digitalebieb.nlsites.nl file · Web viewHet verhaal is in dié tijd door haar geschreven, omdat zij...

65

Transcript of digitalebieb.nlsites.nl file · Web viewHet verhaal is in dié tijd door haar geschreven, omdat zij...

GODDANK, GEEN CONCENTRATIEKAMP, MAAR EEN WERKKAMP ...

door

Henny Striem

bewerkt door Ylja Roeper

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

2

Voorwoord.

Dit is het (vrijwel) letterlijke verhaal van de oorlogsbelevenissen gedurende de periode van 20 Juni 1943 tot 3 Mei 1945 van Henny Striem, geboren Hendrika van Gelder. Zij heeft dit reeds in 1946 of 1947 geschreven, zo'n één á twee na haar bevrijding. Zij was toentertijd werkzaam bij de bioscoopbond en ze deed dit in haar vrije tijd, maar wel op kantoor.

Het verhaal is in dié tijd door haar geschreven, omdat zij haar ervaringen in het "beruchte blok" van Auschwitz, blok 10, zo waarheidsgetrouw mogelijk op papier wilde hebben. Hoe langer zij het uit zou stellen, des te meer "onwaarheden" het verhaal zou kunnen bevatten en dat was zeker niet de bedoeling.

Dat dit verhaal nu pas uitkomt in deze vorm, komt, doordat Renée Roeper (mijn moeder) heeft gevraagd, of zij het een keer lezen mocht. Dat mocht en omdat de kwaliteit van de kopieën te wensen overliet, hebben we besloten om het over te typen en het te corrigeren voor het taalgebruik van tegenwoordig. Dit is echter zo gedaan, dat de letterlijke tekst zoveel mogelijk gehandhaafd bleef.

Een tweede reden om er nu wat extra werk van te maken is, dat het dit jaar, 1995, 50 jaar geleden is dat Nederland bevrijd is. Vreemd misschien, om er pas bij een "jubileum" weer (extra) bij stil te staan wat er gebeurt is, maar het zij zo. Wat moet ik daar verder over zeggen?

Tijdens het verwerken van het verhaal, heb ik het natuurlijk gelezen. Het is niet niks, wat mijn oma heeft meegemaakt. Er is mij wel eens gezegd, dat het zo mooi is dat oma Henny nog zo blij in het leven staat, maar na het lezen van dit verhaal weet ik dat dit zeker zo is. Ik ben er trots op, dat zij zo leeft, zoals zij leeft, zonder ook maar ooit te klagen. Ik ben er trots op dat zo'n vrouw mijn oma is en ik zal haar als voorbeeld nemen, als het mij eens wat minder goed gaat, om mezelf eraan te herinneren dat het met mijn problemen wel meevalt.

Ylja Roeper.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

3

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

4

1. Opgepakt

20 Juni 1943: Een warme zomerdag. Ik ben vroeg opgestaan om mijn moeder, die aan het andere eind van de stad woont, een bezoek te brengen. ik moet lopen natuurlijk, want trammen of fietsen, dat mogen we allang niet meer. Net wil ik mij gaan aankleden, of er wordt op de deur geklopt. Ik doe de deur open en zie m'n buurvrouw met een zeer verschrikt gezicht staan. Nog voor ik iets kan zeggen komt er uit: "Heel Zuid is afgezet, er mag niemand door. Alle Joden worden Weggehaald." Ze vraagt wat ik van plan ben. Ik haal m'n schouders op. Dan zeg ik resoluut: "Als ze komen ga ik mee. Wim (m'n man) zit in Westerbork en wat kan ons daar gebeuren? Het enige dat we worden weggestuurd en wat dan? We zijn nog jong en zullen er best doorheen komen."

Intussen is het in onze straat rumoerig geworden. Auto's rijden af en aan. Commando's klinken. Ik breng m'n rugzak in orde, pak m'n dekens in, maak nog wat brood klaar en wacht verder gelaten af.Eensklaps (toch nog onverwacht) wordt er op de deur gebonsd. Nog voor ik gelegenheid heb om open te doen, staan ze in de hal. "Twee zwarten en een grüne". "Persoonsbewijs" schreeuwt een van de zwarten me toe. Ik toon het hem en mijn 'J' ziende schreeuwt hij nog harder, "Alles klaarmaken en naar beneden!". Als een van de buren mij met m'n rugzak wil helpen, duwt hij hem weg en laat me alleen sjouwen met rugzak, broodzak, dekens en koffertje...

Op straat is het een hele drukte. Alle Joodse gezinnen uit de buurt staan op een kluitje bij elkaar, omringd door S.S.'ers. Ik voeg me bij hen en vraag wat er nu eigenlijk precies gaande is. Het blijkt dat onze vijand het gehele zuiden en oosten van de stad hebben afgezet, zodat geen enkele Jood of Jodin daaruit kan ontvluchten. Alles zal naar Westerbork worden gevoerd en van daaruit verder ... . Het onbekende tegemoet.

Intussen zijn op de hoek van de straat enige honderden mensen bij elkaar gedreven en van daaruit worden we naar het Daniel Willinkplein gevoerd, waar duizenden uit Zuid zijn bijeengebracht. Vandaar gaan we met trams naar het Muiderpoort-station, waar treinen gereed staan om ons naar Westerbork te vervoeren. Met 40 man gaan we in één wagen (bestemd voor veevervoer). De deuren gaan dicht, twee "zwarten" op de treeplank en zo gaan we dan de grote reis aanvaarden. Het duurt uren voor we werkelijk gaan. Het is zo benauwd geworden, dat er reeds een paar kinderen niet goed worden en op het punt staan flauw te vallen. Eén van de "zwarten" heeft de "goedheid" om de deur een kiertje open te zetten en daardoor komen we weer een beetje bij.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

5

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

6

2. De trein

Eindelijk zet de trein zich in beweging. Onderweg schiet me te binnen, dat ik m'n distributiebonnen niet aan m'n buren heb afgegeven, die mij hiervoor pakjes zouden sturen.

Zo goed en kwaad als het gaat, schrijf ik een enveloppe en op een moment dat "de zwarte" net een andere kant uitkijkt, schuif ik de enveloppe door een kier van de deur naar buiten. Of ze enveloppe ooit ontvangen hebben?

Eindelijk na uren (het leken wel dagen) stopt de trein voor de zoveelste keer. Aan het schreeuwen en roepen veronderstellen we in Westerbork te zijn aangeland. Het duurt echter nog een hele tijd voordat de deur open gaat, maar eindelijk is het dan zo ver en behoren ook wij tot de kampbewoners.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

7

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

8

3. Westerbork

Er heerst hier een drukte van belang en nu zie ik pas, hoeveel duizenden mensen er mee gekomen zijn. Geroep en geschreeuw door elkaar, orders en tegenorders. Dan moeten we naar links, dan weer naar rechts, maar eindelijk zet de stoet zich in beweging op weg naar de registratie. Hoe ik in deze chaos ooit mijn man zal vinden, is me een raadsel. Ik vraag al zo hier en daar, maar niemand schijnt hem te kennen. Hoe kan het ook anders, met zoveel mensen. Ik wacht dan ook maar gelaten af. Op de één of andere manier zal ik hem wel weten te vinden.

In mijn gezelschap bevindt zich o.a. een moeder met drie kinderen. De kinderen beginnen onrustig te worden, huilen en jengelen om alles en vallen bijna om van de slaap. Ik leg ze op mijn dekens, maar ze zijn niet meer tot bedaren te brengen, Ten einde raad schiet ik iemand van de ordedienst aan, die me als grote gunst met moeder en kinderen voor laat gaan.

In de registratiezaal aangekomen kijk ik eerst wat verwezen rond. Ik zie tientallen tafels, waaraan dames en heren zitten, die de aangekomenen ondervragen en de antwoorden op papier zetten.Schrijfmachines ratelen, geschreeuw heen en weer, horen en zien vergaat je hier. Eindelijk ben ik aan de beurt en voordat ze mij iets vragen, vraag ik: "Wim Snijders?".

Zeg waar is Snijders" vraagt de vriendelijke juffrouw aan haar buurman. "Hij was net nog hier, wacht daar gaat hij, op het podium." Ik kijk en zie hem direct. "Snijders", gilt de juffrouw, "Wim" roep ik zo hard ik kan. Hij kijkt op, ziet me, struikelt nog over een stoel en vliegt dwars door de mensenmenigte op me af, omhelst me midden in de zaal en houdt me vast, of hij me nooit meer los wil laten.Ondertussen vraagt hij van alles: "Hoe kom je hier? Ik had het verwacht, maar gehoopt, datje nog weg had weten te komen. Waar zijn je ouders, mijn moeder, hoe is het in Amsterdam." En ik: "wat gaat er nu met ons gebeuren, kunnen we hier blijven, hoe is het hier?"Dan pakt hij met een 'resoluut gebaar mijn rugzak en dekens en smokkelt me de registratiezaal uit. "Wat moet dat", zegt de wacht aan het eind van de zaal. "M'n vrouw is gekomen", zegt Wim en geeft hem een sigaret. "Morgen laat ik haar wel registreren."

En zo ontkom ik ook aan alle ellende van uren wachten bij Lippmann Rosenthal, bij de quarantaine, bij de barakkenindeling, enz. Overal sleept hij mee doorheen.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

9

Toch is het bijna 2 uur in de nacht voor we in de barak komen, waar ik 3 maanden van m'n leven zal doorbrengen. "Eén van de beste barakken in Westerbork", volgens Wim.Hoe zullen de anderen dan wel zijn? Ik weet niet wat ik zie. Het lijkt wel een uitdragerij. Een grote zaal, gedempt licht, bedompt, vol kleren en bedden, niets dan bedden, drie hoog boven elkaar.

Wim brengt me naar een leegstaand bed en fluistert: "Ga nu maar rustig slapen, morgen praten we wel over alles en zullen we wel verder zien." Ja, rustig slapen, dat lijkt me nu niet zo'n gemakkelijke taak. Hoe kom ik boven op dat bed en hoe kun je nu slapen in dat geroezemoes en in die bedompte lucht? Maar of het nu komt door alle emoties, de hitte, of wat dan ook, ik kleed me uit, val op de matras neer en slaap, slaap zoals ik nog nooit geslapen heb.

Als ik wakker wordt weet ik het eerste moment niet, waar ik eigenlijk ben, maar heel gauw wordt alles weer werkelijkheid. Ik kleed me vlug aan (wassen komt later wel) en wil de barak uitgaan op zoek naar Wim. Maar ik mag de barak niet uit. Alle gisteren aangekomenen moeten in de barak blijven om eventueel op transport te worden gestuurd. Ik wacht en hoop, dat Wim bij mij zal weten te komen. Maar het wordt 9 uur, 10 uur en hij verschijnt niet. Ik maak me ongerust.

Wie weet wat er met hem gebeurd is. Hoe kom ik hieruit? Op een gegeven ogenblik zie ik kans uit een raam te klimmen, haal mijn hand nog open, maar merk het niet eens. Ik loop de weg af, zoekende naar barak 72, waar Wim verblijf houdt. Net wil ik de barak ingaan of hij komt me achterop. "Goddank dat je er bent. Ik mocht de barak niet in en was doodsbang dat je vertrekken moest zonder dat ik bij je kon komen. Hoe ben je eruit gekomen?" Ik vertel hem, dat ik uit het raam geklommen ben en vraag wat er gebeuren zal, als ze merken dat ik verdwenen ben. "Oh, dat merken ze niet, je bent toch nog niet geregistreerd!"

We gaan nu eerst naar de registratie, waar Wim alle gegevens, die nodig zijn verstrekt. Door het feit, dat hij reeds 9 maanden in Westerbork is en hij een baantje heeft bij de z.g. "Antragstelle", zal het misschien mogelijk zijn ons beiden nog een tijdje hier te houden. Maar dan zal ik ook aan het werk moeten gaan. Wim doet alle mogelijke moeite om mij bij hem op kantoor te krijgen, maar dat lukt niet. Voorlopig zal ik in de buitendienst moeten helpen, want daar komen ze krachten te kort!! Het werk, dat mij hierbij wordt opgedragen, bestaat uit het sjouwen van twee emmers zand van het ene eind van het kamp naar het andere.

10

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

Dit werk heb ik ongeveer 4 weken van 's morgens 7 tot 12 en van 1 tot 5 uur iedere dag moeten doen. Aan het eind van deze periode wist ik nog niet, waarvoor het eigenlijk nodig was.

Intussen probeerde Wim steeds ander werk voor me te vinden en eindelijk lukte het hem mij in de z.g. "Naaibarak" te krijgen. Daar moest ik de hele dag knoopsgaten maken, de ene week van 's morgens 4 uur tot 's middags 2 uur en de andere week van 2 uur tot 's avonds 10 uur. Weliswaar was dit een vrij eentonig werkje, maar je zat tenminste droog en er werd niet zo op je gelet.

Door de ongeregelde werktijden (Wim moest vaak 's nachts werken) zagen we elkaar weinig, maar als het even mogelijk was waren we samen. We aten meestal in Wim's barak en ik sjouwde dan mijn potje naar hem over.

Ondanks het feit dat Wim "gesperrt"* was zaten we toch voor elk transport in angst. Je kon immers nooit weten, als er gebrek aan materiaal was namen ze links en rechts mensen en het gebeurde maar al te vaak, dat mensen, die al heel lang in het kamp waren, opeens verdwenen waren.

Toen ik ongeveer 3 maanden in Westerbork was en we ons juist nogal "safe" voelden (er zou die nacht een bepaalde groep weggaan) werd ik midden in de nacht door Wim gewekt "Wat is er, wat kom jij hier doen?", vroeg ik geheel verbouwereerd. "We zijn erbij kind, je moet je gereed maken." "Nee, dat is niet waar, je bent toch "gesperrt"? ". Ik weet niet hoe er geknoeid is, maar we staan op de lijst en onze namen zijn al opgeroepen.

Wim deed die nacht nog wanhopige pogingen om ons van de lijst af te krijgen, maar zoals zo vaak gebeurd was, men had mensen te kort voor het transport en daarom had men hier en daar maar een greep gedaan.

* SPERR = Voorlopige vrijstelling van deportatie van Joden. Zo had men een diamantsper, een Joodse Raadsper, enz. Gesperrt betekende 'niet op transport'. Het voorvoegsel 'sperr-' kwam voor alles wat niet mocht, zoals Sperrgebiet en Sperrtijd. Vaak werden deze sperr’s gebruikt om mesnen te laten denken dat je met een sperr veilig was. Zo werden sperr’s verkocht voor diamanten. Toen de diamanten op waren en er geen sperr’s meer werden verkocht…. werden de mensen met een sperr alsnog opgepakt en op transport gesteld.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

11

12

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

4. Op transport

Zoveel als mogelijk was pakten we alles bij elkaar. Natuurlijk konden we lang niet alles meenemen, maar toch sjouwden we nog ieder met een rugzak, een broodzak, dekens en een tas. Vooral veel levensmiddelen namen we mee, wie weet hoelang we onderweg waren en hoe weinig we daarginds te eten zouden krijgen.

We namen afscheid van velen, die ons in die maanden dierbaar waren geworden en die zich niet konden voorstellen, dat nu ook wij op transport moesten. Tot op het laatste moment probeerde men ons nog vrij te krijgen, maar dat mocht niet lukken.

Dinsdagmorgen, 14 September 1943 vertrokken we naar…..Polen.

Drie dagen zijn we onderweg geweest. Drie ontzettende dagen. Met 40 man en alle bagage in één wagen, geen ventilatie, geen water en één ton voor 40 mensen. Het was een ware marteling. Je kon op het laatst niet meer zitten, niet meer liggen, of staan en de mensen misgunden elkaar het kleinste plaatsje. Eén keer hield de trein stil en konden we even luchten. Van duizeligheid konden we bijna niet op onze benen staan en net toen we een beetje begonnen te wennen, werden we als beesten weer in het hok gejaagd. In de ochtend van de 16e September stonden we stil. Waar we waren wisten we niet, maar aan het geschreeuw en geroep buiten merkten we wel, dat we op de plaats van bestemming waren aangekomen.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

13

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

14

5. Auschwitz

Na uren wachten gingen eindelijk de deuren open en moest alles uitstappen. "Auschwitz". Alles wat we aan bagage bij ons hadden, moesten we laten liggen. "Dat zou ons later achterna gebracht worden!!" leder die toch nog iets meenam, kreeg een trap of klap met een zweep, zodat je uit eigen beweging maar zo verstandig was om alles achter te laten. Het enige wat ik toch nog heb kunnen smokkelen, was m'n tandenborstel.

Opeens het bevel: "mannen en vrouwen apart." Oude vrouwen en mannen en moeders met kleine kinderen worden op wagens geladen. Waarheen? Niemand weet het, maar ik vermoed!

Ik heb, voorzover dat nog gaat, afscheid genomen van Wim. Een zoen, een stevige handdruk, houd je taai, je weet wat we afgesproken hebben: we moeten er doorkomen, hoe dan ook.

Dan sta ik alleen tussen honderden vrouwen, Een Duitse officier (Mengele) loopt tussen de rijen, vraagt 'Frau oder Fräulein?" Frau" zeg ik natuurlijk en ik word in een andere rij geduwd. Wat zou dat betekenen? Zouden de getrouwden in een apart kamp komen? Zou ik Wim toch nog kunnen zien? Oh, als dat eens waar was. Dan weet ik, dat ik er doorheen kom, maar zonder hem? Wat moet dat worden?

Als er ongeveer 100 vrouwen bij elkaar zijn, een commando, en we gaan vooruit. Na een 50 meter lopen kijk ik stiekem achterom.Ja, de rij, waar Wim bij stond, komt ook in beweging en komt achter ons aan. Zou het werkelijk zo zijn, zouden we bij elkaar kunnen blijven?

Na ongeveer 20 minuten lopen gaan we het eigenlijke kamp binnen. Aan de poort de spreuk: "Arbeit macht frei." Hm, goddank geen concentratiekamp, maar een werkkamp, wel met prikkeldraad afgezet, maar zo gek ziet het er toch niet uit. Stenen gebouwen, helder, om zo te zien nog zo kwaad niet.

Langs de weg zien we mannen in hun wit-blauwe gestreepte pakjes, die ons vol bewondering aanstaren. We zijn toch nog fatsoenlijk gekleed! En wat gek, je ziet alleen maar mannen, wat moeten wij in dit mannenkamp doen? Ik kijk tersluiks nog eens achterom. "Onze" mannen volgen ons nog steeds. Goddank.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

15

Dan staan we stil voor een gebouw, kleiner dan de andere daar omheen.'We gaan naar binnen, angstig en benieuwd tegelijk om wat er daar met ons gaat gebeuren. Het is er benauwd, de benauwde warmte van een badhuis. En dat laatste blijkt het ook te zijn. Een tiental S.S.ers beveelt ons, ons uit te kleden. Moet dat maar zo, met al die mannen? Velen aarzelen, maar een stomp of trap doet ze er tenslotte toch toe overgaan.

Intussen neemt men ons onze sieraden (voorzover we die nog bij ons hebben) af, zelfs onze trouwringen én als bij sommigen blijkt, dat de ringen niet af gaan, worden ze doorgezaagd.Dan gaan we naar de douchekamer, maar voor we daar binnenstappen, ondergaan we eerst nog een paar behandelingen.

Een zestal meisjes (later blijken dit ook gevangenen te zijn) staat met scharen en tondeuses klaar om onze haren af te knippen.Enkelen, die zich hieraan proberen te onttrekken, worden letterlijk bij de haren teruggesleept.Dan worden we nog verder kaal geschoren, ingespoten tegen ongedierte (dat we toen beslist nog niet hadden) en dan onder de douche. We ondergaan dit alles zonder het eigenlijk te beseffen, we staan daar maar, laten alles met ons doen en denken alleen maar: "wat zal er nu weer gaan gebeuren?" Om ons heen drentelen S.S.ers heen en weer. Bekijken ons, roepen iets tegen elkaar en grinniken dan. We krijgen niet eens een handdoek om ons af te drogen, alleen een hemd en een broek en iets watje een jurk zou kunnen noemen. Ik droog me maar af met het hemd, trek de broek aan, die me tot aan m'n knieën hangt en dan de jurk, die veel te kort is. "Moet ik daarmee over straat?"

Het schijnt zo, want we moeten ons voor de deur opstellen in rijen van vijf. Honderden mannen, allen in gestreepte pakjes, staan naar ons te staren. Ik kijk en probeer te ontdekken, of het "onze mannen" zijn. Nee, ze zijn het niet, waar zijn die eigenlijk gebleven? (Later blijkt dat ze ook alles afgenomen is, kaalgeknipt, onder de douche waren en van daar uit naar een kamp in de buurt "Buna" zijn gevoerd). We hebben ze nooit teruggezien!!

Onze stoet zet zich nu weer in beweging. We gaan door een lange straat van stenen barakken. Aan het einde van de straat staat op het gebouw te lezen "Krankenhaus". Wat zou dat te betekenen hebben, we zijn toch allemaal gezond, wat moeten wij in een ziekenhuis doen. Op al deze vragen krijgen we heel gauw antwoord.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

16

We gaan een lange gang door, een trap op en dan staan we voor een grote zaal, "Krankenzimmer I”. Een hele troep vrouwen stormt op ons af. "Vrouwen", het lijken wel apen, zo zonder haar, met blote voeten en in die lompen. (We vergeten, dat ze er net zo uitzien als wij).

"Waar komen jullie vandaan? Hoe is het in Holland? Hoe gaat het in de politiek?" En wij: "Wat is dat hier voor een barak? Hoe lang zijn jullie al hier? Is er voldoende te eten?" Alles vraagt maar door elkaar en langzamerhand dring het tot ons door, dat we terecht zijn gekomen in het beruchte experimentenblok van Auschwitz, dat we allemaal geopereerd zullen worden, dat we allerlei proeven zullen moeten ondergaan, want dat we anders naar Birkenau zouden zijn gevoerd en misschien nu al wel vergast zouden zijn. Het dringt alles nog niet zo goed tot ons door, het is ook allemaal zoveel en ontzettend ineens. Van de zestig Hollandse vrouwen, die drie weken geleden hier zijn aangekomen, zijn er alweer veertig op transport gegaan naar Birkenau. Ze waren niet geschikt voor de experimenten. Wat is er van hen geworden?

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

17

Op het ogenblik bevinden zich, behalve de 120 Hollandse vrouwen, nog ongeveer 300 vrouwen in het blok: Griekse, Poolse, Slowaakse en Tsjechische. De meeste van deze bevinden zich al veel langer hier en hebben al verschillende proeven doorstaan. Als we met hen in gesprek komen en we beweren, dat we toch veel liever naar Birkenau zouden zijn gegaan dan hier te blijven om aan onze lichamen te laten knoeien, vragen ze of we gek geworden zijn. Hier heb je tenminste nog de kans om te blijven leven, maar daar? Als ze je niet direct vergassen, laten ze je zo lang en hard werken, datje er tenslotte toch bij neervalt, hoe sterk je ook bent. Later hebben we gemerkt en velen ook ondervonden, dat ze gelijk hadden.

Het leven zelf in het blok was troosteloos. In onze zaal "woonden" ongeveer 250 vrouwen. (Een week na ons kwam er nog een transport met 100 Hollandse vrouwen binnen). We leefden op onze bedden, drie hoog boven elkaar. We zaten er, sliepen er, bewaarden er ons eten, alles op de bedden. De ramen waren afgesloten met luiken, die ternauwernood wat frisse lucht binnenlieten. Ons eten bestond uit een bord "soep", water met boombladeren en een stukje brood, drie maal in de week een stukje margarine en een theelepeltje jam, soms een klein stukje worst of kaas. De eerste tijd konden we, vooral de soep, niets door onze keel krijgen, later vochten we om een tweede bord.

Aan het hoofd van ons blok, de "Blockälteste"; een Slowaakse, al jaren in het kamp en hard als een bikkel. Haar theorie was: "ik zit hier al jaren, jullie komen pas van huis, ik zal jullie laten lijden, voor wat ik allemaal al heb meegemaakt." Ook haar helpsters, de "Schreiberin" en de "Stubediensten", hadden dezelfde theorie, zodat we vooral de eerste tijd geen leven hadden. Aangezien er de eerste weken niet geëxperimenteerd werd, zaten we de hele dag op onze bedden. Elk ogenblik kwam "Margiet" de zaal binnenstuiven, dan moesten we allemaal van de bedden af, stonden we met elkaar te praten dan moest alles op de bedden, dan weer sloeg ze erop los omdat we door de luiken naar buiten stonden te kijken. Altijd was er wel wat anders, nooit hadden we rust. Ook de hygiëne in het blok was allerbedroevendst. Onze dekens konden nooit gelucht worden en zaten stikvol met vlooien. Stiekem klopten we ze toch wel eens uit. O wee, als ze dat merkten.

Dan scholden zo ons uit voor "Schweine, Sauholländer, enz., maar wat moesten we doen? Iedere morgen stonden we te "vlooien". We maakten er gewoon een sport van. Wie de meeste ving.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

18

De wasgelegenheid was ook hopeloos. Een klein hokje met ongeveer 12 kranen voor al die vrouwen. We stonden ons 's morgens en 's avonds te verdringen en daar we maar een uur in het washok mochten verblijven, gebeurde het vaak, dat we ons helemaal maar niet wasten.Een tijd was het zo, dat het eerst de andere zaal zich mocht gaan wassen en daarna pas de “Hollandse zaal”. Meestal was dan net de tijd om en kwamen wij niet aan de beurt. Niet alleen dat we ons dan al zo akelig vies voelden, scholden ze ons nog uit op de koop toe.Net of wij er iets aan konden doen.

Op een ochtend, toen we ongeveer 14 dagen in het kamp waren, werd er een groep vrouwen opgeroepen. Geen namen, maar nummers, die ze inmiddels op onze arm getatoeëerd hadden.Waarom zou dat zijn? Iedereen kreeg de schrik te pakken, velen verstopten zich, hielden zich ziek, maar er hielp geen lieve vader of moeder aan. Ook ikzelf was hierbij.

Bij groepjes van 4 of 5 gingen we het zogenaamde laboratorium in. Dit keer bleken het bloedproeven te zijn. Bij alle vrouwen werd onderzocht tot welke bloedgroep ze behoorden en daarna spoten ze bijvoorbeeld vrouwen van de groep B in met bloed van groep O, of omgekeerd. Bij sommige vrouwen had dit geen uitwerking, bij anderen echter wel en voelden zij zich direct daarna beroerd, kregen hoofdpijn, braakten, enz. Sommige vrouwen liet men eerst de één of andere vloeistof drinken, namen dan bloed af en spoten dat weer bij anderen in. Ikzelf heb eens een hele dag als proefkonijn gediend. 's Morgens om zes uur moest ik een liter thee drinken, dan namen ze een buisje bloed af, daarna moest ik plassen.

Dat ging zo door, ieder uur, tot 12 uur. Daarna moest ik eten, brood en worst, zoveel ik kon, en toen weer van voren af aan, tot 's avonds 6 uur. Waartoe deze proef diende, weet ik niet, maar ik weet wel dat je van dat alles zo slap als een vaatdoek werd. In het begin kregen we voor deze afnamen niets extra’s te eten, later mochten we een extra bord soep halen, waar velen nog doodjaloers op waren en zorgden, dat de "ton" net leeg was, als de bloedgevers hun extra portie kwamen halen.

Ook heb ik eens een maand achterelkaar iedere ochtend een buisje bloed moeten geven. Ik kon er zeker van zijn, dat iedere keer, als er nummers opgeroepen werden, No. 62549 erbij was. Mijn bloed konden ze erg goed gebruiken, en geloof ik zeer zeker, dat het mede aan "mijn bloed" te danken is, dat ik het zo lang in Auschwitz heb uitgehouden.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

19

Na enige tijde kregen we allemaal een inwendig onderzoek, hetwelk door een dokter uit Hannover verricht werd. Dit onderzoek was voor de meeste vrouwen zeer pijnlijk, en waar het voor diende was niet bekend. Toen we allemaal een beurt hadden gehad, werd er op een ochtend een 20-tal vrouwen opgeroepen, die in de ziekenzaal moest komen. Ze werden onder narcose gebracht en geopereerd.

De operatie bestond uit het wegnemen van een stukje slijmvlies van de baarmoedermond voor kankeronderzoek.De vrouwen werden in de zogenaamde "Reveir" verpleegd en hadden het daar naar omstandigheden vrij goed. Na een week werden ze weer naar boven gestuurd en moesten daar maar verder zien op te knappen. Op de zalen zelf was zo goed als geen verpleging. Als je je ziek voelde en koorts had, kon je in je kooi blijven liggen. Je vriendinnen konden dan je eten halen en voor de rest werd er niet naar je omgekeken.

Niet alleen, dat wij onder al deze behandelingen zeer te lijden hadden, was het leven in het kamp zelf ook nog ondragelijk. Elke dag beleefden we iets anders.

Dan weer was er een grote controle en moesten we alles wat we zo langzamerhand bijeengegaard hadden weer afstaan, dan weer was er sprake van een transport naar Birkenau, stonden we buiten in de sneeuw, urenlang, te wachten op de wagens, die ons weg moesten brengen (op het laatste moment werd het transport dan gelukkig weer afgelast). Dan weer moesten we uren op appèl staan, omdat één van onze medegevangenen gesnapt was, bijvoorbeeld bij het roken van een sigaret. Ook gebeurde het vaak, dat we opgeschrikt werden door geschreeuw en geknal in het blok naast ons, waar zich ‘de bunker’ bevond. We moesten ons dan muisstil houden en ons van de ramen verwijderd houden.

Als één zich toch in de buurt van de vensters zou vertonen, zou het wel eens mogelijk zijn, dat ze de verkeerde richting uitschoten. (Met het oog hierop zijn later de vensters in luiken veranderd).Op zekere dag, nadat er een tijdlang geen experimenten hadden plaats gevonden, doordat "onze Dr. Goebel'' met verlof was, wordt er door zijn verpleegster om stilte verzocht. Wat zou er nu weer gebeuren?

"Dr. Goebel komt morgen terug en heeft dan 100 vrouwen voor zijn experimenten nodig. Als ze er morgen niet zijn, gaat het hele blok op transport. Wat moeten we doen? Ik weet het niet. Zal ik er nu toch aan moeten geloven, maar als ik het niet doe, wat dan?

20

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

Ik voel me niet zo heel sterk meer, en als we in het gunstigste geval in Birkenau moeten werken, houd ik dat vast niet meer zo heel lang vol. Ik vraag raad aan iemand, die al langer in het kamp is. "Doe het maar", zegt ze, “Wat kan je nu nog gebeuren? Zo heb je nog een kans er levend uit te komen, maar als je "daarheen" gaat?"

Ik ga me opgeven en als de anderen merken dat ik, die altijd verkondigd heeft: "Liever naar Birkenau dan een "spritz", ertoe ben overgegaan, gaan zij ook. Goddank, het gevaar is weer geweken, 100 vrouwen staan klaar, en voorlopig kunnen we weer hier blijven.

De volgende morgen worden reeds de eersten opgeroepen en tot m'n grote schrik ben ik daar ook bij. Nu gaat het dan werkelijk gebeuren. We zien wit van angst, maar de anderen spreken ons moed in, begeleiden ons naar beneden tot voor de deur van het laboratorium en dan gaan we één voor één naar binnen."De dokter" staat al klaar met zijn instrumenten, z'n verpleegster beveelt ons te gaan liggen en dan wordt ons de één of andere witte cementstof ingespoten (*in de vagina), welke behandeling zeer pijnlijk is.

Daarna wordt er een röntgenfoto genomen en kunnen we weer gaan. Dat we bijna niet op onze benen kunnen staan van de pijn en narigheid hindert niet; we hebben onze "taak" volbracht en moeten verder maar zelf zien. Buiten staan onze vriendinnen om ons op te vangen en ons naar onze bedden te brengen, waar we op neervallen, te beroerd om een woord te uiten.

Twee, drie dagen hebben we pijn en kunnen we blijven liggen, maar dan moeten we weer opstaan en met de anderen meedoen, of er niets gebeurd is. Wat deze experimenten eigenlijk inhouden, weten we niet.

Sommige beweren dat het proeven voor sterilisatie waren, anderen spreken over kunstmatige bevruchting, ook zegt men, dat het alleen maar is om foto's te kunnen nemen van de inwendige organen. De meesten van ons hebben geen nadelige gevolgen van deze experimenten gehad. Enigen hebben een ontsteking gekregen, maar zijn ook hier weer van genezen*.

* Later bleek, dat onze eileiders zodanig verstopt waren, dat we geen kinderen meer konden krijgen.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

21

Hierboven had ik het over de operaties voor kankeronderzoek. In het begin hoefden de vrouwen, die deze operatie hadden ondergaan, de behandeling van Goebel niet mee te maken. Maar toen alle vrouwen, die in aanmerking kwamen, een beurt hadden gehad, werden ook zij voor de keus gesteld; of "gespritzt" of naar Birkenau. Ze kozen het eerste, maar toen bleek dat Goebel ze zo niet kon gebruiken werden ze nogmaals (bij volle bewustzijn) geopereerden daarna alsnog door hem behandeld. Wat deze vrouwen geestelijk en lichamelijk hebben doorstaan, hoef ik eigenlijk niet te vertellen. Voorzover ik weet, zijn ook de meeste hunner er doorheen gekomen, maar of ze lichamelijk volkomen normaal zijn, betwijfel ik ten zeerste. Daarvoor is er teveel geknoeid.

De eerste paar maanden hoefden we niet te werken; ze wisten waarschijnlijk niet waar ze ons mee bezig moesten houden. Zware commando's waren voor ons gestel niet goed; per slot van rekening moesten ze voor de experimenten gezonde frisse vrouwen hebben, dus lieten ze ons maar zo'n beetje ons gang gaan. Meestal zaten, hingen of lagen we op onze bedden, vertelden elkaar alles van ons vroeger leven, deden wat aan hersengymnastiek, vertelden elkaar boeken, enz. Maar langzamerhand begon dat ook te vervelen. We wilden iets doen, maar wat?

Op een dag, toen we gelucht werden (bij goed weer moesten we iedere dag een uur wandelen) liep ik bij een Duitse vrouw, die al lang in het kamp was. Ik vertelde haar, dat ik wel iets zou willen doen, al was het alleen maar om iets bij te "verdienen". "Kun je sokken breien?", vraagt ze. Ofschoon ik dat sinds m'n schooljaren nooit meer heb gedaan, zeg ik natuurlijk het te kunnen. "Ik zal je wol verzorgen en dan brei je voor mij een paar sokjes en daar krijg je dan een kwart brood voor." Natuurlijk was ik dolgelukkig en voelde ik me zo rijk als nooit tevoren. De sokjes waren erg naar haar zin geworden en ze vroeg mij nog een paar voor één van haar vriendinnen te willen breien. Zo kwam ik van het één tot het ander.Sokken, pull-overs, vesten, van alles moest ik breien.

Ik kon het op het laatst niet meer alleen af en moest er hulp bij hebben. Voor een pull-over breien kregen we een heel brood en een stukje margarine. Het was dus zaak een stuk werk zo gauw mogelijk af te maken, des te eerder konden we weer met iets nieuws beginnen. We breiden soms van 's morgens 6 uur tot 's avonds "Lagerruhe", 's winters 6 uur, 's zomers 8 uur. We "verdienden" daardoor heel wat extra bij en hadden dan ook niet zo'n erge honger meer. Als we veel brood hadden, ruilden we het vaak met de andere vrouwen voor soep, die weer dolgelukkig waren met hun extra stukje brood.

22

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

Langzamerhand begonnen er meer vrouwen te breien; ik had de boel aangestoken en iedereen wilde wel wat extra's hebben. Maar er werd niet alleen gebreid in het blok; sommige vrouwen, die van hun beroep naaister of coupeuse waren, gingen eerst hun eigen kleren vermaken. Later deden ze het ik voor de anderen, die dat zelf niet konden. Op het laatst waren er maar weinig vrouwen, die de hele dag op hun bedden lagen niets te doen. Allemaal deden ze wel iets en hadden daardoor iets extra's.

Nu zult u zich afvragen, hoe we b.v. aan wol kwamen. Die werd door de mannen in het blok gesmokkeld. De "arische" mannen kregen pakketten van huis en daarin zat altijd wel iets van wol. Bij het binnenbrengen van de soep, het halen en brengen van de was, smokkelden ze de wol naar binnen. Ze vroegen dan de vrouwen voor hen te breien en zij zorgden dan wel, dat wij daarvoor in de plaats brood, boter en soms nog wel eens een stukje kaas of worst kregen. Ik geloof zeer zeker, dat door dit werk de vrouwen geestelijk op peil bleven en dat het extra eten er veel toe heeft bijgedragen, dat ze het zo lang hebben uitgehouden.

Tot nu toe was dit "werken" niet verplicht geweest. Maar opeens was er een gerucht, dat er een "breicommando" en een "naaicommando" voor ons blok zou komen. We kregen de schrik te pakken, want weliswaar kregen we voor dit werk "ZüIage", maar dat was natuurlijk veel minder dan ons privé-werk.

Gelukkig hadden ze voor deze commando's maar 100 vrouwen nodig en er waren altijd, vooral oudere vrouwen, die liever van 8 tot 4 uur werkten, dan zoals wij vaak, van 6 tot 6 of nog later. Hun werk bestond uit het breien van sokken voor de S.S. of het naaien en verstellen van de kleren der mannelijke Häftlinge. Als er eens iemand ziek was, hebben we wel eens een keertje moeten "vertreten", maar dat is dan ook het enige geweest.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

23

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

24

6. Kruidencommando

Toen op een ochtend het gerucht: "Er komt een nieuw commando, het "Kruidencommando" voor 90 vrouwen. De vrouwen, die het vorig jaar ook in dit commando hadden gewerkt, waren enthousiast. De hele dag naar buiten, het kamp uit, kruiden zoeken, met een mandje aan je arm, bijna ideaal. 's Middags appèl. De Blockälteste zou uitzoeken wie van de vrouwen er in aanmerking kwam voor dit commando.

Het werd een teleurstelling, slechts een paar Hollandse vrouwen werd voor dit "goede" commando uitgezocht. Ach, dat hadden we wet vooruit kunnen weten. Stel je voor, dat ze ons Hollanders iets goeds gunden. De eerste dagen kwamen de vrouwen enthousiast terug, de één had een paar worteltjes gevonden, de ander een paar rauwe aardappelen, jongens, wat een bof! Iedereen was jaloers en hoopte, dat er eens een tijd zou komen, dat ze zelf in dit commando zouden komen.

Na een paar weken begon het enthousiasme te zakken. Sommigen hielden het niet vol, anderen vonden het alleen prettig bij mooi weer en zo gebeurde het wel eens, dat je als "Vertreterin" mee kon.Heerlijk zo'n hele dag buiten het blok. Je voelde weer, dat je leefde. Als we onze mandjes maar vol hadden met kruiden vond onze S.S.- post het allang goed en liet ons maar zo'n beetje gaan. We plukten van alles, de ene dag braambladeren, de andere dag vlier, dan weer "Löwenzahn", steeds iets anders. Ik zat maar te peinzen, hoe ik voorgoed in dit commando komen kon.

Ik wendde me tot de dokteres, die me iedere dag bloed afnam. Ja, het zou wel goed voor me zijn, iedere dag in de buitenlucht. Ze zou haar best voor me doen. Het duurde nog wel een paar weken, maar eindelijk lukte het toch. Ik "zat" in het Kruidencommando. Elke dag, weer of geen weer, trokken we er op uit.

Het breien had nu zo'n beetje afgedaan. Af en toe breidde ik nog wel eens iets, maar we gingen vaak 's morgens om 6 uur de deur uit en kwamen dan niet eerder "thuis" dan 's avonds 6 uur, zodatje daar niet makkelijk meer aan toe kwam. Het enige nadeel was, dat we niet meer zoveel "verdienden". Weliswaar kregen we voor ons werk 2x in de week een extra stuk brood, maar in verhouding was het natuurlijk veel minder dan wanneer we de hele dag zaten te breien. Toch was ieder, die niet in dit "Commando" zat, jaloers op ons, want op de één of andere manier brachten we toch nog wel eens iets mee. Vooral in de bramentijd hebben we het "goed" gehad. We moesten braambladeren plukken, maar per slot van rekening zaten

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

25

aan die bladeren bramen en die kon je toch maar niet zo laten hangen. We aten bramen tot we er misselijk van werden. Stiekem namen we wel eens een bekertje (dat we dan onder de bladeren verstopten) met bramen mee naar ons blok, waar we zo'n beker ruilden voor margarine of brood.

Intussen was het commando ingekrompen van 90 tot 40 vrouwen. Velen konden het niet volhouden en bleven bij slecht weer thuis zitten, enz. De meerderheid, ik kan wel zeggen de overgrote meerderheid, bestond nu uit Hollandse vrouwen, die geen dag oversloegen. Zelfs als het goot, trokken we er nog op uit. We hebben wel eens uren in een schuur of onder een brug gezeten, maar we deden dit alles liever dan in het blok te zitten. Want iedere dag gebeurde daar wat anders en wij waren "vrij".

Onze posten, S.S.ers, waren jonge kerels, die het vaak zelf een uitje vonden zo'n hele dag rond te sjouwen, zodat we over het algemeen geen last van ze hadden. Als wij onze mandjes maar vol hadden, vonden zij het allang goed.

Ons werk bestond in het begin alleen maar uit het zoeken van kruiden, maar langzamerhand gingen ze ons ook voor andere karweitjes gebruiken. Nu eens moesten we een hoge S.S.er helpen verhuizen. Bij die gelegenheid hebben we zelfs een piano van boven naar beneden gesjouwd, dan weer moesten we de tuin wieden bij onze "dokter". In Oktober begon het al te sneeuwen en gebruikten zo ons voor het ruimen van sneeuw; eerst alleen om ons blok, later werden we zelfs "uitgeleend". Ook kolen hebben we moeten sjouwen en met Kerstmis hebben we ergens ver weg bomen moeten halen en ze zelfs moeten versieren, opdat de "doktoren", S.S.ers, Aufsherinnen het een beetje "gezellig" zouden hebben.

Hoe dan ook, het "Kruidencommando" heeft ons fit gehouden en ik geloof zeer zeker, dat het mede daaraan te danken is, dat velen van ons daardoor flink zijn gebleven, zowel geestelijk als lichamelijk.

Tot de laatste dag voor onze evacuatie (half januari, toen het ijzig koud was), zijn we er nog op uit getrokken. Ik zal nooit vergeten, hoe de moeder van onze "post" (een jongen van 18 jaar) - toen ze in de verte de kanonnen hoorde bulderen - zei; "Ze komen .... wat zal er nu van "ons" worden?"

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

26

7. De Russen komen…

Nadat er reeds enige weken geruchten in omloop waren dat de Russen naderden, kwam er toch nog onverwachts op 18 januari 1945 het alarmerende bericht, dat het hele kamp, zowel "Frauenlager" als "Männerlager", Auschwitz zo gauw mogelijk leeg moest. Waarom dit moest gebeuren werd er natuurlijk niet bij verteld, maar een ieder kon het veronderstellen en het is te begrijpen, dat we niet veel lust hadden te vertrekken.

De meesten van ons blok (500 vrouwen) hadden geen winterjassen en vliegensvlug werd de Effectenkamer leeggeroofd om nog iets te bemachtigen, zodat men tenminste enigszins tegen de koude (het vroor toen ca. 30 graden) bestand was. Degenen, die niet zo gelukkig waren iets te bemachtigen, sloegen een deken om en zo - velen op houten schoenen of pantoffels - begaven we ons naar de verzamelplaats, waar we ieder een brood en margarine zouden meekrijgen. Op de verzamelplaats gekomen, kwamen we tot de ontstellende ontdekking, dat er geen brood en boter meer voor ons was en moesten we dus zonder ook maar iets eetbaars bij ons te hebben op transport.

Na uren wachten en steeds nog trachtend iets te eten mede te krijgen, gingen we 's avonds om ongeveer 8 uur op weg. Ons transport schat ik op ongeveer 1000 vrouwen. In het kamp ontmoetten we nog mannentransporten, maar - zoals we wel wisten - waren er bij deze transporten betrekkelijk weinig Hollanders. Waar we heen zouden gaan en hoelang de tocht zou duren werd ons niet verteld. Ook de S.S. (waarvan sommigen nog wel eens een praatje met ons hielden) wist niet, waarheen de tocht ging.

De eerste avond en nacht verliepen betrekkelijk vlot; tegen de ochtend begonnen er zich, vooral bij de oudere vrouwen (er waren vrouwen bij van 60 jaar en ouder) tekenen van vermoeidheid voor te doen. Toen hielpen we elkaar nog zoveel we konden. Het was vinnig koud en een sneeuwstorm bemoeilijkte het marcheren. Van rusten was geen sprake, want ook al was hier toestemming voor gegeven, dan nog had je zoiets maar heel kort kunnen volhouden.

Eindelijk, tegen 6 uur kwamen we in het plaatsje Piez - waar geen levende ziel meer te bekennen was - en konden we enige uren in een schuur op en over elkaar "rusten. Daarna weer op pad en nu begon pas eigenlijk goed de ellende. Zoals reeds gezegd hadden de meesten van ons geen stukje voedsel bij zich.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

27

In ons transport waren echter ook Oekraïnsche vrouwen, die zakken met brood, uien, vlees en wat al niet meer hadden. Hoe ze daaraan kwamen?

Waarschijnlijk "georganiseerd" uit de keuken van ons kamp. Vaak was hun ransel zo zwaar, dat ze er niet verder mee konden slepen en deze weggooiden. Als gieren vielen we daar op aan. Ook de korstjes brood, die de S.S. wegsmeet, waren voor ons als een traktatie. Op een plaats, waar heel even rust gehouden werd, stond een boerderij.Heel stiekem ben ik daarheen geslopen en kreeg ik van een boerin daar een warm vocht, waarschijnlijk koffie. Met z'n drieën hebben we dit halve bekertje uitgedronken en bij elk slokje keken we elkaar verzaligd aan. Toen weer verder.

Langzamerhand bleven er vrouwen achter. Later gingen die vrouwen in karren voorbij. Wat verder van hen geworden is, heb ik nooit kunnen ontdekken. Ook joegen de achterste S.S.ers de doodvermoeide vrouwen met de kolven van hun geweren op, ze mochten niet achterblijven. Langs de kant (diep in de sneeuw) zagen we nu ook geregeld gevangenen (voornamelijk mannen van eerder voorbijtrekkende transporten) liggen, dood en bebloed!! Steeds zwaarder werd de tocht en je moest jezelf en elkaar steeds maar moed inspreken om het vol te kunnen houden.

Aan de avond van de tweede dag was ons weer een paar uur rust beloofd, maar waar moesten we met zo'n groot transport in?

Na uren zoeken vonden we een grote hooischuur en konden we daar goddank onze vermoeide en stukgelopen voeten enige uren uitstrekken. We dachten niet meer aan honger, koude en dorst, maar vielen direct in een loodzware slaap. De volgende morgen, verstijfd van kou, togen we weer op weg; toen beloofde men ons, dat we naar Loslau zouden gaan om daar in treinen gezet te worden en dan naar een goed ingericht kamp. We kregen weer wat moed en sukkelden verder. Die dag zijn velen van ons achtergebleven.

Tenslotte kwamen we toch in Loslau aan. Hoe, dat is bijna niet te beschrijven, vuil, doodmoe en op van de honger en dorst.Maar we kwamen in treinen, we zouden proviand krijgen en dan eindelijk naar een behoorlijk kamp. Wat een illusies!

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

28

Na uren op een koud, tochtig soort station te hebben gestaan, gingen we in groepen van ca. 100 vrouwen op weg naar de trein. Deze trein bestond uit open kolenwagens en dat bij een vorst van meer dan 30 graden. We keken elkander radeloos aan. Waar moest dat heen?

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

29

30

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

8. Weer op transport

We werden met ongeveer 100 vrouwen in één wagon gestopt; hieronder waren misschien 15 Hollandse; de rest bestond uit Russische, Hongaarse en Poolse vrouwen. Zo goed, of liever zo kwaad als het ging, hebben we ons daar op en over elkaar geïnstalleerd. Een deken onder ons, één over onze hoofden, één over onze benen. Zo trachtten we ons enigermate tegen de kou te beschermen. Onze post, een Oostenrijker, die we niet konden verstaan, had voor ons ieder een "half brood" georganiseerd, waar we op vielen als wolven en dat in een mum van tijd verslonden was. Toen het op was keken we elkaar, radeloos van honger, aan.

Van ongeveer 11 uur 's avonds tot de volgende morgen bleven we staan en daarna begon de trein te rijden. Was het in de stilstaande wagen al erg geweest, in de rijdende trein was het bijna niet uit te houden. Na een half uur werden de dekens, waarop wij zaten kletsnat. 's Nacht ook, maar dan bevroor alles en werd je zo stijf als een plank. Onze post, die evenveel last had van de koude als wij (alleen eten had hij meer) heeft toen misschien uit "goedheid" een domheid begaan. Hij maakte een vuurtje in de wagen en verschillende van ons hebben zich daarbij gewarmd. Daaraan hadden zij waarschijnlijk later hun bevroren ledematen te danken.

Die tocht in de wagen zal ik nooit vergeten. Dan weer reden we een paar uur, dan weer stonden we uren stil.Waar we ons bevonden, konden we niet uitvissen. We schijnen bij verschillende kampen te zijn geweest, maar overal was het vol en niemand wilde ons hebben.

Onder de vrouwen in de wagons was het intussen een bende geworden. Je kon niet meer liggen of zitten; een ieder probeerde een beter plaatsje voor zichzelf te bemachtigen. Of je daarbij op het hoofd van een ander zat, of datje er letterlijk voor moest vechten, kon je niets meer schelen. Soms dacht ik: "die vermoorden elkaar" en ik kan niet garanderen, dat zoiets niet gebeurt is.

Soms, als de trein weer lang stopte, gingen we stiekem de trein uit om onze behoefte te doen, maar vaak was je daar ook te beroerd en te ellendig voor. Dan deed je maar iets in een lapje of bekertje en dat gooide je dan maar overboord.

Van voedsel was geen sprake; het enige wat we met graagte verorberden was sneeuw. Ikzelf heb me nog wat kunnen bedwingen, maar ik heb vrouwen gezien, die er schalen vol van achter elkaar opaten.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

31

Er werd sterk voor gewaarschuwd, want zware buikloop was er natuurlijk het gevolg van. Ook heb ik meerder gevallen van "sneeuwwaanzin" meegemaakt.

Eindelijk, na drie dagen en drie nachten, vingen we het woord "Ravensbrück" op. We durfden het nauwelijks te geloven. Zou hier de redding zijn? "Ravensbrück", zo men zei, een kamp van Ariërs, goed eten en drinken, goede ligging. Na nog uren voor het kamp gewacht te hebben, gingen de deuren der wagons werkelijk open en ja, we mochten eruit. Maar hoe? Stijf bevroren van de kou, alles plakte aan je lichaam, roet, maar dan ook roetzwart; de vrouwen uit de andere wagons kenden we niet meer. Toen ik wilde uitstappen, hield een S.S.er me tegen. Ik moest lijken uit de trein helpen dragen. Ik ben weggelopen, tussen de andere vrouwen herkende hij me toch niet meer. Velen zijn in de wagons achtergebleven (voorzover ik weet geen Hollanders).

32

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

9. Ravensbrück

We kwamen het kamp in, het was er overvol. Waar zouden we kunnen rusten en wat eten? We kwamen ongeveer 11 uur 's morgens aan; 's avonds om 11 uur stonden, of liever gezegd, lagen we nog buiten in de sneeuw. Ik had met vechten een klein kopje "soep" weten te bemachtigen.

De weg in het kamp, waar we al die tijd doorgebracht hebben, hebben we later altijd de "poepstraat" genoemd. Waarom dat spreekt voor zichzelf. leder was er even ellendig aan toe, niets kon je meer schelen; het enige wat we verlangden was rust!!

Eindelijk werd er een groep vrouwen gehaald, waaronder wij en weer na uren registreren en wachten werden misschien 200 vrouwen in één klein vertrek gestopt, waar de kachel hard brandde. Hoeveel van ons toen bewusteloos geraakt zijn, ik weet het niet meer. Mijn vriendinnen en ik hebben hier uit weten te komen en zijn in een soort slaapzaal terecht gekomen, waar 5 of 6 vrouwen in één kooi lagen.

Zin om een plekje in zo'n “bed” te zoeken, hadden we niet bepaald. We gooiden ons ergens op de grond en zijn daar in een bewusteloze slaap geraakt. Hoelang we geslapen hebben, weet ik niet, maar ik werd wakker, doordat er iemand boven op me stond.

Die nacht moesten we nog eens de barak uit om. .... geregistreerd te worden en toen, weer na uren op straat te hebben gestaan, is het ons gelukt (na 7 dagen) een bakje soep te bemachtigen. Hoe dat ons gesmaakt heeft, is niet te beschrijven. Het heerlijkste diner kon niet fijner zijn.

Velen van ons waren echter te ziek en te ellendig om nog een stap te verzetten en hun maag was zo gewend niet te werken, dat zij geen hap naar binnen konden krijgen. De meeste klaagden over hun voeten en toen ze dan ook hun "schoenen" eindelijk uit konden doen, bleek, dat deze tot in de ergste graad bevroren waren. Na nog een paar dagen rondgehangen te hebben, zijn deze mensen in de ambulance van het kamp opgenomen. Wat je daar zag is met geen pen te beschrijven het waren geen mensen meer, die daar lagen of voortstrompelden. Heel velen zijn daar gestorven en bij vele anderen heeft men de ledematen moeten amputeren, hoe deze laatsten eraan toe waren, kan men zich niet voorstellen. Natuurlijk had je ontzettend met deze mensen te doen, maar door je eigen ellende kon je ze niet helpen.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

33

In dit kamp hebben we 14 dagen doorgebracht. Het was er ontzettend. Duizenden vrouwen bijeen in een kleine afgesloten ruimte. Dan weer mochten we het blok niet uit, dan weer werden we de straat opgejaagd en konden we uren appèl staan om geregistreerd te worden. Iedere ochtend, wanneer je de kans kreeg in het washok te komen (er gingen dagen voorbij zonder dat je een druppeltje water zag) lagen er lijken.De latrines waren verstopt iedereen had buikloop, het stonk overal waar je ging.

Op een ochtend weer appèl..... We gingen weer op transport, maar kregen brood en boter mee; vrouwen die geen schoenen hadden, kregen klompen te mooi om waar te zijn. Was er iets bijzonders? Zou het vrede zijn? Neen, toch weer op transport. Alles liever dan dat. Van het eerste transport heb ik me weten te drukken, bij het tweede was de controle zo streng, dat ik het niet durfde te wagen.Ondanksalles wilde je toch nog niet dood.

Daar gingen we weer, ongeveer een uur lopen en toen in gewone wagens. Wat hadden ze met ons voor? Het was rot in de trein, op elkaar gepakt, maar we waren wel wat gewend en erger dan we het gehad hadden, zou het toch wel niet worden. Na 1½ dag kwamen we aan in Mulchov. Nooit van gehoord. Een grauw en onherbergzaam oord. Een kamp, dat maanden niet bewoont was geweest, geen licht, geen water, geen voedsel, geen stro, niets. ‘t Zag er fraai uit. Ook hier een hel. Zo goed en zo kwaad als het ging hebben we dit kamp zelf ingericht. We vergingen van luizen en verder ongedierte; dagen kon je je niet wassen, uren stonden we op appèl, soms dagen geen eten. Hoe we het uitgehouden hebben, ik weet het niet meer.

Soms, als ik eraan terugdenk, is het net een boze droom en kan ik niet geloven dat ik dit alles zelf meegemaakt heb en er nog uitgekomen ben. Drie maanden hebben we het nog in deze ellende moeten uithouden.Toen, het was inmiddels eind April geworden, kwamen er weer duizenden gevangen ons kamp binnen, nu niet alleen vrouwen, maar ook mannen. We moesten met 6 of 7 in één bed, honderden lagen op de grond en de rest (honderden en honderden) lagen in de open lucht. Al was het eind April, toch was het nog vinnig koud en vooral 's nachts vroor het flink. We begrepen, dat er iets "loos" was. De nieuwe gevangenen verspreidden het gerucht, dat de Amerikanen en Russen oprukten en ook ons spoedig zouden bereiken. Wat zouden ze op het laatste moment nog met ons doen? Aan een goede afloop durfden we niet te geloven.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

34

10. Weer op weg

Op 1 mei, opeens het consigne: "Op transport". We haalden onze schouders op en dachten: "Dat houden we geen paar uur vol." Alles wat maar even lopen kon, moest het kamp uit. De duizenden pakketten, die reeds weken tevoren in het kamp waren aangekomen van het Zweedse Rode Kruis, werden nu uitgedeeld en elke rij van 5 mensen kreeg 1 pakket. Wat waren we daar gelukkig mee. Dat de vrijheid in zicht was, was heerlijk, maar dat we zomaar een pakket in ons handen kregen, dat gevoel is niet te beschrijven.

We gingen tegen, ik schat, ongeveer 10 uur 's morgens op weg. Waar we heen zouden gaan, was natuurlijk niet bekend, in ieder geval naar een ander kamp. Tegen de avond waren we nog niet veel opgeschoten, het leek wel of we steeds in een kring rondliepen. Op een gegeven moment hoorde ik een "Aufsherin" tegen een S.S.er zeggen: "We moeten wel verder, teruggaan is onmogelijk."

Toen beseften we eigenlijk pas, dat onze bevrijders ons op de hielen zaten. We probeerden achter te blijven, maar kregen geen kans; steeds controleerde men, of alles nog aanwezig was. Toen het donker werd kropen we in een bos bij elkaar; steeds hoorde en zag je vliegtuigen en het werd ons toch een beetje angstig te moede. Stel je voor, dat er op het laatste moment nog iets gebeurde.

In ieder geval constateerden we, dat S.S.ers en Aufsherinnen zich niet veilig voelden.Steeds moesten we schuilen of dekken en we voelden het, er heerste een nerveuze spanning. Op de wegen zag je nu ook duizenden vluchtelingen en alles liep er maar 'n beetje door elkaar. Overal zag je vuurtjes langs de weg, we "organiseerden" aardappelen, stookten vuurtjes en kookten onze patatten daarop. Dan, net zaten we even rustig, één of andere Kommandant, hij trapte ons vuurtje uit, onze heerlijke aardappelen in de modder als blikken toen hadden kunnen doden.(Enfin, lang zal hij toch niet meer geleefd hebben).Zo sukkelden we nog maar steeds verder. Op de avond van de 2e mei waren we weer wat achtergebleven, mijn klomp was kapot en ik probeerde haar nog met touwtjes en bandjes aan elkaar te binden.

Het ging niet en we besloten dan maar aan de kant te blijven zitten en te wachten op een volgend transport. We stookten weer eens een vuurtje, gingen op ons gemak zitten en wachtten op het transport, dat maar steeds niet kwam.

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

35

Intussen zagen we tot onze verwondering steeds maar vliegtuigen overvliegen, dan van beide kanten tanks en legerauto's. We snapten er niets meer van. Wat was dan nu?

Het werd weer avond en we kregen het koud. Zouden we het durven wagen bij een boerderij te overnachten? We zagen geen S.S.ers meer, geen Aufsherinnen, zelfs geen transport. Bij een kruispunt gekomen, zagen we ons ingesloten door auto's en tanks. We snapten er niets meer van.Bij een boerderij gekomen, zagen we meerdere gevangenen (vooral veel Polen) en alles maakte zich klaar voor de nacht. Ook wij hebben toen zo goed en kwaad als het ging wat hooi bij elkaar gezocht en daarin hebben we ons gewikkeld en getracht ons wat tegen de kou (want het was 's nachts toch nog koud) te beschermen. We hebben geslapen als ossen en toen we tegen de ochtend weer wakker werden, keken we elkaar verbaasd aan en moesten we ons eerst bezinnen, waar we nu eigenlijk waren.

Het was erg rumoerig om ons heen. Iedereen sleepte met hout om vuurtjes te stoken en we voelden het, er heerste een eigenaardige stemming, Er zou beslist wat gebeuren. Eén van ons was net bezig met het vuur (enige Hollandse jongens, die we inmiddels ontmoet hadden, hielpen ons daarmee) en ikzelf stond me net een beetje aan de pomp te wassen, toen we een geschreeuw hoorde van jewelste. Ineens zagen we bij de omliggende boerderijen, dat de witte vlag werd gehesen en toen een grote legerauto hij stopte bij onze boerderij we keken en keken en ja, toen zagen we het….

Eindelijk onze bevrijders!

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

36

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

37

Nawoord

Op een neef na had Henny na de oorlog niemand meer. Ze had graag kinderen gehad, maar door de experimenten was die mogelijkheid haar ontnomen.Je zou zeggen hoe kan iemand die zo iets heeft meegemaakt nog gelukkig zijn.

Enkele jaren na de oorlog hertrouwde zij met een Duits/Joodse man met wie ze samen een zaak opbouwde. Haar man heeft de oorlog nooit kunnen verwerken en pleegde in ´69 zelfmoord. Henny vond hem.

Enige tijd later ontmoette zij mijn vader. Samen met hem werd ze weer gelukkig en voor het eerst maakte ze mee wat het was om kinderen en kleinkinderen te hebben. Ze ´adopteerde´ onze gezinnen. Na 10 jaar samen met mijn vader de wereld te hebben rondgereisd overleed mijn vader plotseling.

Weer was Henny alleen, het enige verschil was dat er nu kinderen en kleinkinderen waren.

Na 10 jaar ontmoette ze wederom een man met wie ze weer gelukkig werd en wederom de wereld bereisde. Ook deze man werd door Henny overleefd.

Ondanks alles bleef ze een vrolijke, gezellige en lieve ´moeder´, tante en oma. Ik mis haar aanwezigheid nog regelmatig.

Hans M. Roeper

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

38

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…

39

40

Goddank, geen concentratiekamp, maar een werkkamp…