Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

5

Click here to load reader

description

De diepe crisis die de West-Europesemijnbouw en zware industrie vanaf 1960trof, had enorme gevolgen voor detraditionele industriële centra als hetDuitse Ruhrgebied, Wallonië en deEngelse Midlands. Hoe ziet zo’n regioeruit in 2000? Het zesde en laatste deelvan een serie: de Limburgse mijnstreek.

Transcript of Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

Page 1: Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

3716-11-2000

F O R U M36 F O R U M 16-11-

2000

achtergrond

De diepe crisis die de West-Europese

mijnbouw en zware industrie vanaf 1960

trof, had enorme gevolgen voor de

traditionele industriële centra als het

Duitse Ruhrgebied, Wallonië en de

Engelse Midlands. Hoe ziet zo’n regio

eruit in 2000? Het zesde en laatste deel

van een serie: de Limburgse mijnstreek.

isschien is het wel de mooiste snelweg van Nederland. De A79 van Maastricht naar Heerlen is het soort weg dat je wordt voorgespiegeld in autoreclames: goed asfalt, wei-nig verkeer, flauwe bochten en wat lichte hellingen. En in

de herfstzon ligt het landschap er prachtig bij: on-Nederlandse glooiingen, goed onderhouden huizen en overdadig groen. Niets doet vermoeden dat Zuid-Limburg veertig jaar geleden vrijwel vol-ledig draaide op de inkomsten uit de mijnbouw.

In Kerkrade staat nog een mijnschacht, bewaard voor het nage-slacht. In Heerlen heeft het cbs zijn intrek genomen in het oude hoofdkantoor van de Oranje Nassau Mijnen. De oude steenbergen zijn afgedekt met aarde en bebouwd met woningen of worden, zoals in Landgraaf, gebruikt als skipiste. Waar je in het Ruhrgebied, Wallonië of Yorkshire nog voortdurend het idee hebt dat je de indu-striële revolutie bij wijze van spreken nog kunt meemaken, ont-breekt die sensatie in Hoensbroek of Kerkrade volledig. De mijnen zijn afgedicht en onder water gezet. De gebouwen zijn gesloopt. Het landschap is weer opgeruimd en aangeharkt.

“Achteraf is het misschien niet zo verstandig geweest om de zaak zo radicaal op te ruimen. De ‘stoflongenproblematiek’ blijkt deels zo sterk te worden beleefd vanwege de ontkenning van het mijn-werkersverleden”, vertelt Jan Tindemans, de gedeputeerde van

Limburg die de sociaal-economische portefeuilles beheert. “Maar voor het overige geldt de herstructurering van de Limburgse steenkoolmijnen in Europa als een succes. Regelmatig krijg ik dele-gaties uit Oost-Europese landen op bezoek die komen kijken hoe wij het hier hebben aangepakt.”

“De mijnstreek heeft weer schwung”, stelt ook Pascal Vossen, die bij Industriebank liof, de regionale ontwikkelingsmaatschappij voor Limburg, investeerders werft. “De laatste dertig jaar was na-tuurlijk een heel kritische periode, maar inmiddels is er een nieuwe generatie aangetreden, er komen mensen en bedrijven van buiten naar hier. Het gaat weer lopen.”

En juist daar heeft het lange tijd aan ontbroken. De mijnsluiting heeft de economische structuur van Zuid-Limburg doen wankelen. En nog steeds hoef je maar iemand uit de buurt van, zeg, Heerlen aan te spreken over ‘de mijnen’ en de verhalen komen los.

D e n U y lEind jaren vijftig ging het slecht met de steenkool. De prijs stond onder druk door de invoer van goedkope Amerikaanse kolen. Bovendien werd in 1959 de gasbel bij Slochteren ontdekt en al snel werd duidelijk dat dit ten koste zou gaan van de verkoop van huis-brandkolen, de specialiteit van de Limburgse mijnen. Was er nog

wel toekomst voor de steenkoolwinning in Limburg? zo vroeg men zich af in de Mijnindustrieraad, de oudste publiekrechtelijke be-drijfsorganisatie van Nederland. Nee, luidde het oordeel begin jaren zestig van niet alleen de mijndirecties en de regionale over-heid maar ook van de vakbondsleiders. Her haaldelijk reisden ze gezamenlijk af naar Den Haag om bij minister Andriessen van Economische Zaken te pleiten voor sluiting van alle mijnen. Die voelde echter alleen voor een gedeeltelijke sluiting. Pas bij zijn op-volger Joop den Uyl – die vond dat het werk in de mijnen menson-waardig was – kregen zij gehoor.

Op 17 december 1965 toog iedereen die er in Limburg maar enigszins toe deed naar de stadsschouwburg in Heerlen, volgens ooggetuigen in euforische sfeer vanwege het feit dat er nu einde-lijk knopen werden doorgehakt. Met diepe ernst en menselijke bewogenheid deed Den Uyl voor een publiek van mijndirecteu-ren, vakbondsleiders en politici de plannen uit de doeken: alle mijnen gingen dicht, maar wel op een planmatige wijze. Zo’n 45.000 mensen zouden hun baan kwijtraken. Maar de overheid zou er alles aan doen om voor vervangende werkgele-genheid te zorgen. En om de daad bij het woord te voegen maakte Den Uyl tegelijkertijd bekend dat autofabriek Daf een vesti-ging zou openen in Born waar een deel van de mijnwerkers

FO

TO

: M

IJN

MU

SE

UM

(L

INK

S),

TW

AN

WIE

RM

AN

S(R

Ec

HT

S)

u i t c o k e s e n a s h e r r e z e n d e e l 6

De skyline van de Mijnstreek, vroeger en nu

M

Zuid--Limburg:van Mijnstreek tot Parkstad

Page 2: Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

3716-11-2000

F O R U M36 F O R U M 16-11-

2000

achtergrond

De diepe crisis die de West-Europese

mijnbouw en zware industrie vanaf 1960

trof, had enorme gevolgen voor de

traditionele industriële centra als het

Duitse Ruhrgebied, Wallonië en de

Engelse Midlands. Hoe ziet zo’n regio

eruit in 2000? Het zesde en laatste deel

van een serie: de Limburgse mijnstreek.

isschien is het wel de mooiste snelweg van Nederland. De A79 van Maastricht naar Heerlen is het soort weg dat je wordt voorgespiegeld in autoreclames: goed asfalt, wei-nig verkeer, flauwe bochten en wat lichte hellingen. En in

de herfstzon ligt het landschap er prachtig bij: on-Nederlandse glooiingen, goed onderhouden huizen en overdadig groen. Niets doet vermoeden dat Zuid-Limburg veertig jaar geleden vrijwel vol-ledig draaide op de inkomsten uit de mijnbouw.

In Kerkrade staat nog een mijnschacht, bewaard voor het nage-slacht. In Heerlen heeft het cbs zijn intrek genomen in het oude hoofdkantoor van de Oranje Nassau Mijnen. De oude steenbergen zijn afgedekt met aarde en bebouwd met woningen of worden, zoals in Landgraaf, gebruikt als skipiste. Waar je in het Ruhrgebied, Wallonië of Yorkshire nog voortdurend het idee hebt dat je de indu-striële revolutie bij wijze van spreken nog kunt meemaken, ont-breekt die sensatie in Hoensbroek of Kerkrade volledig. De mijnen zijn afgedicht en onder water gezet. De gebouwen zijn gesloopt. Het landschap is weer opgeruimd en aangeharkt.

“Achteraf is het misschien niet zo verstandig geweest om de zaak zo radicaal op te ruimen. De ‘stoflongenproblematiek’ blijkt deels zo sterk te worden beleefd vanwege de ontkenning van het mijn-werkersverleden”, vertelt Jan Tindemans, de gedeputeerde van

Limburg die de sociaal-economische portefeuilles beheert. “Maar voor het overige geldt de herstructurering van de Limburgse steenkoolmijnen in Europa als een succes. Regelmatig krijg ik dele-gaties uit Oost-Europese landen op bezoek die komen kijken hoe wij het hier hebben aangepakt.”

“De mijnstreek heeft weer schwung”, stelt ook Pascal Vossen, die bij Industriebank liof, de regionale ontwikkelingsmaatschappij voor Limburg, investeerders werft. “De laatste dertig jaar was na-tuurlijk een heel kritische periode, maar inmiddels is er een nieuwe generatie aangetreden, er komen mensen en bedrijven van buiten naar hier. Het gaat weer lopen.”

En juist daar heeft het lange tijd aan ontbroken. De mijnsluiting heeft de economische structuur van Zuid-Limburg doen wankelen. En nog steeds hoef je maar iemand uit de buurt van, zeg, Heerlen aan te spreken over ‘de mijnen’ en de verhalen komen los.

D e n U y lEind jaren vijftig ging het slecht met de steenkool. De prijs stond onder druk door de invoer van goedkope Amerikaanse kolen. Bovendien werd in 1959 de gasbel bij Slochteren ontdekt en al snel werd duidelijk dat dit ten koste zou gaan van de verkoop van huis-brandkolen, de specialiteit van de Limburgse mijnen. Was er nog

wel toekomst voor de steenkoolwinning in Limburg? zo vroeg men zich af in de Mijnindustrieraad, de oudste publiekrechtelijke be-drijfsorganisatie van Nederland. Nee, luidde het oordeel begin jaren zestig van niet alleen de mijndirecties en de regionale over-heid maar ook van de vakbondsleiders. Her haaldelijk reisden ze gezamenlijk af naar Den Haag om bij minister Andriessen van Economische Zaken te pleiten voor sluiting van alle mijnen. Die voelde echter alleen voor een gedeeltelijke sluiting. Pas bij zijn op-volger Joop den Uyl – die vond dat het werk in de mijnen menson-waardig was – kregen zij gehoor.

Op 17 december 1965 toog iedereen die er in Limburg maar enigszins toe deed naar de stadsschouwburg in Heerlen, volgens ooggetuigen in euforische sfeer vanwege het feit dat er nu einde-lijk knopen werden doorgehakt. Met diepe ernst en menselijke bewogenheid deed Den Uyl voor een publiek van mijndirecteu-ren, vakbondsleiders en politici de plannen uit de doeken: alle mijnen gingen dicht, maar wel op een planmatige wijze. Zo’n 45.000 mensen zouden hun baan kwijtraken. Maar de overheid zou er alles aan doen om voor vervangende werkgele-genheid te zorgen. En om de daad bij het woord te voegen maakte Den Uyl tegelijkertijd bekend dat autofabriek Daf een vesti-ging zou openen in Born waar een deel van de mijnwerkers

FO

TO

: M

IJN

MU

SE

UM

(L

INK

S),

TW

AN

WIE

RM

AN

S(R

Ec

HT

S)

u i t c o k e s e n a s h e r r e z e n d e e l 6

De skyline van de Mijnstreek, vroeger en nu

M

Zuid--Limburg:van Mijnstreek tot Parkstad

Page 3: Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

3916-11-2000

F O R U M38 F O R U M 16-11-

2000

achtergrond

weer aan de slag kon, “een investering van 290 miljoen”.De mijnsluiting was een zeer opmerkelijk besluit, zo beaamt

iedereen die zich in de geschiedenis van de herstructurering heeft verdiept. Het getuigde van vooruitziende blik. Want in 1965 lag het eigenlijk helemaal niet zo voor de hand om álle mijnactiviteiten te staken. De kolenprijs herstelde zich, productiviteitsverbeteringen waren veelbelovend en zelfs de verkoop van kolenkachels trok weer aan.

“Achteraf kun je stellen dat het heel gunstig is geweest dat de sluiting zo vroeg is ingezet”, oordeelt gedeputeerde Tindemans. “In die tijd was er nog volop geld voor bijvoorbeeld sociale maatrege-len en compenserende werkgelegenheid. Bovendien kon de over-heid in die tijd nog veel meer sturen. Zo zijn het abp en een deel van het cbs verplaatst naar het zuiden om te zorgen voor vervan-gende werkgelegenheid. Zoiets is nu ondenkbaar.”

Ondanks alle planning bleef het een proces van vallen en op-staan. Nog nooit was er in Europa binnen zo’n klein gebied zo’n grote herstructurering in gang gezet. Alles gebeurde zo’n beetje op de tast. De staatsmijn Maurits sloot als eerste in 1968. De ‘gouden reus’ bij Geleen – “ooit de trots van onze Limburgse kolenbekken” – was de grootste mijn van Europa. Het ondergrondse kolenveld had dezelfde oppervlakte als heel Amsterdam. Drie jaar voor sluiting werkten er nog 7.000 mensen, waarvan 5.500 ondergronds. Het doek viel definitief in 1974, met de sluiting van de laatste (particu-liere) mijn Oranje-Nassau I.

Tegelijkertijd werden bedrijven met forse subsidies naar het her-structureringsgebied gelokt. Dat ging niet altijd goed. Zo kwamen er aanvankelijk veel ‘slechte’ bedrijven af op de royale overheids-steun. De ondernemingen incasseerden de subsidies en legden vervolgens het loodje, al dan niet volgens vooropgezet plan.

Maar Tindemans wil niet te hard oordelen over deze episode. “Als in een streek op een gegeven ogenblik 80 procent van de banen op de tocht staat, móet je als overheid wel wat doen. In het begin heb je gewoon ‘wisselgeld’ nodig in de vorm van snelle werkgelegen-heid.”

Opvallend genoeg heeft de transitie nauwelijks geleid tot sociale onrust. In aangrenzende mijngebieden in Duitsland en België leid-den mijnsluitingen tot veel oproer, waarbij zelfs doden vielen.

Tindemans: “De vakbonden hier zagen de sociale en economische noodzaak van de sluiting in. Dat leidde tot enorme eendracht tus-sen sociale partners en de lokale overheden. Die eendracht is er nog steeds. Dat noemen we hier het Maasland-model.”

D e p U t a a t- a a r D a p p e l e nMijnbouw op grote schaal kwam in Limburg pas op gang tegen het einde van de negentiende eeuw. Het mijnbekken strekte zich (bin-nen Nederland) uit van de Duitse grens in het oosten bij Kerkrade naar het noordwesten tot Geleen. Vooral in het oostelijke deel had de komst van de mijnen ingrijpende gevolgen. Dorpjes als Heerlen, Kerkrade, Brunssum en Hoensbroek groeiden uit tot één agglome-ratie waar de bevolking vrijwel volledig afhankelijk was van de mijnbouw. Aanvankelijk trok de mijnindustrie vooral arbeidskrach-ten aan uit andere delen van Nederland. Later ook uit Italië, Polen en Joegoslavië. Nog steeds is de bevolkingsdichtheid van de mijn-streek vergelijkbaar met die van de Randstad.

De mijnen waren veel meer dan alleen werkgever: ze bouwden woningen om de mijnwerkers te huisvesten en zorgden voor vrije-tijdsbesteding. De meeste hadden hun eigen harmonie. De Staatsmijnen startte een kledingwasserij om ook de dochters em-plooi te kunnen bieden. Voor de protestantse immigranten werden kerken gebouwd. De gezinnen kochten zelfs hun aardappelen – deputaat-aardappelen – bij de mijn.

Werken bij de mijnen was een manier van leven en bij de sluiting viel dat allemaal plotseling weg. “Het is een vreselijk proces ge-weest voor de mensen die dit hebben meegemaakt”, zegt histori-cus Ben Gales, zelf afkomstig uit de regio. “Ze zijn door de gehakt-molen gegaan.”

Vooral in de oostelijke Mijnstreek kwam de sluiting hard aan. Kolenwinning was hier een monocultuur. En omdat de koopkracht van de mijnwerkersgezinnen wegviel, liepen ook de inkomsten van de middenstand terug. Werkloosheidspercentages van boven de 20 procent waren geen uitzondering. Vooral de wijken die ooit waren neergezet voor de mijnwerkers, zoals de Heksenberg in Heerlen en Mariarade in Hoensbroek, verging het slecht. De man-nen zaten werkloos thuis, de jongeren trokken weg en echtschei-dingen waren aan de orde van de dag. Volgens Gales hadden de

mensen in Heerlen in de jaren zeventig alle reden om wanhopig te zijn.

“De sociaal-culturele gevolgen van de sluiting zijn zwaar onder-schat”, erkent Evert Rongen, voormalig directeur van dsm Limburg. In 1965 was hij net als ‘jong jurist’ in dienst van de Staatsmijnen. “Werken in de mijnen was zwaar, maar het was wel hún koel, hun mijn”, zo vat hij de mijnwerkersmentaliteit samen.dsm – het chemiebedrijf dat voortkwam uit de Staatsmijnen –

heeft veel gedaan om het economisch leed te verzachten. Rongen had destijds als taak voor iedere individuele mijnwerker een oplos-sing te vinden. Er werden allerlei oplossingen bedacht: vroege pensionering, wao en omscholing. In totaal organiseerde de Staatsmijnen 800 verschillende cursussen voor 6.500 mensen. Veel mijnwerkers zijn omgeschoold tot chemisch vakman en konden daarna terecht bij dsm.

“Toch is dat een wezenlijk ander soort werk”, aldus Rongen. “Het werk in de mijnen is zwaar, onaangenaam, en hiërarchisch georga-niseerd. Het is ook ‘doe-werk’, met veel kameraadschap. chemisch vakman is een ‘wacht-functie’: je houdt metertjes in de gaten. De oud-mijnwerkers voelden zich vaak ontheemd in hun nieuwe banen, ze misten hun kameraden.”

Tot overmaat van ramp stokte begin jaren tachtig de stroom steungelden uit Den Haag, waar het begrotingstekort inmiddels danig uit de hand liep. Voor de ex-mijnwerkers restte slechts de troost dat “het niet nog erger zou worden dan dat het al was.”

Voor de toenmalige gouverneur van Limburg, de even dynami-sche als spraakmakende Sjeng Kremers, was dit onacceptabel. Hij wilde de Limburgse werkloosheidscijfers terugbrengen tot het Nederlandse gemiddelde en zette daarvoor een uiterst effectieve lobby op touw. Hij liep de deuren van de ministeries plat. In een overleg met het kabinet weigerde Kremers te vertrekken voordat hij zijn zin had gekregen. “We hebben slaapzakken bij ons”, meldde hij de ministers.

Rongen: “De bestaande maatregelen waren allemaal gericht op de direct getroffenen; de mijnwerkers en de beambten van de mij-nen. Maar de sluiting trof natuurlijk veel meer mensen, zoals de middenstanders en de toeleveringsbedrijven. Dat waren nog eens zo’n 30.000 werklozen extra. Ook voor hen moest er een

Maastricht

Geleen

Aken

Kerkrade

Heerlen

Hoensbroek

Brunssum

Born

Duitsland

België

Nederland

Landgraaf

De mijnen waren veel meer dan

alleen werkgever

Limburg is het verleden te boven.

Het nieuwe stadhuis van Heerlen straalt

zelfbewustzijn uit

FO

TO

: T

WA

N W

IER

MA

NS

(LIN

KS

), M

IJN

MU

SE

UM

(R

Ec

HT

S)

Page 4: Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

3916-11-2000

F O R U M38 F O R U M 16-11-

2000

achtergrond

weer aan de slag kon, “een investering van 290 miljoen”.De mijnsluiting was een zeer opmerkelijk besluit, zo beaamt

iedereen die zich in de geschiedenis van de herstructurering heeft verdiept. Het getuigde van vooruitziende blik. Want in 1965 lag het eigenlijk helemaal niet zo voor de hand om álle mijnactiviteiten te staken. De kolenprijs herstelde zich, productiviteitsverbeteringen waren veelbelovend en zelfs de verkoop van kolenkachels trok weer aan.

“Achteraf kun je stellen dat het heel gunstig is geweest dat de sluiting zo vroeg is ingezet”, oordeelt gedeputeerde Tindemans. “In die tijd was er nog volop geld voor bijvoorbeeld sociale maatrege-len en compenserende werkgelegenheid. Bovendien kon de over-heid in die tijd nog veel meer sturen. Zo zijn het abp en een deel van het cbs verplaatst naar het zuiden om te zorgen voor vervan-gende werkgelegenheid. Zoiets is nu ondenkbaar.”

Ondanks alle planning bleef het een proces van vallen en op-staan. Nog nooit was er in Europa binnen zo’n klein gebied zo’n grote herstructurering in gang gezet. Alles gebeurde zo’n beetje op de tast. De staatsmijn Maurits sloot als eerste in 1968. De ‘gouden reus’ bij Geleen – “ooit de trots van onze Limburgse kolenbekken” – was de grootste mijn van Europa. Het ondergrondse kolenveld had dezelfde oppervlakte als heel Amsterdam. Drie jaar voor sluiting werkten er nog 7.000 mensen, waarvan 5.500 ondergronds. Het doek viel definitief in 1974, met de sluiting van de laatste (particu-liere) mijn Oranje-Nassau I.

Tegelijkertijd werden bedrijven met forse subsidies naar het her-structureringsgebied gelokt. Dat ging niet altijd goed. Zo kwamen er aanvankelijk veel ‘slechte’ bedrijven af op de royale overheids-steun. De ondernemingen incasseerden de subsidies en legden vervolgens het loodje, al dan niet volgens vooropgezet plan.

Maar Tindemans wil niet te hard oordelen over deze episode. “Als in een streek op een gegeven ogenblik 80 procent van de banen op de tocht staat, móet je als overheid wel wat doen. In het begin heb je gewoon ‘wisselgeld’ nodig in de vorm van snelle werkgelegen-heid.”

Opvallend genoeg heeft de transitie nauwelijks geleid tot sociale onrust. In aangrenzende mijngebieden in Duitsland en België leid-den mijnsluitingen tot veel oproer, waarbij zelfs doden vielen.

Tindemans: “De vakbonden hier zagen de sociale en economische noodzaak van de sluiting in. Dat leidde tot enorme eendracht tus-sen sociale partners en de lokale overheden. Die eendracht is er nog steeds. Dat noemen we hier het Maasland-model.”

D e p U t a a t- a a r D a p p e l e nMijnbouw op grote schaal kwam in Limburg pas op gang tegen het einde van de negentiende eeuw. Het mijnbekken strekte zich (bin-nen Nederland) uit van de Duitse grens in het oosten bij Kerkrade naar het noordwesten tot Geleen. Vooral in het oostelijke deel had de komst van de mijnen ingrijpende gevolgen. Dorpjes als Heerlen, Kerkrade, Brunssum en Hoensbroek groeiden uit tot één agglome-ratie waar de bevolking vrijwel volledig afhankelijk was van de mijnbouw. Aanvankelijk trok de mijnindustrie vooral arbeidskrach-ten aan uit andere delen van Nederland. Later ook uit Italië, Polen en Joegoslavië. Nog steeds is de bevolkingsdichtheid van de mijn-streek vergelijkbaar met die van de Randstad.

De mijnen waren veel meer dan alleen werkgever: ze bouwden woningen om de mijnwerkers te huisvesten en zorgden voor vrije-tijdsbesteding. De meeste hadden hun eigen harmonie. De Staatsmijnen startte een kledingwasserij om ook de dochters em-plooi te kunnen bieden. Voor de protestantse immigranten werden kerken gebouwd. De gezinnen kochten zelfs hun aardappelen – deputaat-aardappelen – bij de mijn.

Werken bij de mijnen was een manier van leven en bij de sluiting viel dat allemaal plotseling weg. “Het is een vreselijk proces ge-weest voor de mensen die dit hebben meegemaakt”, zegt histori-cus Ben Gales, zelf afkomstig uit de regio. “Ze zijn door de gehakt-molen gegaan.”

Vooral in de oostelijke Mijnstreek kwam de sluiting hard aan. Kolenwinning was hier een monocultuur. En omdat de koopkracht van de mijnwerkersgezinnen wegviel, liepen ook de inkomsten van de middenstand terug. Werkloosheidspercentages van boven de 20 procent waren geen uitzondering. Vooral de wijken die ooit waren neergezet voor de mijnwerkers, zoals de Heksenberg in Heerlen en Mariarade in Hoensbroek, verging het slecht. De man-nen zaten werkloos thuis, de jongeren trokken weg en echtschei-dingen waren aan de orde van de dag. Volgens Gales hadden de

mensen in Heerlen in de jaren zeventig alle reden om wanhopig te zijn.

“De sociaal-culturele gevolgen van de sluiting zijn zwaar onder-schat”, erkent Evert Rongen, voormalig directeur van dsm Limburg. In 1965 was hij net als ‘jong jurist’ in dienst van de Staatsmijnen. “Werken in de mijnen was zwaar, maar het was wel hún koel, hun mijn”, zo vat hij de mijnwerkersmentaliteit samen.dsm – het chemiebedrijf dat voortkwam uit de Staatsmijnen –

heeft veel gedaan om het economisch leed te verzachten. Rongen had destijds als taak voor iedere individuele mijnwerker een oplos-sing te vinden. Er werden allerlei oplossingen bedacht: vroege pensionering, wao en omscholing. In totaal organiseerde de Staatsmijnen 800 verschillende cursussen voor 6.500 mensen. Veel mijnwerkers zijn omgeschoold tot chemisch vakman en konden daarna terecht bij dsm.

“Toch is dat een wezenlijk ander soort werk”, aldus Rongen. “Het werk in de mijnen is zwaar, onaangenaam, en hiërarchisch georga-niseerd. Het is ook ‘doe-werk’, met veel kameraadschap. chemisch vakman is een ‘wacht-functie’: je houdt metertjes in de gaten. De oud-mijnwerkers voelden zich vaak ontheemd in hun nieuwe banen, ze misten hun kameraden.”

Tot overmaat van ramp stokte begin jaren tachtig de stroom steungelden uit Den Haag, waar het begrotingstekort inmiddels danig uit de hand liep. Voor de ex-mijnwerkers restte slechts de troost dat “het niet nog erger zou worden dan dat het al was.”

Voor de toenmalige gouverneur van Limburg, de even dynami-sche als spraakmakende Sjeng Kremers, was dit onacceptabel. Hij wilde de Limburgse werkloosheidscijfers terugbrengen tot het Nederlandse gemiddelde en zette daarvoor een uiterst effectieve lobby op touw. Hij liep de deuren van de ministeries plat. In een overleg met het kabinet weigerde Kremers te vertrekken voordat hij zijn zin had gekregen. “We hebben slaapzakken bij ons”, meldde hij de ministers.

Rongen: “De bestaande maatregelen waren allemaal gericht op de direct getroffenen; de mijnwerkers en de beambten van de mij-nen. Maar de sluiting trof natuurlijk veel meer mensen, zoals de middenstanders en de toeleveringsbedrijven. Dat waren nog eens zo’n 30.000 werklozen extra. Ook voor hen moest er een

Maastricht

Geleen

Aken

Kerkrade

Heerlen

Hoensbroek

Brunssum

Born

Duitsland

België

Nederland

Landgraaf

De mijnen waren veel meer dan

alleen werkgever

Limburg is het verleden te boven.

Het nieuwe stadhuis van Heerlen straalt

zelfbewustzijn uit

FO

TO

: T

WA

N W

IER

MA

NS

(LIN

KS

), M

IJN

MU

SE

UM

(R

Ec

HT

S)

Page 5: Zuid-Limburg: van Mijnstreek tot Parkstad

40 F O R U M 16-11-

2000

achtergrond

oplossing komen.”Maar de activiteiten van de gouverneur dienden ook een intern

doel. “De mijnen hadden altijd voor alles gezorgd. Toen dat wegviel hadden de Limburgers de neiging bij de pakken neer te zitten. Kremers moest daar weer nieuw elan inblazen”, aldus Rongen.

Dat lukte Kremers door het binnenhalen van een aantal grote projecten. In 1976 werd in Maastricht de universiteit opgericht. In 1984 kaapte Limburg de geplande Open Universiteit weg voor de neus van Groningen. In 1981 werd de eerste Eurotop in Maastricht gehouden. Een decennium later bevestigde Zuid-Limburg de inter-nationale uitstraling met de Eurotop van 1991, waar het ‘Verdrag van Maastricht’ werd gesloten.

C e n t r aAnno 2000 valt het niet mee in de voormalige Mijnstreek je weg te vinden. Kerkrade, Heerlen en Landgraaf lopen in elkaar over en het wegenpatroon lijkt gespeend van iedere logica. Bordjes met de aanduiding ‘centrum’ verwijzen afwisselend naar het centrum van Kerkrade, dat van Heerlen en dat van Brunssum. Doorgaande wegen houden plotseling op en ook de wijze van bebouwing biedt weinig houvast. “De wegen zijn aangelegd om de mensen van de woonwijken naar de mijnen te brengen. Als je dan de mijnen er tus-senuit haalt is de logica weg”, legt gedeputeerde Tindemans uit. “Het is een van de zaken waaraan nog gewerkt wordt, naast het probleem van de hoge werkloosheid in sommige wijken van Heerlen en Kerkrade.”

Sinds kort werken acht gemeenten uit de regio samen in Parkstad Limburg, de nieuwe benaming voor de Oostelijke Mijnstreek. “Zuid-Limburg heeft nooit het imago gehad van vies en rokerig”, volgens historicus Gales. “Vanaf het begin probeerde men de chao-tische groei, zoals die in Wallonië en in het Ruhrgebied plaatsvond, te vermijden. Daarbij is er nooit staalindustrie gekomen. Het is al-lemaal wat groener, wat vriendelijker en daar hebben de gemeen-ten nu voordeel van.”

Recent zijn er in dit deel van Limburg enkele nieuwe, opvallende bedrijventerreinen aangelegd. Zoals Avantis, deels op Nederlands (Heerlen) en deels op Duits (Aken) grondgebied. Verder wordt het Eurode Business Center het eerste gebouw dat letterlijk óp de grens – van Kerkrade en Herzogenrath – gebouwd. Want juist dat is het sterke punt van Parkstad Limburg: de ligging, op fietsafstand van Duitsland en België. “Het is misschien wel de meest Europese vestigingsregio van Europa. Voor veel bedrijven is het letterlijk een springplank naar de buurlanden”, aldus Vossen van liof, nog zicht-baar opgetogen over het feit dat Sony onlangs liet weten in Heerlen een vestiging te openen.

En ook hier valt het woord: call centre, de hoop voor iedere ach-terstandsregio. Toch meent Limburg een serieuze claim te kunnen leggen als ideale vestigingsplek voor de contactcentra. Het was de directie van Mercedes-Benz die ze op het spoor zette. Toen zij zoch-ten naar een goede vestigingsplaats voor hun Europese telefoni-sche dienstencentrum viel het hen op dat het in Limburg niet al-leen makkelijk was Nederlandse, Duitse en Franse native speakers te mobiliseren, maar dat als gevolg van de immigratie naar de mij-nen er ook veel mensen waren die bijvoorbeeld het Pools of het Italiaans goed beheersen.

Precies 35 jaar na de aankondiging van de mijnsluiting gaat het weer goed met Limburg. De monocultuur van de steenkoolwin-ning heeft plaats gemaakt voor een meer gediversificeerde econo-mie. Er verschijnen regelmatig publicaties die terugblikken op de achterliggende periode. ‘Groeien als Limburg. 25 jaar liof’, heet een recente. De nationale en Europese steunprogramma’s worden af-gebouwd.

Een van de laatste projecten richtte zich op de versterking van de culturele functie van de provincie. Het provinciebestuur investeer-de fors in drie provinciale musea. Het Bonnefantenmuseum in Maastricht werd opgeknapt en Venlo kreeg het volkenkundig Limburgs Museum. Kerkrade heeft sinds twee jaar zijn Industrion, een industriemuseum dat internationaal de aandacht heeft getrok-ken vanwege de bijzondere presentatie. De Oostelijke Mijnstreek is definitief Parkstad Limburg geworden.

¬Peter Boorsma & Jos de Gruiter

Meer informatie: www.zuid-limburg.com; www.parkstad.com; www.industrion.nl; www.liof.nl; www.limburg.nl

In deze serie verschenen eerder afleveringen over Lille (2 juni), Bilbao (29 juni), Wallonie ( 2augustus),

het Ruhrgebied (7 september) en Yorkshire (19 oktober)

FO

TO

: M

IJN

MU

SE

UM

(L

INK

S),

TW

AN

WIE

RM

AN

S(R

Ec

HT

S)

Links een schoolklas in actie, rechts het twee jaar oude winkelcentrum in Heerlen