Universiteit Gent
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Oost-Europese Talen en Culturen
Academiejaar 2015-2016
Communicatie als utopie: Botsende waarheden en werelden in drie werken van
Ivo Andrić
Leander Papagianneas
Master in de Oost-Europese Talen en Culturen
Masterscriptie mei 2016
Promotor: Ben Dhooge
Woord vooraf
Na het schrijven van mijn bachelorpaper in 2015 was een vervolgonderzoek een logische
keuze. In die eerste grondige analyse van Na Drini ćuprija werd het potentiëel van het
werk van Ivo Andrić mij al snel duidelijk. Het mens- en wereldbeeld dat ik impliciet
aanwezig zag in de bespreking van enkele existentialistische aspecten was een aanleiding
tot verdere filosofische bedenkingen. Nu, ik had echter al veel materiaal uit Na Drini
ćuprija gehaald (waarmee ik niet beweer alles te hebben gevonden). Het was bijgevolg
noodzakelijk om mijn onderzoeksveld uit te breiden. Ik dank mevrouw Spomenka Brasić
om mij in de juiste richting te sturen en de nodige boeken aan te leveren.
De keuze van het tweede boek Travnička hronika, tevens beschouwd als het vervolg
op Na Drini ćuprija, leek initiëel een zeer logische stap. Deze twee romans hebben zowel
zeer gelijkaardige als sterk verschillende eigenschappen. Het was echter niet voor de hand
liggend om een rode draad te vinden in een mogelijke filosofische vergelijking. Op
aanraden van mevrouw Brasić zocht ik naar aanwijzingen in Prokleta avlija, een op
zichzelf staande novelle die op het eerste gezicht weinig verband heeft met de andere twee
werken. Na twee lezingen van de novelle en een introductie van Celia Hawkesworth te
hebben gelezen, werd me duidelijk dat het werk van Andrić een zekere filosofische
consistentie vertoonde. Na vele denkpistes te hebben overwogen, is deze masterscriptie
uiteindelijk een zoektocht geworden naar de mate van filosofische consistentie doorheen
deze drie werken.
Net als in mijn bachelorpaper ben ik ook dit jaar zeer erkentelijk voor de grote hulp
die de technische expertise van prof. dr. Ben Dhooge bleek te zijn. Het inzicht in
literatuurwetenschappelijke en structurele details waren van onontbeerlijke waarde. Verder
neem ik de gelegenheid mijn vader te bedanken die mij dankzij zijn natuurlijke
bezorgdheid de nodige druk gaf om verder te schrijven. Ook mijn moeder ben ik enkele
dankwoorden verschuldigd. Voor het lezen van deze scriptie en de comfortabele
omstandigheden waarin ik kon schrijven. Vervolgens gaat een speciale erkentelijkheid uit
naar mijn goede vriendin uit Sarajevo, Aldijana Okerić, die mijn band met Bosnië en haar
taal levend houdt. Ten slotte mag ik één van de belangrijkste personen in mijn leven niet
vergeten. Ik dank mijn rots in de branding (als men al op zo’n jonge leeftijd van zoiets kan
spreken) Stefania Leonardi: om mijn verwarrende filosofische kronkels tot diep in de nacht
en onder de meest onmogelijke omstandigheden aan te horen; om mijn circulaire
denkpatronen te doorbreken en nieuwe pistes te belichten; en voor de professionele
verbetering van dit werk.
Inhoudstafel
1. Inleiding 1
1.1. Vraagstelling 1
1.2. Opbouw, status quaestionis en theoretisch kader 3
2. Algemene situering 6
2.1. Ivo Andrić en zijn werk 6
2.2. Historische situering van de romans 7
2.2.1. De islamisering van Bosnië en andere gemeenschappen 7
2.2.2. Bosnië tussen twee vuren: als niemandsland tussen Oost en West 9
2.3. Structuur van de romans 11
2.3.1. Na Drini ćuprija 11
2.3.2. Travnička Hronika 12
2.3.3. Prokleta Avlija 13
3. Communicatie als utopie 14
3.1. Filosofisch kader: een voorbereidende denkpiste 14
3.2. Inhoudelijke aanwezigheid van de idee 15
3.2.1. Botsende waarheden: communicatie en onbegrip tussen personages 15
3.2.2. Botsende werelden: het individu als onbeduidende pion 33
3.3. Structurele aanwezigheid van de idee 51
4. Conclusie 56
Bibliografie 61
- 1 -
1. Inleiding
1.1. Vraagstelling
Ivo Andrić publiceerde zijn bekendste werken, Na Drini ćuprija (De Brug over de Drina,
Belgrado, 1945), Travnička hronika (De Kroniek van Travnik, Belgrado, 1945) en
Gosdpođica (De hospita, Belgrado, 1945), aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. De
derde novelle, die centraal staat in deze scriptie, is Prokleta Avlija (De Hellehof, Belgrado,
1954). Andrić begon zijn literaire carrière in 1914 en combineerde dat vanaf de jaren
twintig tot de Tweede Wereldoorlog met een diplomatieke carrière. Het hoogtepunt, na
reeds vele vertalingen waaronder in het Pools en het Duits, kwam er in 1961 met de
toekenning van de Nobelprijs voor Literatuur voor zijn triologie uit de oorlogsperiode,
omwille van de “epische kracht waarmee hij thema’s van het menselijk lot uit de
geschiedenis van zijn land heeft beschreven” (Österling 1961). Nadien werd zijn opus in
meer dan dertig talen vertaald, van het Fins tot het Japans, en kreeg hij verdere
internationale erkenning. In de jaren negentig kregen voornamelijk Na Drini ćuprija en
Travnička hronika hernieuwde aandacht. Het regionale politieke misbruik van Andrić wou
de etnische gemeenschappen in Bosnië tegen elkaar uitspelen. Voor het westen was Andrić
een middel om het conflict in ex-Joegoslavië te kunnen begrijpen (zie Papagianneas 2015).
Beide romans hebben hun wortels in de geschiedenis van Bosnië en Herzegovina en
haar rol in de wereldpolitiek, alsook in de mythes, volksverhalen en legendes van het land.
In Na Drini ćuprija vertelt Andrić het verhaal van Višegrad en diens brug over de Drina.
Meer dan een kroniek of een geschiedenis is de roman een weergave van persoonlijke
gebeurtenissen die zich rond de brug afspelen. De schrijver beschrijft vanuit een heel breed
perspectief de nefaste invloed van de wereldpolitiek op het leven van de gewone mens, die
zowel afzonderlijk als collectief aan bod komen, in een afgelegen stadje. Niet enkel omvat
de roman het hele bestaan van de brug, een tijdspanne van vijfhonderd jaar, Andrić vertelt
ook hoe Višegrad als een pion in een groot radarwerk van politeke spelletjes de gevolgen
draagt. In Travnička hronika vertelt Andrić het verhaal van de multiculturele vizierstad
Travnik in het begin van de negentiende eeuw en herhaalt hij tot op zekere hoogte zijn
vorige roman. Deze keer doet de schrijver dat echter vanuit het perspectief van
buitenlandse vertegenwoordigers. De roman heeft hierin aandacht voor de confrontatie
tussen verschillende werelden. Op chronologische wijze beschrijft Andrić de spanningen
tussen de religieuze gemeenschappen, tussen de consuls, tussen de burgers en hoe deze
relaties zich ontwikkelen binnen de specifieke context van de wereldpolitiek. De roman
omvat de glorie- en eindjaren van Napoleon en geeft weer hoe Bosnië zich keer op keer als
een “ontembare wildernis” presenteert aan zijn buitenlandse onderdrukkers. In Gospođica,
de derde roman van de cyclus, vernauwt Andrić zijn perspectief tot het leven van één
individu en hoe die reageert op de omstandigheden van het menselijk bestaan. Rajka
- 2 -
Radaković is een jonge vrouw uit Sarajevo die op het moment van schrijven in Belgrado
woont. Haar verleden, dat via flashbacks aan bod komt, is het centraal uitgangspunt van
het werk. De zeer nauwe invalshoek staat Andrić toe om de historische condities van het
personage gedetailleerd te beschrijven en uit te beelden hoe alle aspecten van het leven met
elkaar verbonden zijn. Het personage zelf en haar verhaal weerspiegelen echter een
universele menselijke waarheid die tijdloos is. De latere novelle Prokleta avlija vertelt een
heel ander verhaal, namelijk dat van een overleden pater die twee maanden in een zwaar
bewaakte gevangenis in Istanbul zat. De schrijver geeft de herinneringen van de overleden
pater gefragmenteerd weer, wat doet denken aan Oosterse sprookjes.
Het voornaamste onderwerp van het werk van Andrić is de focus op sociale interactie in
de chaotische, vervreemdende context van het menselijk bestaan dat verstoord wordt door
allerlei onafhankelijke, onbeïnvloedbare factoren. Het individu komt vaak aan bod als een
weerloze pion die de zee van tijd moet doorstaan en zich laat meeslepen door irrationiële
gedachten, bespeeld door hogere krachten, zij het politieke of religieuze. Relaties tussen
personages ontwikkelen zich tegen de achtergrond van grote of kleine politieke
omwentelingen en lijken telkens op conflict of onbegrip uit te komen. Andrić weet vanuit
een sterk gecontextualiseerd perspectief de veelzijdigheid van het menselijk karakter weer
te geven en vult dat op een universele manier in. Volgens Andrić is het menselijk bestaan
iets wat ons overkomt. Iedereen probeert zin te scheppen in de wereld waarmee hij
geconfronteerd wordt en die hij eigenlijk niet begrijpt (Andrić 1961). De schrijver brengt
dit gevoel naar voren vanuit de veronderstelling dat communicatie an sich een utopie is, en
mensen elkaar niet kunnen begrijpen in de eerste plaats omwille van deze tegenstelling
tussen het individu en de wereld. Andrić is hierin echter niet fatalistisch: de schrijver
gelooft namelijk in de kracht van verhalen vertellen als een manier om de realiteit te
begrijpen, zonder dat dit afbreuk doet aan de échte realiteit (Hawkesworth 1992: vi). In
zijn werk is ieder verhaal, en bijgevolg iedere realiteit, de moeite waard om naar te
luisteren omdat overal een menselijke waarheid inzit.
Vanuit dit opzicht is communicatie een belangrijk onderdeel van het werk van Andrić.
Volgende vragen dringen zich op: op welke manier komt de idee van communicatie als
utopie aan bod en hoe evolueert dit in de twee romans en de novelle? Is die houding
tegenover menselijke interactie enkel een inhoudelijk thema, is het ook op vormelijk vlak
aanwezig, of is er sprake van een zekere verhouding tussen inhoud en vorm? Is de visie
van Andrić op het menselijk bestaan een existentiële houding en dus een constante in de
werken, of komt deze enkel op specifieke momenten naar boven? De ervaring van de lezer
wordt in grote mate bepaald door de narratologische methodes van de schrijver. De
voornaamste vraag heeft dan ook betrekking op de technieken waarmee de schrijver die
onmogelijkheid tot communicatie gestalte geeft in de tekst en hoe hij de existentiële
vervreemding van het menselijk bestaan weet over te brengen op de lezer. Met andere
- 3 -
woorden, hoe geeft de narratologische methode in taal en tekst de idee van communicatie
als utopie weer en kan men spreken van een zekere evolutie binnen het werk van Andrić?
De keuze van deze drie verhalen lijkt op het eerste gezicht willekeurig. Na Drini ćuprija
en Travnička hronika zijn deel van een zogenaamde triologie geschreven tijdens de
Tweede Wereldoorlog, terwijl Prokleta avlija negen jaar later gepubliceerd werd.
Bovendien is deze laatste een kleine novelle van ongeveer honderdtwintig bladzijden,
terwijl beide andere romans net geen vierhonderd bladzijden beslaan. Het vertrekpunt van
de keuze komt voort uit Prokleta avlija, dat Andrić’s levensfilosofie op essentiële wijze
naar voren brengt. Volgens Hawkesworth (1992: v-ix) geldt dit voor het merendeel van de
kortverhalen van Andrić. De vraag is maar in welke mate dit geldt voor Andrić’s twee
bekendste romans Na Drini ćuprija en Travnička hronika, waarvan de essentie verloren is
gegaan in de jarenlange politisering. Bijgevolg is het uiterst belangrijk om opnieuw de
essentie van deze werken te erkennen. Vergelijkend onderzoek, zoals wordt ondernomen in
deze scriptie, kan het kennisprobleem niet enkel verhelpen, maar kan ook verdere
gepolitiseerde interpretaties vermijden. Bijkomend onderzoek zou na kunnen gaan wat de
positie is van Gospođica in de evolutie van Na Drini ćurpija naar Prokleta avlija. Deze
analyse kan de filosofische consistentie van Andrić verder onderbouwen.
De romans Na Drini ćuprija en Travnička hronika en de novelle Prokleta Avlija zijn
moeilijk in te delen in een bepaalde literaire traditie omdat Andrić op zeer unieke wijze
met universele aspecten van het menselijke bestaan omgaat. Echter, wanneer we de
confrontatie tussen personages, hun levenspositie en hun relatie tot wereldlijke
gebeurtenissen in beschouwing nemen, kunnen we Andrić in hetzelfde rijtje plaatsen als
Sartre, Camus en Kafka. De constante nadruk bij Andrić op de machteloosheid en
onbeduidendheid van zijn personages binnen de absurde context van het menselijk bestaan
geeft een gelijkaardige overtuiging weer die we ook terugvinden in bijvoorbeeld La
Nausée, L’Etranger of Der Prozess. Verschillende verhaalvormen en verteltechnieken
werden gebruikt om het menselijk bestaan zo geloofwaardig mogelijk op papier te zetten.
Een bijkomstig doel van deze masterscriptie is een aanzet te zijn tot verder onderzoek
waarbij dezelfde vraagstelling kan worden gebruikt om andere existentialistische werken te
analyseren.
1.2. Opbouw, status quaestionis en theoretisch kader
Het eerste deel van de masterscriptie bestaat uit een algemene situering van de romans,
waarbij zowel het oeuvre van de schrijver als de specifieke context waarin zijn werk
geschreven is, wordt besproken. Biografische gegevens zijn weinig relevant voor dit
onderzoek en werden reeds in de bachelorsriptie besproken (zie Papagianneas 2015).
Aangezien het werk van Andrić geworteld is in de geschiedenis en cultuur van Bosnië, van
- 4 -
waaruit hij universele filosofische ideeën behandelt, is het belangrijk om eerst en vooral
inzicht te krijgen in de historische context en in de oorsprong van het multicultureel
karakter van het land. Deze historische situering betreft de islamisering van Bosnië en de
grote aanwezigheid van andere geloofsgemeenschappen enerzijds, en de rol van Bosnië in
de wereldpolitiek anderzijds. Op die manier wordt een groot deel van de geschiedenis van
Bosnië en Herzegovina behandeld, wat noodzakelijk is voor het begrip van de romans.
Vervolgens behandelt de scriptie de structuur van de drie romans, wat de basis vormt voor
het daaropvolgende deel, het eigenlijke onderzoek. Dit bestaat uit een tweeledige analyse:
inhoudelijk en vormelijk. In twee hoofdstukken gaat de scriptie op zoek naar hoe botsende
waarheden en werelden de idee van communicatie als utopie ondersteunen. In een derde
hoofdstuk komt de evolutie van de filosofie aan bod. De analyse moet de volgende vraag
onderbouwen: materialiseert de idee van communicatie als utopie doorheen de drie werken
steeds meer in de tekst? Deze hoofdstukken worden voorafgegaan door een uitgebreider
filosofisch-theoretisch kader over het concept van communicatie.
De kern van deze masterscriptie omvat de analyse van drie romans, Na Drini ćuprija,
Travnička hronika en Prokleta Avlija, waar slechts beperkt onderzoek naar gedaan is.
Andrić was in het westen voor lange tijd namelijk enkel bekend bij Slavisten. Pas na de
jaren negentig kreeg Andrić in het westen nieuwe aandacht. Het werk van Celia
Hawkesworth (1984) Ivo Andrić: Bridge Between East and West is nog steeds dé referentie
voor een uitgebreide studie van Andrić’s oeuvre. Tevens vormt dit werk de eerste
gedetailleerde inleiding tot de schrijver in de Angelsaksische wereld en leidde het tot een
grotere intresse en meerdere publicaties over Andrić en zijn werk. In de jaren negentig
verschenen heel wat artikels over de auteur, zowel uit de regio als uit het Westen (zie
Papagianneas 2015). Echter, de meerwaarde van deze literatuur is beperkt omdat ze zich
schuldig maakt aan politisering en zo het werk verkeerd interpreteert. Literaire aspecten
worden grotendeels genegeerd. Naast publicaties uit de regio die Andrić volledig buiten
context plaatsen en zijn werk (zeker Na Drini ćuprija) behandelen als van politieke aard,
werd er in het westen voornamelijk receptie-onderzoek naar Andrić gedaan. Twee
toonaangevende artikels die hier een overzicht van geven, zijn Ivo Andrić as Red Rag and
Political Football van Celia Hawkesworth (2002) en Ivo Andrić as an object of hate:
reception of Ivo Andrić’s works in the post-Yugoslav context van Kim S. Hun (2011).
Verder dateren kritische behandelingen over literaire aspecten van het werk van Andrić uit
het tweede deel van de twintigste eeuw. Voorbeelden zijn het artikel van Alan Ferguson
(1975) Public and Private Worlds in “Travnik Chronicle”, van Henry Cooper Jr. (1983)
The Structure of the Bridge on the Drina, of van Eduard Goy (1963) The Work of Ivo
Andrić. Recente publicaties dateren van minstens tien jaar terug, zoals het artikel van
Zoran Milutinović (2008) Misunderstanding Is a Rule, Understanding Is a Miracle: Ivo
Andrić’s “Bosnian Chronicle”. Deze publicaties geven een beter inzicht in de algemene
- 5 -
structuur en betekenis van de romans en vormen tot op zekere hoogte de basis voor het
methodologisch kader. De scriptie beoogt voort te bouwen op een oudere generatie
literatuur en een bescheiden inzet te zijn voor verdere alternatieve analyses van Andrić.
In zijn analyse legt Milutinović (2008: 446-447) uit dat Andrić via een specifieke
narratieve methode verschillende ideologische wereldbeelden weergeeft: ieder personage
drukt zich op zijn eigen manier uit. Al deze uitspraken worden gerelativeerd door de stem
van de verteller die zo op gelijke hoogte blijft. Travnička hronika is dus in de eerste plaats
een roman over onbegrip tussen mensen in het algemeen (idem: 446). Met die theoretische
bevinding in het achterhoofd, personages en hun communicatie als indicatoren voor
botsende waarheden, gaat deze scriptie verder. In welke mate is communicatie in het werk
van Andrić een weerspiegeling van botsende perspectieven en onbegrip? Het andere aspect
van deze masterscriptie, de analyse van botsende werelden, baseert zich op het artikel van
Ferguson (1975) (zie hieronder). Een uitgebreidere methodologische omkadering komt aan
bod bij het begin van het eigenlijke onderzoek.
De achtergrondduiding van de romans over hun historische context is gebaseerd op het
hooggewaardeerde werk van Noel Malcolm (1994) Bosnia: A Short History, dat in detail
de oorsprong van het multi-etnisch karakter van Bosnië beschrijft; en op het naslagwerk
van Raymond Detrez (1996) De sloop van Joegoslavië: relaas van een boedelscheiding,
dat inzicht biedt in de positie van Bosnië binnen de Balkan-context. Het boek van Celia
Hawkesworth (1984) Ivo Andrić: Bridge Between East and West vormt de basis voor de
bibliografische situering van de romans.
Het eigenlijke onderzoek onderneem ik op basis van de originele Servo-Kroatische
versie. Voor Na Drini ćuprija en Prokleta avlija gebruik ik een versie uit 1981; voor
Travnička hronika een versie uit 2004 omdat een andere niet voorhanden was. Voor de
vertalingen uit het BKS doe ik een beroep op de Nederlandse versie van de romans: De
Brug over de Drina (Amsterdam, 1994) en De Kroniek van Travnik (Amsterdam, 1995).
Voor Prokleta Avlija gebruik ik mijn eigen vertaling.
- 6 -
2. Algemene situering
2.1. Ivo Andrić en zijn werk
Oost en West komen samen in Bosnië en Herzegovina, het land dat eeuwenlang de grens
vormde tussen het Ottomaanse Rijk en Oostenrijk-Hongarije met een sterk gemengde
bevolking van verschillende geloofsgemeenschappen. Vanuit die context ontstond de
belangrijkste metafoor die gebruikt wordt voor het land: de brug tussen het Oosten en het
Westen, of een ontmoetingsplaats tussen twee werelden (Hawkesworth 1984: 3). Geboren
in 1892 te Travnik als kind van een Katholiek gezin is Ivo Andrić een kind van zijn tijd,
beïnvloed door die sfeer van multiculturaliteit. Het werk en leven van Andrić belichaamt
deze combinatie van verschillende culturen (Hawkesworth 1984: 1). Door de integratie van
beide werelden probeert hij recht te doen aan het veelzijdige karakter van zijn land, iets
wat een constante vormt in zijn werk. Andrić toont een grote interesse voor de
geschiedenis van zijn land en heeft bijzondere aandacht voor de manier waarop die
overgebracht wordt in verhalen, legendes en mythes (Hawkesworth 1984: 5). Mythes en
legendes vormen dan ook grote invloeden in zijn werk. Op zoek naar het universele
concentreert Andrić zich op eigenschappen van de Bosnische cultuur en geschiedenis
(Hawkesworth 1984: 1), want het is in de specifieke uitdrukking van een mensenleven
binnen een historische context dat de betekenis van het menselijk bestaan aan het licht
komt. In zijn banketspeech bij de ontvangst van de Nobelprijs voor Literatuur in 1961
benadrukt Andrić dat de betekenis van de menselijke geschiedenis in het vertellen van
verhalen ligt (Andrić 1961). Een andere invloed in het werk van Andrić is zijn Katholieke
opvoeding. Zo zijn abstracte begrippen als goed en kwaad een duidelijk referentiepunt in
zijn beschrijving van de menselijke ervaring. Een volgende invloed is de “Oriëntaalse
levensstijl”, iets wat neerkomt op een passieve aanvaarding van het leven met respect voor
zijn concrete expressievormen (Hawkesworth 1984: 9).
Ivo Andrić begint zijn literaire carrière als dichter in 1914. Met zijn gedichten draagt
hij geregeld bij aan verschillende tijdschriften in Zagreb. Daarnaast schrijft hij ook
recenties over exposities, theater enzovoort. Na enkele jaren van ziekte wordt Andrić een
volwaardig lid van het literaire milieu. In 1918 starten hij en enkele gelijkgezinden een
tijdschrift op: Književni Jug (Het Literaire Zuiden). De publicatie van het eerste werk van
de schrijver, Ex Ponto, volgt datzelfde jaar nog. Twee jaar later publiceert hij een
gelijkaardige bundel van prozagedichten, Nemiri (Onrusten). Hawkesworth (1984: 19)
beschouwt deze publicatie als de definitieve doorbraak van de schrijver. Het is echter in de
novelle Put Alije Đerzeleza (De reis van Alija Djerzelez, 1920) dat Andrić zijn ware
talenten laat zien: via lokale gebeurtenissen geeft hij universele menselijke problemen
weer. Verder in de jaren twintig en dertig volgen er nog enkele bundels van korte verhalen.
- 7 -
Het absolute meesterwerk van de schrijver komt er tijdens de Tweede Wereldoorlog, en
wel in drievoud. In 1945 worden gelijktijdig Na Drini ćuprija, Travnička hronika en
Gospođica gepubliceerd, wat hem in 1961 de Nobelprijs voor Literatuur oplevert. In 1954
publiceert hij nog een novelle, Prokleta Avlija. Andere werken van hem bestaan
voornamelijk uit bundels van korte verhalen.1
2.2. Historische context van de romans
2.2.1. De islamisering van Bosnië en andere (etnische)
geloofsgemeenschappen
Het veelzijdige en multiculturele karakter van Bosnië en Herzegovina en haar
dubbelzinnige positie binnen de Balkan heeft het land de vaak gebruikte vergelijking met
een brug opgeleverd, of met een kruispunt tussen twee werelden waar Oost en West elkaar
ontmoeten. Deze metafoor is voor velen het denkkader waarin men Bosnië en haar rol
binnen de wereldpolitiek beter kan begrijpen (zie Todorova 1996, Said 2003).
Logischerwijze werd haar lot grotendeels bepaald door deze perceptie. Ivo Andrić had een
uitstekend inzicht in het karakter van zijn geboorteland en kon dat perfect weergeven in
zijn literaire producties. Het is dan ook niet toevallig dat zijn meesterwerk De Brug over de
Drina heet, maar ook in Travnička hronika raakt de schrijver het concept van het kruispunt
aan. Om tot een beter begrip te komen van de romans in kwestie is het noodzakelijk om stil
te staan bij deze metafoor en meer bepaald bij de oorsprong ervan: de geschiedenis van
Bosnië en Herzegovina en haar multi-etnische karakter.
De Balkan is een regio met een overwegend Slavische bevolking wiens geschiedenis
grotendeels geschreven werd binnen de context van het Ottomaanse Rijk, dat de
Balkanlanden vanaf de vijftiende eeuw één voor één begon te veroveren (Malcolm 1994:
44). Dit verklaart de aanwezigheid van een grote moslimbevolking, waarvan het overgrote
merendeel zich in Bosnië en Albanië bevindt. De islamisering van Bosnië begon in 1463
toen Sultan Mehmed II de laatste christelijke koning van het Bosnische Koninkrijk
Stefanus Tomašević vermoordde. Ten tijde van de Ottomanen, en tegenwoordig nog
steeds, noemden de bekeerde Bosniërs zichzelf ‘Turken’ (idem: 54). In werkelijkheid
hadden deze moslims weinig te maken met de Turken uit Constantinopel en was hun
religieuze loyaliteit tot de Sultan voornamelijk door praktische overwegingen gemotiveerd
(idem: 48). De Bosnische moslims zijn wat betreft hun etnische afkomst evenzeer van
Slavische oorsprong als hun christelijke landgenoten. Bovendien spreken ze allemaal
1 Voor een volledige bibliografie van het werk van Andrić, zie
http://www.nobelprize.org/nobel_prizes/literature/laureates/1961/andric-bibl.html. Geraadpleegd 16 januari
2016.
- 8 -
dezelfde taal: het Servo-Kroatisch. Tegen het begin van de zeventiende eeuw was de
meerderheid van de bevolking moslim geworden (idem: 54).
Doorheen de geschiedenis ontstonden er vele mythes rond de snelle en gemakkelijke
bekering van het land. In zijn boek bespreekt Malcolm er enkelen van en weerlegt ze met
behulp van historische documenten. Zo is de graduele toename van moslims over de
tijdspanne van honderdvijftig jaar een bewijs dat er geen massale Turkse immigratie heeft
plaatsgevonden, noch dat er een massale, opgedrongen bekeringspolitiek werd gevoerd
(Malcolm 1994: 54-55). Aangezien de Bosnische Kerk, een vertakking van het
christendom die zich in 1253 afscheidde van Rome, al lang voor de Turkse verovering
nauwelijks nog functioneerde, weerlegt dat ook de veronderstelling dat de islamisering zijn
wortels in het ketters karakter van Bosnië kent (idem: 56). In de plaats daarvan
argumenteert Malcolm (1994: 57-59) dat er een hevige concurrentie in Bosnië bestond
tussen de Katholieke en de Orthodoxe Kerk, waarvan geen van beide ondersteund werd
door het staatsbeleid van het Koninkrijk Bosnië. De islamisering in Bosnië was in de eerste
plaats mogelijk door een gebrekkige ondersteuning van andere religies. Bovendien was het
geloof in Bosnië juist door de afwezigheid van een georganiseerde religie in de praktijk
beperkt tot enkele folklorische tradities en rituelen die zowel in het christendom als de
islam grote gelijkenissen vertonen, wat de overgang vergemakkelijkte. Ook de verklaring
dat mensen zich makkelijker bekeerden tot de islam om belastingen te vermijden, wordt
weerlegd: moslims moesten meer verschillende soorten belastingen betalen en werden ook
opgeroepen voor militaire dienst, terwijl christenen hiervan gevrijwaard bleven (idem: 65).
Wat de islamisering in Bosnië dan wel aanzienlijk bevorderde waren de sociale
voordelen. Men diende moslim te zijn om carrière te maken in het Ottomaans militair
systeem2. Bovendien hadden moslims een bevoordeelde rechtspositie, zo kon een christen
geen rechtzaak aanspannen tegen een moslim (Malcolm 1994: 66). Een andere socio-
economische reden was de mogelijkheid voor gevangen genomen slaven uit veroverde
gebieden om hun vrijheid terug te krijgen indien ze zich tot de islam bekeerden (idem: 66-
67). Verder kenden grote steden zoals Sarajevo en Mostar hun voornaamste ontwikkeling
tijdens de Ottomaanse overheersing en verspreidde die invloed zich in hun directe
administratieve omgeving (idem: 67). Overigens werd de islamisering van Bosnië versterkt
door de toevloed van andere, reeds geïslamiseerde, volkeren uit delen van het Ottomaanse
Rijk dat het gradueel verloor (idem: 68-69).
Hoewel de joodse aanwezigheid in de Balkan reeds dateert van de derde en vierde
eeuw, werd die in Bosnië pas expliciet vanaf de zestiende eeuw. Na de Spaanse Inquisitie
vonden de Sefardische Joden een veilig onderkomen in Bosnië onder het tolerante bewind
van de Ottomanen. Velen daarvan vestigden zich in Sarajevo, dat zich steeds meer
2 Het Ottomaanse leger haalde zijn manschappen uit bezette Europese dorpen door jaarlijks kinderen mee te
nemen en op te voeden aan het hof van de Sultan. De voordelen daarvan waren duidelijk voor de Bosnische
moslims, die 1000 kinderen naar de militaire opleiding stuurden in 1515 (Malcolm 1994: 46).
- 9 -
ontwikkelde als handelsstad (Malcolm 1994: 107-108). Opmerkelijk is dat de behandeling
van de Joodse gemeenschap ten tijde van de Ottomaanse bezetting nooit zo discriminerend
was als in het Westen: relaties tussen joden en moslims waren aanzienlijk beter dan tussen
christenen en joden (idem: 110-112).
Ten slotte maakt de zigeunersgemeenschap, reeds sinds de veertiende eeuw aanwezig
in Herzegovina, tevens deel uit van de Bosnische bevolking. Ook zij werden tijdens de
Ottomaanse overheersing betrekkelijk goed behandeld en genoten dezelfde basisrechten als
christenen en moslims (Malcolm 1994: 115-116).
2.2.2. Bosnië tussen twee vuren: als brug, of als niemandsland tussen Oost
en West
De mengelmoes van moslims, katholieken, orthodoxen, joden en zigeuners leidde tot een
zeer heterogene Bosnische samenleving waarin verschillende gemeenschappen jarenlang in
betrekkelijke vrede met elkaar leefden. Bovendien behoorde Bosnië op haar beurt tot een
multicultureel rijk, met onder andere Serven, Bulgaren, Grieken en Albanen. Tijdens het
Ottomaanse bewind, dat Detrez (1996: 15) als “federaal avant-la-lettre” beschrijft, kregen
relgieuze gemeenschappen dankzij het millet-systeem “een vergaande maar niet
geterritorialiseerde vorm van autonomie” (ibid.). Zo werden administratieve bevoegdheden
verdeeld volgens religie waardoor mensen van dezelfde gemeenschap onafhankelijk van
hun woonplaats op dezelfde manier behandeld werden. Op die manier leek samenleven het
grootste deel van de Osmaanse bezetting mogelijk, wat hun historische ervaring
betrekkelijk postief maakte. Naarmate het Ottomaanse Rijk echter desintegreerde en
nationalistische bewegingen meer en meer navolging kregen bij de bevolking, getuige
daarvan de Servische opstanden in de negentiende eeuw, namen ook onderlinge
spanningen toe. Hierdoor “werd het religieuze gemeenschapsgevoel geleidelijk vervangen
door een etno-cultureel en later nationaal gemeenschapsgevoel” (idem: 17).3
In navolging van het Congres van Berlijn werd Bosnië en Herzegovina in 1878 een de
facto kolonie van Oostenrijk-Hongarije, tot grote onvrede van de Servische nationalisten
die hun expansieplannen gedwarsboomd zagen (Detrez 1996: 59). Doorheen de
negentiende eeuw werd nationale identiteit een makkelijk hanteerbaar politiek instrument:
de Duitse en Italiaanse eenmaking hadden de Balkanlanden geïnspireerd. Oostenrijk-
Hongarije plaatste zo de Servisch-Kroatische tegenstelling, de “Bosnische kwestie” (idem:
67), nog scherper op de voorgrond: “van wie” was Bosnië? Dit speelde de ontwikkeling
van een Bosnjak-identiteit in de hand, de Bosnische moslims beschouwden zichzelf
namelijk als de rechtmatige “eigenaars” van het land. Uiteindelijk werd Bosnië in 1908
door het keizerrijk geannexeerd, wat de zaak enkel verergerde: het idee van een
3 Een proces dat Andrić op subtiele wijze naar voren brengt in Na Drini ćuprija en Travnička hronika.
- 10 -
onafhankelijke Joegoslavische staat vond alsmaar meer weerklank bij de bevolking. Na de
Balkanoorlog van 1912-1913 zag Servië zichzelf als de voortrekker van dit idee. Bosnië
bleef echter onder Oostenrijks bewind, wat frustraties deed culmineren in 1914 (idem: 68).
Na de Eerste Wereldoorlog vormden de Slovenen, Serven en Kroaten een koninkrijk,
waar ook Bosnië bijhoorde en dat later het Koninkrijk Joegoslavië werd.4 Bosnië, met zijn
verschillende etnische gemeenschappen, leek van iedereen en toch van niemand tegelijk.
Zo bleef het land doorheen zijn geschiedenis onderhevig aan externe invloeden, waaronder
ook het Duits fascisme (Detrez 1996: 83). In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog
kende het nationalisme in de Balkan een tweede heropleving. In Kroatië ontstond in 1933
namelijk een ultranationalistische beweging, de Ustaša, die later zou collaboreren met
Nazi-Duitsland. Ook de Bosnische moslims werden verleid door de nationalistische
retoriek en zoektocht naar meer autonomie (idem: 89). Joseph Broz Tito bracht hier na de
Tweede Wereldoorlog met de creatie van de Socialistische Federale Republiek van
Joegoslavië echter een einde aan. Hij verenigde Slovenië, Servië, Kroatië, Macedonië,
Bosnië en Albanië (tot 1961 lid van de federatie) onder een communistisch bewind dat
weinig ruimte liet voor de ontwikkeling van nationalistische ideeën. Een overkoepelende
Joegoslavische identiteit werd algemeen gepromoot met de mogelijkheid om zich vanaf
1961 als “Joegoslaaf” te registreren (idem: 106).
Begin jaren negentig kwam er echter een einde aan deze eenheid.5 Hoewel deze
gebeurtenissen zich afspelen twintig jaar na het overlijden van Andrić, blijft deze periode
relevant tot zijn werk omdat de rol van Bosnië in essentie dezelfde blijft. In hun wanhopige
streven naar machtsbehoud gebruikten de Servische en Kroatische heersende elite uit de
communistische nomenklatuur het concept van etnisch-nationale identiteit teneinde de
oppositie en hun roep naar socio-politieke en economische hervormingen onschadelijk te
maken.6 Zo leidden ze hun landen in een bloederige oorlog die de regio opdeelde in een
lappendeken van onafhankelijk etnisch-nationale staten, met alle gevolgen van dien
(Detrez 1996: 208-209). Kroatië, met zijn voornaamste invloeden uit Oostenrijk-Hongarije
en het katholicisme, profileerde zich als exclusief westers. Servië daarentegen, met zijn
orthodoxie en cyrillisch alfabet, vertoonde meer affiniteit met Rusland.7
Bosnië echter lag daar tussenin en leek noch bij het Westen, noch bij het Oosten te
horen. Het land stond in het oog van de storm: zowel Servië als Kroatië deden aanspraak
op Bosnisch grondgebied (Detrez 1996: 204-205) en werd in 1995 in Dayton volgens die
aanspraken opgedeeld. Dit terwijl Bosnië een complexe demografische samenstelling kent,
4 Voor een gedetailleerde uitleg over deze periode, zie Detrez 1996: 77-91. 5 Voor een gedetailleerd historisch inzicht in de gebeurtenissen, zie Detrez 1996: 191-202. 6 Voor een gedetailleerde studie van hoe dit precies gebeurde, zie Gagnon, V.P. (2004). The Myth of Ethnic War:
Serbia and Croatia in the 1990s. London: Cornell University Press. 7 Voor een uitstekende analyse van deze Kroaat/katholieke – Serf/orthodoxe tegenstelling, zie Subotić, Jelena
(2011). “Europe is a State of Mind: Identity and Europeanization in the Balkans,” International Studies
Quarterly, 55/2: 309-330.
- 11 -
die het praktisch onmogelijk maakt het land op te delen volgens etnische lijnen. Etnisch-
culturele tolerantie is altijd de enige sociale realiteit geweest. Ook vandaag blijft de
metafoor van Bosnië als een ontmoetingsplaats tussen verschillende werelden toepasbaar:
het land draagt zowel duidelijke kenmerken van een westers (in dit geval Oostenrijk-
Hongaars) als een oosters (Ottomaans) verleden. Het maakt deel uit van beide werelden en
slaat een brug tussen hun tegengestelde eigenschappen. Dit beïnvloedde haar lot in de
wereldpolitiek: Bosnië stond altijd tussen twee vuren en werd meegesleurd door
ontwikkelingen uit het buitenland.
2.3. Structuur van de romans
2.3.1. Na Drini ćuprija
Enkele publicaties (zie Leovac 1979; Bandić 1963) beschouwen Na Drini ćuprija omwille
van haar historische inbedding als een kroniek. Zonder in te gaan op de implicaties van een
dergelijke omschrijving, is één van de opmerkelijkste eigenschappen van de roman
inderdaad de persoonlijke invalshoek tegen de achtergrond van historische gebeurtenissen.
In vierentwintig hoofdstukken vertelt Andrić op chronologische wijze het hele verhaal van
het ontstaan en vergaan van de brug, die centraal staat in de roman.
In zijn artikel The Structure of the Bridge on the Drina suggereert Henry Cooper Jr.
(1983) dat er drie andere, subtielere structurerende principes in Na Drini ćuprija zijn die
het verhaal tot één geheel maken. Aanwezig doorheen de roman is een impliciet bewustzijn
van het voorbijgaan van de tijd, chronologisch in al zijn opzichten. Volgens Cooper lijkt
tijd zich te ontwikkelen als de stroom van een rivier: soms zeer snel en wild, soms heel
traag en behoedzaam (1983: 367-368). Andrić wijzigt namelijk zijn “chronologische
focus” naargelang de betekenis van gebeurtenissen. Zo beschrijft de schrijver in twee
hoofdstukken de conceptie en bouw van de brug (1566-1571), terwijl hij later in de roman
vier hele hoofdstukken aan het jaar 1878 wijdt.
Het tweede organiserende principe van Na Drini ćuprija is karakterisering (idem: 386-
370). Naarmate het leven van de brug vordert, van onstaan tot ‘adolescentie’ tot ouderdom
en vernietiging, concentreert het verhaal zich respectievelijk op kinderen, mensen van
huwbare leeftijd en tenslotte oude mensen. Naargelang verschillende personages aan bod
komen die ouder en ouder worden, verandert ook de rol van de brug ten opzichte van hen.
Het derde structurerende principe van de roman heeft betrekking op de perceptie van
de verteller (Cooper 1983: 370-371). Naarmate het verhaal vordert, ontwikkelt het
perspectief van de verteller van een algemeen, allesomvattend naar een specifieker en
beperkter gezichtsveld. De verteller blijft echter altijd alwetend en verschuift continu
tussen zijn eigen vertelniveau en dat van personages.
- 12 -
2.3.2. Travnička hronika
Net zoals in Na Drini ćuprija gebruikt Andrić ook in Travnička hronika een historisch
kader als achtergrond waartegen hij het leven van gewone mensen beschrijft. De kroniek
speelt zich af tussen 1807 en 1814 ten tijde van de Napoleontische oorlogen, wanneer eerst
een Franse en dan een Oostenrijkse Consul zich in de vizierstad Travnik vestigen. De
gebeurtenissen worden chronologisch weergegeven door middel van een alwetende
verteller die moeiteloos tussen verschillende perspectieven wisselt. De focalisatie gebeurt
vanuit de personages zelf terwijl de verteller levensbeschouwelijke opmerkingen maakt.
Meningen, wereldbeelden en persoonlijke ideologieën botsen om de haverklap in
Travnička hronika, zonder dat de verteller enig oordeel vormt.
De botsing tussen personages past binnen het overkoepelend kader van de Oost-West
tegenstelling, het basisprincipe waarrond de roman is opgebouwd. Daarnaast komt ook de
botsing van tegengestelde belangen tussen Frankrijk en Oostenrijk aan bod. Andrić geeft in
deze roman echter geen historische realiteit8 weer, maar een menselijke realiteit: hoe
historische omstandigheden, waarop het individu geen vat heeft, de voorwaarden van
persoonlijke omstandigheden beïnvloedt en hoe dit leidt tot frustraties.
In zijn artikel Public and Private Worlds in “Travnik Chronicle” argumenteert Alan
Ferguson (1975) dat geschiedenis voor Andrić een middel is om bepaalde
levensbeschouwelijke kwesties te behandelen (Ferguson 1975: 831). Dit wordt volgens
hem benadrukt door de manier waarop Andrić een onderscheid maakt tussen de publieke
wereld (historische condities) en de private (de persoonlijke overtuigingen van het
individu), die continu met elkaar botsen. Ze botsen in die zin dat er op persoonlijk vlak
veel overeenkomsten tussen de personages bestaan, zowel uit het Westen als het Oosten,
maar dat ze belet worden door hun functie om tot een wederzijdse verstandhouding te
komen (idem: 831-832), waardoor onbegrip en conflict de enige uitkomst is. Andrić toont
hierin de overtuiging van een dualistische filosofie, die de persoonlijke wereld als de echte
maatstaf van geluk beschouwd en de publieke wereld als een ongelukkig toeval (idem:
832). Dit wordt benadrukt door de manier waarop personages de gevolgen dragen van de
botsing tussen deze twee werelden, en dus het slachtoffer zijn van historische
omstandigheden (idem: 834). De roman is voornamelijk op deze confrontaties
gestructureerd, die als “motor” van het verhaal dienen.
8 Integendeel, volgens Radmila J. Gorup (2001: 227-228) is de vraag naar historische correctheid volledig
misplaats omdat het hier om een werk van fictie gaat.
- 13 -
2.3.3. Prokleta avlija
De structuur van Prokleta avlija ziet er anders uit dan de vorige twee romans, maar
dezelfde filosofische instelling is evengoed aanwezig. De novelle is gestructureerd volgens
het principe van de raamvertelling. Het kaderverhaal betreft pater Ratislav die als jonge
broeder belast wordt met het inventariseren van de eigendommen van de overleden pater
Fetar. Tijdens deze saaie administratieve opdracht herinnert Ratislav zich de verhalen van
pater Fetar, die zich dan voor de lezer ontwikkelen. Het tweede kader, de twee maanden
durende gevangenschap van Fetar in een Instanbulse gevangenis, vertelt de dagelijkse
gebeurtenissen in de gevangenis. De pater ontmoet verschillende intrigerende personages
wiens verhalen hij aanhoort. Samen vormen deze anekdotes het derde kader. Onder andere
het verhaal van Ćamil Effendi komt aan bod. Dit vormt de de aanleiding tot het centrale
verhaal, het vierde kader: de historische gebeurtenissen in 1481 en de machtsstrijd tussen
twee broers na de dood van hun vader, Sultan Mehmed de Veroveraar.
De novelle lijkt geen centrale, overkoepelende verteller te hebben of de verteller lijkt
zich te verstoppen achter een hele reeks secundaire vertellers. De focalisatie verspringt
namelijk bij elk nieuw personage dat zijn verhaal vertelt. De essentie van de novelle komt
dus via omwegen tot de lezer. De verschillende verhalen die verteld worden in de eerste
drie kaders ontwikkelen zich laag na laag, cirkelmatig naar het middelpunt van de novelle,
het vierde kader, om daarna stapsgewijs naar het eerste kader terug te keren.
Vanuit dit opzicht bestaat er volgens Hawkesworth (1992: vi) een bepaalde hiërarchie
in Prokleta avlija. Sommige vertellers vertegenwoordigen populaire literatuur en andere,
professionele, vertellers uit het verhaal vertegenwoordigen dan weer non-fictie. Doordat
Andrić als hoogste verteller zelf echter niet expliciet aanwezig is, lijkt hij hiermee te
suggereren dat ieder verhaal de moeite is om naar te luisteren.
- 14 -
3. Communicatie als utopie: onbegrip en confrontatie
3.1. Filosofisch kader: een voorbereidende denkpiste
Naast de algemene situering van het werk binnen de geschiedenis en cultuur van Bosnië is
het noodzakelijk om de denkpiste, gebaseerd op enkele specifieke kenmerken van het
werk, uit te breiden. Dit laat een beter begrip van de onderzoeksvraag toe. Bosnië is de
voornaamste invloed in het werk van Andrić. De schrijver is boven alles een meester in het
vertellen van verhalen. Andrić probeert de eigenschappen van een orale cultuur weer te
geven in zijn werk: duidelijk aanwezig is de overtuiging dat de menselijke geschiedenis in
zijn ware, veelzijdige vorm naar boven komt precies in het vertellen van verhalen. Via de
specifieke context van zijn verhalen, komt de schrijver tot universeel geldende
levensbeschouwelijke inzichten. Deze inzichten tonen blijk van een achterliggende
filosofische houding.
Aan de ene kant bestaat er de instelling van Andrić dat alle verhalen de moeite waard
zijn om naar te luisteren, ongeacht hun overeenkomst met de realiteit. De realiteit wordt
namelijk bepaald door het perspectief van de verteller dat beïnvloed wordt door zijn mens-
en wereldbeeld: iedere realiteit is persoonlijk. Aan de andere kant bestaat het inzicht dat
het individu een weerloze pion is in het voorbijrazende leven, waarin politieke
omwentelingen botsen met het privéleven en tot frustraties leiden. Met andere woorden, de
leefwereld van het individu botst met de wereld die daarbuiten ligt en verhalen dienen om
hier betekenis aan te geven. Een dergelijke kijk op de wereld en de rol van het individu
heeft bepaalde gevolgen: dé waarheid bestaat niet. Communicatie wordt onmogelijk
gemaakt door botsende werelden en perspectieven enerzijds en de manipulatieve neigingen
van het individu anderzijds. Verhalen botsen met elkaar omdat ze vanuit persoonlijk
perspectief verteld worden en toch gelijkwaardig zijn. Bijgevolg leidt deze botsing tot
onbegrip en confrontatie. Mensen kunnen juist omwille van die uiterst persoonlijke
invalshoek waarmee ze communiceren niet tot een wederzijdse verstandhouding komen.
Dit wordt versterkt door de botsing tussen de innerlijke leefwereld en de publieke wereld
omdat communicatie tussen beide nutteloos is: het individu heeft geen vat op de
gebeurtenissen die zich buiten zijn leefwereld afspelen en ziet zichzelf telkens opzijgezet
door grotere machten. In die zin is communicatie, als middel om een verband te slaan
tussen twee existentiële entiteiten, een utopie: mensen begrijpen elkaar en de wereld niet.
Het is vanuit deze invalshoek dat Na Drini ćuprija, Travnička hronika en Prokleta avlija
benaderd worden: op welke manier komt de idee van botsende waarheden en werelden (als
vertegenwoordiging van Andrić’ filosofie) aan bod; en is er sprake van een constistente
aanwezigheid of eerder van een evolutie?
- 15 -
3.2. Inhoudelijke aanwezigheid van de idee
3.2.1. Botsende waarheden: communicatie en onbegrip tussen personages
Interactie tussen personages staat centraal in de drie werken, waarbij verschillende
wereldbeelden, perspectieven en meningen met elkaar botsen. Deze botsingen maken
communicatie moeilijk, al dan niet onmogelijk, waardoor onbegrip en confrontatie het
logische gevolg lijken. Vanuit dit opzicht is het belangrijk om personages een bepaalde
autonomie toe te kennen en hen onafhankelijk te stellen van de auteur. Op die manier kan
men communicatie analyseren zonder het gevaar van actualisering of politisering. Dit
onderdeel behandelt de communicatie tussen personages, welke functie communicatie
heeft en hoe dat Andrić’ filosofie weergeeft.
Eerst echter enkele woorden over het concept van communicatie. In het werk van
Andrić lijkt het merendeel van de personages elkaar niet te begrijpen en blijkt
communicatie nutteloos, al dan niet onmogelijk (zie ook Milutinović 2008). Wederzijds
begrip is gebaseerd op oprechte communicatie, maar oprechte communicatie staat niet
meteen garant voor wederzijds begrip. Begrip geeft namelijk erkenning aan de ander als
existentiëel wezen en geeft betekenis aan zijn eigen bestaan, terwijl oprechte communicatie
ook kan betekenen dat men aandachtig luistert. Begrip is gebaseerd op de mate waarin een
persoon zijn hele zijn kan blootstellen aan de ander en een echo van zichzelf vindt in deze
interactie. Pas wanneer er werkelijk een resonantie optreedt tussen twee existentiële
entiteiten, waarin de ene een deel van zichzelf terugvindt in de ander, kunnen we spreken
van echte communicatie. De drie romans lijken ieder op hun eigen manier te impliceren dat
communicatie in zijn existentiële waarde utopisch blijft: er is namelijk altijd de notie dat
mensen, individueel en collectief, elkaar niet begrijpen. In sommige gevallen echter bestaat
er een vorm van verstandhouding waar men kan spreken van wederzijds begrip.
Communicatie wordt dan niet zozeer verstoord of onmogelijk gemaakt door botsende
waarheden, maar door botsende werelden (cfr. infra).
Na Drini ćuprija is een roman waarin een hele reeks personages aan bod komt die niet
allemaal even uitgewerkt zijn. Directe dialogen tussen twee personages zijn schaars en
komen pas halverwege in de roman aan bod. Wat echter meer aandacht krijgt, is de
algemene communicatie tussen het volk. Dit onderdeel behandelt eerst de vorm van
communicatie (hoe komt communicatie aan bod en wat is haar functie), vervolgens de
communicatie tussen afzonderlijke personages en hoe dat Andrić’ filosofie weergeeft.
De roman geeft communicatie op verschillende manieren weer en samen met het
verloop van het verhaal, evolueert ook de communicatie in snelheid, kwaliteit en
kwantiteit. Na Drini ćuprija legt in de eerste hoofdstukken de nadruk op communicatie in
- 16 -
de vorm van legendes, mythes en verhalen over het ontstaan van de brug. Ze worden van
generatie op generatie doorgegeven, waarmee gebeurtenissen verklaard worden in “reči
kojima umanjuju i nipodaštavaju značaj toga događaja” (Andrić 1981: 112)9. De roman
plaatst deze mythes en legendes binnen hun historische context en maakt zo het
onderscheid tussen waarheid en fictie. Het volk, de zender en ontvanger van de
communicatie, is een op zichzelf staande entiteit dat toegankelijk is voor halve waarheden,
bijgeloof en verzinsels. Hierin vinden zij een verklaring voor gebeurtenissen die initiëel
onoverzichtelijk lijken. “Narod lako izmišlja priče i brzo ih širi, a stvarnost se čudno i
nerazdeljivo meša i prepliće sa pričama” (idem: 37)10 Later in de roman wordt hiervoor een
verklaring gegeven: “Ali naši su doživljaji često tako zamršeni i teški da nije čudo što ih
ljudi pravdaju učešćem samog Satane, nastojeći tako da ih objasne ili bar učine lakše
podnošljivim” (idem: 182)11. Ieder verhaal draagt een menselijke waarheid in zich omdat
het een poging is de wereld rondom te begrijpen.
Het volk communiceert in de vorm van roddels en geruchten. Een voorbeeld is het
gerucht dat Radisav en zijn trawanten tijdens de bouw van de brug verspreiden: een
waternimf uit de Drina zou de bouwwerken verstoren om de Turkse ondernemers te
ontmoedigen (Andrić 1981: 36-37)12. Het gerucht verspreidt zich en vervormt tot een vast
geloof dat mensen met leedvermaak aan elkaar doorgeven. Bovendien voegt iedere nieuwe
spreker er zijn eigen verzinsels aan toe: waarheid en leugen vermengen zich. Zo wordt het
fabeltje van de waternimf aangevuld met het gerucht dat er twee kinderoffers nodig zijn
om haar tevreden te stellen. Realiteit en fictie bestaan naast elkaar zonder enige voorkeur
te genieten: “Sve se to splelo i brzo proširilo u svet” (idem: 37)13. Communicatie komt in
de eerste plaats aan bod als een fragiel, manipuleerbaar medium dat mensen alsmaar
vervormen. Het volk stelt zich ten dienst van het verhaal, ongeacht het geloof dat het er aan
geeft: “Jedni su verovali u nju, drugi nisu, ali su je svi ponavljali i prenosili” (idem: 39)14.
Communicatie tussen het volk is een mengelmoes van leugen en waarheid: “Svašta se
verovalo i šaputalo” (Andrić 1981: 66)15. Mensen zijn er op uit zichzelf beter voor te doen
dan ze zijn (doordat ze bijvoorbeeld extra informatie veinzen te weten); elkaar te bespotten
(Andrić 1981: 57, 126, 230)16. Hun communicatie is nooit oprecht (idem: 89, 137, 154,
9 “[...] woorden, om de betekenis van de gebeurtenissen te verkleinen en in andere proporties te zien” (Andrić
1994: 91). 10 “Het volk verzint makkelijk verhalen en als een lopend vuurtje verspreiden die zich. Maar de werkelijheid
wordt op een wonderlijke manier onafscheidelijk met zo’n verzinsel verweven” (idem: 31). 11 “Maar wat wij beleven is dikwijls zo gecompliceerd en moeilijk te begrijpen, dat het geen wonder is, dat
mensen trachten zich te rechtvaardigen met het ingrijpen van de Boze zelf, wanneer zij proberen daarmee iets te
verklaren of althans draaglijker te maken” (idem: 149). 12 (Andrić 1994: 30-31). 13 “Al die verhalen liepen door elkaar heen en deden snel de ronde” (idem: 31). 14 “Sommigen geloofden het, anderen niet, maar iedereen bracht het over en hielp het verspreiden” (idem: 32). 15 “Er werd van alles gefluisterd en geloofd” (idem: 54). 16 (idem: 47, 102-103, 187).
- 17 -
188)17, en dient als tijdsverdrijf (idem: 90, 238, 255, 367) 18, of om er voordeel uit te halen
(idem: 61-62, 117-118, 332-335)19. Een voorbeeld dat deze aspecten samenbrengt, is het
geval van de eenogige klaploper, Salko Corkan, die uit verveling het mikpunt van
beledigende spotternijen wordt. Dertien pagina’s lang maken dronkelui Corkan wijs dat hij
de bastaardzoon is van een rijke prins en zijn erfenis dient op te eisen. Enkel met dat geld
kan hij het hart van zijn verloren geliefde terugwinnen. Corkan gelooft er zelf in en begint
stunten uit te halen. De dronkemannen hitsen hem op en beginnen te wedden op zijn
stomiteiten (idem: 230-243)20. Deze voorbeelden tonen hoe communicatie in haar
utopische vorm vrijwel onmogelijk en zelfs onbestaande is. Communicatie is namelijk
altijd onderhevig aan de manipulatieve neigingen van het individu, gesprekken zijn
doorspekt van “[...] reči koje same po sebi ništa ne znače i koje izgledaju potpuno izlišne,
gotovo besmislene” (idem: 333)21.
Wat Na Drini ćuprija blootlegt zijn de kenmerken van een orale cultuur waarin de
boodschap in zijn proces van zender naar ontvanger storing ondervindt. Dit wordt
bijvoorbeeld benadrukt door de manier waarop de inhoud van de gedenkplaat op de brug
zich verspreidt: “A svaki od slušalaca pamtio je one stihove koji su njegovom uhu i
njegovoj ćudi najbolje odgovarali. Tako se ono što je bilo tu, naočigled celog sveta,
urezano u tvrdi kamen, ponavljalo od usta do usta na razne načine, često izmenjeno i
iskvareno do nesmisla” (Andrić 1981: 77)22. De roman heeft aandacht voor de rol van de
zender in het communicatieproces, die de boodschap naargelang zijn eigen normen en
waarden interpreteert en volgens zijn eigen betekenis doorgeeft, “[...] jer čovek često misli
da čuje ono čega se boji ili čemu se nada [...]” (idem: 96)23. Het tweede kenmerk van de
orale cultuur is naast de vervorming ook de tijdsduur waarmee berichten uit de
buitenwereld in het dorpje toekomen: “Meseci i meseci su prošli dok je i do kasabe došla
vest o vezirovoj pogibiji, i to ne kao jasna i određena činjenica, nego kao skriveno
govorkanje koje može i biti i ne biti tačno” (idem: 80)24. Naarmate een boodschap door tijd
en ruimte reist, is het uiteindelijk “dalek i nejasan odjek svega toga [...]” (idem: 82)25.
17 (idem: 73, 111, 125, 152). 18 (idem: 74, 193, 207, 297). 19 (idem: 51, 96-97, 268-269). 20 (idem: 187-197). 21 “[...] woorden, die op zichzelf niets betekenen en volmaakt overvloedig en zelfs zinloos lijken” (idem: 268). 22 “En ieder, die het hoorde, onthield die verzen die hem het meest in het gehoor lagen en bij zijn geaardheid
pasten. Zo ging wat daar voor de ogen van de hele wereld in harde steen was gebeiteld, van mond tot mond op
de meest uiteenlopende wijzen en het werd telkens gewijzigd en tot in het absurde verminkt, weergegeven”
(Andrić 1994: 63-64). 23 “[...] want een mens is maar al te licht geneigd, te horen, waar hij bang voor is of waar hij op hoopt [...]”
(idem: 78). 24 “Maanden en maanden verliepen eer het bericht van de moord op de viezier ook tot het stadje doordrong, en
toen nog niet eens als een duidelijk omlijnd feit, maar als een heimelijk gerucht, dat al of niet waar kon zijn”
(idem: 66). 25 “[e]en verre en vage echo van dit alles [...]” (idem: 67).
- 18 -
De roman heeft aandacht voor de manier waarop communicatie evolueert onder
invloed van mensen. Het volk wordt weergegeven als praatgraag dat vreugde kent in het
vertellen (Andrić 1981: 87)26, maar enkel als ijdele bezigheid want het houdt niet van “[...]
ozbiljne i brižne razgovore [...]” (idem: 112)27; als beïnvloedbaar door sensatiezucht.
Bijvoorbeeld bij de zelfdoding van Fata: “[...] jer ljudi vole takve razgovore o padu i
poniženju onih koji se suviše visoko izdignu i polete” (idem: 127)28. Bovendien ligt de
nadruk op het menselijk falen van het geheugen. De notie “nezapamćeno” (idem: 87)29
contextualiseert de verhalen die de roman vertelt: alles speelt zich af binnen het collectief
geheugen van het volk. Vervolgens is er ook aandacht voor de manier waarop
herinneringen aan gebeurtenissen veranderen in liedjes, spreekwoorden, legendes, mythes
of volksverhalen. Zo worden de mythes en legendes die er rond de brug bestaan in het
eerste hoofdstuk verteld, terwijl in de volgende hoofdstukken duidelijk wordt waar ze
vandaan komen. Het collectief geheugen wordt benadrukt tijdens de overstroming van de
vallei. De prominente kooplieden die slachtoffers uit de vallei onderdak bieden proberen
de catastrofe te relativeren door verhalen over het verleden te vertellen: “[...] sećanja
jednoličnog, lepog i teškog kasabalijskog života, njihovog života” (idem: 92)30.
Doorheen de roman komen er enkele gebeurtenissen aan bod die, zoals de
overstromingen, deel worden van het collectief geheugen. Zo met de onthoofdingen die
tijdens de eerste Servische opstanden op de kapija van de brug plaatsvinden. De beul,
Hairuddin, wordt vereeuwigd in het spreekwoord “Dabogda ti Hajrudin perčin raščešljao!
Na kapiji te majka poznala!” (Andrić 1981: 108)31. Zo met de zelfdoding van Fata, die van
de brug springt omdat ze wordt uitgehuwelijkt: “Ostala je samo pesma o devojci koja
lepotom i mudrošću sja iznad svega, kao da je neprozlazna” (idem: 133)32. Zo wordt de
vriendschap tussen pater Nikola en Mula Ibrahim een referentiepunt om de relatie tussen
mensen te beschrijven: “Paze se kao pop i hodža” (idem: 155)33. Zo horen ze, net als de
zelfdoding van de jonge Streifkorpssoldaat, “među one događaje za koje svet u kasabi ima
mnogo razumevanja i dugo ih pamti i ponavlja”(idem: 206)34. Communicatie komt aan bod
als een instrument dat toegang biedt tot het collectief geheugen, een gemeenschappelijk
verhaal dat de mensen met elkaar verbindt, doch onderhevig aan persoonlijke behoeftes.
26 (idem: 71). 27 “[...] ernstige en sombere gesprekken [...]” (idem: 91). 28 “Want de mensen houden van zulke praatjes over de val en de vernedering van wie zich hoog verhieven”
(idem: 104). 29 “mensenheugenis” (idem: 72). 30 “[...] herinneringen aan een leven dat van hen samen is, het eentonige, mooie, moeilijke leven van dit stadje,
hun leven” (idem: 75). 31 “’God geve, dat Hairuddin je je haar mag kammen! Dan kan je moeder je op de kapija herkennen’” (idem: 89). 32 “Er bleef alleen een lied over van het meisje, dat door haar schoonheid en wijsheid over alles heenstraalt, alsof
zij onvergankelijk is” (idem: 108). 33 “’Zij zijn met elkaar als de pope en de hodja’” (Andrić 1994: 127). 34 “tot de gebeurtenissen, waarvoor de mensen in het stadje veel begrip hebben en ze lang onthouden en
oververtellen”(idem: 167).
- 19 -
Naast communicatie als collectieve onderneming komen de praktische eigenschappen
van communicatie die wederzijds begrip bemoeilijken ook aan bod. Aan de ene kant
gebeurt dat in de taalbarrières die bestaan. De roman benadrukt de storing die een vertaler
en zijn vertaling kunnen hebben op de eigenlijke boodschap. Zo kan de Servisch-Turkse
tolk Cefko nauwelijke de abstractie van Jelisije’s boodschap vertalen wanneer die laatste
het doel van zijn reis moet verantwoorden aan een Turkse commandant. Bovendien is de
tolk van kwade wil en wil hij de Servische geestelijke zo bezwarend mogelijk laten klinken
(Andrić 1981: 100-101)35. Taalbarrières zijn ook het probleem in het proces tegen drie
Servische collaborateurs die worden terechtgesteld door de Oostenrijkse bezetter. De
beschuldigden kunnen zich niet verdedigen omdat ze geen woord Duits spreken en zijn het
slachtoffer van een (in dit geval letterlijke) onmogelijkheid tot communicatie (idem:
356)36. Zo ook in het geval van Ali-hodja Mutevelic, die in de algemene consternatie van
de oprukkende Oostenrijkers met zijn oor aan de kapija van de brug wordt vastgenageld.
Ali-hodja probeert al kreunend zijn situatie te verklaren, maar de Hongaarse soldaten
begrijpen niet wat de man wil (idem: 144)37.
Aan de andere kant komt de moeilijkheid aan bod om een raakvlak tussen individuele
perspectieven te vinden. De onrechtvaardige straf van Ali-hodja is het gevolg van een
expliciete confrontatie tussen hem en Osman-efendi Karamanli. Vanuit hun beperkt
individueel perspectief stuiten zij bij elkaar enkel op onbegrip (Andrić 1981: 137-143)38.
Osman-efendi wil de dorpelingen van Višegrad overtuigen om zich te verzetten tegen de
oprukkende Oostenrijkers en gebruikt daarvoor een opruiende oorlogsretoriek, beïnvloed
door mythes en legenden. Ali-hodja probeert hem tot inzicht te brengen: vanuit een
rationele logica weerlegt hij de mogelijkheden tot verzet. Osman-efendi is echter als
verdoofd voor deze logica en houdt koppig vast aan zijn harstocht. Communicatie tussen
de twee is nutteloos en kan de kloof niet overbruggen, hoewel beiden diep bevreesd zijn
voor het naderende gevaar. Oprechte communicatie wordt onmogelijk gemaakt door de
botsende perspectieven van de sprekers en hun gebrek aan empathie.
Een tweede confrontatie tussen tegenstrijdige perspectieven is het gesprek tussen Ali-
hodja en Muhammed-beg (Andrić 1981: 272-274)39. Wanneer het leger de brug ondermijnt
als voorbereiding op een nakende oorlog, wil Ali-hodja de betekenis ervan weten. Volgens
hem is de brug het nalatenschap van de vizier Mehmed-pasja. Iedere schending van het
bouwwerk is bijgevolg een ernstige zonde. Bovendien begrijpt hij niet wat de brug met de
Oostenrijkse oorlogsvoering te maken heeft. Tegenover het bijgelovige en culturele
perspectief van Ali-hodja staat het militair-pragmatische perspectief van de officier.
35 (idem: 82-83). 36 (idem: 287). 37 (idem: 117). 38 (idem: 111-116). 39 (Andrić 1994: 111-116).
- 20 -
Muhammed-beg beschouwt de brug als een strategisch verbindingspunt dat uit
voorzorgsmaatregelen beveiligd moet worden zodat, indien de vijand aanvalt, het
onschadelijk kan worden gemaakt. De moeilijkheid tot communicatie wordt expliciet
benadrukt wanneer Ali-hodja zich druk maakt over de uitdrukking “enzovoorts”, want het
is “[...] sama ta reč u govoru stranaca stoji umesto prećutane istini, kao i da sve ono što je
ispred nje rečeno ne znači ništa” (idem: 273)40. Ali-hodja begrijpt de onbetrouwbaarheid
van communicatie en hamert op het gebruik van “ronde woorden”. De officier blijft echter
naast de kwestie praten en verhoogt het onbegrip door militaire terminologie te gebruiken.
Ook hier lijkt communicatie nutteloos: beide personen praten naast elkaar, kunnen zich
niet inleven in het perspectief van de ander én begrip wordt opzettelijk gesaboteerd.
Een derde voorbeeld van tegenstrijdige perspectieven en gebrekkige communicatie
speelt zich af tussen Janko Stiković en Jakov Herak, twee universiteitsstudenten die hun
zomer in Višegrad doorbengen. In tegenstelling tot de vorige twee voorbeelden, die
betrekking hadden op militaire kwesties, is deze conversatie van expliciet politieke aard
(Andrić 1981: 292-294)41. Stiković hangt een nationalistisch perspectief op de
Balkanoorlogen aan, terwijl Herak alles vanuit een orthodox-socialistisch oogpunt bekijkt.
Volgens de laatsgenoemde is de nationale bevrijding nutteloos zolang daar geen sociale
bevrijding mee gepaard gaat, want zonder sociale verworvenheden kan er geen duurzame
staat opgebouwd worden. De reactionaire mentaliteit van de opstandelingen kent namelijk
antisociale neigingen. Stiković echter ziet de nationale vrijheidsbewegingen als de enige
manier om sociale rechtvaardigheid te bereiken. Het gesprek ontaard: “naivna studentska
diskusija se pretvori u mladalačku svađu u kojoj su svi govorili i upadali jedan drugom u
reč i koja se kod prve dosetke raspršta i izgubi u smehu i dovikivanju” (idem: 294)42.
Een politiek geconnoteerd gesprek waarin twee botsende waarheden met elkaar
rivaliseren, leidt logischerwijze altijd tot onbegrip en confrontatie. Wat Na Drini ćuprija
echter benadrukt is dat het gebrek aan oprechte communicatie die confrontatie versterkt,
“[j]er, u tim dačkim razgovorima svaki ide za svojom misli” (Andrić 1981: 300, zie ook
294, 313)43. Dit laatste citaat is kenmerkend voor algemeen menselijke communicatie:
mensen kunnen elkaar in essentie niet begrijpen omdat ze sneller geneigd zijn hun eigen
gedachten verder te zetten dan die van anderen te volgen. Dit geldt tenslotte ook voor de
twee andere gesprekken die op de kapija plaatsvinden: tussen Toma Galus en Fehim
Bahtijarević (idem: 299-304)44 en tussen Stiković en Nikola Glasinčanin (idem: 307-
40 “[...] dat juist dit woord door de vreemdelingen gebruikt werd, waar ze de waarheid wilden verdoezelen en dat
daarom alles wat er aan voorafging, in de grond niets zei” (idem: 220). 41 (idem: 235-237). 42 “De naïeve studentendiscussie verandert in een jongensachtige rel, waarin ze allemaal door elkaar heenpraten
en elkaar in de rede vallen en die bij de eerste sarcastische opmerking uit elkaar spat en in gelach en geroep
verloren gaat” (idem: 237). 43 “[w]want in zule gesprekken gaat ieder op zijn eigen gedachten door” (Andrić 1994: 242, zie ook 237, 252). 44 (idem: 240-245).
- 21 -
315)45; voor de benarde positie waarin George Fedun zich bevindt tijdens zijn
ondervraging (idem: 196-203)46; en voor de conversatie tussen de koopmak Pavle
Rankovic en de onderprefect Sabljak (idem: 350-352)47.
Dus, de filosofische instelling van Andrić dat oprechte communicatie onmogelijk is,
komt in Na Drini ćuprija op twee manieren aan bod. Aan de ene kant in de manier waarop
de werkelijkheid vervormd wordt door verhalen, legendes en mythes die beïnvloed worden
door de mens en zijn behoefte aan sensatie, roddel en gefluister. Communicatie wordt
gethematiseerd als een collectieve onderneming binnen de context van het collectief
geheugen, waarin waarheid en fictie deel van elkaar uitmaken, gemotiveerd door
persoonlijke behoeftes. Communicatie is onbetrouwbaar, veranderlijk en manipuleerbaar.
Aan de andere kant komen botsende waarheden aan bod in de manier waarop conversaties
op onbegrip en confrontatie uitlopen: mensen hebben de neiging zich koppig vast te
houden aan hun eigen overtuigingen en hun eigen gedachtengang te blijven volgen, zonder
het standpunt van de ander in overweging te nemen. De conversaties zijn veelal van
alledaagse, levensbeschouwelijke of politiek-ideologische aard en hebben als
gemeenschappelijk kenmerk dat communicatie overbodig en nutteloos lijkt, “[...] jer svaki
[...] govori to isto, i sličnim rečima [...]” (Andrić 1981: 221)48. Op die manier impliceert
Na Drini ćuprija dat communicatie als een oprechte existentiële uitwisseling tussen twee
cognitieve wezens utopisch is.
Ook in Travnička hronika komt Andrić’ filosofie via motieven van onbegrip en
confrontatie naar boven. De kroniek beslaat slechts zeven jaar. Bijgevolg komt een beperkt
aantal personages uitgebreid aan bod, die een betrekkelijk diepe psychologische uitwerking
kennen. De roman heeft aandacht voor dialogen in directe rede en hoe communicatie
bemoeilijkt wordt door individuele perspectieven enerzijds, én door de socio-culturele
context van de spreker anderzijds. Daarnaast ligt de nadruk op het ontwikkelingsproces
van communicatie als collectieve onderneming. Het evolutieproces van communicatie in
Travnička hronika legt tevens de functie en eigenschappen ervan bloot. Eerst wordt de
ontwikkeling van communicatie behandeld, met aandacht voor inherente eigenschappen
van het volk en zijn communicatie. Vervolgens komen botsende perspectieven tussen
personages aan bod.
Travnička hronika benadrukt de afwezigheid van dé waarheid, en bijgevolg de
moeilijkheden van wederzijds begrip, door aandacht te geven aan vormen van
communicatie die de notie onderstrepen dat de waarheid onzeker en onbekend is. Dit wordt
bevestigd door bepaalde eigenschappen van communicatie. In de eerste plaats is
45 (idem: 246-253). 46 (idem: 159-164). 47 (idem: 282-283). 48 “[...] want iedereen [...] zegt hetzelfde, zelfs met dezelfde woorden” (idem: 180).
- 22 -
communicatie onbetrouwbaar. Allerhande nieuwsfeiten of gebeurtenissen komen via
geruchten tot het dorpje. Al vanaf de eerste dialoog bestaat er de notie dat de lijn tussen
leugen en waarheid zeer dun is. De Turske begs horen over de komst van een Franse
Consul en vragen zich meteen af “[...] koliko ima laži a koliko istine u ovim vestima [...]”
(Andrić 2004: 6)49. Niemand wil iets definitief zeggen over deze geruchten omdat men de
waarheid niet kan achterhalen, noch weet iemand wat hij ervan moet denken. Toch vormen
geruchten een voorname bron van informatie en voedt het de volkse behoefte naar
speculatie, spot en ironie: “ [...] umeju da se podsmehnu malo govore, ali vole da šapatom
ogovaraju [...]” (idem: 10)50. Al snel ontpopt het gerucht over de Franse Consul zich tot
een ware fluistercampagne, want “[j]edna novost i jedna neobična reč bile su u sadašnjim
prilikama dovoljne da uzbude maštu sveta, da izazovu mnoge razgovore i nagađanja”
(idem: 13)51. In dit proces heeft Travnička hronika aandacht voor de perspectieven en
meningen van de verschillende geloofsgemeenschappen en hoe zij hun ware gevoelens
proberen te verbergen enerzijds (idem: 14, 79-80)52; en voor de ontwikkeling van de
geruchtenmolen anderzijds: “kao sve vesti u našim krajevima, javljale su se iznenada, rasle
do fantastičnih srazmera, a zatim nestajale odjednom, da bi se posle nekoliko nedelja opet
pojavile novom snagom i u novom obliku” (idem: 14)53. De kracht van geruchten, leugens
en nieuwtjes komt doorheen de roman aan bod door middel van lastercampagnes (idem:
86)54, waarin de rol van kinderen (idem: 63)55 en de sensatiedrang van de bevolking (idem:
131)56 benadrukt worden. Andere spraakmakende gebeurtenissen die het dorp in een
sensationele fluistercampagne verwikkelen, zijn de geruchten over de komst van de
Oostenrijkse Consul (idem: 79-80)57, de afzetting van Mehmed-Pasja (idem: 129-130)58; de
opstand in de Turkse čaršija (idem: 135-141)59, de komst van Ibrahim-Pasja: “Kao pred
svakim višim dostojanstvenikom Osmanlijom, i pred njim je došao glas o njemu, izopačen
i uveličan uz put” (Andrić 2004: 150)60; de bekering van dokter Cologna tot de islam
(idem: 258)61; en de komst van Siliktar Ali-Pasja (idem: 350-352)62. In dit proces is
49 “[...] wát er van het gerucht waar is en wát gelogen [...]” (Andrić 1995: 6). 50 “[...] ze weten spottend [te glimlachen]; zij praten weinig en fluisteren veel [...]” (idem: 10). 51 “een enkel woord was al voldoende, om allerlei praatjes in omloop te brengen en daardoor angsten en
[verwachtingen] op te roepen [...]” (idem: 13). 52 (idem: 14, 79). 53 “Als [al het] nieuws in onze landen, doken ook deze geruchten onverwachts op, namen fantastische
afmetingen aan, verdwenen dan plotseling, om een paar weken later met nieuwe heftigheid en in een andere
vorm weer op te duiken” (idem: 14). 54 (idem: 86). 55 (idem: 63). 56 (idem: 131). 57 (idem: 79). 58 (idem: 129-130). 59 (idem: 135-141). 60 “Als van iedere Osmaanse dignitaris ging er al van te voren een roep van hem uit, die op weg hierheen
opgeblazen en verdraaid werd” (Andrić 1995: 150-151). 61 (idem: 260). 62 (idem: 352-353).
- 23 -
aandacht voor hoe geruchten zich “als een lopend vuurtje” verspreiden; voor het
leedvermaak en de manipulatieve neigingen van de bevolking; en voor de manier waarop
een algemene opinie gevormd wordt. De notie dat de ware toedracht niet te achterhalen is,
blijft altijd aanwezig, “jer kod svakog Travničanina ima od želje i pomisli pa do njihovog
vidnog ili glasnog izraza dug i krivudav put koji se lako ne prelazi” (idem: 11)63.
De onbetrouwbaarheid van communicatie wordt bevestigd door de notie dat mensen
de ware toedracht van hun woorden verbergen. Er is een constante discrepantie tussen de
gevoelens van personages en hun woorden. In de eerste plaats komt dit aan bod door “onim
neodređenim orijentalskim tonom koji i kod najsigurnije stvari ne isključuje potpuno
sumnju” (Andrić 2004: 130)64. Communicatie is dubbelzinnig. Dit is het geval met
Mehmed-Pasja, “koji u stalnom osmejku kriju svoje pravo raspoloženje i u živoj rečitosti
svoju misao ili odsustvo misli” (idem: 28)65; maar geldt in essentie voor iedereen.
Personages in Travnička hronika dragen namelijk verschillende maskers en vermijden zich
uit te laten over hun ware gemoedstoestand. Zo bijvoorbeeld Daville: “Krijući u sebi teško
i složeno duševno stanje [...]” (idem: 57)66. Zo met het volk, wiens ware mening d’Avenat
niet kan achterhalen: “Njihova zabrinutost veća nego što su to hteli Davni da pokažu. Na
njegova nasrtljiva pitanja oni nisu davali jasne odgovore, krijući svoju mržnju na ovu
najezdu stranava, ali ne krijući svoj pezir zbog njegove nasrtljivosti” (idem: 80)67. Ook
Von Mitterer, de Oostenrijkse Consul, verbergt zijn ware gemoedstoestand: “Obojica kriju
svoje prave misli i stvarne bojazni pod velom melanholične konverzacije [...]” (Andrić
2004: 268)68. Met andere woorden, “[i]zmeđu stvarnog unutarnjeg života čovekovog i
njegove [...] reči nije bilo nikakve veze” (idem: 185)69. (Zie ook idem: 196,212, 365-366)70.
De moeilijkheden van communicatie om tot wederzijds begrip te komen, worden in
Travnička hronika in de tweede plaats naar voren gebracht door enkele praktische zaken.
Onder andere taalkwesties en de notie dat iedere conversatie tussen de Franse en
Oostenrijkse Consul, tussen hen en de Turkse Vizier, via het medium van een tolk
verloopt, bemoeilijken wederzijds begrip. Een regelmatige zorg van d’Avenat is
bijvoorbeeld dat “[...] samo nije znao kako da prevede i objasni stvar svome konzulu, a da
63 “[...] want iedere Travniker moet innerlijk een lange, kronkelige, moeilijke weg afleggen, eer hij voor zijn
wensen en gedachten openlijk uitkomt in woord of gebaar” (idem: 11). 64 “[...] die Oriëntaalse wijze, vaag en met omwegen, die zelfs bij de vaststaande feiten nog twijfel laat [...]”
(idem: 130). 65 “die achter die voortdurende glimlach zijn werkelijke gemoedsgesteldheid verborg en achter een opgewekte
welbespraaktheid zijn gedachten – of de afwezigheid daarvan” (idem: 29). 66 “[...] deze kwellende, gecompliceerde psychische toestand, die hij voor anderen verborg [...]” (idem: 57). 67 “[...] en hun bezorgdheid was nog groter dan zij d’Avenat wilden tonen. Op zijn dringende vragen gaven zij
hem geen duidelijke antwoorden; zij verborgen hun wrok in hun harten maar hun minachting voor de
opdringerigheid van d’Avenat staken ze niet onder stoelen en banken” (idem: 80). 68 “Beiden verborgen hun werkelijke gedachten en angsten onder de dekmantel van een wat melancholieke
conversatie [...]” (Andrić 1994: 270). 69 “Tussen wat werkelijk in de mens omging en zijn [...] woorden bestond geen verband” (idem: 187). 70 (idem: 198, 213, 366).
- 24 -
ga ne uvredi” (Andrić 2004: 80)71. Zo is ook Sulejman-Pasja, de plaatsvervanger van de
Vizier, erop beducht dat zijn boodschap goed vertaald wordt: “Tako. To što sam ti rekao da
zapamtiš dobro i prevedeš tačno čestitom konzulu” (idem: 141)72. Het is juist de
aanwezigheid van de tolk die de relatie tussen Sulejman-Pasja en de Consuls medieert:
“Sulejman-paša [...] bio sa [fon Mitererom] oduvek bliži i srdačniji nego sa Davilom, sa
kojim je morao da govori preko tumača i čiji mu se izgled nije dopadao [...]” (idem: 262)73.
Communicatie wordt bij wijze van spreken gefilterd door de taalbarrières die er bestaan.
(Zie ook Andrić 2004: 39, 130, 347)74. Doorheen de roman zoeken verschillende
personages met grote moeite naar een gemeenschappelijke taal, in de hoop elkaar beter te
begrijpen. Dit is het geval tijdens de verjaarsviering van Napoleon, wanneer de tolk van de
Franse Consul, D’Avenat, niet alle Joodse bezoekers kan bedienen met vertalen. In de
hoop met de Travnikse Joden te kunnen communiceren, probeert de Franse Consul,
Daville, een woordje Spaans te spreken (idem: 34)75. Een gelijkaardig voorval vindt plaats
tussen Amédée Chaumette Des Fossés, de jonge Consul, en pater Julian Pašalić, die elkaar
ontmoeten in een gasthuis: hun discussie ontwikkelt zich in een mengelmoes van
gebrekkig Italiaans en Latijnse spreuken (idem: 75-77)76. Het vinden van een
gemeenschappelijke, begrijpelijke taal is problematisch tussen Sulejman-Pasja en zijn
Ottomaanse heren (idem: 107-108)77, maar ook tussen de Ottomaanse bezetter en de
plaatselijke bevolking (idem: 36-37)78.
Wederzijds begrip lijkt onmogelijk omwille van de onbetrouwbaarheid en praktische
obstakels van communicatie, die het inherent inconsequent maken. In die zin wordt
communicatie steeds zinlozer, want het is voor personages onmogelijk om de waarheid te
achterhalen. De zinloosheid van communicatie wordt bevestigd in de manier waarop
discussies zich eindeloos herhalen en terug op dezelfde holle en nietsbetekende frasen
uitkomen, zonder enige definitieve conclusie. Zo in het gesprek tussen de Teftedar en
Daville (Andrić 2004: 306-308)79, dat “[n]a kraju [...] je začinjeno novim Tahir-begovim
refleksijama [...]” (idem: 308)80. Zo ook tussen de Metropoliet Kalinik en Daville (idem:
312-314)81, tussen Des Fossés en pater Julijan (idem: 271-275)82: “A njihova diskusija
71 “[...] hij alleen niet wist hoe hij dit moest vertalen voor de Consul en het hem duidelijk maken zonder hem te
kwetsen” (idem: 80). 72 “’Zo, en denk nu goed aan wat ik hier gezegd heb en vertaal het letterlijk voor de geëerbiedigde Consul’”
(idem: 141). 73 “Sulejman-Pasja [ging] altijd vertrouwelijker en hartelijker [om] met Von Mitterer dan met Daville, met wie
hij alleen via een tolk kon spreken en wiens uiterlijk hem niet lag” (idem: 264). 74 (idem: 39, 130, 348). 75 (idem: 34). 76 (Andrić 1995: 75-76). 77 (idem: 108). 78 (idem: 36). 79 (idem: 308-310). 80 “[...] [opnieuw] eindigde in nieuwe beschouwingen van de Teftedar [...]” (Andrić 1994: 310). 81 (idem: 314-315). 82 (idem: 273-277).
- 25 -
kretala se stalno u istom krugu i uvek vraćala na polaznu tačku” (idem: 273)83. Dit is ten
slotte ook het geval in de vele gesprekken tussen Ibrahim-Pasja en Daville, die altijd op
Sultan Selim III uitkomen: “A kad jednom dođe na red tema o nesrećnom Selimu III, onda,
bar za taj dan, nije trebalo očekivati drugi razgovor” (idem: 306)84. De zinloosheid van
communicatie wordt nogmaals bevestigd door de manier waarop personages uit innerlijke
behoefte communiceren, zonder daarbij rekening te houden met de ander: “samo ono čemu
su ga učili njegova strasna priroda i njegovo fanatično uverenje” (idem: 310)85. Nagenoeg
ieder personage “[...] govori samo ono na što ga nagoni njegova trenutna unutarnja
potreba” (idem: 307)86, omdat “[...] u tom razgovoru [on] nađe olakšanja opet za svoje
brige” (idem: 305)87.
Wederzijds begrip wordt onmogelijk gemaakt doordat communicatie in essentie
onbetrouwbaar en zinloos is. De zinloosheid van communicatie vormt de aanleiding tot het
tweede aspect van botsende waarheden. In Travnička hronika komen dialogen aan bod
waarin gesprekspartners, elk met hun eigen persoonlijke perspectieven en overtuigingen,
tegenover elkaar komen te staan. De standvastigheid waarmee personages hun eigen
overtuigingen aanhangen, maakt het voor hen onmogelijk om de ander werkelijk te
begrijpen. De roman impliceert echter dat deze botsing tussen waarheden ook betrekking
heeft op de socio-culturele achtergrond van personages en hun politieke context. Zo is er in
de eerste plaats de tegenstelling tussen Daville en Des Fossés (Andrić 2004: 50-52)88 die
voornamelijk bestaat uit de botsing tussen “svet ideja” en “živi život” (idem: 58)89. Daville
hangt een zeer ideologisch standpunt aan en interpreteert iedere gebeurtenis in Travnik ook
vanuit dat opzicht. Zo doet hij een beroep op het onverklaarbare karakter van Bosnië en de
inherente slechtheid van haar inwoners (idem: 66-67)90. Daartegenover staat het
pragmatische standpunt van Des Fossés die bepaalde zaken, zoals het gebrek aan wegen
bijvoorbeeld (idem: 64-68)91, als kind van zijn tijd eerder vanuit een strategisch-
contextueel oogpunt probeert te interpreteren. Op die manier wordt het voor beiden
nagenoeg onmogelijk om een gemeenschappelijk punt van overeenkomst te vinden. Des
Fossés lijkt alles zonder enige problemen te begrijpen, alsof alles vanzelfsprekend en
gemakkelijk is. Dit terwijl Daville moeite heeft dingen te verklaren en alles van onzekere,
voorbijgaande aard beschouwt: “Protivno od ovog mladića, on se dobro sećao šta je bilo
83 “En hun debat, [...], draaide voortudrend in een kringetje rond en kwam steeds terug op het uitgangspunt”
(idem: 273). 84 “En was het gesprek eenmaal bij de ongelukkige Selim III aangeland, dan was voor die dag ieder ander
onderwerp van de baan” (idem: 307). 85 “[Hij] bepaalde zich tot wat zijn hartstochtelijke aard en zijn fanatieke gezindheid hem voorschreven” (idem:
312). 86 “[...] [spreekt] alleen over dat waar een innerlijke behoefte van het ogenblik hem toe [drijft]” (idem: 309). 87 “[...] in het gesprek [hij] verlichting van zijn zorgen [vindt]” (idem: 307). 88 (Andrić 1995: 50-52). 89 “de wereld der ideeën” en “het levende leven” (idem: 58). 90 (idem: 66-67). 91 (idem: 64-68).
- 26 -
pre ovoga i često pomišljao šta bi moglo biti posle” (idem: 58)92. Deze botsing komt even
later nogmaals aan bod (idem: 70-72)93. De roman impliceert dat de kloof tussen generaties
algemeen is: “Oduvek je tako da se dva naraštaja koji se dodiruju i smenjuju najteže
podnose i, u stvari, najmanja poznaju. Ali mnoga od tih razmimoilaženja i mnogi od tih
sukoba između raznih naraštaja počivaju, kao većina sukoba uopšte, na nesporazumima”
(idem: 72)94. Deze kloof wordt nogmaals benadrukt door de onmogelijkheid van de twee
elkaar te begrijpen. Zo wanneer Des Fossés terugkomt van een verkenningstocht en
Daville hem niet uitgelegd krijgt hoe oneens hij het daarmee is: “A mladić, neosetljiv za
prekore i potpuno nepristupačan konzulovim shvatanjima [...]” (idem: 109, zie ook 109-
114)95. Communicatie tussen beide personages is onmogelijk door botsende perspectieven
en gebrek aan inlevingsvermogen, wat nog verschillende keren in de roman herhaald wordt
(Andrić 2004: 227, 253, 265-267)96.
De botsing tussen perspectieven komt terug bij de eerste ontmoeting tussen Des Fossés
en pater Julian, waarin beide elkaar proberen te overtuigen van hun standpunt in verband
met de relatie tussen Napoleon en de Katholieke Kerk (Andrić 2004: 75-77)97.
Desalnietttemin bouwen de twee een zekere verstandhouding met elkaar op. Echter, de
roman legt later de nadruk op de koppigheid waarmee zij zich aan hun eigen perspectief en
overtuiging kunnen vasthouden: “Fratar ga je slušao sa osmejkom čoveka koji smatra da
zna stvari i nema potrebe da svoja znanja proverava ili proširuje” (idem: 220)98. In
Travnička hronika botsen waarheden met elkaar in de duidelijke stellingnames van
personages: “Mi čuvamo svoj stav i niko se ne može pohvaliti da nas je naterao da ga
promenimo” (idem: 221)99. Dit herhaalt zich voor een derde maal: “Ne možete vi nas da
shvatite - odgovarao je fratar na sve mladićeve primedbe” (idem: 272)100. Onbegrip is de
essentie van de communicatie tussen Des Fossés en pater Julian. Hun woorden zijn te
beperkt om de kloof tussen hun tegengestelde perspectieven te overbruggen.
De botsende perspectieven, en het onbegrip dat daaruit voortkomt, kennen een socio-
culturele tegenstelling tussen een moderne, liberale overtuiging en een traditionele,
92 “In tegenstelling met de jonge man moest hij zich wel bezinnen op alles wat er vroeger was geweest en dacht
hij dikwijls na over wat er nog komen kon” (idem: 58). 93 (idem: 70-72). 94 “Het is altijd zo geweest, dat twee generaties, die op elkaar volgen en elkaar aflossen, de grootste moeite
hebben elkaar te verdragen en dat ze elkaar eigenlijk het slechtste kennen. Veel verschillen en conflicten tussen
generaties berusten, evenals de meeste botsingen, op misverstand” (idem: 72). 95 “Maar Des Fossés zelf, ongevoelig voor kritiek, en voor de ideeën van de Consul volslagen ontoegankelijk
[...]” (idem: 109). 96 (Andrić 1995: 109-115, 229, 255, 267-268). 97 (idem: 75-77). 98 “De pater hoorde [hem] aan met het lachje van iemand die denkt dat hij de waarheid heeft en die dus geen
behoefte voelt, die nog eens te verifiëren of er iets aan te verbeteren” (idem: 222). 99 “’Wij houden ons aan ons standpunt en tot nu toe kan niemand zich er op beroemen, dat hij ons gedwongen
heeft dat te wijzigen’” (idem: 223). 100 “’U kunt ons niet begrijpen,’ antwoordde de pater op alle opmerkingen van [de jongeman]” (Andrić 1995:
273).
- 27 -
conservatieve overtuiging waarbinnen andere gebruiken, normen en waarden gelden. Zo in
verband met ziekte: “Bezbrojna su i raznovrsna iznenađenja koja očekuju čoveka sa
Zapada, koji je naglo bačen na Istok i prisiljen da tu živi, ali jedno od najvećih i
najmučnijih iznenađenja javlja se u pitanjima zdravlja i bolesti” (Andrić 2004: 195)101. De
tegenstellingen tussen normen en waarden komen ook terug in de vele botsingen tussen
Mehmed-Pasja en Daville. De Franse Consul is bijvoorbeeld heel erg aangedaan door de
manier waarop Mehmed-Pasja afrekent met de Kapidžibaša, de speciale gezant van de
Sultan die het doodvonnis van de Vizier bracht: “Davil je bio zgranut i nem od čuđenja.
Sve mu je to izgledao kao neverovatna priča [...]. Postupak vezirov izgledao mu je ne samo
strašan i zločinački nego i opasan i nelogičan” (idem: 42)102. In een tweede voorbeeld kan
Daville niet uitgelegd krijgen waartoe toneel, tragedie en poëzie in zijn Frankrijk dient. Het
schatergelach waarmee Mehmed-Pasja zijn verklaringen ontvangt, is een duidelijk teken
van de fundamentele tegenstellingen die personages vanuit hun socio-culturele context
beletten elkaar te begrijpen: “Nesporazumi su prirodni a neuspesi neminovni” (idem:
135)103. Ook in de botsingen met Ibrahim-Pasja komt deze tegenstellingen naar voren. Een
voorbeeld dat de onoverkombare kloof tussen Daville en de tweede Vizier benadrukt, is de
tentoonstelling van afgehakte Servische oren en neuzen als oorlogstrofeeën (idem: 176-
177)104. Daville kan deze ervaring slechts moeilijk verwerken. Even verderop in de roman,
in de confrontatie tussen Daville en Turkse terreur, begrijpt hij echter “[...] da imaš uvek
pred očima da postupke ovoga sveta ne smeš meriti svojom merom ni primati svojom
osetljivošću, inače ćeš u najkraće vreme bedno propasti” (idem: 182-183)105. Ook in zijn
confrontatie met de derde Vizier, Ali-Pasja, is het duidelijk dat er geen mogelijkheid tot
wederzijds begrip bestaat omwille van inherente tegenstellingen: “To je bilo prvi put da
Davil ima pred sobom jednog od onih potpuno neukih, sirovih i krvavih osmanlijskih
upravljača o kojima je dosada znao samo iz knjiga i pričanja” (idem: 355)106.
Verder bestaan er communicatiemoeilijkheden, bepaald door botsende perspectieven,
die minder te maken hebben met socio-culturele of politieke tegenstellingen, maar eerder
met persoonlijke tegenstellingen. Zo is communicatie tussen Daville en zijn vrouw
moeilijk, “[...] jer ona nema i neće nikad moći da ima smisla za nestvarne razgovore o
bojaznima i strahovanjima koja njega nikad ne napuštaju” (Andrić 2004: 330, zie ook 340-
101 “De verrassingen die iemand uit het westen wachten, die plotseling gedwongen is in het oosten te leven, zijn
veel en veelvuldig. Maar over weinig dingen zal hij zich zo hartgrondig verbazen als over alles wat met
gezondheid en ziekte samenhangt” (idem: 196). 102 “Daville was ontzet en sprakeloos van verbazing. Het hele geval deed hem aan als een griezelsprookje [...].
De handelswijze van de Vizier vond hij niet alleen verschrikkelijk en misdadig, maar ook onverstandig en
gevaarlijk” (idem: 42). 103 “Misverstanden waren vanzelfsprekend en teleurstellingen onvermijdelijk” (idem: 135). 104 (idem: 178-179). 105 “’[je] voortdurend voor ogen te houden, dat je, wat dit volk doet, niet met je eigen maatstaven moet meten of
met je gevoeligheid benaderen. Anders hou je het niet uit’” (idem: 185). 106 “Dit was de eerste keer, dat Daville kwam te staan tegenover een van die volmaakt onbeschaafde, wrede en
bloeddorstige Osmaanse regeerders, die hij tot dusver alleen maar uit boeken en verhalen kende” (idem: 356).
- 28 -
342)107. Communicatie is moeilijk tussen Von Paulich, de tweede Oostenrijkse Consul, en
Daville: “Od razgovora sa potpukovnikom nije ostajalo ništa ni u čulima ni u duši” (idem:
292)108. Net zo tussen Tahir-Beg en Daville: “Svaki takav razgovor, umesto da donese
rešenje i odgovor, uplašio bi ga novim pitanjima i novim nejasnostima [...]” (idem: 268)109.
Ook tussen Ali-Pasja en Daville: “Razgovor je tekao teško i neiskreno” (idem: 367)110, en
zeker tussen Daville en Des Fossés: “Razgovor je zapeo” (idem: 112)111. Er is met andere
woorden een constante notie dat communicatie tussen personages onnatuurlijk en moeilijk
is, veroorzaakt door een gebrek aan wederzijds begrip, onoverkomelijke tegenstellingen en
botsende perspectieven (zie ook idem: 219)112.
Dus, wederzijds begrip tussen personages in Travnička hronika is grotendeels
onbestaande en wordt onmogelijk gemaakt door de gebrekkige aspecten van
communicatie: “A ko u životu uspeva da izrazi svoja najbolja osećanja i najbolje želje?
Niko; gotovo niko” (Andrić 2004: 394)113. De roman impliceert dat mensen zich niet
kunnen uitdrukken en hun woorden bijgevolg onoprecht en onbetrouwbaar zijn. De manier
waarop communicatie als collectieve onderneming aan bod komt, onderbouwt dit door de
notie dat ieder personage vanuit zijn eigen behoefte naar sensatie, spot en ironie de
boodschap manipuleert en vervormt; door de notie dat ieder personage zich laat meeslepen
door geruchten en speculatie en zo de waarheid onrecht aandoet. Verder wordt de
onmogelijkheid tot wederzijds begrip bevestigd door de notie dat dé waarheid niet bestaat
en dat communicatie zelf in essentie zinloos is. Dit komt aan bod via dialogen of botsingen
tussen personages waarin taalkwesties en tegengestelde perspectieven naar boven komen;
en de manier waarop personages hardnekkig vasthouden aan hun eigen waarheid.
Dicussies lopen in cirkels en gesprekken verlopen onnatuurlijk. Travnička hronika
bevestigt deze bevindingen expliciet: “ljudi će s kraja na kraj svijeta razgovarati i svaku će
riječ čuti, ali se neće moći razumjeti” (Andrić 2004: 376)114.
Ten slotte geldt dit ook voor Prokleta avlija, waar verschillende personages met elkaar in
conflict komen door onbegrip en gebrekkige communicatie. Zo is er het personage van
Ćamil Effendi, die de gevolgen draagt van verkeerde communicatie en botsende
107 “[...] want ze was er nu en nooit toe in staat begrip op te brengen voor zijn weinig concrete gesprekken over
angesten en vermoedens, waar hij altijd mee vervuld was” (Andrić 1995: 330, zie ook 341-342). 108 “Van een gesprek met Von Paulich hield [Daville] niets vast, niet met zijn verstand en niet met zijn ziel”
(idem: 294). 109 “Elk van deze gesprekken verschrikte hem en leidde tot nieuwe vragen en nieuwe onzekerheden [...]” (idem:
270). 110 “Het gesprek verliep stroef en onoprecht” (idem: 368). 111 “Het gesprek stokte” (idem: 112). 112 (idem: 221). 113 “Wie lukt het al tijdens zijn leven, zijn beste gevoelen[s] en beste verlangens tot uiting te brengen? Niemand;
bijna niemand” (idem: 395). 114 “De mensen zullen van het ene einde van de aarde tot het andere met elkaar spreken, maar zij zullen elkaar
niet kunnen begrijpen” (idem: 377).
- 29 -
perspectieven. De persoonlijke geschiedenis van de historicus (Andrić 1981: 55-66) maakt
hem bij zijn generatiegenoten het mikpunt van spot. De passie waarmee hij zijn werk
uitvoert, doet allerlei mensen kwaadspreken over hem. Zo gebeurt het dat op een bepaald
moment in het gesprek tussen een jong gezelschap, Ćamil Effendi als een waanzinnige
wordt beschreven die zichzelf de rechtmatige troonopvolger van de Sultan waant. Deze
spottende opmerking komt in vervormde staat “kroz usta jednog ćalova u uho jednog
dostavljača” (idem: 62)115 bij de Vali116 van Izmir terecht. Vervolgens wordt Ćamil
Effendi gearresteerd op verdenking van “staatsterrorisme”. De ambtenaar is een
bekrompen man wiens mentaliteit volledig bepaald wordt door de bureaucratie: “neki tvrd i
revnostan činovnik, tupoglav i bolesno nepoverljiv čovek” (idem: 61-62)117. In een poging
het misverstand op te klaren, probeert de Kadi118 van Izmir de vrijlating van Ćamil Effendi
te bepleiten. Zo ontwikkelt er zich tussen de twee personages een gesprek (idem: 63-65)
waarin de botsing tussen de bureaucratische kortzichtigheid van de overheidsfunctionaris
en de pragmatische rationaliteit van de rechtsgeleerde naar boven komt. Er is een
duidelijke tegenstelling tussen beide perspectieven. De rechter beschouwt geschiedenis als
een onschuldige wetenschap, maar de functionaris begrijpt dat niet: “Cela stvar je
očigledno jedan veliki nesporazum. To čim se on bavi, to je istorija, nauka, a od nauke ne
možete biti štete. Ali sve se to razbijalo o glupost i nepoverenje toga činovnika” (idem:
64)119. Bijgevolg verschillen hun conclusies ook: de Vali ziet in Kemil Effendi een
bedreiging voor de staat, terwijl de Cadi hem als een slachtoffer van omstandigheden ziet.
Een terloopse opmerking maakt de implicaties van een dergelijk misverstand duidelijk:
“Reč je pala, a kad reč dođe jednom, ona se više ne zaustavlja, nego ide dalje i usput raste i
menja se” (Andrić 1981: 64)120. Communicatie loopt mis door de botsing van
tegenstrijdige standpunten en de standvastigheid waarmee personages eraan vasthouden.
Prokleta avlija benadrukt dit via de Kadi, “[...] koji je iz iskustva znao kako štetni, i po
društvo i pojedinca opasni mogu biti ljudi koji zbog zvoje organičenosti neograničeno
veruju u svoju pamet i pronicljivost i u tačnost svakog svog suda i zaključka” (ibid.)121.
Een gelijkaardig voorval vindt plaats tijdens de ondervraging van Ćamil Effendi
(Andrić 1981: 99-103). De twee ondervragers zijn ervan overtuigd dat de historicus een
staatsgreep aan het organiseren was en willen achterhalen wie zijn medewerkers waren.
115 “via de mond van een idioot in het oor van een informant.” 116 De vertegenwoordiger van de Ottomaanse staat, zoals een gouverneur. 117 “een of andere moeilijke en ijverige ambtaar, een mens traag van begrip en ziekelijk wantrouwend.” 118 De rechter binnen een moslimgemeenschap 119 “De hele zaak was duidelijk één groot misverstand. Waar hij zich mee bezighoudt, dat is geschedenis,
wetenschap, en wetenschap kan niet schadelijk zijn. Maar dit allel viel in het niets tegen de domheid en het
ongeloof van de ambtenaar.” 120 “Het woord was gevallen, en eenmaal in beweging, valt het niet meer tegen te houden, groeit het onderweg en
verandert.” 121 “[...] die uit ervaring wist hoe schadelijk en gevaarlijk, voor de gemeenschap en het individu, mensen kunnen
zijn die omwille van hun beperkingen, ongebreideld geloven in hun eigen intelligentie en scherpzinnigheid en in
de nauwkeurigheid van ieder van hun oordelen en besluiten.”
- 30 -
Ćamil Effendi begrijpt de beschuldigingen niet, getuige zijn verwarring. Volgens hem is
zijn historisch onderzoek een onschuldige intellectuele bezigheid. Dit is echter niet wat de
ondervragers ervan denken. Ze kunnen namelijk niet geloven dat er geen slechte intenties
achter deze bezigheid zaten en drijven de zaak op de spits. Ćamil Effendi staat met zijn
mond vol tanden en heeft geen idee hoe hij het misverstand kan verklaren. Communicatie
lijkt onmogelijk: “Mislio je kako da kaže jednu jedinu reč ili rečenicu koja bi zabila ovaj
glupi nesporazum, sve objasnila i dokazala da tu nema cilja i da on o svemu tome niti treba
niti može da polaže računa, ponajmanje u ovaj čas, ovde i ovako. Mislio je da to i govori, a
ćutao je” (idem: 101)122. Het is voor Ćamil Effendi onmogelijk om zijn gedachten te
verwoorden, wat even later herhaald wordt: “(...) hteo je da kaže. I mislio je da to govori, a
ćutao je” (ibid.)123. Niet alleen weet hij niet wat zeggen, hij begrijpt ook niet wat de
ondervragers, die hem alsmaar meer mishandelen, van hem willen: “Zasuli su ga pitanjima.
Mladić je žmirkao od svetlosti i jednako bacao nemirne podglede u tamne uglove. Teško se
snalazio, ne uspevajući da dobro razabere i odvoji pitanja” (ibid.)124. Uiteindelijk begrijpt
Ćamil Effendi de situatie en ziet hij gelijkenissen met zijn studieonderwerp, de vervolgde
broer en rechtmatige troonopvolger Čem-sultan: “Ćamil je priznao otvoreno i gordo da je
istovetan sa Džem-sultanom to jest sa čovekom koji je, nesrećan kao niko, došao u tesnac
bez izlaza, a koji nije hteo, nije mogao da se odreče sebe, da ne bude ono što je” (Andrić
1981: 102)125. Jammer genoeg weet de ongelukkige man dit niet met dezelfde nuance te
verwoorden en zegt hij: “Ja sam to!” (ibid.)126. Dit veroorzaakt lichte paniek bij de
bewakers omdat ze noch goed begrijpen wat hij bedoelt, noch weten hoe ze hierop moeten
reageren. De twee ondervragers voeren de druk op en proberen nog meer bekentenissen uit
hun slachtoffer te ontfutselen. Deze confronterende manier leidt tot een handgemeen,
waarvan de uitkomst voor de lezer onduidelijk blijft: Ćamil Effendi is de daaropvolgende
dag uit de gevangenis verdwenen (idem: 103). Opnieuw leidt gebrekkige communicatie tot
onbegrip en confrontatie, onder andere omwille van Ćamil die zich niet kan uitdrukken en
de tegenstrijdige veronderstellingen van de ondervragers.
Een derde voorbeeld van een gelijkaardige situatie vindt plaats wanneer Fra Petar, in
een poging om zijn verveling tegen te gaan, een bewaker van de gevangenis vraagt om
hem werk te geven (Andrić 1981: 113). De bewaker denkt echter dat hij om gereedschap
vraagt zodat hij kan ontsnappen, getuige daarvan zijn antwoord: “Ono biva da neki nabavi
122 “Hij dacht na over een enkel woord of een enkele zin die dit domme misverstand kon uitklaren, alles kon
uitleggen en bewijzen dat er geen complot achter zat, en dat hij noch verplicht noch in staat was hier zich voor te
verantwoorden, zeker niet op dit moment, hier en op die manier. Hij dacht dat hij dit zei, maar hij zweeg.” 123 “[dat] wou hij zeggen. En hij dacht dat hij het zei, maar hij zweeg.” 124 “Ze overstelpten hem met vragen. De jongeman knipperte [met zijn ogen] in het licht en wierp onrustige
blikken in de donkere hoeken [van zijn cel]. Het was moeilijk om hier mee om te gaan, het lukte hem niet om
aparte vragen goed van elkaar te onderscheiden.” 125 “Ćamil bekende openlijk en trots dat hij hetzelfde was als Čem-sultan, hetzelfde als die mens, ongelukkig als
geen ander, met zijn rug tegen de muur, en die zichzelf niet wou, niet kon verloochenen, niet te zijn wie hij is.” 126 “Ik ben hem!”
- 31 -
krišom turpiju ili dlijeto, kako bi lakše odavde izišao, aldi da ih mi sami nekom dajemo, to
ne biva: Nisi to dobro smislio” (ibid.)127. Fra Petar wilt zich vervolgens verantwoorden,
uitleggen dat hij het niet zo bedoelde, maar begrijpt al snel dat het tevergeefs zou zijn:
“Kad ljudi dopadnu ovog čega sam ja dopao, onda im niko ne može vjerovati. A ja
zaboravio gdje sam!” (idem: 114)128. Het is ook voor Fra Petar onmogelijk om via
communicatie zijn bedoelingen duidelijk te maken, wat hem in confrontatie brengt met de
bewaker die de achterliggende intenties verkeerd begrijpt.
Verder zijn er nog andere gevangenen die met elkaar spreken. Iedere keer leidt hun
communicatie echter tot confrontatie doordat de tegenstellingen in hun opvattingen te
groot zijn, ook al betreft het banale onderwerpen. Zo is er het gesprek tussen het personage
van de atleet en de student (Andrić 1981: 71-73), waarin het conflict draait om welke
vrouwen het mooist zijn, die van de Kaukasus of die van Armenië; of het gesprek tussen de
atleet en de matroos (idem: 108-110) dat eindigt in een discussie over wie werkelijk weet
hoe de ogen van Georgische vrouwen er uitzien. Communicatie vindt plaats louter en
alleen om communicatie, mensen spreken uit een existentiële behoefte: “I videlo se da
govori više zbog sebe, što ne može drukčije, nego zbog onog što govori i onih kojima
govori” (Andrić 1981: 51)129. Conversaties hebben geen ander doel dan te kunnen
ontsnappen van de helse omgeving: gevangenen vergeten zichzelf in hun communicatie.
Prokleta avlija benadrukt hierdoor de zinloosheid van communicatie: zelfs over banale
onderwerpen kan men niet tot wederzijds begrip komen.
Dit inzicht nuanceert meteen ook de vrienschap tussen Ćamil Effendi en Fra Petar,
zelfs al ontwikkelt die zich spontaan. De mogelijkheid op een oprechte verstandhouding
lijkt op het eerste gezicht reëel: beiden spreken Italiaans, wat hen afscheidt van de rest van
de gevangenen. Hun conversaties blijven echter aan de oppervlakte en ze spreken nooit
over zichzelf. Bovendien bestaan de gesprekken vaak uit éénrichtingsverkeer omdat Ćamil
nooit lijkt te luisteren, maar alles wat Petar zegt gewoon bevestigt: “Naročito je uzdržljiv
bio mladi Turčin. Svojim tamnim i dubokim glasom i laganim klimanjem glave on je samo
potvrđivao ono što je fra Petar govorio. A potvrđivao je sve, bez razmišljanja” (Andrić
1981: 47)130. De aard van de communicatie tussen de twee doet vermoeden dat beide
personages zich, bij gebrek aan vrijheid, tevreden stellen met hun nieuwe gesprekspartner:
“Pa i takvi kakvi su, ti razgovori su, izgleda, bili obojici zatvorenika prijatni i dragi kao
neočekivani darovi nečeg što ovde najviše nedostaje; zbog toga su ih stalno obnavljali i
127 “Het gebeurt wel eens dat iemand een dossier of beitel kan stelen, om hier gemakkelijker weg te geraken,
maar dat we het zelf aan iemand geven, dat gebeurt niet. Dat heb je verkeerd gedacht.” 128 “Wanneer mensen zich in een situatie als de mijne bevonden, kan niemand hen geloven. Ik was vergeten waar
ik was!” 129 “En het was duidelijk dat hij meer voor zichzelf sprak, omdat hij niet anders kon, dan voor de mensen met
wie hij sprak of de dingen die hij zei.” 130 “Vooral de jonge Turk was afstandelijk. Met zijn donkere, diepe stem en een lichte hoofdknik bevestigde hij
gewoon wat fra Petar zei. En hij bevestigde alles, zonder te denken.”
- 32 -
posle svakog prekida nastavljali” (Andrić 1981: 48)131. Hun communicatie is eerder
gebaseerd op een behoefte, een overlevingsdrang, dan op een wederzijdse sympathie voor
elkaar. De vraag blijft in welke mate Fra Petar en Ćamil Effendi elkaar werkelijk
begrijpen. De broeder raakt namelijk uitermate geïnteresseerd in de Turk juist omdat die
laatste zo moeilijk te doorgronden is. Het enige wat hij kan afleiden is dat Ćamil een
“zieke, ongelukkige man” is (idem: 50). Bovendien zijn het de uitzonderlijke
omstandigheden die hen tot elkaar brengen: “Neobično prijateljstvo između gospodskog
mladića, Turčina iz Smirne, i stranca hrišćanina iz Bosne kao da je (...) stalno raslo, brzo i
neočekivano kako samo u ovakvim izuzetnim prilikama može da bude” (Andrić 1981:
74)132. De novelle lijkt te impliceren dat in een andere omgeving een dergelijke
vriendschap niet had kunnen bestaan, en dat begrip in deze situatie dus niet aan de orde is.
De eenzijdige communicatie zet zich verder wanneer Ćamil Effendi over zijn
studieonderwerp, Čem-sultan, begint te vertellen. Vanaf dat moment kan de Turk niet meer
ophouden en blijft Fra Petar gedwee luisteren, hoewel hij niet altijd even oprecht
geïnteresseerd is: “Često je bivalo da slušajući izgubi nit mladićevog pričanja i (...) da
prestane da prati pričanje, nego misli na svoju nevolju. Ali i tada bi se pravio kao da sluša,
jer mu je žao čoveka kome je očigledno mnogo stalo da sve dokraja i potanko kaže”
(Andrić 1981: 90)133. Vanuit deze nuance lijkt de verstandhouding tussen Ćamil Effendi
en Fra Petar eerder uit een gevoel van medelijden voort te komen dan uit werkelijk
wederzijds begrip. De bekentenissen van Ćamil zetten zich enkele dagen voort en nemen
schizofrene proporties aan. In die tijd krijgt Fra Petar een obsessieve behoefte om te
luisteren, terwijl hij de Turk eigenlijk wil onderbreken. Wat hij ook probeert, telkens hij
luistert “bila je kao opijena i umrtvljena upornim mladićevim pričanjem” (idem: 93)134.
Dan verdwijnt de Turk en Petar blijft alleen achter, zonder gesprekspartner. Dit maakt hem
rusteloos en lichtjes paranoïde. Zo wordt uiteindelijk de ware aard van hun communicatie
bekend: “Dok sam ono deverao s jadnim Ćamilom i brinuo zbog njega, nekako sam manje
mislio na sebe i svoju nevolju. A sad ne mogu da se odbranim od toga” (idem: 113)135.
Dus, de instelling dat communicatie zinloos en onmogelijk lijkt, wordt onderbouwd
door de interactie tussen personages in Prokleta avlija. Aan de ene kant is communicatie
131 “En hoewel de conversaties van die aard waren, leek het dat ze aangenaam en prettig waren voor beide
gevangenen, als het onverwachte geschenk van iets dat ze hier het meeste misten. Daarom bleven zij die
gesprekken hervatten na iedere onderbreking.” 132 “De ongewoonlijke vriendschap tussen de jongeheer, een Turk uit Smirna, en de vreemdeling, een Christen
uit Bosnië, leek gestaag gegroeid te zijn, snel en onverwachts zoals enkel in dergelijke uitzonderlijke
omstandigheden zou kunnen.” 133 “Het gebeurde vaak dat terwijl hij luisterde, hij de draad van het verhaal van de jongeman verloor en dat hij
zelfs stopte het verhaal te volgen, denkend aan zijn eigen ongeluk. Maar hij deed wel alsof hij luisterde, want hij
had medelijden met deze man voor wie het duidelijk belangrijk was het verhaal tot het einde in ieder detail te
vertellen.” 134 “was hij als bedwelmd en verdoofd door het volhardende verhaal van de jongeman.” 135 “Zolang ik tijd spendeerde met de arme Ćamil en mij om hem zorgen maakte, dacht ik op één of andere
manier minder aan mezelf en mijn ongeluk. Maar nu kan ik me daar niet tegen beschermen.”
- 33 -
gethematiseerd als een existentiële behoefte, gemotiveerd door de context van de
gevangenis. Personages hebben weinig sociaal contact en communiceren uit een innerlijke
behoefte. Communicatie, in de vorm van verzonnen verhalen, vindt plaats uit
overlevingsdrang om de harde realiteit van de gevangenis te ontvluchten. Wederzijds
begrip is dus niet aan de orde: personages communiceren met elkaar uit eigenbelang en er
bestaat geen existentieel raakvlak tussen hen. Dit lijkt ook te gelden voor de enige
vriendschap in de novelle: Ćamil Effendi praat in de eerste plaats voor zichzelf. Net zo
luistert Fra Petar ook voor zichzelf. Aan de andere kant zien we communicatie in zijn
dagelijkse vorm: personages die elkaar uitvragen of willen overtuigen lijken altijd te botsen
op de gebreken van hun communicatievaardigheden. Motieven van onbegrip zien we terug
in de misverstanden, die van praktische, functionele aard zijn. Personages tonen een
prominent gebrek aan empathie en zeer rigide toewijding aan hun eigen leefwereld.
Communicatie is zinloos omdat het geen hoger doel dient: personages willen gewoon
kunnen vertellen. Dit belet hen elkaar te begrijpen, en communicatie blijft ook in Prokleta
avlija utopisch.
3.2.2. Botsende werelden: het individu als onbeduidende pion
Aanwezig in het werk van Andrić is de idee dat het individu een onbeduidende factor is in
het grote radarwerk van politieke, economische en andere maatschappelijke
omwentelingen (de publieke wereld); en dat zijn persoonlijke leefwereld beïnvloed wordt
buiten zijn wil om.136 De botsing tussen deze twee werelden leidt tot frustraties omdat de
mens niet in staat is om contact te leggen. Bijgevolg wordt het begrip en de betekenis die
mensen aan hun eigen leven geven ondermijnd door de publieke wereld: het individu lijkt
machteloos te staan tegenover de machten die zijn levenscondities bepalen. Dit is de
botsing tussen werelden, die in ieder te bespreken werk een specifieke invulling krijgt: de
tegenstelling tussen een statische en dynamische wereld, Oost en West, moderniteit en
traditie, wetenschap en religie, of tussen centrum en periferie. Altijd zijn deze
tegenstellingen echter terug te herleiden tot de botsing tussen privé en publiek, en
impliceren ze de onbeduidendheid van het individu. Soms zijn de botsingen van historische
en praktische aard en komen die expliciet naar voren in de handeling van de roman, zoals
in Na Drini ćuprija en Travnička hronika. Soms zijn die botsingen echter meer van
essentiële aard, impliciet en inherent aanwezig in de personages en de achtergrond
waartegen hun ervaringen plaatsvinden, zoals in Prokleta avlija. Dit deel van de
inhoudelijke analyse concentreert zich enerzijds op handelingen en gebeurtenissen en
anderzijds op plaatsen en situaties die de botsing tussen werelden weergeven.
136 De analyse van deze publiek-privé tegenstelling steunt tot op zekere hoogte op het artikel van Ferguson
(1975). De masterscriptie breidt het kader echter uit door andere soort botsingen (zoals tussen centrum en
periferie) aan deze initiële botsing te verbinden.
- 34 -
In Na Drini ćuprija is de botsing tussen werelden op verschillende manieren aanwezig: de
botsing tussen centrum en periferie; tussen een moderne, dynamische wereld en een
traditionele, statische wereld; tussen generaties; en tussen publiek en privé. Het is mogelijk
om de roman vanuit een Oost-West tegenstelling te analyseren. Deze invalshoek draagt
echter een politieke connotatie met zich mee (zie Todorova 2009; Said 2003), wat weinig
relevant is voor deze scriptie. Bovendien is de Oost-West tegenstelling te algemeen en
negeert het de ware aard van botsingen.
De botsing tussen het centrum en de periferie is eigen aan het karakter en de positie
van het stadje. Višegrad ligt namelijk aan de grens van het Ottomaanse Rijk:
gebeurtenissen en beslissingen uit Constantinopel, en later uit Wenen, dringen het stadje
binnen in de vorm van gefluisterde geruchten, de doorstroom van vluchtelingen of de
aankomst van bouwmeesters: “To što se sada sručilo na kasabu i ceo ovaj kraj bila je
velika, nerazumljiva napast kojoj se nije moglo dogledati kraja” (Andrić 1981: 29)137.
Višegrad wordt overspoeld met de ontwikkeling van het maatschappelijk leven vanuit het
centrum, dat invloed uitoefent op het perifere leven van het individu: “A u zabačenu
bosansku kasabu dopirali su od svega toga života XIX veka tek izlomljeni odjeci, i oni
samo u onoj meri i onom obliku u kome je ta zaostala orijentalska sredina mogla da ih
primi i na svoj način shvati i primeni” (Andrić 1981: 210-211)138. Later komt deze
wisselwerking tussen centrum en periferie nogmaals aan bod: “Jer, čak i u ovoj zabačenoj
kasabi, gde je život u dve trećine svojih pojava bio još potpuno istočnjački, ljudi su počeli
da robuju brojkama i da veruju u statistiku” (idem: 258)139. Zeker in tijden van oorlog
wordt de discrepantie tussen centrum en periferie duidelijk: “A pre nego što je svet pravo
shvatio smisao i zamašaj rata, on je stvarno završen [...]. Tamo negde daleko u svetu igra
se kocka ili bije boj i tamo se rešava i sudbina svakoga od nas” (idem: 279)140. De gewone
burger ziet zijn leven verstoord wanneer het centrum zich opdringt in de vorm van
oorlogen, concessies, keizerlijke decreten, verhoogde prijzen enzovoorts. Het individu is
hier machteloos tegenover: “Čovek biva zaustavljen od nadmoćne stihiji i, postiđen zbog
svoje nemoći, mora da uvidi i jasnije sagleda i svoju i tuđu bedu i zaostalost” (idem: 25)141.
137 “Wat nu op het stadje en dit hele gebied afkwam, was een grote, onbegrijpelijke bezoeking, waarvan het
einde niet te overzien was” (Andrić 1994: 24). 138 “In dit afgelegen Bosnische stadje drong van dat hele leven van de negentiende eeuw maar een zwak schijnsel
door en alleen in die vorm en mate, waarin deze achtergebleven oosterse wereld het in zich op kon nemen, en
verwerken en gebruiken” (Andrić 1994: 171). 139 “Want ook in dit afgelegen stadje, waarin het leven voor tweederde van zijn uiterlijke vormen nog volkomen
oosters was, begonnen de mensen tot slaven van getallen te worden en in statistieken te geloven” (idem: 209). 140 “Maar nog voordat het volk de betekenis en de omvang van de oorlog goed begrepen had, was hij al
geëindigd [...]. Ergens daar in de wereld werd er om landen gedobbeld of oorlog gevoerd en daar werd ook over
ons lot beschikt” (idem: 225). 141 “Hier moest de mens erkennen dat er machten waren sterker dan hijzelf, en beschaamd over zijn onmacht tot
een dieper inzicht komen zijn eigen nood en die van de anderen, zijn eigen misdeeldheid en die van de anderen”
(Andrić 1994: 20).
- 35 -
Vanuit dit opzicht impliceert de roman dat de botsing tussen centrum en periferie een
duidelijke, maar vervormde, weerklank in het stadje kent en een gevolg heeft op de
verhouding tussen de publieke en privéwereld van het individu. Een eerste voorbeeld is de
concessie van Hongarije door het Turkse Rijk. De beslissing om Hongarije te verlaten,
wordt genomen in het centrum, maar is onlosmakelijk verbonden met het stadje (de
periferie): de caravanserai naast de brug werd namelijk gefinancierd met opbrengsten uit
Hongaarse grondgebieden (Andrić 1981: 82-83)142. Het gastverblijf aan de brug over de
Drina, dat “[...] istorijski događaji osudili na propast” (idem: 84)143, begint bijgevolg
langzaam te verloederen. De beheerder van de stichting, Daüt-hodja Mutelevic, blijft trouw
aan zijn functie. Zelfs op zijn oude dag doet hij persoonlijk de hoogstnodige
opknapbeurten en probeert hij de canvaserai zo goed en zo kwaad als het kan te
onderhouden. Tot hij op een dag van de ladder valt en sterft. Zo betekent de dood van de
publieke instelling ook de dood van het individu dat ermee verbonden is. De volgende
uitspraak van de verteller is kenmerkend voor de roman: “Ko je mogao i pomišljati da su
stvari u svetu u takvoj zavisnosti jedne od drugih i na toliku daljinu među sobom
povezane?” (idem: 83)144. De idee dat het centrum en de periferie onlosmakelijk met elkaar
verbonden zijn en elkaar beïnvloeden is expliciet aanwezig in de roman.
Een tweede voorbeeld hoe de botsing tussen centrum en periferie tegelijk een botsing
tussen publiek en privé inhoudt, zijn de gevolgen die het stadje moet ondergaan naar
aanleiding van de Servische opstanden. Aan het begin van de negentiende eeuw ontstaat
een botsing tussen de Servische provincie (de periferie) en de Turkse bezetter (het
centrum). Višegrad en de brug die de periferie met het centrum verbinden, nemen toe in
strategisch belang. De Turken bouwen daarom een wachtpost op de brug om de doorgang
van mensen te controleren. Naarmate meer en meer Turkse vluchtelingen in het dorpje
toekomen, verscherpen de autoriteiten de maatregelen. Turbulente tijden betrekken
onoverkomelijk ook arme, onschuldige individuen, “[...] jer ti su često prvi koje hvata
nesvestica pred vrtlogom velikih događaja i koje taj vrtlog neodoljivo privlači i guta”
(Andrić 1981: 105)145. Zo ook in dit geval: de pelgrim Jelisije uit Cajnice en de
molenknecht Mile, twee toevallige voorbijgangers, worden zonder genade onthoofd.
Machteloos als ze staan tegenover de grote gebeurtenissen in de publieke wereld wordt
hun privéwereld verstoord.
De Servische opstanden blijven ook in een derde voorbeeld nefaste gevolgen heben
voor het stadje. De confrontatie met vluchtelingen, die hun huizen verloren bij de Turkse
142 (idem: 67). 143 “ [...] die historische gebeurtenissen veroordeeld hadden, om te gronde te gaan” (idem: 69). 144 “Wie kon zich ook voorstellen, hoezeer de dingen in de wereld van elkaar afhankelijk zijn en op zo’n verre
afstand met elkaar verknoopt?” (Andrić 1994: 67-68). 145 “[...] want die zijn dikwijls de eersten, die gegrepen worden door de roes die voorafgaat aan de maalstroom
der grote gebeurtenissen en die deze roes onweerstaanbaar naar zich toehaalt en in zich opslokt” (Andrić 1994:
87).
- 36 -
terugtrekking, is voor de inwoners van Višegrad een rechtsreekse bedreiging voor hun
eigne leefomstandigheden (idem: 112-113)146. De botsing tussen het centrum en de
periferie verstoort “uslove života za ceo kraj, pa i za kasabu, uticalo na trgovinu, na
saobraćaj, na opšte raspoloženje sveta i na međusobne odnose Turaka i Srba” (Andrić
1981: 110)147. De spanningen tussen de bevolkingsgroepen zijn een direct gevolg van de
botsing tussen de publieke wereld (de kwestie van grondgebied en autonomie) en de
privéwereld: individuen in de periferie worden meegesleept in de gebeurtenissen uit het
centrum. Dit ervaart ook Pietro Sola, de enige Italiaan in Višegrad, die gestigmatiseerd
wordt omdat een landgenoot een aanslag heeft gepleegd op de Keizering van Oostenrijk-
Hongarije (idem: 245-246)148. Ten slotte wordt dit nogmaals benadrukt in de manier
waarop bijvoorbeeld plaatselijke handel verstoord wordt door verre gebeurtenissen:
Međutim, upravo kad se preduzeće našlo u tom prelaznom i kritičnom stadiju, nastupila je
aneksiona kriza. [...] Ovi krajevi na granici postali su tako nesigurni da su i već investirani
kapitali počeli da beže. Zadruga je likvidirana posle dve godine sa potpunim gubitkom celog
uloženog kapitala. (Andrić 1981: 323)149
Uiteindelijk maakt de Oostenrijkse bezetting van 1878 een einde aan de troebele tijden
(Andrić 1981: 145-146)150. De focus op de botsing tussen centrum en periferie verschuift
naar de botsing tussen een moderne, dynamische wereld en een traditionele, statische
wereld. De nieuwe tijd onder de bezetting, “koju je svet, ne mogući je sprečiti, smatrao u
duši privremenom” (idem: 161)151, brengt namelijk allerlei vernieuwingen met zich mee:
“[...] počeli su da stižu činovnici, sitni i krupni službenici [...], a za njima majstori i veštaci
za one poslove i zanate kojih kod nas dotle nije bilo. Bilo ih je Čeha, Poljaka, Hrvata,
Mađara i Nemaca” (idem: 162)152. Deze botsing komt nog enkele keren aan bod wanneer
de nieuwe Oostenrijkse bezetting het hele stadje renoveert: vernieuwingen zoals
straatverlichting en vrouwen die toegelaten worden op de kapija, botsen op weerstand bij
de bevolking (Andrić 1981: 166-172)153. Ook de uiterlijke organisatie van het
gemeenschapsleven kan niet op de initiële goedkeuring van de bevolking rekenen (idem:
146 (idem: 92). 147 “[...] de levensomstandigheden voor het hele gebied en dus ook voor het stadje, het had zijn invloed op handel
en verkeer, op de algemene stemming en ook op de wederzijdse betrekkingen tussen Turken en Serviërs” (idem:
90). 148 (idem: 199-200). 149 “Maar juist toen de onderneming zich in dit kritieke overgangsstadium bevond, was de annexatiecrisis
uitgebroken. [...] deze gebieden bij de grens werden zo onzeker, dat ook de al geïnvesteerde gelden wegvloeiden.
De vennootschap werd na twee jaar met een totaal verlies van het gestorte kapitaal geliquideerd” (idem: 260). 150 (idem: 118). 151 “[...] die door de bevolking, aangezien er toch niets aan te doen was, werd beschouwd als iets voorbijgaands”
(idem: 131). 152 “Tezelfdertijd kwamen er ambtenaren, grote en kleine beambten [...] en na hen meesters en vaklieden voor
werkzaamheden en beroepen, die er vroeger bij ons nooit geweest waren. Er kwamen Tsjechen, Polen, Kroaten,
Hongaren en Duitsers” (Andrić 1994: 131-132). 153 (idem: 136-140).
- 37 -
210-215)154. De vernieuwingen impliceren niet alleen een botsing tussen een moderne,
dynamische wereld en een traditionele, statische wereld, maar hebben ook gevolgen voor
de tegenstelling tussen publiek en privé: “I sa svakom naredbom ograničava se ili
obavezuje u ponečem čovek pojedinac, a proširuje, zapliće, razgranjava život varoši [...] i
svih njihovih stanovnika zajedno” (idem: 163)155.
Bovendien is het zich aanpassen aan een nieuw maatschappelijk leven een privézaak.
Dit wordt bevestigd door Sjemsi-beg Brankovic, de personalisatie van de botsing tussen
een moderne, dynamische wereld en een traditionele, statische wereld (Andrić 1981: 163-
166)156 De man is onverzettelijk gekant tegen de vernieuwingen die de Oostenrijkse
bezetting met zich meebrengt: hij trekt zich terug op zijn landgoed, weigert nog naar het
stadje te gaan, verbiedt zijn zonen zaken te doen met de nieuwe overheid en haalt zelfs zijn
kinderen van school. Geregeld komen er andere oude en aanzienlijke Turken langs bij
hem: “Tu su sastanci onih koji, rešeni da istraju u svom prkosu do kraja, nisu voljni nipošto
i ni u čemu da se poklone pred stvarnošću” (idem: 165)157. Uiteindelijk sterft Sjemsi-beg in
zijn verbitterde onmacht om de botsing tussen werelden te overstijgen.
Een tweede personage dat zich halsstarrig verzet tegen de vernieuwingen en niet wil
toegeven aan de nieuwe realiteit is Ali-hodja. Wanneer de Oostenrijkers in hun
onderneming het dorp te moderniseren ook de winkel van Ali-hodja willen slopen, “[...] ali
se [on] odlučno odupirao, parničio i na sve moguće načine izvlačio, dok nije uspeo da
njegov dućan ostane onakav kakav je i na mestu na kom je” (Andrić 1981: 166)158.
Opnieuw bevestigt dit dat de moderniteit-traditie en de dynamisch-statische tegenstelling
tevens een botsing tussen publiek en privé inhoudt. De roman benadrukt de standvastigheid
van Ali-hodja (idem: 251-262)159 wanneer die twintig jaar later nog steeds onveranderd
blijft:
On je jedan od retkih varoških muslimana koji nije prihvatio ništa od novina i promene koje su
stranci doneli, ni u nošnji, ni u shvatanjima, ni u govoru, ni u načinu trgovine i poslovanja. Sa
istom onom oštrinom i upornošću sa kojom je nekad istupao protiv bezizglednog otpora, on je
godinama ustajao protiv svega što je švapsko i strano a što je sve više hvatalo maha oko njega.
(Andrić 1981: 251)160
154 (idem: 171-175). 155 “En met iedere verorderning wordt de enkeling ergens in zijn vrijheid beperkt of ergens toe verplicht, [en het
verstrikte en verweefde] het gemeenschappelijke leven van het stadje (idem: 132-133). 156 (idem: 133-135). 157 “Daar zijn de bijeenkomsten van mannen, die vast besloten zijn, tot het einde toe zich te blijven verzetten en
nergens voor de werkelijkheid te buigen” (idem: 134). 158 “[...] maar [hij] verzette zich hardnekkig, provedeerde en shoof de zaak met alle mogelijke middelen op de
lange baan, tot het hem lukte zijn winkel te behouden, zoals die was, en waar hij was” (idem: 135). 159 (idem: 203-212). 160 “Hij is een van de weinige Turken in het stadje, die niets van de nieuwigheden en veranderingen, die de
vreemdelingen mee hadden gebracht, heeft overgenomen, noch in zijn kleding noch in opvattingen of taal, of in
zijn manier van zaken doen. Met dezelfde scherpte en koppigheid, waarmee hij vroeger tegen de zinloze opstand
stelling had genomen, verzet hij zich in deze jaren tegen alles wat ‘Zwabisch’ of vreemd is en dat steeds meer in
zijn omgeving doordringt” (idem: 203-204).
- 38 -
Een derde voorbeeld van hoe de botsing tussen moderniteit en traditie invloedt heeft
op de publiek-privé verhouding, is de manier waarop het leven van Lottika verstoord
wordt. De komst van allerlei nieuwe technologieën (zoals de grammofoon), en andere
nieuwe ontspanningsplaatsen (zoals het prostitutiehuis, het officierscasino, de leeszalen en
de zangverenigingen) doen de inkomsten van haar traditioneler etablissement zienderogen
slinken (Andrić 1981: 319-320)161. Door de modernisering wordt het publieke leven steeds
ruimer en ontwikkelder en verstoort dit steeds explicieter het privéleven, dat altijd
traditioneler van aard is. De botsing tussen werelden kent enkel frustraties als gevolg,
getuige daarvan de twee jaar durende zenuwinzinking die Lottika krijgt (idem: 322)162.
Uiteindelijk lijken de meeste mensen aan de bezetting en zijn vernieuwingen gewend
te raken: “Ali vreme je vršilo svoj uticaj i novi naraštaji su se s vremenom navikli i izmirili
[...]” (Andrić 1981: 169-170)163. Tot de onlusten weer de kop op steken die de breuklijnen
tussen de twee werelden weer op scherp stellen. De Oostenrijkse bezetting wil een staand
leger installeren en begint daarom met het nummeren van huizen, een volkstelling en het
rekruteren van soldaten. Op die manier wordt de botsing tussen moderniteit en traditie
expliciet een botsing tussen publiek en privé: “Svi su bili nezadovoljni zbog tih novih
mera. One su po svojoj prirodi bile protivne svima njihovim shvatanjima i navikama, jer je
svaki od njih osećao kao izlišno i nerazumljivo poniženje to mešanje vlasti u njegove lične
stvari i njegov porodični život” (Andrić 1981: 187)164. Opnieuw wordt de machteloosheid
van het individu in dergelijke situaties benadrukt: “Ali niko nije znao da protumači pravi
smisao toga popisa ni da kaže na koji način bi mu se trebalo odupreti” (ibid.)165.
De botsing tussen moderniteit en traditie impliceert ook een langzame verschuiving
van de stad in de periferie naar het centrum, getuige daarvan de spoorweg die de
gebeurtenissen versnelt (Andrić 1981: 265-266)166. Met het aanbreken van de twintigste
eeuw begint de snelheid van het leven alsmaar toe te nemen. Gebeurtenissen dringen niet
meer door als een echo, maar kennen een steeds luidere weerklank in de stad: waar
voordien de mensen “[su se] bavili isključivo onim što im je blisko i poznato [...] Sada su
se pak sve više pojavljivala u razgovorima pitanja koja leže negde dalje, izvan toga kruga”
(idem: 263)167. De roman beschrijft deze verschuiving als een cirkel die zich vanuit de
161 (Andrić 1994: 257). 162 (idem: 259). 163 “Maar de tijd deed het zijne en de nieuwe generaties wenden eraan mettertijd en pasten zich zo goed aan [...]”
(idem: 138). 164 “Zij waren allen ontevreden over deze nieuwe beslissingen. Die druisten in tegen hun hele aard, hun
opvattingen en gewoonten, want ieder van hen beschouwde een dergelijke inmening van de overheid in zijn
persoonlijke zaken en zijn familieleven als een onnodige en onbegrijpelijke vernedering” (idem: 151). 165 “Maar niemand kon de werkelijke betekenis van dit voorschrift begrijpen, of zeggen hoe ze er zich tegen
moesten verzetten” (ibid.). 166 (dem: 215) 167 “zich uitsluitend beziggehouden [hadden] met wat hun nastond en bekend was [...], [doken nu] in de
gesprekken steeds vaker vragen op die verder gingen en ergens buiten deze kring lagen” (idem: 213).
- 39 -
periferie alsmaar verder uitbreidt. In werkelijkheid breidt het centrum zich steeds meer uit
om de periferie uiteindelijk te verzwelgen. Naast de spoorweg zijn er ook allerlei nieuwe
godsdienstige en nationale organisaties, nieuwe kranten en ook keren
universiteitsstudenten terug uit Wenen en Praag (ibid.). Het leven van de stadsbewoners
wordt ruimer: “[...] da se granice nedopuštenog i nemogućeg pomeraju i da se otvaraju
izgledi i mogućnosti kakvih dosada nije bilo [...]”(idem: 264-265)168. De grote woorden en
ideologische disputen brengen logischerwijze nieuwe breuklijnen met zich mee: “Ljudi su
počeli da se dele i okupljaju, odbijaju i privlače po novim merilima i na novim osnovama,
a snagom starih strasti i drevnih nagona” (idem: 265)169.
De weerklank van deze spanningen tussen oude en nieuwe ideeën, vertaalt zich
opnieuw in een botsing tussen publiek en privé wanneer de civiele en militaire druk van de
overheid concreter wordt: “I to u posve novom obliku: ranije se gledalo šta ko radi i kako
se vlada, a sada se raspitivalo šta ko misli i kako se izražava” (Andrić 1981: 265)170. In de
algemene consternatie van groeiend Servisch nationalisme en sensationele berichten
worden alsmaar meer mensen gearresteerd door de inlichtingendienst: ze worden opgeslokt
in het publieke gebeuren van de onafhankelijkheidstrijd. De onbeduidendheid van het
individu wordt opnieuw expliciet benadrukt: “[...] živi ljudi i njihova naselja, idu od ruke
do ruke kao sitna para [...] i imanje menja nezavisno od njega i protivno njegovim željama
i najboljim namerama” (idem: 269)171.
De turbulente tijden en de versnelling die de ontwikkeling van het leven inhoudt, laat
een nieuwe botsing tussen publiek en privé aan bod komen. Deze keer in de vorm van een
generatieconflict: “Stariji ljudi još žale za onom slatkom tišinom koja je u tursko vreme
smatrana kao krajnji cilj i najsavršeniji oblik javnog i privatnog života, i koja je vladala još
i u prvim decenijama austrijske vlasti” (Andrić 1981: 277)172. De roman benadrukt de
tegenstellingen tussen ouderen, die de nieuwe wereld zien als “protivno večnim zakonima i
logici života” (idem: 283)173, en jongeren, die “zasenjeni osećanjem gorde smelosti [...] i
poneseni idejama o pravu naroda na slobodu i čoveka pojedinca na uživanje i
dostojanstvo” (idem: 284)174. Even later wordt duidelijk waaruit die botsing bestaat: “Svaki
168 “[...] alsof de grenzen van het ongeoorloofde en het onmogelijke terugweken en zich vooruitzichten en
mogelijkheden voordeden, die er nog niet waren geweest [...]” (idem: 214). 169 “De mensen begonnen zich bij elkaar aan te sluiten of raakten uit elkaar en stootten elkaar af, volgens nieuwe
maatstaven en nieuwe ideeën, maar met de kracht van oude hartstochten en nog oudere instincten” (ibid.). 170 “En dat in een volkomen nieuwe vorm: vroeger lette men op wat iemand deed en hoe hij zich gedroeg; nú
vroeg men, wat hij dacht en hoe hij zijn mening onder woorden bracht” (Andrić 1994: 214-215). 171 “[...] de levende mensen en hun nederzettingen [gaan] als kleingeld van hand tot hand, [en zijn bezit
verandert] los van hem en tegen zijn wensen en beste voornemens in” (Andrić 1994: 218). 172 “De oudere mensen treuren nog om die ‘zalige rust’, die in de tijd van de Turken het ideaal en de meest
volmaakte vorm van het publieke en privé-leven was geweest en ook nog in de eerste decennia van de
Oostenrijkse bezetting” (Andrić 1994: 223). 173 “[...] als in tegenspraak [...] met de eeuwige wetten en de logica van het leven” (idem: 228). 174 “[...] die verblind [zijn] door het gevoel van trotse overmoed [...] en vol geestdrift voor het idee van het recht
van het volk op vrijheid en van de individu op levensvreugde en [...] waardigheid” (idem: 229-230).
- 40 -
ljudski naraštaj ima svoju iluziju u odnosu prema civilizaciji; jedni veruju da učestvuju u
njenom raspaljivanju, a drugi da su svedoci njenog gašenja [...]” (idem: 287)175.
Het generatieconflict komt verder in de roman nogmaals aan bod. Waarschijnlijk
wordt de botsing het best verwoord door Lottika: “Život se kida, mrvi i osipa. Uopšte,
izgleda da je ovom sadašnjem naraštaju više stalo do njegovih shvatanja o životu nego do
života samog” (Andrić 1981: 319)176. Ook bij de koopman Pavle Rankovic heerst
onbegrip: “Kao sve starije i imućnije ljude, i njega zbunjuju nova vremena i hučna navala
novih ideja i nov način života, mišljenja i izražavanja” (idem: 321)177. De tegenstelling met
de jongere generatie is hier expliciet: “Ni sa svojim rođenim sinovima ne može da se
razume [...]” (ibid.)178. De jeugd is lichtzinnig en overmoedig en zet met haar gevaarlijke
grote woorden alles op losse schroeven (idem: 322)179. De jeugd is hier onderdeel van het
publieke leven doordat het vrijwillig opgaat in de modernisering en haar leven volledig
bepaald wordt door die nieuwe wereld. Dit terwijl de ouderen hardnekkig vasthouden aan
hun tradities en de manier waarop zij de wereld kennen, vanuit hun privéleven.
Naast een generatieconflict is de breuklijn tussen moderniteit en traditie ook een
botsing tussen twee tijdperken (Andrić 1981: 328)180. Het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog in 1914 vormt het culminatiepunt van alle vooraangaande breuklijnen.
Oorlog is dé botsing bij uitstek: wat een essentiëel publiek-politieke zaak is, heeft nefaste
gevolgen voor het privéleven van het individu. Naast de vluchtelingenstroom, zijn er ook
enkele specifieke voorbeelden. Zo is er Lottika, wiens privéleven volledig ondermijnd
wordt wanneer haar hotel vernietigd wordt, met krankzinnigheid als gevolg (Andrić 1981:
370-373)181. Zo is er Pavle Rankovic, die wordt opgeslokt door de publieke gebeurtenissen
van de oorlog en aansprakelijk gesteld wordt voor de veiligheid van de brug: als de Serven
de brug opblazen, betaalt Rankovic met zijn leven (idem: 374-378)182. Tenslotte is er Ali-
hodja, die een langzame dood sterft nadat zijn winkel vernietigd wordt (idem: 382-384)183.
Op die manier “[hvatala je] ta čudna ljudska igra koja se zove rat [...] sve više maha, širila
se i podvrgavala svojoj vlasti žive stvorove i mrtve stvari” (idem: 378)184.
Dus, Na Drini ćuprija behandelt de botsing van de publieke en de innerlijke
leefwereld op drie verschillende manieren. Eerst vanuit de botsing tussen het centrum en
175 “Iedere menselijke generatie heeft haar illusies in verband met de beschaving, de een gelooft, deel te hebben
aan haar opkomst, de andere getuige te zijn van haar ondergang [...]” (idem: 232). 176 “Het leven scheurde, brokkelde af en verviel. Het was, of de generatie van nú meer gaf om een
levensbeschouwing dan om het leven zelf” (idem: 257). 177 “Als alle oudere, welgestelde mensen brengt de nieuwe tijd, de lawine van moderne ideeën, de nieuwe wijze
van leven, van denken en zich uiten, hem in de war” (idem: 258). 178 “Niet eens met zijn eigen zoons lukt het hem, om tot wederzijds begrip te komen [...]” (ibid.). 179 (Andrić 1994: 259). 180 (Andrić 1994: 264). 181 (idem: 264). 182 (idem: 303-306). 183 (idem: 310-311). 184 “[greep] dit merkwaardige menselijke spel, dat oorlog heet, meer om zich heen, breidde zich uit en kreeg alle
levende wezens en alle doden in zijn macht” (idem: 306).
- 41 -
de periferie, waarbij gebeurtenissen en beslissingen in het centrum directe gevolgen
hebben op de periferie en haar inwoners in de vorm van vluchtelingenstromen,
oorlogsschade en onderdrukking. Vervolgens vanuit de botsing tussen een moderne,
dynamische wereld en een traditionele, statische wereld, waarbij de verruiming en
vernieuwing van de maatschappelijke wereld de traditionele privéwereld van mensen op
losse schroeven zet. Ten slotte ook vanuit een generatieconflict, waarbij de jongeren
volledig opgaan in de publieke wereld en de ouderen zich vasthouden aan de privéwereld.
Het individu staat tussen twee vuren en komt in die botsingen tussen werelden naar voren
als een machteloze, onbeduidende entiteit die weinig invloed heeft op zijn eigen leven en
de gebeurtenissen ervaart als overwelmend en onbegrijpelijk.
In Travnička hronika is de botsing tussen werelden ook aanwezig. In de roman komt die
naar voren via de karakterisering van personages en hun interactie met elkaar. Aan de ene
kant bestaan duidelijke botsingen tussen de verschillende rollen die een personage in zijn
leven heeft (de publiek-privé tegenstelling) en anderzijds bestaan er botsingen tussen
onderdrukker en bezetter; tussen centrum en periferie; tussen een moderne, liberale wereld
en een traditionale, conservatieve wereld. De roman benadrukt de onbeduidendheid van het
individu door aandacht te geven aan de onmacht van de personages om een brug te slaan
tussen deze twee werelden, om invloed op de andere wereld uit te voeren; en aan de woede
die daaruit voortkomt.
Alomtegenwoordig in Travnička hronika is de zogenaamde botsing tussen Oost en
West, waarin de Oriënt zich aankondigt “[...] kao stezanje nevidljivog obruča: za svaku
stvar potreban je veći napor a u isto vreme čovek je manje sposoban da ga učini; svaki
korak je teži, svaka odluka sporija, a izvršenje neizvesno, dok iza svega, kao stalna pretnja,
vrebaju nepoverenje, oskudica i nezgoda” (Andrić 2004: 73)185. Er wordt gesproken van
het “Oriëntaalse gif” en de “Bosnische stilte” dat de mensen uitzuigt en probeert te
nivelleren met hun omgeving (ibid.). De bevolking is onderontwikkeld en barbaars (idem:
27) waar men onmogelijk op een beschaafde manier mee kan converseren en dat “nema
milosti ni onog prirodnog sažaljenja” (idem: 309)186. Het leven in Travnik is de “harde
leerschool van het oosten” (idem: 175)187. Er zijn echter enkele belangrijke argumenten die
deze tegenstelling tot veel meer dan enkel een botsing tussen culturen maakt.188 Aangezien
185 “[...] als het dichtgaan van een ontzichtbare klem. Ieder ding begint dan meer kracht te vragen, terwijl je
voelt, dat je steeds minder in staat bent die op te brengen; iedere stap valt je zwaarder, je hebt voor iedere
beslissing meer tijd nodig. Daarbij is de werkelijkheid niet zeker, en achter alles loeren – als een voortdurende
bedreiging – wantrouwen, mislukking en ontbering” (Andrić 1995: 73). 186 “[...] elk natuurlijk gevoel van medelijden ontbreekt [...]” (idem: 311). 187 (Andrić 1995: 177). 188 Ferguson (1975: 835-836) argumenteert bijvoorbeeld dat er grote overeenkomsten zijn tussen de manier
waarop personages uit het Oosten en personages uit het Westen worden afgebeeld. De botsing tussen Oost en
West is volgens hem eerder een gevolg van historische omstandigheden dan eigen aan het karakter van beide
culturen.
- 42 -
Travnička hronika zich voornamelijk concentreert op de karakterisering van een beperkt
aantal personages, zijn het niet zozeer de culturen die botsen, maar de cognitieve wezens
die gevormd zijn door hun cultuur. Botsingen tussen personages kunnen niet verklaard
worden vanuit de Oost-West tegenstelling, maar eerder vanuit hun positie in het
maatschappelijke leven en wat dat betekent voor ‘de Ander’. De botsingen met de Oriënt
en de vijandige houding die de Franse en Oostenrijkse Consul ondervinden zijn niet zozeer
een botsing tussen Oost en West, maar eerder tussen bezetter en onderdrukte. Zo is de
vijandelijke ontvangst van Daville door de plaatselijke bevolking een reactie tegen een
buitenlandse invloed die hun leven zal bepalen (Andrić 2004: 21-23)189. Ook de
vijandelijke houding tegen de Franse officieren heeft weinig te maken met een Oost-West
tegenstelling. Opnieuw heerst er de indruk bij de bevolking dat Frankrijk hun Bosnië wil
veroveren (idem: 33-37)190. De moeilijke omgang met de bevolking komt niet zozeer voort
uit haar “Oosterse” karakter, eerder is het een reactie tegen de buitenlandse inmengingen
(idem: 82, zie ook 144, 309-315)191. Ook tussen de Ottomanen en de lokale bevolking,
zogenaamd allebei “Oriëntalen”, bestaan gelijkaardige tegenstellingen die de Oost-West
dichotomie ondermijnen. Meerdere keren wordt duidelijk dat de verhouding tussen de
Osmanen en de lokale bevolking één van heerser en onderdrukker is. Zo bijvoorbeeld
wanneer Mehmed-Pasja de bevolking onbelangerijk acht om invloed te hebben op zijn
bestuur (idem: 27)192. Zo ook met de opstand van de čaršija, gericht tegen de Vizier en de
Turkse bezetter (idem: 135-137)193. Zo ook in de machtsverhouding tussen Ibrahim-Pasja
en de Bosnische begs (idem: 349-350)194. Ten slotte wordt deze relatie van onderdrukker-
onderdrukte nogmaals benadrukt in de houding van de derde Vizier, Ali-Pasja, jegens de
bevolking (idem: 351-355)195.
Deze tegenstellingen tussen bezetter en onderdrukte hebben impliciet ook betrekking
op de botsing tussen centrum en periferie. De komst van de Consuls is een eerste
voorbeeld van hoe buitenlandse gebeurtenissen hun weerklank kennen in Bosnië (Andrić
2004: 11-13)196. Nagenoeg alle belangrijke personages zijn verbonden door hun
gemeenschappelijke situatie: allen worden ze gestuurd door buitenlandse machten (Turks,
Frans of Oostenrijk-Hongaars) en zitten ze vast in de geïsoleerde vizierstad, “to je u stvari
jedna tesna i duboka raselina” (idem: 9)197. De wisselwerking tussen centrum en periferie
blijft in Travnička hronika als een constante aanwezig vanuit de notie dat iedere
vertegenwoordiger handelt naar de orders en gebeurtenissen uit zijn moederland en
189 (idem: 22-24). 190 (idem: 33-37). 191 (Andrić 1994: 82, zie ook 144, 311-316). 192 (Andrić 1994: 28). 193 (idem: 135-137). 194 (idem: 350-351). 195 (idem: 352-356). 196 (idem: 11-13). 197 “dat is in werkelijkheid een nauwe en diepe kloof” (idem: 9).
- 43 -
verantwoording dient af te leggen, getuige de vele rapporten die de Consuls schrijven.
Verder is de wisselwerking tussen centrum en periferie aanwezig in de relatie tussen
Daville en Von Mitterer, die zichzelf in kleinschalige, plaatselijke oorlogen verwikkelen
naargelang de verhouding tussen Frankrijk en Oostenrijk verslechtert (idem: 85, 236-
237)198, of in de manier waarop conflicten uit het centrum hun eigen invulling krijgen in de
periferie (idem: 248-262)199200. Ook zo in de positie van de Viziers, die de gevolgen van
gebeurtenissen in Istanbul dragen: “Ti nemiri i promene iz daleke prestonice odražavali su
se u ovoj zabačenoj provinciji, iako mnogo docnije, izmenjeni i karikirani, kao u krivom
ogledalu” (idem: 248, zie ook 36-37, 345-346)201.
Naast deze voor de hand liggende manifestaties van de botsing tussen centrum en
periferie, heeft Travnička hronika ook aandacht voor de psychologische ervaring van de
personages. De botsing tussen centrum en periferie komt naar voren in het gevoel van
verveling, eenzaamheid en ballingschap dat mensen uit de ontwikkelde wereld ervaren.
Het gevoel van ballingschap geldt in de eerste plaats voor Vizier Mehmed-Pasja en
Ibrahim-Pasja, die beide als straf naar Travnik zijn gestuurd: “’Sad vidim da nu nas poslali
da ovde izginemo’” (Andrić 2004: 107)202. Ze zijn “u Bosn[i], kao što se leš sklanja s
očiju” (idem: 145)203. Personages hebben het idee dat hun beste krachten verspild worden,
zoals D’Avenat “koji je žalio što mora da živi u ovoj bosanskoj pustinji umesto pri
Ambasadi ili u službi nekog vezira u Carigradu, kako odgovara njegovim sposobnostima
[...]” (idem: 148, mijn nadruk)204. Het gevoel verlaten te zijn is ook iets waar Daville mee
te kampen heeft: “I inače Davil se osećao zaboravljen i prepušten sam sebi” (idem: 31)205.
Dit wordt later in de roman herhaald: “Usamljeni konzuli počnu lako da se smatraju ne
samo napušteni od svoje vlade i gonjeni od protivnika, nego i kao ljudi na koje se sudbina
sa naročitom pakošću tako reći lično okomila” (idem: 146)206. Von Mitterer bevindt zich in
een gelijkaardige situatie, gedoemd tot een onwaardig en moeilijk bestaan (idem: 84)207.
Het gevoel van isolatie achtervolgt ook Des Fossés: “[...] i on je patio od čamotinje i
"bosanske tišine" i osećao kako ga ova zemlja i život u njoj nagrizaju, zamaraju i nastoje
198 (idem: 85, 238-239). 199 (idem: 250-264). 200 Voor een politieke analyse van deze wisselwerking, zie Kalyvas (2003). 201 “Deze onlusten en omwentelingen in de verre hoofdstad hadden hun weerslag in de afgelegen provincie,
hoewel veel later, volkomen anders, als een karikatuur, als in een lachspiegel” (idem: 250, zie ook 36-37, 346-
347). 202 “’Nu zie ik, dat ze ons hierheen hebben gestuurd, om hier te gronde te gaan’” (Andrić 1995: 107). 203 “in Bosnië als het ware begraven” (idem: 146). 204 “die het nog steeds betreurde in de Bosnische woestenij te moeten leven, in plaats van bij een gezantschap of
in dienst van een Vizier in Stamboel, in overeenstemming met zijn capaciteiten [...]” (idem: 149, mijn nadruk). 205 “Ook verder voelde Daville zich verlaten en op zichzelf aangewezen” (idem: 31). 206 “Eenzame consuls zijn nu eenmaal geneigd, zich door hun regering verlaten en door vijanden omringd te
voelen, en te denken dat het lot het speciaal op hen gemunt heeft” (idem: 147). 207 (idem: 85).
- 44 -
da saviju ili slome, i tako izravnaju sa svim ostalim oko njega” (idem: 73, zie ook 78)208.
De tegenstelling tussen centrum en periferie komt expliciet naar boven in het karakter van
Des Fossés, die als jonge diplomaat in de kracht van zijn leven geen blijf weet met zijn
energie. Hij worstelt met de tegenstelling tussen zijn ambities, onbevredigde verlangens en
de isolatie van zijn huidige positie: “[...] noću ne uspeva [da se odbije od tišine] bez borbe i
napora, i to postaje sve teže, jer tišina savlađuje i briše, gasi i ućutkava i onaj tihi i prividni
život varoši, pokriva, obuhvata i prožima sve živo i mrtvo” (idem: 119, zie ook 120-
121)209. Zo ook Anna Maria Von Mitterer, een echte dame van de wereld, die Travnik als
een “pravo tursko groblje” (idem: 92)210 beschouwt. Opmerkelijk is de manier waarop haar
behoefte aan sensatie en dweepzucht een gemakkelijke bevrediging vindt in het huwelijk
van Napoleon (een gebeurtenis uit het centrum): “Jer, za Anu Mariju nije cele te godine
postojao Travnik ni sitni i mučnu konzulski život u njemu” (idem: 284)211.
De botsing tussen centrum en periferie, en zeker zoals die naar boven komt in de
jeugdigheid van Des Fossés en de onbezonnenheid van Frau Von Mitterer, impliceert ook
een botsing tussen een moderne, liberale wereld en een traditionele, conservatieve wereld.
In de behoefte hun verveling de baas te zijn, ondernemen zowel Des Fossés als Anna
Maria activiteiten die hen lijnrecht tegenover de conservatieve levenswijze van de
plaatselijke bevolking plaatsen. Dit is het geval wanneer Des Fossés het Turkse meisje
Jelka wil kussen. De reactie van Jelka, die uiterste wanhoop verraadt, komt voort uit een
diepgewortelde overtuiging dat ze ten gronde gericht wordt (Andrić 2004: 166-171)212.
Ook Anna Maria botst in haar omgang met de lokale bevolking op hun conservatieve
levenswijze en terughoudendheid voor vernieuwing. Niet alleen ervaart ze pure walging
van het uiterlijke stadsleven (idem: 94-95)213 en de wreedheid van de bevolking (idem 253-
254)214, haar eigen interventies worden ook negatief onthaald. Zo wordt ze door de
monniken van het klooster van Guča Gora verzocht geen geschenken meer te brengen
(idem: 163-165)215. Een botsing met de lokale bevolking is ook onvermijdelijk wanneer
Anna Maria in haar rol als dierenbeschermer enkele lastdieren wil bevrijden (idem 269-
270)216. Verder is de botsing tussen een moderne, liberale wereld en een traditionele,
conservatieve wereld ook aanwezig in de communicatie tussen personages (cfr. supra).
208 “[...] ook hij leed onder de leegte en de ‘Bosnische stilte’ en voelde, hoe dit land, het leven hier, hem uitzoog,
slap maakte en probeerde hem te buigen of te breken, om hem met zijn omgeving te nivelleren” (idem: 73, zie
ook 78). 209 “[...] ’s nachts lukte hem dat minder. Hoewel hij er tegen vocht, kostte het hem steeds meer moeite, zich tegen
de stilte te verweren, want die overweldigde hem en doofde en verstikte zelfs de schijn van leven van het stadje,
en bedekte en doordrong het levende en het dode en sloot dat volkomen af” (idem: 119, zie ook 120-121). 210 “een [echte] Turkse begraafplaats” (idem: 92). 211 “Want voor Anna Maria bestond dat hele jaar in Travnik het kleine, nare leven in het consulaat eenvoudig
niet” (idem: 285). 212 (Andrić 1995: 168-173). 213 (idem: 94-95). 214 (idem: 255). 215 (idem: 165-167). 216 (idem: 270-272)
- 45 -
De botsing tussen werelden speelt zich in Travnička hronika voornamelijk af op het
niveau van het personage en zijn karakter. Op die manier insinueert de roman dat
botsingen tussen centrum en periferie; tussen onderdrukker en onderdrukte; tussen modern
en traditioneel alledrie een botsing tussen privé en publiek impliceren. De botsing tussen
publiek en privé komt aan bod in de discrepantie die bestaat tussen de gevoelswereld en de
uiterlijke wereld van personages. De roman benadrukt dit reeds vroeg in het verhaal
wanneer het een onderscheid maakt tussen hoe mensen herinnerd worden door hun
omgeving en hoe ze werkelijk zijn: “[...] A ispod njih počne da se pomalja naš drugi, samo
nama znani život, to jest "zaistinska" istorija našeg duha i našeg tela, koja nije nigde
zabeležena, [...], ali koja je za nas i za naše krajnje zlo i dobro jedina važna i jedina
stvarna” (Andrić 2004: 20)217.
Het voornaamste voorbeeld dat deze botsing tussen publiek en privé bevestigt, is de
“teško i složeno duševno stanje [...]” (Andrić 2004: 57)218 van Daville. Zijn onmacht ligt in
het gegeven dat hij onmogelijk in staat is uiting te geven aan zijn innerlijke twijfels
omwille van zijn publieke functie. Daville is eenzaam en “[i]zgubljen u ovoj divljini”
(idem: 20)219. De botsing tussen de uiterlijke wereld en de innerlijke van de Franse Consul
is expliciet aanwezig: “A kako sve to nije odgovaralo njegovom pravom karakteru,
stvaralo je u njemu čudnu podvojenost ličnosti” (Andrić 2004: 59)220. De gespleten
persoonlijkheid van Daville komt meermaals aan bod: “Davil je i po dužnosti i iz ličnog
prkosa uzimao držanje Napoleonovog predstavnika, a taj 'imperijalni' stav, koji je tako
malo odgovorao njegovoj pravoj prirodi, davao mu je krut izgled i menjao celu njegovu
ličnost u nepovoljnom smislu” (idem: 219)221. De tweestrijd die zich in Daville, “zbunjen u
sebi, ali dostojanstven i miran spolja” (idem: 25)222, afspeelt, komt meermaals aan bod in
de vorm van innerlijke monologen, dialogen en interactie met anderen. Deze strijd vindt
plaats tussen de zoektocht naar de goede weg en de inherente twijfel van Daville: “Sada
počinje da se javlja misao da bi i taj put mogao biti samo bespuće, jedna od mnogih varki,
da taj takozvani pravi put i ne postoji [...]” (idem: 56, zie ook 54-57)223. Zeker in de
gesprekken met Des Fossés speelt deze innerlijke verscheurdheid Daville parten: “Upravo
zato što je i sam bio kolebljiv i nosio skrivene i nepriznavane sumnje u sebi, on nije mogao
217 “[...] En hieronder komt steeds duidelijker een ander leven te voorschijn, dat alleen onszelf bekend is, de
‘ware’ geschiedenis van onze geest en ons lichaam, een leven dat nergens is opgeschreven, [...], maar dat het
enige leven is dat er op aankomt, het enige dat wezenlijk beslissend is voor ons wel [en] wee” (idem: 21). 218 “kwellende, gecompliceerde psychische toestand [...]” (idem: 57). 219 “[v]erloren in deze woestenij” (idem: 21). 220 “Omdat dit [de vereisten van Daville’s publieke functie –L.P.] met zijn eigenlijke aard in strijd is, brengt het
in hem een wonderlijke gespletenheid van zijn persoonlijkheid teweeg” (Andrić 1995: 59). 221 “Uit plichtsgevoel en bravour speelde Daville zijn rol van vertegenwoordiger van de grote Napoleon en die
houding, die zo weinig met zijn aard overeen kwam, gaf hem iets gedwongens en plaatste zijn persoonlijkheid in
een ongunstig licht” (Andrić 1995: 221). 222 “[i]nnerlijk onzeker, maar uiterlijk waardig en kalm” (idem: 25). 223 “Nu ontwaakte in Daville weer de twijfel. Misschien was ook deze weg geen uitweg, maar een van de vele
dwaalwegen” (Andrić 1995: 56, zie ook 54-57).
- 46 -
mirno da sluša tuđe kritike” (idem: 68, zie ook 68-72)224. Zelfs over zijn eigen positie heeft
Daville onzekerheden: “U sebi, davil se sve više kajao što se primio ovoga položaja, koji je
očigledno tako težak da ga niko nije hteo. Kajao se naročito što je doveo porodicu” (idem:
145)225. Het komt er op neer dat al die twijfels en zelfverwijten, “[...] sve to njega troši i
zamata i stvara život naoko miran i sređen, a u stvari neizdržljivo mučan i u bolnoj
protivnosti sa njegovim unutarnjim sklopom i celim njegovim stvarnim bićem” (idem:
236)226. (Zie ook Andrić 2004: 312, 320, 330-331, 344, 381)227. De machteloosheid van
Daville wordt benadrukt door de onmogelijkheid om aansluiting te vinden bij zijn
omgeving. Het gegeven dat “[...] on nije mogao da nađe odgovora nigde, ni u sebi ni oko
sebe” (idem: 267)228, maakt van hem een ongelukkig en onzeker man. Dit wordt later
enkele keren herhaald: “Kome da se obrati, koga da pita, ko bi mogao znati istinu i ko bi
hteo da mu je kaže?” (idem: 328-329, zie ook 29-30, 234, 265, 304)229.
De discrepantie, of botsing, tussen publiek en privé wordt op een tweede manier
bevestigd in de manier waarop Von Mitterer en Daville zich tot elkaar verhouden. Beiden
een zekere sympathie voor elkaar, maar kunnen hier geen uitdrukking aan geven. De
beschrijvingen en handelingen van de twee Consuls bevestigen hun overeenkomsten: ze
zijn marionetten (Andrić 2004: 87)230 of kanselarijslaven (idem: 89)231, maar staan soms
ook volledig machteloos in het veilig stellen van hun publieke belangen. Dit is het geval bij
de Turkse opstand (idem: 142-143)232, bij de executie van de grenscommandant (idem:
181-183 )233, en bij het overlijden van Cologna (idem: 262-264)234. In hun
gemeenschappelijk lijden vinden de twee een zekere vorm van bondgenootschap bij elkaar.
Doch belet hun publieke functie hen deze innerlijke sympathie jegens elkaar te uiten: “I
samo poslednji obziri dužnosti i takta sprečavali su ih da ne polože jedan drugom ruku na
rame, kao što se pridržavaju dva prisebna i razumna čoveka u nevolji” (Andrić 2004:
84)235. De twee hebben een goede verstandhouding en in hun mening over elkaar laten ze
224 “Juist omdat hij zelf onzeker was en rondliep met een twijfel die hij zichzelf niet wou bekennen, kon hij geen
kritiek van buitenaf verdragen” (idem: 68, zie ook 68-72). 225 “Innerlijk speet het hem, dat hij de post had aangenomen, die klaarblijkelijk zo moeilijk was, dat niemand
hem wilde hebben. Maar hij maakte zichzelf vooral verwijten, dat hij zijn gezin hierheen had gehaald” (idem:
146). 226 “[d]at alles knaagt aan hem, het maakt hem moe en laat hem een leven leiden, dat naar buiten toe rustig en
geordend lijkt, maar in werkelijkheid onuitsprekelijk moeilijk is en in smartelijke tegenspraak met zijn innerlijke
gesteldheid en zijn hele aanleg” (Andrić 1995: 238). 227 (idem: 313-314, 321, 331, 345, 382). 228 “[...] hij nergens een antwoord kon vinden, noch in zichzelf, noch in zijn omgeving” (idem: 269). 229 “Tot wie moest hij zich wenden, wie vragen; wie kon de waarheid weten en wie zou hem die vertellen?”
(idem: 329, zie ook 30, 236, 267, 306). 230 (Andrić 1995: 88). 231 (idem: 89). 232 (idem: 142-143). 233 (idem: 183-185). 234 (idem: 265-266). 235 “Alleen een uiterst besef van hun plicht en een gevoel van tact, hield hen ervan terug, elkaar troostend de
hand op de schouder te leggen, zoals twee bezadigde, verstandige mannen in een ongelukkige situatie
gewoonlijk doen” (idem: 85).
- 47 -
zich niet beïnvloeden door de verhouding tussen hun moederlanden. Hoewel ze elkaar het
professioneel leven onmogelijk maken, “[...] misle jedan na drugog sa ganućem, dubokim
razumevanjem i iskrenim žaljenjem” (idem: 88)236. Hun gemeenschappelijke miserie maakt
hen lotgenoten: “Rukovali su se dugo i gledali bez reči jedan drugom u oči kao dva
brodolomnika” (idem: 178)237. Desondanks blijven ze verplicht aan hun publieke functie en
kunnen ze de kloof niet overbruggen.
Gelijkaardige botsingen tussen een uiterlijke en innerlijke realiteit, tussen publiek en
privé, komen op een derde manier naar voren in de “machteloze woede” die Des Fossés
voelt na zijn affaire met Jelka (Andrić 2004: 170-171)238 en Frau Von Mitterer (idem: 232-
233)239. Omgekeerd vinden ook de innerlijke verlangens van Anna Maria op geen enkele
manier aansluiting bij haar omgeving: “Pa i pored toga ili upravo zbog toga imala je stalnu
potrebu da [...] svakome se žalila [...], iako je videla da ni kod nega ne nailazi na
razumevanje, a još manje na pomoć” (idem: 95)240. Op die manier betekenen de hierboven
vermelde botsingen tussen moderniteit en traditie, waar Anna Maria zich in publieke
aangelegenheden volledig laat leiden door haar eigen karakter, tevens een botsing tussen
publiek en privé. Verder maakt Travnička hronika deze botsing expliciet door aandacht te
geven aan personages die dergelijke tegenstellingen niet ervaren. Enkele voorbeelden zijn
de monniken en pater Julian, die “umeli da odvoje ono što duguju lično ovim gostima od
onoga na što ih obavezuju njihov poziv i ozbiljino shvaćena dužnost” (Andrić 2004:
271)241, Von Paulich, “iza kojeg se gubio svaki znak ličnog života ili ljudskih slabosti i
potreba” (idem: 286)242, en Madame Daville die “po svojoj prirodi bila daleko od svih
opštih stvari i javnih poslova” (idem: 239)243.
De machteloosheid en onbeduidendheid van het individu komen in de roman naar
boven in de manier waarop personages ondanks hun gemeenschappelijke situatie geen
mogelijkheid vinden om elkaar te begrijpen, zoals tussen Des Fossés en Daville, of
uitdrukking te geven aan hun wederzijdse sympathieën, zoals tussen Daville en Von
Mitterer. De machteloosheid wordt duidelijk in de onmogelijkheid van personages om de
gemeenschappelijke omstandigheden waarin zij verblijven aan te wenden voor een basis
236 “[denken] ze onwillekeurig aan elkaar met een diep wederzijds begrip en een oprecht gevoel van spijt” (idem:
88). 237 “Zij schudden een hele poos elkaar de hand en keken, als schipbreukelingen, elkander zwijgend in de ogen”
(idem: 179-180). 238 (idem: 172-173). 239 (idem: 233-235). 240 “En toch, of misschien juist daardoor, had ze voortdurend de behoefte [...] zich bij iedereen [...] te beklagen,
hoewel ze zag, dat ze nergens begrip, laat staan hulp vond” (idem: 95). 241 “het onderscheid [...] wisten te maken tussen wat ze persoonlijk aan hun gasten verschuldigd waren en dat
wat hun beroep en hun plicht van hen verlangden” (Andrić 1995: 273). 242 “waaronder ieder teken van persoonlijk leven of menselijke zwakheden en behoeften verdwenen was” (idem:
288). 243 “volgens haar aanleg en opvoeding zich graag op een afstand hield van officiële en maatschappelijke dingen”
(idem: 241).
- 48 -
van wederzijds begrip. Ondanks overeenkomsten blijven personages machteloos om de
kloof tussen hen, veroorzaakt door het publiek leven, te overbruggen.244
Dus, Travnička hronika legt de nadruk op de karakterisering van enkele personages en
geeft zo inzicht in de manier waarop botsingen tussen centrum en periferie; tussen bezetter
en onderdrukker; tussen een moderne, liberale wereld en een traditionele, conservatieve
wereld impliciet ook een botsing tussen een uiterlijke en innerlijke realiteit inhouden; en
tot gevoelens van machteloosheid kunnen leiden. Bovendien wordt die onbeduidendheid
benadrukt door de manier waarop de roman aandacht geeft aan andere personages wiens
innerlijke leven zich in harmonie bevindt met de uiterlijke realiteit enerzijds en aan de
onmogelijkheid van personages om elkaar te begrijpen ondanks duidelijke overeenkomsten
anderzijds. Op die manier brengt Travnička hronika de idee van botsende werelden ook
rechtstreeks in verband met de idee van botsende waarheden. De botsing tussen een
innerlijke en uiterlijke realiteit, tussen publiek en privé, wordt grotendeels veroorzaakt
door de moeilijkheden van communicatie en bijgevolg botsende waarheden: ieder heeft
zijn eigen waarheid en kan die moeilijk overeenstemmen met de buitenwereld.
De botsing tussen werelden is ook in Prokleta avlija aanwezig, hoewel in een meer
essentiële vorm: botsingen vinden niet expliciet plaats, maar zijn af te leiden uit de situatie
waarin personages zich bevinden. Botsingen komen aan bod in de tegenstellingen tussen
personages en hun omgeving: de innerlijke leefwereld die verlangt naar vrijheid botst met
de uiterlijke realiteit van opsluiting. De gevangenis symboliseert op die manier de botsing
tussen “svet poroka i bezakonja” en “sveta reda i zakona” (Andrić 1981: 27)245. Dit
impliceert een botsing tussen publiek en privé, en tussen centrum en periferie.
Iedere gevangene zit opgesloten omwille van een aanvaring met het gerecht, een
botsing met de centrale autoriteiten en de wet. Deze mensen zijn het slachtoffer van
politieke mandaten en decreten uit het centrum die botsen met hun eigen perifere wereld.
Individuele levens (in essentie een perifere entiteit) worden verstoord door het
rechtsapparatus van de overheid (in essentie een centrale entiteit). Eenmaal gevangen
opgesloten zijn, lijkt deze botsing te verschuiven. De gevangenis symboliseert de botsing
tussen centrum en periferie echter ook op een andere manier. Gevangenen worden
uitgesloten van het centrum (het maatschappelijk leven) doordat ze vastzitten in de
periferie (het gevangenisleven). Het gevangenisleven wordt echter nog steeds volledig
bepaald wordt door het centrum (in de vorm beleidsmaatregelen van de overheid). Een
tweede botsing die de gevangenis impliciet weergeeft, is die tussen privé en publiek. In de
gevangenis zijn personages afgesloten van de buitenwereld en worden ze volledig deel van
de publieke sfeer. Gevangenen hebben namelijk geen privéleven, noch hebben ze de
244 Ferguson (1975: 833) argumenteert dat dit niet het gevolg kan zijn van de onmogelijkheid tot communicatie.
Zoals ik in het vorige hoofdstuk heb aangetoond, is dit echter wel het geval. 245 “de wereld van ondeugd en wetteloosheid” en “de wereld van regels en wetten”.
- 49 -
mogelijkheid om over hun eigen doen en laten te beslissen. Hun leven wordt volledig
bepaald door de publieke context van gevangenis. De botsing tussen publiek en privé
wordt bevestigd in de discrepantie tussen het innerlijk verlangen van gevangenen te
ontsnappen en de onmogelijkheid van hun situatie, wat meteen ook de machteloosheid van
personages benadrukt.
In principe gelden deze twee botsingen voor alle gevangenen, maar de personages die
als expliciet voorbeeld kunnen dienen, zijn de Bosnische broeder en de Turkse historicus.
Zij zijn de enige twee personages wiens aanwezigheid in de gevangenis uitgebreid
verklaard wordt. Fra Petar was op de verkeerde plaats op het verkeerde moment “u
mutnom vremenu kad vlast prestane da razaznaje pravog od krivog” (Andrić 1981: 12)246
en wordt tijdens een bezoek in Istanbul gearreseerd op verdenking van spionage voor
Oostenrijk-Hongarije. Een gelijkaardige botsing ervaart ook Ćamil Effendi wanneer hij
wordt opgepakt op verdenking van staatsterrorisme, maar eigenlijk het slachtoffer is van
politiek turbulente tijden en de bekrompenheid van een ambtenaar (Andrić 1981: 63-64).
Beide personages zijn duidelijk perifere figuren: een monnik uit een onbepaald klooster in
Bosnië, en een geobsedeerde historicus die volledig voor zijn wetenschap leeft. In hun
aanvaring met het gerecht komen beide personages in botsing met een vertegenwoordiger
van het centrum. Bij hun opsluiting blijft de initiële botsing tussen centrum en periferie
nog aanwezig, maar wordt een botsing tussen publiek en privé prominenter.
De novelle impliceert dat deze fractie tussen het innerlijk verlangen te ontsnappen en
de uiterlijke realiteit van gevangenschap tot waanzin leidt:
Tako čovek stranac ima stalno osećanje da je negde na nekom đavolskom ostrvu, izvan svega
što je dotada značilo za njega život, a bez nade da će ga skoro ugledati. A zatvorenici koji su iz
Carigrada kažnjeni su pored svih drugih nevolja još i time što ne vide i ne čuju ništa od svog
grada. (...) Zbog svega toga Avlija brzo a neosetno savije čoveka i potčini ga sebi, tako da stane
da se gubi. (Andrić 1981: 22-23)247
Waanzin is inderdaad de uitkomst bij de drie belangrijkste personages. Haim, Fra Petar’s
voornaamste bron van informatie, bevestigt dit: “(...) ovde i nema zdrava čoveka pri čistoj
pameti. Verujte! Sve sam bolesnik i ludak, i stražari i hapsenici i špijuni!” (idem: 117)248.
Het is echter Haim zelf die helemaal gek wordt door zijn paranoia. Ook Ćamil Effendi
verliest zichzelf in zijn verhalen en vertoont schizofrene neigingen op het moment dat
“[On] je jasno i prvi put sa posrednog pričanja tuđe sudbine prešao na ton lične ispovesti i
246 “in troebele tijden wanneer de overheid geen onderscheid meer maakt tussen onschuldigen en de schuldigen.” 247 “Een vreemdeling heeft voortdurend het gevoel dat hij ergens op een of ander duivels eiland zit, buiten alles
wat hij tot dan als zijn leven had gekend, en zonder de hoop dat binnenkort terug te zullen zien. De gevangenen
uit Istanbul, naast al hun andere miserie, zijn daarbovenop gestraft doordat ze niets kunnen zien of horen van hun
stad. (...) Omwille van dit alles brak het Hof hun wil, snel en onopgemerkt, en onderwierp hen, zodat ze zichzelf
verloren.” 248 “(...) Hier is geen enkel mens bij zijn gezond verstand. Geloof me! Ze zijn allemaal ziek, en krankzinnig,
zowel de bewakers als de gevangen als de spionnen!”
- 50 -
stao da govori u prvom licu” (idem: 92)249. Ten slotte vervalt ook Fra Petar in
waanbeelden: wanneer zijn gesprekspartner verdwenen is, gaat hij wanhopig op zoek naar
gesprekken om naar te kunnen luisteren. De meeste verhalen kunnen hem echter niet zo
interesseren als dat van Ćamil. Hij wordt dus verplicht om de confrontatie met zijn
uitzichtloze situatie aan te gaan, en vlucht uiteindelijk in ingebeelde gesprekken: “a uza me
se kao privije Džem-Ćamil (...) i ja razgovaram s njim srdačno i prosto, kako nikad nisam
mogao ni umio dok je bio tu i dok smo se viđali” (Andrić 1981: 114-115)250.
De afwezigheid van een privéleven maakt dat een andere impliciete botsing in het
verhaal niet op scherp gesteld wordt. Gepersonaliseerd in Fra Petar, een Christelijke
Bosniër, en Ćamil Effendi, een Turkse wetenschapper, is namelijk de latente tegenstelling
aanwezig tussen geloof en wetenschap. Omdat het verhaal zich echter afspeelt binnen de
context van een gevangenis, lijkt de novelle te impliceren dat er in de publieke sfeer geen
plaats is voor dergelijke tegenstellingen en geloof een privézaak zijn.
Dus, Prokleta avlija internaliseert de botsing tussen werelden in het symbool van de
gevangenis. De gevangenis en de manier waarop personages daar terechtkomen impliceert
een botsing tussen centrum en periferie enerzijds en een botsing tussen privé en publiek
anderzijds. In de eerste botsing komen perifere figuren in botsing met centrale
overheidsinstellingen, worden ze uit het centrum verwijderd en in de periferie opgesloten.
Er blijft echter wel een botsing aanwezig doordat het leven van de gevangenen volledig
bepaald wordt door het centrum. In de tweede botsing worden gevangen ontnomen van hun
privéleven en maken ze volledig deel uit van het publieke gevangenisleven. In beide
gevallen bestaat die botsing uit hetzelfde principe: gevangenen zitten opgesloten in één
wereld en de toegang tot de andere wordt hen ontzegd. Hun machteloosheid bestaat uit het
gegeven dat zij geen enkele mogelijkheid hebben om een brug tussen te slaan tussen deze
twee werelden, getuige daarvan de waanzinnigheid waarin personages verkeren.
249 “[Hij] voor de eerste keer duidelijk van de indirecte vertelling van het triestige lot overging naar de toon van
een persoonlijke bekentenis en in de eerste persoon begon te spreken.” 250 “en naast mij leek Džem-Ćamil te verschijnen en ik praatte hartelijk en eenvoudig met hem, zoals ik nooit had
kunnen doen wanneer hij hier was en wij elkaar zagen.”
- 51 -
3.3. Structurele aanwezigheid van de idee
De structurele aanwezigheid van de idee van botsende werelden en botsende waarheden
wordt bevestigd in enkele organiserende principes.251 In welke mate weerspiegelen de
chronologische focus en organisatie van het verhaal de idee; en op welke manier doen het
vertelperspectief en de karakterisering van personages het thema dat? Deze drie
organiserende principes kennen in iedere roman een andere invulling en ondersteunen de
idee in de evolutie van het eerste naar het derde werk in toenemende mate: waar de idee in
Na Drini ćurpija een algemeen-expliciete thematisering kent in de inhoud, zal die in
Travnička hronika ook gedeeltelijk een structurele bevestiging kennen; en kent die
uiteindelijk een specifiek-impliciete tekstualisering in Prokleta avlija.
Na Drini ćuprija is strikt chronologisch georganiseerd en beslaat een periode van
vijfhonderd jaar. De hiërarchie van tijd zit in het gegeven dat bepaalde periodes, zoals het
jaar 1878 en 1914, duidelijk meer aandacht krijgen door het groter aantal hoofdstukken dat
er aan gewijd wordt (zie ook Cooper 1983). De chronologische focus vernauwt wanneer de
alwetende verteller het belangrijk acht de betekenis van gebeurtenissen te verduidelijken.
Het verhaal ontwikkelt zich via externe focalisatie van de alwetende verteller dat verschuift
tussen het vertelniveau van de personages en zijn eigen niveau.
De idee dat dé waarheid niet bestaat en verschillende waarheden met elkaar botsen, de
idee dat ieder verhaal een menselijke waarheid in zich draagt, komt in deze roman aan bod
via het panoramische vertelperspectief van de alwetende verteller. In de geschiedenis van
de brug heeft de verteller aandacht voor verhalen, legendes en mythes enerzijds en voor
kleine menselijke geschiedenissen anderzijds. In plaats van zich te concentreren op het
grote verhaal van de geschiedenis, zal de verteller eerder aandacht hebben voor de kleine
individuele waarheden waaruit die geschiedenis bestaat. Doorheen de roman is een
constante interventie aanwezig: ontwikkelingen gebeuren via het filterend medium van de
alwetende verteller en worden voorzien van levensbeschouwelijke opmerkingen. Er is een
hoge mate van telling: de alwetende verteller expliciteert het thema door gebeurtenissen en
personages binnen een filosofisch discours te plaatsen, als om te voorkomen dat ze
verkeerd begrepen worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld aan het einde van een
persoonsbeschrijving of na een gebeurtenis, als een algemene opmerking over “het volk”
en hun communicatie (cfr. supra).
In Na Drini ćuprija is er weinig karakterisering van personages: hun eigenlijke
communicatie komt slechts in beperkte mate rechtsreeks aan bod. De lezer krijgt
voornamelijk informatie over personages via het medium van de verteller. Verder wordt
communicatie als collectieve onderneming weergegeven, waarbij de alwetende verteller als
251 De keuze van deze organiserende principes steunt grotendeels op het artikel van Henry J. Cooper (1983).
- 52 -
het ware uitlegt hoe communicatie van zender tot ontvanger storing ondergaat en berichten
vervormd worden (cfr. supra). Dialogen komen voornamelijk in indirecte rede aan bod, de
interventie van de verteller is duidelijk aanwezig zonder dat de eigenlijke woorden van
personages altijd kenbaar gemaakt worden (cfr. supra). Dit wil niet echter zeggen dat er
geen dialogen in directe rede zijn. Omdat de personages echter geen uitgebreide
karakterisering kennen, lijken directe dialogen eerder een medium te zijn voor de verteller
om bepaalde kwesties uit te werken via zijn personages, als om een voorbeeld te stellen
voor zijn filosofische uitspraken (cfr. supra). Omgekeerd kunnen personages en
gebeurtenissen ook aanleiding zijn tot filosofische uitspraken (cfr. supra).
De onbeduidendheid van het individu binnen de botsing der werelden krijgt een
structurele ondersteuning in de constante notie dat alles van voorbijgaande aard is: het
individu verdwijnt tegen de achtergrond van de geschiedenis. Binnen de tijdspanne van
vijfhonderd jaar dient de brug als referentiepunt voor de sterfelijkheid van de mens. De
machteloosheid van het individu wordt duidelijk in de historische opeenvolging van
oorzaak en gevolg. Het individu ondergaat de gevolgen van grotere machtspelletjes zonder
enige invloed te hebben en zonder daar de rechtsreekste oorzaak en betekenis van te
kunnen begrijpen (cfr. supra). Het conflict tussen publiek en privé speelt zich voornamelijk
in de uiterlijke realiteit af. De nadruk ligt meer op hoe maatschappelijke ontwikkelingen
het individuele leven van de mens op losse schroeven zet (cfr. supra), dan op de innerlijke
strijd die dergelijke botsingen met zich meebrengen.
Dus, botsende waarheden en werelden krijgen in Na Drini ćuprija weinig structurele
ondersteuning omdat de constante aanwezigheid van een alwetende verteller de idee
expliciet thematiseert. Zijn uitspraken doen nadenken over de positie van de mens en de
realiteit waarin hij leeft; hoe die botst met andere waarheden en over de onmogelijkheid
van communicatie om tot wederzijds begrip te komen. Een tweede aanduiding is de
vertelde tijd: tegen de achtergrond van vijfhonderd jaar geschiedenis proberen
onbeduidende figuren elkaar en gebeurtenissen tevergeefs te begrijpen. Op die manier kent
Na Drini ćuprija een expliciet-algemene thematisering van de filosofie. Expliciet in de zin
dat een alwetende verteller de botsingen zichtbaar maakt voor de lezer. Algemeen in de zin
dat die uitspraken niet noodzakelijk enkel betrekking hebben op de specifieke historische
context van personages, maar terugkomen doorheen de geschiedenis.
In Travnička hronika spelen de gebeurtenissen zich chronologisch af over een tijdspanne
van zeven jaar. De chronologische focus beperkt zich tot ontwikkelingen in het leven van
enkele personages van het Franse en het Oostenrijkse Consulaat; van de plaatselijke
bevolking uit Travnik als geheel; en van de inwoners van Konak, waar de Vizier huist. Er
- 53 -
is sprake van een alwetende verteller, maar hij verdwijnt gedeeltelijk in de
karakterisering252 van personages (cfr. supra).
In de interactie en dialogen tussen personages komen de botsing tussen waarheden en
de onmogelijkheid tot communicatie in haar eigenlijke werking aan bod. Er is een
constante notie dat personages hun eigen gedachten volgen, naast elkaar spreken, liegen,
niet kunnen of willen luisteren; of de ander gewoonweg niet begrijpen omwille van
taalkwesties of vertolkingen (cfr supra). Dit maakt de alwetende verteller niet enkel
duidelijk door het expliciet te vermelden (bijvoorbeeld in zijn uitleg over fluister- en
lastercampagnes), maar ook door het te tonen. Er is een hoge mate van showing: de
verteller verschuift voortdurend tussen verschillende focalisatiepunten en laat iedere
waarheid op eenzelfde onbevooroordeelde manier aan bod komen (zie bijvoorbeeld de
manier waarop de relatie tussen Des Fossés en Daville wordt uitgebeeld).
De botsing tussen werelden en de onbeduidendheid van het individu worden
structureel ondersteund door de karakterisering van personages. Net zoals de
eigenschappen van communicatie aan bod komen via directe dialogen tussen personages,
komt de onbeduidendheid van het individu aan bod aan de hand van zijn bewustzijn. Via
vrije indirecte rede krijgt de lezer inzicht in de innerlijke strijd van personages en hoe zij in
de knoop liggen met hun gevoel van machteloosheid (cfr. supra). De botsing tussen
publiek en privé speelt zich af in de tegenstellingen tussen innerlijke verlangens en de
realiteit; in de moeilijkheid van personages om aansluiting te vinden bij hun omgeving. De
machteloosheid van het individu wordt bevestigd in de onmogelijkheid van de personages
om hun innerlijke wereld te overstijgen en een brug te slaan naar de realiteit (al dan niet
via communicatie). Voorbeelden werden in het vorige hoofdstuk besproken.
Dus, de idee van botsende werelden en waarheden kent in Travnička hronika een
hogere structurele ondersteuning. Waar de alwetende verteller in Na Drini ćurpija de
neiging heeft om alles expliciet te duiden, toont hij in Travnička hronika eerder hoe de idee
aanwezig is. Via de communicatie en karakterisering van personages krijgt de lezer inzicht
in hoe die botsing tussen werelden en waarheden precies werkt. Interventies van de
verteller zijn regelmatig, dan wel constant, aanwezig. Ze zijn echter minder uitgesproken
en vinden op hetzelfde vertelniveau als het perspectief van de personages plaats. Op die
manier wordt de onbeduidende positie van de mens en zijn onmogelijkheid tot
communicatie ook duidelijk via de tekst zelf.
In Prokleta avlija ontwikkelen de gebeurtenissen zich niet volgens een chronologische
tijdsvolgorde. Het uitgangspunt van het verhaal is de flashback van Fra Ratislav naar een
verhaal dat hem verteld werd door Fra Petar. Prokleta avlija kent een personele verteller
252Karakterisering heeft hier betrekking op de directe weergave van de innerlijke leefwereld van personages door
de alwetende verteller enerzijds en door innerlijke monologen en directe dialogen anderzijds.
- 54 -
die continu verschuift tussen onbetrouwbare secundaire vertellers. Zijn mediërende rol
blijft beperkt tot het leesbaar maken van verhalen en bekentenissen van personages. Zoals
bijvoorbeeld het verhaal van Ćamil Effendi: “Tako je izgledala Ćamil efendija istorija,
onako kako je Haim mogao da je zna i vidi, a kazana ovde ukratko, bez Haimovih
ponavljanja i primedaba i mnogobrojnih »E? A!«” (Andrić 1981: 66)253. Op die manier is
er geen centraal vertelstandpunt en zijn alle uitspraken, algemeen of specifiek, toe te
schrijven aan de dialogen of innerlijke monologen die personages voeren. Er is geen
autoritaire verteller die de waarachtigheid van uitspraken kan garanderen, getuige daarvan
het feit dat het hele verhaal een herinnering van Fra Ratislav betreft. De herinnering vertelt
bovendien het chaotische verhaal van de seniel geworden Fra Petar over zijn twee maand
durende gevangenschap. De idee dat ieder verhaal een menselijke waarheid in zich heeft;
communicatie onbetrouwbaar is en bijgevolg waarheden kunnen botsen, wordt bevestigd
in de manier waarop de tekst aandacht geeft aan onbetrouwbare vertellers en continu
verschuift tussen hun vertelperspectief.
De notie dat leugen en waarheid met elkaar verweven zijn, wordt nogmaals bevestigd
in de manier waarop het verhaal is opgebouwd. Via de organisatie van een raamvertelling,
waarin allerlei onbetrouwbare herinneringen en verzinsels zich met elkaar verweven, komt
het verhaal alsmaar dichter bij de kern: de waargebeurde geschiedenis van de
troonopvolging in het Ottomaanse Rijk in 1481. Net zoals Fra Petar het bericht van zijn
vrijlating krijgt: “Dva mlada hapsenika, dečaci gotovo, jure jedan drugog u trku, praveći
krugove oko fra Petra i zaklanjajući se za njega. [...], a krugovi su se sve više sužavali. [...]
Mladići produžiše svoju trku dalje od njega” (Andrić 118)254, krijgt de lezer de essentie
van het verhaal in cirkels die zich vernauwen en vebreden. De historische waarachtigheid
van de gebeurtenissen uit 1481 kan vanuit de tekst zelf echter op geen enkele manier
gegarandeerd worden. In principe hoeft dit ook niet aangezien ook in deze geschiedenis
een menselijke waarheid zit. Vervolgens botsen waarheden niet enkel in de manier waarop
personages elkaar niet kunnen begrijpen, maar ook in het gegeven dat de lezer via de tekst
geen inzicht krijgt in de ware toedracht van gebeurtenissen. De paranoïde Jood Haim,
wiens incoherente manier van verteller wordt benadrukt (Andrić 1981: 53-54), is namelijk
de voornaamste bron van informatie voor de lezer:
Sve ispreturano i izlomljeno, nešto ispušteno, a nešto opet po tri puta ponovljeno, šareno, živo,
ne uvek jasno, ali sa množinom svakojakih pojedinosti. [...] Prizore koji su se odigrali između
253 “Dat was het verhaal van Ćamil Effendi, zoals Haim het kon weten en zien, maar hier verkort verteld zonder
de herhalingen, opmerkingen en meervoudige [uitroepen] ‘Eh? Ah!’ van Haim.” 254 “Twee jonge gevangenen, bijna kinderen, zaten elkaar achterna in cirkels rond Fra Petar en verstopte zich
achter hem. [...], en de cirkels werden steeds smaller. [...] De jongelingen zetten hun achtervolging verder weg
van hem.”
- 55 -
dvoje ljudi, bez svedoka, on je znao da ispriča do neverovatnih pojedinosti i sitnica. (Andrić
1981: 52-53, zie ook 54, 70, 97)255
De idee van botsende werelden en de onbeduidendheid van het individu worden
bevestigd door de context van de gevangenis. De gevangenis is, net als de brug in Na Drini
ćuprija, een setting tegen de achtergrond waarvan gebeurtenissen zich ontwikkelen en tot
welke die zich ook continu verhouden. De gevangenis is van structureel belang: het bepaalt
de manier van karakterisering. Personages vertellen namelijk nooit over zichzelf: “Inače o
sebi i o onom što ih je ovamo dovelo niko nije rekao ni reči. Sve se kretalo u zatvorenim
krugovima i na površini života” (Andrić 1981: 47)256. En even verder: “O sebi nije niko
ništa govorio” (idem: 74)257. Bovendien ontbreekt het de gevangenen aan persoonlijke
ruimte: het hele verhaal speelt zich af op de binnenplaats van de gevangenis. De botsing
tussen publiek en privé speelt zich af in de eenzijdige, als het ware onvolledige
karakterisering: personages gaan volledig op in het innerlijk verlangen te ontsnappen (dat
op geen enkele manier bevredigd kan worden) en verliezen zich bijgevolg in de verzinsels
die ze vertellen. De machteloosheid, wat altijd wijst op onbeduidendheid, bestaat uit het
gegeven dat personages niet meer in staat zijn om een onderscheid te maken tussen
innerlijke verlangens en de realiteit.
Dus, het thema van botsende werelden en waarheden kent in Prokleta avlija een zeer
hoge structurele aanwezigheid door onbetrouwbare vertellers, de opbouw van de
raamvertelling, de eenzijdige karakterisering en de context van de gevangenis. Er is een
hoge mate van showing: in Prokleta avlija komt de idee op een impliciet-specifieke manier
aan bod. Impliciet in die zin dat het thema voornamelijk via de structuur afgeleid moet
worden. Specifiek in die zin dat het verhaal zich beperkt tot de wereld van de gevangenis
(de buitenwereld wordt uitgesloten); een klein aantal personages omvat en slechts enkele
dagen beslaat. Met andere woorden, in Prokleta avlija is de idee van botsende waarheden
en botsende werelden geen expliciet thema, maar is het vervat in de manier waarop de tekst
is opgebouwd.
255 “Alles door elkaar en gefragmenteerd, sommige dingen weggelaten, en sommige dingen tot drie keer
herhaald, kleurrijk, levend, niet altijd duidelijk, maar met een massa aan allerlei details. Hij wist taferelen, die
zich tussen twee mensen zonder getuigen hadden afgespeeld, te beschrijven tot in ongelooflijke details en wat
nog meer.” 256 “Anderzijds zei niemand een woord over zichzelf of wat hen hier had gebracht. Alles bewoog zich in gesloten
cirkels en op de oppervlakte van het leven.” 257 “Over zichzelf zij niemand iets.”
- 56 -
4. Conclusie
De levensfilosofie van Ivo Andrić, zoals we die kunnen afleiden uit zijn banketspeech
(Andrić 1961) bij het in ontvangst nemen van de Nobelprijs voor Literatuur, is terug te
vinden in twee van zijn voornaamste werken Na Drini ćuprija en Travnička hronika en in
de kleine novelle Prokleta avlija. De werken zijn ingebed in de culturele en historische
condities van Bosnië en Herzegovina. De complexe heterogene sociale realiteit van
Bosnië, waarin verschillende etnische gemeenschappen proberen samen te leven, en de
geo-politieke context van de Balkan, vormen het uitgangspunt van het werk van Andrić. In
de beschrijving van deze menselijke geschiedenis toont Andrić een zekere filosofische
consistentie: oprechte communicatie, waarin een existentiëel raakvlak gevonden wordt
tussen twee mensen, is utopisch.
Deze masterscriptie onderzoekt de aanwezigheid en evolutie van deze filosofie in drie
werken van Andrić. Volgende vragen stellen zich: hoe komt communicatie aan bod; welke
vorm en functie heeft ze? Wat is de positie van de mens in de botsing tussen werelden, en
hoe komt die aan bod? De masterscriptie heeft aandacht voor communicatie als collectieve
onderneming, gehanteerd door het volk; voor dialogen tussen personages; voor
gebeurtenissen en handelingen; en hoe die inhoudelijk de filosofie duidelijk maken. Verder
heeft de masterscriptie aandacht voor de chronologische focus van de werken; voor de
mate van karakterisering en dialoogvorming, voor het vertelperspectief van de verteller; en
hoe deze structurele principes de levensfilosofie van Andrić bevestigen.
In Na Drini ćuprija is de structurele aanwezigheid van de idee beperkt. De idee van
botsende werelden en waarheden is voornamelijk op inhoudelijk vlak aanwezig. De
expliciete interventies van de alwetende verteller en de notie van tijd informeren de lezer
over Andrić’ levensfilosofie. Op die manier is dit een algemeen-expliciete bevestiging. De
idee van botsende waarheden is zichtbaar in de duidelijke mediatie van de alwetende
verteller: via zijn interventies krijgt de lezer inzicht in de eigenschappen van het volk en
haar communicatie. Personages laten zich leiden door hun persoonlijke behoeftes aan
sensatie, speculatie en geroddel. Legendes, mythes, verhalen en kleine menselijke
geschiedenissen worden gecontextualiseerd binnen het collectief geheugen van het volk en
historische gebeurtenissen. Hieruit wordt duidelijk dat communicatie onbetrouwbaar is: ze
is een mengelmoes van leugen en waarheid en de ware betekenis kan niet achterhaald
worden. De alwetende verteller voorziet indirecte dialogen, persoonsbeschrijvingen en
gebeurtenissen van filosofische uitspraken. Deze uitspraken staan in de tegenwoordige tijd
en hebben een verklarende fucntie, als om te voorkomen dat iets of iemand verkeerd
begrepen wordt. Over een tijdspanne van vijfhonderd jaar botst de verteller als het ware op
personages van wie de persoonlijke geschiedenis aanleiding vormen tot deze uitspraken of
die dienen als voorbeeld. De idee van botsende werelden is aanwezig in de notie van tijd.
- 57 -
In het verloop van vijfhonderd jaar geschiedenis ontwikkelingen zich allerlei botsingen
tussen centrum en periferie, tussen moderniteit en traditie, tussen een dynamische en
statische wereld. Elke conflict heeft een duidelijke weerklank in de verhouding tussen het
publieke en privéleven van het individu. In de weergave van historische gebeurtenissen en
de voorbijgaande aard van het menselijk leven, maakt de alwetende verteller de lezer
duidelijk dat het individu in de botsing tussen werelden een onbeduidende positie heeft.
Het individu kan geen brug slaan tussen de twee en ondergaat de geschiedenis zonder
enige inbreng. Zijn leven wordt verstoord door overstromingen, oorlogen, droogtes,
financiële beurzen, politieke decreten, vluchtelingen, nieuwe politieke ideeën, enzovoorts.
Communicatie is ontoereikend omdat mensen deze gebeurtenissen niet kunnen begrijpen.
De mogelijkheid om via dit medium een existentiëel raakvlak te vinden, is dan ook
utopisch: waarheden en werelden blijven botsen.
In Travnička hronika is de structurele aanwezigheid van de idee gemiddeld. De idee
van botsende werelden en waarheden worden zowel structureel als inhoudelijk
gerealiseerd. De karakterisering van personages vormt een structurele bevestiging. In de
communicatie en denkwijze van personages ziet de lezer hoe tegengestelde individuele
opvattingen en meningen met elkaar botsen. Personages hebben tegengestelde
perspectieven en slagen er niet in die te overstijgen door middel van communicatie. Hun
dialogen komen aan bod via directe rede en geven inzicht in hoe de idee van botsende
waarheden aan bod komt. Communicatie is in essentie onbetrouwbaar omdat personages
de wereld aanschouwen vanuit hun eigen invalshoek en zich niet in de ander kunnen
verplaatsen. Bovendien staat communicatie onder invloed van persoonlijke behoeftes,
politieke agenda’s en historische gebeurtenissen. Innerlijke monologen geven inzicht in
hoe de botsing tussen werelden in zijn werk gaat: mensen kunnen geen uitdrukking geven
aan hun innerlijke leefwereld en vinden bijgevolg geen aansluiting bij hun omgeving,
voelen zich verlaten en geïsoleerd. De uitspraken van de verteller zijn een inhoudelijke
bevestiging daarvan. Aan de ene kant medieert de alwetende verteller collectieve
ondernemingen van communicatie. Aan de andere kant benadrukt de alwetende verteller de
onbeduidende positie van het individu in de aandacht die hij heeft voor gelijkenissen
tussen personages terwijl ze hier zelf geen inzicht in krijgen. De evolutie van Na Drini
ćuprija naar Travnička hronika bestaat uit het verschil in de manier waarop de lezer
geïnformeerd wordt. Het eerste werk kent enkel expliciete uitspraken van de alwetende
verteller over de aard van communicatie en de positie van de mens. In het tweede werk
wordt naast duidelijke uitspraken van de alwetende verteller meer ruimte gelaten voor de
directe communicatie en gedachten van personages. Waar in Na Drini ćuprija de
alwetende verteller duidelijk op een hoger niveau staat, zijn de personages in Travnička
hronika autonomer en staat de verteller min of meer op hetzelfde niveau als de personages.
- 58 -
In Prokleta avlija is de structurele aanwezigheid hoog. De idee van botsende werelden
en waarheden kent slechts een beperkte inhoudelijke bevestiging. Het zijn voornamelijk
structurele organiserende principes die de idee onderbouwen: via onbetrouwbare
secundaire vertellers, de raamvertelling en de eenzijdige karakterisering (gefaciliteerd door
de gevangenis) krijgt de lezer op een specifiek-implciete wijze inzicht in Andrić’ filosofie.
De idee van botsende waarheden is aanwezig in het gegeven dat de lezer geen garantie
heeft voor de waarachtigheid van de tekst en die ook niet wordt bevestigd door de verteller.
De mediatie beperkt zich tot het leesbaar maken van de communicatie tussen personages,
die in essentie onbetrouwbaar is. Vervolgens komt de botsing tussen waarheden aan bod in
de manier waarop de centrale personages, Fra Petar en Ćamil Effendi, zich overgeven aan
hun verhaal en elke realiteitszin verliezen. Ten slotte kent deze botsing nog een bevestiging
in de manier waarop de tekst opgebouwd is: de kern van het verhaal is gebaseerd op
historische gebeurtenissen, maar wordt verweven met fictie. De idee van botsende
werelden is aanwezig in eenzijdige karakterisering van personages en de context van de
gevangenis. Personages vertellen nooit over zichzelf, hun verhalen zijn grotendeels
verzonnen en vertonen een duidelijke breuklijn tussen het innerlijk verlangen te
ontsnappen en de realiteit van de gevangenis. Communicatie is hier een existentiële
noodzaak, maar heeft niet de capaciteit om de wanhoop die uit de botsing tussen werelden
voortkomt, op te heffen. De evolutie van Travnička hronika naar Prokleta avlija bestaat uit
het gegeven dat de mediërende rol die de verteller nog had in het tweede werk, in het derde
werk wordt beperkt tot het leesbaar maken van de tekst. De communicatie van de tekst, en
in de tekst zelf, is onbetrouwbaar. De filosofie wordt niet meer expliciet gemaakt door
uitspraken van de verteller, maar door impliciete tegenstellingen in de karakterisering van
personages, de manier waarop de novelle is opgebouwd en de onbetrouwbare
communicatie van secundaire vertellers. In Prokleta avlija is de filosofie niet zozeer
thematisch aanwezig, maar eerder structureel.
In de evolutie van Na Drini ćuprija naar Travnička hronika naar Prokleta avlija
kunnen we een verschuiving identificeren van een overwegend (maar nooit exclusieve)
inhoudelijke; over een gemenge; naar een overwegend structurele bevestiging van de idee
van botsende werelden en botsende waarheden. Met andere woorden, er is een evolutie van
een expliciete thematisering van de filosofie naar een impliciete tekstualisering. Waar de
filosofie in de eerste twee werken in afnemende mate een expliciet thema is, ondersteund
door interventies van de alwetende verteller enerzijds en karakterisering van personages
anderzijds, is de idee van botsende werelden en botsende waarheden in het derde werk
voornamelijk (maar nooit exclusief) structureel aanwezig in de inherente
onbetrouwbaarheid van de tekst.
- 59 -
Een visuele weergave van de inhoudelijke en structurele evolutie kan er als volgt
uitzien:258
258 NDć = Na Drini ćuprija. TH = Travnička hronika. PA = Prokleta avlija.
- 60 -
Ten slotte nog enkele suggesties voor bijkomend onderzoek. Ten eerste zou het interessant
zijn om te achterhalen welke positie Gospođica in deze evolutie inneemt. Hoewel deze
roman nooit dezelfde aandacht gekregen heeft als Na Drini ćurpija of Travnička hronika,
is het belangrijk te achterhalen in welke mate Gospođica een realisatie van de filosofie
vertoont. Niet alleen zou Gospođica op die manier zijn rechtmatige plaats binnen de
triologie terugkrijgen, dergelijk onderzoek zou het argument tegen actualisering en
politisering versterken. Ten tweede zou het gehele oeuvre van Andrić vanuit de gestelde
onderzoeksvraag kunnen bestudeerd worden. Deze masterscriptie identificeert twee
betekenisvolle categorieën: de botsing tussen waarheden in de communicatie van
personages en de botsingen tussen werelden in de positie van het individu. De vraag blijft
of deze categorieën al dan niet in het werk van Andrić een specifieke inhoudelijke en
structurele realisatie kennen. Via de methodes van Digital Humanities kan filosofische
realisatie en haar consistentie in het gehele werk onderzocht worden. Ten derde kan het
methodologisch kader van deze scriptie, waarbij aandacht geschonken wordt aan
communicatie, interactie en karakterisering van personages, eventueel gebruikt worden
voor vergelijkend onderzoek naar andere existentialistische schrijvers en de mate waarin
zij overeenkomen met Andrić. Bijvoorbeeld, welke houding ten opzichte van
communicatie is terug te vinden in de communicatie en karakterisering van personages bij
Kafka, Camus of Sartre?
- 61 -
Bibliografie
Andrić,Ivo
1961 Banquet Speech. In: H. Frenz (ed.), Nobel Lectures. Literature 1901-1967.
Amsterdam: Elsevier Publishing Company.
1981 Na Drini ćuprija. Sarajevo: Svjetlost.
1981 Prokleta avlija. Sarajevo: Svjetlost
1992 The Damned Yard and other stories. London: Forest Books.
1994 De brug over de Drina. Amsterdam: Prometheus.
1994 De kroniek van Travnik. Amsterdam: Prometheus.
2004 Travnička hronika. Sarajevo: Biblioteka Dani.
Bandić, Miloš
1963 Ivo Andrić: Zagonetka vedrine. Novi Sad: Matica srpska.
Bečejski, Mirjana
2013 Narrative Instances, Focalizers and Narrates in Damned Yard of Ivo Andrić.
(Theoretic distinctions). Baština 35/3: 83-94.
Cooper, Henry R. Jr.
1983 The Structure of the Bridge on the Drina. The Slavic and East European
Journal 27/3: 365-373.
Detrez, Raymond
1996 De sloop van Joegoslavië: relaas van een boedelscheiding. Antwerpen:
Uitgeverij Hadewijch.
Ferguson, Alan
1975 Public and Private Worlds in “Travnik Chronicle”. The Modern Language
Review 70/4: 830-838.
Gagnon Jr., V.P.
2004 The Myth of Ethnic War: Serbia and Croatia in the 1990s. London: Cornell
University Press.
Gorup, Radmila J.
2001 Reader as Critic: Ivo Andrić’s Bosnian Chronicle. Journal of the North
American Society for Serbian Studies 15/2: 217-228.
Goy, E. D.
1963 The Work of Ivo Andrić. The Slavonic and East European Review 41/97: 301-
326.
- 62 -
Hawkesworth, Celia
1984 Ivo Andrić: Bridge Between East and West. London & Dover: Athlone Press
Ltd.
2002 Ivo Andrić as Red Rag and Political Football. The Slavonic and East European
Review 80/2: 201-216.
Hun, Kim S.
2011 Ivo Andrić as an object of hate: reception of Ivo Andrić’s works in the post-
Yugoslav context. Slavistična revija 59/1: 50-63.
Kalyvas, Stathis N.
2003 The Ontology of “Political Violence”: Action and Identity in Civil Wars.
Perspectives on Politics 01/03: 474-494.
Leovac, Slavo
1979 Pripovedač Ivo Andrić. Novi Sad: Matica srpska.
Malcolm, Noel
1994 Bosnia: A Shorty History. London: Papermac.
Milutinović, Zoran
2008 Misunderstanding Is a Rule, Understanding Is a Miracle: Ivo Andrić’s
“Bosnian Chronicle”. The Slavonic and East European Review 86/3: 443-474.
Papagianneas, Leander
2015 Voorbij de polemiek: het existentialisme in Na Drini ćuprija van Ivo Andrić.
Gent (Bachelorpaper).
Said, Edward
2003 Orientalism. London: Penguin Books Ltd.
Subotić, Jelena
2011 Europe is a State of Mind: Identity and Europeanization in the Balkans.
International Studies Quarterly 55/2: 309-330.
Sue, Vice
1997 Introducing Bakhtin. Manchester: Manchester University Press.
Todorova, Maria
2009 Imagining the Balkans. New York: Oxford University Press.
Zlatar, Zdenko
2007 The Poetics of Slavdom. The Mythopoeic Foundations of Yugoslavia. Volume
II. Berlin: Peter Lang.
Top Related