Wiskidz
blok 105e leerja
ar
WiskidzWiskidzWiskidzWiskidzWiskidzWiskidz
blok 10blok 105e leerja
ar
oplossingenboek
Bewerkingen
blok 10
2
les 1 Percenten
Ik ontdek
20
40 =
1
2 = 50 %
2
40 =
1
20 = 5 %
10
40 =
1
4 = 25 %
= 20 roze mappen = 2 groene mappen = 10 gele mappenHoeveel witte
mappen zijn er?
50 % + 5 % + 25 % = 80 % gekleurd � 20 % wit20 % van 40 = (40 : 100) x 20 = 0,4 x 20 = 4 t x 20 = 80 t = 8 witte mappen
Ik oefen
1. Los op.
a. Nonkel Fons heeft heel wat dieren. Zet om naar percenten.
1 op 4 zijn kippen = 15 van de 100 zijn ezels =
9
50 zijn geiten = 1 op 10 zijn konijnen =
12 op 100 zijn katten = 1
5 zijn eenden =
b. Als nonkel Fons in totaal 200 dieren heeft, hoeveel heeft hij er dan van elk?
Bewerking:
Antwoordzin: Nonkel Fons heeft kippen, geiten, katten,
ezels, konijnen en eenden.
2. Los op.
Juf Lisette trakteert de leerlingen van het 5e en 6e leerjaar op een ijsje. In het 5e zitten
20 leerlingen, in het 6e leerjaar zitten 25 leerlingen. 1
10 van de leerlingen van het 5e leerjaar en
5 leerlingen van het 6e leerjaar lusten geen ijs.
Als 80 % van de mappen gekleurd is, dan weet ik dat er nog 20 % wit is.
25 %
18 %
12 %
15 %
10 %
20 %
kippen: 25 % van 200 = 50
geiten: 18 % van 200 = 36
katten: 12 % van 200 = 24
ezels: 15 % van 200 = 30
konijnen: 10 % van 200 = 20
eenden: 20 % van 200 = 40
50 2436
30 4020
3
a. Hoeveel procent van de leerlingen van elk leerjaar lust geen ijs?
Bewerking:
Antwoordzin: % van de leerlingen van het 5e leerjaar en % van de leerlingen
van het 6e leerjaar lust geen ijs.
b. Hoeveel leerlingen zijn dat uit het 5e leerjaar?
Bewerking:
Antwoordzin: Dit zijn leerlingen uit het 5e leerjaar.
c. Juf Lisette koopt 50 ijsjes. Normaal betaalt ze € 50. Maar ze krijgt een korting van 15 %.
Hoeveel euro betaalt ze nog? Dat is % van de oorspronkelijke prijs.
kostprijs deelprobleem 1 korting in €
deelprobleem 2 nieuwe prijs
€ 50
Ik werk zelf uit
3. Los op.
Loïc, Thieu en Malik spelen samen ijshockey. Loïc scoort 1
4 van de doelpunten,
Thieu scoort 20 % van de doelpunten en Malik scoort 2 op 5 doelpunten.
a. Zet, waar nodig, om naar percenten:
Loïc:
Thieu:
Malik:
b. Er werden 40 doelpunten gemaakt. Hoeveel doelpunten maakte ieder?
Loïc:
Thieu:
Malik:
c. Hoeveel percent van de doelpunten werd door andere spelers gemaakt?
Bewerking:
Antwoordzin: % van de doelpunten werd door andere spelers gemaakt.
d. Hoeveel doelpunten zijn dat?
Bewerking:
Antwoordzin: Dat zijn doelpunten.
5e lj: 1
10 = 10
100 = 10 % 6e lj: 5
25 = 20
100 = 20 %
10 20
10 % van 20 leerlingen = (20 : 100) x 10 = 2
2
85
(50 : 100) x 15 = 0,5 x 15 = 5 t x 15 = 75 t = 7,5 € 7,50 € 42,50€ 50 − € 7,50 = € 42,50
1
4 = 25
100 = 25 %
2
5 = 40
100 = 40 %
20 %
25 % van 40 = (40 : 100) x 25 = 0,4 x 25 = 4 t x 25 = 100 t = 10 doelpunten
40 % van 40 = (40 : 100) x 40 = 0,4 x 40 = 4 t x 40 = 160 t = 16 doelpunten
20 % van 40 = (40 : 100) x 20 = 0,4 x 20 = 4 t x 20 = 80 t = 8 doelpunten
100 % − 25 % − 20 % − 40 % = 15 %
15
6
15 % van 40 = (40 : 100) x 15 = 0,4 x 15 = 4 t x 15 = 60 t = 6
Bewerkingen4
4. Los op.
Bij een enquête vraagt men aan 2 000 mensen of ze voetbal een leuke sport vinden. 400 mensen hebben geen mening. 1 500 mensen vinden voetbal geweldig en de anderen vinden voetbal saai.
a. Hoeveel procent van de mensen heeft geen mening?
Bewerking:
Antwoordzin: % van de mensen heeft geen mening.
b. Hoeveel percent van de mensen vindt voetbal geweldig?
Bewerking:
Antwoordzin: % van de mensen vindt voetbal geweldig.
c. Hoeveel percent van de mensen vindt voetbal saai? Hoeveel mensen zijn dat?
Bewerking:
Antwoordzin: % van de mensen vindt voetbal saai. Dat zijn mensen.
Ik denk na
5. Los op.
a. Rikki is sportief. Elke week doet hij 3 uur aan sport: 1 uur paardrijden, 1 uur atletiek en 1 uur zwemmen. Hij heeft 12 minuten van het zwemuur nodig om zich te douchen en 6 minuten om zich om te kleden. Hoeveel percent van zijn zwemuur is Rikki kwijt aan douchen en omkleden?
douchen omkleden
tijd in minuten
percent
Antwoordzin: Rikki is % van zijn zwemuur kwijt.
b. Voor de atletiekles vult Rikki zijn drankfles. Er kan 1,5 liter in zijn fles. Na de les is 2
5 van
de fles leeg. Hoeveel liter blijft er over? Hoeveel percent is dat?
Bewerking:
Antwoordzin: Er zit nog l of % in de drankfles.
400 van de 2 000 = 400
2 000 = 4
20 = 20
100 = 20 %
20
1 500 van de 2 000 = 1 500
2 000 = 15
20 = 75
100 = 75 %
75
100 % − 20 % − 75 % = 5 %
5 % van 2 000 = (2 000 : 100) x 5 = 20 x 5 = 100
5 100
12 minuten
12
60 = 2
10 = 20
100 = 20 %
6 minuten
6
60 = 1
10 = 10
100 = 10 %
30
1 − 2
5 = 3
53
5 van 1,5 l = (1,5 : 5) x 3 = 0,3 x 3 = 0,9
0,9 60
3
5 = 60
100 = 60 %
5
c. Voor zijn paardrijlessen moet Rikki een nieuwe uitrusting kopen. Hij komt in de winkel en ziet:
1 artikel − 10 %2 artikelen − 20 % op het duurste artikel3 artikelen − 50 % op het duurste artikel
Hij koopt:• paardrijlaarzen € 85• rijbroek € 35• zweep € 15
Hoeveel betaalt Rikki als hij enkel de paardrijlaarzen koopt? Denk aan de korting!
Bewerking:
Antwoordzin:
Hoeveel betaalt Rikki als hij een rijbroek en een zweep koopt? Denk aan de korting!
Bewerking:
Antwoordzin:
Hoeveel betaalt Rikki als hij de 3 artikelen koopt? Denk aan de korting!
Bewerking:
Antwoordzin:
wisSPELKleur wat bij elkaar hoort in dezelfde kleur.
1
4
Ik snijd de pizza in 8 gelijke stukken. Ik neem er 1 van. Welk deel heb ik genomen?
0,25 20 %1
5
0,1 12,5 % 0,2
25 %1
8
Als ik de helft van mijn appel aan jou
geef, welk deel hou ik dan voor mezelf?
Mama maakt 1 kg fruitsla. Daarvan is 100 g ananas. Welk
deel is dat?
1
100,125
Tijdens de muziekles van 1 uur mag ik
12 minuten aan mijn eigen lied werken. Welk deel van de
tijd is dat?
10 %
10 % van 85 = (85 : 100) x 10 = 0,85 x 10 = 8,50
Hij betaalt € 76,50.
€ 85 − € 8,50 = € 76,50
20 % van 35 = (35 : 100) x 20 = 0,35 x 20 = 35 h x 20 = 700 h = 7
Hij betaalt € 43.
€ 35 − € 7 = € 28 € 28 + € 15 = € 43
50 % van 85 = 1
2 van 85 = 42,5
Hij betaalt € 92,50.
€ 85 − € 42,50 = € 42,50 € 42,50 + € 35 + € 15 = € 92,50
0,251
4
25 %
Ik snijd de pizza in 8 gelijke stukken. Ik neem er 1 van. Welk deel heb ik genomen?
12,5 %
1
8
0,125
1
5
0,2
20 %
Tijdens de muziekles van 1 uur mag ik
12 minuten aan mijn eigen lied werken. Welk deel van de
tijd is dat?
0,1
Mama maakt 1 kg fruitsla. Daarvan is 100 g ananas. Welk
deel is dat?
10 %1
10
Als ik de helft van mijn appel aan jou
geef, welk deel hou ik dan voor mezelf?
Bewerkingen
blok 10
6
les 2 x 0,1 – 0,01 – 0,001
Ik ontdek0 0,2 0,4 0,6 0,8 1
4 x 0,1 = 4 x 1 t = 4 t = 0,4
0 0,05 0,1 0,15 0,2
12 x 0,01 = 12 x 1 h = 12 h = 0,12
0 0,005 0,01 0,015 0,02
11 x 0,001 = 11 x1 d = 11 d = 0,011
Ik oefen
1. Los op met tussenstappen.
78 x 0,01 =
5 x 0,001 =
0,01 x 7 =
345 x 0,1 =
2. Janne en Tuur gaan samen naar de snoepwinkel. Ze kopen er 25 zuurtjes voor € 0,10 per stuk. Hoeveel euro betalen ze?
Bewerking:
Antwoordzin: Ze betalen € .
Ik werk zelf uit
3. Los op met tussenstappen.
49 x 0,01 =
45 x 0,1 =
8 500 x 0,001 =
21 896 x 0,001 =
0,001 x 5 654 =
6 x 0,1 =
x 0,1 is hetzelfde als x 1
10
x 0,01 is hetzelfde als x 1
100
x 0,001 is hetzelfde als x 1
1 000
4 x 0,1 = 4 x 1
10 =
4
10 = 0,4
78 x 1 h = 78 h = 0,78
5 x 1 d = 5 d = 0,005
1 h x 7 = 7 h = 0,07
345 x 1 t = 345 t = 34,5
25 x 0,10 = 25 x 10 h = 250 h = 2,50
2,50
49 x 1 h = 49 h = 0,49
45 x 1 t = 45 t = 4,5
8 500 x 1 d = 8 500 d = 8,5
21 896 x 1 d = 21 896 d = 21,896
1 d x 5 654 = 5 654 d = 5,654
6 x 1 t = 6 t = 0,6
7
3 600 x 0,01 =
5 x 0,1 =
510 x 0,01 =
4. Robbe spaart al 2 jaar muntjes van € 0,10. Hij wil er nu een stripverhaal mee kopen van € 3,50. Hij telt de muntjes en heeft er 324. Heeft hij voldoende om het stripverhaal te kopen?
Bewerking:
Antwoordzin:
Ik denk na
5. Los op.
900 x = 9 x 0,1 = 23 15 x = 0,15
x 0,001 = 1,7 125 x = 1,25 x 0,001 = 0,003
125 x = 0,125 x 0,1 = 120 13 x = 0,013
x 0,01 = 15,7 3 216 x = 32,16 x 0,1 = 1,9
6. Mama maakt smoothies voor een verjaardagsfeestje. Ze maakt 3 liter en gebruikt daarvoor verschillende soorten fruit. Per halve liter moet er ook 0,01 liter siroop in. Hoeveel liter siroop heeft mama nodig?
Bewerking:
Antwoordzin:
wisSPELGebruik de cijfers 1 tot en met 9. Vorm daarmee 3 getallen van elk 3 cijfers.Het 2e getal moet precies het dubbele zijn van het 1e getal.Het 3e getal moet precies het drievoud zijn van het 1e getal.Wat zijn de 3 getallen?
getal 1 getal 2 getal 3
5 x 1 t = 5 t = 0,5
510 x 1 h = 510 h = 5,1
3 600 x 1 h = 3 600 h = 36
324 x 0,10 = 324 x 10 h = 3 240 h = 32,40
Robbe heeft voldoende geld om het stripverhaal te kopen.
0,01 0,01230
1 700 30,01
0,001 0,0011 200
1 570 190,01
3 l : 0,5 l = 6 6 x 0,01 l = 0,06 l
Mama heeft 0,06 l siroop nodig.
192 384 576 327 654 981
219 438 657
273 546 819
Meerdere oplossingen mogelijk
Metend rekenen
blok 10
8
les 3 Afstand, tijd en snelheid (1)
Ik ontdekEen rat loopt op topsnelheid gemiddeld 24 km/u. Hoe ver loopt die rat dan in 25 minuten?
: 60 x 25
afstand 24 km 0,4 km 10 km
tijd 60 minuten 1 minuut 25 minuten
: 60 x 25
Ik oefen
1. Rangschik de dieren van snelst naar traagst. Je mag de eerste letter noteren.
olifant: 40 km/u beer: 47 km/u
zebra: 1,2 km/min = km/u tijger: 86 km/u
kameel: 65 km/u leeuw: 20 km/kwartier = km/u
> > > > >
2. Rikki gaat met zijn vrienden joggen. Hij loopt aan een tempo van 9 km/u. Hoe ver (in km en in m) heeft hij gelopen na anderhalf uur?
......... .........
afstand
tijd
......... .........
Antwoordzin: Rikki heeft na anderhalf uur km ofwel m afgelegd.
Wacht op mij!!!
snelheid = afstandtijd
Datum
tijd
tijger olifantbeerkameelzebraleeuw
9 km 13,5 km0,15 km
60 minuten 90 minuten1 minuut
: 60 x 90
: 60 x 90
13,5 13 500
72
80
9
3. Joop rent zo snel hij kan naar huis. Hij rent aan 15 km/u en is na 8 minuten thuis. Hoe ver liep hij?
......... .........
afstand
tijd
......... .........
Antwoordzin: Joop liep voor hij thuis was.
Ik werk zelf uit
4. Rankschik de dieren van traagst naar snelst. Je mag de eerste letter noteren. Klopt het wat de wolf zegt? Indien nee, wie is dan wel de snelste?
tijger: 43 km/halfuur = km/u wolf: 90 km/2 u = km/u
struisvogel: 36 km/30 min. = km/u kat: 54 km/3 u = km/u
beer: 47 000 m/u = km/u paard: 65 km/60 min. = km/u
< < < < <
Antwoordzin:
5. Stien rijdt met de auto. Ze rijdt voortdurend de toegelaten snelheid. Er is geen file. Na 12 minuten komt ze aan. Hoe ver heeft ze dan gereden?
......... .........
afstand
tijd
......... .........
Antwoordzin: Ze heeft dan km gereden.
Ik ben lekker de snelste!!
15 km 2 km0,25 km
60 minuten 8 minuten1 minuut
: 60 x 8
: 60 x 8
2 km
kat tijgerstruisvogelpaardbeerwolf
86
72
47
45
18
65
Nee, de tijger is het snelste.
120 km 24 km2 km
60 minuten 12 minuten1 minuut
: 60 x 12
: 60 x 12
24
Metend rekenen10
Ik denk na
6. Los op.
Een jachtluipaard is het snelste dier. Hij rent op topsnelheid 120 km per uur, maar kan dat slechts 15 seconden volhouden. Welke afstand legt hij dan af in die 15 seconden aan topsnelheid?
......... .........
afstand
tijd
......... .........
Antwoordzin: Het jachtluipaard heeft dan op 15 seconden m gespurt.
Hoe ver zou het jachtluipaard geraken als hij aan die snelheid anderhalf uur zou lopen?
......... .........
afstand
tijd
......... .........
Antwoordzin:
7. Kleur wat bij elkaar hoort in dezelfde kleur.
20 m per sec. 40 m per halfuur 20 m per min. 20 m per 1
60 van 1 uur
1 m per 30 sec. 20 m per 1
60 van 1 minuut 20 m per kwartier
120 km 0,5 km0,1 km
3 600 seconden 15 seconden3 seconden
: 1 200 x 5
: 1 200 x 5
500
120 km 180 km2 km
60 minuten 90 minuten 1 minuut
: 60 x 90
: 60 x 90
Het jachtluipaard zou 180 km ver geraken.
20 m per sec. 40 m per halfuur 20 m per min. 20 m per 1
60 van 1 uur
1 m per 30 sec. 20 m per 1
60 van 1 minuut 20 m per kwartier
11
wisSPELSchrijf de getallen in Soemerische cijfers. Tip: Je moet de tekens optellen.
11 is dus 24 = 60 =
12 = 35 =
Jouw getal:
ziet er zo uit in Soemerische cijfers:
ziet er zo uit in Romeinse cijfers:
999 in Soemerische cijfers =
999 in Romeinse cijfers =
Geen Egyptische hiërogliefen, maar
Soemerisch spijkerschrift!
Persoonlijk antwoord
Metend rekenen
blok 10
12
les 4 Bruto, tarra en netto (herhaling)
Ik ontdek
bruto tarra netto
B = N + T
T = B − N
N = B − T
Ik oefen
1. Noteer of het bruto (B), tarra (T) of netto (N) is.
water
tas met boodschappenboodschappentas
theezakje
flesje water
theeleeg flesje
2. Vul aan.
bruto tarra netto
47 kg 41 kg
269 g 153 g g
ton 1
5 van N = 75 ton
300 kg kg 50 % van B =
1,2 ton 300 kg ton
Ik werk zelf uit
3. Vul aan.
bruto tarra netto
55 kg kg 4
5 van B =
16 ton 10 % van B = ton
855 g 2,900 kg
Datum
B = brutoT = tarraN = netto
T
N B
B
T
B
N
116
6 kg
90 15 ton
150 kg150
0,9
44 kg11
14,4
3 755 g of 3,755 kg
1,6 ton
13
20 % van N = 180 kg
79 ton de helft van B = ton
456 g g 3
8 van B =
4. Boer Jan voert zijn graan naar de fabriek. Daar wordt het gewogen. Hoeveel ton graan heeft boer Jan geoogst?
19 ton
7,5 tonBewerking:
Antwoordzin:
Ik denk na
5. Sarah heeft 3 kinderen. Ze geeft elk kind elke dag een stukje appel in een doosje. Dat weegt 100 g. Het doosje weegt 20 g en een hele appel weegt 120 g. Hoeveel appels heeft Sarah na een schoolweek meegegeven?
Bewerking:
Antwoordzin:
6. Maak een rekenverhaal met de gegevens en los op.
netto = 4,579 kg en tarra = 2,849 kg
Bewerking:
Antwoordzin:
wisSPELKraak de code. (kopieerblad)
216 kg
39,5
36 kg
39,5 ton
171 g285
B = 19 ton T = 7,5 ton
N = 19 ton − 7,5 ton = 11,5 ton
Boer Jan heeft 11,5 ton graan geoogst.
T = 20 g B = 100 g stuk appel = N = 100 g − 20 g = 80 g
80 g x 3 kinderen x 5 schooldagen = 1 200 g appelen
1 200 g : 120 g = 10
Sarah heeft na een schoolweek 10 appels meegegeven.
Papa werkt in de moestuin en vervoert potgrond met zijn kruiwagen. De kruiwagen weegt
B = 4,579 kg + 2,849 kg = 7,428 kg
2,849 kg en er zit 4,579 kg grond in. Hoeveel kilogram duwt papa in totaal verder?
Papa duwt in totaal 7,428 kg verder.
Persoonlijk antwoord
Meetkunde
blok 10
14
les 5 De cirkel
Ik ontdek
M = middelpuntlijnstuk [AM] = r = straallijnstuk [FG] = d = diameter = 2 x straal = diameter = 2 x straal
M G
A
F
r
d
Stap 1: Meet de straal met je passer op je meetlat.
Stap 2: Zet de passerpunt op het middelpunt en teken een cirkel.
Tips:• Hou de passer bovenaan vast met je wijsvinger en duim.• Verplaats de passerpunt niet tijdens het tekenen.• Vergroot of verklein de opening van de benen niet tijdens het tekenen.• Duw niet te hard.
Ik oefen
1. Teken de smileys. Blijf telkens in het kadertje.
☺ �2. Teken een cirkel in het vak en vul in.
• het middelpunt M
• = r = [ ]
• diameter = d = [ ]
Geef aan hoe lang je straal en diameter zijn.
• straal = r = [ ] =
• diameter = d = [ ] =
straal AM
CD
AM
CD
3 cm
6 cm
C
M
D
A
Meerdere oplossingen mogelijk
15
3. Teken.
een cirkel met een straal van 2,5 cm een cirkel met een diameter van 50 mm
De passeropening is de van de cirkel.
4. Teken 2 cirkels met als middelpunten A en B, gebruik voor de ene cirkel een straal van 1,5 cm en voor de andere een straal van 2 cm. Kleur het gemeenschappelijke deel blauw.
A B
5. Meneer en mevrouw Lichters willen verlichting in hun tuin. Ze willen graag dat de volledige tuin verlicht is wanneer alle lampen branden. Elke lamp kan even ver stralen als de lamp in de linkerbovenhoek. Kan de hele tuin verlicht worden? Kruis aan.
� De hele tuin kan verlicht worden. � Niet de hele tuin kan verlicht worden.�
straal
Meetkunde16
Ik werk zelf uit
6. Teken.
een cirkel met een straal van 30 mm een cirkel met een diameter van 4 cm
7. Teken 2 cirkels met als middelpunten A en B en zorg dat ze elkaar overlappen. Kleur het gemeenschappelijke deel blauw.
A B
8. Hoe moeten meneer en mevrouw Lichters hun lampen verzetten als ze willen dat de volledige tuin verlicht wordt? Elke lamp kan even ver stralen als de lamp linksboven.Doorstreep de lampen die je verplaatst. Teken de nieuwe lampen in het rood.
Meerdere oplossingen mogelijk
17
Ik denk na
9. Teken 4 gepaste cirkels en vul aan.
< < <
r = r = r = r =
10. Een bok en een schaap lopen in dezelfde wei. De bok is vastgemaakt met een touw van 2 m (r = 2 cm) aan paaltje A en het schaap met een touw van 3 m (r = 3 cm) aan paaltje B. De paaltjes liggen 7 meter uit elkaar. Kunnen de bok en het schaap elkaar raken? Hoe ga je het rekenprobleem oplossen? Omcirkel: door te tekenen – door te denken.
AB
Antwoordzin:
wisSPELIn hoeveel cirkels staat Rikki?
In cirkels
0,5 cm 1 cm 1,5 cm 2 cm
Nee, ze kunnen elkaar niet raken.
3
Meerdere oplossingen mogelijk
Bewerkingen
blok 10
18
Ik ontdek
les 6 Verhoudingen via bewerkingen
Ik ontdekIn bak A zitten 16 kralen, waaronder 12 rode.
� deel / geheel
� De verhouding is 12
16 =
3
4
In bak B zitten 12 kralen, waaronder 9 rode = 9
12 =
3
4In bak C zitten 32 kralen,
3
4 van de kralen zijn rood.
3
4
24
32
x 8
x 8 24 kralen zijn rood.
Ik oefen 1. Zoek de eenvoudigste verhouding en noteer op 4 manieren.
125 g 500 g 21 l 105 l
Pasta:
Vaten:
2. Voor elke 3 kinderen is er 1 bal. Als er 21 kinderen zijn, hoeveel ballen zijn er dan?
Noteer de verhouding als breuk:
Bewerking:
Antwoordzin: Als er 21 kinderen zijn, zijn er ballen.
3. Al mijn stickers hebben dezelfde verhouding. De 1e sticker is 6 cm lang en 4 cm breed. De 2e sticker is 18 cm lang en 12 cm breed. De 3e sticker is 12 cm lang. Hoe breed is hij? Noteer de verhouding als breuk en vereenvoudig:
Bewerking:
Antwoordzin: De 3e sticker is breed.
3
4 kun je ook zeggen als
3 van de 4, 3 tot 4 of 3 op 4.
125
500 = 25
100 = 5
20 = 1
4 of 1 van de 4, 1 tot 4, 1 op 4
21
105 = 7
35 = 1
5 of 1 van de 5, 1 tot 5, 1 op 5
1
31
3 = 7
21
x 7
x 77
3
2 = 12
8
x 4
x 48 cm
6
4 = 18
12 = 3
2
19
Ik werk zelf uit
4. Kato heeft een foto van 9 bij 12 laten vergroten. Omcirkel de formaten die passen bij de foto van Kato.
3 bij 4 11 bij 15 12 bij 16 10 bij 13
5. Janneke hangt posters aan haar muur. Alle posters hebben dezelfde verhouding. De 1e poster is 27 cm breed en 45 cm lang. De 2e poster is 36 cm breed en 60 cm lang. De 3e poster is 18 cm breed. Hoe lang is de 3e poster?
Noteer de verhouding als breuk en vereenvoudig:
Bewerking:
Antwoordzin: De 3e poster is lang.
6. Er werd aan 60 volwassenen gevraagd wie er regelmatig in zijn neus peutert. 15 volwassenen antwoordden ja. Hoeveel percent peutert er dan bijna nooit in zijn neus?
Noteer de verhouding als breuk en vereenvoudig:
Bewerking:
Antwoordzin:
Ik denk na
7. Los op.
In school A zijn 6 op 18 kinderen blond. In school B zijn 6 op 24 kinderen blond.
Noteer de verhouding als breuk en vereenvoudig:
Hoeveel kinderen in school A, die 270 leerlingen telt, hebben een andere haarkleur?
Bewerking:
Antwoordzin:
Hoeveel kinderen in school B, die 320 leerlingen telt, hebben een andere haarkleur?
Bewerking:
Antwoordzin:
wisSPELSpeel het spel met de klas.
27
45 = 36
60 = 3
53
5 = 18
30
x 6
x 630 cm
15
60 = 5
20 = 1
4
75 % peutert bijna nooit in zijn neus.
6
18 = 1
3School A: 6
24 = 1
4School B:
1
3 = 90
270 270 − 90 = 180
180 kinderen hebben een andere haarkleur.
1
4 = 80
320 320 − 80 = 240
240 kinderen hebben een andere haarkleur.
1
4 = 25
100 = 25 %
x 25
x 25
x 90
x 90
x 80
x 80
100 % − 25 % = 75 %
Bewerkingen
blok 10
20
les 7 Cijferen: x met natuurlijke getallen
Ik ontdek
12 574 x 212 = 2 665 688
≈ 10 000 x 200 = 2 000 000
M HD TD D H T E
1 2 5 7 4
x2 1 2
1 1
2 5 1 4 8 1 1
1 2 5 7 4 0
+2 5 1 4 8 0 0 1 1
2 6 6 5 6 8 8
Ik oefen
1. Schat en los op.
51 483 x 105 = 11 068 x 334 =
≈ ≈
M HD TD D H T E
.
.
controle
Bij maal ga ik getallen achter het muurtje sturen.
Bij grotere getallen kan de schatting al wat verder liggen!
Bij plus onthoud ik bovenaan.
5 1 4 8 3
x1 0 5
1 1
2 5 7 4 1 5 1 4 2
0 0 0 0 0 0
+5 1 4 8 3 0 0
5 4 0 5 7 1 5
5 405 715
50 000 x 100 = 5 000 000
1 1 0 6 8
x3 3 4
1
4 4 2 7 2 3 2
3 3 2 0 4 0 2 2
+3 3 2 0 4 0 0 2 2
3 6 9 6 7 1 2
3 696 712
10 000 x 300 = 3 000 000
21
15 860 x 451 = 18 145 x 547 =
≈ ≈
M HD TD D H T E
.
.
2. In een vrachtschip zijn er 218 containers. In elke container zit 10 255 kg appelsienen. Hoeveel kilogram appelsienen zijn er in totaal?
M HD TD D H T E
.
.
≈
Antwoordzin: In totaal zijn er
kg appelsienen.
Ik werk zelf uit
3. Schat en los op.
18 413 x 473 = 25 478 x 315 =
≈ ≈
M HD TD D H T E
.
.
controle
controle
7 152 860
20 000 x 500 = 10 000 000
9 925 315
20 000 x 500 = 10 000 000
1 5 8 6 0
x4 5 1
1 1 1
1 5 8 6 0
7 9 3 0 0 0 3 4 2
+6 3 4 4 0 0 0 2 3 2
7 1 5 2 8 6 0
1 8 1 4 5
x5 4 7
1 1 1
1 2 7 0 1 5 3 3 1 5
7 2 5 8 0 0 2 1 3
+9 0 7 2 5 0 0 2 2 4
9 9 2 5 3 1 5
10 255 x 218 = 2 235 590
10 000 x 200 = 2 000 000
2 235 590
1 0 2 5 5
x2 1 8
1
8 2 0 4 0 4 4 2
1 0 2 5 5 0
+2 0 5 1 0 0 0 1 1
2 2 3 5 5 9 0
8 709 349
20 000 x 500 = 10 000 000
1 8 4 1 3
x4 7 3
2 1 1
5 5 2 3 9 1 2
1 2 8 8 9 1 0 2 2 5
+7 3 6 5 2 0 0 1 1 3
8 7 0 9 3 4 9
8 025 570
30 000 x 300 = 9 000 000
2 5 4 7 8
x3 1 5
1 1 1 1 1
1 2 7 3 9 0 4 3 2 2
2 5 4 7 8 0
+7 6 4 3 4 0 0 2 2 1 1
8 0 2 5 5 7 0
Bewerkingen22
34 743 x 135 = 47 389 x 179 =
≈ ≈
M HD TD D H T E
.
.
4. De speelplaats wordt aangelegd. In 1 m2 gaan 105 stenen. De speelplaats is 1 976 m2. Hoeveel stenen zijn er nodig?
M HD TD D H T E
.
.
≈
Antwoordzin:
Ik denk na
5. De scholenkoepel bestelt 11 digiborden voor elke school. Er zijn 13 scholen verbonden aan de koepel. Een digibord kost € 8 250. Hoeveel euro betaalt de scholenkoepel voor de digiborden?
Bewerking:
M HD TD D H T E
.
.
≈
Antwoordzin:
Dit is meer - minder dan € 1 000 000.
controle
controle
4 690 305
30 000 x 100 = 3 000 000
3 4 7 4 3
x1 3 5
1 1 1 1
1 7 3 7 1 5 1 2 3 2
1 0 4 2 2 9 0 1 2 1
+3 4 7 4 3 0 0
4 6 9 0 3 0 5
8 482 631
50 000 x 200 = 10 000 000
4 7 3 8 9
x1 7 9
1 2 1
4 2 6 5 0 1 8 8 3 6
3 3 1 7 2 3 0 6 6 2 5
+4 7 3 8 9 0 0
8 4 8 2 6 3 1
1 976 x 105 = 207 480
2 000 x 100 = 200 000
Er zijn 207 480 stenen nodig.
1 9 7 6
x1 0 5
1 1 1
9 8 8 0 3 3 4
0 0 0 0 0
+1 9 7 6 0 0
2 0 7 4 8 0
8 250 x 143 = 1 179 750
10 000 x 100 = 1 000 000
De scholenkoepel betaalt € 1 179 750
voor de digiborden.
11 x 13 = (10 x 13) + (1 x 13) = 130 + 13 = 143 8 250 x 143 = ?
8 2 5 0
x1 4 3
1
2 4 7 5 0 1
3 3 0 0 0 0 2 1
+8 2 5 0 0 0
1 1 7 9 7 5 0
23
6. Los op.
M HD TD D H T E
2 8 7 3 .
x 3 . 4
1 1 2 1
1 1 4 9 2 . 1 2 3
. 8 . . 2 0
+8 . . 9 6 0 0 2 2
. 0 2 1 8 . 8
M HD TD D H T E
. 8 9 4 2
x 1 2 9
. 2 . 1 1
. 3 0 4 7 . 1 3 8 8
. 1 7 8 8 . . 1 1
+. 8 9 . 2 . .
7 6 . 3 5 . 8
wisSPELHoe oud is elk monster? Kruis aan.
De leeftijd van Snop zit in de tafel van 3.Snup is de jongste van alle monsters.Snip is 4 jaar ouder dan Snap.De leeftijd van Snop is een oneven getal.Snap zijn leeftijd is evenveel als zijn aantal ogen.Ze hebben allemaal een andere leeftijd.
Snip Snap Snop Snup Snep
5
6
8
9
10
�
�
�
�
�
2
x 1
8
2 7 3 0
+6 1 0 0
9 4
5
x1 1
5 8
1 4 0
+5 4 0 0
0 1
Bewerkingen
blok 10
24
Ik ontdek
les 8 : t, h en d (herhaling)
Ik ontdek
0 1 20,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1
2 : 0,1 = 20 t : 1 t = 20
3 : 1,5 = 30 t : 15 t = 23 : 0,15 = 300 h : 15 h = 203 : 0,015 = 3 000 d : 15 d = 200
Ik oefen
1. Los op met tussenstappen.
8 : 0,2 =
25 : 0,05 =
51 : 0,001 =
6 : 1,5 =
36 : 0,12 =
1 : 0,025 =
2. Vince kocht een houten plank van 2 m. Hij zaagt de plank in gelijke stukken van 0,5 m. Hoeveel stukken van 0,5 m heeft hij?
Bewerking:
Antwoordzin: Hij heeft stukken van 0,5 m.
Ik werk zelf uit
3. Los op met tussenstappen.
10 : 2,5 =
84 : 0,12 =
20 : 0,025 =
10 cent of € 0,10 kan 20 keer in € 2.
80 t : 2 t = 40
2 500 h : 5 h = 500
51 000 d : 1 d = 51 000
60 t : 15 t = 4
3 600 h : 12 h = 300
1 000 d : 25 d = 40
2 : 0,5 = 20 t : 5 t = 4
4
100 t : 25 t = 4
8 400 h : 12 h = 700
20 000 d : 25 d = 800
25
16 : 0,002 =
48 : 2,4 =
54 : 0,27 =
4. Fien heeft een briefje van € 5. Ze wisselt het in munten. Hoeveel munten heeft ze telkens?
briefje van 5 euro
Fien wisselt in
bewerkingFien heeft … munten.
€ 5
€ 0,05
€ 0,10
€ 0,20
€ 0,50
Ik denk na
5. Los op.
56 : = 5 600 : 1,5 = 300 4 : = 4 000
: 0,02 = 240 82 : = 8 200 : 0,025 = 200
6. Jesse vraagt aan de bankbediende € 20 in muntstukken van 5 cent. Hoeveel muntstukken krijgt hij?
Bewerking:
Antwoordzin:
wisSPELZet 6 kruisjes in het rooster zonder ergens 3 op een rij te maken. Je mag dus horizontaal, verticaal en diagonaal niet 3 op een rij hebben.
16 000 d : 2 d = 8 000
480 t : 24 t = 20
5 400 h : 27 h = 200
500 h : 5 h = 100
500 h : 10 h = 50
500 h : 20 h = 25
500 h : 50 h = 10
100
50
25
10
0,01 450 0,001
4,8 0,01 5
20 : 0,05 = 2 000 h : 5 h = 400
Jesse krijgt 400 muntstukken van 5 cent.
X X
X X
X X
Meerdere oplossingen mogelijk
Metend rekenen
blok 10
26
les 10 Omzettingen tijdsduur
Ik ontdek60 seconden = 1 minuut 60 minuten = 1 uur 24 uren = 1 dag
7 dagen = 1 week 52 weken = 1 jaar 365 of 366 dagen = 1 jaar
Omzettingen:86 seconden = 60 seconden + 26 seconden = 1 minuut en 26 seconden250 minuten = 240 minuten + 10 minuten = (240 : 60) + 10 minuten = 4 uur en 10 minuten36 uur = 24 uur + 12 uur = 1 dag en 12 uur10 dagen = 7 dagen + 3 dagen = 1 week en 3 dagen
Ik oefen
1. Jens heeft een voetbalwedstrijd. Eerst warmt hij 20 minuten op. Dan volgt de 1e helft van 45 minuten. Na een pauze van 15 minuten speelt hij ook de 2e helft van 45 minuten. Er zijn 4 minuten extra speeltijd, wegens blessures. Hoelang speelde Jens voetbal (in minuten én in uren en minuten)?
Bewerking:
Antwoordzin: Jens speelde minuten. Dat is uur en minuten.
2. De heenreis naar Mars duurt 258 dagen. De astronauten blijven 452 dagen op Mars. Ze keren daarna terug naar de aarde.Hoeveel dagen zijn de astronauten weg van de aarde?Hoeveel jaren en dagen zijn dat?Hoeveel jaren, weken en dagen zijn dat?
Bewerking:
Antwoordzinnen: De astronauten zijn dagen weg van de aarde. Dat is jaar
en dagen. Dat is ook jaar, weken en dagen.
Ik werk zelf uit
3. Hardlopers lopen gemiddeld in 16 680 seconden een marathon uit. Hoeveel uren en minuten doen ze erover?
Bewerking:
Antwoordzin: Ze lopen een marathon in gemiddeld uur en minuten.
Datum
20 min. + 45 min. + 15 min. + 45 min. + 4 min. = 129 minuten
129 2 9
dagen: 258 + 452 + 258 = 968 dagen
jaren en dagen: 968 dagen = 365 dagen + 365 dagen + 238 dagen = 2 jaar en 238 dagen
jaren, weken en dagen: 238 : 7 = 34 weken � 2 jaar en 34 weken
968 2
238 2 34 0
16 680 seconden : 60 = 278 minuten
278 minuten = (240 : 60) + 38 minuten = 4 uur en 38 minuten
4 38
129 minuten = 120 min + 9 min = (120 : 60) + 9 min = 2 uur en 9 minuten
27
4. Los op.
Omlooptijd van planeten rond de zon:
Mercurius 88 dagen Aarde 365 dagen
Venus 225 dagen Mars 687 dagen
In hoeveel aardse weken en dagen draait Mercurius rond de zon?
Bewerking:
Antwoordzin: Mercurius draait in aardse weken en aardse dagen rond de zon.
In hoeveel aardse weken en dagen draait Venus rond de zon?
Bewerking:
Antwoordzin: Venus draait in aardse weken en aardse dagen rond de zon.
In hoeveel aardse jaren, weken en dagen draait Mars rond de zon?
Bewerking:
Antwoordzin: Mars draait in aardse jaren, aardse weken en aardse dagen rond de zon.
Ik denk na5. De planeten draaien niet allemaal in 24 uur een rondje rond hun eigen as, zoals de aarde.
1 Saturnusdag duurt 37 964 aardse seconden. Hoeveel seconden duurt een aardse dag? En waar is een dag het langst: op Saturnus of op aarde?
Bewerking:
Antwoordzinnen:
6. Los op.
Hoeveel minuten telt 1 dag?
Hoeveel seconden zitten er in 1 uur?
Hoeveel uren zitten er in 1 week?
Hoeveel minuten zitten er in 1 week?
wisSPELWelke bal komt er op de plaats van het vraagteken? Omcirkel. (kopieerblad)
88 : 7 = (84 : 7) en rest 4 = 12 en rest 4
12 4
225 : 7 = (224 : 7) en rest 1 = 32 en rest 1
32 1
687 dagen = 365 dagen + 322 dagen = 1 jaar en 322 dagen
1 46 0
60 minuten in 1 uur � 60 x 60 = 3 600 seconden per uur
24 uur in 1 dag � 24 x 3 600 seconden = (20 x 3 600) + (4 x 3 600) =
Een aardse dag duurt 86 400 seconden.
De dag duurt het langst op aarde.
60 minuten x 24 = 1 440 minuten
60 seconden x 60 = 3 600 seconden
24 uur x 7 = 168 uur
1 440 minuten x 7 = 10 080 minuten
322 : 7 = (280 : 7) + (42 : 7) = 40 + 6 = 46
72 000 + 14 400 = 86 400
Meetkunde
blok 10
28
les 11 Driehoeken classificeren en tekenen
Ik ontdek
Als ik een driehoek teken, kijk ik goed welke soort
driehoek het is!
veelhoek
stompe hoek
3scherpehoeken
3 hoeken
rechte hoek
2 gelijke zijden
gelijkbenigestomphoekige
driehoek
3 gelijke zijden
gelijkzijdigescherphoekige
driehoek
2 gelijke zijden
ongelijkbenigestomphoekige
driehoek
2 gelijke zijden
gelijkbenigerechthoekige
driehoek
2 gelijke zijden
ongelijkbenigerechthoekige
driehoek
2 gelijke zijden
gelijkbenige scherphoekige
driehoek
2 gelijke zijden
ongelijkbenige scherphoekige
driehoek
Ik oefen
1. Zet een kruisje in de juiste kolommen en vul aan.
A BC
D E
juist 3 even lange zijden
juist 2 even lange zijden
geen even lange zijden
rechte hoek 3 scherpe hoeken
stompe hoek
A
B �
� �
�
29
juist 3 even lange zijden
juist 2 even lange zijden
geen even lange zijden
rechte hoek 3 scherpe hoeken
stompe hoek
C
D
E
A is een driehoek.
B is een driehoek.
C is een driehoek.
D is een driehoek.
E is een driehoek.
2. Welke driehoek past in welk vakje? Noteer het nummer op de juiste plaats.
gelijk-zijdig
scherp-hoekig
stomp-hoekig
recht-hoekig
scherp-hoekig
recht-hoekig
stomp-hoekig
gelijk-benig
gelijk-benig
3hoeken
3. Teken het gevraagde.
23
14 5 6
3 hoeken
scherpe hoeken
stompe hoek
rechte hoek
gelijkbenig
gelijkzijdig
gelijkbenig
ongelijkbenig
gelijkbenig
ongelijkbenig
�
�
�
�
�
�
ongelijkbenige, rechthoekige
gelijkzijdige, scherphoekige
ongelijkbenige, scherphoekige
gelijkzijdige, scherphoekige
ongelijkbenige, stomphoekige
4 15623
Meetkunde30
Ik werk zelf uit
4. Zet een kruisje in de juiste kolommen en vul aan.
A B CD
juist 3 even lange zijden
juist 2 even lange zijden
geen even lange zijden
rechte hoek 3 scherpe hoeken
stompe hoek
A
B
C
D
A is een driehoek.
B is een driehoek.
C is een driehoek.
D is een driehoek.
5. Teken het gevraagde.
6. Benoem de driehoeken. Kijk zowel naar de hoeken als naar de zijden.
3 hoeken
scherpe hoeken
stompe hoek
rechte hoek
gelijkbenig
gelijkzijdig
gelijkbenig
ongelijkbenig
gelijkbenig
ongelijkbenig
� �
�
�� �
�
� �
gelijkbenige, scherphoekige
ongelijkbenige, rechthoekige
gelijkbenige, rechthoekige
ongelijkbenige, stomphoekige
gelijkbenig gelijkbenigongelijkbenig
rechthoekig scherphoekigstomphoekig
31
Ik denk na
7. Teken het gevraagde.
Een rechthoekige driehoek die ongelijkbenig is.
Een driehoek die geen rechte hoek heeft en 3 gelijke zijden
heeft.
Een driehoek die geen 3 scherpe hoeken heeft en geen 3 even lange zijden
heeft.
8. Hoeveel rechthoekige driehoeken zijn er?
Hoeveel gelijkzijdige driehoeken zijn er?
Hoeveel gelijkbenige driehoeken zijn er?
Meet met je geodriehoek.
A B
IC
H
E
D F
G
wisSPELWelke figuur krijg je als deze strook papier, verdeeld in gelijkzijdige driehoeken, op de stippellijnen gevouwen wordt?
Dan krijg je een zeshoek
1
2
0
Meerdere oplossingen mogelijk
EB5718/062018
Wiskidz Vijfde leerjaar – blok 10
Auteurs: David Anthoon, Pieterjan Arnauts, Kim De Peuter, Sabien Libbrecht, Katrijn Mivis, Jan Nelis, Wendy Peerlings, Nancy Schiettecat, Katrien Van Aerschot, Veerle Van Damme, Bert Van Duyse, Els Vandenbosch, Kim WijnenEindredactie: Daisy HombroeckxVormgeving: Paul Hoskens (concept),Christine Van BeersIllustraties: Érick Duhamel, Anaïs GoldembergAanvullende illustraties: Hans Boeykens, Sofie MoonsFoto’s: Shutterstock
© Uitgeverij Averbode|Erasme nvAbdijstraat 13271 Averbode
www.averbode.be/wiskidz
Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgevers. Informatie over kopieerrechten en uitzonderingen op het verbod op reproductie vindt u op www.reprobel.be (België) en www.cedar.nl (Nederland).
Ondanks al onze inspanningen om aan de verplichtingen inzake het copyright te voldoen, is het mogelijk dat bepaalde rechthebbenden ons onbekend gebleven zijn. Wij stellen ons ter beschikking voor het oplossen van hun probleem.
EB5719/062019
Wiskidz Vijfde leerjaar – blok 10
Auteurs: David Anthoon, Pieterjan Arnauts, Kim De Peuter, Sabien Libbrecht, Katrijn Mivis, Jan Nelis, Wendy Peerlings, Nancy Schiettecat, Katrien Van Aerschot, Veerle Van Damme, Bert Van Duyse, Els Vandenbosch, Kim WijnenEindredactie: Daisy Hombroeckx, Sofie Van de VeldeVormgeving: Paul Hoskens (concept),Christine Van BeersIllustraties: Érick Duhamel, Anaïs GoldembergAanvullende illustraties: Hans Boeykens, Sofie MoonsFoto’s: Shutterstock
© Uitgeverij Averbode|Erasme nvAbdijstraat 13271 Averbode
www.averbode.be/wiskidz
Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgevers. Informatie over kopieerrechten en uitzonderingen op het verbod op reproductie vindt u op www.reprobel.be (België) en www.cedar.nl (Nederland).
Ondanks al onze inspanningen om aan de verplichtingen inzake het copyright te voldoen, is het mogelijk dat bepaalde rechthebbenden ons onbekend gebleven zijn. Wij stellen ons ter beschikking voor het oplossen van hun probleem.
Top Related