DE INVLOED VAN EEN
KWALITEITSLABEL OP DE NETTO
RENTABILITEIT IN DE VLAAMSE
KINESECTOR
Aantal woorden: 8 699
Lander Lisabeth 01403946
Promotor: Prof. dr. Philippe Van Cauwenberge
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:
Master of Science in Business Economics
Afstudeerrichting Accountancy
Academiejaar: 2017 - 2018
VERTROUWELIJKHEIDSCLAUSULE
Een A-4 met één van volgende clausules dient opgenomen te worden in de masterproef.
Add one of the following clauses in the master’s dissertation.
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
I declare that the content of this Master’s Dissertation may be consulted and/or reproduced,
provided that the source is referenced.
Naam student: Lander Lisabeth
I
Voorwoord
Om mijn masterdiploma in de bedrijfseconomie met als afstudeerrichting accountancy te behalen
diende ik aan het begin van het academiejaar een onderwerp te kiezen om een thesis over te schrijven.
Na enkele onderwerpen tegen elkaar afgewogen te hebben, heb ik gekozen voor datgene waarmee ik
de meeste affiniteit heb ‘rentabiliteit in de Vlaamse kinesector’. Met mijn achtergrond in de sport en
twee familieleden die als kinesitherapeut werkzaam zijn, was de link met het onderwerp snel gelegd.
Verder wil graag iedereen bedanken die mij heeft bijgestaan tijdens mijn opleiding aan de Universiteit
Gent en het schrijven van mijn masterproef. In het bijzonder wil ik mijn promotor Prof. Dr. Philippe
Van Cauwenberge en zijn assistent Peter Beyne bedanken voor de ondersteuning en de begeleiding bij
het schrijven van deze thesis.
II
Abstract
Deze masterproef onderzoekt het verband tussen de netto rentabiliteit in de Oost- en West-Vlaamse
kinesitherapiesector en verschillende variabelen die vaak van toepassing zijn in andere
rentabiliteitsstudies, met daarbovenop twee sector specifieke variabelen die dienst zullen doen als
verklarende variabelen. Na een uitgebreide literatuurstudie werd er gekozen voor de volgende
variabelen: de afhankelijke variabele netto rentabiliteit; de controlevariabelen: de leeftijd, de omvang,
de kapitaalstructuur en de liquiditeit van een kinesitherapiepraktijk en als laatste de verklarende
variabelen: conventiekeuze en indicatie van kwaliteit, beide zijn als dummy variabelen
geïmplementeerd in de regressies.
De gegevens met betrekking tot de gebruikte variabelen werden uit de database Bel-First 2017
gehaald. Voor de gegevens met betrekking tot de dummy variabelen werden de praktijken
gecontacteerd via e-mail. Op deze manier kon een onderscheid gemaakt worden tussen praktijken met
geregistreerde en niet-geregistreerde kinesisten en tussen praktijken met geconventioneerde en/of
ongeconventioneerde kinesisten.
De resultaten van de regressievergelijkingen geven aan dat er geen verschil is tussen praktijken met of
zonder geregistreerde kinesisten, wel is er een verschil naargelang de conventiekeuze van de
kinesisten die in een praktijk werkzaam zijn. Zo heeft de keuze zich te conventioneren een negatieve
impact op de netto rentabiliteit. Verder zijn zowel leeftijd als de kapitaalstructuur (gemeten als het
vreemd vermogen gedeeld door het totaal vermogen) significante variabelen die eveneens een
negatieve impact hebben op de netto rentabiliteit.
III
Inhoudstafel
Voorwoord ............................................................................................................................................... I
Abstract ................................................................................................................................................... II
Inhoudstafel ........................................................................................................................................... III
Lijst van tabellen en figuren .................................................................................................................... V
Inleiding ................................................................................................................................................... 1
Literatuurstudie ....................................................................................................................................... 2
1 De kinesector .................................................................................................................................... 2
1.1 Belang van de sector ................................................................................................................. 2
1.2 Patiëntenbasis ........................................................................................................................... 3
1.3 Verloning ................................................................................................................................... 4
1.4 Kwaliteitslabel ........................................................................................................................... 4
2 Rentabiliteit ...................................................................................................................................... 6
2.1 Controlevariabelen .................................................................................................................... 7
2.2 Sectorspecifieke variabele ......................................................................................................... 9
3 Conclusie ........................................................................................................................................ 10
Methodologie ........................................................................................................................................ 11
1 Regressiemodel .............................................................................................................................. 11
1.1 Regressievergelijking ............................................................................................................... 11
1.2 Variabelen................................................................................................................................ 12
2 Dataverzameling ............................................................................................................................. 13
Resultaten ............................................................................................................................................. 14
1 Beschrijvende statistiek .................................................................................................................. 14
Discussie ................................................................................................................................................ 18
1 Bespreking resultaten ..................................................................................................................... 18
2 Beperkingen .................................................................................................................................... 19
3 Voorstellen voor verder onderzoek ............................................................................................... 19
Conclusie ............................................................................................................................................... 21
Bibliografie ............................................................................................................................................ 22
Bijlagen ..................................................................................................................................................... i
1 Rondzend-e-mail ............................................................................................................................... i
2 Herinnerings-e-mail ...........................................................................................................................ii
3 Verdeling praktijken ......................................................................................................................... iii
4 Residuals ........................................................................................................................................... iv
IV
5 Histogrammen ................................................................................................................................... v
5.1 Netto rentabiliteit ....................................................................................................................... v
5.2 Leeftijd ....................................................................................................................................... vi
5.3 Omvang ..................................................................................................................................... vi
5.4 Kapitaalstructuur ...................................................................................................................... vii
5.5 Current ratio ............................................................................................................................. vii
V
Lijst van tabellen en figuren
Tabel 1: Bruto binnenlands product 2016 ………………………………………………………………………………………….2
Tabel 2: Beschrijvende statistiek .…………………………………………………………………………………………….……….14
Tabel 3: Paarsgewijze correlatie .………………………………………………………………………………………………………15
Tabel 4: VIF waarden .…………………………….…………………………………………………………………………………………15
Tabel 5: Regressietabel H1 ...………..……………………………………………………………………………………………………16
Tabel 6: Regressietabel H2 .……………………….………………………………………………………………………………………17
Figuur 1: leeftijdspiramide van België op 1 januari 2017 …………………………………………………………………….4
Figuur 2: Geregistreerde kinesisten per provincie op …………………………….…………………………………..……….6
Grafiek 1: Verdeling praktijken: conventiekeuze ..……….………………………………...………………………………….iii
Grafiek 2: Verdeling praktijken: registratie .……………………………………………………………………………………….iii
1
Inleiding
In een wereld waarin mensen steeds belang hechten aan een gezondere levensstijl, waar sporten een
onlosmakelijk deel van is, wordt men ook geconfronteerd met blessures. Het onvermijdelijke is dan
een bezoek aan de kinesist. Uiteraard niet alleen personen met blessures kunnen hier terecht, ook
ouderen die moeten worden behandeld om zelfredzaam te blijven, kinderen die last hebben van een
vertraagde ontwikkeling, personen met een handicap en mensen die door een ongeval motorische
problemen hebben, sporters die nood hebben aan blessurepreventie of die op zoek zijn naar een
personal trainer. Kortom bijna iedereen zal ooit eens te maken krijgen met de kinesitherapie, en zoals
aangehaald om uiteenlopende redenen. Uiteraard wil men dan natuurlijk geholpen worden door een
kinesist die kwaliteit hoog in het vaandel draagt.
De kinesitherapie is een vrij nieuw segment van de gezondheidszorg. Aan de Universiteit Gent werd
de toen genaamde richting ‘Moreki/Revaki’ pas in 1986 ingevoerd (Revaki Gent, 2012). Tegenwoordig
is de sector aan een stevige opmars bezig door enerzijds de evolutie van weinig wetenschappelijk
ondersteunde behandelingen naar steeds meer behandelingen die worden onderbouwd door de
wetenschap, en anderzijds door de positieve resultaten van behandelingen, die de effectiviteit van de
kinesitherapie bewijzen tegenover de bevolking. Doordat dit een relatief nieuwe sector is, is er slecht
een beperkt aantal studies die zich richten op de rentabiliteit van kinesitherapiepraktijken. Daarom wil
ik met deze masterproef een licht werpen op de drijfveren van de rentabiliteit in de Oost- en West-
Vlaamse kinesitherapiesector.
Het eerste deel van de masterproef zal bestaan uit een bespreking van de literatuur over de sector op
zich en de factoren die de rentabiliteit kunnen beïnvloeden. Deze zullen opgedeeld worden in
sectorspecifieke variabelen en algemene variabelen. In het tweede deel zal de gebruikte methodologie
aan bod komen. Hierna volgt een bespreking van de resultaten en enkele suggesties voor verder
onderzoek. Ten slotte wordt er een conclusie gevormd van dit onderzoek.
2
Literatuurstudie
In deze literatuurstudie zal eerst een overzicht geschetst worden van de kinesitherapiesector, evenals
de conventiekeuze en het kwaliteitslabel waarvan de invloed op de netto rentabiliteit onderzocht
wordt. Daarna worden de variabelen die de rentabiliteit kunnen beïnvloeden besproken. Als laatste
zullen hypothesen geformuleerd worden die aan de hand van de netto rentabiliteit getest zullen
worden.
1 De kinesector
1.1 Belang van de sector
Het belang van de gezondheidszorg is niet te onderschatten zowel voor de mens als voor de economie.
Dit laatste kan vastgesteld worden in tabel 1 (Waeyaert, 2017). Het aandeel van de bruto toegevoegde
waarde tegen lopende prijzen van 28 840 miljoen euro die deze bedrijfstak genereerde bedroeg 6,84%
van de totale BBP voor België in 2016. Bovendien kent deze overkoepelende sector de tweede grootste
groei over de periode 2007-2016, met maar liefst 43,3%, na de Financiële dienstverlening (Waeyaert,
2017).
Tabel 1: Bruto binnenlands product 2016
Gezondheidszorg is levensnoodzakelijk voor de mens en daar zal geen verandering in komen. De
subsector kinesitherapie heeft zijn eigen plaats verworven in de eerstelijns gezondheidszorg, en is de
laatste jaren sterk geëvolueerd, mede door de onmiskenbare positieve effecten die wetenschappelijk
3
onderzoek aantoont. Bovendien is er een stijging in de zorgvraag naar kinesitherapeutische expertise
en speelt het een belangrijke rol in de veranderende gezondheidszorg (Nationale Raad voor de
kinesitherapie, 2010). De kinesist bekommert zich voornamelijk op het herstellen en voorkomen van
fysieke problemen, dit uit zich in een aantal opgestelde doelstelling beschreven door de Nationale raad
voor de Kinesitherapie. Deze doelstellingen omvatten een focus op de belangen van de patiënt, en een
aangepaste hulpverlening op de hulpvraag van de patiënt. De specifieke doelstellingen zijn het
vermijden van (herhaaldelijke) gezondheidsproblemen op het gebied van het bewegen; opheffen,
verminderen of compenseren van gezondheidsproblemen en creëren van mogelijkheden tot het
verbeteren of het in stand houden van het participatieniveau van de patiënt en zijn levenskwaliteit
(Nationale Raad voor de kinesitherapie, 2010).
1.2 Patiëntenbasis
De Belg vindt steeds sneller de weg naar een sportievere besteding van zijn tijd. Dit door enerzijds de
gezondheidsvoordelen van sport, en anderzijds door sensibiliseringscampagnes en hulpmiddelen die
de drempel tot sporten verlagen. Een goed voorbeeld is de start to run campagne die op 10/01/2018
372.076 leden telde op haar online platform (START 2 RUN, z.d.). Helaas zal een stuk van deze sportieve
bevolking te maken krijgen met blessures en zullen zij zich moeten richten tot kinesitherapeuten.
Sportievelingen kunnen natuurlijk ook terecht bij deze zorgverleners voor trainingsschema’s of
blessurepreventie. De patiënten die kinesitherapeuten over de vloer krijgen zijn niet allemaal sporters,
ook mensen met motorische problemen van bij de geboorte of door een ongeval en ouderen die hulp
nodig hebben om terug zelfredzaam te worden kunnen hier terecht. De klantenbasis van de
kinesitherapie is dus heel breed.
De grootte van deze basis kan, vanuit het financiële standpunt van de kinesist, positief zijn voor de
sector. Naast de groei van de sportieve bevolking is er ook de aangroei van de bevolking op zichzelf,
rekening houdende met migratie. In 2016 bedroeg deze groei 0,48% wat een extra bevolking van
54 178 betekent (Waeyaert, 2017). Een andere vaststelling is dat de Belgische bevolking aanzienlijk
vergrijst. Figuur 1 (Waeyaert, 2017) toont aan hoe een lichte omgekeerde driehoek ontstaat. Dit zal er
voor zorgen dat de groep die vaker nood heeft aan kinesitherapie (de ouderen) dus ook zal toenemen.
4
Figuur 1: leeftijdspiramide van België op 1 januari 2017
1.3 Verloning
Kenmerkend voor de sector en vaak onderwerp van discussie is de verloning van de kinesitherapeut.
De fysiotherapeut kan net zoals andere zorgverleners kiezen tussen een wel of niet geconventioneerd
statuut. Tussen beide categorieën zijn er belangrijke verschillen. Zo mogen geconventioneerde
kinesisten maximaal 22,26 euro vragen voor een behandeling in de praktijk en 22,65 euro als men bij
de patiënt thuis de behandeling uitvoert. Dit verschil van 39 cent is een forfaitair bedrag. De
ongeconventioneerde kinesist kan, in tegenstelling tot zijn geconventioneerde collega, zelf de prijs
voor een behandeling bepalen. De terugbetaling aan de patiënt zal enerzijds afhankelijk zijn van de
mutualiteit, maar anderzijds is er opnieuw een verschil tussen een behandeling bij een
geconventioneerde of ongeconventioneerde kinesist. Zo zal de patiënt in elke situatie 25% minder
kunnen terugvragen wanneer hij voor de laatst genoemde persoon kiest (RIZIV, 2015). Overigens kan
de patiënt zelf op de website van de Christelijke Mutualiteit of die van Partena opzoeken of de
zorgverlener in kwestie al dan niet geconventioneerd is. Voor 2017 koos 84% van de kinesisten de
huidige conventie te aanvaarden. De ongeconventioneerde kinesisten zijn dus opvallend in de
minderheid, maar hun aandeel is wel al verdubbeld tegenover 2015 (Sokol, 2017).
1.4 Kwaliteitslabel
Het kwaliteitslabel dat in deze masterproef gebruikt wordt is de vermelding van de naam van de
kinesitherapeut (inclusief het adres van de praktijk(en) van tewerkstelling) in een online en publiek
register, waarin alle kinesitherapeuten die voldoen aan de kwaliteitsvereisten gepubliceerd worden.
De opdrachtgever voor de ontwikkeling van het systeem van kwaliteitsbevordering is het RIZIV. De vzw
Pro-Q-Kine is hiervoor aangesteld. Bovendien krijgt de vzw in het kader van artikel 56 van de wet op
de ziekteverzekering financiële steun van het RIZIV (Pro-Q-Kine,z.d.). Naast het RIZIV is Axxon
(beroepsvereniging voor kinesisten) één van de belangrijkste partners. Het systeem werd in het leven
5
geroepen omdat voor iedere zorgverstrekker kwalitatieve zorg een must moet zijn. De doelstelling van
de vzw is de kwaliteit bevorderen en het verkrijgen van meer erkenning van het beroep binnen de
gezondheidszorg door efficiënte, effectieve zorg en door voldoende transparantie aan te bieden (Pro-
Q-Kine,z.d.).
Voor de kwaliteitsbevordering zijn er vier hoofddoelen. Ten eerste is er de pijler van kennis- en
competentiemanagement, dit houdt het volgen van opleidingen en navormingen in. Een tweede doel
is de organisatie van de zorg in de praktijk die men met checklists zal controleren. Als derde wordt er
belang gehecht aan de kwaliteit van de zorg, die zal gecontroleerd worden via een patiëntenbevraging
en een evaluatie van de kinesist zelf over zijn manier van werken. Tenslotte worden ook
automatisering en informatisering vooropgesteld als één van de hoofddoelen (Pro-Q-Kine,z.d.).
Iedere kinesitherapeut actief in België met een RIZIV-nummer, kan participeren in het
kwaliteitsversterkende systeem. De zonet besproken doelen vormen de basis van de criteria waaraan
men moet voldoen om geregistreerd te worden in het register. Voor de eerste registratieperiode (om
vanaf 01/01/2016 in het register te staan) moest men 50 navormingseenheden verzamelen;
deelnemen aan 2 peer reviews; een patiëntenbevraging organiseren en een evaluatie van je eigen
manier van werken. Voor de patiëntenbevraging en evaluatie van de eigen manier van werken is er
ook een alternatief, namelijk een lezing volgen over communicatie en als laatste het invullen van 2
checklists over de organisatie van je praktijk. Dit kon tijdens de periode van 01/11/2011 tot en met
31/12/2015. De gegevens met betrekking tot deze criteria worden bijgehouden in het online
permanent education platform. Wanneer de kinesitherapeut geregistreerd is zal hij elk jaar opnieuw
aan deze minima moeten voldoen, zoniet wordt hij verwijderd uit het register (Pro-Q-Kine,z.d.).
In theorie is dit een waardevol concept dat de kinesist, die regelmatig aan de kwaliteitsverbetering van
zijn zorg denkt en werkt, beloont met erkenning en bovendien motivatie geeft en verder begeleidt in
het uitbouwen van een kwalitatieve zorg. Zoals bij vele nieuwe systemen zijn er echter enkele
kinderziekten die moeten vermeld worden. Sommige van de navormingsactiviteiten hebben duidelijk
omschreven vereisten terwijl andere dit niet hebben. Er is nood aan een kwaliteitsbewakingsmodel
die een systematische methodiek hanteert zoals de PDCA-cyclus in de gezondheidszorg, om een juiste
meting te maken van het kwaliteitsniveau in het systeem (Van hove, 2016). In de masterproef van Van
hove (2016) wordt het voorbeeld aangehaald van de rol als stagementor die een kinesist kan uitvoeren
om een navormingseenheid te verdienen. Zij kwam tot de conclusie dat er binnen de kinesitherapie
geen duidelijke criteria zijn om een stagementor te beoordelen terwijl die wel aanwezig zijn in andere
subsectoren van de gezondheidszorg. Het is ook belangrijk te vermelden dat wanneer men niet
6
geregistreerd is in het register, dit niet automatisch betekent dat er een gebrek aan kwalitatieve zorg
is of dat men er minder aandacht aan zou schenken.
Bij het raadplegen van het online register (https://www.pe-online.org/register/?pid=215&langid=47)
waren er 1223 geregistreerde kinesisten waarvan er 1067 of 87,24% werken in Vlaanderen. Voor de
provincie Oost-Vlaanderen bedraagt dit 267 kinesisten of 21,83%, dit is eveneens de provincie met het
hoogste aantal geregistreerde kinesisten. Voor de provincie West-Vlaanderen bedraagt dit 249 of
20,36% (figuur 2).
Figuur 2: Geregistreerde kinesisten per provincie
2 Rentabiliteit
Rentabiliteitsratio’s worden voornamelijk gebruikt om licht te werpen op de prestaties van een
onderneming. De rentabiliteitsmaatstaf die verder zal gebruikt worden is de netto rentabiliteit van de
totale activa, die het quotiënt is van het EBIT en de totale activa. Op deze manier is de ratio
onafhankelijk van de financieringsvorm (Ooghe, Vander Bauwhede, & Van Wymeersch, 2012). en
toont het aan hoe goed de activa gebruikt wordt (Athanasoglou, Brissimis, & Delis, 2008).
In dit stuk worden de factoren die een mogelijke invloed kunnen hebben op de rentabiliteit besproken.
Dit gebeurt aan de hand van een overzicht waarin eerst de niet-sectorspecifieke variabelen zullen
besproken worden en daarna de sectorspecifieke variabelen, namelijk het kwaliteitslabel en de
prijszetting.
0
50
100
150
200
250
300
Geregistreerde kinesisten per provincie
7
2.1 Controlevariabelen
2.1.1 Leeftijd
Het aantal jaren dat een bedrijf operationeel is, is volgens verschillende bronnen een belangrijke factor
van de winstgevendheid van een bedrijf. Anderzijds is er geen concensus over de richting van deze
relatie. Maçãs Nunes, Viveiros, & Serrasqueiro (2012), Carvalho, Serrasqueiro, & Maçãs Nunes (2013)
en Majumdar (1997) kwamen tot de conclusie dat ondernemingen op leeftijd rendabeler zijn. Dit wordt
tegen gesproken door Loderer & Waelchli (2010) en Kaya (2015) die een negatief verband vinden
tussen beide. Akben-Selcuk (2016) stelde vast dat er een convexe relatie is tussen leeftijd en
rentabiliteit, waardoor rentabiliteit eerst zal afnemen en naar verloop van tijd terug zal toenemen met
de leeftijd van het bedrijf. Coad, segarra, & Teruel (2012) vonden dat oudere bedrijven efficiënter zijn
in het omzetten van omzetgroei naar een groei in de winstcijfers, maar dat oudere bedrijven een lagere
verwachte omzetgroei hebben. Dat de afname van groei naargelang leeftijd toeneemt wordt bevestigd
in het onderzoek van Evans (1987) en Glancey (1998).
2.1.2 Omvang
Naast de leeftijd is ook de omvang van de onderneming een belangrijk element voor de rentabiliteit.
Zo concludeerden Hall & Weiss (1967) uit hun onderzoek dat de grootte van een bedrijf een recht
evenredig verband toont met een hogere rentabiliteit. De redenering is dat er door de aanwezigheid
van grote bedrijven een significante kapitaalsvereiste is, die fungeert als toetredingsdrempel, die zeer
waarschijnlijk een groter effect heeft op de winstgevendheid (Baumol, 1959). Carvalho et al. (2013),
Doğan (2013) en Marcus (1969) bevestigen deze positieve relatie. Doğan (2013) merkte op dat dit het
geval is voor grootte van zowel activa, verkoop als personeel en Marcus (1969) concludeerde dat het
niet voor alle verwerkende industrieën het geval is. In tegenstelling tot de voorgaande studies vonden
Pomfret & Shapiro (1980) dat er bij de top 400 Canadese industriële ondernemingen geen verband is,
maar wel dat grotere ondernemingen een stabieler resultaat behalen. Majumdar (1997) en Niresh &
Thirunavukkarasu (2014) zijn eveneens minder positief en tonen aan dat er respectievelijk een
negatieve en geen relatie te vinden is. Wel moet gezegd worden dat beide studies zich voordoen in
minder ontwikkelde landen.
2.1.3 Kapitaalstructuur
Wanneer ondernemingen toegang hebben tot schuldfinanciering kan dit een positieve, maar ook een
negatieve impact hebben op de rentabiliteit, afhankelijk van de efficiëntie en de hoeveelheid van het
vreemd vermogen. Er is hiervan sprake vanaf het moment dat een bedrijf beslist om activa te
financieren met vreemd vermogen, die verplichtingen inhouden tot het betalen van vaste financiële
kosten. Bovendien zijn deze kosten onafhankelijk van het resultaat van de onderneming (Ooghe et al.,
2012). Een bedrijf zal pas overgaan tot dit type van financiering als men er van overtuigd is dat de
8
rentabiliteit van het geïnvesteerde vermogen of de rentabiliteit van het totaal van de activa de
financieringskosten zullen overtreffen (Ooghe et al., 2012). Het aantrekken van vreemd vermogen
heeft ook nog andere belangrijke voordelen. Zoals in de meeste landen betalen Belgische bedrijven
vennootschapsbelastingen op de winst. Het voordeel van financieren met schulden is dat de interesten
hierop fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor het uitkeerbare bedrag voor schuldeisers en aandeelhouders
groter zal zijn dan wanneer men alles met eigen vermogen zou bekostigen (Deloof, Manigart, Ooghe,
& Van Hulle, 2012).
Het nadeel van deze financieringsmethode manifesteert zich wanneer ondernemingen te veel
financiële kosten aangaan en hierdoor betalingsproblemen krijgen. De kans dat dit gebeurt, is genoeg
om aandeelhouders er toe aan te zetten om deze mogelijke kost om te zetten in een hogere rente die
men zal vragen op de door hen verstrekte middelen (Deloof et al., 2012). Bovendien zal een overmaat
aan financiële kosten er ook voor zorgen dat er minder ruimte is om opnieuw te investeren in veel
belovende projecten (Goddard, Tavakoli & Wilson, 2005). Echter door de beperking in cashflow wordt
de onderneming er wel toe aangezet om efficiënt om te gaan met haar middelen en op die manier de
managers stimuleert om de beste projecten binnen te halen (Nunes, P.M., Serrasqueiro, Z.M., &
Sequeira, T. N., 2009). Bovendien worden onderneming gestimuleerd doordat de banken in
verschillende gevallen voorwaarden zullen koppelen aan het verlenen van vreemd vermogen, dit heeft
vaak betrekking op het behalen van bepaalde ratio’s. Dit wordt ontkracht door Hurdle (1974) die erop
wijst dat de winstgevendheid van bedrijven niet, of toch in mindere mate bepaald wordt door de
kapitaalstructuur maar eerder door de marktfactoren. Hassan en Bashir (2005) vonden een positief
verband tussen de ratio eigen vermogen op totaal der activa en de winstgevendheid in de
bankensector. Het onderzoek van Athanasoglou et al. (2008) dat eveneens in de bankensector plaats
vond, stelden een negatief verband vast tussen de financiële hefboom en de rentabiliteit. Enig
positivisme wordt gevonden bij Abor (2005) en Alipour, Mohammadi, & Derakhshan (2015) die een
recht evenredige relatie vinden tussen de kapitaalstructuur en de winstgevendheid, waarin korte
termijn financiering de belangrijkste rol speelt.
2.1.4 Liquiditeit
Een vierde determinant is de liquiditeit. Liquiditeit is de graad van mobiliseerbaarheid van de
kasmiddelen die de onderneming bezit om aan kortlopende betalingsverplichtingen te voldoen (Ooghe
et., 2012). Men kan dit meten aan de hand van ratio’s die de dekking van het vreemd vermogen op
korte termijn door de vlottende activa weergeven. Bovendien is het ook belangrijk om een optimale
rotatie van voorraden (hoe hoger deze rotatie hoe beter de liquiditeit), klantenkrediet (hoe groter de
rotatie of hoe kleiner het aantal dagen uitstaande betaling hoe beter de liquiditeit en hoe minder kans
op dubieuze debiteuren) en leverancierskrediet (drukt de kredietwaardigheid uit) te vinden (Ooghe
9
et., 2012). Voor een panel Spaanse KMO’s concludeert men dat managers waarde kunnen creëren
door hun voorraden te reduceren en dat de rentabiliteit verbeterd wanneer men het aantal dagen
uitstaande vorderingen beperken (Garcia-Teruel & Martinez-Solano, 2007). De onderzoeken van
Deloof (2003), Lazaridis & Tryfonidis (2006), Uyar (2009) en Gill & Biger (2010) bevestigen deze
resultaten. Eljelly (2004) stelde echter vast dat er een negatief verband bestaat tussen de liquiditeit
gemeten als current ratio en de rentabiliteit. Wanneer er voldoende liquiditeit is in de onderneming
en er geen budgetbeperkingen zijn, kan er een mogelijk agency-probleem ontstaan tussen managers
en aandeelhouders van een onderneming, omdat managers zich mogelijks laten verleiden om te grote
bedragen te investeren. Dit komt in grote ondernemingen soms voor en dan kan er gewerkt worden
met kapitaalrantsoenering (Deloof et al., 2012).
2.2 Sectorspecifieke variabele
2.2.1 Kwaliteit
Voor de kinesitherapiesector in België bestaat het online kwaliteitsregister en zoals eerder beschreven
is kwaliteit van de zorg een absolute must in de gezondheidszorg. Aangezien het grootste deel van de
kinesitherapeuten dezelfde prijs (moeten) vragen voor hun behandelingen moet men dus andere
manieren zoeken om de concurrentie aan te gaan. Een van deze manieren zal zich uiten in de mate
van kwalitatieve behandeling die de kinesitherapeut aanbiedt. Men kan zich dus voorstellen dat
mensen zich dan ook sneller zullen wenden naar geregistreerde kinesitherapeuten mits zij hetzelfde
bedrag vragen voor de behandeling. Anderson, Fornell, & Lehmann (1994) kwamen tot de conclusie
dat kwaliteit een positieve impact had op de klantentevredenheid en dat dit op lange termijn het
rendement doet stijgen. Dit resultaat wordt bevestigd door het onderzoek van Nelson, Rust, Zahorik,
Rose Batalden, & Siemanski (1992) die voor de kwaliteit die patiënten in ziekenhuizen ervaarden een
recht evenredig verband tonen met diens financiële prestaties. Wanneer prijzen vastgelegd zijn op een
bepaald tarief kan men op verschillende manieren concurreren met elkaar, zo kan men een betere
kwaliteit leveren dan de concurrent om meer klanten te verkrijgen, of kosten schrappen om zo een
grotere winstmarge te krijgen. Pekola, Linnosmaa, & Mikkola (2017) tonen met hun empirische studie
aan dat vaste prijzen zorgen voor een daling van de kwaliteit in de gezondheidszorg door de gemaakte
kosten te verlagen en daardoor een grotere winstmarge te verkrijgen. Wel wordt er vermeld dat
desondanks men in Finland vanaf 2011 vrij mag kiezen bij welke zorgverlener de patiënt zich laat
behandelen, er geen vergelijkbare informatie is wat betreft de kwaliteit tussen verschillende
zorgverleners. Deze resultaten wordt deels bevestigd en deels weerlegd door het onderzoek van
Gravelle, Santos, Siciliani, & Goudie (2012). Zij concludeerden dat de relatie tussen competitie onder
vaste prijzen en kwaliteit verschilt naargelang de kwalitatieve maatregelen die men onderzoekt. In
10
deze masterproef zal de kwaliteit van een praktijk uitgedrukt worden in de aanwezigheid van
geregistreerde kinesisten.
2.1.2 Vaste en variabele prijs
Het aanbod van de markt in de kinesector kan beschreven worden als een vrij gedifferentieerde markt.
Zo zijn er verschillende specialisatie mogelijkheden waarin een kinesitherapeut zich naast de algemene
behandelingen kan onderscheiden van sectorgenoten, door bijkomende specialisaties zoals Dry-
needling (behandeling waarbij spieren aangeprikt worden met een droge steriele naald om spieren
snel en langdurig te ontspannen (kine8, z.d.)) , Redcord (activeren van spieren door middel van
instabiele koorden en eigen lichaamsgewicht (Redcord, z.d.))… Bovendien is er ook nog de
mogelijkheid om je als kinesist bijvoorbeeld vooral te richten op ouderen, kinderen, sporters… terwijl
anderen ervoor kiezen om iedereen te behandelen. Deze kenmerken komen ook terug bij de
marktvorm monopolistische concurrentie waarbij de afzet niet alleen bepaald wordt door de eigen
prijs, maar ook door die van concurrenten (Omey, 2012). Zoals eerder beschreven hebben
zorgverleners de mogelijkheid zich al dan niet te conventioneren wat invloed heeft op de gevraagde
prijs. In een monopolistische concurrentie, bekeken vanuit het opzicht van de kinesector, zal het dus
zo zijn dat enkel ondernemingen met ongeconventioneerde kinesisten, die zich kunnen onderscheiden
van de rest (bijvoorbeeld door middel van de aangeboden kwaliteit) een hogere prijs kunnen vragen
zonder daardoor afzet te verliezen. Dit komt doordat consumenten naast prijsvoorkeur ook een
kwaliteitsvoorkeur hebben. Men moet er dan wel op letten dat deze hogere prijs in de buurt blijft van
de door de overgrote meerderheid gehanteerde conventieprijs. De marge tussen deze prijzen zal ook
voor een groot stuk bepaald worden door de substitueerbaarheid van de verschillende behandelingen
(Omey, 2012).
3 Conclusie
De literatuurstudie overliep enkele elementen die een impact zouden kunnen hebben op de
rentabiliteit. Desondanks er al veel onderzoek is verwezenlijkt naar deze elementen met zowel
positieve als negatieve verbanden als resultaat, is er binnen de kinesitherapiesector amper onderzoek
te vinden die naar de rentabiliteit peilt. Voor deze controlevariabelen is het dus niet mogelijk om voor
deze sector een uitgesproken hypothese op te stellen. Voor de sectorspecifieke variabelen werden er
grotendeels positieve relaties gevonden in functie van de rentabiliteit. Zowel voor de kwaliteit als voor
de keuze om zich niet te conventioneren wordt er een positief effect verwacht.
In het licht van de aangehaalde onderzoeken, zal in deze masterproef naast de besproken
controlevariabelen (leeftijd, omvang, kapitaalstructuur en liquiditeit) nagegaan worden of een
vermelding op het online platform (en dus een indicatie van kwaliteit) wel degelijk een invloed heeft
11
op de netto rentabiliteit van Oost- en West-Vlaamse kinesitherapiepraktijken. Dit leidt tot een eerste
hypothese:
H1: Er is geen verschil in netto rentabiliteit tussen praktijken met geregistreerde kinesisten en praktijken
met enkele of geen geregistreerde kinesisten.
Naast de vermelding in het online register is er nog de variabele die specifiek is voor de
gezondheidszorg en dus ook voor de kinesitherapie, namelijk de conventiekeuze. Volgens het
theoretisch model van de monopolistische concurrentie (Omey, 2012) zou het voor de
ongeconventioneerde kinesist mogelijk zijn om een hogere winst te behalen dan zijn
geconventioneerde collega door te concurreren op de prijs. Dit brengt ons tot de tweede hypothese:
H2: Er is geen verschil in netto rentabiliteit tussen praktijken met enkel geconventioneerde kinesisten
en praktijken met enkele of alleen maar ongeconventioneerde kinesisten.
Methodologie
1 Regressiemodel
In dit deel worden de regressiemodellen opgebouwd door eerst de regressievergelijkingen op te
stellen die de zonet geformuleerde hypotheses zullen onderzoeken. Daarna volgt een bespreking van
de variabelen waaruit de regressies bestaan en op welke wijze deze gemeten worden.
1.1 Regressievergelijking
Om de opgestelde hypotheses te testen zullen twee regressies worden uitgevoerd. Om H1 te testen
zullen de controlevariabelen aangevuld worden door de dummy variabelen die een indicatie van
kwaliteit weergeven:
𝑁𝑇𝑅𝑖 = 𝛽0 + 𝛽1𝐿𝐸𝐸𝐹𝑖 + 𝛽2𝑂𝑀𝑉𝑖 + 𝛽3𝐾𝐴𝑃𝑖 + 𝛽4𝐶𝑈𝑅𝑖 + 𝐷𝐾𝑊1 + 𝐷𝐾𝑊2 + 𝜀
De variabele NTRi staat voor de netto rentabiliteit van het totaal der activa na belastingen; LEEFi staat voor de leeftijd van de
onderneming; OMVi staat voor de omvang van de onderneming; KAPi staat voor de kapitaalstructuur die de onderneming
hanteert; CURi staat voor de current ratio die de liquiditeit van en onderneming weergeeft; DKW1,2 staan voor de dummy
variabelen van kwaliteit; ε is de errorterm van de regressie.
Het onderzoek naar H2 gebeurd voornamelijk met dezelfde regressievergelijking als H1, het enige
verschil is dat er voor deze hypothese de dummy variabelen voor de conventiekeuze gebruikt worden
in plaats van de kwaliteitsdummies.
𝑁𝑇𝑅𝑖 = 𝛽0 + 𝛽1𝐿𝐸𝐸𝐹𝑖 + 𝛽2𝑂𝑀𝑉𝑖 + 𝛽3𝐾𝐴𝑃𝑖 + 𝛽4𝐶𝑈𝑅𝑖 + 𝐷𝐶𝑂𝑁1 + 𝐷𝐶𝑂𝑁2 + 𝜀
DCON1,2 staan voor de dummy variabelen van conventiekeuze.
12
1.2 Variabelen
1.2.1 Afhankelijke variabele
De afhankelijke variabele die in deze masterproef gebruikt wordt is NTRi: de netto rentabiliteit van het
totaal der activa voor belastingen. Het totaal der activa wordt ook wel het geïnvesteerd vermogen
genoemd, met andere woorden bestaat de noemer dus zowel uit vreemd vermogen (indien met
vreemd vermogen gefinancierd is) als eigen vermogen. Om deze reden wordt als teller gekozen voor
EBIT (bedrijfsresultaat voor aftrek van interest en belastingen) en aangezien het over de netto
rentabiliteit gaat is het EBITDA geen optie omdat dit de afschrijven en waardeverminderingen niet van
het bedrijfsresultaat aftrekt (Ooghe et al., 2012). De breuk zal uiteindelijk het EBIT gedeeld door het
totaal van de activa bedragen.
1.2.2 Onafhankelijke variabele
Voor de onafhankelijke variabelen is er een onderscheid tussen controlevariabelen en sectorspecifieke
variabelen. Deze laatste zijn dus de testvariabelen die zullen gebruikt worden om de opgestelde
hypotheses te beantwoorden.
Controlevariabelen
LEEFi: De leeftijd zal simpelweg worden berekend als het aantal jaar dat de onderneming actief is sinds
oprichting (Akben-Selcuk, 2016).
OMVi: Voor de omvang van de ondernemingen wordt er gerekend met het natuurlijk logaritme van
het totaal van de activa (Doğan, 2013).
KAPi: De kapitaalstructuur zal gemeten worden als het quotiënt van de financiële schulden bestaande
uit schulden op meer dan één jaar plus schulden op ten hoogste één jaar en het totaal van de activa.
CURi: De liquiditeit van de onderneming wordt uitgedrukt met de current ratio, dit is de verhouding
tussen vreemd vermogen op korte termijn en de vlottende activa (Eljelly, 2004).
Sectorspecifieke variabelen
DKW: De dummy variabelen kwaliteit zal de praktijken opsplitsen in praktijken met en zonder
geregistreerde kinesisten. Ondernemingen met de waarde 0 voor dummies DKW1 en DKW2 hebben alleen
geregistreerde kinesisten in de praktijk, een praktijk met de waarde 1 voor dummy DKW1 beschikt over
minstens 1 niet-geregistreerde kinesist en maximum n-1 (met n = aantal kinesisten in de praktijk) niet-
geregistreerde kinesisten. Een praktijk met waarde 1 voor dummy DKW2 heeft alleen maar niet-
geregistreerde kinesisten.
13
DCON: De dummy variabelen conventie zal de praktijken opsplitsen in praktijken met en zonder
geconventioneerde kinesisten. Ondernemingen met de waarde 0 voor dummies DCON1 en DCON2 hebben
alleen ongeconventioneerde kinesisten in de praktijk, een praktijk met de waarde 1 voor dummy DCON1
beschikt over minstens 1 geconventioneerde kinesisten en maximum n-1 (met n = aantal kinesisten in
de praktijk) geconventioneerde kinesisten. Een praktijk met waarde 1 voor dummy DCON2 heeft alleen
maar geconventioneerde kinesisten.
2 Dataverzameling
De gebruikte database voor het onderzoek is Bel-First. Deze database bevat een brede waaier aan
financiële informatie over ondernemingen in zowel België als Luxemburg. Om de invloed van het
kwaliteitslabel die vanaf 01/01/2016 gepubliceerd is te testen, zal dan ook gebruik gemaakt worden
van de financiële gegevens van 2016 via Bel-First 2017.
De bruikbare gegevens voor dit onderzoek betreffen enkele financiële cijfers van Oost- en West-
Vlaamse kinesitherapiepraktijken. Deze worden geselecteerd door restricties op te leggen aan Bel-
First. Deze restricties zijn als volgt: alle ondernemingen die zich in Oost- of West-Vlaanderen situeren
en Ambulante revalidatieactiviteiten uitvoeren (NACE 869050). De eigenlijke code voor de
kinesitherapie activiteiten is 8690501, maar via Bel-First kan er geen onderscheid gemaakt worden tot
op dit niveau. Als gevolg zullen alle ondernemingen waarvan de naam een sterke indicatie geeft over
een andere ambulante revalidatieactiviteit dan de kinesitherapie uit de dataset verwijderd worden
(bijvoorbeeld: groepspraktijk logopedie & leerstoornissen). Daarna zal gezocht worden naar relevante
gegevens over de ondernemingen om andere dan kinesitherapiepraktijken eveneens uit de set te
verwijderen. Op deze manier wordt een dataset van 394 ondernemingen gevormd, waarvan er zich
216 in Oost-Vlaanderen en 178 in West-Vlaanderen bevinden.
Omdat er voor dit onderzoek echter ook nood is aan informatie die niet uit Bel-First gehaald kan
worden, moeten de praktijken gecontacteerd worden. Hiervoor wordt op zoek gegaan naar de
relevante contactgegevens, voornamelijk via e-mail of contactformulieren op de website van de
praktijk. Vervolgens wordt iedere onderneming gecontacteerd via e-mail met de vraag welke
kinesisten in 2016 in de onderneming gewerkt hebben (of als zij deze informatie niet wensten te
verstrekken kon er geantwoord worden met het aantal geregistreerde kinesisten actief tijdens de
gevraagde periode in de praktijk) en of zij al dan niet geconventioneerd waren tijdens die periode. Na
het verkrijgen van de namen van het personeel worden deze vergeleken met de lijst die uit het online
register (https://www.pe-online.org/register/?pid=215&langid=47) werd gehaald om zo een zicht te
krijgen op het aantal geregistreerde kinesisten per praktijk. Deze informatie zorgt ervoor dat de
14
ondernemingen opgesplitst kunnen worden in praktijken met of zonder geregistreerde kinesisten met
bovendien de bijkomende informatie of zij al dan niet geconventioneerd zijn.
Ondernemingen waarvan geen contactmiddel gevonden werd of waarvan er geen respons kwam
werden uit de dataset verwijderd. Om de responsgraad te verbeteren werd er na enkele dagen een
herinneringsmail gestuurd naar de praktijken waarvan initieel nog geen antwoord verkregen was. Op
deze manier komt een database tot stand die 74 praktijken bedraagt. De responsgraad bekomen na
het rondzenden van de herinneringsmail bedraagt 25,78%. De opsplitsing van de 74 praktijken wordt
voorgesteld in de bijlage, sectie 3. Verdeling praktijken grafiek 1 en 2.
Resultaten
In de volgende passage worden de gevonden resultaten uitgebreid weergegeven. De resultaten en
mogelijke verklaringen zullen in het stuk discussie verder worden geanalyseerd.
1 Beschrijvende statistiek
Om vertekening van mogelijke uitschieters in de data tegen te gaan zijn in de eerste plaats de grootste
uitschieters uit de data verwijderd en wordt er gekeken naar de gemiddelde waarde ± 3 * de
standaardafwijking. Wanneer waarden deze grens overschrijden, worden deze aangepast naar de
grenswaarden. Voor NTR, OMV en KAP zijn er geen veranderingen in de waarden terwijl die er bij LEEF
en CUR wel zijn.
Tabel 2 geeft een overzicht van de (aangepaste) waarden van de gebruikte variabelen. Uit de tabel kan
afgeleid worden dat gemiddeld gezien de kinesitherapiepraktijken in Oost- en West-Vlaanderen
rendabel zijn, gemiddeld bedraagt de netto rentabiliteit 10%. Als dit vergeleken wordt met de
minimum en maximum waarden is er schommeling mogelijk zijn tussen -5% en 29% wat duidt op de
aanwezigheid van enige variabiliteit. Voor de leeftijd van de praktijken is er een grote
standaardafwijking, zo is de maximumleeftijd dan ook meer dan drie keer het gemiddelde. Ten slotte
is er ook een hoge standaardafwijking bij de variabele current ratio met ver uiteenlopende resultaten
als gevolg.
Tabel 2: beschrijvende statistiek
15
NTR = netto rentabiliteit van het totaal actief; LEEF = aantal jaar dat de onderneming actief is; OMV is het natuurlijk logaritme
van de totale activa; KAP = vreemd vermogen gedeeld door totaal vermogen; CUR = vlottende activa gedeeld door vreemd
vermogen op korte termijn.
Tabel 3 en 4 brengen duidelijkheid wat betreft de onderlinge correlatie en de mate van
multicollineariteit. In Tabel 3 zijn er enkele hoge correlaties die in het oog springen, namelijk tussen de
variabelen KAP met NTR (-0,35) en LEEF (-0,57); tussen CUR met NTR (0,29), LEEF (0,46) en KAP (-0,65).
Deze zijn allemaal significant op het 5% niveau en kunnen mogelijks multicollineariteit veroorzaken.
Tabel 3: Paarsgewijze correlatie
NTR = netto rentabiliteit van het totaal actief; LEEF = aantal jaar dat de onderneming actief is; OMV is het natuurlijk logaritme
van de totale activa; KAP = vreemd vermogen gedeeld door totaal vermogen; CUR = vlottende activa gedeeld door vreemd
vermogen op korte termijn.
De mate van multicollineariteit zal blijken uit tabel 4 die een overzicht geeft van de VIF (variance
inflating factors) waarden. Deze waarde geeft aan hoe sterk de variantie en covariantie van de
geschatte coëfficienten stijgen (Gujarati & Porter, 2009). De maximale VIF waarde voor de gebruikte
variabelen in de regressievergelijking bedraagt slechts 3,982 en komt voor bij de variabele
kapitaalstructuur. Dit is lager dan 10, wat gebruikt wordt als vuistregel om te bepalen of er al dan niet
sprake is van een te hoge multicollineariteit, door een te sterke correlatie tussen de variabelen.
Tabel 4: VIF waarden
NTR = netto rentabiliteit van het totaal actief; LEEF = aantal jaar dat de onderneming actief is; OMV is het natuurlijk logaritme
van de totale activa; KAP = vreemd vermogen gedeeld door totaal vermogen; CUR = vlottende activa gedeeld door vreemd
vermogen op korte termijn.
16
De tabellen 5 en 6 zullen ons respectievelijk een overzicht geven over de resultaten in verband met
het testen van hypothese 1 en 2. In tabel 5 die de hypothese in verband met de rentabiliteit van
geregistreerde kinesisten onderzoekt kan vastgesteld worden dat de regressie significant is op het 5%
niveau. De variabelen die volgens de output van deze regressie significant zijn op het 5% niveau zijn
LEEF en KAP met een negatief verband. De variabiliteit wordt voor 19.6% (R²) verklaard door het
statistisch model.
Tabel 5: Regressietabel H1
NTR = netto rentabiliteit van het totaal actief; LEEF = aantal jaar dat de onderneming actief is; OMV is het natuurlijk logaritme
van de totale activa; KAP = vreemd vermogen gedeeld door totaal vermogen; CUR = vlottende activa gedeeld door vreemd
vermogen op korte termijn; DKW1 = minstens 1 niet-geregistreerde kinesist en maximum n-1 (met n = aantal kinesisten) niet-
geregistreerde kinesisten; DKW2 = enkel niet-geregistreerde kinesisten.
17
Tabel 6 toont de resultaten van de tweede regressie over de conventiekeuze van de kinesisten. De
regressie is significant op het 5% niveau en uit de tabel blijkt dat er vier variabelen significant zijn: LEEF,
KAP, DCON1 en DCON2. Deze hebben allemaal een negatieve impact op de netto rentabiliteit. Het
statistisch model verklaart 29.3% (R²) van de variabiliteit.
Tabel 6: Regressietabel H2
NTR = netto rentabiliteit van het totaal actief; LEEF = aantal jaar dat de onderneming actief is; OMV is het natuurlijk logaritme
van de totale activa; KAP = vreemd vermogen gedeeld door totaal vermogen; CUR = vlottende activa gedeeld door vreemd
vermogen op korte termijn; Dcon1 = minstens 1 geconventioneerde kinesist en maximum n-1 (met n = aantal kinesisten)
geconventioneerde kinesisten; Dcon2 = enkel geconventioneerde kinesisten.
18
Discussie
In dit onderdeel volgt een bespreking van het gedane onderzoek. Allereerst was de doelstelling om te
onderzoeken of er al dan niet een verband bestaat tussen de rentabiliteit en een indicatie van kwaliteit,
en onderzoeken of er tussen de rentabiliteit en de conventiekeuze een verband bestaat. Dit werd
aangevuld door verscheidene controlevariabelen die mogelijks een invloed zouden hebben op de
afhankelijke variabele. Het eerste deel dat besproken wordt zijn de resultaten van het onderzoek en
hoe die geïnterpreteerd kunnen worden. Dit wordt opgevolgd door enkele beperkingen waarmee het
onderzoek te maken kreeg. Als laatste worden er enkele voorstellen gedaan voor verder onderzoek in
deze sector.
1 Bespreking resultaten
In de resultaten van de beide regressies werden significante variabelen gevonden. Ondanks dat de
regressie die hypothese één test significant is, kan de nulhypothese dat er geen verschil is in netto
rentabiliteit tussen praktijken met geregistreerde kinesisten en praktijken met enkele of geen
geregistreerde kinesisten niet verworpen worden. De resultaten tonen duidelijk aan dat de dummy
variabelen DKW1 en DKW2 niet significant zijn. Een mogelijke verklaring kan zijn dat 2016 het eerste
jaar was dat dit register online stond en dus nog niet heel bekend was bij het grote publiek.
De regressie die de tweede hypothese test is ook significant, maar hier kan de nulhypothese dat er
geen verschil is in netto rentabiliteit tussen praktijken met enkel geconventioneerde kinesisten en
praktijken met enkele of alleen maar ongeconventioneerde kinesisten wel verworpen worden. De
resultaten tonen aan dat DCON1 en DCON2 significante variabelen zijn met een negatieve impact op
de netto rentabiliteit. Aangezien DCON1 staat voor praktijken waarvan enkele kinesisten
geconventioneerd zijn en bij DCON2 zijn alle kinesisten van een praktijk geconventioneerd, kan men
stellen dat de keuze om met geconventioneerde kinesisten te werken een negatieve impact heeft op
het resultaat. Een verklaring voor het rendabeler zijn van een praktijk met ongeconventioneerde
kinesisten kan zijn dat zij er in slagen een hogere prijs te vragen zonder patiënten te verliezen.
In beide regressie kwamen leeftijd en kapitaalstructuur naar voor als significante variabelen met
beiden een negatieve impact op de netto rentabiliteit. Voor leeftijd ligt dit in lijn met de conclusies van
Loderer & Waelchli (2010) en Kaya (2015), hoe ouder de praktijken hoe lager de netto rentabiliteit.
Het negatieve teken van kapitaalstructuur duidt erop dat praktijken een betere netto rentabiliteit
zullen hebben wanneer zij zich minder met vreemd vermogen financieren.
19
2 Beperkingen
Verschillende vaststellingen werden gedaan in verband met beperkingen van het onderzoek tijdens
het schrijven van deze thesis. Dit heeft grotendeels te maken met de data en de manier waarop deze
verzameld is. Ook zijn er enkele beperkingen betreffende het generaliseren van de gevonden
resultaten.
Wat de beperking van de data betreft was er een eerste obstakel doordat er niet tot op de correcte
NACE-BEL-code (8690501) gezocht kon worden maar slecht tot (869050) waardoor er manueel
gefilterd moest worden in de dataset. Aangezien het hier om een beperkte grootte gaat van 642
ondernemingen voor het filteren en er slechts 394 na het filteren overblijven, kan dit tot problemen
leiden wanneer ondernemingen foutief verwijderd worden, zeker als men dit op grotere schaal wil
doen. Wanneer men het onderzoek zou uitbreiden naar bijvoorbeeld Vlaanderen zit men al aan 1608
ondernemingen en zal de validiteit hiervan verminderen. Een tweede probleem stelt zich bij het feit
dat de ondernemingen gecontacteerd moesten worden om informatie te verkrijgen die niet
gepubliceerd is. Hiervoor werd er gezocht naar de e-mailadressen van de ondernemingen wat in 75%
van de gevallen gelukt is. De kans bestaat echter dat er een verkeerd e-mailadres gevonden werd of
dat het een verouderd e-mailadres betreft. Opnieuw zal dit probleem groeien naarmate men het
onderzoek op grotere schaal wil uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn ook slechts toepasbaar
voor 2016 aangezien er gebruikt werd gemaakt van een cross-sectionele dataset. De reden hiervoor is
dat het publieke register van geregisteerde kinesisten slechts vanaf 01/01/2016 online staat. Doordat
de dataset slechts uit 74 ondernemingen bestaat is het mogelijk dat er een vertekening is in de
resultaten, zo zijn er weinig praktijken gevonden waar ongeconventioneerde kinesisten werkzaam zijn.
Het gevoerde onderzoek heeft enkel betrekking op Oost- en West-Vlaanderen, men kan dus niet
zomaar het resultaat aannemen voor de volledige Vlaamse kinesector.
3 Voorstellen voor verder onderzoek
Aangezien 2016 het eerste jaar was dat het kwaliteitsregister beschikbaar was voor het publiek is het
een interessant optie om soortgelijk onderzoek uit te voeren in de toekomst en daarbij gebruik te
maken van paneldata. Bovendien is verder gelijkaardig onderzoek aan te raden aangezien deze sector
nog volop in ontwikkeling is en uit de antwoorden gebleken is dat veel meer kinesisten tegenwoordig
niet meer geconventioneerd zijn wat een betere database zal opleveren.
Gezien er slechts twee controlevariabelen significant zijn, kan er ook onderzoek gedaan worden naar
andere variabelen die een mogelijke invloed hebben op de netto rentabiliteit. Het onderzoek voeren
op basis van een grotere dataset zal waarschijnlijk ook een beter model opleveren.
20
Een interessante piste is ook het peilen naar de bekendheid van het kwaliteitsregister bij patiënten en
doorverwijzende artsen en op welke manier dit hun keuze van kinesist beïnvloedt.
21
Conclusie
Dit onderzoek heeft als voornaamste doelstelling het achterhalen van de variabelen die een invloed
kunnen hebben op de netto rentabiliteit van de kinesitherapiepraktijken in Oost- en West-Vlaanderen.
Er is hiervoor enerzijds gebruik gemaakt van variabelen die specifiek zijn voor de sector zoals de beide
dummy variabelen en anderzijds zijn variabelen gebruikt die in verschillende andere onderzoeken naar
de netto rentabiliteit ook werden toegepast. De afhankelijke variabele die deel uitmaakt van dit
onderzoek was de netto rentabiliteit, de onafhankelijke (controle)variabelen zijn de leeftijd, omvang,
kapitaalstructuur en liquiditeit van de praktijken. Deze variabelen zijn aangevuld met twee dummy
variabelen (verklarende variabelen) die specifiek zijn voor de kinesitherapie, namelijk aanwezigheid
van geregistreerde kinesisten in het kwaliteitsregister opgestart door vzw Pro-Q-Kine en de
aanwezigheid van geconventioneerde of ongeconventioneerde kinesisten.
Er kan besloten worden dat er geen verschil is tussen praktijken met of zonder geregistreerde
kinesisten, wel is er een verschil naargelang de conventiekeuze van de kinesisten die in een praktijk
werkzaam zijn. Zo heeft de keuze zich te conventioneren een negatieve impact op de netto
rentabiliteit. Verder zijn zowel leeftijd als de kapitaalstructuur (gemeten als het vreemd vermogen
gedeeld door het totaal vermogen) significante variabelen die eveneens een negatieve impact hebben
op de netto rentabiliteit. Door het aantal beperkingen is het aangeraden deze resultaten met een
kritische blik te aanschouwen.
22
Bibliografie
Abor, J. (2005). The effect of capital structure on profitability: an empirical analysis of listed firms in
Ghana. The journal of risk finance, Vol. 6, PP. 438-445.
Akben-Selcuk, E. (2016). Does firma age affect profitability? Evidence from Turkey. International
journal of Economic Sciences: DOI: 10.20472/ES.2016.5.3.001.
Anderson, E. W., Fornell, C., & Lehmann, D. R. (1994). Customer satisfaction, market share, and
profitability: Findings from Sweden. The journal of marketing, Vol. 58, pp. 53-66.
Alipour, M., Mohammadi, M. F. S., & Derkahshan, H. (2015). Determinants of capital structure: an
empirical study of firms in Iran. International journal of law and management, Vol. 57, pp. 53-83.
Athanasoglou, P. P., Brissimis S. N., & Delis, M. D. (2008). Bank-specific, industry-specific an
macroeconomic determinants of bank profitability. The journal of international financial markets,
institutions and money, Vol. 18, PP. 121-136.
Baumol, W. J. (1959). Business Behavior, Value, and Growth (New York: MacMillan, 1959).
Carvalho, P. G., Serrasqueiro, Z., & Maçãs Nunes, P. J. (2013). Profitability determinants of fitness
SMEs: Empirical evidence from Portugal using panel data. The Amfiteatru Economic journal, Vol.
15(34), pp.417 – 430.
Coad, A., Segarra, A., & Teruel, M. (2012). Like milk or wine: Does firm performance improve with
age? Structural change and Economic Dynamics 24 (2013) 173-189.
Deloof, M. (2003). Does working capital management affect profitability of Belgian firms? The journal
of business finance & accounting, Vol. 30, pp. 573-588.
Deloof, M., Manigart, S., Ooghe, H., Van Hulle, C. (2012). Handboek Bedrijfsfinanciering. Antwerpen:
Intersentia.
Doğan, M. (2013). Does firm size affect the firm profitability? Evidence from Turkey. Research journal
of finance and accounting Vol. 4, No.4 pp. 53-59.
Eljelly, A. M.A. (2004). Liquidity – profitability tradeoff: An empirical investigation in an emerging
market. The international journal of commerce and management, Vol. 12, pp. 48-61.
Evans, D.S. (1987). The relationship between firm growth, size, and age: estimates for 100
manufacturing industries. The journal of industrial Economics, Vol. 35, No. 4, The empirical
renaissance in industrial economics pp. 567-581.
Garcia-Teruel, P. J. & Martinez-Solano, P. (2007). Effects of working capital management on SME
profitability. The international journal of managerial finance, Vol. 3, pp. 164-177.
Gill, A. & Birger, N. (2010). The relationship between working capital management and profitability:
evidence from the United States. The journal of Business and Economics Journal, pp.1-9.
Glancey, K. (1998). Determinants of growth and profitability in small entrepreneurial firms.
International journal of Entrepreneurial behaviour & research, Vol. 4 No. 1, pp. 18-27.
Goddard, J., Tavakoli, M., & Wilson, J.O.S. (2005). Determinants of profitability in European manufacturing and services: evidence from a dynamic panel model. Applied Financial Economics,
23
15(18), 1269-1282.
Gravelle, H., Santos R., Siciliani, L., & Goudie, R. (2012). Hospital quality competition under fixed
prices. York: University of York.
Gujarati, D. N. & Parter D. C. (2009). Basic econometrics (5th edition). New York: McGraw-Hill
Education.
Hall, M. & Weiss, L. (1967). Firm size and profitability. The review of economics and statistics, Vol. 49,
pp. 319-331.
Hassan, M. K. & Bashir, A-H. M. (2005). Determinants of Islamic banking profitability. DOI:
10.3366/edinburgh/9780748621002.003.0008.
Hurdle, G. J. (1974). Leverage, Risk, Market structure and profitability. The review of economics and
statistics, Vol. 56, pp. 478-485.
Kaya, ö. (2015). The effects of firm-specific factors on the profitability of non-life insurance
companies in Turkey. The international journal of financial studies, Vol. 3, pp. 510-529.
Kine8. (z.d.). Dry needling. Geraadpleegd via http://www.kine8.be/fr/plus/therapie/dry-
needling.aspx
Lazaridis, I. & Tryfonidis D. (2006) The relationship between working capital management and
profitability of listed companies in the Athens Stock Exchange. The journal of Financial management
an analysis. Geraadpleegd via SSRN website: http://ssrn.com/abstract=931591
Loderer, C. & Waelchli, U. (2010). Firma age and performance. Geraadpleegd via SSRN
website: https://ssrn.com/abstract=1342248
Maçãs Nunes, P. J., Viveiros, A., & Serrasqueiro, Z. (2012). Are the determinants of young SME
profitability different? Empirical evidence using dynamic estimators. The journal of business
economics and management, Vol. 13, pp.443-470.
Majumdar, S.K. (1997). The impact of size and age on firm-level performance: Some evidence from
India. Review of Industrial organization 12: 231-241.
Marcus, M. (1969). Profitabilitiy and size of firm: Some further evidence. The review of economics
and statistics, Vol. 51, pp. 104-107.
Nationale Raad voor de Kinesitherapie (2010). Beroeps-en competentieprofiel van de kinesitherapeut
in België. Brussel: FOD volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Nelson, E. C., Rust, R. T., Zahorik, R. L. R., Batalden, P., & Siemanski B. A. (1992). Do patient
perceptions of quality relate to hospital financial performance? The journal of health care marketing,
Vol. 12.
Niresh, A. & Thirunavukkarasu, V. (2014). Firm size and profitability: A study of listed manufacturing
firms in Sri Lanka. The international journal of business and management, Vol. 9. Geraadpleegd via
SSRN website: https://ssrn.com/abstract=2422441
Nunes, P.M., Serrasqueiro, Z.M., & Sequeira, T. N. (2009). Profitability in Portuguese service industries: a panel data approach. The Service Industries Journal, 29(5), 693-707.
Omey, E. (2015). Micro-economie
24
Ooghe, H., Vander Bauwhede, H., & Van Wymeersch, C. (2012). Handboek financiële analyse van de
onderneming. Antwerpen: Intersentia.
Pekola, P., Linnosmaa, I., & Mikkola, H. (2017). Assessing the effects of price regulation and freedom
of choice on quality: evidence from the physiotherapy market. Health economics review.
DOI:10.1186/s13561-017-0158-2
Pomfret, R. & Shapiro, D. (1980). Firm size, diversification, and profitability of large corporations in
Canada. The journal of economic studies, Vol. 7, pp. 140-150.
Pro-Q-Kine. (z.d.). Een systeem van kwaliteitszorg in de kinesitherapie.
Redcord. (z.d.). Over Redcord. Geraadpleegd via https://redcord.be/about-us/
Revaki Gent (2012). Historiek. Geraadpleegd via http://www.alumnirevaki.ugent.be/historiek.php
RIZIV (2015). Tarieven van kinesitherapeuten vanaf 1 januari 2016. Geraadpleegd via
http://www.riziv.fgov.be/nl/themas/kost-terugbetaling/door-ziekenfonds/individuele-
verzorging/honoraires/Paginas/kine-nl.aspx#.Wqei2ejOVPY
Sokol, K. (2017). Ruime meerderheid kinesisten keurt nieuwe tariefovereenkomst goed. Geraadpleegd
via http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2950757#
START 2 RUN (z.d.). Onze uitdagingen. Geraadpleegd op 01/10/2018 via
https://community.start2run.be/home
Uyar, A. (2009). The relationship of cash conversion cycle with firm size and profitability: An empirical
investigation in Turkey. The international research journal of finance and economics.
Vanhove, G. (2016). Kwaliteitsbewaking en kwaliteitsbevordering in de kinesitherapie. Waar staan
we? (Masterproef, UHasselt, Hasselt, België).
Waeyaert, N. (2017). Statistisch overzicht van België. Waeyaert, N., (Ed.), Bevolking (pp.4-20).
Brussel: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium.
Waeyaert, N. (2017). Statistisch overzicht van België. Waeyaert, N., (Ed.), Economie (pp.31-71).
Brussel: Algemene Directie Statistiek – Statistics Belgium.
i
Bijlagen
1 Rondzend-e-mail
Beste kinesitherapeut(e),
Ik ben een masterstudent accountancy aan de universiteit Gent, en in functie van het behalen van
mijn diploma schrijf ik een thesis over de netto rentabiliteit in de kinesector.
Sommige gegevens kan ik echter niet vinden. Hierbij zou u mij kunnen helpen. De gegevens die ik
nodig heb zijn:
1. Welke collega kinesisten in uw praktijk actief waren tussen 01/01/2016 en 31/12/2016. Hiervan
zou ik de voor en achternaam nodig hebben. Dit heb ik nodig om te kijken hoeveel kinesisten
geregistreerd waren in het kwaliteitsregister van Pro-Q-Kine
(https://www.kinesitherapie.be/nl/home/ ). Indien u liever niet de namen van uw collega's wenst
door te sturen, kan u mij dan gewoon het aantal geregistreerde kinesisten tegenover het totaal
aantal kinesisten in uw praktijk doorsturen?
2. Per actieve kinesist (inclusief uzelf) of zij tijdens deze periode geconventioneerd waren of niet.
Deze gegevens worden enkel gebruikt om een database op te stellen die zal helpen met het
onderzoeken van de hypothesen in mijn thesis en zullen dus niet gepubliceerd worden. Indien u
verdere informatie wenst over deze masterproef neem dan gerust contact op met mij.
Met vriendelijke groeten
Lander Lisabeth
1ste master TEW: Accountancy
ii
2 Herinnerings-e-mail
Beste kinesitherapeut(e),
Enkele dagen geleden heb ik u gecontacteerd in verband met mijn masterproef over de netto
rentabiliteit in de Vlaamse kinesector. Ik zie dat u deze tot op heden nog niet heeft beantwoord. Ik
hoop dat u alsnog een paar minuten van uw tijd kan vrijmaken om de vragen te beantwoorden en mij
zo verder op weg te helpen met mijn masterproef.
De vragen waarop ik een antwoord nodig heb zijn als volgt:
1. Welke collega kinesisten in uw praktijk actief waren tussen 01/01/2016 en 31/12/2016. Hiervan
zou ik de voor en achternaam nodig hebben. Dit heb ik nodig om te kijken hoeveel kinesisten
geregistreerd waren in het kwaliteitsregister van Pro-Q-Kine
(https://www.kinesitherapie.be/nl/home/ ). Indien u liever niet de namen van uw collega's wenst
door te sturen, kan u mij dan gewoon het aantal geregistreerde kinesisten tegenover het totaal
aantal kinesisten in uw praktijk doorsturen?
2. Per actieve kinesist (inclusief uzelf) of zij tijdens deze periode geconventioneerd waren of niet.
Deze gegevens worden enkel gebruikt om een database op te stellen die zal helpen met het
onderzoeken van de hypothesen in mijn thesis en zullen dus niet gepubliceerd worden. Indien u
verdere informatie wenst over deze masterproef neem dan gerust contact op met mij.
Met vriendelijke groeten
Lander Lisabeth
1ste master TEW: Accountancy
iii
3 Verdeling praktijken
Grafiek 1: Verdeling praktijken: conventiekeuze
Grafiek 2: Verdeling praktijken: registratie
68%
19%
13%
Verdeling praktijken: Registratie
aantal niet geregistreerdepraktijken
aantal half geregistreerdepraktijken
aantal geregistreerde praktijken
88%
8%4%
Verdeling praktijken: Conventiekeuze
aantal geconventioneerdepraktijken
aantal half geconventioneerdepraktijken
aantal niet geconventioneerdepraktijken
iv
4 Residuals
Residuals regressie H1
-.2
-.1
.0
.1
.2
.3
-.1
.0
.1
.2
.3
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65
Residual Actual Fitted
v
Residuals regressie H2
5 Histogrammen
5.1 Netto rentabiliteit
-.2
-.1
.0
.1
.2
.3
-.1
.0
.1
.2
.3
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65
Residual Actual Fitted
0
2
4
6
8
10
12
14
-0.05 0.00 0.05 0.10 0.15 0.20 0.25 0.30
Series: NTR
Sample 1 79
Observations 65
Mean 0.098344
Median 0.086646
Maximum 0.287130
Minimum -0.051570
Std. Dev. 0.084922
Skewness 0.405214
Kurtosis 2.324214
Jarque-Bera 3.015675
Probability 0.221388
vi
5.2 Leeftijd
5.3 Omvang
0
2
4
6
8
10
12
14
16
0 5 10 15 20 25 30 35 40
Series: LEEF
Sample 1 79
Observations 65
Mean 12.18692
Median 9.000000
Maximum 40.15000
Minimum 1.000000
Std. Dev. 9.339225
Skewness 1.045652
Kurtosis 3.362948
Jarque-Bera 12.20180
Probability 0.002241
0
2
4
6
8
10
12
14
3.0 3.5 4.0 4.5 5.0 5.5 6.0 6.5
Series: OMV
Sample 1 79
Observations 65
Mean 5.236145
Median 5.371173
Maximum 6.575631
Minimum 3.155041
Std. Dev. 0.700554
Skewness -0.529166
Kurtosis 2.973789
Jarque-Bera 3.035375
Probability 0.219218
vii
5.4 Kapitaalstructuur
5.5 Current ratio
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
0.0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.8 0.9 1.0 1.1
Series: KAP
Sample 1 79
Observations 65
Mean 0.505665
Median 0.546247
Maximum 1.063627
Minimum 0.011859
Std. Dev. 0.293178
Skewness -0.149127
Kurtosis 1.884370
Jarque-Bera 3.611793
Probability 0.164327
0
4
8
12
16
20
24
28
32
36
0 5 10 15 20 25 30 35 40
Series: CUR
Sample 1 79
Observations 65
Mean 5.858923
Median 2.210000
Maximum 39.31000
Minimum 0.090000
Std. Dev. 9.259824
Skewness 2.372641
Kurtosis 7.744502
Jarque-Bera 121.9508
Probability 0.000000
Top Related