hun kinderen met onze veelge-
prezen verzorgingsstaat niet vreselijk moeilijk hebben gemaakt om
hier hun draai te vinden. Immigranten met bestemming Amerika
komen in een land zonder veel voorzieningen (hoewel het niveau
daarvan reuze meevalt) en toch komen ze met miljoenen tegelijk.
Ze werken hard, voelen zich verantwoordelijk voor zichzelf en zijn
trots op het resultaat – of intens teleurgesteld, want vanzelf spreekt
er niets. Op zijn minst kunnen we vaststellen dat immigranten en
hun kinderen er niet gehinderd worden door het ontbreken van
een verzorgingsstaat, maar ik zou wel verder willen gaan en con-
cluderen dat dit een positieve factor is in hun ontwikkeling.
Leve de opschudding De Amerikaanse geschiedenis is een
feest der herkenning. Bijna alles wat we in Nederland tegenkomen,
hebben Amerikanen wel eens zien passeren. Of zelfs herhaaldelijk
zien passeren.
Dat geldt ook voor het refrein van Geert Wilders en de zijnen.
Nieuwkomers zijn altijd en per definitie onruststokers, simpelweg
omdat ze de status quo veranderen. Ik denk dat het goed is dat de
bestaande orde zo nu en dan wordt opgeschud. Het lied van Wil-
ders was al te horen in 1753, bij de eerbiedwaardige Benjamin
Franklin, die beter had moeten weten. Bij John Adams die partijpo-
litiek bedreef. Bij de antikatholieke activisten in de jaren vijftig van
de negentiende eeuw. Bij de bezorgde lieden die aan het einde van
die eeuw meenden dat ongeletterde en arme Oost-Europeanen en
Italianen de kwaliteit van Amerika zouden bezoedelen. We hoor-
den het in de jaren zestig en zeventig toen Aziaten uit diverse lan-
den Amerika kwamen verrijken. We horen het de afgelopen vijftien
jaar over de Latino’s. De Amerikaanse geschiedenis biedt ons tallo-
ze voorbeelden van onze-cultuur-wordt-bedreigd-verhalen. Maar
gelukkig leert die geschiedenis ons ook dat het altijd indianenver-
halen waren. Wat ik ervan leer, en ik hoop daarvan iets te hebben
overgedragen, is dat we vooral geduld moeten hebben. In de loop
van de tijd lossen de meeste sociale problemen die met immigratie
253
zo weinig kunnen doorgronden. Sociale processen, oké, daar zit in
elk geval een lijn in, maar hoe mensen omgaan met de hand die zij
gedeeld krijgen: niemand die het weet. Wel concludeer ik dat de
verzorgingsstaat die we na de Tweede Wereldoorlog hebben ont-
wikkeld eerder een hindernis dan een hulp was voor de immigran-
ten en hun kinderen die naar Nederland kwamen. Voor mijzelf
geldt dat ik krachtig de in de jaren tachtig in Amerika gemeengoed
geworden gedachte omarm dat mensen prikkels nodig hebben om
goed te functioneren, dat ze uitgedaagd en opgepord moeten wor-
den om het optimale uit zichzelf te halen. Begin jaren tachtig
schreef ik een artikel voor Intermagazine over de nieuwe denkers,
die waarschuwden voor overheden die alles maakbaar achtten en
optraden onder de naam neoconservatieven. De werkelijkheid was
weerbarstiger, riepen ze. Sterker, het gevoerde beleid leverde vaak
een onbedoeld en vaak ongewenst resultaat op. Zoals een van de
voormannen van deze groep het toen stelde: neoconservatieven
zijn liberals (progressieven) wier zakken zijn gerold door de werke-
lijkheid. Oftewel, goede bedoelingen zijn niet voldoende. Wat mij
betreft zouden álle Nederlanders sceptisch moeten zijn ten aanzien
van de verzorgingsstaat. Veel te snel bieden we hulp, nemen we
prikkels weg, geven we subsidie en proberen we de levens van men-
sen te sturen. Regeling zus, loopbaanplanning zo, levensloop, pen-
sioenregeling, uitkering – het is allemaal zo ontmoedigend. Goed-
bedoeld gerommel met desastreuze gevolgen.
Ons halfzachte beleid heeft er ook toe geleid dat etnische Neder-
landers gemankeerd inspelen op onze economie. Zo komt het voor
dat ze vasthouden aan looneisen die hun kansen op werk bemoeilij-
ken – vanuit de gedachte dat ze evenveel moeten verdienen als hun
leeftijdgenoten, ook al zijn ze minder gekwalificeerd. Ik noem dit
maar de ‘respectfactor’, ter ere van voetballers die afgezien van
hun vaardigheid aan de bal geen enkele reden hebben om respect
te verdienen en dat toch eisen. Een restaurant beginnen zonder
ooit ergens gewerkt te hebben: een mooi ideaal, maar volstrekt
onrealistisch. Bij sollicitatiegesprekken je pet of je capuchon afzet-
ten, rechtop zitten, met twee woorden spreken: het blijkt vaak
moeilijk te zijn. Daar moeten we niet al te veel begrip voor hebben.
252
Nawoord
Dit boek is het product van een kwart eeuw omgang met Amerika
in de breedste zin. Iedereen zou een tijd in het buitenland moeten
wonen, dat scherpt de kijk op de eigen samenleving. Laat ik daar-
om een verlaat dankwoord richten tot de Fulbright Commission die
mij indertijd in staat stelde om in Amerika te gaan studeren. Ik kan
het iedereen van harte aanraden. De socioloog Alan Silver van
Columbia University deed me realiseren dat political sociology mijn
‘ding’ is. Nog steeds ben ik schatplichtig aan de hoofdredacteuren
die mij de kans gaven Amerika te ontdekken en erover te schrijven:
Flip Vuijsje, Bert Vuijsje en Hendrik Jan Schoo.
Het zetje om met dit onderwerp aan de slag te gaan werd gege-
ven door een uitnodiging van de Mozes en Aäronkerk in Amster-
dam om een lezing over immigratie te houden. De reacties op het
lange artikel dat vervolgens in Trouw werd geplaatst, gaven me de
stimulans om door te gaan. Monique Knapen, destijds directeur van
het John Adams Institute, stelde me in staat om eind 2005 mijn
ideeën te testen in lezingen en discussiebijeenkomsten voor mid-
delbare scholen onder de vlag van de Quincy Club, de scholierenaf-
deling van het John Adams Institute. De discussies met leerlingen,
docenten en Amerikaanse uitwisselingsstudenten waren niet alleen
aangenaam maar vooral ook bijzonder verhelderend.
In het kader van dit boek waren en zijn mijn Amerikaanse fami-
lie, vrienden en gesprekspartners de belangrijkste bron van infor-
matie en inspiratie. Een ereplaats komt daarin toe aan Donald en
Jenny Kao, en mijn vrouw Karen Kao, die me lieten kennismaken
met de Chinees-Amerikaanse wereld. Mijn ‘allochtone’ kinderen,
Paul en Mark, hebben met hun multiculturele ervaring op de uitste-
kende Zevende Montessori School bijgedragen aan mijn verlich-
ting. Verjaardagspartijtjes en voetbalelftallen van jongens met
255
gepaard gaan, zichzelf op. Je kunt er verdraaid weinig aan doen. De
overheid moet niet te actief zijn en vooral de oude vuistregel voor
artsen in het achterhoofd houden: richt geen schade aan. En laten
we bovenal geduld hebben. Het komt vanzelf wel goed.
254
Literatuur
Achtergrondinformatie over specifieke onderwerpen in dit boek,
zoals uitgebreide biografische artikelen en historische verhalen, is
te vinden op www.amerika.nl/immigratieboek.
Alba, Richards en Victor Nee, Remaking of the American Main-
stream. Assimilation and Contemporary Immigration. Cam-
bridge, 2003.
Ambrose, Stephen, Eisenhower. Solider, General of the Army, Presi-
dent-Elect. 1890-1952. New York, 1983.
Ambrose, Stephen, Nothing Like It. The Men Who Built the
Transcontinental Railroad 1863-1869. New York, 2000.
Anderson, Benedict, Imagined Communities. Reflections on the
Origin and Spread of Nationalism. London, 1983.
Angrist, Joshua en Adriana Kugler, ‘Protective or Counter-Produc-
tive? Labour Market Institutions and the Effect of Immigration
on EU Natives’ in: Economic Journal, juni 2003.
Banfield, Edward C., The Moral Basis of a Backward Society. New
York, 1958.
Barone, Michael, The New Americans. How the Melting Pot Can
Work Again. Washington, 2001.
Bayor, Ronald (red.), Race and Ethnicity in America, New York,
2003.
Bell, Daniel, The End of Ideology. New York, 1965.
Bodnar, John, The Transplanted. A History of Immigrants in Urban
America. Bloomington, 1985.
Brink, Gabriel van den, Tekst, traditie of terreur? Naar een mod-
erne visie op de islam in Nederland. Utrecht, 2004.
Brooks, David, On Paradise Drive. How We Live Now (And Always
Have) in the Future Tense. New York, 2004.
257
namen als Casper, Mohammed, Amir, Ward, Jan, Jahid, Kerim, Rik
en Benjamin maakten me bewust van onze eigen immigratiesa-
menleving – als de zwemles in het Sportfondsenbad Amsterdam-
West dat al niet had gedaan.
Dit boek is de weerslag van jaren lezen en studeren, maar dat ik
er meer dan een halfjaar fulltime mee bezig kon zijn is te danken
aan de financiële steun van het Fonds voor Bijzondere Journalistie-
ke Projecten en de Stichting Democratie en Media. Dankzij hun bij-
drage kon ik mijn activiteiten als mediatrainer en communicatiead-
viseur bij BDRP tijdelijk op een laag pitje zetten. Will Tinnemans,
met wie ik samenwerkte bij Intermediair en die nu weer collega is
bij BRDP, was zo vriendelijk om mee te lezen en commentaar te
geven. Dat deden ook Marc van Gestel, Marko Cortel, Alfons Lam-
mers en bij Nieuw Amsterdam Uitgevers Kees Noorda, Henk ter
Borg en de onvermoeibare Ton van Luin. Dank aan allen.
Ten slotte wil ik dit boek opdragen aan ons moeder. Als Brabant-
se jongen uit een katholiek verzuild nest heb ik de sociologie van
Nederland van jongs af aan meegekregen – al was dat zeker niet zo
bedoeld. Hoewel ik niet gelovig ben, blijf ik altijd een katholieke
jongen. Juist ja, een streepjes-Nederlander.
256
Gabaccia, Donna, Immigration and American Diversity. A Social
and Cultural History. Malden, 2002.
Gambino, Richard, Blood of my Blood. The Dilemma of the Italian-
Americans. New York, 1974.
Gerstle, Gary, American Crucible. Race and Nation in the Twentieth
Century. Princeton, 2002.
Gestle, Gary en John Mollenkopf (red.), E Pluribus Unum, Contem-
porary and Historical Perspectives on Immigrant Political Incor-
poration. New York, 2001.
Glazer, Nathan (red.), Clamor at the Gates. The New American
Immigration. San Francisco, 1985.
Glazer, Nathan en Daniel Patrick Moynihan, Beyond the Melting
Pot. The Negroes, Puerto Ricans, Jews, Italians, and Irish of New
York City. (2e editie), New York, 1970.
Glazer, Nathan en Daniel Patrick Moynihan, Beyond the Melting
Pot. The Negroes, Puerto Ricans, Jews, Italians, and Irish of New
York City. Cambridge, 1963.
Glazer, Nathan, Ethnic Dilemmas 1964-1982. Cambridge, 1983.
Glazer, Nathan, We are all Multiculturalist Now. Cambridge, 1997.
Gleason, Philip, Speaking of Diversity. Language and Ethnicity in
Twentieth-Century America. Baltimore, 1992.
Gordon, Milton, Assimilation in American Life. The Role of Race,
Religion and National Origins. New York, 1964.
Goudappel, Annerieke, De gebroeders Kaygun. Omzwervingen van
een Koerdische familie. Amsterdam, 2005.
Gowricharn, Ruben (red.), Binnen de grenzen. Immigratie,
etniciteit en integratie in Nederland. Utrecht, 1993.
Greeley, Andrew, That Most Distressful Nation. The Taming of the
American Irish. Chicago, 1972.
Halter, Marilyn, Shopping for Identity. The Marketing of Identity.
New York, 2000.
Handlin, Oscar, Boston’s Immigrants. A Study in Acculturation.
Cambridge, 1959.
Handlin, Oscar, The Uprooted. The Epic Story of the Great Migra-
tions That Made the American People. (2e editie) New Jersey,
2002.
259
Bruns, Ric en James Sanders, New York. An Illustrated History. New
York, 1999.
Buenker, John D. en Lorman A. Ratner (red.), Multiculturalism in
the United States. A Comparative Guide to Acculturation and
Ethnicity. New York, 2005.
Bukowczyk, John, And My Children Did Not Know Me, Blooming-
ton, 1987.
Cahan, Abraham, The Rise of David Levinksy. New York, 1917.
Charles H. Mindel, Robert W. Habenstein en Roosevelt Wright Jr.,
Ethnic Families in America. Patterns and Variations. New Jersey,
1988.
Child, Irvin. Italian or American? The Second Generation in Con-
flict. New Haven, 1943.
Coffey, Michael (red.), The Irish in America. New York, 1997.
Coser, Lewis, Masters of Sociological Thought. Ideas in Historical
and Social Context. New York, 1971.
Dalrymple, Theodore, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de
onderklasse instandhoudt. Utrecht, 2004.
Daniels, Roger en Otis L. Graham, Debating American Immigration,
1882-present. New York, 2001.
Daniels, Roger, Coming to America. A History of Immigration and
Ethnicity in American Life. New York, 1991.
Daniels, Roger, Guarding the Golden Door. American Immigration
Policy and Immigrants since 1882. New York, 2004.
Delanty, Gerard en Chris Rumford, Rethinking Europe. Social Theo-
ry and the implications of Europeanization. London, 2005.
Dinnerstein, Leonard, Roger Nichols en David Reimers, Natives and
Strangers. A Multicultural History of Americans. Oxford, 1996.
Dirda, Michael, Readings. Essays and Literary Entertainments. New
York, 2000.
Farrell, James T., Studs Lonigan. A Triology. Boston, 1938.
Feldstein, Stanley en Lawrence Costello (red.), The Ordeal of Assimi-
lation. A Documentary History of the White Working Class
1830’s to the 1970’s. New York, 1974.
Foner, Nancy, From Ellis Island to JFK. New York’s Two Great Waves
of Immigration. New York, 2000.
258
verlening. Amsterdam, 2002.
Kuijpers, Erika, Migrantenstad. Immigratie en de sociale ver-
houdingen in 17e-eeuws Amsterdam. Hilversum, 2005.
Kymlicka, Will, Multicultural Citizenship. A Liberal Theory of
Minority Rights. Oxford, 1995.
Lavender, David, California. Land of New Beginnings. New York,
1972.
Levi, Carlo, Christ stopped at Eboli. Londen, 1949, (vert. Christus
kwam niet verder dan Eboli, Utrecht, 2000).Lewis, Ethan, How
Did the Miami Labour Market Absorb the Mariel Immigrants?
Leyburn, James, The Scotch Irish. A Social History. Chapel Hill,
1962.
Loewen, James, The Mississippi Chinese. Between Black and White.
Cambridge, 1971.
Louie, Vivian S., Compelled to Excel. Immigration, Education, and
Opportunity among Chinese Americans. Stanford, 2004.
Lowy, Jonathan, The Temple of Music. A Novel. New York, 2004.
Lucas, Henry, Dutch Immigrant Memoirs and Related Writings.
(2 dln.) Assen, 1955.
Lucas, Henry, Netherlanders in America. Dutch Immigration to the
United States and Canada, 1789-1950. Londen, 1955.
Lucassen, Leo (red.), Amsterdammer worden. Migranten, hun
organisaties en inburgering, 1600-2000. Amsterdam, 2004.
Mangione, Jerre, Mount Allegro. A Memoir of Italian American Life.
New York, 1942.
Mau Dicker, Laverne, The Chinese in San Francisco. New York, 1979.
Min, Pyong Gap en Mehdi, ‘United States. The Entrepreneurial Cut-
ting Edge’ in: Robert Kloosterman en Jan Rath (red.), Immigrant
Entrepreneurs. Venturing Abroad in the Age of Globalization.
New York, 2003
Morris, Charles, American Catholic. The Saints and Sinners who
Built America’s Most Powerful Church. New York, 1997.
O’Connor, Joseph, Star of the Sea. Farewell to Old Ireland. (Roman.)
Londen, 2003.
O’Grady, Joseph, How the Irish Became Americans. New York, 1973.
Obdeijn, Herman en Paolo De Mas, De Marokkaanse uitdaging. De
261
Hansen, Jonathan M., The Lost Promise of Patriotism, Debating
American Identity, 1890-1920. Chicago, 2003.
Hansen, Marcus Lee, The Immigrant in American History. Cam-
bridge, 1942.
Herberg, Will, Protestant, Catholic, Jew. An Essay in American Reli-
gious Sociology. (Revised edition.) New York, 1960.
Higham, John, Strangers in the Land. Patterns of American
Nativism, 1860-1925. (2nd edition.) New York, 1988.
Hine, Lewis, America & Lewis Hine. Photographs, 1904-1940. New
York, 1977.
Hirschman, C., P. Kasinitz en J. DeWind (red.), The Handbook of
International Migration. The American Experience. New York,
1999.
Hoe nu verder? 42 visies op de toekomst van Nederland na de
moord op Theo van Gogh. Utrecht, 2005.
Huntington, Samuel, Who Are We? The Challenges to America’s
National Identity. New York, 2004.
Ignatieff, Michael, Blood & Belonging. Journeys into the New
Nationalism. New York, 1993.
Ireland, Patrick, Becoming Europe. Immigration, Integration and
the Welfare State. Pittsburgh, 2004.
Jacoby, Tamara (red.) Reinventing the Melting Pot. The New Immi-
grants and What It Means to be American. New York, 2004.
King, Desmond, Making Americans. Immigration, Race, and the
Origins of the Diverse Democracy. Cambridge, 2000.
Kraut, Alan M., Silent Travelers. Germs, Genes, and the ‘immigrant
menace’. New York, 1994.
Krickus, Richard, Pursuing the American Dream. White Ethnics and
the New Populism. New York,1976.
Kroes, Rob, Naar het beeld van de vrijheid. Immigranten en Ameri-
ka. Amsterdam, 1986.
Kroes, Rob, Nederlandse pioniers in het Amerikaanse westen. De
geschiedenis van Amsterdam, Montana. Amsterdam, 1989
Kroes, Rob, The Persistence of Ethnicity. Dutch Calvinist Pionieers
in Amsterdam, Montana. Chicago, 1992.
Kromhout, Mariska, Marokkaanse jongeren in de residentiële hulp-
260
Shorto, Russel, Nieuw Amsterdam. Eiland in het Hart van de
Wereld. Amsterdam, 2004.
Sollors, Werner, Theories of Ethnicity. A Classical Reader. New York,
1996.
Sowell, Thomas, Ethnic America. A History. New York, 1981.
Starr, Kevin, Americans and the California Dream, 1850-1915. New
York, 1973.
Swierenga, Robert P. (red.), The Dutch in America. Immigration,
Settlement, and Cultural Change. New Brunswick, 1985.
Swierenga, Robert P., Donald Sinnema en Hans Krabbendam (red.),
The Dutch in Urban America. The Association for the Advance-
ment of Dutch-American Studies, Fourteenth Biennial Confer-
ence Papers. Holland, 2004.
Takaki, Ronald, Strangers from a Different Shore. A History of Asian
Americans. (Updated and Revised Edition.) New York, 1998.
Taylor, Alan, American Colonies. The Settling of North America.
New York, 2001.
Taylor, Philip, The Distant Magnet. European Emigration to the
USA. Londen, 1971.
Teachout, Terry, The Skeptic. A Life of H.L. Mencken. New York,
2002.
Thernstrom, Stephan (red.), Harvard Encyclopedia of American
Ethnic Groups. Cambridge, 1980.
Tinnemans, Will, Een gouden armband. Een geschiedenis van
mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994). Utrecht,
1994.
Turner, Fredrick Jackson, The Frontier in American History. New
York, 1921.
US Department of State, Society & Values Journal. The United States
in 2005. Who We Are Today. US State Department, Washington,
2005.
Veenman, J. (red.), Keren de kansen? De tweede-generatie allochto-
nen in Nederland. Assen, 1996.
Walker, Mack, Germany and the Emigration. 1816-1885. Cam-
bridge, 1964.
White, Theodore, The Making of the President 1960. New York, 1961.
263
tweede generatie in een veranderend Nederland. Utrecht, 2001.
Park, Robert E. en Herbert A. Miller, Our World Traits Transplanted.
New York, 1921.
Pitkin, Thomas, Keepers of the Gate. A History of Ellis Island. New
York, 1975.
Portes, Alejandro en Rubin Rumbaut, Immigrant America. A Por-
trait. New York, 1996.
Potter, David, The Impending Crisis. 1848-1961. New York, 1976.
Prestowitz, Clyde, Rogue Nation, American Unilateralism and the
Failure of Good Intentions. New York, 2003.
Putnam, Robert, Bowling Alone. The Collapse and Revival of Ameri-
can Community. New York, 2001.
Quan, Robert Seto, Lotus Among the Magnolias. The Mississippi
Chinese. Jackson, 1982.
Raban, Jonathan, Bad Land. An American Romance. New York,
1996.
Rauchway, Eric, Murdering McKinley. The Making of Theodore Roo-
sevelt’s America. New York, 2003.
Rauschenbush, Winifred, Robert E. Parker. Biography of a Sociolo-
gist. Durham, 1979.
Reimers, David M., Other Immigrants. The Global Origins of the
American People. New York, 2005.
Reimers, David M., Still the Golden Door. The Third World Comes to
America. New York, 1985.
Rumbaut, Ruben en Alejandro Portes, Ethnicities. Children of
American Immigrants in America. New York, 2001.
Rumbaut, Ruben en Alejandro Portes, Legacies. The Story of the
Immigrant Second Generation. New York, 2000.
Sassen, Saskia, Guests and Aliens. New York, 1999.
Schlesinger Jr., Arthur M., The Disuniting of America. New York,
1992.
Schulman, Bruce J., The Seventies, The Great Shift in American Cul-
ture, Society and Politics. New York, 2002.
SCP/WODC/CBS, Jaarrapport Integratie 2005. Den Haag, 2005.
Shipler, David K., The Working Poor. Invisible in America. New
York, 2004.
262
Illustratieverantwoording
10 Library of Congress, Murdering McKinley. The Making of
Theodore Roosevelt’s America, Eric Rauchway, Hill and Wang
2003.
12 Massachusetts Historical Society, idem.
22 The New York Times, Naar het beeld van de vrijheid. Migran-
ten en Amerika, De Bataafsche Leeuw 1986.
44 The American Past. A History of the United States from Con-
cord to Hiroshima, 1775-1945, Simon and Schuster 1947.
50 How We Lived. A Documentary History of Immigrants Jews in
America 1880-1930, Richard Marek Publishers 1979.
64 New York Public Library, Local History & Genealogy Division,
Strangers at the Door, The Chatham Press 1971.
67 Immigration History Research Center, Dutch Immigrant
Women in the United States, 1880-1920, University of Illinois
Press 2002.
73 Naar het beeld van de vrijheid. Migranten en Amerika, De
Bataafsche Leeuw 1986.
74 Southern Pacific Transportation Company, The Chinese in
San Francisco. A Pictorial History, Laverne Mau Dicker, Dover
Publications Inc. 1979.
77 The American Past. A History of the United States from Con-
cord to Hiroshima, 1775-1945, Simon and Schuster 1947.
84 New York Public Library, Local History & Genealogy Division,
Strangers at the Door, The Chatham Press 1971.
86 How the Other Half Lives, Jacob A. Riis, Dover Publications
1971.
88 How the Other Half Lives, Jacob A. Riis, Dover Publications
1971.
89 How the Other Half Lives, Jacob A. Riis, Dover Publications
1971.
265
Whyte, William Foote, Street Corner Society. The Social Structure of
an Italian Slum. (Fourth Edition.) Chicago, 1993.
Wittke, Carl, We Who Built America. The Saga of the Immigrant.
New York, 1939.
Wolfe, Alan, ‘Native Son. Samuel Huntington Defends the Home-
land’ in: Foreign Affairs, mei/juni 2004, p. 120-128.
Wolfe, Alan, One Nation After All. What Middle Class Americans
Really Think. New York, 1999.
264
and Politics: An Illustrated History, Jonathan Cape/Pimlico
1998.
227 Frans Verhagen.
240 Frans Verhagen.
267
92 Naar het beeld van de vrijheid. Migranten en Amerika, De
Bataafsche Leeuw 1986.
102 National Archives, Naar het beeld van de vrijheid. Migranten
en Amerika, De Bataafsche Leeuw 1986.
112 The Story of America. Freedom and Crisis from Settlement to
Superpower. DK Publishing 2002.
118 New York Public Library, Local History & Genealogy Division,
Strangers at the Door, The Chatham Press 1971.
120 Library of Congress, Naar het beeld van de vrijheid. Migran-
ten en Amerika, De Bataafsche Leeuw 1986.
121 New York Public Library, Local History & Genealogy Division,
Strangers at the Door, The Chatham Press 1971.
126 How the Other Half Lives, Jacob A. Riis, Dover Publications
1971.
129 New York Public Library, Local History & Genealogy Division,
Strangers at the Door, The Chatham Press 1971.
133 California Historical Society, The Chinese in San Francisco. A
Pictorial History, Laverne Mau Dicker, Dover Publications Inc.
1979.
135 California Historical Society, The Chinese in San Francisco. A
Pictorial History, Laverne Mau Dicker, Dover Publications Inc.
1979.
149 The American Past. A History of the United States from Con-
cord to Hiroshima, 1775-1945, Simon and Schuster 1947.
154 Trustees of the Boston Public Library, The American Century.
People, Power and Politics: An Illustrated History, Jonathan
Cape/Pimlico 1998.
161 The U.S.A. at War. U.S. Camera 1945. A U.S. Camera
Book/Duell, Sloan & Pearce 1944.
163 National Archives, Nisei. The Quiet Americans, William Mor-
row and Company, Inc. 1969.
164 Naar het beeld van de vrijheid. Migranten en Amerika, De
Bataafsche Leeuw 1986.
174 Eyes on the Prize. America’s Civil Rights Years 1954-1965, A
Robert Lavelle Book/Viking 1987.
233 Alon Reiniger-Contact, The American Century. People, Power
266
-beweging 42-46-gevoelens 56, 83-84-sfeer 76-wet 76
antikatholicisme 117, 150, 155-157anti-miscegenation-wet 72antisemitisme 83, 119, 130antislavernij 56
-beweging 51, 53armoede 108-109, 115, 175Arthur, Chester 76assimilatie 58, 68, 107, 131, 139, 152, 153, 158, 159, 160, 167-169, 176-178, 179,182, 184, 205, 207, 232, 235, 240, 246, 247
-proces 139Azough, Naïma 248
Banfield, Edward 103Barone, Michael 62Bellah, Robert 181Belli, Humbert 107Bellow, Saul 185Bigler, John 70-72Black Panters 176Bloomingdale, Charles 83bootvluchtelingen 210bracero-programma 191Bremer, Frederika 57Briggs, Vernon 17-18, 128 Brighton Beach 101Brinkley, Douglas 157Broad Street Riot (1837) 42Bronx, New York 25Brooklyn, New York 23, 25Bryan, William Jennings 108-109, 110Buren, Martin van 25Burgeroorlog 51, 53, 55, 62burgerrechten 162
-strijd 161Bush, George W. 155, 162, 165
Cahan, Abraham 128Castro, Fidel 192Chang, Iris 68, 75Chavez, César 194, 195Chesterton, G.K. 232Child, Irvin 159-160, 168, 223
269
Register
aardappelziekte 37, 62acculturatie 168Adams, John 30, 31, 33, 253Addams, Jane 112, 114-116, 139, 168Afgescheidenen 62Agnew, Spiro 171Alba, Richard 100, 196, 247Albright, Madeleine 186Alger, Horatio 87-88Ali, Ayaan Hirsi 248Alien and Sedition Act (1798) 33, 34allochtonen 242
niet-westerse 242American Dream 87, 93American Party 43-45American Protective Association (APA,1887) 83, 85Americani 104-105Amerikaanse Revolutie 34Amerikanen
Armeense 181Cambodjaanse 181Chinese 181, 201, 203-206Filippijnse 210Griekse 185Ierse 181, 185Indiase 211Italiaanse 185Japanse 162-165, 206joodse 95, 124, 131, 181Koreaanse 206-209Poolse 185, 186zwarte 161
amerikanisering 115, 116, 139-146, 180amerikanisme 148Amish 26anarchisme 10, 12, 13, 15, 154Angel Island 133-135anti-immigratie
-activisten 52
268
Ethnic Heritage Studies Programs Act (1972) 184, 188etniciteit 171, 185
symbolische 91etnisch bewustzijn 176-180, 185etnische achtergrond 184etnische cultuur 177-180etnische discriminatie 153etnische enclaves 204-206, 225etnische festivals 182etnische gemeenschappen 214etnische groepen 148, 184, 190, 236-237etnische identiteit 177-181etnische Nederlanders 227, 235, 244, 250etnische ondernemers 205
Nederland 205, 226-227etnische scholen, Nederland 239-240etnische verschillen 235etnische wederopleving 183etnische wijken 204-206, 236-238etnische zelfhaat 115
Fedyck, Micheline 141-143Ferraro, Geraldine 95, 171Fillmore, Millard 45-46Five Points 49-51Ford, Henry 150Ford, John 157Foreign Miners-belasting 71Fortuyn, Pim 46, 153Founding Fathers 25, 26, 28Franklin, Benjamin 25, 33, 83, 220, 253frontier-theorie 116-118, 150
Gambino, Richard 220Gans, Herbert 91, 100, 181gastarbeiders Nederland 89, 90, 219-220
Italiaanse 90Marokkaanse 90Spaanse 90Turkse 90
‘gele gevaar’ 75geloof 40-42, 98-99, 137, 138, 189
Nederland 62tolerantie 30vervolging 127
Gentleman’s Agreement 136
271
Chinatown, moderne 198Chinese Exclusion Act
(1882) 78(1943) 165
Chinese Revolutie (1949) 166Chirac, Jacques 232cholera 39, 51citrusindustrie 93Cleveland, Grover 85Clinton, Bill 95, 180coffin ships 64, 65Committee for Immigrants in America 144contractarbeiders 97Coolidge, Calvin 142Coppola, Francis Ford 103, 186Corleone, Michael 99Crèvecoeur, Jean St. John de 29-30Crocker, Charlie 73-74cultural pluralism 187cultureel pluralisme 168-169Cuomo, Mario 95Cushing, kardinaal 171Czolgosz, Leon 9-19, 110, 129
Daughters of the American Revolution 139Debs, Eugene 154Democratische Partij 58-61demonisering 13-14depressie 108
(1893) 17, 115(jaren dertig) 157
discriminatie 80, 131, 157, 162-165, 167, 174, 242etnische 153positieve 197, 245zachte 95
Duitsland 231, 249Dukakis, Michael 171
Eastwood, Clint 185Edison, Thomas 11Eerste Wereldoorlog 146-149, 154Ellis Island 20-21, 119-124, 185Emerson, Ralph Waldo 232emigrantenschepen 64, 65-66English Only-beweging 196Erikson, Erik 168
270
Hughes, Charles Evan 143Hughes, John 46-47Humphrey, Hubert 138, 169Huntington, Samuel 188-189, 196
identiteit 224, 232-234, 246etnische 177-181Ierse 179joodse 181nationale 241Nederlandse zie Nederlanderschaptheorie 168
Ierland, onafhankelijkheid (1921) 80immigranten 211-214
Aziatische 141, 175, 197, 200, 211, 214, 253Boheemse 128Cambodjaanse 206Chinese 36, 68-78, 119, 131-135, 141, 165, 167, 198-202, 212, 213, 216, 220,236, Cubaanse 192-193, 214Dominicaanse 212Duitse 26-27, 31-33, 34, 37, 40, 44, 50, 51, 53-57, 59, 81- 82, 83, 91, 125, 130,131, 141, 146-147, 220, 240Engelse 24, 28Europese 35, 36-37, 151, 212Filippijnse 136, 197, 209-210, 213Franse 24Griekse 167Hispanics 188-197, 213, 214, 215, 216, 243 Hongaarse 150Ierse 30-31, 36, 38-40, 44, 46-53, 55, 58-62, 73, 76, 80, 91, 95, 97, 98, 101, 121,130, 141, 155, 169, 220, 241Indiase 212, 213, 217Italiaanse 14, 55, 91-107, 112, 119, 126, 131, 141, 147, 151, 155, 159, 162, 167,197, 220, 231, 235, 238, 240, 242Japanse 134, 150, 162-165Koreaanse 98. 197, 206-209, 213, 238Kroatische 127Latino’s 194, 253Mexicaanse 189, 193, 212, 213, 214, 216Midden-Amerikaanse 189Nederlandse 23, 24, 91, 136-138, 237Nicaraguaanse 212Oekraïense 127Oostenrijkse 150Oost-Europese 14, 94, 128, 130, 253
273
German Belt 55Gibbons, kardinaal 49Glazer, Nathan 91, 99, 103, 183-184Gobineau, Joseph Arthur Comte de 55Godfather, The, film 103, 124, 185, 186Gogh, Theo van 19, 221Goldman, Emma 12, 13, 15, 16, 111Goldman, Marcus 83Gonzales, Élian 192Gordon, Milton 168Gore, Al 202Goudappel, Annerieke 221goudkoorts, Californië 69-70, 71Grant, Madison 83, 141Gray, Harrison 31Great Uprising 111Greeley, Horace 43Grote Aardbeving (1906) 131Guam 210Guantanamo Bay 163, 165
Halter, Marilyn 176, 179-181Hamilton, Alexander 28, 31Han, Yushan 135Handlin, Oscar 23, 91hangjongeren 103Hanna, Mark 110Hansen, Marcus Lee 182, 185, 245Hart-Cellar Reform Act (1965) 174Hartley, Thomas 32Hayes, Rutherford 76Haymarket Riot 111, 113
proces (1887) 16Hearst, William Randolph 14Hennessy, David 96Henry, Lucas 63Herberg, Will 223Hine, Lewis 92, 129Hofstadter, Richard 232Holland, Michigan 66, 180holocaust 181-182homestead 137‘honderdprocentfilosofie’ 148Hoover, Herbert 156Hsieh, Frederic 198, 200Hudson, Henry 23
272
Immigration Restriction League (1893) 83Indochina Migration and Refugee Act (1975) 210integratie 68, 82, 100, 107, 153
Nederland 220-221intermarriage 247internering Japanse Amerikanen 162-165Isaak, Abe 12, 13
Jackson, Andrew 58Jay, John 29Jefferson, Thomas 31, 33, 34Johnson, Lyndon B. 169
Kansas-Nebraska Act 45Karacaer, Haci 228-229Kasinitz, Philip 213katholicisme 40-42, 169, 194katholieke kerk 46-49, 98-99Kearny, Dennis 76Kellor, Frances 143-146, 148, 149, 150Kennedy, John F. 117, 156, 169-172Kerry, John 156, 186-187kiesrecht 174kinderarbeid 115Klein Deutschland 51Know Nothings 43-45kolonisten zie immigrantenKoopmans, Ruud 249-250Korematsu, Fred 163, 165Kroes, Rob 137, 138Ku Klux Klan 150Kuijpers, Erika 230
LaGuardia, Fiorello 23, 60Laundry Ordinance 72Lazarus, Emma 23, 124Leo XIII 49Levi, Carlo 104-105Lincoln, Abraham 46Lodge, Henry Cabot 117Los Angeles 101, 193, 209, 215-216
Chinatown 197, 200-204Louis, Vivian 204Lower East Side, New York 50-51, 85, 102
machine-politiek 58, 60-62
275
Poolse 17, 90, 127, 167, 240Puerto Ricaanse 192, 193, 212Russische 14, 94, 101, 126-127, 129, 131, 150, 167, 241Scandinavische 78, 138-139Sloveense 127Slowaakse 127Spaanse 69Surinaamse 241Taiwanese 200Tsjechische 17Venezolaanse 192Vietnamese 197, 206, 211, 212West-Europese 231Zuid-Amerikaanse 189Zweedse 24, 36
immigrantenaankomst 119-124beroepen 126-127, 128illegale 189, 190, 191, 193, 207, 215-216joodse 14, 82, 94, 101, 126-134, 141, 153, 167, 181, 242katholieke 40, 83, 85kinderen 211-216, 235, 245kolonies 107levensomstandigheden 85-88medisch onderzoek 121-124nieuwe 80-152oude 20-79, 219, 221ouders-kinderen 220-221, 234-235taal 137terugkeer 104-105
immigranten Nederland 225, 226-227, 231-232, 249Ghanese 218-221Koerdische 221Marokkaanse 100, 101, 213, 220, 223, 241Turkse 98, 100, 101, 213, 220, 223, 240-241geloof 222-224kinderen 224
immigratie-beperking 119-golven 35-42moderne 174-217Nederland 94-stop 152, 153-173-wet (1903) 15-wet (1924) 18, 151-152, 153-wetgeving 143
274
Naturalisation Act 33Nederland 100, 101
gastarbeiders 89, 90immigratieland 231-232Marokkaanse immigranten 100, 101, 213, 220, 223, 241Turkse immigranten 98, 100, 101, 213, 220, 223, 241
Nederlanders 61-68etnische 227, 235, 244, 250Marokkaanse 185streepjes- 244Turkse 185
Nederlanderschap 234Nee, Victor 247neger 157; zie ook zwartenNelli, Humbert 103, 112, 159New Orleans 96, 117Nieman, Fred zie Czolgas, Leonnieuwkomers zie immigrantenNixon, Richard 171, 181, 184, 188North American Civic League for Immigrants 144Novak, Michael 183
Olmsted, Frederick Law 56-57Olympische Spelen, Mexico (1968) 176Onafhankelijkheidsverklaring 27ondernemerschap 208-209, 226-227oorlogsbruidjes 207Opiumoorlog (1839) 69Order of the Star Spangled Banner 42-43; zie ook American Party; Know Noth-ings
Pacino, Al 186padroni 97Page Law (1875) 72Paine, Thomas 29Park, Robert 157-159, 182Parker, Jim 9-11patriottisme 148Pilgrim Fathers 25, 39Plunkitt, George Washington 80pluralisme 159, 167
cultureel 160-165militanter 177
pogroms 127populisme 108-109Portes, Alejandro 197, 205, 212
277
Mack, Walker 36, 37Maessen, Cornelius 25maffia 95, 96Mainzer Adelsverein 56Malamud, Bernard 131Mangione, Jerry 103Manhattan, New York 21-23, 101Mantsjoerije 165Marx, Chico 95-96McCarthy, Eugene 138McCarthy, Joe 154McKinley, William 9-11, 110, 139, 154Medicaid en Medicare-wetgeving 175melting pot 105-106, 186Mencken, H.L. 147Mennonieten 26Merton, Robert 62Metternich, prins 40Meusebach, Otfried Hans baron van 56Mexico 190, 191-192Miami 192, 193Mikulski, Barbara 186Mollenkopf, John 213, 229-230Molukkers 185Mondale, Walter 138, 171Morse, Samuel 40moslims 48, 242
Nederland 222 radicalisme 223terrorisme 222
Moynihan, Daniel Patrick 62, 91, 183-184multiculturalisme 187, 244multiculturele samenleving 246Mussolini, Benito 91, 162
Napoleon 34, 35Nast, Thomas 41-42, 60National Americanization Day Committee 146nationalisme 150
joods 130‘sentimenteel’ 91
nationaliteit, samengestelde 116nativisme 42, 119, 150naturalisatie 143
-ceremonie 145-148-processen 241
276
smeltkroes zie melting potSmith, Al 155sociale orde 158socialisme 109Society of Colonial Dames (1904) 139sociologie als wetenschap 157-160Sons of the Revolution 139spoorwegbouw 73-75Staten Island 23Steffens, Lincoln 111Steinbeck, John 157Strauss, Levi 70Swierenga, Robert 66, 67Syllabus of Errors (8164) 48
Taft, Howard 85Taipingopstand (1851) 69Tammany Hall 59-61, 80, 248Tan, Amy 185televisie 184tenement building 50, 88Thayer, Webster 155Tinnemans, Will 241Tocqueville, Alexis de 36‘transnationaal’ systeem 90Turner, Frederick Jackson 116-117, 150, 151Twain, Mark 69Tweed, Boss 59-60tyfus 51
Vanzetti, Bartelomeo 153-155Verrazano, Giovanni da 23verzorgingsstaat, Nederlandse 228-230, 250, 252-253Vrijheidsbeeld, New York 21-23, 124-125vrouwenkiesrecht 115
Walzer, Michael 244War Brides Act (1945) 165Washington, Booker T. 157Washington, George 31WASPs 183Weber, John J. 119Weis, Chrisotomus 35Wheatland Hop Fields Riot (1913) 144Whiskey Rebellion (1794) 31White Anglo-Saxon Protestant zie WASPS
279
‘prairiesocialisme’ 139protestantisme 40Puriteinen 24, 25, 27, 30, 40Putnam, Robert 236, 246
Queue ordinance 72
Raalte, dominee van 62, 63Raban, Jonathan 137racisme 71-72, 96, 150, 203, 240ras 141-143
-hiërarchieën 55Reagan, Ronald 171, 180Red Scare 149, 154Refugee Act (1980) 210Reimers, David 175-176Riis, Jacob 21, 51, 85-87, 88, 141Roosevelt, Franklin 162Roosevelt Jr., Franklin D. 171Roosevelt, Theodore 9, 15, 16, 87, 106, 110, 125, 127, 136, 1439-143, 148Roth, Philip 185Roy, Olivier 224Ruijs de Beerenbrouck, Charles 172Rumbaut, Rubén 197Russische Revolutie (1917) 150, 154
Sacco, Nicola 153-155Saito, Leland 206SALT-verdragen 181San Francisco 68, 76, 131
Chinatown 132, 133, 135San Gabriel Valley 197-202, 237Sandburg, Carl 110Sassen, Saskia 231Schlesinger, Arthur 187-188Schuurman, Meinte 137Schwarzenegger, Arnold 28Scott, Winfield 59segregatie 174, 249
Nederland 235Seligman, Joseph 83Servicemen’s Readjustment Act (1944) 166settlement houses 112Sinatra, Frank 95slavernij 31, 45, 53sloppenwijken 49, 85
278
White, Theodore 169, 171White, William Allen 156Whitman, Walt 23Whyte, W.F. 101Wilders, Geert 253Wilson, Kenneth 205Wilson, Woodrow 85, 144, 148Wisconsin 138Wittke, Carl 30, 60, 66, 153Workingmen’s Party of Calidornia (1877) 76World Fair (1893) 115-116Wright, Frances 25
Zangwill, Israel 105Zesdaagse Oorlog (1967) 181Zhou, Min 212, 213zuccarata’s 96‘zwarte’ scholen 239, 241zwarten 141, 166, 167, 174, 197, 209, 212, 213
280