Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel...

156
Symposium Voeding & Diëtetiek: Praktijkopdrachten 2016-2017 in de kijker Programma en abstracts Vrijdag 7 juli 2017

Transcript of Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel...

Page 1: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Symposium Voeding & Diëtetiek:Praktijkopdrachten 2016-2017

in de kijker

Programma en abstractsVrijdag 7 juli 2017

Page 2: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Hogeschool van Arnhem en NijmegenInstituut Paramedische StudiesOpleiding Voeding en Diëtetiek

Kapittelweg 336525 EN Nijmegen

Page 3: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Welkom

Beste bezoeker,

Hartelijk welkom bij het jaarlijkse symposium van de opleiding Voeding en Diëtetiek: Praktijkopdrachten 2016-2017 in de kijker.

Ook dit studiejaar zijn weer veel praktijkvragen vanuit het werkveld van voedingskundigen / diëtisten door studenten van de opleiding Voeding en Diëtetiek onderzocht. De resultaten hiervan staan vandaag bij ons in de kijker.

In het kader van de afstudeeropdrachten voor praktijkgericht onderzoek, health promotion en kwaliteit en / of ondernemen hebben 4e jaars en 3e jaars studenten hard gewerkt aan uiteenlopende praktijkopdrachten. Opdrachtgevers uit het werkveld waren o.a. afkomstig uit de levensmiddelenindustrie, ziekenhuizen, sportclubs, scholen en verzorgingsinstellingen. De resultaten van deze opdrachten zullen worden gepresenteerd tijdens dit symposium.

Bovendien zijn wij vereerd met de twee gastsprekers, Michael Luesink en Saraï Pannekoek, die hun ‘kijk’ op voeding vanuit hun vakgebied met ons zullen delen.

Wij wensen u een inspirerende dag!

Namens de opleiding Voeding en Diëtetiek,

Suzan de BruijnVivianne CeelenSusanne LeijLenneke MartenAnnemarie NijhofVanessa Walther

Page 4: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Inhoudsopgave

Inleiding pag. 5

Programma pag. 7

Posters pag. 9

Workshops / lezingen pag. 11

Overige abstracts (worden niet gepresenteerd) pag. 13

Abstracts per profiel: .

- Klinisch pag. 14

- Leefstijl pag. 36

- Sport en Bewegen pag. 66

- Productontwikkeling en Voedselaanbod pag. 69

- Internationaal en Overig pag. 75

Plattegrond pag. 86

Eigen aantekeningen pag. 87

Page 5: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Inleiding symposium en abstractboekje

Voor u ligt het abstractboekje van het Symposium Voeding en Diëtetiek: Praktijkopdrachten 2016-2017 in de kijker. Het bevat een overzicht van het programma, aanvangstijden en locaties van de presentaties die vandaag zullen plaatsvinden. Verder bevat het de abstracts van de praktijkopdrachten die de studenten van de opleiding Voeding en Diëtetiek in het afgelopen jaar hebben uitgevoerd. Het is een overzicht van wat de studenten in, voor en met het werkveld hebben kunnen uitvoeren in dit studiejaar.

PraktijkopdrachtenStudenten hebben in het afgelopen stagejaar (afstudeerfase) een drietal praktijkopdrachten in het werkveld uitgevoerd in het kader van de beroepstaken ‘werken aan professionalisering’, ‘werken aan preventie’ en ‘werken aan kwaliteit en/of ondernemen’. Studenten konden deze opdrachten apart of gecombineerd uitvoeren. Studenten krijgen de gelegenheid om naar keuze één van hun praktijkopdrachten op het symposium te presenteren.

AbstractsDe abstracts van alle praktijkopdrachten uit studiejaar 2016-2017 zijn opgenomen in dit boekje. De abstracts zijn genummerd en geordend per studieprofiel (thema) waarbinnen ze zijn uitgevoerd: klinisch (KL), leefstijl (LS), sport en bewegen (SB), productontwikkeling en voedselaanbod (PV), en internationaal en overig (IO). Deze ordening is aangehouden in dit boekje en bij de presentaties van de posters.

PresentatiesPostersDe posters hangen gedurende de hele dag in de hal bij de ingang van de grote zaal. De posters zijn gerangschikt per profiel en op nummer. Tijdens de lunchpauze zijn de auteurs van de posters bij hun poster aanwezig en zullen zij uitleg geven over hun onderzoek.

Workshops / lezingenEr zijn drie rondes met workshops of lezingen. De eerste ronde bestaat uit workshops en de tweede en derde ronde uit lezingen. Op uw naambadge staan de nummers van de workshops / lezingen waarvoor u zich hebt ingeschreven en de bijbehorende locaties vermeld. U kunt de informatie hierover ook terugvinden op pagina 11 en 12.

Een plattegrond van de locatie van het symposium is opgenomen achterin het boekje.

5

Page 6: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

6

Page 7: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Programma

Tijd Wat Spreker(s) Waar

09.00 Inloop met inschrijving en de mogelijkheid posters te bekijken

Blauwe banken en La Pluche

10.00 Plenaire presentaties Gastsprekers en studenten AuditoriumA0.05

10.00 Welkom Suzan de Bruijn, hoofddocent opleiding Voeding en Diëtetiek, HAN

10.10 Consumenten verleiden tot een duurzaam eetpatroon 

Michael Luesink, Founder BOON

10.45 Voldoende energie voor Ererondelopers 100e Nijmeegse Vierdaagse 2016?

Laura Hoogers en Joyce van Eenennaam, 4e jaars studenten opleiding Voeding en Diëtetiek, HAN

Abstract pag. 67

11.05 A research about the eating habits of diabetic patients on Aruba

Cresci-Anne Croes, 4e jaars student opleiding Voeding en Diëtetiek, HAN

Abstract pag. 76

11.25 Eet als een expert én als atleet Saraï Pannekoek, auteur van Eet als een atleet

12.00 Posterpresentaties met lunch

Studenten Blauwe banken en La Pluche

13.40 Workshops ronde 1 Studenten Lokalen inA-vleugel

14.15 Lezingen ronde 2 Studenten Lokalen in A-vleugel

14.40 Lezingen ronde 3 Studenten Lokalen in A-vleugel

15.15 Plenaire terugkoppeling met uitreiking nominaties voor prijzen

Suzan de Bruijn Auditorium A0.05

15.45 Borrel Blauwe banken en La Pluche

7

Page 8: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

8

Page 9: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

POSTERS

Posters

Nr. Titel Spreker(s) Pag.

KL-01 Voedingsinname, lichamelijke beweging, fysiek functioneren en ziekte-ernst en de verbanden met de lichaamssamenstelling bij patiënten met de m.3243A>G mutatie

Ellen CouwenbergAyla van den Biggelaar

15

KL-02 The impact of parenteral nutrition on growth and body composition in children with intestinal failure

Bo van Schijndel 16

KL-03 Individuele dieetinterventie bij patiënten met een mitochondriële ziekten

Melina van RossumMarleen Rutten

17

KL-04 Een effectieve aanpak van ondervoeding in de klinische setting, nurses included!

Fay OlijslagerNienke Meulendijk

18

KL-05 Kwartet over eiwitten voor revaliderende ouderen Nicole van Hout 19

KL-06 Voedingsproblematiek bij patiënten met hoofd-halskanker één jaar na afronding van de chemoradiotherapie

Evi van den BergJudith Kusters

20

KL-07 Maagretentie bij sondevoeding Sanne SchippersMariska Steenhuis

21

KL-08 Oorzakenanalyse van de inname van energie- en eiwitverrijkte dieetproducten

Eline JansenLaura Theunissen

22

LS-01 Potentieel effectieve elementen van gecombineerde leefstijlinterventies voor kinderen met overgewicht: een meetinstrument

Carmen LokKelly Tap

37

LS-02 Onderzoek naar volwaardige voeding en risico’s op ondervoeding bij (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen in de regio Friesland

Esmé BatistSilke Levels

38

LS-03 De inzet van zorgtechnologie ter vergroting van zelfmanagement

Michelle AendenroomerMarijke Kneepkens

39

LS-04 De Gezonde Sportkantine Yesim Aydin 40

LS-05 Preventie ondervoeding: de wensen en behoeften omtrent interventies

Evelien SpeckenSusan Meulensteen

41

LS-06 Smaakcentrum Cuijk: Een cadeautje voor de klas Miranda van der Laak 42

LS-07 Literatuuronderzoek: Effectieve elementen uit verschillende interventies

Marloes Tiellemans 43

LS-08 Makkelijk kunnen we het niet maken, wel gezonder? Wendy Groenendaal 44

LS-09 Kilootjes snelweg?! Kaylee Peeters 45

LS-10 Wetenschappelijke kennis toegepast in de praktijk: verbeteren van functionaliteit bij kwetsbare ouderen

Irene van der Heijden 46

LS-11 Ervaren gezondheid van de jongeren in Wijchen Marloes AanstootLysanne Bekker

47

9

Page 10: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

POSTERS

Nr. Titel Spreker(s) Pag.

LS-12 Ervaren gezondheid van de inwoners van gemeente Wijchen (19-30jr)

Eilish HazelaarFloris-Jan Boers

48

LS-13 Effectstudie gecombineerde leefstijlinterventie bij kinderen met overgewicht en obesitas

Arianne van SlotenLaura Zantman

49

LS-14 Potentiële effectieve elementen van een leefstijlprogramma voor kinderen met overgewicht en/of obesitas

Maartje van den HeuvelSusanne Schenkels

50

LS-15 30 dagen challenge: we koken lekker zelf! Suzan AmbergenMarleen Elferink

51

LS-16 Onderzoek naar de totale eiwitinname, eiwitverdeling en maximale handknijpkracht van thuiswonende ouderen (65-plussers)

Fatma DilibuyukBetul Uyar

52

LS-17 Het voedings- en beweeggedrag van de medewerkers van de gemeente Beuningen

Buket ArslanSandra Evers

53

LS-18 Geldstroom van de gecombineerde leefstijlinterventies die deelnemen aan de ALIKO-studie

Vera ImminkCarlijne Butz

54

SB-01 Vochtinname CTO vrouwenvoetbal Marleen BoerboomSanne Romp

68

PV-01 Lunchen in het WAT-pand Carmen van DulkenraadWikke van der Heijden

70

PV-02 BonDuo ontbijt Marianne van OmmenElise Slootman

71

IO-01 Pretest van online onderwijs voor zorgprofessionals over ondervoeding bij ouderen

Rachel de VriesFieke van de Kerkhof

77

IO-02 Wensen en behoeften van verzorgenden bij de signalering van ondervoeding bij thuiswonende ouderen

Soraja NeggersEline Das

78

IO-03 De ICT-tool: Nieuwe werkwijze dieetbehandeling CVRM

Chantal WillemseJojanne Kolks

79

10

Page 11: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

WORKSHOPS / LEZINGEN

Workshops

Ronde 1Nr. Titel Spreker(s) Locatie Pag.

KL-09 Myd & Eat, een multidisciplinaire aanpak bij patiënten met myotone dystrofie type 1

Justine CrooijmansVera Thijssen

A4.01 23

KL-10 Het effect van een voedingsinterventie op de energie- en eiwitinname

Lotte HulstijnMartine Hendriksen

A4.03 24

KL-11 Het effect van een aangepast maaltijdconcept op de energie- en eiwitinname van patiënten opgenomen in het ziekenhuis

Talitha Noij A4.04 25

LS-20 Gezondheid binnen Connexxion Michelle ScholmanKristel VaandragerNairy Shamilian

A4.13 55

LS-21 Digest Inn Intake Daphne Krooneman A4.14 56

PV-03 Gezondheidspel voor kinderen Astrid van KesselFloris-Jan BroersEilish Hazelaar

A4.15 72

PV-04 Bitter Gourd Annelie Theunisse A4.16 73

IO-04 De culturele competentie van diëtisten in de dieetbehandeling van niet- westerse diabetespatiënten

Bo RosendaalDiane Hanskamp-Roodbeen

A3.02 80

Lezingen

Ronde 2Nr. Titel Spreker(s) Locatie Pag.

KL-12 Fasehoek, een aanwinst voor de diëtist Joëlle ThijssenEsmée Weerts

A4.01 26

KL-13 Met het blote oog. De klinische blik van de diëtist bij mensen met Ernstige Meervoudige Beperkingen

Janna van DijkePim van der Grinten

A4.03 27

LS-22 Onderzoek naar passend voedingsadvies voor behandelgroep tienermeisjes

Marlene LaxIlse Rövekamp

A4.04 57

LS-23 EMTÉ gaat gezond! Bettine van OmmerenAmber van Heerebeek

A4.13 58

LS-24 Morgen Vandaag begin ik echt... Vivian KesseleerEster Hesen

A4.14 59

PV-05 Aanbod analyse maaltijden DoorMeal Jeroen Das A4.15 74

11

Page 12: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

WORKSHOPS / LEZINGEN

Nr. Titel Spreker(s) Locatie Pag.

IO-05 Voedingsbeleid EMB Betheljada, Suriname

Judith LooijenDaniëlle Buringa

A4.16 81

IO-06 Verbeterplan doorverwijzing cliënten vanuit de thuiszorg naar de diëtisten van Opella

Ellen Couwenberg A3.02 82

Ronde 3Nr. Titel Spreker(s) Locatie Pag.

KL-14 Voedingstoestand van patiënten met een geplande niertransplantatie

Dionne DrabbelsMarleen Broekhuizen

A4.01 28

KL-15 Ondervoeding en kankercachexie bij patiënten met een pancreascarcinoom die in aanmerking komen voor een operatie in het MUMC+

Demi SchamineeFrankie Roodbeen

A4.03 29

KL-16 Krijgt de patiënt op de Intensive Care wat hij nodig heeft?

Miriam van Kralingen A4.04 30

KL-17 Dieetbehandeling bij decubitus, is er wel voldoende evidence?

Roos van der VenDanique Henraat

A4.13 31

LS-25 Samen naar een gezonde toekomst Vianne Duinkerke A4.14 60

LS-26 Koolhydraatbeperkt dieet vs. energiebeperkt dieet bij COPD en overgewicht

Marieke HeijsInge Gosselink

A4.15 61

IO-08 Voeden op verzoek met de fles Fleur WijersNicole Beenders

A4.16 83

IO-09 De SNAQ-rc: de werkelijkheid van risicosignalering in de praktijk

Rachelle GroenendijkAriën Pol

A3.02 84

12

Page 13: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS (ZONDER PRESENTATIE)

Abstracts (zonder presentatie)

Profiel Titel Auteur(s) Pag.

KL Het methodisch uitvoeren van de BOD POD® meting Bo van Schijndel 32

KL Adviezen voor een energie- en eiwitrijk dieet bij ondervoeding

Bo van Schijndel 33

KL Risico op ondervoeding bij ouderen >70 jaar met een snaqscore 0-1

Vivian Kesseleer 34

KL Kookworkshop Myd & Eat Justine CrooijmansVera Thijssen

35

LS Hoe denken Wijchenaren over hun eigen gezondheid?

Astrid van KesselKim LiebersIlse NunenIrene van de Zandden

62

LS Knelpunten bij het voldoen aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden groente en fruit

Nicole van HoutDaphne Krooneman

63

LS Uitvoeren van de dieetkenmerken bij mensen met een verstandelijke beperking op kleinschalige woongroepen

Vera Immink 64

LS One out of five South African school-age children is stunted

Roxane BakkerIlse Schilderinck

65

IO IMPECD helpt diëtisten in Europa dichter bij elkaar te brengen door online leren

Nicole van Hout 85

13

Page 14: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Klinisch

http://www.alliantievoeding.nl/publicaties_downloads_publicaties_voedingsonderzoek.htm

14

Page 15: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Voedingsinname, lichamelijke beweging, fysiek functioneren en ziekte-ernst en de verbanden met de lichaamssamenstelling bij patiënten met de m.3243A>G mutatieNaam student 1. Ayla van den Biggelaar

2. Ellen CouwenbergOrganisatie /opdrachtgever Radboudumc Docentbegeleider(s) Susanne Leij

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Heidi ZweersInleidingPatiënten met een mitochondriële ziekte hebben vaak een hogere vetmassa en lagere vetvrije massa dan gezonde volwassenen. Er is tot nu toe weinig bekend over de oorzaken van deze afwijkende lichaamssamenstelling. Dit kan de ziekte-ernst maar ook lichamelijke beweging of voedingsinname zijn. Deze factoren in combinatie met het fysiek functioneren, kunnen een beeld geven van de voedingstoestand. Het doel van dit onderzoek is het achterhalen of deze factoren (ziekte-ernst, energie- en eiwitinname, lichamelijke beweging en fysiek functioneren) een verband hebben met de lichaamssamenstelling en of de onderzoeksgroep een lichaamssamenstelling, energie- en eiwitinname en fysiek functioneren heeft die afwijkt van de referentiewaarden. Hiermee kan een interventie ontwikkeld worden die wetenschappelijk onderbouwd is.MethodenDe baseline gegevens uit twee studies zijn gebruikt. Als maat voor de lichaamssamenstelling is de vetvrije massa index (VVMI in kg/m2) gebruikt. Hiervoor is de Bio Impedantie Analyse gedaan waaruit met de formule van Kyle de vetvrije massa is berekend en daarmee de VVMI bepaald is. Het fysiek functioneren is bepaald met de handknijpkracht (kilogram) en gemeten met de dynamometer. Voor de lichamelijke beweging te meten is door de patiënten de Sensewear® gedragen waaruit de individuele PAL-waarden berekend zijn. De ziekte-ernst is bepaald aan de hand van de Newcastle Mitochondrial Disease Adult Scale. De energie- (in kcal) en eiwitinnamen (in gram) zijn berekend uit bijgehouden voedingsdagboekjes. Voor de analyse zijn de energie- en eiwitinname vergeleken met de energie- en eiwitbehoefte. De VVMI, BMI en de handknijpkracht zijn vergeleken met de referentiewaarden. Voor het onderzoeken van de verbanden is in de statistische analyse gebruik gemaakt van de Spearman’s correlatie en een enkelvoudige regressieanalyse. ResultatenDe onderzoekspopulatie N=48 (12 mannen) heeft een gemiddelde leeftijd van 46 jaar [19-68]. Voor energie- en eiwitinname, het fysiek functioneren en de lichaamssamenstelling van de onderzoeksgroep, zie figuur 1. De eiwitinname heeft een verband met de VVMI r= 0,31, p= 0,03, de energie-inname heeft geen verband met de VVMI r= 0,19, p= 0,20. De lichamelijke beweging heeft een verband met de VVMI r= -0,45, p= <0,004. De ziekte-ernst heeft geen verband met de VVMI r= -0,15, p= 0,32. Het fysiek functioneren heeft een verband met de VVMI r= 0,48, p= <0,001. De afname van lichamelijke beweging verklaart voor 21% de VVMI en de eiwitinname verklaart voor 13% de VVMI.

ConclusieEen hogere eiwitinname zorgt voor een hogere VVMI, een hogere VVMI zorgt voor een hogere handknijpkracht en een verminderde lichamelijke beweging zorgt voor een hogere VVMI. De lichamelijke beweging heeft hierbij de grootste invloed en daarna de eiwitinname. De ziekte-ernst en energie-inname hebben geen verband met de VVMI. Alle factoren zijn bij een groot deel van de onderzoeksgroep lager dan de referentiewaarden.AanbevelingenNog steeds niet alles is duidelijk over de lichaamssamenstelling bij patiënten met een mitochondriële ziekte om deze reden wordt vervolgonderzoek met het gebruik van de DXA scan of de BodPod geadviseerd. Diëtisten die werkzaam zijn met patiënten met een mitochondriële ziekte, of soortgelijke patiënten, kunnen een eiwitverrijkt dieet toepassen met een adequate voeding. Hierbij wordt een multifactoriële benadering geadviseerd.

15

Page 16: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

The impact of parenteral nutrition on growth and body composition in chil-dren with intestinal failureNaam student 1. Bo van SchijndelOrganisatie /opdrachtgever

Erasmus MC – Sophia Kinderziekenhuis

Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Rotterdam Praktijkbegeleider(s) J.F. Olieman & E.G. NeelisInleidingIntestinal failure in children is defined as the critical reduction of functional gut mass below the minimum needed to digest and absorb nutrients required for adequate growth and development. It causes severe malabsorption, resulting in a need for artificial parenteral nutrition.Previous studies showed that 50% of the children with intestinal failure are suffering from growth failure. In clinical practice it appears that increasing the amount of parenteral nutrition is necessary to improve linear growth. However, this may result in excessive weight gain rather than increasing linear growth. For body composition, studies showed that children with intestinal failure totally de-pendent on parenteral nutrition had a significantly higher fat mass index and body mass index com-pared to children partly or not depending on parenteral nutrition and compared to reference data. The aim of this study was to assess the impact of parenteral nutrition on growth and body composi-tion in children with IF during the first six months after the start of intestinal failure.MethodenThis prospective observational cohort study was part of the TROMPET study and was carried out at the Erasmus MC – Sophia Children’s Hospital, Rotterdam. Children newly diagnosed with intestinal failure were included. Demographic data and data on growth, body composition and nutrition were collected from the start of intestinal failure until 6 months follow-up or until November 11 th, 2016. Data were collected during hospitalization or during visits at the outpatient clinic. Growth SD-scores were calculated and body composition was assessed by PEA POD® measurement. Statistical ana-lyzes were performed with SPSS to describe the patient characteristics and to assess relationships between parenteral nutrition and growth and body composition. ResultatenA total of 34 patients with intestinal failure were included in the study. Six months follow-up data were available for 23 patients. Up to and including 8 weeks after the start of intestinal failure, weight-for-age SD-scores were significantly lower than reference values. During the first 6 months after the start of intestinal failure, growth SD-scores significantly increased. Body composition of 11 patients was measured at 2 moments and could be compared mutually. This comparison showed that there was a significant increase of weight (+1.0 SD) and fat free mass (+0.6 SD) between 8 and 26 weeks after the start of IF. Correlations were seen between parenteral nutrition and body composition, where every day parenteral nutrition was being used, fat mass increased and fat free mass decreased. There were no other significant linear regressions found between nutritional variables and fat mass or fat free mass.Discussie en ConclusieAbnormal growth is common among children with IF during the first months after diagnosis. Fat mass was lower than reference values, but fat free mass significantly increased during the study. Parenteral nutrition was associated with body composition, but not with growth SD-scores. At the moment it is not possible to say which of the nutritional variables has the most impact on body com-position, due to the small sample size. Future results from the TROMPET study will show whether children receiving long-term parenteral nutrition also have a lower fat mass. AanbevelingenFor future research it is recommended to follow the children for a longer amount of time. This cur-rent study showed that the amounts of carbohydrates, amino acids and lipids that are prescribed at the Sophia Children’s Hospital are in line with the recommendations. This could be continued the same way. The children from this current study received both parenteral nutrition and enteral nutri-tion but it is unknown if the enteral nutrition provided all of the required nutrients required for growth and development. In clinical practice, growth is being monitored and the nutrition is adjusted to the growth. If necessary, more calories are given or a type of enteral nutrition that is easier to absorb is given. If it is possible to get insight into this in the future, the amount and composition of parenteral nutrition and enteral nutrition could be customized even more, for optimal growth and development.

16

Page 17: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Individuele dieetinterventie bij patiënten met een mitochondriële ziektenNaam student 1. Melina van Rossum

2. Marleen RuttenOrganisatie /opdrachtgever

Radboudumc Docentbegeleider(s) Susanne Leij-Halfwerk

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Heidi Zweers-van EssenInleidingVanuit de theorie en praktijkervaring zijn er aanwijzingen dat dieetinterventie bij volwassen dragers van de m.3243A>G mutatie die zich uit in mitochondriële ziekten zinvol kan zijn. Echter is hier tot op heden geen bewijs voor. Door de heterogeniteit van de doelgroep is dieetinterventie individueel afgestemd, wat het moeilijk maakt om het effect middels een RCT aan te tonen. Het doel van dit onderzoek was het evalueren van de individueel opgestelde behandeldoelen na zes maanden dieetinterventie bij volwassen dragers van de m.3243A>G mutatie en welke factoren mogelijk het behalen van de doelen hebben kunnen beïnvloed.MethodenIndividuele behandeldoelen werden opgesteld voor elke deelnemer, welke na drie en zes maanden dieetinterventie werden geëvalueerd. Doelen werden opgesteld ter verbetering of stabilisering van gewicht, vetvrije massa, vetpercentage, handknijpkracht, vermoeidheidsklachten en/of gastro-intestinale klachten. Het aantal opgestelde en behaalde doelen werd bepaald. Daarnaast werden factoren die mogelijk het behalen van de doelen hebben beïnvloed achterhaald en bepaald. Daarnaast werden deze onderverdeeld in wel en niet beïnvloedbaar.ResultatenAchtendertig dragers met de m.3243A>G mutatie (leeftijd: 47 jaar, SD ±13, mannen n=8) werden geïncludeerd. De meerderheid van de deelnemers (74%) wilden zijn of haar vermoeidheidsklachten verminderen. Doelen die het meest werden behaald waren het verbeteren of stabiliseren van de lichaamssamenstelling (51%), handknijpkracht (51%), vermoeidheidsklachten (34%) en gastro-intestinale klachten (50%). Vierentachtig procent van de deelnemers verbeterde één of meer doelen omtrent lichaamssamenstelling of -functioneren en 95% inclusief stabiliseren. Elke deelnemer stelde gemiddeld 5 (variërend van 2-7) verschillende behandeldoelen op, waarvan 2,3 van de 5 doelen werden behaald. Dit resulteerde in een succespercentage van 48%. De meest voorkomende factoren die het behalen van de doelen mogelijk hebben verstoord zijn eerdere dieetadviezen (18), medische factoren (13), niet verdragen van dieetinterventie (6) en sporten/activiteit (5). Daarvan kunnen het niet verdragen van dieetinterventie en sporten/activiteit mogelijk worden beïnvloed door de diëtist.Discussie en ConclusieBijna de helft van de individueel opgestelde behandeldoelen zijn behaald. Individueel afgestemde dieetinterventie blijkt succesvol bij de volwassen dragers van de m.3243A>G mutatie voor het verbeteren of stabiliseren van lichaamssamenstelling, handknijpkracht en/of gastro-intestinale klachten. Diverse factoren hebben het behalen van de doelen mogelijk verstoord, waaronder eerdere dieetadviezen, medische factoren, niet verdragen van dieetinterventie en sporten/activiteit. Op de meerderheid van deze factoren kan geen invloed worden uitgeoefend door de diëtist.AanbevelingenAanbevolen wordt om individuele dieetbehandeling gegeven door een gespecialiseerde diëtist te hanteren bij alle patiënten met een mitochondriële ziekten. Daarnaast wordt aanbevolen in de huidige werkwijze van de diëtisten om de verzamelde data van individuele dieetbegeleiding op groepsniveau te evalueren om daarmee een eenduidige uitkomst aan te tonen.

17

Page 18: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Een effectieve aanpak van ondervoeding in de klinische setting, nurses included!Naam student 1. Fay Olijslager

2. Nienke MeulendijkOrganisatie /opdrachtgever

Radboud UMC, healthcare IQ Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Gerda van den BergInleidingMalnutrition is a very common problem in hospital settings these days. In the Netherlands 1 out of 7 hos-pital patients was classified as ‘undernourished’, using a validated screening instrument. Nurses provide and oversee patient care 24/7, observe nutritional intake and tolerance, and interact continually with the patient and their family/caregivers. Yet, they are rarely included in nutritional care. In different settings there are a lot of interventions that nurses undertake to treat or prevent malnutrition. However, a com-plete overview of the existing interventions, and their effects on malnutrition is missing. MethodenThe search was performed in the following five computerized bibliographic databases: Pubmed/Medline, Cinahl, Embase, Cochrane, Web of Science. No restrictions were applied to year of publication, lan-guage or study design. Key words used in our core search: ‘Inpatients’, ‘hospitalization’, ‘nurses’, ‘nursing care’, ‘nutritional support’, ‘nutritional status’ and ‘malnutrition’. Selection criteria: The systematic search included all possible study designs of primary research. Data collection and analysis: Title and abstracts were assessed on eligibility by both reviewers independently. After removing irrelevant articles, one re-view author extracted data in several extraction forms. The second reviewer checked the forms on com-pleteness. If needed a third reviewer was engaged to make a final decision. Full-texts were indepen-dently assessed on methodological quality and risk of bias, using the checklist for randomized controlled trials from Cochrane Netherlands and the Effective Public Health Practice Project quality tool (EPHPP). Studies were assigned to one of the intervention categories and a descriptive analysis of the data was performed. ResultatenA total of 6092 records were retrieved and twelve trials (2084 participants) were included based on inclu-sion criteria and quality assessment. A range of 39 to 254 participants in different trials was found. Stud-ies with similar interventions were assigned to the same category. (Category one: “supplementation and food enrichment”, which included following intervention types: oral nutritional supplements in addition to regular meals (n=5), protein enriched products as part of regular meals (n=1). Category two: “changes to organization of nutritional care”, which included intervention types: implementation of nutritional guide-lines/programs and staff education (n=3), protected mealtimes and feeding assistance (n=2) and active involvement of patients (n=1)). The duration of interventions ranged of twelve weeks to 18 months. In-cluded studies were conducted in Australia, Denmark, Germany, Iceland, Netherlands, Sweden, UK and USA. All studies that were included had a certain risk of bias. Studies in which overall risk of bias was high or mostly unclear were excluded after quality assessment. There was a high diversity of method-ological quality between the studies. In approximately 50% of the studies, risk of selection and detection bias was unclear because insufficient information about allocation concealment and blinding of the out-come assessor was reported. Overall quality of evidence was ranging. Nine trials reported on dietary intake with the majority finding significant differences between intervention and control groups. Six stud-ies investigated the effects of the intervention on nutritional status, most trials found significant differ-ences in BMI or body weight before and after the intervention. Only four trials described compliance to the interventions and two reported on the prevalence of malnutrition. Positive and mostly significant ef-fects on nutritional status and dietary intake were found in the trials describing different interventions.Discussie en ConclusieThe reviewers were unable to draw a consistent conclusion regarding the effectiveness of the nursing interventions for treatment or prevention of malnutrition. Although significant evidence of an improved dietary intake and nutritional intake, there remains no evidence as if the nursing intervention described in the trials, translates into improvement of the status of the malnourished population. Outcomes of nutri-tional status and dietary intake were indirectly connected to malnutrition, but malnutrition was not as-sessed as an outcome in the majority of these studies; therefore, we were unable to conclude if these interventions, performed by nurses, have a positive effect on malnutrition.AanbevelingenFor future research it is recommended to only include RCT study designs, because the overall quality of evidence of the present study was influenced by other study designs. Lack of time and high heterogene-ity between the included trials made us decide to not perform a meta-analysis of the results. If re-searchers want to show a reliable effect of the included interventions in the future, it is recommended to contact the authors about the missing information on quality assessment and to perform a meta-analysis in subgroups.

18

Page 19: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Kwartet over eiwitten voor revaliderende ouderenNaam student 1. Nicole van HoutOrganisatie /opdrachtgever

Pleyade Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Plaats Arnhem Praktijkbegeleider(s) Chantal de LeeuwPetra Minkhorst

InleidingOp de revalidatieafdeling bij Pleyade viel het tijdens het bekijken van voedingslijsten, het berekenen van de voeding en de gesprekken met cliënten op dat de cliënten weinig eiwitten consumeerden. Voornamelijk bij de broodmaaltijden kregen de cliënten weinig eiwitten binnen. Daarnaast aten ze nauwelijks tussendoortjes. Ouderen hebben genoeg eiwitten nodig om hun spiermassa te behouden. Ouderen die aan het revalideren zijn hebben zelfs nog een hogere eiwitbehoefte. Om de cliënten zo goed en snel mogelijk te laten revalideren en de risico’s op het krijgen van ondervoeding/sarcopenie zo klein mogelijk te maken, is onderzoek gedaan naar de eiwitinname van de cliënten, de redenen dat ze deze hoeveelheid binnen krijgen en hoe dat verbeterd kan worden.MethodenAllereerst is literatuuronderzoek gedaan naar het belang van eiwit bij revaliderende ouderen, de eiwitbehoefte en de eiwitinname van revaliderende ouderen. Ook is onderzoek gedaan naar de oorzaken en gevolgen van een te lage eiwitinname en de kennis van ouderen over eiwitten.Vervolgens is veldonderzoek gedaan. Bij 17 cliënten zijn van 3 dagen voedingsdagboekjes bijgehouden. Deze dagboekjes zijn berekend en geanalyseerd. Daarna is bij 10 cliënten een enquête afgenomen om de kennis en attitude (ten opzichte) van eiwitten te achterhalen. Ook de sociale invloed, eigen effectiviteit en barrières/support is meegenomen en achterhaalt. Verder zijn de wensen en behoeften betreft een interventie nagevraagd. Tot slot is er een interventie ontworpen, gebaseerd op de uitkomsten van literatuur- en veldonderzoek.ResultatenEiwit is belangrijk voor vrijwel alle levensprocessen. In het lichaam vervullen eiwitten specifieke functies. Zo zijn eiwitten onder andere belangrijk voor het in standhouden/opbouwen van spiermassa, wondgenezing, vernieuwing en herstel van verschillende weefsels in het lichaam. Deze functies zijn extra van belang bij het revalidatieproces van ouderen. De gemiddelde eiwitbehoefte van revaliderende ouderen is 1,2-1,5 g/kg lichaamsgewicht/dag. Daarnaast draagt een inname van 25-30 g eiwit per hoofdmaaltijd bij aan een verbetering van de eiwitsynthese en het behoud van spiermassa bij ouderen. Ouderen die verblijven in een instelling krijgen ongeveer 0,8 ± 0,3 g/kg lichaamsgewicht/dag binnen. De aanbeveling om 25-30 g eiwit per hoofdmaaltijd binnen te krijgen wordt bij het ontbijt en de lunch niet gehaald. De cliënten op de revalidatieafdeling bij Pleyade aten gemiddeld 39,4 gram eiwit per dag en 15,5 gram eiwit per hoofdmaaltijd. De gemiddelde hoeveelheid eiwit bij het ontbijt was 9,6 gram, bij de lunch 10,7 gram en bij de warme maaltijd 26,3 gram.Uit literatuuronderzoek blijkt dat ouderen weinig kennis hebben over de juiste voeding en ondervoeding. Dit was ook bij 50% van de ondervraagden cliënten het geval. De cliënten vonden het over het algemeen belangrijk om genoeg eiwitten binnen te krijgen en zouden hier graag meer over willen weten. Verder vonden ze het lastig om voldoende te eten, maar hadden ze er wel vertrouwen in om meer eiwitten te kunnen eten. Echter gaf de meerderheid aan weinig gestimuleerd te worden door de omgeving om (extra) (eiwitrijke)producten te eten. De meerderheid van de cliënten gaf aan graag een interventie in spelvorm te hebben om samen met anderen te doen. Een minderheid wilde graag schriftelijke informatie om ook aan familie of vrienden te kunnen laten zien. Conclusies en AanbevelingenGeconcludeerd kan worden dat de meeste cliënten op de revalidatieafdeling bij Pleyade de eiwitbehoefte niet halen, waardoor ze meer kans hebben op o.a. een minder efficiënt revalidatieproces, ondervoeding en/of sarcopenie. De eiwitbehoefte wordt mogelijk niet gehaald doordat de cliënten weinig kennis hebben over het belang van eiwitten en over eiwitrijke producten. En omdat ze weinig gestimuleerd worden door de omgeving om (meer) eiwitten te eten. Een interventie die aansluit op de resultaten, wensen en behoeften van de cliënten is een kwartetspel over eiwitten. Gekozen is voor een kwartet, omdat informatie over eiwitten goed te verwerken is in dit spelletje. Daarnaast kennen de meeste ouderen het spelletje kwartet, waardoor ze het gemakkelijk kunnen spelen met familie, vrienden, kennissen of andere cliënten. Daarnaast kunnen ze het kwartet gebruiken als ‘naslagwerk’. Aan de organisatie is aanbevolen om het kwartet te testen, eventueel aan te passen, te gebruiken en te evalueren. Om zo te kijken wat het effect is.

19

Page 20: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Voedingsproblematiek bij patiënten met hoofd-halskanker één jaar na afronding van de chemoradiotherapieNaam student 1. Judith Kusters

2. Evi van den BergOrganisatie /opdrachtgever

Lectoraat Voeding en Gezondheid

Docentbegeleider(s) B. Agricola

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) E. NaumannInleidingEr kunnen veel voeding-gerelateerde klachten ontstaan bij mensen met hoofd-halskanker. Voornamelijk bij patiënten die chemoradiotherapie ondergaan kunnen deze problemen ernstig zijn. Het risico bestaat namelijk dat, naast dat de tumor wordt aangepakt, ook het gezonde weefsel beschadigt. Hierdoor kunnen complicaties optreden. Hier zijn recentelijk onderzoeken naar gedaan waaruit bleek dat dit zelfs na lange tijd nog problemen kan veroorzaken op het gebied van voeding. Deze onderzoeken zijn echter beperkt en soms op kleine schaal uitgevoerd.MethodenAangezien er geringe kennis is met betrekking tot de problemen rondom de voedingsinname die minimaal één jaar na beëindiging van de behandeling optreden en hoe de patiënten deze problemen ervoeren, is dit door middel van een exploratief kwalitatief onderzoek in kaart gebracht. Ook is de begeleiding door de diëtist en de ervaring die de patiënt hiermee heeft meegenomen. Hiervoor werd met behulp van interviews veldonderzoek gedaan en werd gebruik gemaakt van vooronderzoek in bestaande literatuur over het betreffende onderwerp. De onderzoeksvraag luidde: welke problemen omtrent de voedingsinname en welke ervaringen omtrent de begeleiding door de diëtist hierbij hebben patiënten met hoofd-halskanker, die behandeld werden in het Radboud UMC, na minimaal één jaar na het beëindigen van de chemoradiotherapie? De onderzoeksgroep bestond uit patiënten die voor hoofdhals-kanker zijn behandeld met chemoradiotherapie in het Radboud UMC en die minimaal één jaar geleden hun behandeling hebben afgerond. In totaal zijn er vier patiënten geïncludeerd waarmee een semigestructureerd interview is gehouden. Deze interviews zijn getranscribeerd, gecodeerd en geanalyseerd. ResultatenUit dit onderzoek is gebleken dat patiënten naast verschillende soorten klachten tevens de klachten in een andere mate van ernst ervoeren. Echter werd er wel bij drie deelnemers een gelijkenis gezien. Dit verschilt van ernstig tot niet noemenswaardig. De twee klachten die het vaakst genoemd werden zijn speekselvermindering en slikproblemen. Verder werden een verminderde smaak en het hebben van een pijnlijke tong genoemd als klacht. Wat betreft de begeleiding door de diëtist werd er verschillend beoordeeld door de deelnemers. Enkelen hadden graag langer begeleid willen worden en er werd aangegeven dat de voorbereiding op de periode na de behandeling beter kon.Discussie en ConclusieAan de hand van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de patiënten wel degelijk voedingsproblemen ervaren na minimaal één jaar na het beëindigen van de behandeling. Het hierboven beschreven onderzoek was een eerste stap om een beeld te vormen of er klachten zijn bij de patiënten die hoofd-halskanker hebben gehad en waarbij minimaal één jaar geleden de behandeling met chemoradiatie is beëindigd. Daarnaast was onduidelijk of, en zo ja waarom, er behoefte was aan begeleiding van de diëtist. Aan de hand van dit onderzoek kan geen compleet beeld gevormd worden, omdat de onderzoeksgroep te klein is. Om deze reden zal er meer onderzoek nodig zijn om een duidelijk beeld van de klachten bij deze patiëntengroep te kunnen vormen. Wanneer er in een volgend onderzoek interviews worden afgenomen, is het belangrijk dat er verzadiging wordt bereikt om antwoord op de onderzoeksvraag te kunnen krijgen. Hierdoor wordt aangeraden om er bij een vervolgonderzoek voor te zorgen dat meer patiënten geïncludeerd kunnen worden.AanbevelingenUit dit onderzoek is gebleken dat patiënten één jaar na beëindiging van de behandeling nog verschillende problemen ervaren. Op dat moment is de diëtist niet meer in beeld. De meeste patiënten geven aan nu geen behoefte meer te hebben aan begeleiding van de diëtist. Echter is er vanuit de patiënten wel behoefte aan een betere voorbereiding op de periode na de behandeling. De patiënten hebben deze periode zwaarder ervaren en het herstel duurde dan ook langer dan hen vooraf verteld wordt. Het is belangrijk om als diëtist duidelijk na te vragen of een patiënt nog behoefte heeft aan begeleiding, omdat een patiënt aangeeft dat de begeleiding te vroegtijdig werd gestopt.

20

Page 21: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Maagretentie bij sondevoedingNaam student  1. Sanne Schippers   

2. Mariska Steenhuis Organisatie / opdrachtgever  UMC Utrecht  Docentbegeleider(s)  Bas Agricola 

Plaats  Utrecht  Praktijkbegeleider(s)  Sytske Runia en Anne van Dijk Inleiding In Nederlandse ziekenhuizen is gebleken dat 20-40% van de patiënten ondervoed is. Bij patiënten met risico op ondervoeding met overwogen worden te starten met enterale voeding. Aspiratie is een gevreesde complicatie bij enterale voeding, wat kan leiden tot aspiratiepneumonie. Aspiratie zou kunnen worden voorkomen door het bepalen van maagretentie. Daarnaast kunnen er als gevolg van enterale voeding een aantal gastro-intestinale complicaties (GIC) optreden zoals braken, diarree, obstipatie en hoge Gastric Residual Volumes (GRV). Door het uitvoeren van een systematisch literatuuronderzoek, is de verwachting dat deze complicaties juist kunnen worden ingeschat, waardoor enterale voeding minder vaak wordt onderbroken en dat er adequaat gevoed wordt. Methoden Tussen februari tot en met april 2017 is er een zoekactie uitgevoerd binnen de databanken PubMed en TRIP-database. Alle artikelen zijn getoetst aan de hand van inclusie- en exclusiecriteria. Relevante gegevens zijn geëxtraheerd en opgenomen in een data-extractie tabel. De artikelen zijn beoordeeld op methodologische kwaliteit met behulp de kwaliteitschecklisten van Centraal BeleidsOrgaan, waarna het level of evidence is bepaald. Aan elke conclusie is het niveau van bewijskracht toegekend op basis van het level of evidence en werden er aanbevelingen voor de praktijk gedaan. Resultaten Uit de 1863 hits uit beide databanken zijn 30 artikelen geïncludeerd. Al het gevonden bewijs is gebaseerd op IC patiënten. De belangrijkste resultaten beschrijven dat er een drempel van 500ml maagretentie moet worden gehanteerd. GRV zou niet moeten worden bepaald omdat de voedingsbehoefte dan sneller kan worden behaald, zonder hogere incidentie van Ventilator Associated Pneumonia (VAP). Behandelmethodieken zoals het toedienen van erythromycine of metoclopramide zou zowel GRV als de voedingsinname verbeteren op korte termijn. De combinatietherapie leidt tot een betere voedingsinname en verbetering van GRV ten opzichte van erythromycine alleen. Het preventief plaatsen van een post-pylorische voedingssonde in het duodenum of jejunum zou leiden tot een verminderde incidentie op hoge GRV (>200ml). Daarnaast leidt het mogelijk tot een lagere incidentie van VAP, braken en een hogere voedingsinname. Het suppleren van omega-3 bij patiënten met brandwonden zou de incidentie op maagretentie kunnen verkleinen. Starten binnen 24uur of >24uur geeft geen verschil in Upper Digestive Intolerance bij patiënten met een Injury Severety Score score van >20. Starten met een optimale inloopsnelheid van 25kcal/dag zou mogelijk leiden tot meer episodes van GRV >300ml. Tenslotte is er een aanwijzing dat er minder vaak hoge GRV’s voorkomen wanneer er gestart wordt met de inloopsnelheid 10ml/uur tegenover 25ml/uur. Discussie en Conclusie De GRV zou niet meer bepaald moeten worden. Als GRV toch bepaald wordt, dan mag de enterale voeding niet onderbroken of gestopt worden bij <500ml maagretentie. Enterale voeding via een post-pylorische voedingssonde wordt aangeraden ter bevordering van voedingsinname en incidentie op GIC en VAP. Er moet nader onderzoek gedaan worden naar de effecten van prokinetica en overige onderzochte preventieve maatregelen. Aanbevelingen   1. Bij IC patiënten die gevoed worden via een neusmaagsonde zou de GRV niet meer bepaald mogen worden. Wanneer GRV toch wordt bepaald, dan zou enterale voeding niet onderbroken of gestopt mogen worden bij een GRV <500ml. 2. Voor IC patiënten die een CVA hebben doorgemaakt geldt een uitzondering op de aanbeveling. Er is mogelijk een hogere incidentie van oprispingen en aspiratie, waardoor deze aanbeveling niet geldt voor deze patiëntengroep. 3. Er wordt aangeraden om preventief een post-pylorische voedingssonde in het duodenum of het jejunum te plaatsen bij IC patiënten. Dit zou leiden tot minder GIC (braken en hoge GRV >200ml) en VAP. Daarnaast zou het tot een gemiddeld hogere inname van energie en eiwit en een hoger percentage van de ingenomen energie en eiwit van de voedingsbehoefte leiden, in vergelijking met het voeden via een neusmaagsonde. 4. Het voeden via een neusmaagsonde wordt aanbevolen wanneer een snelle plaatsing van post-pylorische voedingssonde niet mogelijk is, omdat dit zou leiden tot het sneller behalen van de voedingsbehoefte. 5. Mogelijk moet er bij IC patiënten, die behandeld zijn voor een CVA, gevoed worden via een post-pylorische voedingssonde. De

21

Page 22: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

patiënten ontvangen dan een groter volume van de voedingsbehoefte en het ontwikkelen van een VAP, 48uur na het starten van enterale voeding, wordt gereduceerd.  

22

Page 23: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Oorzakenanalyse van de inname van energie- en eiwitverrijkte dieetproductenNaam student 1. Eline Jansen

2. Laura TheunissenOrganisatie /opdrachtgever

Stichting de Waalboog Docentbegeleider(s) Bas Agricola

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Greet Bos & Dolinda JansenInleidingUit voorgaand onderzoek binnen Stichting de Waalboog is gebleken dat de gemiddelde inname van dieetproducten door psychogeriatrische bewoners slechts 58% is. Naar aanleiding hiervan is de vraag ontstaan wat de oorzaken zijn van deze gemiddelde inname. Uit reeds bestaande literatuur bleek dat er geen vergelijkbaar onderzoek bestaat, echter is er wel voorgaand onderzoek gedaan naar de oorzaken van ondervoeding. In huidig onderzoek is achterhaald of deze oorzaken overeenkomen met de oorzaken van het niet innemen van dieetproducten. De vraagstelling die in dit onderzoek beantwoord wordt luidt als volgt: Welke oorzaken zijn van invloed op de inname van dieetproducten door dementerende cliënten met ondervoeding binnen Stichting de Waalboog?MethodenAls type onderzoek is gebruik gemaakt van een kwalitatief design, waarbij het meetinstrument bestaat uit half gestructureerde interviews. Deze interviews zijn afgenomen onder twintig zorgmedewerkers van tien verschillende psychogeriatrische-afdelingen binnen Stichting de Waalboog. Alle interviews zijn getranscribeerd en vervolgens door middel van Atlas Ti gecodeerd. Deze codes zijn via het open, axiaal en selectief coderen verdeeld in codes, categorieën en thema’s. ResultatenUit de analyse van de interviews bleek dat er 15 categorieën zijn met oorzaken waarom dieetproducten niet worden ingenomen bij Stichting de Waalboog. Deze 15 categorieën zijn onderverdeeld in vier overkoepelende thema’s. Zo zijn verminderde behoefte, smaakverandering, kauw- en slikproblemen, laatste levensfase en vermoeidheid oorzaken die vallen onder fysiologische factoren. Naast fysiologische factoren zijn er ook pathologische factoren zoals aandoeningen/ziektes, medicatie, afweergedrag en een terugkerend zuigreflex. Ook is er een oorzaak te vinden die valt onder sociale factoren, zo hebben sociale contacten van de bewoners invloed op de afwezigheid van de bewoners op de afdeling. Tot slot zijn er oorzaken die plaatsvinden in de omgeving van de bewoners, de zogeheten omgevingsfactoren. Hieronder vallen de onrust onder bewoners, de productkenmerken van de dieetproducten, het advies, het zorgpersoneel en feestgelegenheden. Discussie en ConclusieMet dit onderzoek is er voor Stichting de Waalboog inzicht verkregen in de oorzaken waarom de energie- en eiwitverrijkte dieetproducten niet worden ingenomen door de psychogeriatrische bewoners. Dit onderzoek toont aan dat deze oorzaken zeer divers zijn. De gevonden resultaten bieden enerzijds nieuwe inzichten en anderzijds komen de resultaten ook deels overeen met de oorzaken uit reeds bestaande literatuur. Echter zijn ook niet alle oorzaken op iedere afdeling van toepassing. De gevonden resultaten kunnen input bieden voor een vervolgopdracht, waarmee de inname van dieetproducten verbeterd kan worden. Om een volledig beeld van het niet innemen van dieetproducten te krijgen is aanvullend onderzoek gewenst waarin alle oorzaken in perspectief worden geplaatst.AanbevelingenAanbeveling 1: Vervolgonderzoek binnen Stichting de Waalboog. Dit kan door middel van observaties om zo het patiëntperspectief op een directe wijze mee te nemen, zonder dat de mening van het zorgpersoneel hierin verweven is. Onderzoek door middel van kwantitatieve methoden kan leiden tot een specifieker overzicht van oorzaken per afdeling.Aanbeveling 2: Vervolgonderzoek binnen andere vergelijkbare instellingen in Nederland. In vergelijkbare instellingen waar ook bekend is dat de inname van dieetproducten niet volledig is zou dit onderzoek ook gedaan kunnen worden. Zo kunnen de resultaten in een andere setting getest worden maar wellicht ook worden aangevuld. Aanbeveling 3: Wanneer het onderzoek nogmaals op dezelfde manier wordt uitgevoerd wordt aanbevolen dat het wordt uitgevoerd door een onderzoeksdiëtist die ervaring heeft binnen een vergelijkbare setting. Dit kan leiden tot beter doorvragen, zodat de oorzaken beter worden uitgediept.Aanbeveling 4: Interventies gericht op de oorzaken van het niet innemen van dieetproducten. Om

23

Page 24: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

de inname van dieetproducten te verbeteren zal er moeten worden ingegrepen op de oorzaken. Bijvoorbeeld op de oorzaken die vallen onder omgevings- en sociale factoren.

Myd & Eat, een multidisciplinaire aanpak bij patiënten met myotone dystrofie type 1Naam student 1. Vera Thijssen

2. Justine CrooijmansOrganisatie /opdrachtgever

RadboudUMC Docentbegeleider(s) Susanne Leij

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Heleen DickeInleidingUit voorgaand onderzoek is gebleken dat er problemen optreden rondom het eetmoment bij patiënten met myotone dystrofie type 1. Naar aanleiding hiervan heeft het Radboudumc een interventie ontwikkeld om de complicaties rondom het eetmoment te minimaliseren. De interventie bestaat uit vier groepsbijeenkomsten, bestaande uit de disciplines diëtetiek, logopedie, ergotherapie en een afsluitende kookworkshop.Methoden- Het doel van het kwantitatieve deel was het achterhalen wat het effect van de interventie was op het gebied van een volwaardige voedingsintake, slikproblemen en de uitvoering van activiteiten rondom het eetmoment en de tevredenheid hiervan. De dietary history, een slikvragenlijst, en het COPM werden voor en na de interventie afgenomen. Bij het analyseren van de kwantitatieve data van dit onderzoek is gebruikt gemaakt van de Wilcoxon Singed Ranks-toets (P<0.05).- Het doel van het kwalitatieve deel van het onderzoek was om de ervaringen van de deelnemers en professionals in kaart te brengen door middel van semigestructureerde interviews. Met behulp van Atlas Ti zijn de interviews verwerkt geworden. De relevante resultaten werden samengevat, vergeleken en uitgewerkt aan de hand van thema’s en categorieën om tot een overzichtelijke resultatensectie te komen. ResultatenEr zijn geen significante verschillen gevonden bij de voor- en nameting, echter zijn er wel kleine verschillen waargenomen. De gemiddelde energie-, koolhydraat-, vezel-, onverzadigd vet- en vochtinname van de deelnemers is na afloop van de myd&eat interventie gedaald. De deelnemers behalen niet de norm voor energie, vezels en verzadigd vet. Daarnaast werd er ook gekeken naar de totalen van de grootste knelpunten per eetmoment: energie, vezels, verzadigde vetten en vocht. Deze werden vergeleken met de gemiddelde Nederlandse bevolking. De deelnemers consumeren minder energie dan gemiddeld, maar de verzadigde vet- en vezelinname kwam wel overeen.Twee deelnemers zijn vooruit gegaan en één deelnemer is achteruitgegaan op het gebied van slikken. Op het gebied van de uitvoering en tevredenheid gaven drie deelnemers vooruitgang en één deelnemer achteruitgang aan. Op het gebied van tevredenheid gaven vier van de vijf deelnemers een vooruitgang aan. Bij drie van de vijf resultaten is er wel sprake van een klinische relevantie. De interventie is door de betrokkenen als prettig en fijn ervaren. Deelnemers en professionals vonden dat de interventie een meerwaarde is voor patiënten met MD1 wanneer er concrete hulpvragen en klachten aanwezig zijn. Daarnaast was het doel van de interventie niet duidelijk vastgesteld vooraf. De huiswerkopdrachten werden door de deelnemers en professionals niet als nuttig gezien. Vier deelnemers en twee professionals gaven aan dat de informatievoorziening vooraf beperkt was. Discussie en ConclusieUit het onderzoek blijkt dat er geen significant effect gevonden is na afloop van de myd&eat interventie, dit valt wellicht deels te wijden aan de kleine onderzoeksgroep. Uit de bevindingen van het kwalitatief onderzoek blijkt de begrijpelijke en passende informatie, de professionele en betrokken therapeuten en het lotgenotencontact een meerwaarde te zijn. Over de inhoud en organisatie worden enkele verbeterpunten gegeven op het gebied van tijd en aanpak.AanbevelingenBij aanvang van de interventie dient goed te worden nagedacht over het beoogde doel, namelijk preventie of gedragsverandering. De voorkeur gaat uit naar een doel gericht op gedragsverandering, dit neemt echter een langere periode in beslag om de informatie te implementeren. Motivatie tot verandering speelt hierbij een belangrijke rol, dit kan worden getoetst door middel van Motivational Interviewing. Wij raden een langere periode tussen de werving van deelnemers en de start van de interventie aan. Ons advies is om bij de volgende projecten van te

24

Page 25: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

voren een informatiebrief te sturen. Daarnaast blijkt het een meerwaarde te zijn om naasten te betrekken bij de interventie, wij raden het aan om dit in het vervolg te doen. Dit maakt de transfer naar het dagelijks leven makkelijker. Tot slot raden wij aan om een vervolgonderzoek met een grotere onderzoeksgroep te bewerkstelligen, om aan te kunnen tonen of de myd&eat interventie een significant effect heeft.

Het effect van een voedingsinterventie op de energie- en eiwitinnameNaam student 1. Martine Hendriksen

2. Lotte HulstijnOrganisatie /opdrachtgever

Ziekenhuis Rijnstate Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Arnhem Praktijkbegeleider(s) Manon Mensink Jacquelien Stoffels

InleidingUit eerdere onderzoeken die uitgevoerd zijn in Rijnstate bleek dat de energie- en eiwitinname alarmerend laag is: het grootste deel van de patiënten behaalt de behoefte niet. Naar aanleiding van deze onderzoeken ontstond de vraag over hoe de inname verhoogd kan worden. Er werd besloten dat er een voedingsinterventie geïmplementeerd zal worden om te onderzoeken wat het effect hiervan is op de inname. Uit literatuuronderzoek blijkt dat patiënten van de specialismen geriatrie, oncologie, gastro-enterologie en interne geneeskunde het vaakst ondervoed zijn op de opnamedag. Omdat op de afdelingen geriatrie en oncologie al meer aandacht wordt besteed aan voeding, en patiënten op de Maag-, Darm- en Leverafdeling vaker nuchter zijn dan op andere afdelingen, is ervoor gekozen om het onderzoek uit te voeren op de afdeling Interne Geneeskunde. DoelInzicht krijgen in het effect van drie tussentijdse verstrekkingen op de energie- en eiwitinname. Wanneer de inname verhoogt, verbetert de voedingstoestand en wordt het risico op ondervoeding verkleind. Dit heeft effect voor de patiënt en voor het ziekenhuis, doordat complicaties en bijwerkingen van de behandelingen kunnen verminderen door een goede voedingstoestand en de opnameduur verkort kan worden. Dit kan voorkomen dat kosten stijgen. MethodenEr is een gecontroleerde klinische trial uitgevoerd, waarbij de energie- en eiwitinname van patiënten met een SNAQ-score van 0 of 1 werd onderzocht. De inname werd bij iedere patiënt één dag gemeten door van iedere deelnemende patiënt alle voedingsmiddelen op een dag te registreren. Serviceassistenten schreven op een voedingsvochtlijst welke voedingsmiddelen verstrekt werden, waarna de onderzoekers de daadwerkelijk gegeten en gedronken voedingsmiddelen op de lijst schreven en vervolgens berekenden wat de energie- en eiwitinname was.Deelnemers werden door randomisatie verdeeld in een controle- of interventiegroep. Aan patiënten in de interventiegroep werd drie keer per dag actief een tussentijdse verstrekking aangeboden van de lijst ‘Energie- en eiwitrijke tussendoortjes’. Bij de controlegroep werden geen tussentijdse verstrekkingen aangeboden. Wel konden zij voedingsmiddelen van het reguliere aanbod van de broodserveerwagen bestellen. Aangezien de controlegroep erg klein was in vergelijking met de interventiegroep, zijn gegevens uit een eerdere meting van tien patiënten aan de controlegroep toegevoegd. Hierdoor waren de groepen qua grootte meer in verhouding.De inname is vergeleken met de behoefte, die berekend is door twee diëtisten. Vervolgens werd het verschil tussen behoefte en inname van beide groepen met elkaar vergeleken, zodat het effect van de voedingsinterventie aangetoond kon worden. ResultatenIn totaal namen 39 patiënten deel aan het onderzoek, waarvan 21 patiënten in de controlegroep en 18 in de interventiegroep. Het bleek dat 85% van de interventiegroep en 72% van de controlegroep de energiebehoefte behaalt. De eiwitbehoefte laag werd in de interventiegroep met 89% behaald en in de controlegroep met 69%. De eiwitbehoefte hoog werd met 73% behaald in de interventiegroep en met 55% in de controlegroep. Tussen de controle- en interventiegroep bleek geen significant verschil te zijn. Discussie en ConclusieEr blijkt geen significant verschil te zijn in de energie- en eiwitinname door het van drie tussentijdse verstrekkingen van de lijst ‘Energie- en eiwitrijke tussendoortjes’ op de energie- en/of eiwitinname. AanbevelingenAanbevolen wordt om meer onderzoek te doen, omdat zowel de energie- als de eiwitinname bij de interventiegroep hoger blijkt te zijn dan bij de controlegroep. Hiervoor zou gedurende een langere

25

Page 26: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

periode bij iedere patiënt twee dagen gemeten kunnen worden. Tevens wordt aanbevolen andere risico-afdelingen te betrekken bij het onderzoek

26

Page 27: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Het effect van een aangepast maaltijdconcept op de energie- en eiwitinname van patiënten opgenomen in het ziekenhuisNaam student 1.Talitha NoijOrganisatie /opdrachtgever

Bernhoven Ziekenhuis Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Uden Praktijkbegeleider(s) Inge de GrootIngrid Gisbertz

InleidingOndervoeding is een probleem in ziekenhuizen. Uit onderzoek blijkt dat veel patiënten in ziekenhuis Bernhoven onvoldoende energie en eiwit consumeren. Een manier om dit te verbeteren is het voedingsconcept optimaliseren. Hier zijn binnen Bernhoven verbetermogelijkheden voor, namelijk: tussendoortjes voor iedereen, een onbeperkt aantal eetmomenten en onbeperkte bestelmogelijkheden van maaltijden. Hieruit ontstond het idee voor een aangepast voedingsconcept met zes kleinere maaltijden per dag. Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in het verschil in energie- en eiwitinname bij het huidige en het nieuwe voedingsconcept bij patiënten op de afdelingen interne geneeskunde, maag-, darm-, en leverziekten, longziekten en cardiologie. MethodenIn dit onderzoek werd de energie- en eiwitinname van twee groepen patiënten gemeten. Een groep patiënten kreeg voeding middels het huidige voedingsconcept en een andere groep patiënten kreeg voeding middels het nieuwe voedingsconcept. Het huidige concept bestaat uit drie maaltijdrondes en drie drankenrondes. Het nieuwe concept bestaat uit zes maaltijdrondes, waarin kleinere porties geserveerd werden en extra gerechten op een menukaart stonden. De energiebehoefte werd geschat met de herziende Harris & Benedict-formule (toeslag 30%). De eiwitbehoefte werd geschat op 1,2 gram eiwit/kg (gecorrigeerd) lichaamsgewicht. De gastvrouwen registreerden wat patiënten aan voeding en drinken aangeboden kregen in de voeding- en vochtlijst. De junior onderzoeker woog eventuele overgebleven voeding. Overgebleven voeding bij de avondmaaltijd en in de loop van de avond werd gewogen door de kok en gastvrouw. Het verschil in percentage van de energie- en eiwitbehoefte dat behaald werd bij beide voedingsconcepten werd getoetst met de Mann-Whitney U toets. ResultatenDe onderzoekspopulatie telde 30 patiënten (18 bij het huidige concept, 12 bij het nieuwe concept). Bij het huidige voedingsconcept voldeed 17% van de patiënten aan zowel hun energiebehoefte als aan hun eiwitbehoefte. Bij het nieuwe voedingsconcept voldeed 8% van de patiënten aan hun energiebehoefte en 17% aan hun eiwitbehoefte. Bij het nieuwe voedingsconcept behaalden patiënten 85% van hun energiebehoefte, bij het huidige voedingsconcept was dit 77%. Bij het nieuwe voedingsconcept behaalden patiënten 76% van hun eiwitbehoefte, dit was bij het huidige voedingsconcept 66%. Discussie en ConclusieBij het huidige voedingsconcept voldeden meer patiënten aan hun energiebehoefte. Het percentage van de energie- en eiwitbehoefte dat door patiënten behaald werd is echter hoger bij het nieuwe voedingsconcept. Dit percentage verschilt niet significant tussen beide voedingsconcepten, mogelijk doordat de steekproef hier niet toereikend voor was. De tegenstelling in deze resultaten kan verklaard worden vanuit de onderzoeksdata. Een aantal patiënten die voeding kregen middels het nieuwe voedingsconcept hadden een inname die net de behoefte niet haalde. Daarnaast hadden een aantal patiënten die voeding kregen middels het huidige voedingsconcept een erg slechte inname waardoor het gemiddelde percentage van de behoefte dat behaald werd mogelijk lager is. Er is dus wel een verschil tussen beide voedingsconcepten te zien, echter verschilt dit niet significant.AanbevelingenDaarom wordt er aanbevolen om een gerandomiseerd vervolgonderzoek met grotere steekproef uit te voeren om meer inzicht te verkrijgen in het effect van een aangepast voedingsconcept op de energie- en eiwitinname van patiënten.

27

Page 28: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Fasehoek, een aanwinst voor de diëtistNaam student 1. Esmée Weerts

2. Joëlle ThijssenOrganisatie /opdrachtgever

RadboudUMC Docentbegeleider(s) Susanne Leij-Halfwerk

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Heidi Zweers-van Essen InleidingMomenteel wordt er bij volwassen patiënten met een mitochondriële ziekte veroorzaakt door de m.3243A>G mutatie voor het bepalen van de ziekte ernst gebruik gemaakt van de Newcastle Mitochondrial Disease Adult Scale (NMDAS). Uit ervaring blijkt dat deze enkele nadelen heeft. Bij patiënten met een mitochondriële ziekte wordt Nutritional Assessment uitgevoerd in de vorm van onder andere antropometrie, en bio-impedantie analyse (BIA), handknijpkracht (HKK) en Patient-Generated Subjective Global Assessment (PGSGA). Met behulp van de BIA kan de fasehoek worden berekend, welke iets zou kunnen zeggen over ziekte ernst en voedingstoestand, zoals is gebleken bij andere ziektebeelden (o.a. human immunodeficiëntievirus (hiv), enkele vormen van kanker, Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS) en levercirrose. De juiste interpretatie van de fasehoek is nog niet beschreven bij mitochondriële ziekten. Wanneer deze bruikbaar blijkt te zijn zou dit een aanvulling op Nutritional Assessment en de NMDAS kunnen zijn voor het inschatten van de voedingstoestand en de ziekte ernst bij volwassen patiënten met een mitochondriële ziekte.MethodenVoor het in kaart brengen van de voedingstoestand en de ziekte ernst van de dragers van de m.3243A>G mutatie zijn reeds beschikbare gegevens van het RCMM gebruikt. Nutritional Assessment is uitgevoerd in de vorm van een BIA meting, antropometrie, HKK en de PGSGA. Voor het meten van de ziekte ernst is bij alle deelnemers een NMDAS afgenomen. Tussen de fasehoek en de verschillende parameters van Nutritional Assessment en de fasehoek en de NMDAS (totaal en onderdelen van domeinen) zijn correlaties berekend, waarbij voor multiple testing de Bonferroni-correctie toegepast is vanwege de grote verscheidenheid aan variabelen. Door middel van een one sample t-test is de fasehoek van de volwassen dragers van de m.3243A>G mutatie met de gezonde populatie vergeleken en hiervoor is er gebruik gemaakt van de referentiewaarden van Bosy-Westphal 2006. Tot slot is met behulp van een paired sample t-test is het beloop van de fasehoek op drie verschillende meetmomenten verdeeld over een half jaar tijd (baseline, na drie maanden, na zes maanden) bekeken. ResultatenDe gemiddelde fasehoek van de dragers van de m.3243A>G mutatie (n=44, acht mannen en 36 vrouwen) bleek significant (p<0,01) te verschillen van de gemiddelde fasehoek van de gezonde populatie. De fasehoek bleek een significante, negatieve correlatie te hebben met NMDAS totaal (Pearson r=-0,440, p=0,003) en NMDAS myopathie (Spearman r=-0,427, p=0,004) en een positieve correlatie met VVMI (Pearson r=0,481, p=0,001). Er was geen correlatie gevonden tussen de fasehoek en de HKK (Pearson r=0,333, p=0,027) en de fasehoek en de PGSGA (Spearman r=0,181, p=0,239). Bij het beloop van de fasehoek (n=17, drie mannen en veertien vrouwen) was een significante verandering waargenomen tussen baseline en drie maanden (p<0,01) en tussen drie maanden en zes maanden (p<0,01).Discussie, conclusie en aanbevelingenDe fasehoek blijkt een correlatie te hebben met voedingstoestand (VVMI) en ziekte ernst (NMDAS totaal en NMDAS myopathie). De fasehoek zou daarmee van toegevoegde waarde kunnen zijn voor Nutritional Assessment en de beoordeling van ziekte ernst bij volwassen patiënten met een mitochondriële ziekte veroorzaakt door de m.3243A>G mutatie en is daarom geschikt voor klinische trials en patiëntenzorg.

28

Page 29: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Met het blote oog. De klinische blik van de diëtist bij mensen met Ernstige Meervoudige BeperkingenNaam student 1. Janna van Dijke

2. Pim van der GrintenOrganisatie /opdrachtgever

Zozijn Docentbegeleider(s) Marieke Plas

Plaats Wilp Praktijkbegeleider(s) Maaike KruitboschMariska Litjes

InleidingUit het vooronderzoek ‘Nattevingerwerk?!’ is gebleken dat de Diëtisten Verstandelijk Gehandicapten (DVG) de intake, het gewichtsverloop en de klinische blik als basis gebruiken bij het inschatten van de energiebehoefte bij mensen met Ernstige Meervoudige Beperkingen (EMB). De werkwijze van de diëtisten met betrekking tot de klinische blik is erg uiteenlopend. De klinische blik is een subjectieve maar gestructureerde methode om ondervoeding te signaleren. Het doel van dit onderzoek is om consensus te bereiken over de aandachtspunten voor het gebruik van de klinische blik bij mensen met EMB om ondervoeding te signaleren.MethodenAan dit multidisciplinaire onderzoek hebben Artsen Verstandelijk Gehandicapten (AVG), een Praktijkverpleegkundige in de Verstandelijk Gehandicaptenzorg (PVG) en Diëtisten Verstandelijk Gehandicapten (DVG) meegedaan (n=10). Door middel van een aangepaste Delphi-methode zijn in drie rondes stellingen over aandachtspunten van de klinische blik aan de deelnemers voorgelegd. De stellingen zijn gebaseerd op literatuur over de klinische blik bij mensen zonder EMB. De onderdelen van deze aandachtspunten zijn: huid, vet- en spiermassa, botten, nagels, intern systeem, lippen, haar, ogen, nek en hals, tanden en tandvlees, tong, slijmvliezen in de mond, reactie, handdruk, oedeem en/of uitdroging en koude extremiteiten. De stellingen zijn beantwoord met behulp van een 5-puntschaal van ‘volledig oneens’ tot ‘volledig eens’. Consensus is bereikt bij een gemiddelde gelijk aan of hoger dan 4 of lager dan 3. Bij gelijk of hoger dan 4 zijn de deelnemers het eens over een stelling en bij lager dan 3 zijn de deelnemers het oneens.ResultatenTijdens ronde 1 is over 29 van de 97 stellingen consensus bereikt. Tijdens ronde 2 is over 41 van de 86 stellingen consensus bereikt. In totaal is consensus bereikt over 25 relevante aandachtspunten. Tijdens ronde 3 blijken 10 van de relevante aandachtspunten praktisch toepasbaar. Deze 10 aandachtspunten vallen onder de onderdelen huid, vet- en spiermassa, reactie en oedeem en/of uitdroging. Deze vier onderdelen worden door de deelnemers als belangrijkst aangemerkt. Discussie en ConclusieNa drie rondes is consensus bereikt over 25 relevante aandachtspunten bij de klinische blik van de diëtist bij mensen met EMB, hiervan zijn 10 aandachtspunten praktisch toepasbaar volgens de deelnemers. Deze 10 aandachtpunten zijn: blauwe plekken en/of slecht helende wondjes, turgor, ingevallen gelaat, ingevallen slaap, zichtbare sleutelbeenderen, spierspanning in samenwerking met de fysiotherapeut, apathisch, lusteloosheid, passiever vergeleken met een eerder moment en huidplooien die blijven staan. In de toekomst is verder onderzoek nodig naar de bruikbaarheid en de validiteit van deze aandachtspunten bij de doelgroep mensen met EMB. AanbevelingenDe volgende aanbevelingen zijn gegeven:1. Vervolgonderzoek naar de 25 gevonden relevante aandachtspunten met als doel het testen van de bruikbaarheid en de toepasbaarheid.2. (Landelijk) onderzoek naar de lichaamssamenstelling bij mensen met EMB3. Aandachtpunten van de klinische blik toespitsen op veelvoorkomende syndromen.4. Discussieronde over de gevonden aandachtspunten van de klinische blik tijdens de regiovergaderingen van de DVG.5. DVG diëtisten kunnen de gevonden aandachtspunten in ieder geval gebruiken en naar eigen inzicht aanvullen met andere aandachtpunten die zij relevant vinden.

29

Page 30: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Voedingstoestand van patiënten voor een geplande niertransplantatieNaam student 1. Marleen Broekhuizen

2. Dionne DrabbelsOrganisatie /opdrachtgever Radboudumc Docentbegeleider Susanne Leij-Halfwerk

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider Marleen KostersInleidingOndervoeding komt voor bij 18-75% van de patiënten met een chronische nierziekte. Er was tot op heden geen inzicht in de voedingstoestand van patiënten met een chronische nierziekte voorafgaand aan een niertransplantatie. Het doel van dit onderzoek was inzicht krijgen in de voedingstoestand van patiënten met een chronische nierziekte op twee momenten voorafgaand aan de niertransplantatie in het Radboudumc en het verschil in voedingstoestand tussen deze twee momenten met behulp van de Patient-Generated Subjective Global Assessment (PG-SGA). Zo kon worden bepaald of het zinvol is om een preoperatieve dieetinterventie te starten bij deze patiëntengroep.MethodenDe PG-SGA is bij volwassen patiënten met een chronische nierziekte vier tot zes weken (T1) en één tot twee dagen (T2) voor de geplande niertransplantatie in het Radboudumc afgenomen. Om het aantal patiënten dat ondervoed was te bepalen op T1 en T2, zijn de stadia van de PG-SGA meegenomen. Het verschil in voedingstoestand tussen T1 en T2 is bepaald aan de hand van de numerieke scores, de stadia en de scorecategorieën. De Marginal Homogeinity Test en de Wilcoxon signed-rank test zijn uitgevoerd, waarbij een p<0,05 als significant verschil werd beschouwd.ResultatenZesentwintig patiënten met een chronische nierziekte zijn geïncludeerd en hebben een informed consent ondertekend [73% (n=19) man, mediane leeftijd 52 jaar, 65% (n=17) dialyseafhankelijk]. De mediaan van het aantal dagen tussen de T1 en T2 was 24 dagen met een spreiding van 3 tot 95 dagen. Op T1 was 27% (n=7) van de patiënten matig ondervoed (stadium B) en 4% (n=1) ernstig ondervoed (stadium C). Op T2 was 19% (n=5) matig ondervoed en geen enkele patiënt ernstig ondervoed. Op zowel T1 als T2 viel 54% binnen de scorecategorie van 4-8 punten. De stadia (P=0,248) en de scorecategorieën (P=0,144) zijn op T1 en T2 niet significant verschillend bevonden. De mediaan van de numerieke score van de PG-SGA was 6,0 punten (1-14) op T1 en 4,5 (1-13) op T2, wat tevens niet significant verschillend is (P = 0,064).ConclusieOndanks dat op basis van de stadia van de PG-SGA 19% van de patiënten met een chronische nierziekte ondervoed was op T2 in vergelijking met 31% op T1, is er geen verschil gevonden in de voedingstoestand tussen T1 en T2, gemeten aan de hand van de stadia, de numerieke score en de scorecategorieën.AanbevelingenAanbevolen wordt om de voedingstoestand in kaart te brengen van patiënten met een chronische nierziekte voorafgaand aan de niertransplantatie, aangezien ondervoeding op T1 bij ongeveer een derde van de patiënten voorkwam. Het is van belang dat de ondervoede patiënten een dieetinterventie krijgen om de voedingstoestand te optimaliseren en om de voedingstoestand van deze patiënten ook na de niertransplantatie te monitoren.

30

Page 31: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Ondervoeding en kankercachexie bij patiënten met een pancreascarcinoom, die in aanmerking komen voor een operatie, in het MUMC+Naam student 1. Frankie Roodbeen

2. Demi SchamineeOrganisatie /opdrachtgever

MUMC+ Docentbegeleider(s) Susanne Leij-Halfwerk

Plaats Maastricht Praktijkbegeleider(s) Marjan MullersEsther van den Hogen

InleidingIn Nederland krijgen ongeveer 2600 patiënten per jaar de diagnose pancreaskanker. De prevalentie van kankercachexie is hierbij hoog. Progressief ernstig gewichtsverlies, vermindering van de skeletspiermassa en ernstige vermoeidheid staan hierbij op de voorgrond. Bij kankercachexie is sprake van een verminderde kwaliteit van leven en een hogere incidentie op complicaties. Daarnaast kan dit syndroom een directe doodsoorzaak zijn. Kankercachexie heeft een precachectische en een cachectische fase. Bij precachexie kan een passende voedingsinterventie de overgang naar cachexie vertragen of stoppen. Bij cachexie kan een voedingsinterventie het gewichtsverlies en spierverlies niet stoppen, maar wel tijdwinst geven, zodat de patiënt zo optimaal mogelijk de behandeling in kan gaan. In het MUMC+ is de voedingstoestand van de patiënten echter onbekend, omdat dit niet wordt gediagnosticeerd. Het is daarbij onbekend of en wanneer de diëtist wordt betrokken. De onderzoeksvraag luidt daarom: ‘Wat is de voedingstoestand van patiënten met een pancreascarcinoom, die in aanmerking komen voor een operatie, in het MUMC+ in 2016 tot april 2017 en wanneer wordt de diëtist betrokken bij de behandeling van deze patiëntengroep?’ MethodenHet onderzoek was kwantitatief en observationeel van aard. Er zijn voedingsmetingen uitgevoerd in de periode van 2016 tot en met april 2017 en aanvullende gegevens zijn opgezocht in het EPD.De onderzoekspopulatie is getoetst aan de hand van criteria voor ondervoeding en kankercachexie, gebruikmakende van de volgende variabelen: gewichtsverlies van de afgelopen zes maanden, gewichtsverlies van de afgelopen maand, BMI, spierkracht, activiteit, VVMI, biochemische gegevens, voedingsinname en dieetbegeleiding.ResultatenIn de periode van 2016 tot en met april 2017 hebben veertien patiënten een voedingsmeting gehad en zijn daardoor geïncludeerd in dit onderzoek. De onderzoekspopulatie telt vijf mannen met een gemiddelde leeftijd van 65,8 jaar en negen vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 78,4 jaar. De BMI is bij zeven patiënten hoger dan 25 kg/m2. Van de overige patiënten hebben drie patiënten een BMI lager dan 18,5 kg/m2 en vier patiënten een BMI tussen de 20-25 kg/m2. Bij elf patiënten is gewichtsverlies van >5% in de afgelopen zes maanden aanwezig, bij zes patiënten is gewichtsverlies van >5% in de afgelopen maand aanwezig. De spierkracht is bij acht patiënten <P50. Bij zeven patiënten wordt gesproken van ernstige vermoeidheid. De VVMI bedraagt bij vier patiënten <P5. Biochemische afwijkingen komen voor bij drie patiënten en bij acht patiënten is er sprake van anorexie. Bij één patiënt is precachexie en bij zeven patiënten cachexie gediagnosticeerd. ConclusieBij de helft van de patiënten is kankercachexie gediagnosticeerd, waarbij precachexie niet frequent voorkomt. De diëtist is bij alle cachectische patiënten betrokken geweest. Het overgrote deel hiervan heeft een tijdige behandeling gehad. Bij de overige patiënten heeft de behandeling na de operatie plaatsgevonden. De diëtist is niet betrokken geweest bij de precachectische patiënt. Bij een groot deel van de patiënten waar geen sprake is van ondervoeding of kankercachexie, is de diëtist binnen twee weken of na de operatie betrokken geweest.AanbevelingenEr dient er bij het intakegesprek in het MUMC+ zorgvuldig gescreend te worden op precachexie en cachexie. Daarbij wordt het aanbevolen om een vervolgonderzoek uit te voeren bij een grotere patiëntenpopulatie en deze patiënten ook postoperatief te volgen.

31

Page 32: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Krijgt de patiënt op de Intensive Care wat hij nodig heeft?Naam student 1. Miriam van KralingenOrganisatie /opdrachtgever

Ziekenhuis Rijnstate Docentbegeleider(s) Susanne Leij

Plaats Arnhem Praktijkbegeleider(s) Jantina van der Linde Manon Mensink

InleidingDe diëtisten in ziekenhuis Rijnstate, locatie Arnhem hebben geen inzicht in hoeveel sondevoeding de patiënten op de Intensive Care toegediend krijgen, terwijl een adequate voeding (≥ 1,2 g/kg eiwit, 80%-110% van energiebehoefte) voor de IC-patiënt cruciaal is voor herstel. Een te hoge toediening van sondevoeding kan ontstaan door een te hoge pompstand; een te lage toediening kan komen door het onderbreken van de sondevoeding of door maagretentiemetingen vanwege het wegnemen van sondevoeding uit de maag. De onderzoeksvragen voor dit onderzoek luiden als volgt:

1. In hoeverre is de toediening van sondevoeding qua energie en eiwit inadequaat?2. Wat zijn de oorzaken van een te lage toediening van sondevoeding?

MethodenIn de periode december 2016 – april 2017 is kwantitatief prospectief dossieronderzoek uitgevoerd bij IC-patiënten met volledige sondevoeding. Voor onderzoeksvraag 1 werd getoetst of de energie- en eiwitinname significant verschilde met de energie- en eiwitbehoefte met behulp van de eenzijdige one-sample t-toets voor energie en Wilcoxon one-sample toets voor eiwit. Voor onderzoeksvraag 2 is met behulp van Pearson’s r en Spearman’s rho getoetst of er verbanden bestaan tussen onderbrekingsredenen en een te lage toediening van sondevoeding. Er werd aanvullend aan onderzoeksvraag 2 een enquête gehouden onder verpleegkundigen om inzicht te creëren in redenen om het protocol voor maagretentie (tot 250 mL teruggeven) niet te volgen. De exacte effecten van maagretenties op de energie- en eiwitinname konden vanuit dossieronderzoek niet bepaald worden in verband met de wisselende samenstelling. ResultatenEr werden 75 patiënten geïncludeerd (45 mannen = 60%). Onderzoeksvraag 1: De eiwitinname was significant inadequaat met gemiddeld 1,1 g/kg (SD ± 0,3, Wilcoxon one-sample toets, referentie 1,2 g/kg, p = 0,001). De energie-inname was adequaat met gemiddeld 82% (SD ± 25,2%) van de behoefte, (tweemaal one-sample t-toets, referentie 80%: p = 0,486; referentie 110%: p < 0,0005). Vijf patiënten (6,7%) waren calorisch overvoed (gemiddeld 129,9% energie-inname), 32 patiënten (42,7%) waren calorisch ondervoed (gemiddeld 60,3 % energie-inname), 38 patiënten (50,7%) waren calorisch adequaat gevoed (gemiddeld 94,2% energie-inname). Wat betreft eiwit waren 57 patiënten (76%) adequaat gevoed (gemiddeld 1,7 g/kg) en 18 patiënten (24%) ondervoed (gemiddeld 0,8 g/kg). Onderzoeksvraag 2: Er zijn geen significante verbanden gevonden tussen de adequaatheid van de voeding en onderbrekingsredenen, waarbij onderbreking door verzorging geen enkele keer voorkwam. Op 40% van de ligdagen werd minstens een maagretentie niet volgens protocol teruggegeven door de verpleegkundige. Uit de enquête bleek dat de redenen van de verpleegkundigen zijn: misselijkheid en braken bij de patiënt, en het idee dat er braaksel wordt teruggegeven aan de patiënt.Discussie en ConclusieIC-patiënten in Rijnstate met volledige sondevoeding krijgen genoeg energie en te weinig eiwit toegediend. De redenen voor dit laatste zijn onbekend, hoewel uit dit onderzoek vermoedens zijn ontstaan dat maagretentiemetingen een rol spelen bij een te lage toediening. AanbevelingenDe voeding van een IC-patiënt is een complexe zaak vanwege de vele schattingen en onzekerheden terwijl deze patiënt goede voeding hard nodig heeft. Factoren bij sondevoeding zoals maagretenties en extra calorieën uit medicatie zullen ook spelen bij patiënten buiten de IC en bij andere patiëntgroepen zoals bijvoorbeeld mensen met vergevorderde spierziekten. Maak zoveel mogelijk duidelijkheid in de voedingstoestand van de patiënt met behulp van weegbedden of indirecte calorimetrie. Ook raad ik elke diëtist aan met een patiënt met volledige sondevoeding kritisch te blijven kijken naar of de patiënt de sondevoeding naar voorschrift binnenkrijgt, en zo niet, te onderzoeken wat hier de oorzaak van is. Een keuze om het voorschrift op bijvoorbeeld 110% van de behoefte op te stellen kan worden gemaakt, mits er rekening wordt gehouden met het risico op overvoeden en complicaties hiervan.

32

Page 33: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Dieetbehandeling bij decubitus, is er wel voldoende evidence?Naam student 1. Danique Henraat

2. Roos van der VenOrganisatie /opdrachtgever

Ziekenhuis Rivierenland Docentbegeleider(s) Annemarie Nijhof

Plaats Tiel Praktijkbegeleider(s) Marianne Mudde, Irma Oosterhof

InleidingAchtergrond: Nederland telt naar schatting zo’n 68 duizend klinisch opgenomen patiënten met decubitus. Veel diëtisten handelen naar dieetbehandelingsrichtlijn 15, welke is herzien in 2016. In eerder onderzoek naar de bewijskracht van een dieetbehandeling bij decubitus kwamen resultaten niet overeen met deze richtlijn waardoor het huidige onderzoek is gestart. Een literatuuronderzoek is verricht naar de invloed van energie en macro- en micronutriëntsuppletie op de preventie en genezing van decubitus. Doel: Een bijdrage leveren aan een dieetbehandelingsadvies omtrent decubitus voor diëtisten in Nederland op basis van de huidige wetenschappelijke literatuur. MethodenZoekmethode: In maart 2017 zijn de databanken PubMed, Cochrane library en Google Scholar doorzocht naar artikelen. Er waren geen beperkingen wat betreft publicatiedata. De limieten ‘Humans’ en ‘English’ of ‘Dutch’ zijn gebruikt.Selectiecriteria: Alleen RCT’s, systematic reviews en meta-analyses betreft een voedingsinterventie gericht op volwassenen en/of ouderen met (het risico op) decubitus zijn geanalyseerd. Enkel artikelen waarvan de methodologische kwaliteit middels het JADAD scoringssysteem of de AMSTAR checklist als hoog werden beoordeeld zijn gebruikt in deze systematic review.ResultatenResultaten: Vijftien RCT’s en vijf systematic reviews/meta-analyses zijn geïncludeerd in dit onderzoek. Veel van deze onderzoeken hadden een kleine onderzoeksgroep (onderzoekspopulaties varieerden van n=3 tot n=193) en/of hadden een hoog risico op biases. Discussie en ConclusieDiscussie: Veel artikelen hadden een hoog risico op biases. Een aantal systematic reviews en meta-analyses zijn gebaseerd op onderzoeken van methodologisch lage kwaliteit designs. Ook bevatten onderzoeken participanten die niet representatief zijn voor de doelgroep. Een groot deel van de onderzoeken had een kleine onderzoeksgroep. Soms werd een irreële vergelijking gemaakt tussen een supplement en placebo. Sommigen zijn gesubsidieerd door winstgerichte organisaties en zijn dus niet onafhankelijk. Niet altijd werd een goede nulmeting uitgevoerd. Tenslotte waren verschillende onderzoeken gericht op multinutriëntsupplementen waardoor onmogelijk een uitspraak gedaan kan worden over specifieke nutriënten. Conclusie van auteurs: Onderzoeken naar de invloed van voedingsinterventies op de preventie of genezing van decubitus zijn schaars en vaak van lage kwaliteit. Meer methodologisch en kwalitatief goed onderzoek is nodig om op basis van sterke bewijskracht een dieetbehandeling te adviseren. Dit wil niet per definitie zeggen dat een dieetbehandeling niet zinvol is. Een dieetbehandeling gebaseerd op de uitkomsten van de meest kwalitatieve huidige wetenschap is voor nu het hoogst haalbare. Daarbij blijft het belangrijk logisch na te denken en kritisch te blijven om professioneel te blijven handelen en de kwaliteit van zorg hiermee te waarborgen. AanbevelingenOp basis van de huidige wetenschappelijke inzichten kan geconcludeerd worden dat (voorlopig) enkel een energie- en eiwitverrijking lijkt te werken. Deze adviezen kunnen mogelijk ter aanvulling dienen bij al bestaande dieetadviezen, denk bijvoorbeeld aan een al met ondervoeding gediagnosticeerde patiënt.

33

Page 34: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Het methodisch uitvoeren van de BOD POD® metingNaam student 1. Bo van SchijndelOrganisatie /opdrachtgever

Erasmus MC – Sophia Kinderziekenhuis

Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Rotterdam Praktijkbegeleider(s) E.G. NeelisInleidingBinnen het Sophia Kinderziekenhuis vinden vele onderzoeken plaats om een bijdrage te kunnen leveren aan verbeteringen in de zorg voor kinderen. Bij een aantal van deze onderzoeken wordt er gekeken naar de lichaamssamenstelling. Hiervoor is de BOD POD® aangeschaft, een plethysmograaf die met behulp van verplaatsing van lucht de vetmassa en vetvrije massa in het lichaam kan bepalen.Probleemstelling: De BOD POD® meting en de gegevensverzameling tijdens de gehele afspraak vergen veel verschillende handelingen. Het is wenselijk dat iedereen die de BOD POD® gebruikt deze op dezelfde manier uitvoert, zodat de gegevens op methodische wijze verzameld worden. Er was geen eenduidige werkwijze voor het uitvoeren van de meting.Doel: Het ontwikkelen van een eenduidige werkwijze voor het uitvoeren van de BOD POD® meting.Vraagstelling: Hoe kan de BOD POD® op methodische wijze gebruikt worden, zodat de kwaliteit van de onderzoeken gewaarborgd wordt?MethodenDe “Plan-fase” en Do-fase” van de PDCA-cyclus zijn uitgevoerd. Aan de hand van het Tienstappenplan Adviseur is een adviesrapport opgesteld. Hierbij zijn de wensen en behoeften van de opdrachtgever in kaart gebracht en zijn de mogelijkheden m.b.t. het opstellen en communiceren van de nieuwe werkwijze bestudeerd. Uit dit onderzoek bleek dat een handleiding de gewenste methode was om de werkwijze vast te leggen en over te dragen. Hiervoor is een implementatieplan en een evaluatieplan opgesteld. Dit is gepresenteerd aan de opdrachtgever en vervolgens ook uitgevoerd.ResultatenUit het adviesrapport bleek dat een handleiding de gewenste methode was om de nieuwe werkwijze vast te leggen en over te dragen aan de onderzoekers die gebruik zouden gaan maken van de BOD POD®. Deze handleiding is ontwikkeld op basis van de originele Engelse BOD POD® handleiding. Hierbij is de belangrijkste informatie voor de meting gefilterd en is deze informatie aangevuld met uitleg over het verzamelen van de gegevens die voor de meting nodig zijn. Deze handleiding is ontwikkeld en samen met de opdrachtgever getest. Bij de handleiding zijn ook registratieformulieren ontwikkeld voor het uitvoeren van kwaliteitscontroles en voor het schoonmaken van de BOD POD® na gebruik. Het proces is geëvalueerd en de handleiding is in gebruik genomen. Voor de kinderen en hun ouders is er samen met de opdrachtgevers een informatief filmpje gemaakt, ter voorbereiding op de BOD POD® meting.Discussie en ConclusieVoorafgaand aan het gebruiken van de BOD POD® dient de handleiding eenmalig goed doorgenomen te worden. Ook wordt de meting eenmalig geoefend met behulp van de handleiding, bij voorkeur samen met een onderzoeker die al ervaring heeft met de BOD POD®. Dit vergt de eerste keer wat meer tijd, iets wat artsen en onderzoekers vaak niet veel hebben, maar levert uiteindelijk wel betrouwbare meetresultaten op. De handleiding leek de meest geschikte methode, omdat het doornemen en gebruiken hiervan het minste tijd kost voor de onderzoekers, ten opzichte van de andere opties. Toch is de vraag of de handleiding, vanwege de tijd die het doornemen hiervan kost, ook daadwerkelijk door alle onderzoekers gebruikt zal worden. AanbevelingenVoor de meeste diëtisten zal het lastig zijn om de BOD POD® te gebruiken bij de behandeling van cliënten/patiënten. Wel wordt aanbevolen om de lichaamssamenstelling te monitoren en dit te gebruiken om de voortgang en het effect van de behandeling te evalueren. Voor gegevensverzameling bij onderzoeken is de BOD POD® meting een gemakkelijke en betrouwbare manier om de lichaamssamenstelling in kaart te brengen.

34

Page 35: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Adviezen voor een energie- en eiwitrijk dieet bij ondervoedingNaam student 1. Bo van SchijndelOrganisatie /opdrachtgever

Erasmus MC – Sophia kinderziekenhuis

Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Rotterdam Praktijkbegeleider(s) E. van der LouwInleidingVan september 2015 tot februari 2016 is een afstudeeronderzoek naar voorlichtingsmateriaal bij ondervoeding uitgevoerd binnen het Sophia Kinderziekenhuis. Hieruit is gebleken dat ouders en diëtisten een voorkeur hadden voor een brochure. Er is een nieuwe brochure ontwikkeld voor ouders met daarbij de aanbeveling om te onderzoeken of deze brochure een verbetering zou zijn van de huidige brochure. Op basis hiervan is deze Health Promotion opdracht ontstaan.Probleemstelling: er is een brochure ontwikkeld voor dieetadviezen bij ondervoeding, voor ouders van kinderen met (risico op) ondervoeding. Deze voldoet echter nog niet aan de eisen van voorkeuren van de diëtisten en het is niet duidelijk of deze brochure ook daadwerkelijk aansluit bij de doelgroep.Doel: het ontwikkelen van een informatieve folder voor ouders van kinderen met (risico op) ondervoeding, die aansluit bij de wensen van ouders en diëtisten en die ingezet kan worden als voorlichtingsmateriaal bij de dieetbehandeling.MethodenTijdens het uitvoeren van deze opdracht zijn de uitvoeringsfase en de evaluatiefase uitgevoerd. De scriptie die de basis vormde voor het voorlichtingsmateriaal is doorgenomen en de huidige brochure is kritisch bekeken. De wensen van de diëtisten m.b.t. de inhoud van de brochure zijn in kaart gebracht zodat de brochure hierop aangepast kon worden.Vanwege de vele gewenste wijzigingen is een geheel nieuwe folder ontwikkeld. Vervolgens is er een pre-test van deze folder uitgevoerd onder 8 ouders, 2 verpleegkundigen en 1 medewerker pedagogische zorg. De pre-test is uitgevoerd middels de plus-min-methode waarbij de deelnemers zelfstandig de folder doorlazen en per alinea een + of - noteerden. Vervolgens is de folder mondeling besproken tijdens een gesprek van +- 15 minuten en is zowel positieve als negatieve feedback per alinea genoteerd. De folder is getest totdat verzadiging optrad en er geen nieuwe inzichten meer verkregen werden. De feedback verkregen door middel van de pre-test is verzameld in een tabel en besproken met de opdrachtgever. Op basis van dit gesprek is de folder nog een laatste keer aangepast naar de definitieve versie.ResultatenEr is een geheel nieuwe folder ontwikkeld en getest met adviezen voor een energie- en eiwitrijk dieet bij (risico op) ondervoeding. Deze folder is gericht op ouders en dient ter ondersteuning van de dieetbehandeling van hun kind, in het ziekenhuis of thuis.

35

Page 36: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Risico op ondervoeding bij ouderen >70 jaar met een snaqscore 0-1Naam student 1. Vivian KesseleerOrganisatie /opdrachtgever

Gelre Ziekenhuizen Docentbegeleider(s) Gerda van den Berg

Plaats Zutphen Praktijkbegeleider(s) Judith Toebes en Jolande Franken InleidingBinnen ziekenhuizen, zorginstellingen en de thuiszorg is gemiddeld één op de vier tot zes patiënten ondervoed. Onder andere ouderen zijn een risicogroep betreft ondervoeding. Jaarlijks zijn er 130 duizend ondervoede ouderen bekend in Nederland (Scholte, Lammers, Kok, 2015). Uit onderzoek van Wageningen University & research blijkt dat ondervoeding bij ouderen vaak niet of te laat wordt gesignaleerd. Ouderen lijken niet op tijd om hulp te vragen, wanneer ze te maken hebben met gewichtsverlies en/of een verminderde voedingsintake. Het gevolg is dat wanneer de ouderen bij de zorgprofessional komen er wellicht al sprake is van ondervoeding (Wageningen University & research, 2016). Volgens het CBS is de verwachting is dat het aantal ouderen in de toekomst alleen maar meer worden. Het aantal zou zelfs in 2040 verdubbelt zijn naar 4,7 miljoen mensen. Dit betekent dat ondervoeding bij ouderen ook zal toenemen (Wageningen University & research, 2016). Uit literatuuronderzoek blijkt dat ziekenhuizen kunnen inspelen op een betere voedingsinname bij patiënten. Zo zijn er enkele factoren die de voedingsinname beïnvloeden namelijk, de tijd tussen het bestellen en serveren van de maaltijden, het aanbieden van een menukaart en het onbeperkt aanbieden van tussendoortjes (van der Meij, Kruizinga, 2016). Het op tijd behandelen van ondervoede oudere ziekenhuispatiënten kost een veel geld, maar levert uiteindelijk een hoop op. Het resulteert in een toename van de kwaliteit van leven en iedere geïnvesteerde euro levert meer geld op. Indien alle ondervoede oudere ziekenhuispatiënten door de diëtist behandeld worden, dan zijn de nette baten €15miljoen tot €78 miljoen euro (Scholte, Lammers, 2015). MethodenBinnen dit onderzoek is er bij 23 patiënten (15 vrouwen en 8 mannen) van 70 jaar en ouder met een snaqscore 0 en 1, waarbij geen diëtist in beeld is of energie- en eiwitverrijkte verstrekkingen worden aangeboden, een voedingslijst bijgehouden waarop de voedingsintake van een gehele dag is genoteerd. De patiënten lagen verspreid over de afdelingen interne geneeskunde, long/oncologie, neurologie/cardiologie, chirurgie en orthopedie. Daarbij is gekeken in hoeverre de ouderen de individuele energie- en eiwitbehoefte, berekend met de H&B + 30% toeslag i.v.m. ziekenhuisopname hebben behaald. De eiwitinname is indien nodig terug gerekend naar een BMI van 20 kg/m2 of 27 kg/m2. De voedingsinname is weergegeven in percentages van de individuele behoefte in: <50%, 50-80% en >80% van de berekende behoefte. ResultatenDe gemiddelde leeftijd van de onderzoeksgroep is 79,2 jaar. Circa 13% van de onderzoeksgroep heeft een energie-inname lager dan <50%, 30% van de onderzoeksgroep komt op 50-80% van de energiebehoefte en ca. 57% komt op >80% van de berekende energiebehoefte. Als er wordt gekeken naar de eiwitinname dan komt circa 13% op een eiwitinname van minder dan 50%, 65% komt op 50-80% van de berekend eiwitbehoefte en ca. 22% van de onderzoeksgroep heeft een eiwitinname van >80%. ConclusieGeconcludeerd kan worden dat meerderheid van de onderzoekgroep de individuele energie- en eiwitbehoefte niet behaald. Ondanks door screening bij opname in het ziekenhuis, d.m.v. de SNAQ als screeningsinstrument, is het mogelijk dat deze ouderen uiteindelijk te maken krijgen met ondervoeding door een te kort aan energie- en eiwitinname. AanbevelingenOp basis van dit onderzoek zijn er enkele aanbevelingen die zijn gedaan voor Gelre Ziekenhuizen. vervolgonderzoek uit te voeren met een grotere onderzoeksgroep.

Verpleging vaker de patiënten >70 jaar wegen; Het aanbieden van een menukaart bij de broodmaaltijden en tussendoortjes; Standaard twee tot drie momenten per dag een tussendoortjes aanbieden aan patiënten

>70 jaar; Later op de dag de bestellingen voor de warme maaltijd opnemen.

Echter overweeg ik om groter onderzoek te doen naar de voedingsinname van oudere ziekenhuispatiënten. Het aantal ouderen wordt de komende jaren alleen maar meer, door meer onderzoek kan mogelijk het probleem rondom ondervoeding bij oudere (ziekenhuis)patiënten op een effectieve manier worden aangepakt.

36

Page 37: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL KLINISCH

Kookworkshop Myd & EatNaam student 1. Vera Thijssen

2. Justine CrooijmansOrganisatie /opdrachtgever

Radboudumc Docentbegeleider(s) Susanne Leij - Halfwerk

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Heleen DickeInleidingUit praktijkervaring van de afdeling revalidatie uit het Radboudumc is gebleken dat patiënten met myotone dystrofie type 1 (vanaf hier genoemd: MD1) en hun naasten mogelijk problemen kunnen ondervinden betreft het eetgedrag en een volwaardig eetpatroon. Er zijn verschillende factoren die invloed hebben op het eetgedrag van deze patiëntgroep en die kenmerkend zijn voor het ziektebeeld (Leonard & Kendal et al., 2001). Door de problemen rondom het eetmoment kwam het idee van de professionals uit het Radboudumc om een passend programma te ontwikkelen, bestaande uit drie interventies. Zij gaven daarbij aan dat de informatie die verkregen werd tijdens de myd&eat interventie praktisch moest worden toegepast aan de hand van een interventie of kookworkshop. Hierbij dienen de disciplines ergotherapie, logopedie en diëtetiek gecombineerd en interactief benaderd worden. Het uiteindelijke cliëntdoel was dat patiënten met MD1 actiever zullen deelnemen aan het eetmoment, een volwaardig eetpatroon zullen ontwikkelen en dit ook in de thuissituatie kunnen toepassen. Een ander probleem dat naar voren kwam gedurende de interventies was, dat patiënten weinig inzicht hadden op het gebied van gezonde voeding en de toepassing hiervan in het dagelijks leven. Het merendeel van de deelnemers had een vertekent beeld bij het idee van gezonde voeding.Methoden De analyse van de gedragsdeterminanten is gedaan door middel van het ASE model. Het ASE model sluit aan op het beoogde doel van de kookworkshop: gedragsverandering. Tijdens de kookworkshop is er vooral focus gelegd op de determinanten attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit. Daarnaast is er rekening gehouden met verschillende barrières, zoals de vaardigheden en de kennis van deelnemers. Resultaten De deelnemers gaven aan de kookworkshop gezellig te vinden. Ze vonden het een ontspannen en informele sfeer. De meerderheid van de deelnemers vondt het zinvol alle informatie uit de bijeenkomsten te kunnen combineren. Een aantal deelnemers vond het fijn om het receptenboek mee naar huis te nemen, om deze gezonde en makkelijk te bereiden gerechten thuis nog eens te kunnen maken. Daarnaast vonden zij het fijn om in kleine groepjes te koken, zodat ze veel zelf konden doen en ook alle vragen konden stellen die ze hadden.Een nadeel van de kookworkshop wat werd benoemd was de te korte tijd waarin de kookworkshop plaats moest vinden.Discussie en ConclusieConclusie is dat een kookworkshop een goede manier is om alle informatie die verkregen is uit de interventies, praktisch toe te kunnen passen. Daarnaast kan het worden gezien als een gezellige en informele manier om eventueel vragen te stellen die de patiënten met MD1 niet durven te vragen wanneer iedereen erbij is. Tot slot kan het lotgenotencontact worden vergroot door in kleinere groepjes nauw samen te werken met elkaar en zo tips tijdens het koken uit te wisselen. Wel dient hier meer tijd voor ingepland te worden.Aanbevelingen- Bij een volgende interventie, wordt er aangeraden om dit in kleine groepjes te houden. Voor de kookworkshop is het volgens de deelnemers prettig om in kleine groepjes te koken en de begeleiding te krijgen die zij nodig hebben gedurende het koken. Daarnaast is het voor het nabespreken fijner om dit in een kleine kring te houden, om zo iedereen actief te kunnen betrekken.

- Tevens zal het als prettig worden ervaren door zowel de deelnemers, de behandelaren en de studenten wanner er meer tijd wordt vrijgemaakt voor de kookworkshop, zodat deze in rust uitgevoerd kan worden. Als er langer de tijd is, kan de nabespreking daarbij ook rustig verlopen. Daarnaast zou er meer tijd zijn voor een meer inhoudelijke presentatie vooraf. De presentatie en de kookworkshop zouden op deze manier minder gehaast overkomen, dit is erg belangrijk voor patiënten met MD1, aangezien zij al meer tijd nodig hebben met de bereiding van gerechten.

37

Page 38: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Leefstijl

http://www.vivole.nl/v-schijf--vegetarisch-.html

38

Page 39: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Potentieel effectieve elementen van gecombineerde leefstijlinterventies voor kinderen met overgewicht: een meetinstrumentNaam student 1. Carmen Lok

2. Kelly TapOrganisatie /opdrachtgever

Academische Werkplaats AMPHI, Radboudumc

Docentbegeleider(s) Lindsay Bemelmans

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Jenneke SaatInleidingDeze scriptie is onderdeel van de ALIKO-studie: AMPHI Lifestyle Intervention for Kids with Overweight. Overgewicht is één van de grootste volksgezondheidsproblemen van dit moment (RIVM, 2016). Om het risico op gezondheidsproblemen ten gevolge van overgewicht te verminderen zijn gecombineerde leefstijlinterventies (GLI’s) ontwikkeld. Voor GLI’s gericht op kinderen met overgewicht is niet bekend welke elementen effectief zijn. In deze scriptie wordt een meetinstrument ontwikkeld waarmee elementen die mogelijk bijdragen aan de effectiviteit (potentieel effectieve elementen) van dergelijke GLI’s in kaart kunnen worden gebracht. Het meetinstrument wordt ingevuld aan de hand van de protocollen van de GLI’s die deelnemen aan de ALIKO-studie. In de toekomst kunnen de ingevulde meetinstrumenten voor de ALIKO-studie gebruikt worden om te concluderen welke potentieel effectieve elementen ook daadwerkelijk effectief zijn voor GLI's gericht op kinderen met overgewicht. MethodenUit eerder uitgevoerd literatuur- en brainstormonderzoek is een lijst met potentieel effectieve elementen ontstaan. Omdat deze lijst de basis vormt voor het meetinstrument wordt deze zo volledig mogelijk gemaakt. De lijst wordt aangevuld met elementen uit literatuursuggesties van experts en elementen uit een factsheet van Loket Gezond Leven. Alle elementen op de lijst worden meetbaar gemaakt door het bepalen van de operationele definitie, soort variabele, meetschaal en de bijbehorende vraag met antwoordmogelijkheden. Het meetinstrument is twee keer getest en aangepast voordat de definitieve versie is ontworpen. Tenslotte is het meetinstrument voor de GLI’s die deelnemen aan de ALIKO-studie ingevuld met behulp van het programma ATLAS.ti.ResultatenTien nieuwe potentieel effectieve elementen zijn toegevoegd aan de bestaande lijst, wat resulteerde in een totaal van 54 elementen. Alle elementen zijn meetbaar gemaakt en verwerkt in een eerste concept meetinstrument. Na de eerste test zijn enkele vragen en antwoordmogelijkheden aangepast. Daarna zijn op basis van feedback van vier andere onderzoekers opnieuw aanpassingen gedaan die vooral gericht zijn op het wegnemen van onduidelijkheden in vraagstelling en het daarmee vergroten van de betrouwbaarheid van het meetinstrument. Dit resulteerde in het definitieve meetinstrument. Het meetinstrument is ingezet om de potentieel effectieve elementen uit de protocollen van de GLI’s die deelnemen aan de ALIKO-studie te halen. Het programma ATLAS.ti is ter ondersteuning gebruikt zodat citaten die informatie geven over het element gemakkelijk kunnen worden teruggevonden. Discussie en ConclusieHet meetinstrument lijkt geschikt om potentieel effectieve elementen van GLI’s gericht op kinderen met overgewicht in kaart te brengen. Omdat het meetinstrument niet voldoet aan de opgestelde eis voor betrouwbaarheid kan niet geconcludeerd worden dat dit meetinstrument moet worden ingezet tijdens het verloop van de ALIKO-studie. Wel lijkt de methode waarop het meetinstrument is ontwikkeld passend te zijn. De lengte van het protocol lijkt geen invloed te hebben op het meetinstrument omdat het meest uitgebreide protocol niet het hoogst scoorde. AanbevelingenOm het meetinstrument zo betrouwbaar mogelijk te maken wordt aanbevolen het meetinstrument uit te breiden alvorens deze wordt ingezet in de ALIKO-studie, het meetinstrument met minstens twee personen in te vullen, het programma ATLAS.ti te gebruiken ter ondersteuning bij het invullen en te onderzoeken of elementen effectiever kunnen zijn in combinaties dan los van elkaar.

39

Page 40: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Onderzoek naar volwaardige voeding en risico’s op ondervoeding bij (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen in de regio FrieslandNaam student 1.Esmé Batist

2.Silke LevelsOrganisatie /opdrachtgever Stuurgroep Ondervoeding Docentbegeleider(s) Jenneke Saat & Lindsay

BemelmansPlaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Emmelyne VasseInleidingOndanks dat Nederland bekend staat om de goede zorg, is ondervoeding een erkend probleem. Vooral ouderen vormen een risicogroep voor het krijgen van ondervoeding. Door een verminderde eetlust en een sneller vol gevoel kunnen ouderen onvoldoende voeding innemen, waardoor tekorten kunnen ontstaan. In Nederland is nog geen onderzoek gedaan naar gedragsdeterminanten die samenhangen met het gedrag van (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen wat betreft de inname van voeding. Uit buitenlandse onderzoeken is naar voren gekomen dat vooral kennis, sociale omgeving, barrières en vaardigheden de gedragsdeterminanten zijn die een samenhang vormen met het voedingsgedrag dat de (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen vertonen. In 2016-2017 is Stuurgroep Ondervoeding aan de slag gegaan met het project ‘Goed Gevoed Ouder Worden’, waarin het voorkomen en behandelen van ondervoeding bij ouderen thuis centraal staat.Het doel van het project is om informatie, tools en ondersteuning te bieden voor het krijgen of behouden van een goede voedingstoestand en daarbij mogelijk om dit toepasbaar te maken voor (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen. De pilot wordt gestart in de regio Friesland. Het probleem is dat het nog onbekend is welke gedragsdeterminanten leiden tot het voedingsgedrag van de ouderen in regio Friesland. Het doel van het onderzoek is het achterhalen van de gedragsdeterminanten die een samenhang vormen met het voedingsgedrag van (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen in de regio Friesland. De hoofdvraag die hierbij gevormd is: “Welke gedragsdeterminanten zijn in samenhang met het gedrag van (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen in de regio Friesland, welke gericht zijn op risico’s op het ontstaan van ondervoeding/ het ontwikkelen van een onvolwaardig voedingspatroon?”MethodenIn dit kwantitatieve onderzoek zijn er enquêtes toegestuurd aan leden van de Protestants Christelijke Ouderenbond (PCOB). In totaal zijn er 783 leden, waarvan 211 stellen zijn. Er zijn in totaal 572 enquêtes verstuurd, waarvan er 155 teruggestuurd zijn. Hiervan voldeden 153 enquêtes aan de inclusiecriteria. Op basis van deze gegevens zijn de (pre)kwetsbare thuiswonende ouderen die deelgenomen hebben aan het onderzoek, ingedeeld in twee groepen per gedragsdeterminant. Deze verdeling is gemaakt op basis van scores uit de enquête. Daarna is de Chi-kwadraattoets toegepast om antwoorden op de deelvragen te krijgen. ResultatenUit de Chi-kwadraat toetsen bleek, dat de gedragsdeterminanten kennis, sociale omgeving, barrières en vaardigheden geen samenhang vormen met het voedingsgedrag van ouderen. Verder is er nog algemene informatie verkregen over de deelnemers, die een duidelijk beeld schetst over de doelgroep en meegenomen kan worden in het vervolgonderzoek ter ontwikkeling van de interventie. Discussie en ConclusieEr kan geconcludeerd worden dat het nog niet duidelijk is welke gedragsdeterminanten een samenhang vormen met het voedingsgedrag. Wel wordt er een beeld van de doelgroep geschetst. Kennis vormt wel een aandachtspunt dat meegenomen kan worden bij de ontwikkeling van een interventie; hier kan dus aandacht aan geschonken worden. Daarnaast weten de deelnemers vaak niet wat een voldoende inname is en maken daardoor waarschijnlijk een inschattingsfout van de voedingsinname. Naast de onderzochte gedragsdeterminanten zijn er verder geen andere gedragsdeterminanten onderzocht. Deze vormen mogelijk wel een samenhang met het voedingsgedrag van de ouderen. Verder onderzoek is gewenst.

40

Page 41: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

De inzet van zorgtechnologie ter vergroting van zelfmanagementNaam student 1. Marijke Kneepkens

2. Michelle AendenroomerOrganisatie /opdrachtgever

‘Diëtist met visie’ Jeanien van de Vorst

Docentbegeleider(s) Dorris Direks

Plaats Nederweert Praktijkbegeleider(s) Jeanien van de VorstInleiding‘Diëtist met visie’, opgericht door Jeanien van de Vorst, is een eerstelijns diëtistenpraktijk gevestigd te Nederweert. Haar visie is om zelfmanagement van haar cliënten te vergroten tijdens de dieetbehandeling met behulp van de nieuwste technologische middelen waarbij gezondheidsbevordering van haar cliënten centraal staat. Door de razendsnelle opkomst van zorgtechnologie is de zorg volop in verandering. Het is niet meer de vraag óf, maar wanneer je als diëtist iets met de opkomende zorgtechnologie gaat doen. Vanuit bovengenoemde visie is de volgende hoofdvraag opgesteld: ‘Wat zijn de wensen en behoeften van de doelgroep ‘cliënten van achttien jaar en ouder’ tegenover de vijf verschillende zorgtechnologieën ter vergroting van zelfmanagement tijdens de dieetbehandeling voor eerstelijns diëtistenpraktijk ‘Diëtist met visie’? Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de wensen en behoeften naar de volgende vijf zorgtechnologieën: online gespreksvoering, online bijhouden van een voedingsdagboekje, het invullen van digitale zelftesten, apps en wearables teneinde zelfmanagement te vergroten. Dit met als uiteindelijke doel de gezondheid van de cliënt te bevorderen.MethodenDit onderzoek is gestart met deskresearch door middel van literatuuronderzoek gevolgd door fieldresearch. De fieldresearch bestaat uit kwantitatief onderzoek. Het kwantitatieve onderzoek geeft, middels een enquête met gesloten vragen, antwoord op de deelvragen: hoe staat de doelgroep tegenover zelfmanagement als onderdeel van de dieetbehandeling en hoe kan op de wensen en behoeften ingespeeld worden met behulp van zorgtechnologie? De operationele populatie voor dit onderzoek bestaat uit alle 70 actieve cliënten.ResultatenDe cliënten van diëtistenpraktijk ‘Diëtist met visie’ staan positief tegenover zelfmanagement als onderdeel van de dieetbehandeling. Het invoeren van zorgtechnologie kan volgens het merendeel van de cliënten hierop van meerwaarde zijn. Om in te kunnen spelen op de wensen en behoeften van het merendeel van de cliënten kan, binnen zes maanden tot twee jaar, apps, het online voedingsdagboekje en digitale zelftesten ingezet worden tijdens de dieetbehandeling ter vergroting van zelfmanagement van de cliënten die dit van meerwaarde vinden. Discussie en ConclusieUit de resultaten van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat het inzetten van zorgtechnologie als toegevoegde waarde wordt gezien in het contact tussen de cliënt en diëtist ter vergroting van zelfmanagement van de cliënt. Daarnaast wordt zelfmanagement beschouwd als een essentieel onderdeel van de zorg door gezondheidsprofessionals. De term zelfregie heeft echter voor cliënten een sterke voorkeur omdat het een onafhankelijkheidsrelatie veronderstelt in tegenstelling tot de term zelfmanagement. Doordat de enquête uitsluitend gesloten vragen bevat kan het zijn dat de antwoordmogelijkheden minder goed aansluiten bij de specifieke mening of situatie van de cliënt. Een toevoeging van kwalitatief onderzoek had hierbij verdieping in de gegeven antwoorden geboden. AanbevelingenAan de opdrachtgever wordt aanbevolen om een financiële verkenning uit te voeren naar het declarabel maken van de inzet van zorgtechnologie vanuit de zorgverzekeraar alsmede de eigen investeringskosten bij de aanschaf. Om gebruik te maken van een applicatie moet een licentie aangevraagd worden. Ook vergt het enige inspanning om de kennis eigen te maken. Daarnaast dient de cliënt op de hoogte gebracht te worden van de mogelijkheid om zorgtechnologie in te zetten. Een halfjaar na het inzetten van zorgtechnologie kan een klanttevredenheidsonderzoek onder de cliënten uitgevoerd worden om na te gaan of dat er is voldaan aan de wensen en behoeften die zijn voortgekomen uit dit onderzoek.

41

Page 42: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

De Gezonde SportkantineNaam student 1. Yesim AydinOrganisatie /Opdrachtgever

Gemeente VoorstJongeren Op Gezond Gewicht (JOGG)SV Voorwaarts

Docentbegeleider(s) Annemarie Nijhof Gerda van den Berg

Plaats Twello Praktijkbegeleider(s) Jan Mulder, Mary Vlassak, Robert Horstink

InleidingIn de Gemeente Voorst heeft 18% van de 5-jarigen en 21% van de 14-jarigen overgewicht. De omgeving waarin de kinderen opgroeien heeft effect op hun voeding. Hierbij valt te denken aan de aanwezigheid van sportverenigingen. Naast sporten is een gezonde voeding ook een belangrijk aspect van een gezonde leefstijl. Na het sporten bezoeken de meeste leden de sportkantine, die een bijdrage kan leveren aan een gezonde leefstijl van de jongeren, door hen gezonde producten aan te bieden. In opdracht van Jongeren Op Gezond Gewicht in de Gemeente Voorst is er onderzoek gedaan naar het drank- en voedselaanbod van de kantines van Sportverenigingen in Twello. Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is het huidige voedsel- en drankaanbod van de sportvereniging te inventariseren met het oog op de vraag naar een gezonde kantine en op basis hiervan adviezen te geven over het opnemen van gezondere alternatieven in het assortiment, waarmee aan het predicaat ‘gezonde kantine’ wordt voldaan en een bijdrage aan een gezonde leefstijl van de jongeren mogelijk wordt.De hoofdvraag luidt als volgt: In hoeverre zijn er veranderingen nodig in de kantine van SV Voorwaarts zodat het voldoet aan de Richtlijnen Gezonde Kantine? MethodenDit onderzoek is een kwantitatief onderzoek waarbij schriftelijke en online vragenlijsten zijn uitgedeeld aan de leden tussen 12-19 jaar van de afdeling voetbal van SV Voorwaarts. Naast de vragenlijsten is het kantine-aanbod geïnventariseerd en vergeleken met niveau zilver van de Richtlijnen Gezonde Kantine 2016 van het Voedingscentrum. Dit niveau behelst criteria waaraan moet worden voldaan aangaande voedsel en drank, de presentatie daarvan, de uitstraling en het percentage aanwezige gezonde producten. ResultatenUit de resultaten is gebleken dat de kantine niet voldoet aan de Richtlijnen Gezonde Kantine 2016. De volgende gebreken zijn daar debet aan: het ontbreken van groente en fruit in het aanbod, het niet stimuleren van het drinken van water en het feit dat op de opvallende plaatsen in de kantine onvoldoende producten aanwezig zijn die voldoen aan de norm ‘gezond’. Ook per productgroep zoals brood, hartige snacks en hartig broodbeleg, zijn er geen gezonde alternatieven aanwezig in het aanbod. In verhouding zijn er meer ongezonde producten (69%)op goed zichtbare plaatsen. Bovendien voldoet de kantine niet aan de zes uitstralingspunten van de richtlijnen Gezonde Kantine 2016, zodat van een gezonde uitstraling geen sprake is. De respondenten die aan dit onderzoek hebben deelgenomen hebben aangegeven dat ze een gezonde kantine belangrijk vinden en dat de aanwezigheid van meer gezonde producten in het aanbod wenselijk is. Conclusie & Aanbevelingen Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de kantine niet voldoet aan de Richtlijnen Gezonde Kantines. Daarnaast blijkt dat de respondenten open staan voor een gezonder aanbod met behoud van het huidige aanbod, wat neerkomt op de wens van uitbreiding van het assortiment met een aantal ‘gezonde’ producten. Er is advies gegeven ter verbetering van de uitstraling van de kantine en de verhouding tussen gezonde en ongezonde producten. Het toevoegen van fruit aan het assortiment maakte hiervan deel uit, alsook de verstrekking van variatielijsten met gezondere alternatieven voor broodjes, soep en snacks, zodat deze in het aanbod kunnen blijven, maar wel voldoen aan de Richtlijnen Gezonde Kantines.

42

Page 43: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Preventie ondervoeding: De wensen en behoeften van ouderen omtrent interventiesNaam student 1. Eveline Specken

2. Susan MeulensteenOrganisatie /opdrachtgever

Diëtistenpraktijk Astrid Holweg

Docentbegeleider(s) Marieke Plas en Mirjam Jager

Plaats Wijchen Praktijkbegeleider(s) Astrid HolwegInleidingIn Nederland is ongeveer 7% van de ouderen in de leeftijd van 65+ ondervoed wat neer komt op 121.000 ouderen. Door de vergrijzing is de verwachting dat het aantal ouderen in de gemeente Wijchen in de toekomst sterk zal toenemen. Naar alle waarschijnlijkheid zal het aantal ouderen met ondervoeding dan ook stijgen. Om te voorkomen dat deze ouderen risico lopen op ondervoeding is het belangrijk om dit preventief aan te pakken. Het doel van dit onderzoek is het verzamelen van relevante gegevens waarmee diëtiste Astrid Holweg en haar team van professionals een interventie kunnen ontwikkelen voor ouderen ter preventie van ondervoeding. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat zijn de wensen en behoeften van de zelfstandig wonende ouderen in de leeftijd van 65+ wonend in de gemeente Wijchen en welke factoren spelen hierbij een rol met betrekking tot interventies ter preventie van ondervoeding. MethodenDit is een kwalitatief onderzoek. Data zijn verzameld middels het afnemen van semigestructureerde interviews in de thuissituatie gedurende een periode van twee weken. Tijdens dit tijdsbestek zijn negen ouderen geïnterviewd. Aan de hand van het I-Change model is er een interviewschema opgesteld, en zijn de resultaten geanalyseerd en beschreven. Kennis over goede voeding werd ook nagevraagd.ResultatenUit de resultaten is gebleken dat ouderen naar eigen zeggen genoeg kennis hebben over goede voeding en denken te weten wat ondervoeding is ‘’Goede voeding is zoals hoe ik het doe’’. Er bleek echter dat hun kennis over goede voeding niet zo goed is dan zij zelf denken. De kennis over ondervoeding schoot ernstig tekort ‘’ondervoeding, dat zijn toch de meisjes met anorexia?’’. Ook is gebleken dat risicoperceptie een grote rol speelt. Het overgrote deel van de deelnemers schatte de kans dat zij zelf risico lopen op ondervoeding, nu of in de toekomst zeer laag in. Discussie en ConclusieGebleken is dat de predispositiefactoren en de bewustzijnfactoren het meest van invloed zijn op het gedrag van de deelnemers. Deelnemers van het onderzoek gaven aan behoefte te hebben aan een informatief middel over ondervoeding. Ze gaven aan geen behoefte te hebben aan een activiteit ter preventie van ondervoeding of informatie over goede voeding. De resultaten van het onderzoek zijn niet representatief voor de gehele ouderenpopulatie in de gemeente Wijchen. Het is dan ook de vraag in hoeverre Astrid Holweg en haar team van professionals iets met deze informatie gaan doen. Een sterk punt van dit onderzoek is dat de mening van de ouderen over interventies is achterhaald. Op die manier wordt er wel rekening gehouden met de mening van de ouderen en wordt er in de toekomst niet alleen een interventie ontwikkeld op basis van literatuur.AanbevelingenOp basis van de onderzoeksresultaten wordt aanbevolen een schriftelijk informatief middel te ontwikkelen over het onderwerp ondervoeding waarmee de kennis en bewustwording op het mogelijk risico op ondervoeding wordt vergroot.Een aanbeveling voor Astrid Holweg en haar team van professionals is om de predispositiefactoren en de bewustzijnsfactoren mee te nemen bij het ontwikkelen van een interventie ter preventie van ondervoeding. Dit kan echter pas na een vervolgonderzoek.

43

Page 44: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Smaakcentrum Cuijk: Een cadeautje voor de klasNaam student 1. Miranda van der LaakOrganisatie /opdrachtgever

Smaakcentrum Cuijk Docentbegeleider(s) Susanne LeijGerda van den Berg

Plaats Linden Praktijkbegeleider(s) Martien BosInleidingHet percentage overgewicht en obesitas laat al jaren een stijging zien, bij zowel jongens als meisjes (Schönbeck, et al., 2011). Daarnaast is het voedingspatroon van deze groep niet optimaal, zo eten kinderen niet elke dag groenten of fruit (GGD Hart voor Brabant, 2015). Educatie over gezonde voeding is geen verplicht onderwerp in het basisonderwijs (Battjes-Fries, 2016), maar blijkt wel aandacht te vereisen. Smaakcentrum Cuijk verzorgt sinds november 2014 lessen over gezonde voeding, waaraan alle basisscholen van de gemeente Cuijk mogen deelnemen. Deze lessen lijken succesvol, afgaande op reacties van mensen en literatuuronderzoek. Het is echter onbekend wat de ervaringen van de deelnemers zijn. Om dit te achterhalen is er onderzoek gedaan naar de ervaringen van zowel de leerlingen als de leerkrachten die hebben deelgenomen aan de lessen van Smaakcentrum Cuijk.MethodenIn totaal hebben vijf van de elf scholen deelgenomen aan het onderzoek. Er zijn vier interviews en vier focusgroepen afgenomen en hiermee is saturatie bereikt. Van zowel de interviews als de groepsgesprekken zijn opnamen gemaakt en aan de hand hiervan zijn alle gesprekken getranscribeerd. Deze transcripten zijn gecodeerd en hieruit zijn de resultaten beschreven. ResultatenDe resultaten die verkregen zijn uit het onderzoek omvatten zowel positieve als negatieve ervaringen van zowel de leerkrachten als de leerlingen. Zo werd er tijdens het onderzoek benoemd dat de kinderen te lang stil moesten zitten en lang moesten luisteren, waardoor de concentratie verloren gaat. Ook de veiligheid werd door een enkeling als negatief ervaren. Er waren echter ook veel positieve ervaringen. De lessen hebben meerwaarde, zijn leerzaam en worden als leuk beschouwd. Er is sprake van een hoge herhalings- en aanbevelingsbereidheid. De kinderen waarderen het Smaakcentrum met een 6,7 en de leerkrachten geven een 8,5 (op een schaal van 10).Discussie en ConclusieNaar aanleiding van het onderzoek kan er gesteld worden dat er verschillende punten zijn waarop het Smaakcentrum het lesprogramma kan verbeteren. Er worden echter ook veel positieve punten benoemd door de deelnemers van het onderzoek, en men is zeer bereid nogmaals deel te nemen aan het programma en het programma aan te raden aan anderen. Smaakcentrum Cuijk kan rekenen op voldoende ondersteuning vanuit de deelnemende scholen en heeft hierdoor voldoende draagvlak om het concept te blijven uitvoeren. AanbevelingenDit onderzoek geeft handvatten om het lesprogramma van Smaakcentrum Cuijk te verbeteren. Ook kunnen deze inzichten worden gebruikt tijdens het realiseren van Smaakcentrum Boxmeer.De volgende aanbevelingen zijn gegeven, om het lesprogramma aan te kunnen verbeteren:

- Biedt het theoretische lesgedeelte in spelvormen aan, zodat de kinderen beter geboeid blijven.

- Laat de kinderen tijdens de kookles hun gang gaan en probeer niet teveel werk uit handen te nemen.

- Houdt de informatie naar de scholen toe eenduidig en zorg voor volledige informatie voor elke school.

- Pas de gerechten, die in de kookles worden bereid, aan op de wensen van de kinderen. Houdt de gerechten wel gezond, dit is immers het doel van het Smaakcentrum.

- Breng in kaart hoeveel scholen werken met een combinatieklas en maakt een extra lessenreeks als dit de moeite waard is.

- Smaakcentrum Cuijk heeft veel positieve reacties mogen ontvangen. Probeer deze sterke punten te behouden.

44

Page 45: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Literatuuronderzoek: Effectieve elementen uit verschillende interventiesNaam student 1. Marloes TiellemansOrganisatie /opdrachtgever Provinity Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Danielle VerschurenPlaats Rosmalen Praktijkbegeleider(s) Dominique van BreeInleidingInleidingOvergewicht bij kinderen is op het moment een van de grootste problemen in Nederland. De laatste jaren is overgewicht bij kinderen sterk toegenomen. Van alle kinderen tussen de 4 en 11 jaar had in 2016 ongeveer 12% overgewicht (volksgezondheidszorg.info, 2016). De gevolgen van het hebben van overgewicht op jonge leeftijd zijn van zowel fysieke als geestelijke aard en kunnen zowel op korte als op de lange termijn impact hebben op de kwaliteit van leven (Emmerik, 2012). De aanpak van kinderen met overgewicht en obesitas blijft tot op de dag van vandaag een grote uitdaging. De laatste jaren zijn er steeds meer interventies in Nederland gericht op kinderen met overgewicht. Dit zijn vaak kortdurende leefstijlinterventies waarbij geen nazorg wordt geleverd aan de kinderen. Hierdoor is de kans groot dat kinderen terugvallen in hun oude patroon na een behandeling (Breat, Goossens, Oord, & Verbeken, 2013). In de Nederlandse databanken voor effectief erkende interventies zijn maar weinig interventies als effectief beoordeeld (Loket gezond leven, 2017; Nederlands jeugd instituut, 2017).Het doel van dit literatuuronderzoek is in kaart brengen van elementen die de interventie kan gebruiken om op de lange termijn gedragsverandering op gebied van voeding een beweging te bewerkstelligen. MethodenEr een onderzoek in de literatuur uitgevoerd. Hiervoor zijn de databases Google Scholar, Cochrane Library en PubMed gebruikt.ResultatenEr 34.386 artikelen gevonden met de gebruikte zoekstrings. Hiervan zijn 467 artikelen bekeken die voldeden aan de selectiecriteria. Daarvan zijn er 18 artikelen meegenomen bij het beschrijven de resultaten.Discussie en ConclusieIn totaal zijn er uit het onderzoek 17 werkzame elementen naar voren gekomen. Namelijk: multicomponent behandelingen, betrekken van ouders en school, gedragstherapie, positieve vaardigheden/competenties benadrukken, combinatie van theorie- en praktijklessen, spelelement, motivational interviewing, beweegvriendelijke omgeving, meditatie, face to face contact, een voedingsplan, gebruik maken van marketing, nudging en inspelen op het automatisch gedrag.AanbevelingenAls deze 17 werkzame elementen samen in een interventie worden verwerkt zou dit de basis kunnen zijn van een effectieve interventie om op gebied van voeding en beweging gedragsverandering te bewerkstelligen. Om dit te concluderen is er een vervolgonderzoek nodig naar een interventie die al deze elementen gebruikt.

45

Page 46: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Makkelijker kunnen we het niet maken, wel gezonder?Naam student 1. Wendy GroenendaalOrganisatie /opdrachtgever

Belastingdienst Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Plaats Eindhoven Praktijkbegeleider(s) Monique BexInleidingDuurzame inzetbaarheid is een belangrijk maatschappelijk onderwerp. Ook binnen de Belastingdienst wordt het belang van duurzame inzetbaarheid ingezien. Ondanks dat dit hoog op de agenda staat, is het verzuim binnen de Belastingdienst hoog. Verzuim wordt sterk beïnvloed door gezondheid, wat onder andere afhangt van leefstijl. Een ongezonde leefstijl kan overgewicht en obesitas tot gevolg hebben. Dit kan leiden tot een verminderde kwaliteit van leven, hoger verzuim en verminderde productiviteit. Leefstijlbeïnvloeding op de werkvloer komt dan ook steeds vaker voor. Met behulp van dieetbehandelingen kan gewerkt worden aan een gezondere leefstijl. Deze hebben een positief effect op onder andere gewicht, Body Mass Index (BMI), middelomtrek en kwaliteit van leven. Binnen de Belastingdienst is eerder nog geen onderzoek gedaan naar het effect van een interventie of individuele behandelingen op het gebied van voeding en beweging.Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in het verschil van wel of geen dieetbehandelingen in het gewicht, BMI, middelomtrek en kwaliteit van leven bij de medewerkers van de Belastingdienst. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat is het verschil in het gewicht, BMI, middelomtrek en kwaliteit van leven tussen de voor- en nameting bij de medewerkers van de Belastingdienst met of zonder dieetbehandelingen?MethodenDit onderzoek was toetsend en kwantitatief met een quasi-experimenteel design. Hierbij kreeg de experimentele groep (N=12) dieetbehandelingen aangeboden en de controlegroep (N=11) niet. Het gewicht, BMI, middelomtrek en kwaliteit van leven werden bij beide groepen voor en na de behandelingen gemeten. De tijd tussen de metingen was acht tot tien weken. ResultatenDe groepen waren in dit onderzoek niet homogeen; de controlegroep begon met betere gemiddelden dan de experimentele groep. De gemiddelden van alle variabelen bij beide groepen zijn verbeterd. Na de inzet van de dieetbehandelingen was er bij de experimentele groep een significant verschil te zien tussen de 0-meting en de eindmeting van het gewicht (-3,5 kg, P=0,003), de BMI (-1,1 kg/m2, P=0,005) en de middelomtrek (-3,9 cm, P=0,003). Het verschil van de kwaliteit van leven was niet significant (+4, P=0,068). Bij de controlegroep was alleen een significant verschil te zien in het gewicht (-0,9 kg, P=0,041).Conclusie en aanbevelingenEr kan geconcludeerd worden dat dieetbehandelingen bij de medewerkers van de Belastingdienst een verschil veroorzaken op het gewicht, BMI en middelomtrek. De opdrachtgever wordt op basis van deze bevindingen aanbevolen om door te gaan met het aanbieden van de dieetbehandelingen en dit uit te breiden naar de gehele BD. Echter moeten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden vanwege de kleine onderzoeksgroep. Om de resultaten door te kunnen trekken naar de gehele populatie is het raadzaam het onderzoek opnieuw uit te voeren met een grotere steekproef.

46

Page 47: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Kilootjes snelweg?!Naam student 1. Kaylee PeetersOrganisatie /opdrachtgever

Ben Becker Internationaal Transportbedrijf

Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Plaats Soest Praktijkbegeleider(s) André VoorveldInleidingHet ziekteverzuim binnen Ben Becker Internationaal transportbedrijf B.V. ligt 0,6% hoger dan het gemiddelde van Nederland. Overgewicht en obesitas, maar ook te weinig beweging worden in verband gebracht met een hoger ziekteverzuim. Vrachtwagenchauffeurs hebben vaker overgewicht en bewegen onvoldoende. Wanneer er een te veel is aan visceraal vet, dus een te hoge middelomtrek, is er meer risico op gezondheidsrisico’s. Dit kan de kwaliteit van leven beïnvloeden. Een gezonde leefstijl wordt geassocieerd met minder verzuim.MethodenHet onderzoek zal het verschil toetsen voor en na de individuele dieetbehandelingen bij vrachtwagenchauffeurs van Ben Becker Internationaal Transportbedrijf B.V. De resultaten worden cijfermatig verkregen. Er is gekozen voor een kwantitatief quasi-experimenteel onderzoek. De deelnemers zijn vrachtwagenchauffeur, die zowel in het binnenland als in het buitenland rijden. Er wordt een nul- en nameting gedaan op gewicht, middelomtrek, bewegen en kwaliteit van leven. Tussen deze meting zit ongeveer drie maanden. In deze drie maanden zullen de individuele behandelingen plaatsvinden. Deze worden uitgevoerd aan de hand van de stappen van het boek ‘Het diëtistisch consult’. De nul- en nameting worden met elkaar vergeleken, maar ook de interventie- en de controlegroep wordt met elkaar vergeleken. De analyse van de gegevens is gedaan met behulp van SPSS versie 24. De data zijn niet normaal verdeeld, daarom worden niet-parametrische toetsen gebruikt. Voor de afhankelijke toetsen wordt gebruik gemaakt van de Wilcoxon signed-ranks toets. Voor de onafhankelijke toetsen wordt gebruik gemaakt van de Mann-Withney toets.ResultatenEr zijn verschillen gevonden in de gemiddeldes van de nulmeting van interventie- en de controlegroepen, maar er zat geen significant verschil tussen de interventie- en de controlegroep. Bij de interventiegroep zijn positieve verschillen in nul- en nameting te zien bij gewicht, middelomtrek en bewegen. De kwaliteit van leven is gedaald. Er is alleen een significant verschil bij de middelomtrek van de deelnemers (P=0,026). Bij de nul- en nameting van de controlegroep is er een positievere verandering te zien in gewicht en kwaliteit van leven. In het gewicht is ook een significant verschil te zien (P=0,028). De middelomtrek is met één centimeter omhoog gegaan. Het aantal dagen dat de controlegroep beweegt is nagenoeg hetzelfde gebleven. Na de individuele behandelingen zijn er bij de interventie- en controlegroep verschillen te zien in de gemiddeldes. Vooral bij het aantal dagen dat de deelnemers bewegen is een groot verschil tussen beide groepen te zien. De interventiegroep is significant (P=0,028) meer gaan bewegen ten opzichte van de controlegroep.Discussie en ConclusieConcluderend kan gezegd worden dat verkregen resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden, maar er is een positief verschil te zien voor en na de individuele behandelingen op gewicht, middelomtrek en bewegen bij de interventiegroep. Alleen bij de middelomtrek is een statistisch significant verschil aantoonbaar. Op basis van dit onderzoek en uit literatuuronderzoek wordt er gesuggereerd dat individuele dieetbehandeling positieve effecten hebben bij vrachtwagenchauffeurs. Er kunnen geen conclusies getrokken worden, omdat de onderzoekgroep te klein is. Er zal dus nader onderzoek gedaan moeten worden met een grotere steekproef om conclusies te trekken over dieetbehandelingen bij vrachtwagenchauffeurs.

47

Page 48: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Wetenschappelijke kennis toegepast in de praktijk: verbeteren van functionaliteit bij kwetsbare ouderenNaam student 1. Irene van der HeijdenOrganisatie /opdrachtgever

Wageningen UR Docentbegeleider(s) Bas Agricola

Plaats Wageningen Praktijkbegeleider(s) Ellen van DongenInleidingDe afgelopen jaren is het aantal ouderen in Nederland flink gestegen. De verwachting van het CBS voor de komende jaren is dat het aandeel ouderen nog sneller zal stijgen tot een hoogtepunt van 26,6% van de gehele bevolking in 2040, het zou dan gaan om 4,8 miljoen ouderen in Nederland. Geschat wordt dat 45,9% van de thuiswonende ouderen kwetsbaar (Engels: frail elderly) is of zich in een voorstadium van kwetsbaarheid bevindt. Met het begrip kwetsbaarheid bij ouderen wordt bedoeld dat er sprake is van afname van kracht, fysiologische reserves en homeostatische functies, hierdoor is er een verhoogd risico op andere beperkingen zoals algehele zwakte en morbiditeit. Sarcopenie is direct dan wel indirect een van de oorzaken van een aantal van de symptomen van kwetsbaarheid. Sarcopenie is de verandering in lichaamssamenstelling door leeftijd gerelateerd verlies van spierkracht en –massa. In de klinische setting blijkt de combinatie van extra eiwit en progressieve krachttraining effectief te zijn in het tegengaan van sarcopenie, nu zijn er ook de eerste aanwijzingen dat dit in de praktijk het geval is. Wanneer dit effect valide en betrouwbaar wordt aangetoond dan kan er op grote schaal preventief gewerkt worden aan sarcopenie. Door het vergroten van spiermassa en spierkracht verbetert de lichaamssamenstelling en het fysiek functioneren. Hierdoor worden de gevolgen van sarcopenie en het risico op kwetsbaarheid verkleind. Dit betekent dat ouderen minder risico lopen op comorbiditeiten zoals vallen. Daarnaast betekent een goede gezondheid en zelfredzaamheid dat mensen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen.MethodenDe doelgroep bestond uit ouderen (≥65 jaar) woonachtig in omgeving Apeldoorn en is gerandomiseerd in een interventie- (n=11) en een controlegroep (n=13). De interventiegroep nam deel aan een interventie bestaande uit eiwit in porties van 25-30 gram per hoofdmaaltijd en tweemaal wekelijkse progressieve krachttraining, gedurende 12 weken begeleid door lokale diëtisten en fysiotherapeuten. Metingen vonden plaats op baseline en tijdens de follow-up na 12 weken. Onderzoek parameters waren gewicht, lengte, BMI, energie-inname, eiwitinname, lichaamssamenstelling, balans, loopsnelheid, kracht van de lagere extremiteiten, basis mobiliteit en conditie. Veranderingen in de uitkomsten werden beoordeeld met behulp van Wilcoxon signed-rank tests en Mann-Whitney U tests. ResultatenUit de resultaten blijkt dat de gemiddelde inname van totaal eiwit (p=0.000) en eiwit in gram per kilogram lichaamsgewicht (p=0.007) significant zijn gestegen ten opzichte van de nulmeting. Voor de overige variabelen geldt dat er geen significante verbetering is ten opzichte van de nulmeting. Gemiddelde deelname aan de krachttrainingen is 87,5% gedurende de 12 weken.Discussie en ConclusieEr is nog onvoldoende bewijs dat de interventie werkt in de praktijk. De interventie bestaande uit 25-30 gram eiwit per hoofdmaaltijd en tweemaal wekelijkse krachttraining zorgt voor een verbetering van zowel totale eiwitinname als van eiwit per kg lichaamsgewicht. Maar heeft geen aantoonbare invloed op het fysiek functioneren of de lichaamssamenstelling. Uit de significante toenames in eiwitinname en de hoge deelname aan de krachttrainingen blijkt een hoge interventietrouwheid bij de steekproef. Het uitblijven van een effect als gevolg van de interventie is dus niet te verklaren onvoldoende invloed van de interventie. Mogelijk is het uitblijven van een meetbaar effect wel het gevolg van onjuist gekozen onderzoeksparameters en onnauwkeurige meetinstrumenten.AanbevelingenOm een mogelijk effect van de interventie met voldoende bewijslast aan te kunnen tonen is verder onderzoek nodig bij een grotere steekproef. Daarnaast is er aanleiding vanuit de literatuur om aan te nemen dat andere onderzoeksparameters zoals spierkracht geschikter zijn voor het aantonen van het effect dan bijvoorbeeld spiermassa. Daarnaast is gebleken dat een BIA scan bij een dusdanig kleine steekproef niet valide is voor het aantonen van een verandering in lichaamssamenstelling, een ander meetinstrument zoals een DEXA scan lijkt wel valide.

48

Page 49: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Ervaren gezondheid van de jongeren in WijchenNaam student 1. Marloes Aanstoot

2. Lysanne BekkerOrganisatie /opdrachtgever

Stichting WijchenGezond Docentbegeleider(s) Sonja van Oers en Karin Lips

Plaats Wijchen Praktijkbegeleider(s) Karin LangsbergenInleidingSinds 1948 definieert de World Health Organization (WHO) gezondheid als volgt: “Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken". Arts-onderzoeker Machteld Huber vond deze definitie niet meer toereikend voor de huidige maatschappij. In Nederland is er sprake van een toename van chronische ziekten. Huber is van mening dat gezondheid geen statisch begrip hoort te zijn, maar een dynamisch ingevuld begrip. Volgens de arts- onderzoeker moet de mens niet streven naar een maximaal aantal overlevingsjaren, maar naar deelname aan het maatschappelijk verkeer ondanks de beperkingen die men in het leven ervaart. Daarom kwam Huber in 2015 met een nieuwe kijk op gezondheid. Ze presenteerde haar eigen definitie van gezondheid als volgt: “Gezondheid als het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven’’. De nieuwe definitie zet de mens centraal in plaats van de ziekte of aandoening. Machteld Huber noemt dit concept ‘’Positieve Gezondheid’’. Aan de hand van een scoringsinstrument, dat de vorm heeft van een spinnenweb, kan dit worden gemeten. Het is de bedoeling dat er met een rapportcijfer (0 tot 10) gescoord wordt op de zes pijlers van het spinnenweb. Zo ontstaat het 'gezondheidsoppervlak'.Het concept “Positieve Gezondheid’ speelt een belangrijke rol in de gemeente Wijchen in het bereiken van hun missie om in 2018 de gezondste gemeente van Nederland te worden. Om de ervaren gezondheid te achterhalen heeft WijchenGezond een eigen scoringsinstrument (spinnenweb) ontwikkeld. Dit instrument is in dit onderzoek aangepast op de doelgroep jongeren en er is een nulmeting uitgevoerd met behulp van de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe beoordelen de Wijchenaren van 12- tot en met 18 jaar de eigen gezondheid aan de hand van de zes pijlers van het spinnenweb van stichting WijchenGezond en waar liggen de behoeften vanuit de jongeren voor aanbevelingen ten behoeve van gezondheidsverbetering?MethodenEr is zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek uitgevoerd. De doelgroep van 100 respondenten tussen 12-18 jaar hebben een score gegeven tussen de 1-10 op elke zes pijlers op het scoringsinstrument (Eet en drink verstandig, Beweeg, Verbind, Reflecteer, Passie, Deelname). Ook hebben zij een vragenlijst, bestaande uit stellingen rondom deze thema’s, ingevuld. Aansluitend werden respondenten die opvallend scoorden (≤4 of ≥8) daarover geïnterviewd. De resultaten zijn verwerkt in een datamatrix in Excel en Word 2013.ResultatenUit het onderzoek blijkt dat de respondenten (N=100) hun ervaren gezondheid gemiddeld beoordelen met een 7,1. De hoogste gemiddelde score is gegeven op de pijler Verbind (8,1) en de laagste score op de pijler Eet en drink verstandig (6,5). Opvallend is dat deze jongeren geen genoegen nemen met de voldoendes. Zo streven naar verbetering op de pijlers Beweeg en Deelname. De jongeren hebben behoefte aan diverse groepsactiviteiten, sportmogelijkheden op niveau, contact met ouderen en activiteiten in de buurt.Discussie en ConclusieGesteld kan worden dat er volgens de Wijchenaren tussen de 12 en 18 jaar voldoende vermogen is om zich aan te kunnen passen en hun eigen regie te voeren met betrekking tot de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven. Er heeft geen validiteitsonderzoek en geen betrouwbaarheidsonderzoek op het scoringsinstrument plaatsgevonden. Toch is voor dit meetinstrument gekozen, omdat de opdrachtgever dit als eis stelde.AanbevelingenDe aanbevelingen van dit onderzoek richting zich op initiatieven op de pijlers Beweeg en Deelname. Verder zijn er nog aanbevelingen opgesteld op het gebied van drugs, slapen en voeding naar aanleiding van zorgwekkend kwesties.

49

Page 50: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Ervaren gezondheid van de inwoners van gemeente Wijchen (19-30jr)Naam student 1. Floris-Jan Boers

2. Eilish HazelaarOrganisatie /opdrachtgever

Wijchen Gezond Docentbegeleider(s) Marieke Plas

Plaats Wijchen Praktijkbegeleider(s) Hans VosInleidingEen stijgende lijn in het aantal chronisch zieken, heeft verschillende gemeentes in Nederland aan het denken gezet. Zo ook gemeente Wijchen. Wijchen gezond is opgericht om de gezondheid van de burgers te bevorderen. Dit doen zij vanuit ‘Positieve gezondheid’ (gezondheid als het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, fysieke en emotionele uitdagingen van het leven (Huber, 2016)). Bij positieve gezondheid wordt beoogd dat ziekte niet meer centraal staat. Dit heeft als doel mensen de kracht te geven om als het ware eigenaar te zijn van het levensproces. Niet alleen positieve gezondheid speelt in op de stijgende lijn van chronisch zieken. Ook de blue zones geven invulling voor het voorkomen van deze ziektes. De blue zones zijn de gebieden op de wereld waar men het gezondst en gelukkigst leeft en waar de bevolking het oudst wordt. Wijchen Gezond heeft deze twee inspiratiebronnen gecombineerd in haar ambitie: ‘Wijchen de gezondste gemeente van Nederland in 2018’. Dit wil Wijchen bereiken door zich te richten op vier verschillende pijlers, namelijk: Eet Wijs, Beweeg, Reflectie & Passie en Verbind In dit onderzoek is een nulmeting gehouden voor de organisatie Wijchen Gezond. Hierbij is nagegaan hoe de inwoners van Wijchen (19-30jr) haar gezondheid ervaart op desbetreffende pijlers.MethodenEr is een gespreksinstrument gemaakt voor en door Wijchen Gezond, waarbij de vier pijlers uitgesplitst zijn naar de volgende zes pijlers: Eet Wijs, Beweeg, Verbind, Passie, Reflecteer en Wijchen Gezond. Dit gespreksinstrument omgeschreven tot een meetinstrument. Deze is in Wijchen uitgezet. De resultaten van deze vragenlijst hebben de subjectieve gezondheid van de inwoners van Wijchen in de leeftijdscategorie 19-30jr in kaart gebracht.ResultatenEen groep van 81 Wijchenaren in de leeftijdscategorie 19-30jr heeft de vragenlijst ingevuld en heeft hierbij zichzelf een rapportcijfer (0-10) gegeven op iedere pijler. De volgende gemiddelde resultaten zijn hierbij naar voren gekomen: Eet wijs: 7.1; Beweeg: 7.9; Verbind: 8.1; Passie: 8.0; Reflecteer: 7.3; Wijchen Gezond: 7.4Discussie en ConclusieDeze resultaten zijn vergeleken met overeenkomstige literatuur, waaruit is gebleken dat de inwoners Wijchen (19-30jr) haar gezondheid als goed ervaren. Het cijfer betreffende ‘Eet Wijs’ en ‘Beweeg’ naar aanleiding van deze onderzoeksgroep kan niet gegeneraliseerd worden over de populatie van Wijchen (19-30jr), gezien afwijkende informatie vanuit de literatuur. Voor pijler ‘Verbind & Passie’ is weinig vergelijkbare literatuur te vinden. Door een niet-gevalideerde vragenlijst en een niet volledig aselecte steekproef, kan dit resultaat waarschijnlijk niet als betrouwbaar worden beschouwd voor alle inwoners van Wijchen in de leeftijdscategorie 19-30jr. De pijler ‘Verbind’ lijkt meer betrouwbare resultaten weer te geven gezien overeenkomstige literatuur, voor deze pijler kan ook geconcludeerd worden dat Wijchenaren in de leeftijdscategorie 19-30jr zichzelf een 8.1 geeft. Ondanks dat er geen statistische verschillen zijn gevonden, lijkt voor de onderzoeksgroep te gelden hoe hoger het opleidingsniveau, hoe beter de ervaren gezondheid. Autochtonen lijken hun gezondheid beter te ervaren als allochtonen, dit blijkt zowel uit de gevonden (significante) verschillen als dereferentie literatuur. Vervolgonderzoek zal moeten plaatsvinden om met zekerheid te kunnen zeggen of dit ook geldt voor Wijchen (19-30jr). Ondanks dat er een statistisch verschil is gevonden tussen mannen en vrouwen lijkt dit niet betrouwbaar door de afwijkende literatuur. Wanneer er wordt gekeken naar waar men het meeste behoefte aan heeft, geeft de onderzoeksgroep aan behoefte te hebben aan initiatieven op de pijler ‘Beweeg’. Ondanks deze behoefte zijn zij het meest bereid zich te veranderen op de pijler ‘Eet Wijs’. AanbevelingenAanbevelingen voor de opdrachtgever zijn uiteindelijk het uitdiepen van de pijler Eet Wijs. Vervolgonderzoek zal moeten plaatsvinden om uit te zoeken waar de knelpunten liggen binnen deze pijler in de onderzoeksgroep. Daarnaast is het van belang de gebruikte vragenlijst te valideren om zo alsnog de validiteit van dit onderzoek te testen. Daarnaast is het van belang de betrouwbaarheid van de vragenlijst te weten voor een eventuele 1-meting.

50

Page 51: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

51

Page 52: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Effect studie van Gecombineerde Leefstijlinterventies: bij kinderen met overgewicht en/of obesitasNaam student 1. Arianne van Sloten

2. Laura ZantmanOrganisatie /opdrachtgever

Amphi Docentbegeleider(s) Lindsay Bemelmans

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Jenneke SaatInleidingPrevalentie van overgewicht en obesitas neemt toe bij kinderen en dit heeft grote gevolgen op de korte en lange termijn gezondheid. Overgewicht en obesitas bij kinderen heeft zowel fysieke als psychosociale gevolgen. De psychosociale gevolgen hebben een negatieve invloed op de kwaliteit van leven bij kinderen met overgewicht en obesitas). Een effectieve manier om overgewicht en obesitas te bestrijden lijkt een gecombineerde leefstijlinterventie (GLI) te zijn. Deze manier van interventies richten zich op het verbeteren van eet-, beweeg- en emotioneel gedrag. De ALIKO-studie onderzoekt, van een aantal GLI’s, wat de meest effectieve GLI is voor kinderen met overgewicht en obesitas en volgt daarom de kinderen van verschillende GLI’s in de omgeving van Arnhem en Nijmegen. Als onderdeel van de ALIKO-studie is in deze scriptie onderzocht wat de korte en lange termijn gezondheidseffecten zijn van kinderen die meedoen aan de ALIKO-studie. Gekeken is naar het effect op de kwaliteit van leven, de BMI, het eet- en beweeggedrag.MethodenDe ALIKO-studie is een prospectieve cohortstudie en verzameld de benodigde gegevens door vragenlijsten op te sturen naar de deelnemers van de ALIKO-studie.Deze scriptie heeft een kwantitatieve verschil onderzoeksvraag; er is gekeken naar de verschillen op korte- (0-3 maanden) en naar de lange- ( 0-12maanden) termijn bij kinderen van vier tot en met elf jaar. Voor data-analyse en statistische toetsing is SPSS gebruikt (P: 0.05). De gegevens over kwaliteit van leven zijn beschreven en getoetst met behulp van de Wilcoxon signed rank test. De gegevens van BMI en van eet- en beweeggedrag zijn geanalyseerd met de paired sample t-testResultatenDe BMI-gegevens konden niet door elke GLI tijdig worden aangeleverd. Om die reden is er voor gekozen de BMI niet te analyseren in het onderzoek. Op korte termijn hebben de GLI’s een significant positief effect op de kwaliteit van leven. Op de korte termijn is bij vier van de vijf vragen de algemene gezondheid gestegen waarvan twee vragen significant waren. Op de lange termijn is de kwaliteit van leven wel gestegen maar is niet significant gebleken. De kinderen eten significant minder groente en fruit dan dat de richtlijn Goede voeding voor fruit en groente inname voorschrijft. Op korte termijn zijn ze meer groente maar minder fruit gaan eten, deze verschillen zijn niet significant. Op lange termijn wordt er door de kinderen significant minder groente fruit gegeten. Wel zijn de kinderen op de korte en lange termijn vaker gaan ontbijten, consumeren ze minder glazen suikerhoudende en ongezonde tussendoortjes. Er was op de korte en lange termijn geen significant positief effect te ontdekken voor de actief beweeggedrag. Wel voldoen de kinderen op de 0, 3 en 12 maanden meting aan de beweegnorm. Het sedentair gedrag is bij de 3 maanden en 12 maanden meting verminderd, waarbij het effect op de langer termijn significant was.Discussie en ConclusieEen GLI levert op korte termijn een positief gezondheidseffect op bij kinderen met overgewicht of obesitas. Op lange termijn lijkt dit effect minder goed zichtbaar. De GLI’s lijken vooral een positief gezondheidseffect te hebben op de kwaliteit van leven en het beweeggedrag. Het eetgedrag verandert maar op een klein aantal punten positief en op sommige punten juist negatief.AanbevelingenVoor de ALIKO-studie is aan te bevelen om te kijken naar een manier om hogere respons te realiseren. Zo kunnen er ook voor de lange termijn betrouwbaardere resultaten bereikt worden. Om een goede conclusie te kunnen trekken over de het gezondheidseffect wat een GLI op kan brengen is de BMI een belangrijke maatstaaf. Aan te raden is om deze gegevens zo compleet mogelijk te hebben. Wanneer een vervolgonderzoek wordt uitgevoerd is het aan te raden om een kortere vragenlijst op te stellen. Door een kortere vragenlijst te gebruiken kan de respons verhoogd worden en is het resultaat meer betrouwbaar. Aangezien de doelgroep significant minder groente en fruit eet dan dat de richtlijn voorschrijft en de kinderen op lange termijn minder groente en fruit gaan eten is het aan te bevelen dat er een vervolgonderzoek wordt gedaan die inhoudelijk ingaat op hoe de GLI’s aandacht schenken aan het eetgedrag ten aanzien van groente en fruit.

52

Page 53: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Potentiële effectieve elementen van een leefstijlprogramma voor kinderen met overgewicht en/of obesitasNaam student 1. Susanne Schenkels

2. Maartje van den HeuvelOrganisatie /opdrachtgever

AMPHI Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Jenneke SaatInleidingOvergewicht en/of obesitas komt vaak voor bij kinderen. In 2015 had twaalf procent van de kinderen tussen de vier en twintig jaar overgewicht in Nederland, waarvan drie procent obesitas (Volksgezondheidenzorg, 2016).Wat op dit moment nog niet duidelijk is, is welke elementen volgens de literatuur en volgens experts, van een GLI (gecombineerde leefstijl interventie), een relatie hebben met het gewichtsverlies en/of het verbeteren van de kwaliteit van leven bij de deelnemende kinderen. Dat wil zeggen dat de effectiviteit van GLI’s nader moeten worden onderzocht.Het doel binnen deze scriptie is het achterhalen wat volgens de literatuur en volgens experts, potentiële effectieve elementen van een GLI zijn, die invloed hebben op het gewichtsverlies en/of de kwaliteit van leven van kinderen met overgewicht en/of obesitas in de leeftijd van 4-18 jaar.MethodenOm tot een aanvulling van recent gevonden potentiële effectieve elementen uit de literatuur te komen is gebruik gemaakt van de databases: PubMed, Embase, Psychinfo en Google Scholar.42 experts hebben geparticipeerd in een brainstormonderzoek. Binnen dit onderzoek hebben zij de lijst met potentiële effectieve elementen vanuit de literatuur aangevuld, om zo tot een lijst te komen vanuit verschillende invalshoeken.ResultatenUit het literatuuronderzoek zijn twaalf potentiële effectieve elementen naar voren gekomen die betrekking hebben tot bewegen, gedragsverandering, slaappatronen, benadering van meerdere aspecten, culturele achtergrond, professionals, het dagelijkse leven, ouders, aanwezigheid en motivational interviewing. Zestien experts gaven aan dit een volledige lijst met potentiële effectieve elementen te vinden.De experts geven in het brainstormonderzoek op twaalf potentiële effectieve elementen uit de literatuur nog zeven aanvullingen. Daarnaast noemen experts 29 nieuwe elementen die niet uit het literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen met betrekking tot de locatie, omgeving, welbevinden, relatie tussen klachten en gedrag, sociale invloed, opvoeding, thuissessies, groepsvorming, intrinsieke motivatie, fase van gedragsverandering, frequentie, netwerk, digitale media, psychologische ondersteuning, nazorg, voeding, passende bewegingsvormen, implementatie en beloningen.Discussie en ConclusieDe combinatie van het eerder uitgevoerde literatuuronderzoek en de mening van experts heeft geleidt tot een nieuwe lijst met 46 elementen die kunnen bijdragen aan de effectiviteit van een GLI.AanbevelingenEr wordt aanbevolen om vervolgonderzoek te doen naar potentiële effectieve elementen van een GLI afzonderlijk. Er is nog weinig bewijs over welk element afzonderlijk effectief lijkt te zijn gericht op de kwaliteit van leven bij kinderen met overgewicht en/of obesitas in de leeftijd van 4-18 jaar. Daarnaast moet er een meetinstrument ontwikkeld worden om per GLI te kunnen zeggen of het effectieve element wordt uitgevoerd binnen de desbetreffende GLI.

53

Page 54: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

30 dagen challenge: we koken lekker zelfNaam student 1.Marleen Elferink

2.Suzan AmbergenOrganisatie /opdrachtgever

Stichting Philadelphia Zorg

Docentbegeleider(s) Bas Agricola

Plaats Huissen Praktijkbegeleider(s) Bianca TanInleidingHet project “30 dagen challenge: we koken lekker zelf” is een voedingsproject gericht op verstandelijk beperkte ouderen binnen een woongroep, welke in dit onderzoek de locatie ’t Binnenhues van Stichting Philadelphia Zorg betreft. Het doel van dit onderzoek is daarom ook het evalueren van dit project en daarmee het vastleggen van de invloed op de voedingsinname en het belevingsaspect van de cliënten. MethodenHet onderzoek is kwalitatief van aard met als design een casestudy waarbij iedere cliënt een casus vormt. De woongroep omvat zeven cliënten, waarbij het onderzoek naar de voedingsinname uit zeven cliënten bestond en het onderzoek naar het belevingsaspect uit drie cliënten. Bij de voedingsinname is onderzoek gedaan naar de inname van de cliënten, de variatie van het aanbod en of de maaltijden wel of niet voldoen aan de warme maaltijdcriteria van de Richtlijnen Schijf van Vijf. Dit is onderzocht door middel van metingen van de voedingsinname met behulp van een keukenweegschaal waarvan de gegevens uiteindelijk verwerkt zijn in het voedingsberekeningprogramma Evry. Verder is onderzoek gedaan naar de beleving van de cliënten doormiddel van diepte-interviews. ResultatenWat betreft voedingsinname zijn er op energetisch vlak geen duidelijke veranderingen te zien. Bij de verandering op productniveau valt op dat er geen bewerkt vlees en nauwelijks bewerkte groenten gebruikt wordt. Verder wordt er alleen maar gebruik gemaakt van verse kruiden en specerijen. Toch wordt er tijdens het project gebruik gemaakt van producten die niet in de schijf van vijf vallen, zoals 48+ komijnkaas, rundergehakt en kokosmelk. In de meeste gevallen voldoen de maaltijden niet aan de criteria van de Richtlijnen Schijf van Vijf. Zo voldeden er 0% van de maaltijden bij de voormeting, 3% bij de tussenmetingen en 11% bij de nameting. De grootste knelpunten hierbij waren dat de maaltijden te veel natrium bevatten of het ontbreken van het vleesproduct, waarbij er geen vervanging was. Verder werd er tijdens het project 12,5% minder vlees gegeten en 50% minder vis. Was er twee keer een vegetarische dag en werd er twee keer gebruik gemaakt van peulvruchten terwijl beide tijdens de voor- en nameting niet het geval was. Wat betreft groente werden er 31% meer verschillende soorten groente aangeboden en de variatie in het aardappel- en graanproduct werd verhoogd met 100%. Bij het belevingsaspect waren twee van de drie deelnemers enthousiast over het project. Ze waren erg flexibel, stonden altijd open voor taken tijdens het koken en wilden ook graag doorgaan met het samen koken. De derde deelnemer wilde af en toe wel helpen maar keek het liefst toe hoe iedereen bezig was. Ze gaf aan de sfeer prettig te vinden maar vond het soms wel een beetje druk. Het maakt haar niet zoveel uit of ze samen koken of niet omdat koken minder haar interesse had. Verder was er een duidelijk verschil te zien in de bijdrage tussen de voor- en nameting en tijdens het project. Bij de voormeting heeft niemand geholpen met koken, terwijl dit tijdens het project het wel het geval was. Bij de nameting heeft slechts één deelnemer geholpen. Discussie en ConclusieUit het onderzoek is naar voren gekomen dat wat betreft voedingsinname op energetisch vlak geen duidelijke veranderingen te zien zijn. De inname op productniveau lijkt wel te veranderen. Ook komt naar voren dat de maaltijden in de meeste gevallen niet voldoen aan de criteria van de Richtlijnen Schijf van Vijf voor de warme maaltijd. Verder is er te zien dat er meer gevarieerd wordt in diverse productgroepen. Ten slotte komt naar voren dat het project bij twee van de drie geïnterviewde cliënten een positief effect heeft op de kook-, eet en sfeerbeleving.AanbevelingenAanbevelingen richten zich vooral op het omvormen van de maaltijden naar maaltijden die wel voldoen aan de warme maaltijdcriteria van de Richtlijnen Schijf van Vijf. Daarbij is het advies dat dagelijkse en wekelijkse producten die buiten de Schijf van Vijf vallen vervangen worden door producten die wel binnen de Schijf van Vijf vallen. Te denken valt aan het vervangen van kokosmelk door kookroom light en het gebruik van 20+ of 30+ kaas in plaats van 48+ komijnekaas. In het thema van overgewicht kunnen deze vervangingen bijdragen aan een gezondere leefstijl van de cliënten.

54

Page 55: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

55

Page 56: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Onderzoek naar de totale eiwitinname, eiwitverdeling en maximale handknijpkracht van thuiswonende ouderen (65-plussers)Naam student 1. Fatma Dilibüyük

2. Betül UyarOrganisatie /opdrachtgever

Lectoraat Voeding en Gezondheid

Docentbegeleider(s) Bas Agricola

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Marian de van der SchuerenInleidingOuderen in Nederland blijven steeds vaker thuis wonen (CBS, 2015). Uit onderzoek (NOS, 2016) blijkt dat maaltijdservice een groeiende markt voor ze is. Daarnaast hebben ouderen een hoger risico op ondervoeding (Gezondheidsraad, 2011) en sarcopenie (Cruz-Jentoft et al., 2010). Hierdoor is behoud van spiermassa erg belangrijk (Cruz-Jentoft et al., 2010). Naast de gevolgen van ondervoeding wordt sarcopenie namelijk geassocieerd met meer risico op vallen, verminderde functionaliteit en verhoogde mortaliteit (Cruz-Jentoft et al., 2010). Eiwit is een belangrijk nutriënt voor behoud van spiermassa (Houston et al., 2008). Om de spiermassa en -functie van gezonde ouderen te behouden en bevorderen wordt er door PROT-AGE en ESPEN een eiwitaanbeveling gedaan van minimaal 1.0-1.2 g/kg lichaamsgewicht/d (Bauer et al., 2013; Deutz et al., 2014). Daarnaast lijkt een eiwitverdeling van 25 – 30 gram per hoofdmaaltijd ook van belang te zijn voor behoud van spiermassa en –functie (Paddon-Jones et al., 2015). De maximale handknijpkracht geeft een weergave over de spierfunctie en de hoeveelheid spiermassa in het lichaam (Azm, 2017), echter is er geen eenduidigheid in de literatuur over de cross-sectionele associatie tussen eiwitinname en handknijpkracht (Baumgartner, Waters, Gallagher, Morley & Garry, 1999; Beasley et al., 2013; McLean, Mangano, Hannan, Kiel & Sahni, 2015; Robinson et al., 2008). Ondanks er wel onderzoek geweest is naar de eiwitinname en eiwitverdeling van thuiswonende ouderen in Nederland (rivm, 2013a; Tieland, Borgonjen-Van Den Berg, Van Loon & De Groot, 2015), is er erg weinig bekend over de eiwitinname en eiwitverdeling van thuiswonende ouderen die gebruik maken van maaltijdservice. Het doel van dit onderzoek was het bestuderen wat de totale eiwitinname, de eiwitverdeling per hoofdmaaltijd en de maximale handknijpkracht van thuiswonende ouderen (65-plussers) die gebruik maken van maaltijdservice. Vervolgens is er bestudeerd of er een cross-sectionele associatie is tussen de totale eiwitinname en handknijpkracht. Dit wordt allen gedaan door een deelonderzoek te zijn van het ‘ConsuMEER’ onderzoek. MethodenDoor te weinig respons van thuiswonende ouderen (65-plussers) die gebruik maken van maaltijdservice, is tijdens de werving de inclusie criterium ‘maaltijdservice’ weggehaald. Hierdoor lag de focus niet meer op het gebruik van maaltijdservice. De totale eiwitinname en eiwitverdeling van thuiswonende ouderen (65-plussers) is in kaart gebracht door het afnemen van drie daagse voedingsdagboekjes bij 100 deelnemers. De associatie tussen totale eiwitinname en handknijpkracht is onderzocht door gebruik te maken van de Pearson correlatie. Hiervoor is eerst de maximale handknijpkracht van de deelnemers onderzocht.ResultatenDe thuiswonende ouderen (65-plussers) hadden een totale eiwitinname van gemiddeld 1,0 g/kg (n=88). De eiwitinname per hoofdmaaltijd was bij het ontbijt gemiddeld 15,6 g, tijdens de lunch 18,0 g en bij het avondeten 36,6 g. Daarnaast is er nauwelijks tot geen correlatie gevonden tussen totale eiwitinname en handknijpkracht bij de totale groep (r= -0,1, p= 0,192) en bij de vrouwen (r= -0,064, p= 0,643). Bij de mannen is er een negatieve lage correlatie (r= -0,351, p= 0,062) gevonden, echter zonder sprake van significantie. Discussie en ConclusieAls er wordt gekeken naar de eiwitaanbeveling van de ESPEN (Deutz et al., 2014) en PROT-AGE (Bauer et al., 2013) voor gezonde ouderen (minimaal 1,0 – 1,2 g/kg), hebben de thuiswonende ouderen van deze scriptie een voldoende eiwitinname. De genoemde eiwitaanbeveling van 1,0 – 1,2 g/kg is echter van toepassing voor gezonde ouderen (Bauer et al., 2013; Deutz et al., 2014). In dit onderzoek is er niet gekeken naar hoe gezond de thuiswonende ouderen zijn. Wanneer de gemiddelde eiwitinname tijdens het ontbijt (15,6 g), lunch (18,0 g) en warme maaltijd (36,6 g) naast de eiwitverdeling van 25 – 30 g per hoofdmaaltijd (Paddon-Jones et al., 2015) wordt gelegd, behalen de thuiswonende ouderen deze hoeveelheid alleen tijdens de warme maaltijd. In dit scriptieonderzoek en vergkelijkenede onderzoeken is er geen significante positieve associatie gevonden tussen totale eiwitinname en handknijpkracht. Dit komt waarschijnlijk doordat geen zuivere correlatie is geweest tussen de eiwitinname en handknijpkracht.AanbevelingenVoor zowel de eiwitinname van thuiswonende ouderen (65-plussers) die gebruik maken van maaltijdservice, als de associatie tussen de totale eiwitinname en handknijpkracht wordt vervolgonderzoek geadviseerd.

56

Page 57: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Het voedings- en beweeggedrag van de medewerkers van de gemeente Beuningen Naam student 1. Buket Arslan

2. Sandra EversOrganisatie /opdrachtgever

De gemeente Beuningen Docentbegeleider(s) Hanny Kuiper

Plaats Beuningen Praktijkbegeleider(s) Ton van EijkInleidingDe gemeente Beuningen vindt het van belang om aandacht te besteden aan de gezondheid van de werknemers. Dit wordt gedaan in het kader van duurzame inzetbaarheid. Een reden hiervoor is om het ziekteverzuimpercentage laag te houden. Er wordt door de gemeente aan duurzame inzetbaarheid gewerkt door de werknemers verschillende activiteiten op het gebied van ontwikkeling en organisatie aan te bieden. Echter is gezondheid ook een belangrijke pijler binnen duurzame inzetbaarheid, maar de gemeente biedt hiervoor nog weinig activiteiten aan. De gezondheid van de werknemers kan worden gestimuleerd door het verbeteren van de leefstijl op het gebied van voeding en beweging. Eén van de activiteiten om te werken aan een gezonde leefstijl op het werk is een passende interventie. Om een passende interventie voor de werknemers op te stellen, was het van belang om het voedings- en beweeggedrag op het werk en de gedragsdeterminanten attitude en risicoperceptie in kaart te brengen. Het voedingsgedrag betrof de dagelijkse groente- en fruitconsumptie en de consumptie van suikerhoudende dranken en suikerrijke en vette producten die tijdens de lunch of als tussendoortje op het werk geconsumeerd konden worden. Het beweeggedrag betrof de beweging op het werk en van en naar het werk toe.MethodenDoordat er een situatie in kaart is gebracht, was er sprake van een beschrijvend onderzoek. Het onderzoek is aan de hand van kwantitatief veldonderzoek uitgevoerd. Hiervoor is een online enquête gebruikt, die onder 170 werknemers is uitgezet. ResultatenVan de 170 werknemers hebben uiteindelijk 110 gereageerd op de enquête. Allereerst voldeed 77,2% (N=85) van de respondenten niet aan de norm voor groente volgens de richtlijnen Goede Voeding 2015. Echter viel hierbij wel op dat 43,6% (N=48) van alle respondenten vijf of zes keer per week 200 gram groente per dag at. Ook voldeed 76,4% (N=84) van de respondenten niet aan de norm voor fruit volgens de richtlijnen Goede Voeding 2015. Hierbij viel op dat 14,5% (N=16) van alle respondenten (bijna) nooit twee stuks fruit per dag at. Daarnaast maakte 98,2% (N=108) van de respondenten (bijna) nooit gebruik van suikerhoudende dranken. Wat betreft de lunch at gemiddeld 97,3% (N=107) van de respondenten (bijna) nooit gefrituurde snacks en friet op het werk. Daarnaast at gemiddeld 91,2% (N=100) van de respondenten (bijna) nooit worst-, saucijzen- of kaasbroodjes, meer dan één snee witbrood of een croissant of krentenbol op het werk. Tenslotte at gemiddeld 82,3% (N=91) van de respondenten (bijna) nooit chocoladepasta of rauwe ham, salami, bacon en/of ontbijtspek op brood op het werk. Op het gebied van tussendoortjes at gemiddeld 87,9% (N=97) van de respondenten (bijna) nooit (school)koeken, snoep en chocolade. Verder zorgde 83,6% (N=92) van de respondenten voor voldoende beweging op het werk. Als laatste ging 39,4% (N=26) van de respondenten die binnen een straal van nul tot tien kilometer van het werk woonde met de motor/scooter, auto of het OV naar het werk. Gemiddeld 93,0% (N=102) van de respondenten gaf aan het belangrijk te vinden om gezond te eten, suikervrije dranken te drinken, voldoende te bewegen op het werk en te lopen of fietsen naar het werk. Daarnaast vond gemiddeld 75,5% (N=83) van de respondenten dat zijn huidige voedings- en beweegpatroon een positieve invloed heeft op de gezondheid.Discussie en ConclusieDe werknemers vertoonden alleen ongezond gedrag op het gebied van de dagelijkse groente- en fruitinname. Verder vertoonden de werknemers gezond gedrag op het gebied van de consumptie van suikerrijke dranken, suikerrijke en vette producten tijdens lunch en als tussendoortje op het werk. Daarnaast werd er gezond gedrag vertoond op het gebied van werkgerelateerde beweging.Wat betreft attitude vonden de werknemers gezond voedings- en beweeggedrag belangrijk. Op het gebied van risicoperceptie vonden de werknemers dat hun huidige voedings- en beweeggedrag een positieve invloed had op de gezondheid. AanbevelingenAan de hand van bovenstaande resultaten en conclusies zijn twee aanbevelingen gedaan. Er is aanbevolen om het onderzoek een tweede keer uit te voeren en een interventie op te stellen die gebaseerd is op de resultaten van het onderzoek.

57

Page 58: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Geldstroom van de gecombineerde leefstijlinterventies die deelnemen aan de ALIKO-studieNaam student 1. Vera Immink

2. Carlijne ButzOrganisatie /opdrachtgever

AMPHI Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Jenneke SaatInleidingOvergewicht en obesitas bij kinderen is een groot probleem. Kinderen met overgewicht hebben zowel op jonge als op latere leeftijd meer kans op fysieke gezondheidsproblemen. Om overgewicht en obesitas te verminderen, worden op verschillende plaatsen gecombineerde leefstijlinterventies (GLI’s) uitgevoerd. Het woord gecombineerd wil zeggen dat er bij een leefstijlinterventie groepslessen en individuele consulten worden aangeboden over gezonde voeding, beweging en gedragsverandering. Om die reden bestaat het team professionals van een GLI in ieder geval uit een diëtist of voedingskundige, een fysio- of sporttherapeut en een psycholoog of maatschappelijk werker. De ALIKO-studie (Amphi Lifestyle Intervention 4 Kids with Overweight) doet onderzoek naar de effectiviteit van GLI’s voor kinderen met overgewicht. De ALIKO-studie kijkt onder andere naar de financiering en de kosten van de deelnemende GLI’s. Financiering en kosten worden samengepakt onder de term geldstroom. Er is voor verschillende GLI’s buiten de ALIKO-studie al gekeken naar de geldstroom. Wat hierbij mist is een eenduidige manier waarmee de geldstroom het beste in kaart kan worden gebracht.Binnen de ALIKO-studie is nog niet bekend welke financieringsbronnen en kostenposten belangrijk zijn bij het in kaart brengen van de geldstroom van de deelnemende GLI’s aan de ALIKO-studie Onderzoeksvraag: Welke financieringsbronnen en welke kostenposten zijn belangrijk bij het in kaart brengen van de geldstroom van de deelnemende GLI’s aan de ALIKO-studie?MethodenIn dit onderzoek werd gebruik gemaakt van literatuur- en veldonderzoek. Tijdens het literatuuronderzoek werd gezocht naar verschillende artikelen die de kosten en/of financiering van GLI’s in kaart brengen. Tijdens het veldonderzoek werden experts geïnterviewd die kennis hebben over de geldstroom van de deelnemende GLI’s aan de ALIKO-studie.ResultatenDe manieren van financiering die uit het literatuuronderzoek naar voren komen zijn: subsidie vanuit gemeente of zorgverzekeraar, financiering vanuit fondsen of financiering vanuit eigen gelden van één of meer partners of organisaties. De kosten die naar voren komen vanuit het literatuuronderzoek zijn op te delen in de categorieën personeelskosten, materiaalkosten, ontwikkelingskosten, telefoon- en portokosten.Vanuit het veldonderzoek komt naar voren dat een GLI gefinancierd kan worden door een subsidie vanuit de gemeente of de zorgverzekeraar, door de consulten te declareren bij de zorgverzekeraar, door een eigen bijdrage van deelnemers en door eigen gelden van één of meer partners of organisaties. De kostenposten die vanuit het veldonderzoek naar voren komen zijn in te delen in personeelskosten en materiaalkosten.Discussie en ConclusieDe financieringsbronnen die belangrijk zijn bij het in kaart brengen van de geldstroom van de deelnemende GLI’s aan de ALIKO-studie zijn: subsidie vanuit de zorgverzekeraar en/of gemeente, declareren van consulten bij de zorgverzekeraar, eigen bijdrage van de deelnemers, eigen gelden van één of meer partners of organisaties en vanuit fondsen. De kostenposten die moeten worden meegenomen zijn personeelskosten en materiaalkosten.AanbevelingenEr is vervolgonderzoek nodig om erachter te komen welke kostenposten de deelnemende GLI’s aan de ALIKO-studie, behalve ‘Beweeg je fit!’, hebben. Nadat dit vervolgonderzoek is afgerond, kan een meetinstrument worden gemaakt, waarmee de geldstroom van de deelnemende GLI’s aan de ALIKO-studie in kaart kan worden gebracht.

58

Page 59: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Gezondheid binnen ConnexxionNaam student 1. Kristel Vaandrager

2. Michelle Scholman3. Nairy Shamilian

Organisatie /opdrachtgever

Connexxion & Vital2Work

Docentbegeleider(s) Karen Lips en Sonja van Oers

Plaats Regio IJsselmond, Uithoorn en Bemmel

Praktijkbegeleider(s) Nienke Hulleman en Suzanne Bekkers

InleidingBij Connexxion zijn er bedrijfsdiëtisten in dienst om te zorgen dat werknemers minder verzuimen en productiever gaan werken. Echter zijn er drie knelpunten waar de diëtisten op verschillende locaties tegen aan lopen: (1) cliënten te stoppen met de behandeling voordat de behandeldoelen zijn behaald, (2) het is onbekend hoe de onregelmatige diensten van invloed zijn op sedentair- en eetgedrag bij de buschauffeurs, (3) het is nog onbekend waarom buschauffeurs niet naar de bedrijfsdiëtist komen.MethodenAlle drie de onderzoeken zijn kwalitatieve onderzoeken. Hierbij zijn interviews afgenomen bij buschauffeurs. Deze interviews zijn getranscribeerd, gecodeerd en geanalyseerd. Resultaten1. Er hebben negen buschauffeurs deelgenomen aan dit onderzoek. Factoren een rol spelen bij de uitval van cliënten zijn: sociale steun, weinig eigeneffectiviteit, motivatie en het stellen van een te hoog doel. De oplossingen die worden aangedragen om uitval te verminderen, zijn consulten via Skype, meer praktische adviezen en de partner betrekken.2. Er zijn interviews van 13 deelnemers meegenomen in dit onderzoek. Velen buschauffeurs ervaren nadelige gevolgen op het gebied van voeding en sedentair gedrag. Een groot aantal deelnemers vinden het lastig om voeding aan te passen aan de verschillende diensten. Iedereen erkend dat het een sedentair beroep is. Velen geven aan dat zij dit compenseren door in hun vrije tijd te gaan sporten.3. Er hebben negen buschauffeurs deelgenomen. Factoren, die ertoe leiden dat er geen dieetbehandeling aangegaan wordt zijn; het is een mannenwereld, er is sprake van trots of schaamte bij hulp vragen, groepsbelang, weinig kennis over gezonde voeding en alles voor de gezondheid moet je zelf doen. Ook zijn de taken van de diëtist te onduidelijk en wordt hulp vanuit werk ook gezien als bemoeienis. Deze buschauffeurs hebben een laag zelfbeeld, weinig discipline, angst voor confrontatie, er geen zin in en zien de noodzaak er niet van in. Discussie en Conclusie1. Er zijn meerdere factoren waardoor cliënten stoppen met de dieetbehandeling. Motivatie, tijd, praktische adviezen en sociale steun zijn o.a. van invloed op het slagen van de dieetbehandeling. Oplossingen zijn consulten via Skype en praktische adviezen passend bij de leefstijl van de cliënten. 2. Het blijkt dat onregelmatige diensten invloed hebben op het eetgedrag, Het ritme wisselt per dienst waardoor verwarring ontstaat. Er is onduidelijkheid wanneer of wat er gegeten moet worden. Onregelmatige diensten hebben geen invloed op het sedentaire gedrag. De buschauffeurs compenseren het sedentaire gedrag op een onjuiste manier.3. De drie belangrijkste redenen om geen dieetbehandeling met de bedrijfsdiëtist te gaan, zijn dat het gezien wordt als bemoeienis vanuit het bedrijf, afvallen ook zonder hulp kan en dat je zelf verantwoordelijk bent voor je gezondheid.Aanbevelingen1. Er wordt aanbevolen om gebruik te maken van jaarstages en om een kwaliteitsonderzoek uit te voeren naar de oplossingen die uit de resultaten komen om te kijken of deze geïmplementeerd kunnen worden. 2. Interventie ter beperking van de invloed van onregelmatigheid op voeding. Thema uitzetten om de kennis over sedentair gedrag te vergroten. In gesprek gaan met Connexxion om de tijd tussen de overgang van de diensten te bespreken. De buschauffeurs meer invloed geven binnen de organisatie. Een vervolg onderzoek naar invloed van onregelmatigheid op de nachtrust.3. Er wordt aanbevolen de kennis over gezonde voeding en de diëtist te vergroten en een plan te maken voor meer betrokkenheid vanuit het management.

59

Page 60: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Digest Inn IntakeNaam student 1. Daphne KroonemanOrganisatie /opdrachtgever

Voedingsadvies & Coahing Sharma

Docentbegeleider(s) Karin Lips

Plaats Den-Haag Praktijkbegeleider(s) Debby SharmaInleiding“Een lage therapietrouw, ingegeven door een gebrek aan motivatie is vaak de onderliggende oorzaak van dit gebrek aan effectiviteit. De game-industrie is gespecialiseerd in het vergroten van intrinsieke motivatie om te blijven spelen en spelenderwijs doelen te behalen. Daarom zet Digest Inn een applied game in om cliënten bij de diëtist te ondersteunen in hun strijd tegen de kilo’s. Het probleem van obesitas neemt de afgelopen jaren alleen maar toe, en deze trend lijkt nog niet te stoppen. We kunnen dus concluderen dat de huidige manier om overgewicht aan te pakken nog weinig effectief is. Toch zien we binnen de diëtistenpraktijk dat er duidelijke maar tijdelijke positieve resultaten worden behaald. Als we deze behandeling op een duurzame manier kunnen ondersteunen door in te spelen op intrinsieke motivatie van cliënten om op een speelse wijze te werken aan hun doelstellingen kunnen we een mooie slag maken (Oost NV, 2016).”MethodenAan de hand van vooraf opgestelde vragenlijsten zijn er 10 deelnemers na afloop van het programma geïnterviewd. De interviews bestonden uit 5 vragen betreft de moeilijkheidsgraad van de intake, tijd van afname en het gebruik van de computer. Ook was er ruimte voor overige opmerkingen. Resultaten- 50% van de deelnemers vindt het bijbehorende introductiefilmpje van Ard Peeters duidelijk. De andere helft vindt dit moeilijk in verband met de Nederlandse taal die zij slecht spreken.- Drie van de tien deelnemers vindt de tijd, die het maken van de test in beslag neemt, te lang duren. Dit kan te maken hebben met de snelheid van het lezen. - Twee van de tien deelnemers geeft aan de test moeilijk te vinden met als reden dat zij de Nederlandse taal slecht lezen. De andere acht deelnemers vinden het praktisch uitvoeren van de test makkelijk.- Negen van de tien deelnemers vindt het gebruik van de computer makkelijk. Eén deelnemer geeft aan zelf niet over een computer te beschikken maar geeft aan dat het drukken op de knoppen wel goed gaat. - Opvallend is dat 50% van de deelnemers aangeven dat zij wel de neiging hebben om voor de makkelijkste weg te kiezen. In totaliteit is er niemand die dit daadwerkelijk doet.Discussie en ConclusieUit ervaringen in de praktijk blijkt dat de ‘tijd’, ‘ruimte’ en ‘doelgroep’ de grootste knelpunten vormen in het succesvol uitvoeren van Digest Inn Intake in de praktijk. AanbevelingenBetreft de praktische aanbevelingen zal er meer tijd en ruimte moet komen voor het uitvoeren van de test. Het zou een mogelijkheid kunnen zijn om de cliënten vijftien minuten eerder te laten komen en indien mogelijk onder begeleiding van een stagiaire de test samen af te nemen. Wel bestaat de kans dat wanneer de stagiaire tijdens het maken van de test aanwezig is de cliënt sociaalwenselijke antwoorden invoert, met als gevolg minder betrouwbare resultaten (Tailleur, 2007).Een andere optie zou kunnen zijn om de test via een link te kunnen versturen, zodat cliënten die beschikken over een computer de test thuis kunnen maken. Wanneer de test zodanig is ontwikkeld is dat de resultaten direct via een mail worden verzonden naar de diëtiste, zou dat een goede oplossing kunnen zijn. Op deze manier kan de diëtist samen met de cliënt de uitkomsten bespreken. Dit draagt bij aan een goede interpretatie van het gedrag voor de zowel de diëtiste als voor de cliënt. Betreft de inhoudelijkheid van de test gericht op de doelgroep van diëtistenpraktijk Sharma, is het van belang dat er rekening wordt gehouden met het niveau van de doelgroep. De doelgroep beschikt voornamelijk over een lage SES. Een lage SES en overgewicht/obesitas gaan vaak hand in hand. Daarom valt er in deze groep veel gezondheidswinst te behalen (Regionaal Kompas Volksgezondheid, z.d).

60

Page 61: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Onderzoek naar passend voedingsadvies voor behandelgroep tienermeisjesNaam student 1. Ilse Rövekamp

2. Marlene LaxOrganisatie /opdrachtgever De Hoenderloo Groep Docentbegeleider(s) Hanny Kuiper

Plaats Deelen Praktijkbegeleider(s) Esther Schuurs, Nynke TopInleidingOns onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Plataan, gevestigd te Deelen. De Plataan is een behandelgroep voor normaalbegaafde jongeren in de leeftijdscategorie van 8 tot en met 14 jaar. De Plataan valt onder de organisatie De Hoenderloo Groep. De kern van het probleem op de Plataan is dat binnen de begeleiding geen vastgelegd voedingsbeleid is. Als gevolg hiervan komen de jongeren meer aan in gewicht dan gewenst is. Deze gewichtstoename heeft geleid tot het opstarten van een onderzoek met het volgende doel: inzicht krijgen in het voedingsaanbod en de voedingsintake op de Plataan in vergelijking met de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016. Op basis van de vergaarde informatie zijn voor het voedingsaanbod en de voedingsintake adviezen opgesteld in de kwaliteitsopdracht en is er een voorlichting gegeven aan de begeleiding in het kader van Health Promotion.De bijbehorende hoofdvraag luidde als volgt: zijn er - op basis van een vergelijking tussen de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016 en het voedingsaanbod en de voedingsintake op de Plataan - verbeterpunten? MethodenOm de hoofdvraag te beantwoorden is een beschrijvend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van observaties, waarbij voedingsaanbod en voedingsintake de variabelen vormden. De resultaten van de observaties zijn in SPSS ingevoerd. Met de verkregen data konden vervolgens vergelijkingen worden gemaakt met de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016.ResultatenBij de weekobservaties hebben 10 jongeren deelgenomen aan het onderzoek. In het weekend was dit aantal afwijkend. Zowel het aanbod van fruit als het aanbod van groente vielen binnen de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016. Wat betreft de voedingsintake, lag de inname van fruit en groente door de jongeren onder de aanbevolen hoeveelheid.Het smeervet dat is gebruikt viel binnen de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016. Het bereidingsvet dat is gebruikt echter niet.Het aanbod van vis, vlees, ei en zuivel, viel voor een groot deel buiten de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016. Alle jongeren hadden een te lage of te hoge intake wat betreft deze productgroepen. Het vlees vormde hier de uitzondering; de jongeren aten hiervan wel voldoende. Peulvruchten en noten werden niet aangeboden.Een groot deel van het aanbod van broodproducten, graanproducten en aardappelen viel buiten de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016. Zowel broodproducten en graanproducten als aardappelen zijn bijna altijd te weinig genuttigd. Alle jongeren, op de 14-jarige na, haalden de aanbevolen hoeveelheid dranken. Wat betreft het aanbod, zijn er echter nog verbeterpunten.Producten buiten de Schijf van Vijf 2016 (snoep, koek, snacks, smaakmakers en overig broodbeleg) werden door vrijwel alle jongeren te veel gegeten.Conclusie en DiscussieUit onderzoek is gebleken dat er verschillende verbeterpunten te vinden zijn in zowel het voedingsaanbod als de voedingsintake op de Plataan. Het onderzoek is valide aangezien de hoofdvraag beantwoord kon worden. Het verklaart echter niet volledig waardoor de jongeren zijn aangekomen tijdens hun verblijf op de Plataan. Hiervoor zal lichamelijke activiteit in een vervolgonderzoek meegenomen moeten worden. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te bevorderen zal in een herhaalonderzoek rekening gehouden moeten worden met het aantal jongeren per leeftijdscategorie. Daarnaast is het bevorderlijk om hele dagen te observeren voor dagvergelijkingen, en een hele week te observeren voor een vergelijking van de avondmaaltijden met het voorbeeld weekmenu van de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016. Bij voorkeur worden de jongeren geïnterviewd over hun voedingsconsumptie op school.Aanbevelingen

61

Page 62: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Voor de meeste productgroepen geldt dat de jongeren hun consumptie zullen moeten aanpassen om aan de Richtlijnen Schijf van Vijf 2016 te voldoen. Hiervoor is een aanbeveling met implementatieplan opgesteld.EMTÉ gaat gezond! Naam student 1. Bettine van Ommeren

2. Amber van HeerebeekOrganisatie /opdrachtgever

Sligro Food Group Docentbegeleider(s) Sonja van Oers

Plaats Veghel Praktijkbegeleider(s) Mariëlle WitjesInleidingEr is tegenwoordig steeds meer informatie beschikbaar over gezonde voeding, met ieders eigen kijk op wat daadwerkelijk gezond is. Uit een onderzoek onder klanten van EMTÉ blijkt dat zij dit verwarrend vinden en dat er alsnog weinig kennis is over gezonde voeding, terwijl zij óók aangeven dat de behoefte aan die goede kennis wel aanwezig is. EMTÉ wil graag een betrokken supermarkt zijn voor haar klanten en wil daarom op die behoefte inspelen. In wetenschappelijke literatuur zijn al een aantal mogelijke methoden gevonden voor EMTÉ. Deze zijn effectief gebleken om kennisvergroting te behalen bij consumenten in een supermarkt. Met dit onderzoek wordt in kaart gebracht wat voor EMTÉ een goede manier is om aan de wensen van de klanten tegemoet te komen. MethodenOm dit te achterhalen is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Dit is gedaan aan de hand van drie focusgroepen van klanten van EMTÉ, waarin praktijkvoorbeelden uit de wetenschappelijke literatuur zijn beoordeeld en waarin is gebrainstormd over nieuwe ideeën en wensen van de consument.ResultatenIn totaal hebben er zeventien consumenten van EMTÉ deelgenomen aan de focusgroepen. Uit de wetenschappelijke literatuur is gebleken dat de methoden labels/ schapkaarten, supermarkttour met diëtist, sms- en e-mailberichten, bijhouden van voeding en met audio effectief zijn. Echter waren de deelnemers alleen positief over de supermarkttour en informeren middels e-mailberichten. De ideeën die de consument zelf hebben ingebracht zijn: informeren door middel van folders en online (huidige kanalen), informatie op de handscanner of middels displays, recepten met achtergrondinformatie, proeverijen, een kok in de winkel of een groentebar.

Discussie en ConclusieDe vraag die dit onderzoek moest beantwoorden is welke manier van kennisvergroting over de Richtlijnen Goede Voeding het beste aansluit bij alle drie de persona’s van EMTÉ. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is kritisch gekeken naar de resultaten die zijn gekomen vanuit de afgenomen focusgroepen. De conclusie die hieruit kan worden getrokken is dat de methode die het beste aansluit bij de behoefte van de persona’s en waarmee ook kennisvergroting kan worden behaald, het aanpassen van de huidige kanalen betreft.AanbevelingenDe eerste aanbeveling is het aanpassen van de huidige online kanalen en de folder. Iedere geïnterviewde consument was ervan overtuigd dat EMTÉ allereerst moet beginnen met het verbeteren van de bestaande kanalen voordat er nieuwe interventies worden geïntroduceerd. Daaropvolgend wordt het gebruik van gezonde recepten aanbevolen, waarbij informatie met betrekking tot de Richtlijnen Goede Voeding kan worden geleverd. De derde aanbevolen methode is het ontwikkelen van een supermarkttour, dit omdat de literatuur zowel als de consumenten de methode als effectief middel tot kennisvergroting zien.

62

Page 63: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Morgen Vandaag begin ik echt...Naam student 1. Ester Hesen

2. Vivian KesseleerOrganisatie /opdrachtgever

Buro voor Fysieke Arbeid

Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Plaats Sint-Oedenrode Praktijkbegeleider(s) Marc de Vries InleidingDe Nederlandse bevolking vindt het steeds belangrijker om gezonder te leven (Voedingscentrum, 2011). Aandacht voor gezondheid op de werkvloer kan zorgen voor verlaging van ziekteverzuim en fittere werknemers (Spikmans, Engels, Gulden & Heerkens, 2011). Overgewicht is een gezondheidsprobleem wat met name in de transport en vervoer-sector voorkomt (Proper & Hildebrandt, 2009). Er zijn verschillende bedrijven die zich bezig houden met duurzame inzetbaarheid van medewerkers. Buro voor Fysieke Arbeid is een bedrijf dat zich bezig houdt op het gebied van leefstijl door middel van de workshop ‘Fysiek Gezond’. Het blijkt dat enkel deelname aan een workshop niet hoeft te leiden tot gedragsverandering (Thoonen, 2009). Follow-up begeleiding in de vorm van telefoongesprekken lijkt een positief effect te geven bij het veranderen van gedrag (Leemrijse, Veenhof & Dijk, 2015). Een andere belangrijke factor voor het veranderen van gedrag is het stellen van doelen (Dam, Tilburg, Steenkist & Buisman, 2009). Echter blijkt dat er niet direct gedragsverandering plaatsvindt, wanneer er een doel is gesteld (Ridder, 2003). Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen wat het verschil is in de tevredenheid, de mate van het behalen van de doelen en de hoeveelheid moeite die gedaan is omtrent de opgestelde doelen tussen een interventiegroep en een controlegroep na een leefstijlinterventie met of zonder follow-ups. MethodenEr is gewerkt met een interventiegroep (n=10) en een controlegroep (n=9). Beide groepen deden mee aan de workshop, vervolgens kreeg alleen de interventiegroep follow-upbegeleiding. Direct na de workshop (t0) zijn beide groepen middels enquêtes ondervraagd en vergeleken middels een Mann U Whitney toets. Acht weken na de workshop (t1) is er nagevraagd in welke mate de deelnemers vinden dat zij de doelen hebben behaald, hoe tevreden ze zijn en hoeveel moeite het hen heeft gekost. De interventiegroep kreeg daarbij vragen over hoe zij de follow-up begeleiding hebben ervaren. Beide groepen zijn met elkaar vergeleken middels een Mann U Whitney-test. ResultatenEr is gebleken dat op ‘geslacht’ de groepen niet vergelijkbaar zijn (p=0,001). Uit de t1-meting is gebleken dat er een significant verschil (p=0,008) waarneembaar is als het gaat om de hoeveelheid moeite die het gekost heeft om aan de doelen te werken. Bij de tevredenheid en de mate van doelen behalen is geen significant verschil (p > 0,05) aangetoond. Echter is er bij beide variabele wel sprake van betere scores bij de interventiegroep. De interventiegroep heeft de follow-upbegeleiding als prettig en motiverend ervaren en was te spreken over de vorm en de frequentie. Discussie en ConclusieGeconcludeerd kan worden dat er alleen op de hoeveelheid moeite een significant verschil is gevonden. Resultaten van dit onderzoek zijn niet volledig betrouwbaar, maar het is wel bruikbaar voor de praktijk, doordat er gewerkt is met een onderzoeksgroep die representatief is voor de werkelijke populatie en omdat het effect van de follow-up begeleiding door ervaringen van de deelnemers en literatuuronderzoek wordt ondersteund. AanbevelingenOp basis van dit onderzoek wordt aanbevolen om vervolgonderzoek uit te voeren met een grotere onderzoeksgroep, waarbij er gewerkt wordt met het stellen van één doel, om betrouwbaardere resultaten de verkrijgen. Tot slot wordt aanbevolen om middels kwalitatief onderzoek te achterhalen welke wijze van follow-up begeleiding bij de deelnemers als het prettigst worden ervaren, waarna met deze methode hetzelfde kwantitatieve onderzoek uitgevoerd kan worden. Als er wordt gekeken naar de uitkomsten van dit onderzoek en de bruikbaarheid voor de praktijk kan er gezegd worden dat follow-up begeleiding middels telefoongesprekken inzetbaar is binnen verschillende settings, namelijk binnen bedrijven, zorginstellingen of gezondheidscentra waar gewerkt wordt met het stellen van gedragsdoelen omtrent gezondheidsbevordering.

63

Page 64: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Samen naar een gezonde toekomstNaam student 1. Vianne DuinkerkeOrganisatie /opdrachtgever

Het Smaakcentrum Docentbegeleider(s) Susanne Leij-Halfwerk

Plaats Cuijk Praktijkbegeleider(s) Martien BosInleidingAanleiding:Het ‘Smaakcentrum’ stimuleert kinderen tot een gezonder en duurzamer voedingspatroon, doormiddel van een preventief programma voor alle basisscholen in de gemeente Cuijk. De lessen van het Smaakcentrum leiden momenteel niet tot gedragsverandering. Probleemstelling:Om kinderen te stimuleren tot gedragsverandering dient de ouderbetrokkenheid vergroot te worden. Potentiële werkzame elementen die mogelijk invloed hebben op de ouderbetrokkenheid in leefstijlinterventies zijn: ‘Voorbeeldfunctie stimuleren’, ‘Kennis vergroten’, ‘Attitudes beïnvloeden’, ‘Communicatie- en opvoedvaardigheden aanspreken’. Het is onduidelijk hoe het best invulling aan de elementen kan worden gegeven binnen de interventie van het Smaakcentrum. Hoofddoel:Ouders betrekken bij het Smaakcentrum om hen zo te stimuleren tot een gezonder en duurzamer voedingspatroon voor hun kind. Met dit onderzoek wordt inzicht verkregen hoe binnen deze interventie de ouderbetrokkenheid het beste vergroot kan worden. Deze inzichten helpen het programma van het Smaakcentrum te verbeteren.Hoofdvraag:Kunnen de inhoudelijke elementen ‘voorbeeldfunctie stimuleren’, ‘kennis vergroten’, ‘attitudes beïnvloeden’, ‘communicatievaardigheden en opvoedvaardigheden aanspreken’ worden ingezet om de ouderbetrokkenheid bij het Smaakcentrum te vergroten?MethodenVoor dit kwalitatieve onderzoek zijn semigestructureerde interviews afgenomen bij ouders in de gemeente Cuijk. De vragen in het onderzoek zijn gevormd door de elementen ‘voorbeeldfunctie stimuleren’, ‘kennis vergroten’, ‘attitudes beïnvloeden’, ‘communicatievaardigheden en opvoedvaardigheden aanspreken’ te koppelen aan het ASE-model. ResultatenEr zijn zeven interviews afgenomen. Dit zijn de belangrijkste bevindingen:- Het kennisniveau van ouders verschilt.- Ouders hebben vaak duidelijke afspraken en regels over eten. - Sommige ouders houden rekening met de smaak van hun kind dit zorgt voor minder

variatie. - Ouders zijn bewust van hun voorbeeldfunctie als het gaat om ongezond voedingsgedrag

maar minder als het gaat om gezond voedingsgedrag.- Ouders willen niet doorslaan in het aanmoedigen van gezonde voeding.- Alle ouders vinden het belangrijk om te variëren en het lijkt hun leuk samen met hun kind te

koken. De meeste ouders hebben interesse in recepten.Discussie en ConclusieDoor een selectiebias lijken de deelnemende ouders al een hogere ouderbetrokkenheid te hebben als het gaat om voeding. Het onderzoek geeft dus vooral inzicht in wat al gemotiveerde ouders motiveert om betrokken te zijn.Aanbevelingen

- Ouders bewust maken van hun voorbeeldfunctie voor gezond voedingsgedrag.- Ouders ondersteunen met opvoedingsadviezen.- Vaardigheden richten op aantrekkelijke en lekkere maaltijden voor kinderen.- Ouders met hun kind opdrachten laten doen.- Het vergroten van kennis waarbij aandacht dient te zijn voor: de schijf van vijf, het

beoordelen van (on)betrouwbare bronnen, duurzaamheidskeurmerken, duurzaam én gezond om gaan met vleesconsumptie en het lezen van verpakkingen.

64

Page 65: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Koolhydraatbeperkt dieet vs. energiebeperkt dieet bij COPD en overgewichtNaam student 1. Inge Gosselink

2. Marieke HeijsOrganisatie /opdrachtgever

CWZ en Diëtheek Docentbegeleider(s) Suzan de Bruijn

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Marleen Stegers Esther van Beest

InleidingHet is onduidelijk wat het effect is van een koolhydraatbeperkt dieet vergeleken met een energiebeperkt dieet op het gewicht en de vetvrije massa bij patiënten met COPD en overgewicht. Door antwoord te geven op de vraag “Wat is het effect van een koolhydraatbeperkt dieet vergeleken met een energiebeperkt dieet op de vetvrije massa en het gewicht bij patiënten met COPD en overgewicht?”, kan inzicht verkregen worden in welk dieet het beste ingezet kan worden bij patiënten met COPD en overgewicht ter optimalisering van het lichaamsgewicht met daarbij zoveel mogelijk behoud van vetvrije massa. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat beide diëten succesvol zijn voor het reduceren van het lichaamsgewicht (Hession, Rolland, Kulkarni, Wise & Broom, 2009) (Hu et al., 2012). In ongeveer de helft van de onderzoeken lijkt een koolhydraatbeperkt dieet tot meer behoud van de vetvrije massa te leiden vergeleken met het energiebeperkte dieet (Hashimoto et al., 2016) (Krieger et al., 2006). Er zijn echter geen onderzoeken bekend waarin deze effecten van beide diëten op de vetvrije massa en het gewicht bij patiënten met COPD en overgewicht onderzocht is. Methoden

Er is een quasi-experimenteel onderzoek uitgevoerd met twee onderzoeksgroepen. Eén onderzoeksgroep die acht weken een energiebeperkt dieet (een energiereductie van 600 kilocalorieën en minimaal 40 energieprocent koolhydraten) heeft gevolgd en één onderzoeksgroep die acht weken een koolhydraatbeperkt dieet (een energiereductie van 600 kilocalorieën en 70-100 gram koolhydraten) heeft gevolgd. Bij zowel de nul- als de nameting werden de vetvrije massa en de droge vetvrije massa gemeten met behulp van de bio-elektrische impedantie analyse. Tevens werden bij beide metingen het gewicht, de middelomtrek en de handknijpkracht vastgesteld.Resultaten

Beide groepen bestonden uit drie patiënten met COPD en overgewicht (BMI > 30 kg/m2). Er waren geen drop-outs. Van de onderzoeksgroep die het koolhydraatbeperkte dieet heeft gevolgd zijn alle patiënten tussen de 0,1 kilogram en 2,4 kilogram afgevallen. Bij de patiënten die het energiebeperkte dieet gevolgd hebben is daarentegen een gewichtstoename van 0,2 tot 2,7 kilogram opgetreden. Wat betreft de vetvrije massa, droge vetvrije massa, middelomtrek en handknijpkracht bestaan er zeer uiteenlopende resultaten, waarbij er afwisselend een toename, een afname of zelfs geen verschil tussen de voor- en nameting is waargenomen.Discussie en ConclusieDoordat de onderzoeksgroep uit zes personen bestond, is de betrouwbaarheid van dit onderzoek zeer beperkt. Daarnaast duurde de onderzoeksperiode slechts acht weken, waardoor er geen grote verschillen tussen de diëten op de lichaamssamenstelling waargenomen konden worden. Verder is de werkelijke voedingsinname in dit onderzoek niet in kaart gebracht, waardoor de gevonden resultaten niet met zekerheid toegeschreven kunnen worden aan de opgestelde dieetkenmerken.Door de kleine onderzoeksgroep kan er geen antwoord gegeven worden op de hoofdvraag. Om deze toch te kunnen beantwoorden, dient er een nieuw onderzoek gedaan te worden.Aanbevelingen

De ervaringen uit dit onderzoek kunnen meegenomen worden en dit onderzoek kan dan ook als pre-test beschouwd worden. In een vervolgonderzoek moet onder andere rekening gehouden worden met de duur van het onderzoek (minimaal één jaar) en de grootte van het onderzoek (minimaal tachtig tot honderd patiënten.

65

Page 66: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Hoe denken Wijchenaren over hun eigen gezondheid?Naam student 1. Astrid van Kessel

2. Kim Liebers3. Ilse Nunen4. Irene van de Zandden

Organisatie /opdrachtgever

Wijchen Gezond Docentbegeleider(s) Marieke Plas

Plaats Wijchen Praktijkbegeleider(s) Hans VosInleidingHoe blijf je gezond? En hoe word je gezond ouder? Met het oog op deze vragen heeft stichting Wijchen Gezond zes dimensies gecreëerd die de gezondheid weergeven. De zes dimensies zijn: ‘Eet verstandig’, ‘beweeg’, ‘verbind’, ‘passie’, ‘reflecteer’ en ‘Wijchen Gezond’. Met behulp van de zes dimensies kunnen concrete handvatten geboden worden om de gezondheid te verbeteren en daarmee de kwaliteit van leven te bevorderen. Er is onderzocht hoe de inwoners van Wijchen scoren op de ervaren gezondheid per dimensie en of de inwoners van Wijchen bereid zijn om deze dimensies te verbeteren. Ook is er gevraagd van welke dimensie(s) de inwoners graag nog meer initiatieven terug zouden willen zien in Wijchen vanuit de stichting Wijchen Gezond. De onderzoeksvraag luidt: ‘’Hoe scoren de burgers van 30-65 jaar in Wijchen op de ervaren gezondheid, aan de hand van de zes dimensies van Wijchen Gezond?”MethodenIn deze studie werden 84 willekeurige inwoners van Wijchen geïncludeerd met de leeftijd tussen de 30-65 jaar. De respondenten zijn op verschillende plekken in Wijchen geworven. De respondenten zijn gevraagd om op een schaal van 0 tot 10 een cijfer te geven per dimensie. De bereidheid om te veranderen per dimensie is gevraagd in de vorm van een rangorde. Eveneens is gevraagd welke dimensie(s) meer in Wijchen naar voren mogen komen volgens de respondenten. Met SPSS zijn verschillende toetsen uitgevoerd waardoor de data kon worden geanalyseerd.ResultatenHet gemiddelde van elke dimensie ligt tussen een 6,6 en 7,6. Deze verschillen zijn niet significant bevonden. De top 3 bereidheid is als volgt: 1; ‘eet verstandig’, 2; ‘beweeg’ en 3; ‘reflecteer’. Het merendeel van de inwoners zou meer initiatieven willen zien vanuit de dimensies ‘Wijchen Gezond’, ‘beweeg’ en ‘verbind’.Discussie en ConclusieHoewel de nauwkeurigheid van het onderzoek in het geding komt door een aantal factoren, waaronder met name de beperkte steekproefomvang, komen de gemiddelde resultaten overeen met andere onderzoeken waar de ervaren gezondheid in kaart is gebracht. Er is geen verband gevonden tussen het bereid zijn om een dimensie te verbeteren en het willen terugzien van een dimensie van Wijchen Gezond in de vorm van een initiatief. Aangezien niet door iedereen te bepalen is of elke dimensie even veel meetelt als de ander, is er geen gemiddeld cijfer bekend over de gezondheid van de inwoner van Wijchen. Wel is er een gemiddelde per dimensie. Zie afbeelding hiernaast.AanbevelingenDe ervaren gezondheid is nog niet eerder aan de hand van de zes dimensies van Wijchen Gezond in kaart gebracht. Een vervolgstudie zou het spinnenwebmodel kunnen testen op validiteit en betrouwbaarheid. De uitkomsten van deze studie vragen om een kwalitatief vervolg onderzoek naar hoe cijfers tot stand komen per dimensie en ook hoe de burgers erin staan om een dimensie te veranderen en op welke manier Stichting Wijchen gezond daar faciliterend in kan zijn.

66

Page 67: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Knelpunten bij het voldoen aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden groente en fruitNaam student 1. Daphne Krooneman

2. Nicole van HoutOrganisatie /opdrachtgever

Stichting Wijchen Gezond

Docentbegeleider(s) Jenneke Saat

Plaats Wijchen Praktijkbegeleider(s) Ellen de VriesInleidingEr zijn verschillende soorten factoren die het risico op gezondheidsklachten verhogen. Eén van deze factoren is het niet voldoen aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden van 250 gram groente en 200 gram fruit. Uit cijfers van GGD Gelderland-Zuid blijkt dat de meerderheid van de inwoners van gemeente Wijchen, in de leeftijdscategorie 45-65 jaar, deze hoeveelheden niet behalen. Om het onnodig risico op gezondheidsklachten te verkleinen is het van belang om te achterhalen welke factoren van invloed zijn op het voedingsgedrag.Dit onderzoek bestaat uit twee doelen, waarvan een korte termijndoel en een lange termijndoel. Het korte termijndoel is het achterhalen welke knelpunten de 45-65-jarige inwoners van gemeente Wijchen ervaren bij het voldoen aan de dagelijkse aanbevolen hoeveelheden groente en fruit. Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Welke knelpunten ervaren de inwoners van gemeente Wijchen, in de leeftijdscategorie 45-65 jaar, bij het voldoen aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden groente en fruit?Het lange termijndoel van dit onderzoek is het ontwerpen van een interventie die een bijdrage levert aan het verhogen van de groente- en fruitinname, waardoor het onnodig risico op gezondheidsklachten wordt verlaagd. MethodenOm een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er oriënterend literatuuronderzoek gedaan naar de meest belangrijke factoren, vanuit het I-Change model, die van invloed zijn bij de groente- en fruitinname in Nederland. Op basis van deze uitkomsten zijn er semigestructureerde interviews afgenomen bij acht inwoners van gemeente Wijchen in de leeftijdscategorie 45-65 jaar. Deze personen zijn geworven via de Grote Pijler Avond van stichting Wijchen Gezond, op sportschool Derks en op de Wijchense markt. ResultatenUit de interviews blijkt dat de meerderheid van de onderzoeksgroep het over het algemeen niet belangrijk vindt om dagelijks 250 gram groente en 200 gram fruit te consumeren. Een gevarieerd voedingspatroon wordt belangrijker gevonden. Men weet over het algemeen niet hoeveel gram groente er per dag wordt geadviseerd, betreft fruit is de meerderheid hier wel van op de hoogte. Daarnaast is men zich er niet altijd van bewust hoeveel 250 gram groente werkelijk is. Verder wordt de prijs als belangrijk knelpunt ervaren, maar dit is niet van invloed op de hoeveelheid aankopen van groente en fruit. Wel wordt er naar een alternatief gezocht in de vorm van groente en fruit uit blik/pot/diepvries. De onderzoeksgroep wil graag meer kennis verkrijgen betreft groente en fruit, meer ideeën voor (makkelijke) gerechten met groente en fruit en een reminder om meer groente en fruit te eten. Discussie en ConclusieUit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de mate van belangrijkheid om aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden te voldoen, het grootste knelpunt vormt onder de deelnemers van dit onderzoek.AanbevelingenOp basis van de resultaten van dit onderzoek is er een ontwerp gemaakt om een bestaande interventie, ‘De Virtueel Leefstijlcentrum app’ uit te breiden. In de toekomst zou op basis van dit onderzoek dieper kunnen worden ingegaan op wat de attitudes van de deelnemers zijn wanneer zij meer kennis hebben over de gezondheidsvoordelen bij het voldoen aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden groente en fruit..

67

Page 68: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

Uitvoeren van de dieetkenmerken bij mensen met een verstandelijke beperking op kleinschalige woongroepen Naam student 1. Vera ImminkOrganisatie /opdrachtgever

Bartiméus Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats DoornZeist

Praktijkbegeleider(s) Babette DubbeldJurrina Vosselman

InleidingBartiméus is een instelling voor mensen met een visuele en verstandelijke beperking. In Doorn en Zeist wonen mensen in kleinschalige woongroepen waar op de woning begeleiding aanwezig is. De begeleiding kookt zelf voor en samen met de bewoners. Bij de afdeling diëtetiek is men benieuwd hoe de dieetkenmerken die gegeven worden vanuit diëtetiek door de woningen worden uitgevoerd en of hier verbetering in kan worden gemaakt. Tijdens dieetbesprekingen kwam de feedback terug dat niet in elke woning de dieetkenmerken even goed werden opgevolgd en dat op het gebied van gezonde voeding ook nog veel winst te behalen viel.MethodenOm achter deze informatie te komen en het bovenstaand probleem beter in kaart te brengen zijn 7 woningen verdeeld over Zeist en Doorn geïnterviewd over hun werkwijze rondom de dieetkenmerken en de problemen die hiermee worden ervaren. ResultatenVanuit deze interviews kwamen verschillende problemen naar voren. Het grootste probleem was het verschil in visie. Mensen hadden hele andere gedachtes over wat gezonde voeding inhoudt. Ook namen begeleiders hun eigen referentiekader/eigen voedingspatroon mee naar de woning. De kennis over de dieetkenmerken was niet overal toereikend. Verder zag de begeleiding niet altijd het belang in van de dieetkenmerken. Ook werd aangegeven dat tijdtekort en het missen van vaardigheden zorgde voor minder gezonde maaltijden. Met maken van de weekmenu’s en het variëren hierin bleek op sommige woningen lastig te zijn.Discussie en ConclusieHet grootste probleem bij het uitvoeren van de dieetkenmerken bleek het verschil in visie binnen de woning. AanbevelingenOm de visie op gezonde voeding bij de woningen te verbeteren kan er een folder, richtlijn of cursus worden ontworpen met als uitgangspunt gedragsverandering en gedragsbehoud. Deze kan gericht zijn over algemene gezonde voeding maar ook knelpunten in de voeding bij mensen met een verstandelijke beperking. Een cursus zou het meeste aansluiten doordat deze kan aansluiten op de persoonlijke hulpvraag van begeleiding. Verder is een veel genoemd probleem het variëren en opstellen van gezonde weekmenu’s. Hiervoor kan de afdeling diëtetiek op hun blog weekmenu’s plaatsen met daarbij uitleg over gezonde voeding en gemaakte keuzes. Ook een mooi systeem om in te voeren is het oranje-rood-groen-systeem. Dit systeem houdt in dat 2 keer per week een oranje (minder gezonde) maaltijd wordt gegeten en 5 keer per week een groene (gezonde). Eén keer per maand kan een rode malatijd worden gegeten zoals friet met een snack. Door de cliënten uit een boek met recepten te laten kiezen met groen, oranje en rood markeringen worden de cliënten ook bij de maaltijden betrokken. Een valkuil aan dit systeem is dan cliënten vaak hetzelfde willen eten.

68

Page 69: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL LEEFSTIJL

One out of five South African school-age children is stunted Naam student 1. Roxane Bakker

2. Ilse SchilderinckOrganisatie /opdrachtgever

St. Michaels Primary School

Docentbegeleider(s) Ms. A. Nijhof Ms. B. Kuijpers

Plaats Grabouw, South Africa Praktijkbegeleider(s) Mr. C. Ontong & Mr. R. SmithInleidingThe prevalence of malnutrition is still high in South Africa. The number of overweight and obese children is increasing, whilst underweight, stunting and wasting are still problems. At St. Michaels Primary School, there is a lack of data of the anthropometric status (prevalence of underweight, overweight, wasting, stunting and normal weight) of the pupils. Therefore, the aim of this research is to determine the anthropometric status. With this data, healthy lifestyle interventions can be set up and the data can be used as an evaluation tool to determine the effect of the intervention on the anthropometric status.MethodenThe desk research highlights the current anthropometric status of children in South Africa. In March 2017, measurements of height and weight were carried out at St. Michaels Primary School accord-ing to a standardized format . The data was processed using the WHO AnthroPlus software. The variables gender and age were registered. This was used to determine BMI-for-age, height-for-age and weight-for-age. The weight-for-age is only applied for children younger than ten years old (N=168). WHO growth reference cut-off points were used to categorize the pupils in underweight, overweight, wasted, stunted or normal weight. The cut-off-based prevalence is a common method using Z-scores to express child growth. The data collected was then compared to the WHO growth reference 2007 and the national averages of South African children. In order to compare to the na-tional averages, the data was categorized manually in gender and ethnicity. ResultatenThe study population was 268 pupils. There were 23 drop-outs out of 291 pupils. The target popula-tion was from an African (18,4%) or coloured (81,6%) ethnicity. The prevalence of underweight pupils is 14,8%. 9,3% of the pupils of St. Michaels Primary School is overweight and another 5,6% is obese. 4,5% of the pupils experience wasting. Another 20,2% of the pupils is stunted. The prevalence of normal weight pupils is 80,6%.Discussie en ConclusieWith this research it’s not possible to state the nutritional status, because factors, such as dietary intake, are not included. St. Michaels Primary School was the only school researched. Therefore, the anthropometric status is less representative for other children in the Theewaterskloof Municipality or in South Africa. The measurements for the field research were only carried out once. The prevalence of underweight is 14,8%, which is higher than the national average of 6,9%. Fur-thermore, the prevalence of wasting is 4,5%, which is also higher than the national average (3,7%). The prevalence of overweight and obese pupils at St. Michaels is 14,9% and the prevalence of stunted pupils is 20,2%. These percentages are almost equal to the national averages of 14,2% and 19,2% respectively.AanbevelingenFollow-up research is needed to determine the nutritional status of the pupils. The behavioral deter-minants, which influence the behavior of the pupils and therefore the anthropometric status, should also be determined. An annual anthropometric plan should be set up to track the pupils’ growth. Not only the pupils should be researched, but also parents/caregivers and teachers should be included in follow-up research.

69

Page 70: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Sport en bewegen

http://www.volksuniversiteitamsterdam.nl/cursussen.php?s=5&r=422&l=1&id=2289

70

Page 71: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL SPORT EN BEWEGEN

Voldoende energie voor Ererondelopers 100e Nijmeegse Vierdaagse 2016?Naam student 1. Laura Hoogers

2. Joyce van EenennaamOrganisatie /opdrachtgever

Lectoraat Voeding in relatie tot Sport & Gezondheid

Docentbegeleider(s) Dorris Direks

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Sonja van OersInleidingTer ere van de 100e Nijmeegse Vierdaagse wandelt een groep van 100 elitelopers buitenom de reguliere tochten een extra ereronde van 50 kilometer (km). Deze meerdaagse, matig intensieve, maar langdurige inspanning vereist juiste voeding om op een verantwoorde manier deel te nemen, welke niet beschreven staat in huidige (sport)voedingsrichtlijnen. Dit onderzoek geeft inzicht in de energie- en macronutriënt-inname ten opzichte van de energie- en macronutriëntbehoefte van de Ererondelopers van de 100e Nijmeegse Vierdaagse.MethodenHiervoor is de voedingsinname achterhaalt bij de deelnemers van de 40 km, 50 km en 55 km (n=12) gedurende drie volledige dagen inclusief de ereronde van 50 km door middel van een voedingsdagboek met aanvullende dietary history methode. Met de NEVO-tabel zijn de energie- en macronutriëntinname berekend (gemiddelde ± standaarddeviatie).Daarnaast is, per afstandscategorie, de energiebehoefte (gemiddelde ± SD) op basis van Basal Metabolic Rate (BMR), Physical Activity Level (PAL) en Metabolic equivalent (MET) berekend. De berekende behoefte is vergeleken met de Sensewear-resultaten. ResultatenDe 55 km deelnemers (n=12) hebben een energie-inname van 3288 ± 1151 kcal tegenover een energiebehoefte van 5962 ± 719 kcal. Wanneer deze groep zowel de reguliere- als de ereronde loopt, is de energie-inname 4964 ± 1236 kcal tegenover de energiebehoefte van 7873 ± 1127 kcal. Bij de 50 km (n=5) deelnemers blijkt respectievelijk een energie-inname van 2506 ± 358 kcal tegenover 5215 ± 590 kcal en 4221 ± 569 kcal tegenover 7373 ± 1083 kcal voor de dag inclusief de ereronde. Bij 40 km (n=2), zijn op reguliere dagen de energie-innames 3722 en 4134 kcal tegenover de behoefte van 5722 en 5602 kcal en 4360 en 5340 kcal tegenover 9976 en 7777 kcal op dagen inclusief de ereronde. Het gemiddelde voedingspatroon bestaat voor 57 ± 11 energieprocent (en%) uit koolhydraten, 13 ± 3 en% uit eiwitten, 22 ± 7 en% uit vetten en 8 ± 8 en% uit alcohol. Discussie en ConclusieDiscutabel is de PAL-waarde voor de uren in rust welke, voor alle deelnemers, is afgeleid van de Sensewear (n=3). De hoge temperatuur en wandelen met bepakking (n=1) zijn niet meegenomen in de energiebehoefteberekening. De hoge temperatuur is één van de mogelijke oorzaken dat de energiebehoefte middels de Sensewear gemiddeld 909 en 380 kcal hoger uitvalt dan de berekende behoefte. Voor een representatief oordeel zijn de energiebehoefte en –inname per afstandscategorie vergeleken. Hieruit blijkt dat, bij alle afstandscategorieën, de energie-inname niet toereikend is, slechts 60% van de energiebehoefte wordt gedekt. Twee deelnemers behalen tijdens één dag de energiebehoefte. De macronutriëntverdeling binnen de ingenomen energie voldoet aan de Voedingsnormen (Gezondheidsraad, 2001). AanbevelingenMogelijke veranderingen in lichaamsgewicht en –samenstelling zijn interessant om het effect van de negatieve energiebalans uit te drukken. Door deze metingen kunnen er specifieke aanbevelingen worden geformuleerd omtrent de energie- en macronutriënteninname.

71

Page 72: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL SPORT EN BEWEGEN

Vochtinname CTO vrouwenvoetbalNaam student 1. Marleen Boerboom

2. Sanne RompOrganisatie /opdrachtgever

Team SEN, Hogeschool Arnhem & Nijmegen

Docentbegeleider(s) Marieke Plas

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Ingrid CeelenInleidingVoeding heeft een grote impact op verschillende systemen in je lichaam bij het sporten. Dat een optimale voeding zo belangrijk is en niet eenvoudig toe te passen is blijkt uit de praktijk. Wereldwijd zijn er onderzoeken gedaan naar de vocht- en voedingsinname van teamsporters, dit betreft amateur, prestatie en Olympisch niveau. Hieruit blijkt dat de vocht- en voedingsinname van de meeste sporters niet optimaal is. In Nederland is er momenteel alleen een onderzoek uitgevoerd naar de voedingsinname bij mannelijke voetballers. Onderzoeken naar de voedingsinname bij vrouwelijke voetballers in Nederland ontbreken nog. Dit onderzoek is met deze reden gestart bij vrouwelijke voetballers van 15-18 jaar in Nederland.MethodenAan de hand van een observatie onderzoek werden de vocht- en voedingsinname tijdens inspanning van het CTO vrouwenvoetbalteam in Amsterdam en Eindhoven gemeten. De onderzoeksgroep bestond uit 27 deelnemers. Tijdens deze trainingen is bijgehouden welke deelnemers er waren, hoelang ze trainden en hoe veel iedere deelnemer dronk en at. Bij ieder team hebben twee observaties plaatsgevonden. De duur van de training lag tussen de 68 minuten en 107 minuten. De participanten zijn daarnaast voor en na de training gewogen om het vochtverlies in kaart te kunnen brengen. De data-analyse is uitgevoerd aan de hand van SPSS. Daarnaast zijn gegevens in Evry ingevoerd om zo de voedingsinname te kunnen berekenen.ResultatenGeen van de participanten heeft vaste voedingsmiddelen geconsumeerd. De vochtinname van de participanten van CTO Amsterdam en Eindhoven voldeed tijdens beide metingen niet aan de richtlijn voor vocht.Het vochtverlies van geen van de participanten is boven het maximum van -2% gewichtsverandering. De product keuze van het ingenomen vocht bestaat voornamelijk uit water. Discussie en ConclusieEr is geen inname van vaste voedingsmiddelen tijdens inspanning geobserveerd tijdens dit onderzoek. De richtlijn waarmee is vergeleken, laat zien dat de inname van koolhydraten en eiwitten nog niet noodzakelijk is maar wel bevorderend kan zijn voor de prestatie.De vochtinname is lastig te beoordelen. Als er gekeken wordt naar de richtlijn voor vochtinname tijdens inspanning hebben de participanten geen adequate inname. Echter wanneer er gekeken wordt naar de richtlijn voor maximale gewichtsverandering van -2% door vochtverlies, blijkt dat de deelnemers wel voldoen aan een optimale vochtinname.Om de vochtinname van CTO Amsterdam en CTO Eindhoven als één groep te kunnen beoordelen, is ervoor gekozen om de vochtinname terug te rekenen naar vochtinname per uur. Alle geobserveerde trainingen hadden namelijk een andere duur. Het terug rekenen kan een vertekend beeld geven van de inname omdat het een gemiddelde inname is. Uit het onderzoek blijkt dat de vochtinname tijdens training niet voldoet aan de vochtinname richtlijn van 150-300 milliliter per 15-20 minuten bij een inspanning langer dan 30 minuten. De vochtinname tijdens de training voldoet wel aan de richtlijn voor een maximale gewichtsverandering van - 2% door vochtverlies. De product keuze van het ingenomen vocht (water) is toereikend voor de trainingen. AanbevelingenHet is verstandig om meer onderzoek uit te voeren in de leeftijdscategorie onder de 18 jaar om zo eventueel een Dieetbehandelingsrichtlijn Wedstrijdsport voor deze leeftijdscategorie te maken. Daarnaast wordt er een aanbeveling gedaan om te kijken of een verandering in de koolhydraatinname tijdens inspanning de prestatie bevorderd. Als laatst is een onderzoek naar een eenduidige richtlijn voor een adequate vochtinname wenselijk.

72

Page 74: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

Lunchen in het WAT-pandNaam student 1. Wikke van der Heijden

2. Carmen van DulkenraadOrganisatie /opdrachtgever

FBS Vastgoed B.V. Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Plaats Bennekom / Ede Praktijkbegeleider(s) Jacoline van Benthem, Anna de WitInleidingDeze Health Promotion opdracht is uitgevoerd in opdracht van FBS Vastgoed B.V. FBS Vastgoed B.V. gaat verhuizen naar een nieuw bedrijfspand. In zowel het huidige als het nieuwe bedrijfspand wordt aan de medewerkers dagelijks een lunch aangeboden. Na een leverancierswijziging begin 2017 begon het op te vallen dat veel werknemers ontevreden waren over het lunchaanbod. Intern is in voorgaande jaren al eerder getracht het lunchaanbod aan te passen, maar dit heeft tot op heden nog niet het gewenste resultaat gebracht. De verhuizing wordt gezien als het juiste moment voor een vernieuwd en verbeterd aanbod. Binnen het pand was geen werknemer beschikbaar om dit volledig op te pakken. Om deze reden is gevraagd een advies op te stellen waarmee het lunchaanbod kan worden geoptimaliseerd. Doelstelling: Vanaf 29 mei 2017 is het lunchaanbod voor de medewerkers van FBS Vastgoed B.V. gezonder en duurzamer ten opzichte van de huidige situatie. MethodenAan de hand van het tienstappenplan adviseur is er een inventarisatie gemaakt van de huidige situatie. Er zijn diverse gesprekken geweest met de lunchcommissie binnen het bedrijvenpand. Zo zijn er knelpunten en uitgangspunten opgesteld. ResultatenDe resultaten bestaan uit knelpunten en assortimentslijsten van de huidige situatie.Knelpunten:

Lange wachtrijen Weinig groente in de saladebar Rommelig en vies Na 15 minuten is het buffet vaak ‘leeg’ Beperkte beschikbaarheid gezonde voeding Weinig variatie in gezonde voeding Onaantrekkelijk om gasten uit te nodigen voor de lunch Veel verschillende leveranciers (niet duurzaam) Veel eten wordt weggegooid (niet duurzaam)

Discussie en ConclusieEr zijn verbeterpunten mogelijk met betrekking tot duurzaamheid en gezondheid.Aanbevelingen

74

Page 75: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

Zoveel mogelijk afnemen bij de Deli XL. Door de producten bij één leverancier af te nemen, hoeven er minder bestelbusjes langs te komen voor bezorging. De Deli XL bezorgt een keer per week. Dit zorgt voor een lagere uitstoot van uitlaatgassen ten opzichte van de huidige situatie. Zo wordt het assortiment duurzamer.

Soepen: Maximaal twee dagen per week soep van Unox aanbieden. Zoveel mogelijk verse groente en water toevoegen.

Brood: Meer volkoren (minimaal twee broden/dag). Zuurdesembroden vervangen door goedkopere (en volkoren) broden. Maximaal een wit brood/dag aanbieden (bakker of zuurdesem).

Saladebar: Door horecagroothandel Roelofsen laten bezorgen uitgebreide en gezonde keuze, dagelijkse gratis bezorging, weinig werk aan, veel wisseling mogelijk. Kies als losse componenten producten als groenten (uit pot zonder suiker), noten, tonijn, witte kaas en volkoren pasta, zilvervliesrijst, quinoa en couscous. Mozzarella maximaal één keer per week.

Hartig beleg: Standaard: hüttenkäse, hummus (wisseling tussen verschillende varianten), smeerkaas balans. Afwisselen tussen: baba anoesch, bruchetta, mouhamara, mezzes keshkeh.

Zoet beleg: Pindakaas (grootverpakking), Nutella, pure hagelslag, honing en appelstroop. De andere huidige zoete belegopties niet meer aanbieden.

Fruit: Door Horecagroothandel Roelofsen laten bezorgen duurzamer door minder verschillende leveranciers. Optie twee is houden zoals het nu is.

Broodvervangers: Ontbijtkoek niet meer aanbieden. Tweede optie is volkoren ontbijtkoek. Beschuit volkoren (Verkade). Crackers: volkoren en lichtgewicht. Rijstwafels behouden.

Overig: Het advies om producten als paaseieren, borrelnoten en chips te beperken. Daarnaast de inkoop van frisdrank beperken.

BonDuo ontbijtNaam student 1. Marianne van Ommen

2. Elise SlootmanOrganisatie /opdrachtgever

OrgaNext Life Science Docentbegeleider(s) Jacqueline de Vos

Plaats Arnhem Praktijkbegeleider(s) Annemiek VogelInleidingIn dit onderzoek is gekeken welke mening vitale ouderen hebben over BonDuo ontbijt, gedurende de onderzoeksperiode van vier weken. Er is hierbij gekeken naar de mening over de prijs, smaak, voorkeur voor het product, algemene waardering voor het product, koopintentie en gebruiksgemak. Deze vorm van producttesting is van belang om te voorkomen dat een grootschalige lancering mislukt.BonDuo is ontwikkeld omdat uit recent onderzoek blijkt dat ouderen boven de 50 jaar een hogere hoeveelheid eiwit nodig hebben dan 0,8 gram/kg lichaamsgewicht om spierafbraak tegen te gaan, namelijk 1.0 tot 1,2 gram/kg lichaamsgewicht. Hierbij is het belangrijk dat er 20-25 gram eiwit per maaltijd wordt genuttigd aangezien dit in combinatie met voldoende fysieke activiteit (3-5 keer per week) leidt tot een spieropbouwende reactie en spiereiwit synthese ongeacht de leeftijd (Rizzoli, et al., 2014). Ook blijkt dat Nederlandse ouderen deze hoeveelheid eiwit niet behalen bij het ontbijt (Tieland, Borgonjen-Berg, Loon & Groot, 2015).BonDuo ontbijt is een eiwitrijk ontbijtproduct bestaande uit een zuivelproduct en chocoladebolletjes. In vergelijking tot andere ontbijt producten is het uniek door de hoge hoeveelheid eiwit en vezels per portie en de toevoeging van vitamine D. MethodenDit onderzoek is uitgevoerd bij de doelgroep van BonDuo ontbijt: ouderen in de leeftijd van 55 t/m 90 jaar die vitaal en onafhankelijk willen blijven en de eerste tekenen van verlies van kracht en vitaliteit écht gaan merken. Dit onderzoek is gedaan door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek gedurende vier weken. De deelnemers nuttigde BonDuo 4-6 keer per week gedurende deze vier weken. De deelnemers werden in het kwalitatieve gedeelte wekelijks bevraagt door middel van een telefonisch interview. Bij het kwantitatieve gedeelte vulde ze vooraf en na vier weken een enquête in. Ook werd in de eerste week dagelijks een enquête thuis ingevuld en de drie opeenvolgende weken werd wekelijks een enquête ingevuld.ResultatenDe onderzoeksgroep bestond uit tien deelnemers die tussen 58 en 83 jaar oud waren, alle deelnemers wonen nog zelfstandig en zijn actief. Ten aanzien van prijs, smaak, voorkeur voor het product, algemene waardering voor het product, gebruiksgemak en koopintentie komt in de resultaten BonDuo voornamelijk negatief naar voren

75

Page 76: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

Discussie en ConclusieUit de resultaten lijkt naar voren te komen dat de doelgroep over het algemeen de prijs van BonDuo te hoog vond. Ook lijkt dat de doelgroep de smaak en textuur van het zuivelproduct anders zou willen zien, de chocoladebolletjes lijken zij over het algemeen wel lekker. Ook de voorkeur lijkt niet bij BonDuo te liggen, maar eerder bij hun gebruikelijke (ontbijt)product. De algemene waardering varieerde sterk onder de doelgroep en de koopintentie lijkt over het algemeen laag. De beoordeling van het gebruiksgemak lijkt erg te wisselen onder de doelgroep,AanbevelingenHet lijkt verstandig te kijken naar de textuur en smaak van het zuivelproduct. Een textuur die lijkt op die van yoghurt of kwark lijkt wenselijk. Ook lijkt de smaak meer uitgesproken te moeten zijn. Eventueel kan er worden gekeken naar het verder ontwikkelen van andere smaken om de consumenten meer keuze te geven en het minder eentonig te maken.Ook lijkt het verstandig te gaan kijken naar de prijs. Het grootste gedeelte van de onderzoeksgroep gaf aan niet meer dan €1,50 te willen betalen per bakje, dit is een verschil vergeleken met de €2,49 die BonDuo zou moeten gaan kosten. Het lijkt daarom verstandig de prijs te verlagen.

76

Page 77: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

Gezondheidspel voor kinderenNaam student 1. Astrid van Kessel

2. Floris-Jan Broers3. Eilish Hazelaar

Organisatie /opdrachtgever

Wijchen Gezond Docentbegeleider(s) Marieke Plas

Plaats Wijchen Praktijkbegeleider(s) Helene BaardaInleidingAanleiding voor deze gezondheidsinterventie is dat overgewicht op jonge leeftijd een steeds groter probleem wordt. Verwachting is dat deze trend de komende tijd door zal zetten. Overgewicht op kinderleeftijd brengt zowel lichamelijke- als psychische gevolgen met zich mee. MethodenKinderleeftijd brengt zowel lichamelijke- als psychische gevolgen met zich mee. Er is getracht een gezondheidsinterventie op te zetten, welke dit probleem tegen gaat. Hierbij is er rekening gehouden met de gedragingen van het kind en welke determinanten het gedrag veroorzaken. Deze zijn geanalyseerd en onderverdeeld in het ASE-model. Er zijn verscheidene oorzaken aan te wijzen voor dit probleem. Ten eerste wordt een ongezonde leefstijl steeds gemakkelijker gemaakt. In plaats van buitenspelen, spelen kinderen op spelcomputers waarbij zij lichamelijk inactief zijn. Daarnaast zijn ongezonde producten gemakkelijk te verkrijgen.ResultatenUit literatuur onderzoek is gebleken dat kennis een belangrijke determinant is welke het gedrag beïnvloed. Overigens leren kinderen op deze leeftijd de kennis die zij hebben opgedaan toepassen. Daarnaast wordt in de literatuur benoemd dat het van groot belang is dat kinderen op deze leeftijd bekend worden gemaakt met een gezonde leefstijl.Discussie en ConclusieHet lijkt van groot belang dat kinderen op een positieve manier worden benaderd. Dit kan worden gedaan door het nieuwe concept ‘positieve gezondheid’ (‘‘Gezondheid als het vermogen om je aan te passen en je eigen regie te voeren, in het licht van de sociale, mentale en fysieke uitdagingen van het leven”). Hierbij wordt de gezondheid benaderd vanuit zes dimensies: lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal maatschappelijk participeren, dagelijks functioneren. Wijchen Gezond heeft hier haar eigen draai aan gegeven, waardoor zij tot de volgende zes pijlers zijn gekomen: Eet wijs, Beweeg, Reflecteer, Passie, Verbind en Wijchen Gezond. Vervolgens is er gekeken op welke manier deze kennis het best verbreed kon worden. Gezien de wens van de opdrachtgever en de bevestiging van de literatuur, leek een spel de meest voor de hand liggende keuze. Door zeven studenten is er een bordspel ontwikkeld waarbij de zes pijlers van Wijchen Gezond centraal staan. Dit heeft geresulteerd in een interactief spel waarbij vragen en opdrachten elkaar afwisselen.AanbevelingenHet gezondheidspel kan ik meerdere settings worden gebruikt, zoals thuis, op school of in de bibliotheek. Er kan verder onderzocht worden hoe het gezondheidspel kan worden geïmplementeerd op scholen.

77

Page 78: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

Bitter Gourd – van het bittere oosten naar het aangename westenNaam student 1. Annelie TheunisseOrganisatie /opdrachtgever

Service Unit Facilitaire Zaken, HAN

Docentbegeleider(s) Dorris DireksNienke Drost

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Marieke Janssen Karin Sanders – van Heijst

InleidingDe groente Bitter Gourd wordt met name in landen in Azië verbouwd en gegeten. De Bitter Gourd is familie van de komkommer met een zeer bittere smaak. De Bitter Gourd bevat de vitamines B1, B2, B3, B11 en C en de mineralen magnesium, fosfor, ijzer, mangaan en zink. Uit onderzoek is voort gebleken dat de Bitter Gourd ook werkzaam is bij obesitas (hongergevoel verdwijnt) en diabetes (bloedsuiker verlagend). Echter, het diermodel C.elegans is hier als testsysteem gebruikt. De genetische gelijkenis tussen C.elegans en de mens is 60-80%. Om te kunnen bepalen wat precies de bioactieve stoffen zijn in de Bitter Gourd is nog veel aanvullend onderzoek nodig. Belangrijk daarbij is om inzicht te verkrijgen in welke stof of combinatie van stoffen en in welke verhouding, verantwoordelijk is voor bepaalde gezondheidsbevorderende effecten. Alleen dan kunnen toekomstige gezondheidsclaims worden onderbouwd. Aangezien nog onbekend is hoeveel werkzame stof uit de Bitter Gourd nodig is voor het behalen van een gezondheidsbevorderend effect bij specifieke doelgroepen (obesitas en diabetes), is gekozen voor Nederlandse consumenten. Met Nederlandse consumenten worden in Nederland wonende mannen en vrouwen van achttien jaar en ouder bedoeld. Dit zal ook de doelgroep vormen om de Bitter Gourd als ‘nieuwe’ groente aan te introduceren. Probleemstelling:Op dit moment zijn grote bedrijven geïnteresseerd in het verkopen van de Bitter Gourd in Nederland, maar het is onbekend hoe de Nederlandse consument deze groente waardeert. Er zijn nog geen Bitter Gourd fingerfoods op de Nederlandse markt en dus is ook nog niet bekend of Nederlandse consumenten deze fingerfoods zullen waarderen.Doelstelling: Het achterhalen van de waardering van Nederlandse consumenten voor de tot fingerfoods verwerkte Bitter Gourd, zodat de Bitter Gourd aantrekkelijk gemaakt kan worden voor deze consumenten. Uiteindelijk doel is om grote bedrijven in fingerfoods verwerkte Bitter Gourd in hun assortiment op te laten nemen of rauwe Bitter Gourd met een receptenfolder voor het maken van die fingerfoods.Hoofdvraag:Hoe worden de sensorische eigenschappen* van drie fingerfoods, die bereid zijn op basis van de Bitter Gourd, gewaardeerd door de Nederlandse consumenten? *Uiterlijk, geur, smaak en aroma, mondgevoel, nasmaak.MethodenHet type onderzoek dat aansluit bij de probleem-, doel- en vraagstelling is sensorisch onderzoek ofwel zintuigelijk onderzoek. Resultaten

Discussie en ConclusieDiscussiepunten als doelgroep, exclusiecriteria, onderzoekmethode en groepsverdeling zijn meegenomen. Kortom op basis van de beoordelingen van de attributen scoort de stick het beste. Daarentegen beoordelen de ‘lovers’ het gehaktballetje over het algemeen met een 6,2. De (dip)spread en stick beoordelen zij met een 6,0. Vanuit dit onderzoek kan worden opgemaakt dat zowel de ‘lovers’ (als de haters) moeten wennen aan de Bitter Gourd. Voor elk attribuut zijn aanbevelingen gedaan zodat de fingerfoods in zijn totaliteit geoptimaliseerd kunnen worden.

78

Page 79: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

Aanbod analyse maaltijden DoorMealNaam student 1. Jeroen DasOrganisatie /opdrachtgever

DoorMeal Docentbegeleider(s) Mirjam Jager

Plaats Amsterdam Praktijkbegeleider(s) Milou EisinkInleidingEen groeiend aantal Nederlanders dat niet volgens de aanbevolen hoeveelheden eet volgens de Richtlijnen Goede Voeding 2015, zorgt voor een grote kans op het creëren van voedingsproblemen. Een gevolg daarvan is dat dit kan leiden tot het ontwikkelen van overgewicht, chronische ziekten als hart- en vaatziekten en verschillende vormen van kanker. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft in 2015 de helft van de bevolking in de leeftijdscategorie van 20 jaar of ouder overgewicht en 13,6% daarvan ernstig overgewicht. Verschillende onderzoeken laten zien dat een volwaardig voedingspatroon met een ruime maar zeker voldoende hoeveelheid groente, fruit, vis en vezels helpt bij het managen van overgewicht, chronische ziekten als hart- en vaatziekten en verschillende vormen van kanker. Daarnaast blijkt uit verschillende onderzoeken dat het gebruik van bewerkt vlees in relatie staat tot een hogere kans op een beroerte en darmkanker. Daarnaast leidt een te hoge zoutinname tot een grotere kans op hart- en vaatziekten.MethodenOm het aanbod van 273 warme DoorMeal maaltijden te screenen aan de hand van de criteria voor de warme maaltijd volgens de Richtlijnen Schijf van Vijf is vanwege de beperkte tijd is een steekproef van 50 maaltijden gebruikt. De steekproef bevat de 30 meest geconsumeerde maaltijden en 20 maaltijden waarvan vooraf werd gedacht dat deze aan verbetering toe zouden zijn. Voor de meest geconsumeerde is gekozen omdat hiermee een relatief grotere impact op de gezondheid bewerkstelligd kan worden. Voor de overige 20 is gekozen om aan de wens van de organisatie, het optimaliseren van hun aanbod te kunnen voldoen. Er is getoetst op kwantitatieve maaltijdcriteria en op kwalitatieve criteria die toetsen of een bepaald product uit de maaltijd een schijfproduct is of niet.ResultatenUit de onderzoeksresultaten blijkt dat op zeven van de elf maaltijdcriteria, beschreven in de Richtlijnen Schijf van Vijf, meer dan de helft van de maaltijden uit de steekproef aan deze criteria voldoet. Het gaat dan om de volgende criteria: kilocalorieën(96%)-, vlees(63%), vis(53%), aardappel(73%), bereidingsvet(100%), het maximaal 2 porties uit de dagelijkse categorie(100%) en het totaal 2 gram zout per maaltijd criterium(62%). Van de overige vier maaltijdcriteria waaraan minder dan de helft van de maaltijden uit de steekproef voldoet zijn: het groente criterium(14%), de vegetarische eiwitcomponent(0%), het rijst-, pasta, couscous, gierst en quinoa criterium(1 van de 8 maaltijden) en het maaltijdcriterium voor brood(27%).Discussie en ConclusieKwantitatief gezien voldoet dus slechts 12% uit de steekproef aan de Richtlijnen Schijf van Vijf. Kwalitatief gezien is de productkeuze van DoorMeal echter heel goed. Met uitzondering van graanproducten en twee maaltijden met bewerkt vlees wordt uitsluitend gebruik gemaakt van verse, onbewerkte producten. AanbevelingenOmdat de aanwezige eiwitcomponent in de steekproef te hoog is, wordt aanbevolen om maximaal 100 gram vlees, vis of vegetarische vleesvervanger in alle maaltijden te verwerken. Opvallend is daarnaast dat van alle maaltijden uit de steekproef slechts 14% voldoet aan het maaltijdcriterium voor groenten. Geadviseerd wordt om te kijken naar mogelijkheden de hoeveelheid groenten in de maaltijden te verhogen tot minimaal 150 gram. Ook voor natrium geldt dat de resultaten opvallend waren. De maaltijden die met name zorgden voor het hoge gemiddelde van 600 milligram natrium per maaltijd, bevatten vaak wraps als zetmeelcomponent. Dit product bevat volgens de schijfcriteria te veel natrium. Aanbevolen wordt daarom om op zoek te gaan naar alternatieven voor wraps. Als laatste valt op dat voor het rijst-, pasta, couscous, gierst en quinoa criterium geldt dat in zeven van de acht maaltijden gebruik gemaakt wordt van basmati rijst. Deze rijstsoort lever te veel energie per portie. Geadviseerd wordt om hiervoor zilvervliesrijst te gebruiken. Ook wordt DoorMeal geadviseerd om alle maaltijden te screenen en aan te passen aan de hand van de Richtlijnen Schijf van Vijf, omdat dit ervoor zorgt dat de organisatie op deze manier optimaal bijdraagt aan het helpen van haar doelgroep bij het bereiken van een volwaardig voedingspatroon volgens de Richtlijnen Goede Voeding 2015. Om de doelgroep van DoorMeal hierin nóg beter te ondersteunen, is het advies een weekmenu op te stellen. Hierin worden de Richtlijnen Schijf van Vijf en Goede Voeding 2015 als leidraad gebruikt. Voor de eiwitcomponent wordt namelijk niet naar de inname per dag gekeken, maar wordt een advies gegeven voor de hele week in de Richtlijnen Schijf van Vijf: twee dagen per week geen vlees, maar noten, peulvruchten, vis of vegetarische vleesvervanger. De overige dagen mag er maximaal 500 gram vlees gebruikt worden, waarvan maximaal drie porties rood vlees. De overige twee mogen bestaan uit noten, peulvruchten, vis, witvlees of vegetarische

79

Page 80: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL PRODUCTONTWIKKELING EN VOEDSELAANBOD

vleesvervanger. Een portie staat gelijk aan 100 gram. Twee andere voorbeelden van producten die meegenomen dienen te worden in het weekmenu zijn wekelijks portie peulvruchten en één portie vette vis.

80

Page 82: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

A research about the eating habits of diabetic patients on ArubaNaam student 1. Cresci-Anne CroesOrganisatie /opdrachtgever

ImSan Docentbegeleider(s) Annemarie Nijhof

Plaats Aruba Praktijkbegeleider(s) Hilde Timmerman, Clarita Bryson, Adelita Henriette

InleidingAccording to the dietitians and health manager at Instituto Medico di San Nicolas (ImSan), regis-tered diabetic patients have been showing up with unhealthy blood parameters, such as high glu-cose value, high cholesterol, high blood pressure, and other health issues, such as moderate to severe kidney damage or failure, weight gain, overweight or obese patients who are not losing weight, and patients who are not improving in health. This suggests poor dietary adherence among the patients at ImSan.MethodenThis study has been conducted through the use of interviews. The interview questions are inspired by the ASE model. The interviews have been held one on one and face to face. Each interview has lasted 10-20 minutes and has been recorded using a cell phone. The interviews have taken place at both ImSan Rumbastraat and ImSan San Nicolas. A total of 15 type 2 diabetic patients registered to ImSan have participated in this study.ResultatenAccording to this study, the most common cause of poor dietary adherence is the high grocery prices on Aruba, as this is claimed by all of the participants. Two-thirds of the participants claims that there are no food options on Aruba for diabetics, about half of the participants claimed to be negatively affected by the Aruban culture when it comes to pursuing a healthy diet and about half of the participants also claims to be influenced by others when it comes to pursuing a healthy diet.Discussie en ConclusieThese findings suggest that more attention should be given to educating patients on how to shop effectively and how to help patients with low financial status.AanbevelingenThis could be done by creating a shopping guide on how to shop better for less, hosting charity events for donating healthy food products for poor diabetic patients, and giving information or mak-ing a guide informing patients about sales and discount events on Aruba.

82

Page 83: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

Pretest van online onderwijs voor zorgprofessionals over ondervoeding bij ouderenNaam student 1. Fieke van de Kerkhof

2. Rachel de VriesOrganisatie /opdrachtgever

Wageningen University & Research

Docentbegeleider(s) Annemarie Nijhof Babette Kuijpers

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Joanne Leerlooijer Saskia Meijboom

InleidingOuderen vormen één van de belangrijkste risicogroepen waarbij ondervoeding een grote rol speelt. Met name verpleegkundigen en verzorgenden zijn zich onvoldoende bewust van wat ondervoeding precies inhoudt en welke gevolgen dit kan hebben voor de gezondheid van ouderen.Naar aanleiding van onvoldoende kennis en de behoefte om het aantal gezonde jaren bij ouderen te verhogen is in samenwerking met verschillende EU landen een Erasmus+ project opgezet. Het doel van dit project was online onderwijsmateriaal ontwikkelen dat past bij de behoeften, gebruiken, richtlijnen en protocollen van elk land.In Nederland is door Wageningen University & Research een online cursus ontwikkeld voor verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam in verpleeg-/verzorgingshuizen en de thuiszorg en vierdejaars MBO-studenten Verpleegkunde en Verzorgende-IG. De cursus bestaat uit een introductie en vier modules met tekst, filmpjes, quizzen en casuïstiek. Om de inhoud van de cursus zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de behoefte en kennis van de verpleegkundigen en verzorgenden, moest er een pretest uitgevoerd worden.MethodenWij hebben de pretest uitgevoerd aan de hand van kwalitatief onderzoek waarbij de mening van de doelgroep over de verschillende modules centraal stond. De groep deelnemers die het onderzoek uitvoerde bestond uit 35 deeltijd studenten van het ROC Midden Nederland, waarvan twintig studenten van de opleiding Verpleegkunde niveau 4 en 15 studenten van de opleiding Verzorgende IG niveau 3. Er zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt: een algemene vragenlijst, feedbackformulier en afsluitende vragenlijst.ResultatenUit de pretest kwam naar voren dat het merendeel van de deelnemers de online cursus te makkelijk vond, doordat ze diepgang in de cursus miste. Alle deelnemers gaven aan dat de lay-out, waaronder het lettertype en de lettergrootte, mooi en netjes was. De casussen werden als leerzaam ervaren, maar de deelnemers waren minder te spreken over de duur van de filmpjes binnen de modules. Discussie en ConclusieEr kan geconcludeerd worden dat de huidige online cursus niet volledig aansluit bij de kennis en behoefte van de zorgprofessionals en MBO-studenten. Een aantal onderdelen moeten aangepast worden om de cursus volledig aan te laten sluiten bij de doelgroep. Wanneer deze aanpassingen zijn doorgevoerd, kan er worden gekeken hoe de online cursus op de markt kan worden gezet.AanbevelingenEr wordt aanbevolen de cursus niet te makkelijk te maken en te zorgen voor voldoende diepgang en complexiteit om de studenten van de online cursus te stimuleren. Tevens wordt aangeraden gebruik te maken van casussen, omdat dit studiemotiverend werkt en bijdraagt aan het zelf-ondersteunend leerproces.Het is aan te raden om de filmduur niet langer te maken dan 6-9 minuten, omdat daarna de betrokkenheid van de student daalt. Voor een verbeterd leervermogen wordt aanbevolen verschillende soorten multimedia te gebruiken. Tevens is het goed om lange filmpjes met veel informatie te segmenteren in kleinere delen en animaties.Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het literatuur- en veldonderzoek is de gehele online cursus aangepast. Wij hebben ons daarbij gericht op de module: ‘Wat is gezonde voeding voor ouderen?’. Vervolgens is er een ondernemingsplan geschreven om de online cursus op de markt te brengen. De online cursus is verspreidt onder verschillende organisaties om klanten te werven. Inmiddels zijn er al diverse potentiële klanten die interesse hebben in het gebruik van de online cursus.

83

Page 84: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

84

Page 85: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

Wensen en behoeften van verzorgenden bij de signalering van ondervoeding bij thuiswonende ouderenNaam student 1. Soraja Neggers

2. Eline DasOrganisatie /opdrachtgever

Stuurgroep Ondervoeding Docentbegeleider(s) Jenneke SaatLindsay Bemelmans

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Elke NaumannInleidingOndervoeding is een erkend zorgprobleem. Uit landelijke cijfers blijkt dat 15-30% van de thuiswonende ouderen ondervoed is. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft na deze constatering subsidie verleend aan de Stuurgroep Ondervoeding om ondervoeding in de thuissituatie aan te pakken.Stuurgroep Ondervoeding is na deze constatering gestart met het project ‘Goed gevoed ouder worden’ waarmee bewustwording en kennis omtrent ondervoeding bij thuiswonende ouderen, verzorgende, wijkverpleegkundige en mantelzorgers verbeterd wordt en ondervoeding tijdig kan worden gesignaleerd en behandeld. Dit onderzoek is onderdeel van het project ‘Goed gevoed ouder worden’. In dit onderzoek is onderzocht welke wensen en behoeften verzorgende van thuiswonende ouderen hebben met betrekking tot een interventie over ondervoeding.MethodenOm te onderzoeken welke wensen en behoeften de verzorgende hebben met betrekking tot een interventie over ondervoeding zijn er zeven half gestructureerde interviews gehouden bij verzorgenden van thuiswonende ouderen. Deze interviews zijn opgesteld op basis van kennis, determinanten uit het ase determinantenmodel en wensen en behoeften onderzoek. De zeven interviews zijn getranscribeerd en geanalyseerd met behulp van het programma Atlas Ti.ResultatenUit de interviews werd duidelijk dat kennis de grootste behoefte vormt bij de verzorgenden. Daarnaast geven de verzorgende aan dat attitude, sociale invloed en de barrière tijd behoeften zijn die verbeterd dienen te worden.Discussie en ConclusieKennis is een belangrijke voorloper van de gedragsdeterminanten door de behoefte kennis aan te pakken zullen de attitude en sociale invloed van de verzorgenden positief worden beïnvloed.Dit onderzoek kent een aantal beperkingen zo is er weinig literatuur over verzorgenden met betrekking tot ondervoeding. Zijn er tijdens dit onderzoek zeven verzorgenden geïnterviewd waardoor er geen verzadiging verkregen is en zijn de interviews telefonisch afgenomen door onervaren interviewers.Dit onderzoek kent ook sterke punten zoals de interview guide die voor gebruik getest is bij een andere doelgroep. En de onderzoeksresultaten die gevalideerd zijn door de onderzoekgroep.AanbevelingenAanbevolen wordt een scholing te ontwikkelen voor verzorgenden van thuiswonende ouderen waarbij praktijk en theorie worden gecombineerd. Op deze manier wordt de kennis over ondervoeding van de verzorgende sterk verbeterd en kan ondervoeding tijdig worden gesignaleerd. De determinanten attitude en sociale invloed worden door deze scholing positief beïnvloed doordat kennis een belangrijke voorloper is van de determinanten. De tijdsindicatie voor deze scholing loopt erg uiteen van eenmalig een half uur tot op meerdere momenten twee uur.

85

Page 86: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

ICT-tool: Nieuwe werkwijze dieetbehandeling CVRMNaam student 1. Chantal Willemse

2. Jojanne KolksOrganisatie /opdrachtgever

Lectoraat Voeding en Gezondheid

Docentbegeleider(s) Susanne Leij-Halfwerk

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider(s) Jacqueline VosInleidingVoor de continuering van de dieetbehandeling door de diëtist is het belangrijk de effectiviteit van de dieetbehandeling aan te tonen aan collega’s, zorgverzekeraars en aan de cliënt. Een eerste stap hierin is het eenduidig registreren van meetgegevens, zodat resultaten van dieetbehandeling onderling goed vergeleken kunnen worden. Om eenduidig en eenvoudig te registreren is een ICT-tool (website) ontwikkeld die door de diëtisten in gebruik wordt genomen. Recent is de ICT-tool in gebruik genomen bij cliënten met cardiovasculair risicomanagement, echter is het onduidelijk of de ICT-tool gebruiksvriendelijk is voor diëtisten. Hierbij is de hoofdvraag als volgt: Wat zijn de opvattingen van de diëtisten op het gebied van gebruiksvriendelijkheid (bruikbaarheid, gebruiksgemak en visuele aantrekkelijkheid) van de ICT-tool in de dagelijkse eerstelijnspraktijk bij CVRM? MethodenHet evalueren van de ICT-tool wordt gedaan door het telefonisch interviewen van diëtisten die werken met CVRM cliënten in een eerstelijnspraktijk. Met behulp van een interviewguide zullen de begrippen: bruikbaarheid, gebruiksgemak en visuele aantrekkelijkheid van de ICT-tool worden geëvalueerd. Daarnaast worden ook de tevredenheid en toepasbaarheid worden nagevraagd.ResultatenEr zijn in totaal zes diëtisten geïnterviewd, waarvan drie later zijn aangesloten in het project. De diëtisten zijn erg tevreden over de ICT-tool mits deze gekoppeld wordt aan het huidige registratiesysteem. Met name de bruikbaarheid is voor verbetering vatbaar, de grafiek is vanwege de lay-out moeilijk te interpreteren en er mist kennis over de Rand 36 (vragenlijst kwaliteit van leven). Verder hebben het gebruiksgemak en visuele aantrekkelijkheid niet tot nauwelijks aanpassingen nodig. ConclusieDe ICT-tool blijkt nog niet goed bruikbaar te zijn in de eerstelijnspraktijk om het doel te behalen om eenvoudig de resultaten van dieetbehandelingen te vergelijken. Gebruiksgemak en visuele aantrekkelijkheid zijn adequaat.AanbevelingenEr wordt aanbevolen de grafiek aan te passen op het gebied van vormgeving en informatievoorziening, zodat de resultaten van de grafiek beter geïnterpreteerd kunnen worden. Daarnaast wordt aanbevolen informatie over de Rand 36 te noteren in de handleiding. Verder wordt er aanbevolen nieuwe diëtisten goed te informeren over de bijdrage en het doel van de ICT-tool in de eerstelijnspraktijk.

86

Page 87: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

De culturele competentie van diëtisten in de dieetbehandeling van niet-westerse diabetespatiënten Naam student 1. Diane Hanskamp - Roodbeen

2. Bo Rosendaal Organisatie /opdrachtgever

Lectoraat Eerstelijnszorg

Docentbegeleider Lindsay Bemelmans

Plaats Nijmegen Praktijkbegeleider Mirjam JagerInleidingDe meeste zorgverleners in Nederland zijn getraind gedurende een opleiding die gericht is op de Nederlandse cultuur. Dit kan leiden tot knelpunten in de omgang met niet-westerse patiënten. Om de knelpunten te doorbreken is het van belang dat zorgverleners cultureel competent zijn. Culturele competentie is onderzocht bij diverse groepen zorgverleners, echter ontbreekt dit onderzoek onder de groep diëtisten. Dit onderzoek is onderdeel van het promotieonderzoek effectieve dieetbehandeling bij niet - westerse diabetespatiënten van het Lectoraat Eerstelijnszorg aan de HAN. Het doel van dit onderzoek is om aanbevelingen te geven over hoe gevonden knelpunten weggenomen kunnen worden en culturele competentie van diëtisten verbeterd kan worden. De vraagstelling is als volgt: Wat zijn de knelpunten in de dieetbehandeling met niet-westerse diabetespatiënten en hoe is het gesteld met de culturele competentie van diëtisten?MethodenEen beschrijvend, kwalitatief en observationeel onderzoek werd uitgevoerd bij een onderzoekspopulatie bestaande uit negen diëtisten, waarvan 19 consulten zijn geobserveerd. De consulten zijn beoordeeld met behulp van twee observatielijsten. De eerste observatielijst is een combinatie van diverse observatielijsten uit het diëtistisch consult. De tweede observatielijst is een combinatie van twee observatielijsten: de DH!AAN en de Checklist Communicatie Op Maat van de Pharos. De data is verwerkt in Excel. Alle resultaten zijn in percentages weergeven en in een ‘goed’, een ‘fout/niet’ en een ‘niet van toepassing’ tabel verwerkt. ResultatenDe diëtist benadert de cliënt perfect/altijd als individu en niet als groep. 90% van de consulten bevat begrijpelijk taalgebruik. Er wordt er afwisselend vraaggedrag toegepast en worden er geen suggestieve vragen gesteld. Voeding wordt in driekwart of meer van de consulten niet of fout nagevraagd. Er wordt niet ingegaan op de niet-westerse bereidingswijze en andere culturele aspecten op het gebied van voeding. In de helft van de consulten worden er geen doelen besproken en worden de wensen van de cliënt niet meegenomen. In 90% van de consulten betrekt en ondersteund de diëtist de cliënt niet bij het benoemen van doelen. ConclusieHet grootste knelpunt voortkomend uit dit onderzoek is dat de voeding niet of fout wordt nagevraagd. Een tweede knelpunt is dat in 90% van de consulten de cliënt niet betrokken wordt bij het benoemen van doelen en dat er zelfs in de grote meerderheid van de consulten geen doelen opgesteld worden. Een derde knelpunt is dat in de meer dan de helft van de consulten er niet wordt ingegaan op de gevoelens van de cliënt en dat de behandeling niet wordt afgestemd op de wensen van de cliënt. Een laatste knelpunt is dat de relatie tussen het ziektebeeld en het gezondheidsprobleem bij meer dan 50% niet of fout wordt toegelicht. Op het gebied van culturele competentie is zowel het begripsniveau als kennis- en taalniveau goed aangepast aan dat van de cliënt. Een kanttekening hierbij is dat het soms lijkt alsof de cliënt het begrijpt, maar dit niet altijd het geval is. Er wordt slecht/nooit ingegaan op de traditionele niet-westerse bereidingswijze.AanbevelingenAanbevelingen zijn gegeven op het gebied: voeding, doelen en afstemmen wensen, communicatie en de relatie tussen ziektebeeld en gezondheidsprobleem.

87

Page 88: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

Voedingsbeleid EMB Betheljada, Suriname1. Daniëlle Buringa2. Judith Looijen

Organisatie /opdrachtgever

Stichting Betheljada Docentbegeleider(s) Annemarie Nijhof

Plaats Paramaribo Praktijkbegeleider(s) Marion OronInleidingIn het kader van afstuderen op het gebied van voeding en diëtetiek hebben twee studenten een onderzoek bij Stichting Betheljada uitgevoerd. Stichting Betheljada is een tehuis voor kinderen en jongvolwassenen met een ernstig meervoudige beperking. De stichting is grotendeels afhankelijk van donaties en giften, waardoor er minimale invloed is op het voedingsaanbod. Er zijn een aantal afspraken, gemaakt door de stichting zelf, welke een uitgangspunt voor het onderzoek zijn. De vraag vanuit de stichting is om de uitvoer van de afspraken te onderzoeken en waar mogelijk uit te breiden met (aanvullende) afspraken. Tijdens dit onderzoek is het artikel ‘Voeding en gehandicaptenzorg’ van de vereniging ‘Diëtetiek Verstandelijk Gehandicaptenzorg’ (DVG) uit 2013 als basis gebruikt. De vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt:“Welke (aanvullende) afspraken zijn er nodig aangaande het huidige voedingsbeleid om een bijdrage te leveren aan een gezonde voedingstoestand bij ernstig meervoudig beperkte kinderen en jongvolwassenen bij Stichting Betheljada?MethodenHet onderzoek betreft een beschrijvend kwalitatief onderzoek met behulp van ongestructureerde, geparticipeerde observaties en semigestructureerde interviews. Na een oriënterende gesprek zijn er observaties uitgevoerd met als doel om een beeld te krijgen van de uitvoer van het huidige voedingsbeleid. De knelpunten van deze uitvoer, voortkomend uit de observaties, zijn de basis geweest van de interviews. Met behulp van de interviews is er dieper ingegaan op de knelpunten en is er onderzocht wat het onderliggende probleem is.ResultatenMet de analyse van de observaties zijn uiteindelijk zes thema’s naar voren gekomen, namelijk: ontbreken van overzicht, bejegening, voeding, tijdsindeling, hygiëne en gebrek aan kennis. Met behulp van de interviews is duidelijk geworden wat het onderliggende probleem is van deze thema’s.Discussie en ConclusieUit het onderzoekt blijkt dat de gemaakte afspraken aansluiten bij de aanbevelingen aangaande voeding die de DVG beschrijft voor de gehandicaptenzorg. Echter ontbreekt er in enkele gevallen de juiste onderbouwing en zijn er afspraken die aanvullingen zouden kunnen gebruiken.AanbevelingenEr zijn aanbevelingen gegeven voor Stichting Betheljada voortkomend uit de aanvullende of aangepaste afspraken. Tevens is er in het verslag beschreven welk aandachtspunt van de DVG behoort bij de genoemde aanleiding en de daaropvolgende aanbeveling. Met behulp van deze aanbevelingen kan Stichting Betheljada een bijdrage leveren aan een gezonde voedingstoestand bij ernstig meervoudig beperkte kinderen en jongvolwassenen.

88

Page 89: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

Verbeterplan doorverwijzing cliënten vanuit de thuiszorg naar de diëtisten van OpellaNaam student Ellen CouwenbergOrganisatie /opdrachtgever

Opella Docentbegeleider(s) Gerda van den Berg

Plaats Bennekom Praktijkbegeleider(s) Petra ReitsmaInleidingOndervoeding komt gemiddeld bij 10-25% van de thuiswonende ouderen voor en bij personen boven de 80 jaar is dit zelfs 26-30%. Veertig procent van de ouderen loopt een risico op ondervoeding. Echter worden weinig cliënten vanuit de thuiszorg doorverwezen naar de diëtist. De zorg voor ouderen verschuift van een verpleeghuis naar de thuiszorg. Een regelmatige screening is nodig om cliënten in de thuissituatie met een potentieel risico op ondervoeding vroegtijdig op te sporen. Het doel van dit onderzoek was ondervoeding bij ouderen onder de aandacht brengen bij thuiszorgmedewerkers en het proces van verwijzing naar de diëtisten verbeteren. MethodenDe stappen plan en do van de PDCA-cyclus zijn doorlopen om een verbeterplan op te stellen. In de probleemanalyse is een visgraatdiagram opgesteld, er zijn zelf ontworpen vragenlijsten afgenomen onder de diëtisten en de thuiszorgmedewerkers (digitaal) en er is contact geweest met de regiehouder verpleegkundige zorg. Als laatste onderdeel van de probleemanalyse is ook onderzoek verricht op internet naar de bereikbaarheid van de diëtisten. De analyse is gedaan door de frequentie van de antwoorden te noteren en de rode draad van het antwoord eruit te halen.ResultatenIn totaal zijn twee enquêtes afgenomen bij diëtisten en twaalf bij de thuiszorgmedewerkers. De belangrijkste resultaten zijn dat thuiszorgmedewerkers bijna allemaal weten dat er gescreend moet worden, ze doen dit ook maar maken gebruik van de SNAQrc of de BMI en gewicht. De diëtisten denken dat het probleem voornamelijk ligt bij de het onvoldoende kennis hebben van de screening en het niet altijd plaatsvinden van de screening. De diëtisten denken ook dat verwijzingen bij andere diëtisten terechtkomen, dit is maar in enkele gevallen zo. De diëtisten geven aan dat zij graag kortere lijnen hebben met de thuiszorgmedewerkers. Dit geven de thuiszorgmedewerkers ook aan als voorwaarde voor een betere doorverwijzing. Waar diëtisten zeggen dat het niet mogelijk is om zonder materiaal te screenen zeggen de thuiszorgmedewerkers dat dit wel mogelijk is. Beiden zijn het erover eens dat er een diëtist nodig is voor een dieetadvies. Thuiszorgmedewerkers vinden een diëtist dus wel van belang en zien voeding en ondervoeding als een onderbelicht probleem.Conclusie Er moeten meer bekendheid komen van de diëtisten bij de thuiszorgmedewerkers en er is onvoldoende kennis aanwezig over het belang van een doorverwijzing bij ondervoeding. Daarbij moet het duidelijk worden voor de thuiszorgmedewerker wat zijn taak is binnen de signalering van ondervoeding. AanbevelingenVoor de een betere doorverwijzing en meer aandacht voor ondervoeding moet er meer kennis komen bij de thuiszorgmedewerkers en daarnaast moet er meer bekendheid komen van de diëtisten. Thuiszorgmedewerkers zien graag dat de diëtisten een scholing gaan geven over de screening door een klinische les te geven tijdens een bijeenkomst en vaker aanwezig te zijn bij meetings. Er moeten kortere lijnen komen tussen thuiszorg en diëtisten.

89

Page 90: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

Voeden op verzoek met de flesNaam student 1.Nicole Beenders (518819)

2.Fleur Wijers (522201)Organisatie /opdrachtgever

Naviva & Yunio kraamzorg

Docentbegeleider(s) Hanny Kuiper

Plaats Deventer Praktijkbegeleider(s) Hanneke Briër Alinda Molendijk

InleidingDit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Naviva groep. In 2007 heeft het voedingscentrum het advies uitgebracht om, net als bij borstvoeding, de voedingsmomenten en hoeveelheid kunstvoeding af te stemmen op de behoefte van de individuele zuigeling (voeden met vrije hoeveelheden). In tegenstelling tot voeden met vaste hoeveelheden bepaalt de zuigeling hierbij niet alleen het voedingsmoment, maar ook de hoeveelheid kunstvoeding. Bij voeden op verzoek met vaste hoeveelheden wordt een vast schema gevolgd, die is gebaseerd op de aanbevolen hoeveelheden van de Gezondheidsraad. Voeden met vrije hoeveelheden biedt de mogelijkheid om de hoeveelheid flesvoeding af te stemmen aan de hand van de behoefte van de individuele zuigeling, doordat hij de inname zelf kan reguleren aan de hand van zijn behoeftes. De Naviva Groep heeft opdracht gegeven om verdiepend onderzoek te doen naar beide wijzen van voeden op verzoek, waardoor een onderbouwde keuze gemaakt kan worden over welke wijze zal worden toegepast als de standaard binnen de Naviva Groep. Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de eventuele gezondheidseffecten, ervaren complexiteit, toepasbaarheid, ervaren tijd, vertrouwen en verwachting van voeden met zowel vrije als vaste hoeveelheden. MethodenAllereerst is er oriënterend literatuuronderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van voeden met vaste en vrije hoeveelheden. Om te kunnen beoordelen of deze wijzen ook daadwerkelijk uitvoerbaar zijn in de praktijk, is er veldonderzoek uitgevoerd met behulp van een online enquête die is afgenomen bij de cliënten en kraamverzorgenden binnen de Naviva groep. Uit de literatuur blijkt dat er mogelijk verbanden zijn tussen de voorkeur voor de wijze van voeden op verzoek en bepaalde persoonskenmerken van de cliënten en de kraamverzorgenden, deze kenmerken zijn meegenomen in het veldonderzoek.ResultatenUit het veldonderzoek komt naar voren dat cliënten die gevoed hebben met vrije hoeveelheden minder behoefte hebben aan een helder schema, minder onzeker zijn over de juiste hoeveelheden flesvoeding en de tijd voor het leren toepassen van voeden op verzoek als minder ervaren dan bij voeden met vaste hoeveelheden. De kraamverzorgenden blijken bij voeden met vrije hoeveelheden; het uitleg geven over de voedingsmomenten aan de ouders minder complex te ervaren, te ervaren dat ouders minder structuur nodig hebben en minder onzeker zijn over de hoeveelheid flesvoeding, te verwachten dat het kindje meer gezondheidsvoordelen ervaart, te ervaren dat kindjes rustiger en meer tevreden zijn, aan te geven dat de wijze van voeden op verzoek en de manier hoe ouders de over flesvoeding oppakken meer voldoet aan de verwachtingen dan bij voeden met vaste hoeveelheden. Ook zijn er verbanden gevonden tussen de persoonskenmerken (aantal voorafgaande kinderen en de leeftijd van de cliënten) en de bevindingen van de cliënten. Er blijken geen significante verbanden te zijn tussen de bevindingen en de persoonskenmerken van de kraamverzorgenden.Discussie en ConclusieOm de bevindingen van de cliënten en kraamverzorgenden in kaart te brengen is er gebruik gemaakt van eenmalig surveyonderzoek in de vorm van een online enquête. In verband met de privacy van de cliënten, zijn de cliënten via een openbaar medium (Facebook) benaderd. Dit kan mogelijk van invloed zijn geweest op de cliënten die bereikt zijn en daardoor invloed hebben op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Echter blijkt, door vergelijking met landelijker cijfers, dat de respondenten een goede afspiegeling zijn van de doelgroep. Doordat er nog geen soortgelijk onderzoek is uitgevoerd, is het meetinstrument dat gebruikt is voor dit onderzoek zelf ontworpen en niet gevalideerd. Wel is er een pretest uitgevoerd. Dit is van invloed op de validiteit van het onderzoek. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat voeden met vrije hoeveelheden zowel vanuit de literatuur als het veldonderzoek de voorkeur krijgt boven voeden op verzoek met vaste hoeveelheden.AanbevelingenAan de hand van de resultanten uit dit onderzoek luidt het advies om voeden op verzoek met vrije

90

Page 91: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

hoeveelheden toe te passen als de standaard binnen de Naviva Groep (bij gezonde zuigelingen).

De SNAQ-rc: de werkelijkheid van risicosignalering in de praktijkNaam student 1. Ariën Pol

2. Rachelle GroenendijkOrganisatie /opdrachtgever Zorggroep Sint Maarten Docentbegeleider(s) Carol van der Kust

Plaats Oldenzaal Praktijkbegeleider(s) Rineke Overbeek & Carla Geesink

InleidingOndervoeding is een probleem binnen de zorg en brengt veel bijkomende problematiek met zich mee. In verpleeghuizen is gemiddeld één op de vijf bewoners ondervoed. Om ondervoeding te kunnen signaleren is binnen Zorggroep Sint Maarten in 2010/2011 de SNAQ-rc ingevoerd. Echter is de aandacht naar een aantal jaar verminderd en is de signaleringsfunctie hiermee afgenomen. In dit onderzoek is onderzocht wat de knelpunten zijn bij het invullen van de SNAQ-rc. MethodenOm de huidige situatie in kaart te brengen, is acht keer gestructureerd geobserveerd m.b.v. een observatieschema tijdens het invullen van de SNAQ-rc. Om daarbij knelpunten in kaart te brengen, is gekozen voor het houden van semigestructureerde interviews met de contactverzorgenden die verantwoordelijk zijn voor het invullen van de SNAQ-rc. Deze interviews zijn gehouden met de elf contactverzorgenden van de deelnemende afdelingen, m.b.v. een interviewguide. De interviews zijn in zijn geheel getranscribeerd, waarna handmatig selectief is gecodeerd. Aanvullend is gekeken naar de vervolgstappen van de SNAQ-rc die aan bod komen in het dossier van de patiënten. De resultaten van bovenstaande onderzoeken zijn geanalyseerd d.m.v. verscheidene datamatrixen in Excel. Tot slot is een overleg met de contactverzorgenden, specialist ouderengeneeskunde en diëtist bijgewoond, om te observeren hoe de vervolgstappen tot stand komen. ResultatenUit observatie is gebleken dat de uitvoering van de SNAQ-rc redelijk overeenkomt met de uitvoering volgens de handleiding van de Haagse Hogeschool. Door de beperkte fysieke en mentale capaciteiten van de bewoners, wordt soms afgeweken van deze werkwijze. De vervolgstappen die onder de SNAQ-rc staan, worden grotendeels overgeslagen. In plaats daarvan worden de vervolgstappen opgezet in een multidisciplinair overleg. Bij de interviews kwamen enkele knelpunten naar voren:Er heerst onduidelijkheid wanneer “ja” of “nee” ingevuld moet worden bij de screeningsvragen. De SNAQ-rc’s worden als gevolg hiervan niet volledig of incorrect ingevuld. De score die bij de BMI hoort, zorgt voor verwarring, omdat de website in het elektronisch-patiënten systeem(CURA) niet geschikt is voor een verpleeghuissetting. De contactverzorgenden betwijfelen of de BMI wel voldoende inzicht geeft in de voedingstoestand van de patiënt en nemen daardoor de uitkomst van de SNAQ-rc niet aan. De contactverzorgenden vinden dat vervolgstappen niet aansluiten bij wat de patiënt zelf kan en wil. Meer betrokkenheid van de diëtist zou volgens de contactverzorgenden kunnen zorgen voor beter afgestemde vervolgstappen, met als resultaat een betere behandeling van de bewoners. Er is onder de contactverzorgenden ook vraag naar betrekking van overgewicht in de risicosignalering en de behandeling van de bewoners. Omdat de uitkomst van de SNAQ-rc in twijfel wordt getrokken en de vervolgstappen vaak niet worden of kunnen worden gezet, ervaren sommige contactverzorgenden de SNAQ-rc als overbodig. Ze signaleren buiten de SNAQ-rc om en ondernemen zelfstandig actie, terwijl de SNAQ-rc de signalerende functie juist kan ondersteunen. Discussie en ConclusieDe gevonden knelpunten zijn subjectieve gegevens, geformuleerd vanuit het standpunt van de contactverzorgenden. Door gebruik van deze gegevens is er mogelijk sprake van bias en sociaal-wenselijke antwoorden. De representativiteit van het onderzoek - wat minder was door gebruik van een kleine onderzoeksgroep - is vergroot d.m.v. een terugkoppelbijeenkomst. Ook is gekozen voor meerdere locaties en soorten afdelingen zodat toch het meest haalbare binnen de tijd behaald kon worden. Het beeld van de uitvoering en het vervolg van de SNAQ-rc is zo compleet mogelijk gemaakt, door meerdere fases van het proces mee te nemen in het onderzoek. De gevonden knelpunten in deze fases kwamen deels overeen met de literatuur, maar er zijn ook nieuwe knelpunten gevonden en er waren knelpunten in de literatuur waar geen sprake van was binnen de Zorggroep.Aanbevelingen

91

Page 92: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

Voor het verpleeghuis zijn aanpassingen gedaan in het elektronisch patiëntendossier ter verduidelijking van de grenswaarden van de vragen, de uitkomsten van de BMI, de score van de SNAQ-rc en de vervolgstappen. Verder zijn er manieren geadviseerd om de betrokkenheid van de diëtist te bevorderen en is een scholing opgesteld ter vergroting van de kennis van contactverzorgenden.

IMPECD helpt diëtisten in Europa dichter bij elkaar te brengen door online lerenNaam student 1. Nicole van HoutOrganisatie /opdrachtgever

IMPECDFachhochschule St. Pölten

Docentbegeleider(s) Mirjam Steenstra

Plaats Oostenrijk Praktijkbegeleider(s) Alexandra KolmInleidingDe methoden voor diagnostiek en de behandelingen in de diëtetiek verschillen van land tot land. Het Europese project IMPECD (Improvement of Education and Competences in Dietetics) is bezig met het ontwikkelen van uniforme standaarden (Het ‘Dietetic Care Process’) om cliënten te behandelen voor Europese diëtisten in de vorm van een vrij toegankelijke onlinecursus.Er zijn ook verschillende manieren om een diëtistische diagnose te maken die gebruikt worden in verschillende landen (in Europa). Dit leidt tot moeilijkere internationale samenwerkingen en een moeizamere communicatie tussen diëtisten en dus minder inzichten in de diëtetiek. Om in de onlinecursus de diëtisten (in opleiding) te laten kennismaken met de verschillende methoden voor het maken van een diëtistische diagnose, worden er zoveel mogelijk van deze methoden uiteengezet en vergeleken met elkaar. MethodenHet kwaliteitsonderzoek is opgezet met behulp van de PDCA-cyclus, waardoor er op een methodische manier gewerkt wordt. De PDCA-cyclus ziet er op de volgende manier uit:Plan: Kwaliteitsplan is bepaald en de doelstellingen vastgezet. De verschillende soorten manieren voor het maken van een diëtistische diagnose zijn uiteengezet. Aan de scholen die aan het IMPECD project werken, is gevraagd welke methoden zij gebruiken. Do: De verschillende soorten manieren voor het maken van een diëtistische diagnose zijn in de onlinecursus gezet en getest door diëtisten (in opleiding). Check: Evaluatie is uitgevoerd. Act: Aanbevelen vanuit de ‘check-fase’ zijn meegenomen, zodat in de uitvoering verbetering kon plaatsvinden. ResultatenIn Nederland gebruiken de diëtisten het ICF-schema (International Classification of Functioning, Disability and Health – schema). In België en Oostenrijk wordt gebruik gemaakt van het PESS-statement. In Duitsland wordt een diëtistische diagnose gemaakt met behulp van het PASR/PESR-statement. Het PASR-, PESR-, en PESS-statement is hetzelfde, alleen is de naam anders. Zo staat PESS voor ‘Problem, Etiology, Signs and Symptoms’. PASR staat voor ‘Problem, Aetiology (Brits Engels), Signs and Resources’. PESR staat voor ‘Problem, Etiology (Amerikaans Engels), Signs and Resources’. Een ‘PESS-statement’ is een gestructureerde zin dat het specifieke voedingsprobleem beschrijft en komt voort uit drie stappen: probleem bepalen, oorzaak/oorzaken van het voedingsprobleem bepalen en bewijs dat het voedingsprobleem bestaat beschrijven.Het ICF-schema is een schema waarin je belangrijke informatie over de cliënt kunt plaatsen. Hierdoor heb je een overzicht met de meest belangrijke informatie. Het ICF-schema is een conceptueel raamwerk waarmee je het functioneren van de cliënt en de eventuele problemen die hij/zij hierin ervaart, kunt beschrijven, net zoals de factoren die hierop van invloed zijn.Conclusie en AanbevelingenBeide methoden kunnen gebruikt worden om een diëtistische diagnose te maken. Elke methode heeft zo zijn voor- en nadelen. Wanneer er veel samengewerkt wordt met andere disciplines is het ICF-schema goed om te gebruiken, omdat er verschillende disciplines gebruiken maken van het ICF-schema. Er wordt dan dus op dezelfde manier gewerkt, waardoor acceptatie van een behandeling door een andere discipline vergroot wordt. Daarentegen geeft het PESS/PASR/PESR-statement snel een duidelijk beeld van het (belangrijkste) voedingsprobleem met de daarbij horende (belangrijkste) oorzaken en gevolgen.Welke methode iemand wil gebruiken, hangt voornamelijk af van de organisatie waarin iemand werkt en persoonlijke voorkeuren.Het IMPECD project kan nog de volgende taken uitvoeren om de verschillende soorten methoden zichtbaar te maken voor de diëtisten (in opleiding) die de onlinecursus gaan gebruiken:

- De verschillende soorten manieren voor het maken van een diëtistische diagnose in de

92

Page 93: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

ABSTRACTS PROFIEL INTERNATIONAAL EN OVERIG

onlinecursus zetten en laten testen door diëtisten (in opleiding).- Evaluatie en verbeteringen aanbrengen.

93

Page 94: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

Plattegrond Locatie Kapittelweg 33

Op de begane grond in het auditorium A0.05 (2), wordt het plenaire gedeelte gehouden.In de A-vleugel op de derde en vierde verdieping vinden de workshops en lezingen plaats. Deze verdiepingen zijn het makkelijkst te bereiken met de lift of de trap (12).

1. Receptie 2. Auditorium A0.05 (begane grond)

3. Kantine14. Hoofdingang Kapittelweg 33

15. Ingang komend vanaf Laan van Scheut

94

Page 95: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

AANTEKENINGEN

Aantekeningen

95

Page 96: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

AANTEKENINGEN

96

Page 97: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

AANTEKENINGEN

97

Page 98: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

AANTEKENINGEN

98

Page 99: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

AANTEKENINGEN

99

Page 100: Web viewabstracts profiel leefstijl. abstracts profiel internationaal en overig. abstracts profiel klinisch. aantekeningen. abstracts (zonder presentatie) workshops / lezingen

AANTEKENINGEN

100