Weg uit Nederland

138
WEG UIT NEDERLAND Emigratie aan het begin van de 21 e eeuw Harry van Dalen en Kène Henkens nederlands interdisciplinair demografisch instituut Rapport no. 75 Amsterdam, 2008

Transcript of Weg uit Nederland

Page 1: Weg uit Nederland

WEG UIT NEDERLAND Emigratie aan het begin van de 21e eeuw

Harry van Dalen en Kène Henkens

nederlands interdisciplinair

demografisch instituut

Rapport no. 75

Amsterdam, 2008

Page 2: Weg uit Nederland
Page 3: Weg uit Nederland

Weg uit Nederland

Page 4: Weg uit Nederland

De reeks NIDI rapporten wordt uitgegeven voor het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut Directeur: Frans Willekens Redactie: Joop de Beer Pearl Dykstra Frans van Poppel Redactiesecretariaat: Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut Postbus 11650, 2502 AR Den Haag Lange Houtstraat 19, 2511 CV Den Haag Telefoon: 070 - 3565200 Fax: 070 - 3647187 E-mail: [email protected] Internet: http://www.nidi.nl Technische coördinatie: Jacqueline van der Helm Uitgever: Uitgeverij Aksant, Postbus 2169, 1000 CD, Amsterdam, www.aksant.nl ISSN 0922-7210 ISBN 978-90-6984-545-6 © 2008, NIDI, The Hague Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form or by means, print, photocopy, microfilm, or otherwise, without the prior written permission of the publisher

Page 5: Weg uit Nederland

Inhoudsopgave

Samenvatting..........................................................................................................vii

Dankwoord..............................................................................................................xi

1. Inleiding.............................................................................................................1

2. Emigratie in perspectief ....................................................................................7 2.1. Emigratie in het verleden.........................................................................7 2.2. Internationaal perspectief.......................................................................13 2.3. Demografisch perspectief over de tijd ..................................................17 2.4. Samenvatting..........................................................................................26

3. Emigratie in theorie.........................................................................................29 3.1. De basale migratietheorie ......................................................................29 3.2. Theorie over familiemigratie en netwerken..........................................33 3.3. Verschillen in karakter ...........................................................................34 3.4. Migratie en het belang van het publieke domein..................................35 3.5. Samenvatting..........................................................................................37

4. Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft?...................................39 4.1. Wie vertrekt en wie blijft? .....................................................................39 4.2. ….en waarheen vertrekt men?...............................................................45 4.3. Samenvatting..........................................................................................50

5. Waarom vertrekken Nederlanders? — Droom en daad verklaard ...............51 5.1. Methoden................................................................................................51 5.2. Emigratie-intenties en -gedrag...............................................................53 5.3. Emigratie-intenties en -gedrag verklaard ..............................................55 5.4. Kiezen van een land van bestemming...................................................67 5.5. Samenvatting..........................................................................................71

6. Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie?...........................................73 6.1. Pensioenmigratie: de feiten....................................................................76 6.2. Een kijk op de toekomstige generatie ouderen .....................................81 6.3. Samenvatting..........................................................................................88

Page 6: Weg uit Nederland

vi

7. De Nederlandse werknemer in een grenzenloze wereld ...............................89 7.1. Internationale arbeidsmobiliteit: een schatting .....................................89 7.2. Tijdelijke arbeidsmigratie-intenties verklaard ......................................91 7.3. Samenvatting..........................................................................................98

8. Conclusies en consequenties...........................................................................99 Referenties............................................................................................................107 Bijlage 1. Nederlanders in het buitenland naar opleidingsniveau .....................111 Bijlage 2. Definities arbeidsmarkt- en inkomensvariabelen CBS.....................113 Bijlage 3. Verklaring emigratiekans voor periode 1999-2006 ..........................117 Bijlage 4. Principale componentenanalyse van leefsituatie in Nederland ........119 Bijlage 5. Constructie van schalen......................................................................121 Lijst van NIDI rapporten .....................................................................................123

Page 7: Weg uit Nederland

Samenvatting

De emigratie uit Nederland bevindt zich op een historisch hoog niveau. In 2006 verlieten 132.470 ingezetenen het land. De bijzondere positie van Nederland is niet alleen terug te voeren op het feit dat Nederland na jaren een immigratieland te zijn geweest opeens de status van een emigratieland heeft verworven maar vooral ook dat Nederland in West Europa een uitzondering is. De toename van emigratie deed zich voor in alle leeftijdgroepen en onder alle nationaliteiten, onder zowel autochtonen (een toename met 45 procent sinds 2000) als allochtonen (81 procent toename sinds 2000). De emigratiegeneigdheid onder allochtonen is om begrijpelijke redenen echter veel sterker dan onder autochtonen omdat het verlangen naar het vaderland altijd aanwezig blijft. De sterk gestegen toename van het aantal emigranten dat geboren en getogen is in Nederland is echter opmerkelijk en was de centrale aanleiding voor deze studie. Wie vertrekt en waarom vertrekt men zo massaal? Door middel van analyse van CBS-gegevens is inzicht verkregen in de omvang, structuur van de Nederlandse emigratie. Op basis van een representatieve steekproef onder de Nederlandse bevolking en een gerichte steekproef onder potentiële emigranten is inzicht verkregen in de belangrijkste vertrekmotieven. De belangrijkste bevinding van de zoektocht naar de drijvende en trekkende krachten achter emigratie van Nederland is dat het publieke domein veel belangrijker is dan het private domein. Vooral de kwaliteit van de publieke ruimte (natuur, stilte, ruimte, en de druk die van de hoge bevolkingsdichtheid uitgaat) en het bestaan van bepaalde maatschappelijke problemen (vervuiling, criminaliteit, multiculturele samenleving) vormen een sterke stimulans om te emigreren. De zoektocht naar een beter publiek domein is zelfs zo sterk dat één op de drie emigranten verwacht dat de emigratiestap gepaard gaat met een financiële achteruitgang. Met andere woorden, men is zelfs bereid er geld op toe te leggen om Nederland te verlaten en zich elders te vestigen. Dat het fenomeen van emigratie geen gering fenomeen is kan afgeleid worden uit de omvang van de groep potentiële emigranten. Drie procent van de Nederlandse bevolking had in 2005 emigratieplannen en na twee jaar is 24 procent van die groep van potentiële emigranten vertrokken. Voor zo’n grote stap als internationale migratie is dat een aanzienlijk percentage hoewel er geen vergelijkbaar internationaal onderzoek op dit terrein is dat als toetssteen kan dienen.

Page 8: Weg uit Nederland

viii

Over pensioenmigratie —het migreren op hoge leeftijd— wordt veel gedroomd maar er wordt relatief weinig vervolg gegeven aan deze dromen. Pensioenemigratie onder 65-plussers is een sterk opkomend verschijnsel maar tegelijkertijd ook beperkt. In 2006 ruim 12 op de 10.000 65-plussers. In de jaren tachtig en negentig bedroeg datzelfde verhoudingsgetal nog 6 op de 10.000. De verhouding tussen gepensioneerden die permanent versus in deeltijd hun pensioen in het buitenland doorbrengen is ongeveer 2:1. Het dromen over een Zwitserleven in het buitenland is zeer sterk leeftijdgebonden: 25 procent van de jongeren zou later voor een groot deel van het jaar in het buitenland willen wonen en 10 procent zelfs permanent, onder 15 procent van de 55-64-jarigen bestaat de wens om in deeltijd in het buitenland te wonen en 4 procent zou wel permanent in het buitenland willen wonen. Wat de meesten weerhoudt om vast of tijdelijk in het buitenland te vestigen is voornamelijk toch de band met Nederland. Voor gezondheidsproblemen en de band met (klein)kinderen verwacht men toch op den duur terug te keren. Arbeidsmigratie is net als pensioenemigratie groots in zijn aansprekendheid maar vooralsnog klein in realiteit. Veel emigratiebewegingen verschijnen niet op de radar van beleid en wetenschap. Veel tijdelijke migratie of personen die in twee landen wonen en daarmee het beste van twee werelden pogen te verenigen wordt niet gemeten of wel gemeten maar niet aan deze fenomenen toegeschreven. De verhouding tussen permanente migratie versus werknemers die een deel van het jaar in het buitenland werken ligt in de orde van grootte van 1:1. De feitelijke arbeidsmigratiepercentages, zelfs gecorrigeerd voor tijdelijke migratie, komen zelfs niet in de buurt van de uitgesproken bereidheid en emigratieverwachtingen die men koestert: 56 procent van de jongeren is bereid in het buitenland te werken en 22 procent denkt ook werkelijk in de komende tien jaar een aantal jaren over de grens te werken. Onder ouderen (55-64 jarigen) zijn de corresponderende percentages 18 en 1 procent. Een dergelijke discrepantie is normaal omdat de weerbarstige praktijk van het emigreren de hoge verwachtingen teniet kunnen doen. Nadere analyse van de emigratie-verwachtingen leert dat de belangrijkste beperkingen die een hoge internationale mobiliteit in de weg staan zijn: (1) de sociale band met familie en Nederland; (2) het belang van de stem van de partner in het huishouden; en (3) de kansen en beperkingen die de werknemer op de internationale arbeidsmarkt waarneemt. De eerste twee factoren hoeven geen verbazing te wekken en zijn wellicht van alle tijden. De laatste factor verdient echter wel enige toelichting. De

Page 9: Weg uit Nederland

ix

Nederlandse werknemer lijkt te worden gekenmerkt door een ‘provincia-listische’ houding: men ziet niet veel kansen over de grens om meer te verdienen of om werk te verkrijgen, en men ziet het belang niet in van buitenlandervaring. Slechts tien procent van de ondervraagde werknemers ziet mogelijkheden om tijdelijk in het buitenland te werken en acht buitenlandervaring ook nuttig voor zijn of haar positie op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Page 10: Weg uit Nederland
Page 11: Weg uit Nederland

Dankwoord

Bij het schrijven en denken over emigratie hebben wij van verschillende kanten steun en aansporing ontvangen. Het onderzoek is uitgevoerd met financiële steun van het ministerie van Financiën en we bedanken Ernst van Koesveld en Machiel van Dijk van het ministerie van Financiën voor de begeleiding van dit project. Bij het in kaart brengen van recente emigratie konden wij niet zonder het Centraal Bureau voor de Statistiek en in het bijzonder de steun en bereidwillige begeleiding van Han Nicolaas en Maarten Alders kunnen hier niet onvermeld blijven. Op een eerder tijdstip heeft Susan ter Bekke van het NIDI veel tijd en moeite verzet om het project van de grond te helpen en natuurlijk zijn wij vele emigranten erkentelijk die bereid zijn geweest om nadere toelichting te geven over hun motieven en verblijfplaatsen. Als laatste een woord van dank aan Tonny Nieuwstraten en Jacqueline van der Helm voor de geduldige verwerking van dit rapport. Den Haag, januari 2008

Page 12: Weg uit Nederland
Page 13: Weg uit Nederland

1. Inleiding

Voor het eerst sinds het einde van de jaren vijftig heeft Nederland weer te maken met een emigratiegolf. Voor het derde jaar op rij is in 2006 de emigratie uit Nederland hoger dan de immigratie. In 2006 verlieten 132.470 mensen (waaronder 79.986 inwoners met een Nederlands paspoort) Nederland, terwijl er ‘maar’ 101.150 mensen binnen kwamen. Daarmee is Nederland een voorloper binnen West Europa. Het aantal Nederlanders dat in 2005 zich in het buitenland bevond bedroeg 812.475, met andere woorden vijf procent van de Nederlandse bevolking bevindt zich niet binnen de eigen landsgrenzen.1 Vooral kranten en tijdschriften hebben het toenemende aantal emigranten direct aangegrepen om artikelen met een alarmerende toon te publiceren. Om een greep te doen uit de krantenkoppen: ‘Waar is hier de nooduitgang?’, ‘Nederland loopt leeg’, ‘Somber migratiesaldo’, ‘De zieke man’, ‘Talenten verlaten Nederland massaal’ en ga zo maar door. In deze artikelen komt vaak naar voren dat vooral de verslechterde economie en de verloedering van de samenleving de aanleiding zouden zijn om uit Nederland te vertrekken. Migratieverhalen in krant en tv zijn prachtig in kleur en toonzetting maar gaan veelal gebukt onder selectieve waarneming. Men zou aan de hand van dit soort verhalen de indruk kunnen krijgen dat uitsluitend de bovenlaag van de Nederlandse bevolking het land verlaat. Het aantal prominenten dat Nederland in de loop der tijd heeft verlaten is inderdaad talrijk: politici als Herman Wijffels en Ad Melkert staan op het netvlies van Haagse commentatoren, maar ook onder sporters, artiesten en wetenschappers is emigratie een bekend fenomeen, denk aan Evert van Benthem, Joop Zoetemelk, de vele voetballers en hun trainers met Leo Beenhakker als migrant der migranten, filmsterren of –makers als Rutger Hauer en Jan de Bont, schrijvers als Gerard Reve, Jeroen Brouwers, Gerrit Komrij, een publiciste als Heleen van Royen en een wetenschapper als Eduard Bomhoff. Om de praktijk te toetsen aan dit soort selectieve beelden wordt in dit rapport de huidige emigratiegolf onder de loep genomen. We gaan daarbij niet alleen nader in op de vragen hoe de omvang van de emigratie de afgelopen decennia is

1 De meest recente cijfers volgens de Wereld Bank die een Migration and Remittances

Factbook bijhoudt: http://siteresources.worldbank.org/INTPROSPECTS/Resources/334934-1181678518183/Netherlands.pdf

Page 14: Weg uit Nederland

2 Hoofdstuk 1

veranderd, wie emigreert en wat de meest populaire bestemmingen zijn. We proberen ook de belangrijkste motieven voor emigratie in kaart te brengen. Een beter inzicht in emigratie is om meerdere redenen relevant. Voor het economisch beleid is vooral het vraagstuk van de zogenaamde brain drain relevant: betekent de huidige emigratiegolf een verlies aan menselijk en financieel kapitaal? Een omvangrijke emigratiestroom kan van grote betekenis zijn voor het kennis- cq. vaardighedenpeil in de samenleving. De centrale vraag luidt dan ook: vertrekken de hoogopgeleide, kapitaalkrachtige ingezetenen of vertegenwoordigt de recente emigratie een dwarsdoorsnede van de bevolking? Deze vraag is te meer relevant omdat de hedendaagse immigratiestroom relatief laag is opgeleid. Over immigratie is veel gepubliceerd en geschreven, maar de registratie en meting van emigratie is beperkt en kent vele valkuilen. De stilzwijgende veronderstelling in veel vergezichten is dat er de komende decennia netto meer migranten bijkomen dan vertrekken.2 De makers van demografische prognoses hebben zich in dat opzicht sterk laten leiden door de tijdgeest. In de jaren vijftig ging men er nog vanuit dat tot in de jaren tachtig Nederland gekenmerkt zou worden door een uittocht (zie Gjaltema en Broekman, 2001). Latere prognoses sloegen om en gingen van een structurele immigratie uit. De prognoses in de jaren negentig voor de verre toekomst gingen allemaal uit van een langdurig immigratiesaldo en het forse emigratiesaldo vanaf 2003 moet dan ook als een volslagen verrassing zijn gekomen, niet alleen voor beleidsmakers maar ook voor migratiespecialisten. Verdieping van het inzicht in omvang en structuur van de migratiestromen is dan ook geboden omdat migratieprognoses omgeven zijn met grote onzekerheidsmarges. Inzicht in de motieven van emigratie op microniveau is niet minder relevant. Indien emigratie een zoektocht is naar een hogere levensstandaard en een betere benutting van talenten kan men tamelijk neutraal over emigratie oordelen. Emigratie, zeker voor een klein land als Nederland, zou men zelfs als wenselijk kunnen zien. Emigratie kan evenwel ook een uiting kan zijn van frustratie en ongenoegen en een omvangrijke en toenemende emigratiestroom een graadmeter van groeiende maatschappelijke onvrede. Wanneer mensen het idee hebben dat het verheffen van hun stem geen zin meer heeft of de grens van hun 2 Dit is ook zo in de laatste vergrijzingsstudie van het CPB (2006) waarin de projecties

van het CBS als uitgangspunt worden genomen waarin de netto migratie stijgt van —2000 (dat wil zeggen netto emigratie) naar een structureel niveau van 30.000 op termijn (ergo netto immigratie).

Page 15: Weg uit Nederland

Inleiding 3

loyaliteit ten opzichte van Nederland bereikt is dan kan men nog maar één optie zien: emigratie. De politicoloog Hirschman (1970) heeft dit keuzeproces op tal van niveaus ooit samengevat in het kiezen tussen de opties ‘loyalty’ (loyaliteit), ‘voice’ (stem verheffen) en ‘exit’. Bij de beantwoording van de onderzoeksvraag naar het waarom van emigratie zullen we ons richten op de autochtone Nederlander. Een belangrijke reden is dat bij deze groep de band met Nederland eenduidig is en de puzzel van een emigratiegolf tot een echte puzzel maakt. Bij immigranten van de eerste generatie zal de loyaliteit niet eenduidig bij één land liggen en kan men begrijpen waarom men ooit weer (re)emigreert. Een fenomeen dat het zicht op emigratie vertroebelt is dat de afweging om elders te gaan wonen en werken meer tussenvormen kent dan vroeger. Lage transportkosten, internet en de snelheid van fysiek transport maken het mogelijk om bijvoorbeeld in Frankrijk te wonen en voor opdrachtgevers in Nederland te werken. Wetenschappers hebben bijvoorbeeld ook meer dan vroeger dubbele aanstellingen bij universiteiten in het buitenland. En wat te denken van pensionado’s: de gepensioneerden die op hun lauweren rusten in het buitenland en soms letterlijk van het Zwitserleven kunnen genieten? Als we de trendwatchers en serieuzere commentaren als die van Cairncross (1997) mogen geloven, is er een wereld zonder grenzen ontstaan. Er is sprake van The Death of Distance en iedereen kan zich met het grootste gemak waar ook ter wereld vestigen en functioneren. Dat is althans de theorie en voor sommigen een wensdroom. De laatste twee hoofdstukken van dit rapport zullen daarom deze vorm van globalisering onder de loep nemen en ingaan op twee specifieke vormen van emigratie. Hoofdstuk 6 behandelt het fenomeen van emigreren op hoge leeftijd: de pensioenemigratie. Wat is de aard, omvang en betekenis van vertrek van gepensioneerden uit Nederland en in welke mate is pensioenmigratie voor de nog niet gepensioneerden het lonkend perspectief? Hoofdstuk 7 gaat in op tijdelijke arbeidsmigratie. In welke mate zijn Nederlandse werknemers bereid en van plan tijdelijk in het buitenland te werken en wat zijn hiervoor de belangrijkste prikkels en belemmeringen? Oriënteert de Nederlandse werknemer zich over de grens of is men toch vooral naar binnen gericht? De vraag over pensioenmigratie is van belang omdat het inzicht kan bieden in de diepere vraag of de toegenomen mogelijkheden van internationale migratie door de huidige gepensioneerden ook zo worden gezien en aangegrepen om de pensioenfase in een ander land door te brengen. Hoewel het voor het

Page 16: Weg uit Nederland

4 Hoofdstuk 1

overheidsbeleid van belang is om inzicht te hebben in de vraag of er belangrijke verschuivingen te verwachten zijn in (internationale) pensioenmigratie is er over pensioenmigratie in Nederland tot op heden nauwelijks iets bekend. Voor de Nederlandse samenleving kan het vertrek van ouderen naar het buitenland substantiële positieve als ook negatieve gevolgen hebben: een koopkrachtige vraag naar huizen, vrijetijdsbesteding of eenvoudigweg dagelijkse behoeften lekt weg. Met de stap naar het buitenland verdwijnt ook het vrij gespaarde kapitaal, een deel van de belastinginkomsten valt weg, maar daar staat tegenover dat de binnenlandse publieke diensten (gezondheidszorg en ouderenzorg) minder belast worden. De vraag naar internationale arbeidsmobiliteit is vooral van belang in relatie tot de internationale verwevenheid van Nederland in de wereld en Europa in het bijzonder. De Europese eenwording heeft het werken in andere landen in principe veel gemakkelijker gemaakt. Voor een goede werking van de Europese Unie is het zelfs wenselijk dat arbeid een optimale bestemming vindt en niet werkloos blijft. Er is in theorie vrij verkeer van goederen en diensten dus een EU-onderdaan kan werken in elk ander EU-land waarin hij of zij dat wil. Ook kan men in een ander EU-land voor Nederlandse opdrachtgevers blijven werken. Echter, wat technisch mogelijk is hoeft nog niet in werkelijkheid plaats te vinden omdat er tussen droom en daad ook wetten en vooral praktische bezwaren kunnen zijn die verhinderen dat de Nederlandse werknemer de Europese arbeidsmarkt ook daadwerkelijk als zijn of haar markt ziet. De bovenstaande thema’s zijn spaarzaam onderzocht voor Nederland. Psychologen (Frijda, 1960; Groenman, 1958; Wentholt, 1961) en demografen (Petersen, 1952, 1955; Hofstede, 1964) hebben in de jaren vijftig en zestig —toen het overheidsbeleid nog gericht was op stimulering van emigratie— de emigratiegolf trachten te karakteriseren maar na het wegsterven van de golf stierf ook het onderzoek naar emigratie. Het voorliggende onderzoek beoogt de traditie van het onderzoek naar emigratie een nieuwe impuls te geven. Daartoe zullen een aantal zaken aan de orde komen die in migratieonderzoek vaak onderbelicht blijven. Ten eerste wordt bij de bestudering van de determinanten van emigratiebeslissingen niet alleen het private domein van potentiële emigranten onderzocht maar ook hoe hij of zij tegen het publieke domein aankijkt. Dit maakt het mogelijk om te beoordelen in hoeverre de kwaliteit van de Nederlandse samenleving ingezetenen aanzet tot emigratie. Ten tweede wordt onderzocht in hoeverre emigratie-intenties en plannen worden gevolgd door daadwerkelijke emigratie in de jaren erna. Het toetsen van internationale

Page 17: Weg uit Nederland

Inleiding 5

emigratie-intenties is voor zover onze kennis reikt nog nooit systematisch gebeurd. Tenslotte probeert dit onderzoek het moderne emigreren —ver-huisbewegingen op latere leeftijd (pensioenmigratie) en tijdelijke arbeidsmigratie— beter in kaart te brengen. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van drie databronnen die elkaar aanvullen. Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt de recente emigratie beschreven naar bestemmingslanden en vergelijken we de sociaal-demografische kenmerken van de emigranten met de kenmerken van de bevolking die achterblijft. Een tweede databestand betreft een NIDI-emigratiesurvey uit 2005 (1489 waarnemingen) waarin emigratie-intenties van de Nederlandse bevolking zijn gepeild en dat in 2007 is gekoppeld aan een CBS-bestand om te achterhalen wie van de respondenten van toen daadwerkelijk geëmigreerd is en waarheen deze emigranten zijn verhuisd. Dit gekoppelde bestand biedt de mogelijkheid om zowel emigratie-intenties als -gedrag te bestuderen als ook de factoren die hierop van invloed zijn. Tenslotte hebben we in april 2007 gegevens verzameld via Centerdata om het moderne emigreren onder de loep te nemen: de plaats en toekomst van pensioenmigratie en arbeidsmigratie. In de respectievelijke hoofdstukken worden de databronnen uitvoeriger beschreven. Om enig gevoel voor historie en verhoudingen te krijgen worden in het hiernavolgende hoofdstukken de migratietrends en -theorie onder de loep genomen.

Page 18: Weg uit Nederland
Page 19: Weg uit Nederland

2. Emigratie in perspectief

2.1. Emigratie in het verleden

Wie de huidige emigratiegolf wil duiden kan er niet om heen om terug te kijken op de geschiedenis van migratie. Nederland heeft in het verleden een aantal migratiegolven gekend, in het bijzonder in de negentiende eeuw toen de emigratie naar de Verenigde Staten en Canada voor Nederlandse begrippen een grote vlucht nam. Nederland nam in internationaal verband een bescheiden plaats in in de stroom van migranten die Amerika betraden. De Europese landen die het meeste te duchten hadden van de emigratiegolf waren Ierland, Italië, Groot Brittannië, Zweden en Noorwegen. Niettemin hebben Nederlanders gedurende de negentiende eeuw hun stempel op bepaalde delen van de Verenigde Staten gedrukt. Tussen 1820 en 1920 hebben 273 duizend Nederlanders hun land verlaten om een beter leven ‘overzee’ op te bouwen. Deze geschiedenis is vervat in brieven, verhalen en registers en daaruit duikt een beeld op dat een betere toekomst het belangrijkste doel was of zoals de gemeenteambtenaar het formuleerde wanneer de migrant zich uitschreef als vermoedelijke reden voor vertrek: ‘verbetering hunnen toestand’ (zie afbeelding 2.1.). De migratiekoorts, zoals die in landen als Ierland, Italië of Scandinavië heerste, heeft de Nederlander nooit in dezelfde mate bevangen. Swierenga (2000, p. 14) leidt uit de gematigde interesse voor emigratie af dat de beslissing om te emigreren een rationele en pragmatische keuze was en niet zozeer voortkwam uit armoede of wanhoop. Amerika vertegenwoordigde een toekomst waar land, werk en vrijheid in overvloed aanwezig waren of zoals hij het zelf onder woorden brengt:

“Hope was the dominant note among the movers who fled the cramped, regimented, and status-bound Dutch society for religious freedom, land for farming, and a modicum of social equality offered in America.”

Page 20: Weg uit Nederland

8 Hoofdstuk 2

Afbe

eldi

ng 2

.1. U

itsch

rijv

ing

uit h

et re

gist

er v

an d

e ge

mee

nte

Maa

rsse

veen

van

vee

houd

er J

an v

an G

inke

l die

rich

ting

Pella

, Iow

a in

Noo

rd

Amer

ika

vert

rok,

190

3

Page 21: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 9

Vooral de afscheidingsbeweging binnen de Hervormde Kerk in 1834 heeft de nodige druk op emigratie gezet waarbij dominees als Van Raalte en Scholte nederzettingen stichtten in respectievelijk Michigan en Iowa die tot op de dag van vandaag nog Nederlandse banden hebben. In dat licht is het ook niet verwonderlijk dat in de Amerikaanse volkstelling van 2000 4,5 miljoen Amerikanen stellen dat zij Nederlandse ‘roots’ bezitten en in Canada 923.000 Canadezen Nederlands bloed claimen (Van Dalen, 2006). In de twintigste eeuw was er pas sprake van een ware emigratiegolf vlak na de Tweede Wereldoorlog. In eerste instantie was er de opluchting van het einde van de oorlog maar na een paar jaar sloeg het optimisme om in pessimisme. De wederopbouw zou nog vele jaren kunnen duren, de werkloosheid nam toe, en de woningnood was een nijpend probleem waar men geen directe oplossing voor had. De vaak schrijnende verhalen van emigranten die toentertijd Nederland verlieten en een toekomst opbouwden in Canada, Australië, de VS, Zuid Afrika en Brazilië zijn opgetekend in Het wrede paradijs — een lezenswaardig boek van Hylke Speerstra (2000). Hoewel de bevolking toentertijd een omvang van ongeveer tien miljoen zielen had werd Nederland als overbevolkt ervaren. Het was ook een tijd waarin premier Drees landgenoten bewust aanmoedigde om elders een toekomst op te bouwen, en zoals hij het verwoordde in een interview: “een deel van ons volk zal het moeten aandurven zoals in vroeger eeuwen zijn toekomst te zoeken in grotere gebieden dan in eigen land” (Elsevier, 1950). Ook andere politici lieten zich niet onbetuigd. Oud-politicus Jan de Quay was overtuigd van het nut van emigratiebevordering en sprak in 1957 nog de Christelijke Emigratiecentrale toe met de woorden:

“Als we overwegen dat Nederland dat nu al zo dicht bevolkt is, over vijfentwintig jaar vermoedelijk veertien miljoen inwoners telt, en we eens denken aan de werkgelegenheid in een periode van laagconjunctuur, dan is het duidelijk dat propaganda voor emigratie gerechtvaardigd en noodzakelijk is.” (uit Vrij Nederland, 28 april 1979).

De emigratiehausse hield de gehele jaren vijftig aan. Toen duidelijk begon te worden dat de wederopbouw zijn vruchten afwierp nam de druk tot emigreren af. Het emigratiebeleid werd ook onder druk van de liberalen in de jaren zestig afgeschaft. In de jaren vijftig vertrokken in totaal 350.000 personen vanuit Nederland, waarbij vooral Canada en Australië populaire bestemmingslanden waren. Gedurende de periode 1950-1960 vertrokken respectievelijk 134 duizend

Page 22: Weg uit Nederland

10 Hoofdstuk 2

en 114 duizend personen naar deze landen. Opvallend is dat van de emigranten die in de jaren vijftig naar Canada of Australië emigreerden maar een vijfde weer is teruggekeerd naar Nederland (Nicolaas, 2006). Vanaf eind jaren zestig was de emigratie een non-issue en nam juist de andere kant van de bevolkingsbalans in belang toe: de immigratie van ‘gastarbeiders’ nam een vlucht. Begin jaren tachtig zakte de immigratie sterk in als gevolg van de economische recessie en leek de emigratie weer op te leven, maar die inzinking resp. opleving bleek van korte duur. Gedurende de jaren tachtig en negentig kwam langzaam maar zeker het besef dat Nederland een immigratieland was, hoewel in houding en beleid deze status meer als een verworvenheid ‘tegen wil en dank’ werd aanvaard (WRR, 2001).

Afbeelding 2.2. De laatste blik op de familie en op de kade van de Noord Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM, later omgedoopt in Holland Amerika Lijn) in Rotterdam,

gezien vanaf de boot

Bron: fotoarchief D. van Dalen.

Page 23: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 11

Afbeelding 2.3. Nederlands gezin aan boord van de Maasdam van de Holland-Amerika Lijn, augustus 1964

Bron: fotoarchief D. van Dalen. De integratieproblemen van niet-westerse allochtonen werden steeds duidelijker zichtbaar en heeft ook tot zichtbare spanningen in de samenleving geleid. De xenofobie groeide langzaam maar zeker en kwam tot een uitbarsting tijdens de landelijke verkiezingen van 2002 toen Pim Fortuyn zijn kans greep in de landelijke politiek maar in het zicht van de verkiezingen vermoord werd. De start van de eenentwintigste eeuw is bezaaid met incidenten —11 september en de langdurige nasleep, de moord op Pim Fortuyn, Theo van Gogh en de docent Hans van Wieren— die maken dat het thema immigratie en integratie nog altijd

Page 24: Weg uit Nederland

12 Hoofdstuk 2

een politiek kruitvat is en Nederland geen aangenaam vestigingsklimaat biedt voor buitenlanders, of zij nu westers of niet-westers waren.3 Sinds 2002 is de immigratie sterk afgenomen en is de emigratie sterk toegenomen (zie figuur 2.1). Dat is opmerkelijk omdat in tegenstelling tot de jaren vijftig er geen doelbewust emigratiebeleid is en de emigratiebeslissing in hoge mate een vrije keuze is. Wat mensen in de huidige tijd aanzet tot emigratie blijft echter een onopgelost vraagstuk.

Figuur 2.1. Immigratie- en emigratiestromen (inclusief saldo administratieve correctiesa, per 1.000 ingezetenen), 1945-2006

0

2

4

6

8

10

12

14

1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005

per 1

.000

inge

zete

nen

Immigratie Emigratie

a Emigratie zoals geregistreerd door het CBS is gedefinieerd als het vertrek van personen

naar het buitenland plus de administratief afgevoerde personen minus de administratief opgenomen personen.

Bron: CBS Statline.

3 Een en ander kan men ook afleiden uit een peiling onder internationaal opererende

ambtenaren die in Nederland zijn gestationeerd en die het vestigingsklimaat als ronduit slecht bestempelden (IOSA-NL, 2005).

Page 25: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 13

2.2. Internationaal perspectief

Nederland is het enige West-Europese land dat per saldo een uitstroom kent (Eurostat, 2005a). Waaraan heeft Nederland deze eer te danken? Deze vraag beantwoorden is geen eenvoudige zaak en in dit rapport zullen we ons ook niet aan een uitgebreide internationale vergelijking wagen, al was het maar omdat de internationale emigratiestatistieken een brei aan definities en lokale praktijken verbergen die het zicht op migratie ontneemt. In Nederland wordt bijvoorbeeld emigratie en immigratie geregistreerd via de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), in andere landen gebeurt dat op een indirecte manier via de statistieken van de nationale bevolkingsboekhouding. De definitie van een emigrant is gekoppeld aan de registratiepraktijken die de overheid hanteert. Tot en met september 1994 werd men in Nederland uit het bevolkingsregister geschreven wanneer men Nederland voor langer dan 360 dagen dacht te verlaten. Met ingang van oktober 1994 geldt dat de verwachte verblijfsduur in het buitenland in het jaar volgend op het vertrek tenminste acht maanden bedraagt. Daarbij komt dat immigratie vaak meer gereguleerd is dan emigratie. Visa’s en verblijfsvergunningen zijn de ‘voetafdrukken’ van buitenlanders. De variëteit aan verblijfsvergunningen voor eenzelfde type migrant kan enorm groot zijn hetgeen de vergelijkbaarheid van migratiebewegingen enorm bemoeilijkt (zie Lemaitre, 2005). De statistieken dienen vooral een nationaal belang en nationale vraagstellingen. De gemeentelijke registratiemethode —die in Nederland, België, Zweden en Duitsland wordt toegepast— brengt met zich mee dat er rekening gehouden moet worden met zogenaamde administratieve correcties: niet iedereen die emigreert licht zijn gemeente in over zijn vertrek. Als een gemeente na onderzoek vaststelt dat een persoon niet meer in een gemeente aanwezig is en er ook geen bericht van inschrijving in een andere gemeente is ontvangen kan de gemeente niet anders doen dan de bewuste persoon uit te schrijven uit het register onder de noemer ‘vertrek onbekend waarheen’ (zie verder Nicolaas, 2006, blz. 33 e.v.).4 In lijn met de gebruiken van het CBS presenteren wij in dit hoofdstuk emigratiestatistieken inclusief de administratieve correcties. Deze

4 Het aantal administratieve correcties is groot —het saldo van uitschrijvingen en

inschrijvingen bedraagt inmiddels 36.000— en dat suggereert dat het Nederlandse systeem vol gaten is en slechter werkt dan elders. Dit is slechts schijn omdat de Nederlandse systematiek slechts expliciet maakt wat elders impliciet natuurlijk ook een rol speelt, maar wat per definitie elders niet ter sprake komt.

Page 26: Weg uit Nederland

14 Hoofdstuk 2

praktijk wordt overigens niet in alle landen gevolgd. Om toch een vergelijking tussen landen mogelijk te maken biedt tabel 2.1 een poging waarin de internationale statistieken van de verschillende landen op een rij worden gezet voor de periode 1990-2005, uitgesplitst naar personen die de nationaliteit van het land van oorsprong bezitten of niet. Er is aangesloten bij de praktijk van Eurostat die zoveel mogelijk uniformiteit betracht in het registreren van emigratie, hoewel ook deze organisatie tegen grenzen oploopt en bijvoorbeeld voor een land als Frankrijk alleen de netto migratie registreert. Wat in deze tabel opvalt is dat zodra men de cijfers voor vergelijkbare West-Europese landen op een rijtje zet voor veel landen een opwaartse trend in emigratie van ‘nationalen’ valt te bespeuren, hoewel voor het merendeel van de landen deze trend een verwaarloosbare omvang heeft. Twee landen vertellen echter een ander verhaal. Allereerst vertoont de emigratie in het Verenigd Koninkrijk grote gelijkenissen met Nederland. In beide landen is de emigratie van ‘nationale’ sterk toegenomen (zie ook Salt en Rees, 2006). In een BBC-peiling van juli 2006 maakte 13 procent van de Britse bevolking kenbaar dat zij in de naaste toekomst hoopt te emigreren, terwijl nog geen drie jaar daarvoor 7 procent van de Britten de hoop uitsprak.5 Het is opvallend dat in beide landen veel ‘real-life soaps’ te zien zijn van families of echtparen die besluiten om te emigreren (vgl. de Britse serie ‘A Place in the Sun’ en de vele Nederlandse series). Een ander opvallend land is Duitsland. Hoewel de relatieve omvang van de netto migratie klein is, is de ontwikkeling over de tijd duidelijk en lijkt die zich ook sterk door te zetten (Sauer en Ette, 2007). In de periode 1990-1994 was er nog sprake van een gemiddelde netto instroom van personen met Duitse nationaliteit van 195.900 terwijl in 2005 sprake is van een netto uitstroom van 16.700, een bevolkingsfeit dat niet meer sinds de jaren vijftig is waargenomen. Het Statistisches Bundesambt Deutschland meldde onlangs dat er in 2006 155.300 Duitsers emigreerden met als top-3 van emigratiebestemmingen: Zwitserland (met 18.000 of 12 procent), de Verenigde Staten (13.800 of 9 procent) en Oostenrijk (10.300 of 7 procent). En ook hier beginnen de ‘real life’-tv series rond emigratie de kop op te duiken; Deutschland Ade, Umzug in ein

5 Zie de website van ICM Research (http://www.icmresearch.co.uk/) voor meer

informatie over de peiling.

Page 27: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 15

Tabe

l 2.1

. Em

igra

tietr

ends

in E

urop

a (in

dui

zend

en),

1990

-200

5 Co

untry

M

igra

tiea

Nat

iona

litei

t 19

90-9

4 19

95-9

9 20

00

2001

20

02

2003

20

04

2005

N

eder

land

Em

igra

tie

Nat

iona

al

40.0

47

.4

47.9

50

.7

57.3

61

.0

64.2

72

.5

Nie

t-Nat

iona

al

33.5

35

.4

31.1

31

.9

39.6

21

.9

23.5

24

.0

N

etto

mig

ratie

N

atio

naal

-6

.3

-12.

4 -6

.4

-11.

8 -2

2.7

-30.

1 -3

5.3

-43.

7

N

iet-N

atio

naal

47

.4

40.8

60

.3

62.7

47

.0

51.7

41

.6

39.4

Be

lgië

b Em

igra

tie

Nat

iona

al

13.4

16

.0

18.0

17

.8

20.5

20

.2

20.6

-

Nie

t-Nat

iona

al

32.8

36

.3

35.6

31

.2

31.0

33

.9

37.7

-

N

etto

mig

ratie

N

atio

naal

-1

.8

-6.0

-6

.7

-6.2

-8

.1

-7.1

-7

.7

-

Nie

t-Nat

iona

al

21.0

16

.2

21.7

34

.8

39.2

34

.1

34.7

-

Den

emar

ken

Emig

ratie

N

atio

naal

26

.4

24.4

26

.9

26.7

25

.7

25.3

25

.9

26.2

N

iet-N

atio

naal

9.

9 14

.0

16.5

17

.3

17.8

18

.2

19.1

19

.6

N

etto

mig

ratie

N

atio

naal

-0

.6

-1.5

-4

.8

-4.4

-3

.5

-3.2

-3

.9

-3.7

N

iet-N

atio

naal

11

.0

17.0

14

.3

16.4

12

.8

9.5

8.8

10.4

D

uitsl

and

Emig

ratie

N

atio

naal

11

8.3

118.

4 11

1.2

109.

5 11

7.7

127.

2 15

0.7

144.

8

N

iet-N

atio

naal

57

6.5

591.

6 56

2.8

497.

0 50

5.6

499.

1 54

7.0

483.

6

Net

to m

igra

tie

Nat

iona

al

195.

9 11

7.1

80.8

84

.5

66.5

40

.0

27.3

-1

6.7

Nie

t-Nat

iona

al

372.

8 87

.4

86.4

18

8.3

152.

8 10

2.7

55.2

95

.7

Oos

tenr

ijk

Emig

ratie

N

atio

naal

-

13.5

17.6

21

.6

40.9

31

.2

28.5

21

.2

Nie

t-Nat

iona

al

- 61

.4

44.4

51

.0

38.8

46

.1

48.3

47

.5

N

etto

mig

ratie

N

atio

naal

-

-5.2

-4

.3

-6.5

-2

0.3

-14.

8 -1

0.0

-4.9

N

iet-N

atio

naal

-

12.3

21

.6

23.8

53

.8

51.1

60

.6

54.0

Zw

eden

Em

igra

tie

Nat

iona

al

12.6

21

.5

18.3

16

.7

15.8

16

.3

16.6

17

.9

Nie

t-Nat

iona

al

15.0

14

.6

15.8

15

.5

17.2

18

.7

20.0

20

.3

N

etto

mig

ratie

N

atio

naal

-5

.8

-9.4

-4

.8

-2.7

-2

.5

-3.7

-5

.1

-6.8

N

iet-N

atio

naal

38

.3

19.2

29

.4

31.5

33

.6

32.5

30

.6

33.9

Page 28: Weg uit Nederland

16 Hoofdstuk 2

Tabe

l 2.1

. (ei

nde)

Co

untry

M

igra

tiea

Nat

iona

litei

t 19

90-9

4 19

95-9

9 20

00

2001

20

02

2003

20

04

2005

V

K

Emig

ratie

N

atio

naal

13

6,9

141,

0 16

1,1

159,

2 18

5,7

190,

9 20

7,6

198,

0

N

iet-N

atio

naal

11

5,2

123,

4 15

9,6

148,

5 17

3,7

170,

6 15

1,9

181,

0

Net

to m

igra

tie

Nat

iona

al

-39,

8 -4

3,8

-57,

0 -5

2,9

-91,

1 -8

5,1

-119

,5

-107

,0

Nie

t-Nat

iona

al

77,5

13

9,4

219,

7 22

4,8

244,

5 23

5,2

342,

2 29

2,0

Noo

rweg

en

Emig

ratie

N

atio

naal

10

,2

10,6

11

,9

11,1

10

,7

10,3

9,

4 9,

1

N

iet-N

atio

naal

9,

2 10

,8

14,9

15

,2

12,3

14

,3

8,4

12,6

Net

to m

igra

tie

Nat

iona

al

-0,6

-1

,0

-3,2

-2

,2

-1,3

-1

,1

-0,8

-0

,3

Nie

t-Nat

iona

al

8,6

12,2

12

,9

10,2

18

,5

12,5

19

,5

18,8

Zw

itser

land

Em

igra

tie

Nat

iona

al

29,9

30

,4

30,8

25

,8

24,9

25

,7

26,8

27

,7

Nie

t-Nat

iona

al

74,5

67

,2

59,3

56

,5

53,5

51

,0

53,0

54

,4

N

etto

mig

ratie

N

atio

naal

-3

,3

-7,1

-4

,7

-1,4

-2

,6

-4,7

-7

,4

-8,5

N

iet-N

atio

naal

49

,0

11,0

24

,9

41,7

50

,2

47,8

47

,8

44,7

a

Net

to m

igra

tie is

ged

efin

ieer

d al

s im

mig

ratie

min

us e

mig

ratie

. b

Cijf

ers v

oor B

elgi

ë on

tbre

ken

in E

uros

tat r

appo

rten

en k

omen

uit

een

rapp

ort v

an d

e A

lgem

ene

Dire

ctie

Wer

kgel

egen

heid

en

Arb

eids

mar

kt

(200

6), D

e im

mig

ratie

in B

elgi

ë: a

anta

llen,

stro

men

en

arbe

idsm

arkt

. c

Dez

e ci

jfers

zijn

uits

luite

nd b

esch

ikba

ar v

oor d

e ja

ren

1996

-199

9.

Bron

: Eur

osta

t (20

05b)

. De c

ijfer

s voo

r 200

5 ko

men

uit

de d

atab

anke

n va

n de

nat

iona

le st

atist

ische

bur

eaus

.

Page 29: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 17

neues Leben, Die Auswander en Goodbye Deutschland, het zijn allemaal ‘formats’ die uit Nederland en Engeland afkomstig zijn. De huidige emigratiecijfers hebben ook de nodige zorgen opgeroepen bij Duitse beleidsmakers en commentatoren, die hierin een bevestiging zien dat Duitsland een land in verval is.6 De zorgen over verval of een ‘brain drain’ zijn overigens niet beperkt tot landen die zichtbare emigratiestromen hebben, het is ook een punt van discussie in traditionele immigratielanden als de VS, Australië en Canada.7 Ook veel West-Europese landen maken zich niet alleen zorgen over het vertrek van hoogopgeleide landgenoten8 maar ook over de ontvolking van landstreken, zoals bijvoorbeeld in Italië, Spanje, Noorwegen en Frankrijk.

2.3. Demografisch perspectief over de tijd

Hiervoor is de huidige emigratiegolf in de tijd en in internationaal perspectief geplaatst. Het verdient echter aanbeveling om iets dieper in de demografische structuur van de huidige migratiestromen te graven. Om te beginnen zorgt in de discussie over emigratie (en immigratie) de herkomst en nationaliteit van emigranten voor de nodige verwarring. In deze studie staat het emigratiegedrag van geboren en getogen Nederlanders centraal, maar dit is een te losse definitie om van nut te zijn bij de bestudering van statistieken. Strikt genomen gaat de interesse vooral uit naar de autochtone bevolkingsgroep, dat wil volgens de definitie van het CBS zeggen personen waarvan zowel de vader als de moeder in Nederland geboren zijn. In tabel 2.2 is duidelijk te zien dat ongeveer eenderde van de emigranten autochtoon is en tweederde allochtoon, waarbij de verdeling tussen Westerse en niet-Westerse allochtonen bijna gelijk is. Wat vooral opvalt in tabel 2.2 is dat sinds 1996 de emigratie substantieel is toegenomen in alle onderscheiden herkomstgroepen.

6 Flucht aus Deutschland - Größte Auswanderungswelle der Geschichte’, 22 juni 2006,

Der Spiegel Online, en ‘Auswanderungswelle - Wir bluten aus’, 22 juni 2006, Manager Magazine.

7 Zie voor studies over Australië (Hugo et al., 2001), Canada (De Voretz and Iturralde, 1999; Iqbal, 2000) en voor de VS (Florida, 2004).

8 In Europa zijn de tekenen van en zorgen over een ‘brain drain’ duidelijk zichtbaar in Italië (Becker et al., 2003), Scandinavië (Pedersen, Røed and Schröder, 2003) en Duitsland (Uebelmesser, 2006).

Page 30: Weg uit Nederland

18 Hoofdstuk 2

Tabe

l 2.2

. Em

igra

tie (i

nclu

sief

sald

o ad

min

istra

tieve

cor

rect

ies)

naa

r nat

iona

litei

t of h

erko

mst

, aa

ntal

len

en g

roei

cijfe

rs

Emig

ratie

stroo

m n

aar

natio

nalit

eit

Emig

ratie

stroo

m n

aar h

erko

mst

To

taal

N

eder

land

s N

iet-

Ned

erla

nds

Aut

ocht

oon

Allo

chto

nen

Wes

ters

Al

loch

tone

n ni

et-

Wes

ters

Tota

al

allo

chto

nen

1996

91

.945

49

.544

42

.401

32

.159

32

.338

27

.448

59

.786

19

97

81.9

73

47.5

54

34.4

19

30.0

31

28.3

45

23.6

10

51.9

42

1998

79

.289

45

.078

34

.211

28

.805

28

.904

21

.573

50

.484

19

99

78.7

79

46.4

85

32.2

94

28.1

02

28.6

12

22.0

65

50.6

77

2000

78

.977

47

.871

31

.106

29

.311

28

.759

20

.907

49

.666

20

01

82.5

66

50.7

14

31.8

52

30.8

86

28.6

06

23.0

74

51.6

80

2002

96

.918

57

.324

39

.594

34

.029

33

.590

29

.299

62

.889

20

03

104.

831

60.9

70

43.8

61

34.2

01

34.6

73

35.9

57

70.6

30

2004

11

0.23

5 64

.161

46

.074

34

.480

36

.221

39

.534

75

.755

20

05

119.

725

72.5

37

47.1

88

38.7

49

36.5

98

44.3

78

80.9

76

2006

13

2.47

0 79

.986

52

.484

42

.590

41

.687

48

.193

89

.880

G

roei

200

6 t.o

.v.

1996

=10

0 14

4,1

161,

4 12

3,8

132,

4 12

8,9

175,

6 15

0,3

2000

=10

0 16

7,7

167,

1 16

8,7

145,

3 14

5,0

230,

5 18

1,0

Bro

n: C

BS

Stat

line.

Page 31: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 19

In de loop der tijd zijn veel immigranten tot Nederlander genaturaliseerd hetgeen maakt dat de emigranten met een Nederlandse nationaliteit niet alleen autochtonen maar ook allochtonen omvatten. In 2006 was 60 procent van de emigranten Nederlands, maar als de herkomst als criterium wordt gehanteerd is 32 procent autochtoon. Wat niet in tabel 2.2 vermeld wordt is de verhouding tussen eerste en tweede generatie allochtonen. Vooral onder tweede generatie allochtonen is de emigratie sterk toegenomen de laatste tien jaar. Indien de tweede generatie allochtonen (18.221) bij de autochtone emigranten (42.590) worden opgeteld dan vormen deze 60.811 emigranten 46 procent van de emigratiestroom. Helaas bieden de statistieken voor het verre verleden deze verfijningen niet en moeten we terugvallen op het onderscheid Nederlands - niet-Nederlands. Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de demografische kenmerken van de emigratie in de loop van de tijd is voor de periode 1950-2006 de leeftijdsverdeling in kaart gebracht voor zowel Nederlandse als niet-Nederlandse emigranten. Het CBS verstaat onder Nederlanders alle personen met een Nederlands paspoort, terwijl niet-Nederlanders alle personen zijn die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten.9 Personen met een dubbele nationaliteit worden in deze statistieken als Nederlanders beschouwd. Allereerst presenteren we de absolute aantallen emigranten (zie tabel 2.3). Een opvallend doch triviaal verschil tussen 1950 en 2006 is dat de omvang van emigratie absoluut gezien sterk is toegenomen. Het is een triviaal verschil omdat de bevolkingsomvang tussen deze twee meetmomenten sterk is toegenomen en daarmee is ook de basis voor emigratie toegenomen. In 1950 bedroeg de bevolking nog 10,3 miljoen en in 2006 is dat aantal gegroeid tot 16,3 miljoen inwoners. Een tweede opvallend verschil is het belang van niet-Nederlanders in de emigratiecijfers: in 1950 was nog 88 procent van de emigranten Nederlander in 2006 was dat nog maar 60 procent, waarbij men moet beseffen dat zich onder deze Nederlanders ook nog veel allochtonen bevinden die genaturaliseerd zijn. Voor een belangrijk deel is dit te verklaren door het feit dat in 1950 Nederland

9 Niet inbegrepen in deze cijfers zijn de personen waarvoor uitzonderingsregels gelden

met betrekking tot opneming in persoonsregisters zoals buitenlandse diplomaten en NAVO-militairen.

Page 32: Weg uit Nederland

20 Hoofdstuk 2

Tabe

l 2.3

. Aan

talle

n ge

ëmig

reer

de N

eder

land

ers e

n ni

et-N

eder

land

ers (

incl

usie

f sal

do a

dmin

istr

atie

ve c

orre

ctie

s)

1950

-200

6

Nat

iona

litei

t Le

eftij

dsgr

oepe

n:

0-

14 ja

ar

15-1

9 ja

ar

20-2

9 ja

ar

30-4

9 ja

ar

50-6

4 ja

ar

65+

jaar

To

taal

1950

N

L 12

.480

2.

633

12.7

89

14.3

76

1.83

8 37

5 44

.491

Nie

t-NL

1.11

5 29

9 2.

223

1.86

4 51

3 19

2 6.

206

1960

N

L 14

.543

3.

280

15.3

29

14.6

41

1.93

3 41

5 50

.141

Nie

t-NL

1.64

6 51

4 2.

973

2.31

4 44

1 19

7 8.

085

1970

N

L 8.

798

2.22

2 15

.403

9.

614

2.03

1 76

4 38

.832

Nie

t-NL

3.73

2 70

9 6.

003

7.17

4 70

4 22

1 18

.543

19

80

NL

7.59

6 2.

244

11.3

31

11.4

81

2.59

1 1.

180

36.4

23

N

iet-N

L 6.

281

1.40

4 6.

955

9.16

1 1.

328

396

25.5

25

1990

N

L 6.

892

2.12

3 12

.522

13

.231

3.

137

1.15

4 39

.059

Nie

t-NL

4.56

1 1.

396

8.61

6 11

.975

2.

709

623

29.8

80

2000

N

L 9.

785

2.15

1 11

.859

18

.456

4.

591

1.02

9 47

.871

Nie

t-NL

4.42

9 1.

439

9.17

2 12

.968

2.

377

721

31.1

06

2006

N

L 16

.425

3.

990

18.8

15

30.2

43

8.25

1 2.

262

79.9

86

N

iet-N

L 5.

037

1.75

2 19

.155

21

.805

3.

579

1.15

6 52

.484

B

ron:

CB

S m

igra

tiest

atis

tieke

n.

Page 33: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 21

een relatief gering percentage buitenlanders kende. Het is een bekend feit dat emigratie onder immigranten hoog is omdat bij veel migranten toch altijd de drang om terug te keren naar het vaderland aanwezig blijft. Een beter zicht op hoe de verhoudingen zich over de tijd hebben ontwikkeld wordt verkregen door het relatieve belang van de verschillende leeftijdsgroepen in kaart te brengen. Indien we naar de Nederlandse emigranten (figuur 2.2 en figuur 2.3) kijken dan zien we dat het relatieve belang van kinderen licht is afgenomen, hetgeen niet zo verwonderlijk is aangezien de vruchtbaarheid in ruim 50 jaar tijd sterk is afgenomen. Een ander element van de leeftijdsverdeling is een verschuiving naar de hogere leeftijdscategorieën, waarbij overigens het emigreren na 65 een redelijk marginaal verschijnsel is, nu en in het verleden. De meest opvallende categorie is de leeftijdsgroep 50-64 jaar, zeg maar de ‘prepensioen’-groep, die tussen 1950 en 2006 aanmerkelijk aan belang heeft gewonnen.

Figuur 2.2. Leeftijdsverdeling van mannelijke Nederlandse emigranten, 1950-2006

0%

20%

40%

60%

80%

100%

1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005

0-14 jaar 15-19 jaar 20-29 jaar 30-49 jaar 50-64 jaar 65+ jaar

Bron: CBS, migratiestatistieken.

Page 34: Weg uit Nederland

22 Hoofdstuk 2

Figuur 2.3. Leeftijdsverdeling van vrouwelijke Nederlandse emigranten, 1950-2006

0%

20%

40%

60%

80%

100%

1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005

0-14 jaar 15-19 jaar 20-29 jaar 30-49 jaar 50-64 jaar 65+ jaar

Bron: CBS migratiestatistieken. De niet-Nederlanders vertonen een ander beeld (figuur 2.4 en figuur 2.5). Vooral het relatieve belang van kinderen in de emigrantenstroom vertoont grote fluctuaties. Tot halverwege de jaren tachtig was er een opwaartse trend die daarna duidelijk is afgenomen. Verder is het opvallend dat emigratie onder ouderen (50+ en 65+) in 1950 al duidelijk waarneembaar was en dat voor oudere vrouwen over de tijd ook op een gelijk niveau is gebleven. Voor mannen vertoont de trend eerst een geringe afname van ouderenmigratie maar zo rond de jaren zeventig neemt ouderenmigratie weer langzaam maar zeker toe. De veroudering van de emigrant krijgt men beter op het netvlies door de leeftijdsspecifieke kansen op emigratie te berekenen. In de figuur 2.6 en figuur 2.7 worden deze leeftijdsprofielen van de Nederlandse en niet-Nederlandse emigranten van 1976, 1996 en 2006 met elkaar geconfronteerd.10 De cijfers in 10 Ter informatie: vóór 1976 is geen gedetailleerde leeftijdsinformatie per levensjaar naar

nationaliteit beschikbaar.

Page 35: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 23

Figuur 2.4. Leeftijdsverdeling van mannelijke niet-Nederlandse emigranten, 1950-2006

0%

20%

40%

60%

80%

100%

1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005

0-14 jaar 15-19 jaar 20-29 jaar 30-49 jaar 50-64 jaar 65+ jaar

Bron: CBS migratiestatistieken.

Figuur 2.5. Leeftijdsverdeling van vrouwelijke niet-Nederlandse emigranten, 1950-2006

0%

20%

40%

60%

80%

100%

1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005

0-14 jaar 15-19 jaar 20-29 jaar 30-49 jaar 50-64 jaar 65+ jaar

Bron: CBS migratiestatistieken.

Page 36: Weg uit Nederland

24 Hoofdstuk 2

deze figuren geven de verhouding aan van de emigratie per leeftijdsgroep in verhouding tot de omvang van de totale leeftijdsgroep voor zowel Nederlanders als niet-Nederlanders. Er zijn een aantal gelijkenissen en een aantal belangrijke verschillen. Om met de gelijkenissen te beginnen: de emigratiestroom kent twee pieken. Wanneer men emigreert zijn de kinderen bij voorkeur nog niet van de schoolgaande leeftijd, na het zesde levensjaar neemt de kans sterk af. De andere piek karakteriseert het sterk jeugdige profiel van de gemiddelde emigrant: de modale emigrant vertrekt in 2006 duidelijk voor zijn 30ste levensjaar. De verschillen over de tijd en tussen bevolkingsgroepen zijn wellicht veel interessanter. De kans op emigratie ligt voor niet-Nederlanders vele malen hoger dan voor Nederlanders. Op zich is dat niet vreemd omdat onder emigranten het verlangen naar terugkeer naar het vaderland aanwezig blijft, of men nu jong of oud is. Een ander opvallend feit is dat het emigratieprofiel voor niet- Nederlanders grote veranderingen over de tijd vertoont. Was de modale vertrekleeftijd in 1976 nog 21 jaar, in 1996 is die leeftijd verschoven naar 36 en in 2006 is de modale vertrekleeftijd weer terug naar 24 jaar. Opvallend is hoe hoog in 1996 de vertrekkans is op hoge leeftijden: zodra men de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt schoot de emigratiekans naar 8 procent. In 2006 is er niets meer van deze piek in pensioenmigratie te zien en lijkt het emigratiepatroon in deze leeftijdsgroep sterk op dat van 30 jaar geleden. De groep van niet-Nederlanders is ook een heterogene groep waar moeilijk vat op valt te krijgen, maar een ding zal wel duidelijk overeind blijven voor de toekomst: in een multiculturele samenleving zal de emigratiestroom op een merkbaar hoger niveau liggen dan in een monoculturele samenleving.

Page 37: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 25

Figuur 2.6. Kans op emigratie per leeftijdsgroep van Nederlanders, 1976-2006

Noot: de cijfers na leeftijd 75 zijn niet beschikbaar en zijn daarom samengevat en zijn hier te interpreteren als de kans op emigratie van leeftijdsgroep 75+.

Figuur 2.7. Kans op emigratie per leeftijdsgroep van niet-Nederlanders, 1976-2006

0

2

4

6

8

10

12

14

16

0 10 20 30 40 50 60 70

leeftijd

kans

op

emig

ratie

per

leef

tijds

groe

p (%

)

niet-NL 1976 Niet-NL 1996 niet-NL 2006

0

0,2

0,4

0,6

0,8

1

1,2

1,4

0 10 20 30 40 50 60 70

leeftijd

kans

op

emig

ratie

per

leef

tijds

groe

p (%

)

NL 1976 NL 1996 NL 2006

Page 38: Weg uit Nederland

26 Hoofdstuk 2

De geringe emigratiegeneigdheid van Nederlanders is duidelijk af te lezen uit figuur 2.6. In tegenstelling tot de groep niet-Nederlanders vertoont het beeld over de tijd echter een duidelijk structurele verschuiving. Was de modale vertrekleeftijd onder Nederlanders in 1976 nog 30 jaar, in de loop der jaren is die leeftijd verlaagd naar 27 jaar (in 1996) en 24 jaar in 2006. Het meest opvallende feit is echter de verdubbeling van de emigratiekans over 30 jaar tijd, een verhoging die zich vooral in de laatste tien jaar heeft afgetekend. De grootste verschuivingen in de emigratiekansen hebben zich voorgedaan voor het 48ste levensjaar, hoewel er ook tussen de 59 en 70-jaar nog een verhoging van de emigratiegeneigdheid valt te herkennen.

2.4. Samenvatting

Om een perspectief op emigratie te ontwikkelen bieden de geschiedenis van emigratie, de diversiteit van internationale ervaringen en de demografische trends van de laatste 50 jaar een goed startpunt. De geschiedenis leert dat Nederland in de negentiende eeuw een zeer gematigde positie innam in de emigratie van Nederlanders naar voornamelijk Noord-Amerika. De redenen voor emigratie liepen wijd uiteen maar kunnen het beste worden samengevat als een verbetering van de eigen levensomstandigheden door het perspectief van meer land, meer werk, en meer vrijheid van religie. Nederland was in die tijd nog in hoge mate een agrarische samenleving en de emigratie was sterk geconcentreerd in bepaalde provincies en veel minder dan in andere Europese landen. De jaren vijftig van de twintigste eeuw vormen de hoogtijdagen van grootschalige emigratie naar Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en de Verenigde Staten. De sombere vooruitzichten voor Nederland in termen van werkgelegenheid en wonen hebben menigeen aangezet om hun land definitief te verlaten. De emigratiegolf stierf weg en lijkt pas nu aan het begin van de 21e eeuw weer terug. In internationaal verband neemt Nederland een bijzondere positie in omdat het als enige Westers land een netto emigratie kent. Engeland en Duitsland lijken Nederland op gepaste afstand te volgen. Ook hier zijn soortgelijke trends waarneembaar. Om de emigratiegolf van dit moment te kunnen begrijpen moet bedacht worden dat de emigratiestroom van nu voor 60 procent bestaat uit personen met een Nederlands paspoort, waaronder zich natuurlijk ook allochtonen (met een Nederlands paspoort) bevinden. Indien we de herkomst nader bezien dan is

Page 39: Weg uit Nederland

Emigratie in perspectief 27

grofweg de laatste vijf jaar een derde van de emigranten autochtoon, een derde niet-Westers allochtoon en een derde Westers allochtoon. Wat al deze groepen bindt is dat in meer of mindere mate alle groepen gekenmerkt worden door een sterke stijging van de emigratie, waarbij men de kans om te emigreren onder niet-Nederlanders veel groter is dan onder Nederlanders. De sterke stijging van emigratie onder Nederlanders is echter een bijzondere situatie; een situatie die roept om duiding.

Page 40: Weg uit Nederland
Page 41: Weg uit Nederland

3. Emigratie in theorie

“Differences in net income advantages, chiefly differences in wages, are the main causes of migration.” Met deze woorden bracht de latere Nobelprijswinnaar John Hicks (1932, blz. 32) het gedachtegoed van economen over migratie onder woorden. Het zijn vooral inkomensverschillen die het aanlokkelijk maken om te emigreren. In dit hoofdstuk is ook deze theorie het beginpunt van onze analyse, maar het vermoeden is dat een dergelijke theorie goed de emigratie van ontwikkelings-landen naar de westerse wereld kan verklaren (zie bijvoorbeeld Chiswick en Hatton, 2002; Van Dalen et al., 2005) maar dat het bijzondere geval van Nederland een rijkere theorie vereist.

3.1. De basale migratietheorie

De standaardtheorie van migratie benadrukt dat het vooral verwachte netto loon- of inkomensverschillen zijn die de drijvende kracht vormen achter migratiebewegingen. Een emigrant met opleidingsniveau S die van het land van oorsprong (in het onderhavige geval Nederland, aangeduid met NL) naar een land van bestemming (aangeduid met B) wil verhuizen vergelijkt de inkomensniveaus die hij (of zij) kan verwerven. In het land van oorsprong weet hij wat hij momenteel ontvangt en wat hij naar alle waarschijnlijkheid voor de rest van zijn leven zal ontvangen, te weten de verwachte verdisconteerde waarde van zijn of haar loon over zijn (werkzame) leven: E[WNL(S)]. Voorts verwacht hij dat hij het loon voor een werknemer met een vergelijkbaar opleidingsniveau S in het land van zijn voorkeur ontvangt, E[WB(S)]. We verwachten dat er een positieve relatie bestaat tussen loon en het scholingsniveau (m.a.w. scholing loont) en dat deze relatie steiler verloopt in het land van bestemming dan in het land van oorsprong.11 Echter, wanneer men besluit om te migreren dient de potentiële migrant ook nog zijn verwachte verhuiskosten K(S) in zijn besluit mee te laten wegen. Deze kosten kunnen directe, eenmalige kosten zijn, zoals transportkosten, zoekkosten voor huis en baan, maar ze kunnen ook indirecte,

11 Met andere woorden een extra jaar scholing levert meer op in het land van bestemming,

bijvoorbeeld Canada of de VS, dan in Nederland, hetgeen overeenstemt met de empirie van de arbeidsmarktliteratuur op het terrein van scholing.

Page 42: Weg uit Nederland

30 Hoofdstuk 3

maar niettemin omvangrijke kosten zijn zoals de emotionele kosten van het verlaten van familie, dorp of land, aanpassingskosten in het land van bestemming of de kosten van verlies van pensioen- of sociale zekerheidsrechten. Er kunnen natuurlijk ook kosten verbonden zijn aan het betreden van landen die strikte immigratieregels hebben en om aan die regels te voldoen zal men ofwel genoeg vermogen moeten bezitten of moeten investeren in menselijk kapitaal (zoals een specifieke opleiding of taalvaardigheid). De puntensystemen zoals landen als Australië, Nieuw Zeeland en Canada die hanteren brengen aanzienlijk kosten met zich mee en in sommige gevallen is het uitgesloten dat men het land kan betreden omdat men bijvoorbeeld te oud is. Wanneer we alle relevante variabelen verzamelen dan zal een individu dat bijvoorbeeld in Nederland leeft overwegen om te emigreren zolang de loonvoet in het land van bestemming de loonvoet in Nederland overtreft:

)]([)]()([ SWESKSWE NLB >− (1)

Met deze conditie kan men in gestileerde vorm duidelijk maken dat de groep emigranten niet een dwarsdoorsnede van de Nederlandse bevolking is. Er kan zogenaamde zelfselectie onder emigranten optreden omdat de netto baten van emigratie niet voor iedereen hetzelfde zijn (zie Borjas, 1987; Chiswick, 1999) en de praktijk voor ontwikkelingslanden leert dat de stroom van emigranten hoger opgeleid is dan de bevolking die achter blijft. Een en ander zien we ook terug in de emigratiecijfers per land. In het geval van de laagste inkomenslanden is de geneigdheid van hoogopgeleiden zelfs 12 keer groter dan die van de gemiddelde emigrant (Docquier en Rapoport, 2006). De grote emigratiegeneigdheid in kleine landen is niet zo vreemd omdat een klein land weinig mogelijkheden biedt voor iemand die zich toelegt op specifieke vaardigheden. Een vergelijking van emigratiecijfers tussen Nederland en de Verenigde Staten is daarom geen eerlijke vergelijking omdat men in Nederland in twee uur rijden al een grens kan passeren terwijl in de VS men in twee uur rijden wellicht een ‘county’-grens passeert maar nog niet de statengrens, laat staan de landsgrens. De zelfselectie valt terug te voeren tot een verschil in loonstructuren tussen landen en kosten van migratie. Daarbij is het op voorhand niet eenduidig of er nu positieve (relatief veel hoogopgeleiden) of negatieve (relatief veel laagopgeleiden) zelfselectie zal optreden. De empirie van internationale migratie geeft aan dat positieve zelfselectie de regel is maar het is niet ondenkbaar dat zowel laagopgeleiden als hoogopgeleiden wegtrekken en dat het de midden-

Page 43: Weg uit Nederland

Emigratie in theorie 31

groepen zijn die blijven. Figuur 3.1 beeldt uit hoe het kan dat juist de onderkant en de bovenkant van de beroepsbevolking wegtrekken. De loon-opleidingsprofielen zijn bijvoorbeeld in het land van oorsprong (WO) vlakker dan in het land van bestemming (WB – K), maar in het land van bestemming begint men wel op een hoger niveau. Voor de laagst opgeleiden kan het profijtelijk zijn om weg te trekken —omdat men niets te verliezen heeft en veel te winnen— terwijl het ook voor de hoogst opgeleiden profijtelijk kan zijn omdat vanaf een zeker opleidingsniveau (SH) de lonen door stijgen waar deze in het land van oorsprong afvlakken. Wanneer het loon in het buitenland stijgt naar het niveau W*B en de kosten K gelijk blijven ligt het voor de hand dat de emigratie toeneemt. Zoals men uit figuur 3.1 kan afleiden krimpt op het moment dat het buitenlandse (netto)loonprofiel stijgt (zie het verschuiven van de lijn W*B – K) de middenklasse omdat het aan beide uiteinden van het opleidingsspectrum aantrekkelijker wordt om in het buitenland te werken. Deze casus is relevant voor veel ontwikkelingslanden waar de emigratiestroom een gemengd karakter heeft en minder voor een ontwikkeld land als Nederland waar door wetgeving rond de bepaling van het loon en het bestaan van minimumloon zelfs voor laagopgeleiden de roep van het buitenland niet groot zal zijn. Een en ander zien we ook terug in het opleidingsniveau van de Nederlanders die in 2000 in het buitenland verbleven (zie bijlage 1). In 2000 betrof dat ruim 600.000 Nederlanders en van die groep was 36 procent hoogopgeleid (HBO of WO). Dat percentage steekt schril af tegen het gemiddelde opleidingsniveau van de Nederlander in 2000: 21,2 procent van de Nederlandse bevolking van 15-64 jaar heeft ofwel een HBO- of een WO-diploma. Onder Westerse allochtonen in Nederland is het overeenkomstige aandeel 27 procent en onder niet-westerse allochtonen 13 procent.12 Om te weten of er positieve selectie heeft plaatsgevonden onder (niet-westerse) immigranten zou men moeten weten hoe hoog het opleidingsniveau in het land van oorsprong is.

12 In termen van de beroepsbevolking, dus het gedeelte van de bevolking dat zich

doelbewust aanbiedt om te werken liggen de percentages hoger: 27 procent van de autochtone beroepsbevolking is hoogopgeleid, 34 procent van de westerse allochtonen en 19 procent van de niet-westerse allochtonen. Deze cijfers laten zich echter niet goed vergelijken met de OESO-cijfers die uitsluitend betrekking hebben op de totaal aanwezige bevolking in de landen van bestemming.

Page 44: Weg uit Nederland

32 Hoofdstuk 3

Figuur 3.1. Hoe emigratie kan toenemen wanneer elders het gras groener wordt en de middenklasse verkleint

Loon W

Opleidingsniveau S

W*B - K

WB - K

WO

SHS*HSL S*L

Voor de VS is bijvoorbeeld duidelijk dat de selectie in hoge mate positief is (Feliciano, 2005). Voor een deel is de positieve zelfselectie van emigranten een normale gang van zaken voor een land als Nederland aangezien er altijd groepen van de beroepsbevolking zijn die zich op een internationale arbeidsmarkt (wetenschappers, artiesten, managers van multinationals, etc.) bewegen en dat zijn over het algemeen hoger opgeleiden. De emigratiegolf van dit moment is echter moeilijker te begrijpen omdat binnen het kader van de standaard economische theorie de verklaring gezocht moet worden in de omstandigheid dat elders de lonen voor grote groepen van de bevolking sterker zijn gestegen dan in Nederland en die situatie lijkt niet erg waarschijnlijk. Om een idee te krijgen hoe de lonen zich verhouden in een internationaal verband zijn in figuur 3.2 de gemiddelde jaarlonen —gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen tussen landen— op een rijtje gezet. In Nederland verdient men in 2005 gemiddeld 39.318 US dollars. Er zijn een aantal westerse landen waar men iets meer voor zijn arbeid betaald krijgt maar alleen in de Verenigde Staten en Luxemburg verdient men aanzienlijk meer. Dit soort cijfers laten zich moeilijk vertalen voor specifieke beroepsgroepen en het werkelijke

Page 45: Weg uit Nederland

Emigratie in theorie 33

Figuur 3.2. Waar verdient de Nederlander meer? Bruto jaarinkomens vergeleken (gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen met methode van koopkrachtpariteiten)a, 2005

a De jaarinkomens betreffen het bruto inkomen van full-time werknemers. Voor meer informatie rond de constructie van deze cijfers zie:

www.oecd.org/els/employmentoutlook2007. Bron: OESO (2007a). profijt dat men heeft maar het geeft enigszins een idee hoe groot de loonverschillen in de praktijk zijn. Op voorhand zou men kunnen zeggen dat de internationale arbeidsmarkt niet de belangrijkste drijfveer is voor de Nederlandse werknemer.

3.2. Theorie over familiemigratie en netwerken

Een nadeel van de vroege literatuur over migratie (Sjaastad 1962; Todaro 1969; Harris and Todaro 1970) is het verwaarlozen van de sociale context waarin migratie plaatsvindt. Een stilzwijgende veronderstelling in de voorgaande theorieën is dat er één persoon is die volledig zelfstandig de afweging maakt om te emigreren. Die veronderstelling lijkt in de praktijk zelden op te gaan. Zelfs als men alleenstaand is heeft men toch banden met familie en vrienden die voorgoed worden doorgesneden dan wel meer op afstand komen te staan. Met de opkomst van de zogenaamde ‘New economics of labour migration’, zoals Stark en Bloom (1985) deze migratieliteratuur aanduidden en vorm gaven,

0

10000

20000

30000

40000

50000

60000

Slowak

ije

Tjechië

Polen

Honga

rije

Portug

a l

Korea

Grieke

n land

Spanje Ita

liëJa

pan

Finland

Zweden

Frankrijk

Duitsla

nd

Canad

a

Oosten

rijk

Noorw

egen

Denem

arken

België

Nederl

and

Zwitserl

andIer

land

Verenig

d Konin

krijk

Austra

lie

Verenig

de S

taten

Luxe

mburg

Gem

idde

ld ja

arlo

on in

US

$ (P

PP

)

Page 46: Weg uit Nederland

34 Hoofdstuk 3

kwam er meer aandacht voor het belang van de sociale context. Verschijnselen als financiële overdrachten, netwerken, en volgmigratie konden maar moeizaam verklaard worden binnen het raamwerk van de traditionele, huishoudloze economische theorie. Door het huishouden als eenheid van waarneming en analyse te nemen worden zaken complexer maar wellicht ook realistischer omdat het niet langer gaat om de vraag of één individu binnen een huishouden per saldo er financieel op vooruit gaat, maar of het gehele huishouden er beter van wordt (Mincer, 1978). Afhankelijk van wie er binnen het huishouden op vooruit of achteruit gaat én hoeveel de winst of verlies bedraagt komt emigratie van het huishouden tot stand of blijft achterwege. Door niet langer het individu maar het huishouden als de eenheid van analyse te gebruiken begrijpt men niet alleen beter waarom huishoudens wegtrekken maar ook waarom huishoudens terugkeren of waarom huwelijken of partnerschappen op vreemde bodem in scheiding eindigen.

Het belang van familiebanden of sociale netwerken strekt verder dan het niveau van calculeren of een huishouden per saldo financieel beter of slechter van een verhuizing wordt. Netwerken vormen ook een bron van informatie en wie een contact of een netwerk heeft in het land van bestemming kan dit ‘sociale kapitaal’ gebruiken om de kosten van migratie te drukken (Massey, 1999). Dat gebeurde in de negentiende eeuw toen Nederlanders in Amerika aankwamen, nauwelijks de Engelse taal machtig waren en op zoek gingen naar een baan (Lucas, 1997); het gebeurde bij Nederlanders die in de jaren vijftig in Australië en Canada hun weg zochten; en het gebeurt natuurlijk nog steeds onder emigranten van vandaag. Zodra een groep zich ergens heeft gevestigd heeft een dergelijk bestemmingsland reeds een streepje voor op landen waar geen bekenden of landgenoten zich hebben gevestigd. De meeste migratiestudies veronderstellen dan ook een positief verband tussen de omvang van het netwerk in het land van bestemming en de kans dat men emigreert naar dat land.

3.3. Verschillen in karakter

Het verlaten van het geboorteland kan gevoelens van onzekerheid oproepen omdat het wonen en werken in het buitenland betekent dat men zich een nieuwe cultuur eigen moet maken en misschien dat men ook zijn identiteit moet aanpassen. Binnen de economische literatuur wordt zelden aandacht besteed aan de persoonlijkheidskenmerken die ten grondslag liggen aan het nemen van de emigratiestap, maar dit gebeurt des te meer in de psychologische (Frijda, 1958; Boneva et al., 1998; Boneva en Frieze, 2001; Berry, 2001) en de sociologische

Page 47: Weg uit Nederland

Emigratie in theorie 35

literatuur (De Jong en Fawcett, 1981; De Jong, 2000), waar veel belang aan de persoonlijkheidsstructuur van migranten wordt gehecht. Psychologische karakteristieken van een persoon worden verondersteld te voorspellen of mensen bereid zijn een stap in het duister te zetten of hoe zij reageren op onbekende, nieuwe situaties. Het verklaart niet alleen waarom mensen wegtrekken maar het geeft ook een idee over het gemak waarmee emigranten integreren in een vreemde cultuur of waarom zij teleurgesteld raken en terugkeren. In het onderhavige onderzoek zal veel belang gehecht worden aan de kwaliteiten van een persoon als ‘sensation seeker’ (Horvath and Zuckerman, 1993) —een kwaliteit die zich in het Nederlands nog het best laat vertalen als ‘avonturier’— en het geloof in eigen kunnen. Het bezit van avonturiersbloed kan van groot belang zijn omdat het ondernemen van emigratie gepaard gaat met veel risico’s en spanningen. ‘Avonturiers’ bezitten volgens psychologen de eigenschap om meer risico’s te nemen en zij zien de wereld ook niet vol gevaren of bedreigingen. Niet iedere stap wordt daarmee even precies afgewogen en dat brengt met zich mee dat zij vaker de stap zullen nemen om te emigreren en wellicht dat zij ook vaker zullen terugkeren dan iemand die niet het avonturiersbloed bezit omdat afwegingen niet altijd even goed doordacht zullen zijn. Een tweede persoonlijkheidskenmerk betreft het geloof in eigen kunnen of de mate waarin men zelfbewust is. Het gaat hier nadrukkelijk om een maatstaf hoe mensen zichzelf zien. ‘Self-efficacy’ zoals dit begrip in de psychologische literatuur bekend staat (Bandura, 1982; Sherer et al., 1982) betreft de perceptie van hoe mensen zelf denken dat zij met een gegeven situatie omspringen. Men moet het niet verwarren met het begrip ‘efficacy’ of competentie – het vermogen om een effect te produceren. Het concept blijkt in de praktijk een goede voorspeller te zijn van de wijze waarop mensen nieuwe of onbekende situaties tegemoet treden. Indien men niet het vertrouwen heeft dat men zich kan redden in nieuwe situaties en plannen tot een goed einde kan brengen zal men vooral de status quo prefereren. In het geval men voor de keus staat om te emigreren of niet zal dit neerkomen op de optie om thuis te blijven.

3.4. Migratie en het belang van het publieke domein

In de vorige paragrafen is vooral stilgestaan bij factoren die betrekking hebben op het privé domein van de potentiële emigrant. Emigratie wordt daarin vooral afhankelijk verondersteld van factoren die te maken hebben met zijn of haar

Page 48: Weg uit Nederland

36 Hoofdstuk 3

menselijk kapitaal, sociale netwerken en psychologische dispositie tot emigratie. Zoals eerder opgemerkt kan emigratie ook een expliciete uiting zijn van een maatschappelijk ongenoegen. Emigratie wordt volgens die redenering aangewakkerd door een onvrede met factoren die te maken hebben met het publieke domein waar men als individu slechts een geringe invloed kan doen gelden. Binnen de economische theorie is een soortgelijke theorie gangbaar om migratiebewegingen binnenslands tussen lokale overheden en regio’s te bestuderen, beter bekend als het Tiebout-model (Tiebout, 1954). Binnen het Tiebout model vindt er concurrentie plaats tussen gemeenten, of algemener gesteld lokale overheden, en vestigen mensen zich in de plaatsen waar de prijs van wonen overeenstemt met de gewenste kwaliteit. De stelling die wij poneren is dat dezelfde mechanismen werkzaam kunnen zijn op internationaal niveau. Enerzijds kan het publieke domein in het buitenland van een hogere kwaliteit zijn dan in Nederland en daarmee emigranten aantrekken ondanks een gelijkblijvend loonniveau tussen landen. Anderzijds kan het publieke domein in Nederland een drijvende kracht vormen wanneer een deel van de bevolking het publieke domein steeds minder waardeert. Een belangrijke reden om te concentreren op de kwaliteit van het publieke domein is terug te voeren op het feit dat veel publieke goederen geen zuivere publieke goederen zijn. Dat wil zeggen er is sprake van non-rivaliteit en niet-uitsluitbaarheid: men kan niemand uitsluiten van het gebruik van een goed (bijvoorbeeld defensie) en het gebruik van het goed rivaliseert niet met het gebruik van het goed door een ander. In de praktijk zijn er zelden zuivere publieke goederen aanwezig omdat veel goederen aan congestie onderhevig zijn en bijvoorbeeld de bevolkingsomvang van een land of gemeenschap van belang is. Het Nederlandse wegennet is bijvoorbeeld een publieke voorziening, maar het gebruik van de weg gaat in de praktijk veelal gepaard met files. Eenzelfde redenering gaat op voor onderwijs of gezondheidszorg. Het gebruik van de een gaat ten koste van de mogelijkheid van anderen om er gebruik van te maken. Uiting van deze problemen zijn wachtrijen of het uitwijken naar andere regio’s of landen. De bevolkingsdruk kan potentieel een belangrijke motivatie zijn om Nederland te verlaten omdat het de beschikbaarheid van tal van publieke goederen onder druk zet. Het vermoeden bestaat dat wat mensen drijft een hogere levensstandaard is waarin niet zozeer het private domein (werk en inkomen) een hoofdrol speelt maar juist het publieke domein. Om deze

Page 49: Weg uit Nederland

Emigratie in theorie 37

hypothese te toetsen zal in het vervolg van deze studie de invloed van het publieke en private domein op emigratiebeslissingen worden nagegaan.

3.5. Samenvatting

De gangbare economische theorie over emigratie neemt het individu als centrale actor die beslissingen neemt om zijn land te verlaten waarbij verschillen in loonstructuur en loonniveaus de drijvende krachten achter emigratie vormen. De empirie en theorie van emigratie laat zien dat er een positieve zelfselectie plaatsvindt, met andere woorden: de emigratiestroom wordt gekenmerkt door een bovengemiddeld aantal hoogopgeleide personen. De Nederlanders die in het buitenland wonen zijn bovengemiddeld hoogopgeleid. Wie echter naar de gemiddelde loonverschillen van dit moment kijkt zal constateren dat het hoge Nederlandse loonniveau werken in het buitenland niet aantrekkelijk maakt. Dit roept de vraag op waarom dan uitgerekend in Nederland de emigratie op zo’n hoog niveau ligt. In de economische en sociaal-psychologische literatuur worden aanvullende theorieën opgeworpen die van belang zijn om migratie te kunnen doorgronden en deze factoren kunnen worden samengevat als: • Netwerken en huishoudens — het huishouden is de eenheid waarbinnen

migratiebeslissingen worden genomen en bij het nemen van beslissingen spelen internationale netwerken een grote rol.

• Psychologische kenmerken van de internationaal mobiele persoon: het zijn vooral zelfbewuste avonturiers, mensen die spanning nodig hebben en wellicht niet altijd een even nauwkeurige kosten-baten analyse maken om de emigratiestap te nemen.

• Niet alleen private consumptie ook publieke consumptie creëert welvaart. Nederland is een drukbevolkt land waarin veel publieke goederen door congestie aan waarde inboeten: natuur, ruimte, stilte, infrastructuur, toe-gankelijkheid van publieke voorzieningen, etc. De zucht naar landen waar nog wel rust, ruimte is te vinden kan een belangrijke drijvende kracht achter emigratie zijn.

Page 50: Weg uit Nederland
Page 51: Weg uit Nederland

4. Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft?

In het voorgaande hoofdstuk hebben we al een tip van de sluier opgelicht over het demografische profiel van de Nederlandse emigrant. Voor een land is het van belang te weten wie vertrekt. Om een antwoord te vinden op de vraag ‘wie vertrekt en wie blijft?’ is ervoor gekozen om de stroom van emigranten in de roerige periode 1999-2006 te volgen middels een representatief databestand van vijf procent van de Nederlandse bevolking. Dit bestand omvat een koppeling van het Sociaal-Statistisch Bestand (SSB) van het CBS met het CBS-bestand van emigranten die in diezelfde periode zijn vertrokken en eventueel teruggekeerd. Daarnaast zijn gegevens geanalyseerd over de bestemmingen van alle autochtone Nederlandse emigranten in de periode 1999-2006. Vooraf zijn twee opmerkingen relevant over de toespitsing van het onderzoek. Binnen de CBS-definitie van bevolkingsgroepen concentreren wij ons op de groep autochtonen, dat wil zeggen personen waarvan zowel de vader als de moeder in Nederland geboren zijn. Ten tweede moet men zich realiseren dat deze steekproef geen rekening houdt met nieuw toegetreden bewoners van Nederland. Met andere woorden, kinderen die na september 1999 geboren zijn en immigranten die in de periode 1999-2006 zich in Nederland hebben gevestigd, vallen buiten het gezichtsveld van ons onderzoek. Voor een statistische beschrijving van de emigratie in deze periode wordt de analyse gesplitst in allereerst de vraag ‘wie vertrekt en wie blijft?’ (par. 4.1) om daarna de landen van bestemmingen die men in deze periode heeft gekozen onder de loep te nemen (par. 4.2).

4.1. Wie vertrekt en wie blijft?

De kans dat iemand vertrekt is op basis van relatief simpele statistieken besproken in hoofdstuk 2. Daaruit werd duidelijk dat leeftijd een grote rol speelt in het beslissingsproces. Iemand die jong is en nog zijn hele werkzame leven voor zich heeft neemt makkelijker de stap om in het buitenland te gaan wonen en werken dan een ouder iemand. Het type huishouden waarin men verkeert, de arbeidsmarkt- en inkomenspositie zal sterk afhangen van de fase van de levensloop. Omdat in het bijzonder de huishoudenspositie, de arbeidsmarkt- en inkomenspositie aan grote veranderingen onderhevig kunnen zijn en deze slechts voor het peilmoment 1999 bekend zijn is er voor gekozen de invloed op

Page 52: Weg uit Nederland

40 Hoofdstuk 4

emigratie na te gaan in de twee jaren volgend op het peilmoment. We besteden aandacht aan de volgende kenmerken: • De leeftijd van een persoon, waarbij in de analyse een onderscheid is

gemaakt in zeven leeftijdsgroepen vanaf leeftijdsgroep 16. De leeftijd wordt bepaald op het peilmoment. Als kinderen geen zelfstandig huishouden voeren worden zij van de analyse uitgesloten. Hiertoe is besloten omdat wij geïnteresseerd zijn personen die mogelijkerwijs de emigratiebeslissing nemen.

• Het geslacht. • De arbeidsmarktstatus, waarbij een onderscheid gemaakt is in zeven

statussen: werknemer; zelfstandig ondernemer; arbeidsongeschikt (WAO of Wajong-uitkering); uitkeringsgerechtigde (uit WW/bijstand en andere sociale zekerheidsregeling); pensioengerechtigde; scholier of student en tot slot de status ‘inactief’ waaronder begrepen wordt een ieder die zich niet actief aanbiedt op de arbeidsmarkt.

• Het type huishouden waartoe men behoort: eenpersoonshuishouden; ongehuwde en gehuwde stellen met en zonder kinderen en eenouder-huishoudens. En tot slot:

• Het fiscaal maandinkomen, waarbij een vijftal inkomensklassen is aangehouden: eerste, tweede en derde kwartiel. Om het effect van hoge inkomens te meten is het hoogste kwartiel opgesplitst in de bovenste 5 percentielen en de daaronder liggende 20 percentielen.

Omdat de constructie van sommige variabelen volgens de methode van het CBS complex is worden in bijlage 2 de arbeidsmarktstatus en de inkomensvariabele nader gedefinieerd. Tabel 4.1 bevat de frequentieverdelingen van de genoemde variabelen. Uit deze tabel krijgt men al een eerste indruk hoe het profiel van de gemiddelde emigrant verschilt van de gemiddelde thuisblijver, dat wil zeggen iemand die in de genoemde steekproefperiode niet geëmigreerd is. Emigranten zijn meer dan gemiddeld van het mannelijk geslacht, jong, vaak alleen en behorende tot de hogere inkomensklasse. Wat betreft de arbeidsmarktstatus van de gemiddelde

Page 53: Weg uit Nederland

Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft? 41

Tabel 4.1. Beschrijvende statistieken van twee populaties, karakteristieken waargenomen op peildatum september 1999

Totale bevolking Werkende bevolking Thuisblijvers Emigranten Thuisblijvers Emigranten Percentages Geslacht Man 47,5 63,5 58,0 65,7 Vrouw 52,5 36,5 42,0 34,3 Leeftijdsgroep 16-19 jaara 0,5 2,3 0,2 1,5 20-29 jaar 12,1 31,7 17,2 32,0 30-39 jaar 22,0 32,1 32,4 37,3 40-49 jaar 20,8 18,2 28,9 19,2 50-59 jaar 18,3 11,2 19,3 9,2 60-69 jaar 12,8 3,5 2,0 0,8 70+ jaar 13,5 1,0 0,0 0,0 Arbeidsmarktstatus Werknemer 49,2 54,1 89,6 88,4 Zelfstandige 5,8 7,1 10,4 11,6 Arbeidsongeschikt 4,7 4,5 - - WW/bijstand/overige uitkeringen 4,7 7,2 - - Pensioen 21,8 3,0 - - Scholier/student 1,8 5,6 - - Inactief 12,0 18,5 - - Huishoudenstype Eenpersoonshuishouden 20,5 44,3 15,2 39,1 Ongehuwd zonder kinderen 8,5 14,6 12,2 16,8 Gehuwd zonder kinderen 29,8 13,8 20,1 13,4 Ongehuwd met kinderen 2,6 4,0 3,6 4,3 Gehuwd met kinderen 35,6 20,6 46,6 24,8 Eenouderhuishouden 3,0 2,7 2,3 1,6 Inkomensklasse 0-25% - - 12,0 10,8 25-50% - - 15,8 16,3 50-75% - - 31,4 31,0 75-95% - - 32,4 28,4 > 95% - - 8,4 13,5 N = 452.927 2.399 248.532 1.466 a Inwonende kinderen in een huishouden worden hier uitgesloten. Uitsluitend personen

die een zelfstandig huishouden voeren worden meegenomen in de analyse.

Page 54: Weg uit Nederland

42 Hoofdstuk 4

emigrant bijken studenten bovenmatig vertegenwoordigd en gepensioneerden juist weer minder in vergelijking met de bevolking die thuis blijft. Dat inactieven meer dan gemiddeld emigreren heeft vooral te maken met het feit dat (huis)vrouwen samen met hun partner richting het buitenland vertrekken. De resultaten van de multivariate analyse ter verklaring van emigratie binnen twee jaar na het peilmoment in 1999 staan weergegeven in tabel 4.2. In bijlage 3 wordt dezelfde analyse herhaald voor de gehele steekproefperiode 1999-2006,

Tabel 4.2. Verklaring van de kans om te vertrekken onder autochtone Nederlanders Model I – totale bevolking Model II – werkende

bevolking Odds ratio t-waarde Odds ratio t-waarde Geslacht, man (vrouw =0) 2,24* 17,38 1,50* 6,61 Leeftijdsgroep (16-19 jaar =0)

20-29 jaar 0,75* 1,89 0,42* 3,71 30-39 jaar 0,57* 3,60 0,31* 4,84 40-49 jaar 0,38* 6,08 0,20* 6,65 50-59 jaar 0,22* 9,21 0,12* 8,35 60-69 jaar 0,10* 10,85 0,07* 6,94 70+ jaar 0,03* 11,17 - - Arbeidsmarktstatus (werknemer = 0)

Zelfstandige 1,52* 5,08 1,24* 2,47 Arbeidsongeschikt 1,37* 3,07 - - WW/bijstand/overig uitkering 1,61* 5,59 - - Pensioen 0,92* 0,46 - - Scholier/student 0,95* 0,51 - - Inactief 4,07* 23,02 - - Huishoudenstype (eenpersoonshuishouden = 0)

Ongehuwd zonder kinderen 0,50* 10,86 0,49* 9,22 Ongehuwd met kinderen 0,41* 8,15 0,45* 5,93 Gehuwd zonder kinderen 0,30* 17,17 0,35* 12,22 Gehuwd met kinderen 0,18* 27,93 0,23* 20,32 Eenouderhuishouden 0,47* 5,65 0,40* 4,29 Inkomensklasse (0-25% = 0)

25-50% - - 0,84* 1,65 50-75% - - 0,62* 4,66 75-95% - - 0,72* 3,08 > 95% - - 1,74* 4,75 Pseudo R2 0,10 0,05 N = 455.326 250.499

* p < 0,01. Bron data: CBS.

Page 55: Weg uit Nederland

Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft? 43

maar de uitkomsten veranderen niet wezenlijk van die welke gepresenteerd worden in tabel 4.2. In deze tabel is de analyse van de emigratie-kans uitgevoerd voor twee modellen en twee steekproeven. Model I omvat de gehele steekproefpopulatie (N = 455.326) waarbij vooral is gelet op hoe de arbeidsmarktstatus van invloed is op de emigratiebeslissing. Model II omvat uitsluitend de personen die een betaalde werkkring hebben of zelfstandig zijn (N = 250.499). Voor deze groep is speciaal gelet op de invloed van het bruto inkomen. De regressieresultaten van model I roepen een beeld op dat menigeen zal herkennen. Mannen hebben een ruim twee keer zo grote kans om te emigreren. Het zijn vooral jongeren beneden de dertig die de emigratiestap wagen, na het 30ste levensjaar neemt de kans snel af. Om een voorbeeld te geven: de kans dat een 70-plusser emigreert bedraagt 3 procent van de kans dat een persoon van 20 jaar of jonger emigreert. Voorts blijkt dat zodra men een huishouden met een ander vormt en zeker wanneer kinderen deel uit maken van het huishouden de kans dat men emigreert sterk af neemt. Opvallend is dat eenoudergezinnen een beduidend grotere kans op emigratie kennen dan gehuwden met kinderen. De meest opvallende uitkomsten hebben echter betrekking op de arbeidsmarktstatus, waarbij opvalt dat niet alleen zelfstandigen vaker emigreren dan werknemers in loondienst maar ook uitkeringsgerechtigden. Twee opmerkingen zijn hier op zijn plaats. Allereerst zijn de verschillen tussen deze groepen in emigratiegeneigdheid klein in absolute termen; de emigratiekans is ook voor uitkeringsgerechtigden gering. Ten tweede moet men zich vooral bij dit soort arbeidsmarktstatussen afvragen in welke mate het waarnemen van het kenmerk op tijdstip t nog iets zegt over de status op tijdstip t+2, wanneer de daadwerkelijke emigratiestap genomen wordt. Een nadeel van het werken met persoonsgegevens is dat men in feite zou moeten werken met huishoudens als meeteenheid en niet met de persoon omdat iemand met een WAO-uitkering net zo goed als partner van bijvoorbeeld de kostwinner kan emigreren. Voor een huishouden biedt een dergelijke uitkering dan enige vastigheid in een onzeker buitenland. In het kader van de BEU (Beperking Export Uitkeringen) kan men uitkeringen meenemen naar landen waar Nederland een verdrag mee heeft en gezien het aantal verdragslanden zal menig Nederlandse emigrant hier geen beperkingen ondervinden.

Page 56: Weg uit Nederland

44 Hoofdstuk 4

In model II beperken we ons tot het werkende deel van de natie. De hiervoor besproken effecten komen allemaal in meer of mindere mate terug, maar het meest opvallende is het effect van inkomen op de emigratiekans. Hier zien we effecten die in lijn zijn met de basale migratietheorie van het voorgaande hoofdstuk. De middeninkomens zijn minder geneigd om te emigreren ten opzichte van de lage inkomensklassen terwijl bij de hoge inkomens (de top 5 procent) de kans op emigratie het hoogst is. ..en wie blijft? Voor wie vertrekt blijft altijd de vraag hoe lang men wegblijft. Voor sommigen is het vertrek bij voorbaat al een tijdelijke zaak, zoals studenten, au pairs, of werknemers die worden uitgezonden voor hun bedrijf of organisatie, maar voor anderen is emigratie wel in eerste instantie een permanente zaak, een droom die alleen wordt verstoord door heimwee, gezondheidsklachten of (financiële) pech. Om een indruk te geven hoe vaak men terugkeert, is voor de onderzochte groep de terugkeerkans berekent over de periode 2000-2006 (zie figuur 4.1), waarbij een uitsplitsing is gemaakt naar het jaar van vertrek. In deze figuur is te zien dat voor de groep emigranten die in 2000 vertrok na zeven jaar 55 procent

Figuur 4.1. Terugkeerkans (cumulatief) naar jaar van vertrek Nederlanders

Bron data: CBS.

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

0 1 2 3 4 5 6verb lijfsduur in het b uitenland

%

vertrekcohort 2000

vertrekcohort 2002

vertrekcohort 2004

Page 57: Weg uit Nederland

Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft? 45

(nog) in het buitenland verblijft. De cijfers van latere vertrekcohorten 2002 en 2004 wijzen op een iets lagere terugkeerkans in de eerste jaren na emigratie.

4.2. ….en waarheen vertrekt men?

Het emigratiebeslissingsproces en het karakter van de emigrant laten zich uiteraard vertellen aan de hand van de karakteristieken die men bezit of de posities die men in de samenleving inneemt. Daarmee wordt bepaald of er een zekere selectie optreedt in de groep van Nederlanders. Het verhaal van emigratie laat zich echter ook vertellen door te bezien welke bestemmingslanden men kiest. Een eerste indruk van deze keuzes kan men verkrijgen in tabel 4.3 waarin alle bestemmingslanden staan gerubriceerd voor algemene categorieën landen naast de twee meest populaire bestemmingslanden, België en Duitsland. Het zal niemand verbazen dat België en Duitsland de meest populaire bestemmingen zijn van Nederlandse emigranten. Uiteraard kan men zich afvragen of hier nog werkelijk sprake is van emigratie omdat het in veel gevallen gaat om grensmigratie, waarbij men weliswaar woont over de grens maar in veel gevallen het werkzame of sociale leven in Nederland voortzet. Van België is het genoegzaam bekend dat velen uit de Nederlandse grensstreken (Zeeland, Noord-Brabant en Limburg) zijn verhuisd naar België om te profiteren van o.a. een gunstiger belastingklimaat en lagere huizenprijzen. Naar

Tabel 4.3. Bestemming van alle autochtone Nederlandse emigranten in de periode 1999-2006

Aantal Procentuele verdeling

1. België 37.635 21,2 2. Duitsland 30.447 17,1 3. Overig Europa (excl. Duitsland and België) 54.736 30,8 Europa (totaal) 122.818 69,1 4. Traditionele emigratielandena 26.208 14,7 5. Nederlandse Antillen en Aruba 9.730 5,5 6. Overige landen 19.066 10,7 Totaal 177.822 100,0

a Traditionele emigratielanden zijn hier: VS, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika.

Bron: CBS.

Page 58: Weg uit Nederland

46 Hoofdstuk 4

verhouding vertrekken veel vijftigers naar België. De personen die uit de Nederlandse grensstreken komen zijn echter over het algemeen jonger dan de emigranten die uit overige delen van Nederland komen (Harmsen, 2006), hetgeen wellicht verklaard kan worden door de krappe woningmarkt in Neder-land. Hetzelfde geldt voor de grensmigratie met Duitsland, waar gezien de lage grondprijs het voor veel mensen voordelig is om een huis vlak over de grens te kopen. Hoewel deze grensmigranten officieel als emigranten te boek staan is het de vraag of zij niet op dezelfde voet geplaatst moeten worden als binnenlandse migranten die van de ene naar de andere provincie verhuizen. De Nederlandse emigrant is hoofdzakelijk georiënteerd op Europa: 69 procent van de emigranten kiest een bestemming binnen Europa en als we België en Duitsland weglaten dan is dat nog steeds goed voor 31 procent. Buiten Europa vormen de traditionele emigratielanden een aantrekkelijke bestemming voor 15 procent van de emigranten. Dit soort gegevens krijgt echter meer reliëf als we de karakteristieken van de emigranten bezien die naar bepaalde emigratielanden vertrekken. In tabel 4.4 zijn voor de 20 meest populaire bestemmingslanden enige demografische karakteristieken gepresenteerd. De echte migranten komen we, zoals gezegd, pas tegen vanaf nummer 3. En daar treffen we veel van de landen aan die men in emigratieverhalen in krant en tv tegenkomt: de traditionele emigratielanden zoals de VS, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika, maar ook de landen binnen Europa waar er nog ruimte is voor rustig en ruim wonen. Toch zijn er ook een aantal opvallende karaktertrekken van de emigranten die aangetrokken worden door de landen van bestemming. Allereerst zijn er een aantal landen die een bovengemiddeld ouder publiek aantrekken als de vertrekleeftijd als graadmeter dient: vooral Frankrijk, Spanje, Portugal en Thailand vallen hier op. Het zijn allemaal warme landen, hetgeen niet zo verwonderlijk is omdat ouderen het klimaat als een zeer belangrijke vestigingsfactor zien (Casado-Diaz, 2006). Thailand is echter een apart verhaal, niet alleen omdat het oudere emigranten aantrekt, maar vooral omdat het meer dan gemiddeld alleenstaanden aantrekt. Ongetwijfeld zal de goedkope gezondheidszorg, lage belastingtarieven en de lage kosten van levensonderhoud een rol spelen, maar Thailand (in het bijzonder Bangkok) staat natuurlijk ook bekend om zijn uitgebreide sex-industrie, hetgeen ook een type toerist en wellicht ook een type migrant aantrekt.

Page 59: Weg uit Nederland

Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft? 47

Tabel 4.4. Waar gaat de Nederlandse autochtone emigrant naartoe? Top-20 bestemmingslanden 1999-2006

Bestemmingslanden Frequentie- verdeling

Vertrek- leeftijd

% vrouw

% kinderen

1 België 21,1 33,7 46,6 29,8 2 Duitsland 17,1 34,1 40,8 29,6 3 Frankrijk 6,5 39,1 48,8 22,3 4 Verenigde Staten 6,4 30,1 43,2 31,9 5 Verenigd Koninkrijk 6,1 29,3 48,9 31,5 6 Spanje 5,9 37,9 44,9 23,9 7 Nederlandse Antillen en Aruba 5,5 29,3 46,3 32,8 8 Australië 3,3 29,6 48,0 33,6 9 Canada 2,7 29,3 43,7 39,1 10 Zwitserland 2,0 31,6 46,8 28,4 11 Nieuw-Zeeland 1,4 31,4 47,4 31,0 12 Italië 1,3 32,2 53,7 31,5 13 Zweden 1,3 30,6 42,8 30,1 14 Noorwegen 1,1 29,1 43,9 32,5 15 Zuid-Afrika 1,0 35,5 47,4 21,6 16 Portugal 1,0 38,7 45,3 21,7 17 Ierland 0,9 31,0 44,3 30,6 18 Oostenrijk 0,9 32,1 44,6 33,9 19 Denemarken 0,9 28,2 40,9 38,0 20 Thailand 0,9 39,2 24,7 18,1 N =177.822. Bron: CBS, gekoppeld bestand SSB met emigranten. Een andere opvallende uitkomst betreft het relatief hoge percentage vrouwen dat naar Italië is verhuisd. Italië is het enige land van bestemming waar het aantal vrouwelijke Nederlandse emigranten in de meerderheid is. Ongetwijfeld zullen Italiaanse mannen enige aantrekkingskracht uitoefenen, maar het zou verrassend zijn als uiterlijk schoon systematisch in de praktijk zo’n sterk effect kan hebben. In tabel 4.5 wordt de rangschikking nogmaals gepresenteerd maar ditmaal met andere karakteristieken en om het vertroebelende effect van kinderen uit te sluiten zijn deze uit het bestand verwijderd. Hierdoor gaat de gemiddelde leeftijd automatisch omhoog, waardoor men een scherper beeld krijgt van de actor die uiteindelijk besluit over emigratie.

Page 60: Weg uit Nederland

48 Hoofdstuk 4

Tabel 4.5. Karakteristieken van autochtone Nederlandse emigranten die naar top-20 bestemmingslanden vertrokken zijn, 1999-2006 (exclusief kinderen)

Bestemmingslanden Vertrek- leeftijd

Zelfstandigen Alleenstaanden Kans op retour binnen

2 jaara

In jaren Percentages 1 België 40,3 9,0 24,8 14,7 2 Duitsland 40,6 7,2 24,3 16,6 3 Frankrijk 45,5 10,3 20,9 14,8 4 Verenigde Staten 35,6 3,3 29,5 25,8 5 Verenigd Koninkrijk 32,8 2,2 42,6 23,5 6 Spanje 43,7 9,6 25,9 21,9 7 Nederlandse Antillen en

Aruba 35,5 4,3 26,2 33,0

8 Australië 33,9 4,8 34,3 32,3 9 Canada 38,2 17,8 20,0 11,0 10 Zwitserland 36,2 3,1 33,2 17,4 11 Nieuw-Zeeland 37,7 6,5 22,8 19,4 12 Italië 37,5 5,2 34,3 23,1 13 Zweden 36,9 5,2 24,2 17,6 14 Noorwegen 35,8 7,3 22,2 20,0 15 Zuid-Afrika 40,1 6,9 30,5 21,5 16 Portugal 44,8 11,4 23,5 19,8 17 Ierland 35,1 3,8 41,6 26,5 18 Oostenrijk 37,9 6,7 33,3 22,4 19 Denemarken 34,7 11,9 25,8 13,4 20 Thailand 42,8 7,6 40,0 28,7

N = 115.615. a Voor de groep als geheel bedraagt de terugkeerkans binnen twee jaar 20,5 procent. Bron: CBS, gekoppeld bestand SSB met migratiestatistieken. Frankrijk, Portugal, Spanje en Thailand trekken de oudste groep van emigranten aan. De meest ondernemende types (zelfstandigen) vertrekken in hoge mate naar Canada, hetgeen niet zo verwonderlijk is omdat het bekend is dat veel boeren hun heil in het verleden in Canada hebben gezocht en blijkbaar is dat nog steeds zo (zie Wolleswinkel en Weersink, 2001). Het Verenigd Koninkrijk is weer erg aantrekkelijk voor jongeren en personen die (nog) alleenstaand zijn. De laatste kolom van tabel 4.5 geeft het percentage emigranten aan dat binnen twee jaar remigreert naar Nederland. Opvallend is dat de bestemmingslanden met de hoogste retourpercentages —Nederlandse Antillen, Australië en Thailand— landen zijn die bijzonder ver weg zijn. Dit is te meer vreemd omdat het in het verleden zo was dat de terugkeerkans juist bij een land als Australië klein was

Page 61: Weg uit Nederland

Emigratie van Nederlanders: wie vertrekt, wie blijft? 49

omdat de kosten van terugkeer hoog waren en het noodzakelijk maakten om langdurig te sparen voordat men überhaupt kon denken aan een enkele reis Sydney-Amsterdam. Wellicht dat de gemiddelde emigrant van nu ook rijker is dan de gemiddelde emigrant die in 1950 aan zijn reis begon. Om enig zicht te krijgen op waar de rijkste emigranten naar toe verhuizen is er voor gekozen om binnen de groep van emigranten de rijkste één procent (met een fiscaal maandinkomen van minimaal € 8.400) te volgen en figuur 4.2 toont het resultaat voor de tien meest begeerde bestemmingslanden. Het is opmerkelijk om bijvoorbeeld de Verenigde Staten als tweede belangrijkste bestemmingsland terug te zien. Ook de hoge positie van Zwitserland en het feit dat China tot de top-tien van favoriete bestemmingslanden behoort valt op. Figuur 4.2. En waar gaan de rijkste autochtone Nederlandse emigranten naartoe? Top-tien

bestemmingslanden (N =1674)

Bron: CBS, gekoppeld bestand SSB met emigranten.

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

België

Verenigde Staten

Frankrijk

Duitsland

Verenigd Koninkrijk

Spanje

Zw itserland

Canada

Nederlandse Antillen

China

Page 62: Weg uit Nederland

50 Hoofdstuk 4

4.3. Samenvatting

Een eerste statistische verkenning maakt duidelijk dat het verschil tussen emigranten en thuisblijvers schuilt in het feit dat de alleenstaanden, mannen, jongeren beneden de dertig, zelfstandig ondernemers en personen in de bovenste regionen van het inkomensgebouw een grotere kans hebben de emigratiestap te zetten. Ongeveer 20 procent van de emigranten keert binnen twee jaar weer terug en van het cohort dat in 2000 Nederland verliet is na zes jaar 45 procent teruggekeerd. De landen waar naar men verhuist voegen iets meer toe aan het verhaal van de hedendaagse Nederlandse emigrant. Ongeveer 70 procent blijft binnen Europa, waarbij Duitsland en België sinds jaar en dag het meest populair zijn (38 procent van de emigranten vertrekt naar deze landen), om fiscale redenen dan wel omdat ruimte en betaalbare woningen op grotere schaal beschikbaar zijn. Warme landen als Frankrijk, Spanje, Portugal en Thailand zijn populair onder de relatief oudere emigranten. Canada is populair onder zelfstandigen. Emigranten naar het Verenigd Koninkrijk, Australië en Ierland zijn relatief jong.

Page 63: Weg uit Nederland

5. Waarom vertrekken Nederlanders? — Droom en daad verklaard

De hausse in emigratie van de laatste jaren doet niet alleen de vraag rijzen wie Nederland verlaat, zoals in het vorige hoofdstuk onderzocht, maar vooral waarom? De vraag naar de motieven van emigratie staat in dit hoofdstuk centraal. Om meer zicht te krijgen op de factoren die van invloed zijn op de beslissing te emigreren is in 2005 een onderzoek uitgevoerd door het NIDI naar de emigratie-intenties van Nederlanders. In 2007 is in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek nagegaan wat er van deze emigratie-intenties terecht is gekomen. Dit heeft een uniek databestand opgeleverd waarin voor het eerst in de wetenschappelijke literatuur emigratie-intenties worden gekoppeld aan gedrag. In feite worden geuite emigratie-intenties getoetst: voegt men de daad bij het woord, of zijn de intenties niet meer dan dagdromen over hoe het gras elders groener is. In dit hoofdstuk zullen we eerst stilstaan bij de constructie van het databestand en de gebruikte methoden (par. 5.1). Vervolgens wordt kort belicht hoe sterk de emigratie-intenties van Nederlanders zijn en in welke mate de emigratieplannen ook worden gevolgd door daadwerkelijke emigratiestappen (par. 5.2). We besluiten met de centrale vragen waarom Nederlanders hun land verlaten (par. 5.3) en waarheen men vertrekt (par. 5.4).

5.1. Methoden

Zoals uiteengezet in hoofdstuk 3 is emigratie een afweging waarbij de emigrant te maken heeft met krachten die hem of haar aantrekken in het land van bestemming (zgn. pull-factoren) en mogelijkerwijs krachten die afstoten in het land van oorsprong (zgn. push-factoren). Bij het bestuderen van deze krachten doet zich echter een moeilijkheid voor. Wie emigratiemotieven goed wil bestuderen zal uiteindelijk moeten beginnen in het land van oorsprong (zie Liebig en Sousa-Poza, 2005; Van Dalen et al., 2005). Het merendeel van de empirische literatuur over selectieproblemen in migratie gebruikt vaak een andere steekproef, namelijk de groep immigranten in het land van bestemming. Vervolgens beziet men dan of deze groep significant afwijkt naar opleiding of bezit van vaardigheden ten opzichte van de ingezetenen in het land van oorsprong. Dit zou geen probleem zijn in een wereld waarin geen restricties zijn.

Page 64: Weg uit Nederland

52 Hoofdstuk 5

De praktijk leert dat het immigratiebeleid van menig Westers land veel barrières opwerpt waardoor de immigranten die het land hebben betreden bij voorbaat hoger opgeleid of vaardiger zijn dan de achterblijvers omdat de overheid bij de grens selecteert. Een gebalanceerde bestudering van het migratieproces verloopt daarom in twee stappen en bestudeert twee vraagstukken: 1. Vertrekken of blijven? Dit omvat in feite het selectieproces in het land van

oorsprong waarbij we bezien wat bepaalt of iemand wil emigreren en ook feitelijk vertrekt of niet.

2. Keuze land van bestemming. Dit omvat de afweging die migranten maken bij het kiezen van een land van bestemming waarbij pull én push factoren een rol spelen.

Beide elementen komen aan bod in surveys die het NIDI in 2005 heeft uitgevoerd onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking en onder een meer selecte groep van personen met emigratieplannen. Het NIDI-onderzoek ‘Emigratie 2005’ dat in januari 2005 onder een representatieve groep van Nederlanders is gehouden, is uitgevoerd via het bureau Centerdata. Omdat deze bron naar verwachting een te gering aantal emigranten zou bevatten is dit onderzoek aangevuld met gegevens uit een speciaal onderzoek onder de bezoekers van de Expat-beurs 2004; een vakbeurs, die jaarlijks wordt gehouden in Nieuwegein voor mensen die willen werken, wonen en studeren in het buitenland. Omdat verondersteld mag worden dat onder bezoekers van deze beurs het aantal mensen met emigratieplannen relatief hoog zou zijn vormden zij een goede basis voor de verspreiding van een schriftelijke enquête over emigreren. In totaal hebben 210 mensen hun vragenlijst tussen december 2004 en april 2005 teruggestuurd. De twee bestanden zijn samengevoegd om emigratie-intenties te analyseren (N = 1.489). De focus van het onderzoek is gericht op Nederlanders die hier geboren en getogen zijn. Het Centerdatapanel vormt een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking en bevat bij gevolg een klein percentage allochtonen. De Expatbeurs is een beurs die vooral wordt bezocht door Nederlanders en niet door immigranten met terugkeerintenties. Zij bezitten immers al kennis over het gewenste land van bestemming. Een verdere inperking van de studie is de focus op personen die in het buitenland willen wonen en, mogelijk ook, werken. Studenten in het buitenland worden in dit onderzoek niet tot de onderzoeksgroep van emigranten gerekend. In aanvulling op de enquêtegegevens is nagegaan wie van de respondenten de afgelopen twee jaar daadwerkelijk is geëmigreerd. Omdat het volgen van

Page 65: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 53

emigranten geen eenvoudige zaak is hebben wij ervoor gekozen om drie sporen te volgen: allereerst hebben wij via opgegeven emailadressen van de Expatbeurs-deelnemers getracht de emigranten te achterhalen.13 Vervolgens hebben we via het adressendatabestand CENDRIS de emigranten van de Expatbeurs gevolgd. Tot slot is er door het CBS via de Gemeentelijke Basisadministratie op individueel niveau een koppeling gemaakt met zowel de Expatbeurs- als de Centerdata-gegevens om het land van bestemming van migranten en non-migranten te achterhalen. Al met al heeft dit een bestand opgeleverd waarmee zowel emigraties intenties als daadwerkelijke emigratie kunnen worden geanalyseerd.

5.2. Emigratie-intenties en -gedrag

Uit het NIDI-emigratieonderzoek 2005 bleek dat 3 procent van de Nederlandse bevolking van plan was om in de toekomst te emigreren. Ruim twee jaar na ondervraging van de respondenten over hun emigratie-intenties blijken intenties een grote voorspellende waarde te hebben (zie tabel 5.1). Respondenten die aangaven zeer waarschijnlijk in de toekomst te emigreren hebben dat in 36 procent van de gevallen twee jaar later ook daadwerkelijk gedaan. Emigratie onder de personen die in 2005 nog stelden dat zij geen emigratieplannen hadden komt nauwelijks voor. Dat de meerderheid van de

Tabel 5.1. Tussen droom en daad: omzetten van intenties in acties, 2005-2007 Emigratie-intentie in 2005

(Nog) niet geëmigreerd Wel geëmigreerd Totaal N =

N = % N = % Zeker niet 701 99,7 2 0,3 703 (100%) Niet waarschijnlijk 392 99,7 1 0,3 393 (100%) Misschien 204 98,1 4 1,9 208 (100%) Ja waarschijnlijk 72 91,1 7 8,9 79 (100%) Ja zeker 68 64,2 38 35,9 106 (100%)

De exacte vraag waarop deze uitkomst gebaseerd is luidt: “Bent u in de toekomst van plan om te emigreren?” Bron: NIDI emigratiebestand (2005).

13 Een paar emigranten zijn ook opgespoord door gebruik te maken van persoonlijke

websites waarop veel emigranten hun wederwaardigheden vertellen.

Page 66: Weg uit Nederland

54 Hoofdstuk 5

potentiële emigranten na twee jaar nog niet is geëmigreerd wil niet zeggen dat emigratie definitief van de baan is. Reacties van deelnemers aan het onderzoek die nog niet zijn geëmigreerd doen vermoeden dat emigratie vaak een zaak is van de lange adem.14 Plannen kunnen voor kortere of langere tijd worden uitgesteld, maar zijn daarmee vaak nog niet van de baan. Dat emigranten niet over één nacht ijs gaan in hun besluit bewijst de geschatte tijd die mensen nemen om over emigratie na te denken. Aan de deelnemers van de Expatbeurs werd gevraagd hoe lang het geleden was dat men voor het eerst serieus over emigreren nadacht. Op basis van die antwoorden kan men concluderen dat de gemiddelde potentiële emigrant ruim zes jaar rondloopt met emigratieplannen. In totaal had in 2005 bijna 90 procent van de mensen die van plan waren in de toekomst te emigreren het land waar men graag naartoe zou willen emigreren reeds bezocht. Ook voorlichtingsbijeenkomsten (90 procent) waren populair. Bijna de helft had contact opgenomen met de ambassade (47 procent) of een bemiddelingsbureau in de arm genomen (47 procent). Kijken we naar de relatie tussen voorbereidende activiteiten en feitelijke emigratie voor degenen met de intentie om te emigreren (zie tabel 5.2) dan blijkt dat de geëmigreerde respondenten verder gevorderd waren in hun voorbereidingen op een mogelijke emigratie. Vrijwel iedereen die na twee jaar feitelijk is geëmigreerd had in 2005 zijn bestemmingsland al bezocht en voorlichtingsbijeenkomsten bijgewoond. Ook hadden ze beduidend vaker een bemiddelingsbureau in de hand genomen.

Tabel 5.2. Voorbereidende activiteiten van degenen met emigratie-intenties (N=185), onderscheiden naar feitelijke emigratie na twee jaar

Respondenten die zijn: Acties ondernomen ter voorbereiding op emigratie:

Geëmigreerd (%)

(Nog) niet geëmigreerd (%)

Land bezocht 96 84 Ambassade om informatie gevraagd 47 38 Bemiddelingsbureau benaderd 56 29 Voorlichtingsbijeenkomsten bezocht 92 76 Bron: NIDI emigratiebestand (2005).

14 Om aanvullend inzicht te verkrijgen in het verloop van de emigratie-intenties is aan

iedereen waarvan het emailadres bekend was een mail verstuurd met de vraag of men reeds geëmigreerd was en indien dit niet het geval was of de intentie om te emigreren nog steeds bestond.

Page 67: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 55

Bestaande emigratieplannen blijken derhalve in de praktijk een goede voorspeller van feitelijke emigratie te zijn. Hoewel dit een eenvoudige conclusie is, is het een zeer belangrijke omdat in de migratieliteratuur veelvuldig gebruik gemaakt wordt van intenties, maar er niet of nauwelijks onderzoek verricht is naar de mate waarin intenties ook worden gerealiseerd.

5.3. Emigratie-intenties en -gedrag verklaard

Bij de bestudering van de vraag waarom mensen kiezen voor emigratie is gekeken naar het belang van verschillende groepen factoren (zie ook hoofdstuk 3). Elementen die van invloed zijn op de beslissing vallen uiteen in twee groepen van factoren: • Kenmerken die het private domein betreffen Allereerst zijn er individuele karaktertrekken van de potentiële emigrant of elementen die binnen de invloedssfeer van de individuele respondent liggen. Hierbij gaat het om demografische kenmerken als leeftijd en geslacht, en kenmerken die betrekking hebben op het menselijk kapitaal, sociale netwerken, en persoonlijkheidskenmerken (de mate waarin men doorzettingsvermogen bezit en de mate waarin men het avontuur opzoekt). • Kenmerken die het publieke domein betreffen Naast de individuele kenmerken die vooral betrekking hebben op het private domein gaan we na of de beschikbaarheid en kwaliteit van het publieke domein van invloed is op emigratiebeslissingen. Het publieke domein treft zonder uitzondering publieke goederen en diensten waarbij collectieve besluitvorming of collectieve actie noodzakelijk is. Met andere woorden, collectieve goederen komen tot stand door solidariteit en betrokkenheid en voor het gebruik ervan is het individu afhankelijk van anderen. In box 5.1 zijn alle variabelen weergegeven die in het verklaringsmodel worden gebruikt. De meeste variabelen spreken voor zich, maar de persoonlijk-heidskenmerken en de constructie van variabelen die het publieke en private domein betreffend vereisen enige toelichting. In de vragenlijst is respondenten gevraagd naar een oordeel over 16 verschillende aspecten van de Nederlandse samenleving. Indien zij aangaven te willen emigreren is ook gevraagd naar dezelfde aspecten van het gekozen land van bestemming. Men kon zijn waardering of afkeuring uitspreken via een vijfpuntsschaal die varieert

Page 68: Weg uit Nederland

56 Hoofdstuk 5

Box 5.1. Definitie van verklarende variabelen

• Leeftijd, in jaren • Geslacht, man = 0 en referentiecategorie, vrouw = 1 • Aantal kinderen • Gezondheidsstatus: Hoe beoordeelt u uw gezondheid? (1) zeer goed; (2) redelijk goed;

(3) niet goed/niet slecht; (4) redelijk slecht; (5) zeer slecht. • Opleidingsniveau wordt gedefinieerd als de hoogst afgeronde opleiding: Laag

(basisonderwijs of vmbo = 0); Midden (vwo/havo of mbo); Hoog (hbo of w.o.). • Werkstatus: (1) in loondienst (= 0); (2) niet werkend; (3) zelfstandig ondernemer. • Inkomensniveau: Wat is uw netto huishoudinkomen (op maandbasis)? (1) minder dan €

2500 (= 0); (2) € 2500 tot € 4000; (3) meer dan € 4000. • Netwerkcontacten: Heeft u familieleden of vrienden die zijn geëmigreerd? (1) Nee; (2)

Ja, zo ja, hoeveel? ….. (personen). • Voor de variabele “Avonturier” is gebruik gemaakt van een schaal Sensation seeking

welke is gebaseerd op een verzameling van Likert-vragen (cf. Zuckerman, 1971). De volgende vragen vormen de basis voor de schaal: (1) Nieuwe en onverwachte gebeurtenissen geven mij de spanning die ik nodig heb in het leven; (2) Wanneer ik volgens vaste regels word ik deze snel zat; (3) Mensen of dingen die nooit veranderen vervelen mij. Respondenten beantwoorden deze vragen op een vijfpuntsschaal, varierend van: (1) helemaal mee eens; tot (5) helemaal mee oneens.

• Voor de variabele “Doorzetter” is gebruik gemaakt van een schaal Self-efficacy welke is gebaseerd op twee Likert-vragen (cf. Bosscher and Smit, 1998): (1) Wanneer ik plannen maak, ben ik er ook van overtuigd dat ik ze met succes zal uitvoeren; (2) Wanneer ik besluit iets te doen, bijt ik me er ook in vast; en (3) Wanneer zich plotseling problemen voordoen, kan ik daar niet goed mee omgaan. Antwoordcategorieën variëren van (1) helemaal mee eens; tot (5) helemaal mee oneens.

• De schaalvariabelen Privé leefomstandigheden, Welvaartsstaat instituties, Maatschappelijke problemen and Kwaliteit publieke ruimte zijn gebaseerd op de volgende vragen die betrekking hebben op Nederland. Hoe beoordeelt u uw leefsituatie aan de hand van de volgende aspecten: (1) woning; (2) inkomen; (3) werksituatie; (4) sociale contacten; Hoe beoordeelt u de Nederlandse welvaartsstaat op de volgende aspecten: (5) gezondheidszorg; (6) sociale zekerheid; (7) onderwijsvoorzieningen; (8) rechtssysteem; (9) pensioensysteem. Hoe beoordeelt u de Nederlandse leefsituatie op de volgende aspecten? (10) natuur en ruimte; (11) criminaliteit; (12) milieuvervuiling; (13) multiculturele samenleving; (14) bevolkingsdichtheid; (15) mentaliteit van de bevolking; en (16) stilte. Alle dimensies zijn geëvalueerd op basis van een vijfpuntsschaal: (1) zeer positief; (2) positief; (3) neutraal; (4) negatief; (5) zeer negatief. De antwoorden op de vragen zijn met behulp van een factoranalyses teruggebracht tot de vier bovengenoemde dimensies (zie bijlage).

Page 69: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 57

van zeer positief tot zeer negatief. Omdat veel van deze kenmerken met elkaar samenhangen en om informatie voor de regressieanalyse te comprimeren is ervoor gekozen om een principale componentanalyse uit te voeren om onafhankelijke groepen van kenmerken te onderscheiden. De resultaten van de analyse die zijn weergegeven in bijlage 4 laten zien dat de antwoorden op de vragen aan de hand van vier achterliggende factoren vallen te karakteriseren: het oordeel over (1) de Nederlandse welvaartsstaat en de instituties die deze welvaartsstaat in stand houden (zoals systeem van gezondheidszorg, sociale zekerheid, pensioenen en onderwijs), (2) de kwaliteit van de publieke ruimte in Nederland (stilte, ruimte en natuur); (3) sociale maatschappelijke problemen zoals criminaliteit, de multiculturele samenleving en milieuvervuiling; en (4) het private domein (zaken als woning, werk, inkomen en sociale contacten). Een overzicht van de waarden van de verklarende variabelen staat weergegeven in tabel 5.3. Om het belang van bovengenoemde variabelen voor de verklaring van emigratie-intenties na te gaan zijn multivariate analyses uitgevoerd. In tabel 5.4 zijn allereerst de intenties tot emigratie (0 = geen emigratieplannen, 1 = wel emigratieplannen) geanalyseerd met behulp van een logit-model. In tabel 5.4 worden twee modellen ter verklaring van de emigratie-intenties gepresenteerd. In het eerste model zijn factoren opgenomen die vooral te maken hebben met de private leefsfeer van de respondenten. In het tweede model zijn ook factoren in de verklaring opgenomen die expliciet verwijzen naar de evaluatie van het publieke domein. Uit de eerste kolom van de tabel blijkt dat de intentie tot emigratie samenhangt met zowel demografische, economische, sociologische als psychologische factoren. De analyses ondersteunen de resultaten uit eerdere hoofdstukken die laten zien dat leeftijd een van de belangrijkste determinanten van emigratie is. Tevens blijkt ook hier dat zelfstandig ondernemers een sterkere intentie hebben tot emigratie dan werknemers in loondienst of niet-werkenden. Wat betreft het menselijk kapitaal van respondenten blijkt alleen de gezondheidsstatus een statistisch significant effect te hebben. De factor opleiding blijkt geen onafhankelijke rol van betekenis te spelen in het emigratieproces. Dit wil nog niet zeggen dat er geen zelfselectie naar opleiding plaatsvindt. Tabel 5.3 laat op eenvoudige wijze zien dat potentiële emigranten – respondenten die concrete emigratie-intenties bezitten – relatief hoog opgeleid zijn in vergelijking met de thuisblijvers: de potentiële emigrantenstroom bestaat in 44 procent van de gevallen uit personen

Page 70: Weg uit Nederland

58 Hoofdstuk 5

Tabel 5.3. Beschrijvende statistieken van respondenten met en zonder intentie tot emigratie Geen intentie te

emigreren Wel intentie te emigreren

Gemiddelde Standaard deviatie

Gemiddelde Standaard deviatie

Individuele kenmerken Geslacht (man = 0, vrouw =1) 0,46 0,50 0,42 0,49 Leeftijd (in jaren) 50,0 15,1 40,2 9,86 Aantal kinderen 1,54 1,35 1,10 1,24 Arbeidsmarktpositie Loondienst 0,52 0,50 0,69 0,46 Niet werkend 0,45 0,50 0,21 0,41 Zelfstandige 0,04 0,19 0,10 0,30 Menselijk kapitaal Gezondheidsstatus 2,03 0,76 1,79 0,80 Opleidingsniveau Lager 0,29 0,46 0,17 0,37 Middelbaar 0,32 0,47 0,39 0,49 Hoger 0,39 0,49 0,44 0,50 Sociaal kapitaal Aantal contacten in buitenland 1,93 3,41 2,88 4,04 Persoonlijkheid Doorzetter 3,72 0,57 4,00 0,60 Avonturier 3,05 0,72 3,51 0,75 Evaluatie van de leefsituatie in Nederland

Privé leefsituatie 2,23 0,60 2,49 0,63 Welvaartsstaat 2,52 0,68 3,00 0,73 Kwaliteit van publieke ruimte 3,26 0,70 3,89 0,78 Maatschappelijke problemen 3,37 0,58 3,77 0,62 N = 1304 185 met een hbo of wetenschappelijke opleiding en voor 17 procent uit personen met een lagere opleiding, voor de thuisblijvers is dat respectievelijk 39 en 29 procent. Echter in regressies zoals die uitgevoerd zijn in tabel 5.4 is het veeleer zodat de rol van onderwijs verborgen blijft in achterliggende kenmerken.15

15 Een andere reden waarom het opleidingseffect achterwege blijft is dat de intenties van hoger

opgeleiden meer nuances kennen die in een logit-analyse niet tot uitdrukking komen. Met behulp van een ordered logit analyse (zie Van Dalen en Henkens, 2007) blijkt ondubbelzinnig dat hoger opgeleiden meer concrete plannen hebben om te vertrekken of minder zeker zijn dat

Page 71: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 59

Tabel 5.4. Logit analyse ter verklaring van emigratie-intenties, gewogen resultaten (N=1.489)

Emigratie-intentie (0 = nee, 1 = ja) Model I Model II Individuele kenmerken Coëfficiënt t-waarde Coëfficiënt t-waarde Geslacht (man = 0) -0,37* 2,07 -0,31 1,53 Leeftijd -0,05** 6,96 -0,05* 5,57 Aantal kinderen -0,08 1,04 0,00 0,02 Arbeidsmarktpositie Loondienst (= 0) - - - - Niet werkend -0,27 1,10 -0,30 1,12 Zelfstandige 0,58 1,85 1,12* 2,88 Menselijk kapitaal Gezondheid 0,07 0,49 0,38* 2,16 Opleidingsniveau Lager (= 0) - - - - Middelbaar 0,19 0,72 0,17 0,61 Hoger -0,13 0,48 -0,04 0,12 Sociaal kapitaal Aantal netwerkcontacten in buitenland

0,07** 3,18 0,06** 2,48

Persoonlijkheid Doorzetter 0,82** 4,51 0,85** 4,19 Avonturier 0,65** 5,40 0,43** 3,13 Evaluatie privaat domein Privé leefsituatie - - 0,49* 2,51 Evaluatie publieke domein Maatschappelijke problemen - - 0,44* 2,41 Kwaliteit van publieke ruimte - - 0,80** 4,87 Welvaartsstaat - - 0,42** 2,82 Constante -5,91** 6,65 -12,1** 9,63 Pseudo R2 0,13 0,24

* p < 0,05 ; ** p < 0,01.

ze altijd in Nederland zullen blijven. Om deze analyse te kunnen spiegelen aan de hiernavolgende (logit)analyse met daadwerkelijke emigratie is besloten om een zekere symmetrie aan te houden.

Page 72: Weg uit Nederland

60 Hoofdstuk 5

Om hedendaagse emigratie te begrijpen is inzicht in de sociale netwerken ook van belang. Een sociaal netwerk in het bestemmingsland kan een belangrijke bron van informatie en/of daadwerkelijke hulp zijn en versterkt de intentie om zelf te emigreren. Nadere analyse leert overigens dat toch nog 42 procent van degenen met emigratieplannen geen enkel sociaal contact heeft in het gewenste land van bestemming. Ook psychologische disposities zijn belangrijk om emigratie-intenties te kunnen verklaren. Respondenten met een grotere spanningsbehoefte, met avonturiers-bloed, en respondenten die kunnen worden gekarakteriseerd als doorzetters (een hoog niveau van self-efficacy) hebben veel vaker emigratie-intenties dan personen die deze karaktertrekken ontberen. In het tweede geschatte model (II) in tabel 5.4 is niet alleen gekeken naar factoren die te maken hebben met de private levenssfeer van de respondenten, maar ook naar het belang van het publieke domein. Uit de gepresenteerde analyses blijkt dat de evaluatie van het publieke domein een grote invloed heeft op de intentie om te emigreren. De verklaarde variantie verdubbelt bijna en neemt toe van 13 tot 24 procent.16 Vooral het oordeel over de kwaliteit van de publieke ruimte (natuur, ruimte, en stilte) weegt zwaar bij de intentie om te emigreren. Ook een negatief oordeel over de Nederlandse welvaartsstaat en de wijze waarop in Nederland maatschappelijke problemen worden aangepakt vergroten de neiging om te emigreren. Een en ander komt ook tot uiting in de persoonlijke statements die respondenten maakten tijdens het onderzoek. Box 5.3 biedt een willekeurige keuze uit opmerkingen die men gaf toen werd gevraagd naar hun persoonlijke redenen om Nederland te verlaten. En zoals men kan afleiden uit de opmerkingen overheerst de druk van een dichtbevolkt land als Nederland als reden om weg te trekken.

16 Voor een interpretatie van de verklaarde variantie moet men in het hoofd houden dat een

pseudo R2 een andere bovengrens heeft dan een standaard R2. De McFadden Pseudo R2 is gedefinieerd als: 1 – (ln LA/ln L0), waarbij L0 de likelihood van het nul-hypothese model aangeeft en LA de likelihood van de alternatieve hypothese. Zie verder Verbeek (2004).

Page 73: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 61

Box 5.3. Emigranten in de dop over Nederland

“Ik voel mij hier niet meer thuis. Mijn geboortestad, mijn land, mijn regering, ze zijn er niet meer voor mij.” , gehuwde man, 58 jaar met bestemming Canada; zijn even oude vrouw voegt daar aan toe “Ik wil niet in een moslimland wonen”. “Ik ben Nederland helemaal beu met zijn belachelijke wetjes, politiek en andere fratsen. De mentaliteit is naar de knoppen.”, 34 jarige man met bestemming Australië of Nieuw-Zeeland. “Ik vind het ontzettend jammer dat Nederland zichzelf aan het opeten is: groen verdwijnt waar gruwelijke VINEX-locaties verschijnen. We maken ons druk om de kleur van buurmans kozijnen zonder ons te realiseren wat er op grotere schaal aan de hand is.”, 34-jarige vrouw richting Australië. “De mentaliteit van de meeste Nederlanders staat me niet aan. Nederlanders mopperen erg veel. Erg agressief rijgedrag. Mensen hebben niets over voor hun medemens. Bij grote rampen wordt er altijd gekeken wie er schuldig was in plaats van te kijken hoe we het de volgende keer kunnen voorkomen.”, 38-jarige man richting Italië “Wij wilden groter wonen en als wij hier een huis willen kopen dan moeten wij tenminste 5 jaar wachten.”, 28 jarige vrouw, software engineer richting Australië “Ik vind Nederland te klein en te gestresst worden.” 27-jarige vrouw in kinderopvang, richting Noorwegen. “Nederland heeft te veel regels en wordt te dicht bevolkt. De mentaliteit en leefbaarheid gaat veel te snel achteruit. Nederland is té tolerant.” 37-jarige vrouw richting Australië. “Ik heb behoefte om ruimer te wonen en dat is haast onmogelijk te realiseren op de plek waar we nu wonen. En ik ben ook op zoek naar ongerepte natuur en stilte om me heen.”, 31-jarige vrouw richting Frankrijk. “Nederland is vol en volgebouwd met lelijkheid. Nederland vergooit zijn eigen cultuur.” 53-jarige man die in Frankrijk een pension wil beginnen. “Nederland is ‘makkelijk’, ik ben er geboren, het is redelijk veilig en je weet waar je aan toe bent. Helaas is Nederland wel erg vol, het klimaat is erg negatief in de winter en de criminaliteit neemt toe.” 34-jarige vrouw richting Australië.

Page 74: Weg uit Nederland

62 Hoofdstuk 5

Box 5.2. (einde) Maar wie gaat er echt weg? Het is de vraag in hoeverre al de bovengenoemde factoren meespelen bij de verklaring van daadwerkelijke emigratie. Een bekend kritiekpunt op het gebruik van intentiegegevens is dat mensen vrijblijvend maar wat kunnen roepen. Mensen vergewissen zich niet van de ‘wetten en praktische bezwaren’ die schuil gaan tussen droom en daad. Om de koppeling tussen intentie en gedrag te maken zijn binnen onze steekproef vier groepen onderscheiden (zie tabel 5.5).

“In Nederland is alles gericht op presteren en het beter doen dan een ander. Mensen leven langs elkaar heen, er is weinig tijd voor sociale contacten en alles moet je plannen. De samenleving verhardt zich. We staan niet meer open voor nieuwe mensen en ervaringen.” 31-jarige vrouw richting Zuid-Afrika. “Nederland is druk, vies en onbeschoft. Er is meer in het leven dan geld alleen.”, 38-jarige man, ambtenaar, die richting Frankrijk wil verhuizen. “Nederland is te vol en vervuild. Ik voel me hier niet gewaardeerd om mijn kwaliteiten, doorzettingsvermogen en vaardigheden: het nivellerende is hier te ver doorgeschoten.” 45-jarige vrouw, freelance tekstschrijver die emigratieplannen heeft richting Canada. “Dit land raakt te vol met allerlei verschillende culturen. Ik zie in dit land geen toekomst voor mijn kinderen, er zijn te veel beperkingen.” Betonpompmachinist met 11 jaar buitenland-ervaring, 49 jaar, die naar Australië wil verhuizen. “Ik voel me hier een kuddedier dat achteraan moet sluiten als je bijvoorbeeld wilt gaan wandelen in het bos. Ik wil ruimte om me heen en geen duizenden mensen!” Huisvrouw, 53 jaar, die voorgoed Nederland wil verlaten voor Frankrijk. “Het is hier veel en veel te druk of je nu op de weg zit of in de supermarkt. Het wordt steeds normaler om iemand neer te schieten of te steken als iemand anders iets doet of zegt wat je niet aanstaat. En het sociale stelsel is aan het afbrokkelen. Je kunt daarom beter weten dat je voor jezelf moet zorgen dan dat er dingen beloofd worden die telkens worden afgenomen zoals spaarloon en pensioen.” 34-jarige vrouw, secretaresse, die naar de VS wil verhuizen.

Page 75: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 63

Afbeelding 4.1. De praktijk van emigreren: overstappen op een Canadees vliegveld met alle huisdieren

Bron: fotoarchief B. van Dijk. Er zijn twee groepen (kwadrant I en IV) die doen wat zij zeggen: men had plannen en is ook gegaan en men had geen plannen en is (vooralsnog) niet gegaan. De tweede groep (kwadrant II) is een te verwaarlozen groep: respondenten die twee jaar geleden zeiden dat zij geen emigratieplannen hadden

Page 76: Weg uit Nederland

64 Hoofdstuk 5

Tabel 5.5. Relevante groepen voor analyse daadwerkelijke emigratie Emigratie-intenties Ja Nee

Wel I II Daadwerkelijke emigratie (Nog) niet III IV

a De verschillende antwoordcategorieën ‘misschien’, ‘waarschijnlijk niet’, en ‘nee, zeker niet’ zijn samengevoegd tot de categorie ‘nee’, bij de emigratie-intenties. Bij de daadwerkelijke emigratie geldt of men wel of niet geëmigreerd is de peildatum augustus 2007.

maar uiteindelijk en onverwacht wel gegaan zijn. De laatste groep (kwadrant III) is een groep die nog twijfelt, moeite heeft om de plannen rond te krijgen of gewoon het plan om te emigreren heeft laten varen. Voor onze analyse zijn uiteindelijk de groepen in de gearceerde vakken (statistisch) relevant. De enkele respondenten (zeven in totaal) die weliswaar geen emigratieplannen hadden maar wel zijn geëmigreerd vormen een te kleine groep om een zinvolle uitspraak over te kunnen doen. Met behulp van multinomiale logit-analyse is in tabel 5.6 nagegaan wie er van degenen met de intentie om te emigreren na twee jaar daadwerkelijk zijn geëmigreerd en wie er van degenen met de intentie tot emigratie niet zijn geëmigreerd. Deze twee categorieën respondenten worden vergeleken met de respondenten die geen intentie tot emigratie hadden en ook niet zijn geëmigreerd. Alvorens in te gaan op de resultaten van de multivariate analyses bespreken we de in figuur 5.1 weergegeven relatie tussen opleidingsniveau en emigratie. De figuur toont duidelijk dat hoger opgeleiden vaker zijn geëmigreerd dan de lager opgeleide respondenten. Toch lijkt emigratie allerminst voorbehouden aan het hoogst opgeleide deel van de samenleving. Ongeveer eenvijfde van de door ons gevolgde emigranten heeft bijvoorbeeld ten hoogste een vmbo-opleiding. Een belangrijke reden waarom opleiding niet zo’n sterk effect vertoont kan te maken hebben met het feit dat opleiding een imperfecte benadering is van waar het in de theorie van zelfselectie (zie o.a. Borjas, 1987, 1991) om draait: vaardigheden en talenten (figuur 5.1). Tabel 5.6 laat zien dat het profiel van emigranten sterk overeenkomt met hetgeen bij de analyse van emigratie-intenties werd gevonden (tabel 5.4). Emigranten zijn jonger, vaker als zelfstandig ondernemer werkzaam geweest in Nederland, en gezonder; mannen hebben een iets grotere kans te emigreren.

Page 77: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 65

Figuur 5.1. Emigranten versus thuisblijvers naar opleiding (aandelen van de verschillende opleidingscategorieën in de twee groepen)

Bron: NIDI emigratiebestand (2007). De rol van sociale netwerken wordt wederom bevestigd. Hoe meer mensen men reeds kent in het land van bestemming, des te groter de kans dat iemand twee jaar later is geëmigreerd. Van de persoonlijkheidsfactoren is het effect van doorzettingsvermogen significant, maar avonturiersbloed blijkt niet van doorslaggevend belang bij het effectueren van emigratie op korte termijn. De tabel toont tevens aan dat de determinanten van emigratiegedrag sterk overeenkomen met de determinanten van emigratie-intenties die nog niet in gedrag zijn omgezet (zie tweede kolom). Nadere analyse leert dat alleen gezondheid bij feitelijke emigratie binnen twee jaar zwaarder weegt dan bij de vorming van intenties.17 Om intenties om te zetten in een daadwerkelijk vertrek naar het buitenland is het verkeren in een goede gezondheid blijkbaar een belangrijke voorwaarde. Dat de coëfficiënten in de multinomiale logitanalyse voor beide categorieën slechts weinig van elkaar verschillen betekent dat de

17 Voor deze analyse is het model zoals gepresenteerd in tabel 5.6 opnieuw geschat met de

geëmigreerde respondenten als referentiecategorie.

0

10

20

30

40

50

60

basis/vmbo havo/vwo/mbo hbo/wo

Opleidingscategorieën

aand

eel t

ype

opge

leid

en (%

) in

groe

pen

thui

sblij

vers

vs.

em

igra

nten

thuisblijvers emigranten

Page 78: Weg uit Nederland

66 Hoofdstuk 5

Tabel 5.6. Multinomiale logit analyse ter verklaring van feitelijke emigratie na twee jaar, gewogen resultaten (N=1.482) (referentiecategorie = groep zonder emigratie-intenties die

ook niet zijn geëmigreerd) Emigratie-intentie

Feitelijk geëmigreerd Emigratie-intentie

(Nog) niet geëmigreerd Individuele kenmerken Coëfficiënt t-waarde Coëfficiënt t-waarde Geslacht (man = 0) -0,78* 2,29 -0,24 1,09 Leeftijd -0,04** 3,13 -0,05** 5,34 Aantal kinderen -0,15 0,93 0,04 0,41 Arbeidsmarktpositie Loondienst (=0) Niet werkend 0,15 0,29 0,32 1,07 Zelfstandige 1,41* 2,16 0,98* 2,19 Menselijk kapitaal Gezondheidsstatus 0,86** 2,99 0,28 1,47 Opleidingsniveau Lager (=0) - - - - Middelbaar -0,53 1,05 0,34 1,08 Hoger -0,43 0,85 0,06 0,16 Sociaal kapitaal Aantal netwerkcontacten in buitenland

0,08* 2,01 0,07* 2,68

Persoonlijkheid Doorzetter 1,01** 3,29 0,79** 3,54 Avonturier 0,39 1,67 0,48** 3,13 Evaluatie privaat domein Privé leefsituatie 0,33 1,21 0,54* 2,54 Evaluatie publieke domein Maatschappelijke problemen 0,74** 2,62 0,36 1,77 Kwaliteit van publieke ruimte 1,03** 3,64 0,74** 4,00 Welvaartsstaat 0,36 1,74 0,43** 2,61 Constante -13,6 7,33 -12,2 9,01 Pseudo R2 0,22

* p < 0,05 ; ** p < 0,01. vraag of emigratie-intenties binnen een tijdsbestek van twee jaar worden omgezet in emigratie weinig te maken heeft met de gepresenteerde push factoren. Het impliceert dat andere factoren, bijvoorbeeld pull factoren, bepalen of emigratie snel, dan wel niet of later, wordt geëffectueerd. De analyses doen ook vermoeden dat latere emigratie van degenen die nog niet zijn vertrokken allerminst denkbeeldig is.

Page 79: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 67

Van de factoren die de evaluatie van het publieke domein bepalen zijn vooral de beoordeling van de kwaliteit van de publieke ruimte en de beoordeling van de wijze waarop wordt omgegaan met maatschappelijke problemen (zoals criminaliteit en milieuvervuiling) van invloed op het emigratiegedrag. Dit komt nog het meest pregnant naar voren in het verhaal van een 56-jarige man die naar Zuid-Afrika is verhuisd: “Verbijsterend, om 10.000 km van Nederland, de normen en waarden te ervaren die wij in de vijftiger jaren hadden. Natuurlijk sluit ik niet mijn ogen voor wat er allemaal zou kunnen gebeuren. Maar aangezien we zelf immers emigreren uit een van de meest criminele en vervuilde landen ter wereld, weet ik, nu ik het verschil geproefd heb, dat mijn beslissing de juiste is.” Iets vriendelijker formuleert een 34-jarige juriste wat de doorslag gaf om naar Italië te verhuizen: “Ik heb in Italië gevonden wat ik zocht: rust, ruimte, natuur en vriendelijke mensen.” Om het belang van het private en publieke domein in emigratiebeslissingen te begrijpen biedt figuur 5.2 meer inzicht in de onderliggende evaluaties. In deze figuur zijn de scores gepresenteerd en gerangschikt voor de individuele vragen die achter de dimensies die het oordeel over het private en publieke domein schuil gaan. Op bijna alle fronten zijn de emigranten negatiever over Nederland dan de thuisblijvers. De enige uitzondering vormt het inkomen dat men in Nederland verdient. De grootste verschillen tussen thuisblijvers en emigranten tekenen zich af op het terrein van de kwaliteit van de publieke ruimte: vooral de bevolkingsdichtheid en de beschikbaarheid van natuur en ruimte worden zeer negatief beoordeeld.

5.4. Kiezen van een land van bestemming

De private en publieke omstandigheden mogen dan een substantiële duw- en stuwkracht vormen om te vertrekken, als de omstandigheden elders niet als beter worden beschouwd is er nog geen reden om te vertrekken. In de keuze voor een land van bestemming komen de zogenaamde push- én pull-krachten tot uitdrukking. We zagen eerder dat vertrekintenties goede voorspellers zijn van feitelijke emigratie. Een andere vraag is of mensen ook vertrekken naar het land van eerste voorkeur en of zij niet halverwege hun plannen hebben veranderd en naar een ander land zijn vertrokken. De onderzoeksgegevens laten zien dat van de mensen die de intentie hadden om te emigreren en die dat uiteindelijk ook doen, 93 procent emigreert naar het land van hun voorkeur (tabel 5.7). Mensen

Page 80: Weg uit Nederland

68 Hoofdstuk 5

Figuur 5.2. Beoordeling van de kwaliteit van het publieke en private domein van Nederland – emigranten versus thuisblijvers (percentage (zeer) negatief oordeel)

0 20 40 60 80 100

Woning

Inkomen

Sociale contacten

Onderw ijsvoorzieningen

Pensioensysteem

Gezondheidszorg

Werksituatie

Sociale zekerheid

Rechtssysteem

Multiculturele samenleving

Natuur en ruimte

Milieuvervuiling

Stilte

Criminaliteit

Mentaliteit van de bevolking

Bevolkingsdichtheid

% negatief oordeel

thuisblijversemigranten

wijken dus niet snel van hun landenkeuze af. Dit gegeven zou een mogelijke verklaring kunnen zijn waarom veel potentiële emigranten hun intenties nog niet hebben verwezenlijkt. Men is eerder geneigd de emigratie uit te stellen totdat men naar het gewenste land kan, dan dat men wisselt van het gedroomde land van bestemming. Tabel 5.7 laat voorts zien dat de potentiële emigranten die aangaven naar de Verenigde Staten of Canada te willen verhuizen in sterkere mate hun intenties hebben verwezenlijkt dan respondenten die hun zinnen hadden gezet op een ander ‘droomland’. Het is niet duidelijk wat de achtergrond is van deze verschillen en of een verschil in toelatingsprocedures hieraan debet is.

Page 81: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 69

Tabel 5.7. Gewenst land van bestemming en feitelijke emigratie, voor degenen met intentie tot emigratie (N=185)

Geëmigreerd naar

voorkeursland

Geëmigreerd naar ander

land

(Nog) niet geëmigreerd

Totaal N =

Percentages Verenigde Staten en Canada 41 0 59 100 44 Australië en Nieuw-Zeeland 16 5 79 100 43 Europa 18 0 82 100 66 Elders 16 3 81 100 32 Gemiddeld 23 2 75 100 185

Bron: NIDI emigratiebestand (2005-2007). Voor de emigratielanden als geheel kunnen we bezien in hoeverre het ongenoegen van emigranten gecompenseerd wordt door ingeschatte omstandigheden in het gewenste land van bestemming. Paragraaf 5.3 suggereerde dat de hedendaagse emigranten Nederland ontvluchten vanwege de door hen waargenomen gebrekkige kwaliteit van het publieke domein. Mensen zoeken het goede leven dat wordt gekenmerkt door een omgeving met meer ruimte, natuur en een lagere bevolkingsdichtheid. Het is natuurlijk maar de vraag of en in welke mate deze aspecten werkelijk worden aangetroffen in het land van bestemming. Hoe het oordeel uiteindelijk over de leefsituatie in het bestemmingsland uitvalt weten we niet omdat we de emigranten alleen vóór hun emigratie hebben ondervraagd. Wat we wel weten is welke verwachtingen men had van het leven in het bestemmingsland. Tabel 5.8 geeft hierin inzicht. Ter vergelijking zijn in de tabel ook de antwoorden weergegeven die betrekking hebben op de beoordeling van de leefsituatie in Nederland. Een opvallende waarneming is dat een substantieel deel van de emigranten verwachtte er financieel op achteruit te gaan. Voorzieningen op het gebied van pensioenen en sociale zekerheid in het bestemmingsland worden door ongeveer een op de drie emigranten van een lagere kwaliteit ingeschat. Ook wat betreft de eigen inkomenssituatie is lang niet iedereen optimistisch. Slechts 17 procent van de emigranten verwachtte er financieel op vooruit te gaan, terwijl 29 procent een inkomensachteruitgang anticipeerde. Wat betreft de kwaliteit van de publieke ruimte is het beeld eenduidig: een ruime meerderheid beoordeelt de kwaliteit van de publieke ruimte in Nederland als negatief, terwijl vrijwel iedereen denkt dat deze dimensie in het bestemmingsland van een veel hoger niveau is.

Page 82: Weg uit Nederland

70 Hoofdstuk 5

Tabe

l 5.8

. Oor

deel

ove

r de

leef

omst

andi

ghed

en in

Ned

erla

nd e

n ve

rwac

hte

leef

omst

andi

ghed

en in

het

bes

tem

min

gsla

nd v

an re

cent

e em

igra

nten

(N=

52)a

Le

efsit

uatie

in N

eder

land

V

erw

acht

e lee

fsitu

atie

in b

este

mm

ings

land

Posit

ief

Neu

traal

N

egat

ief

Tota

al

Bete

r G

elijk

Sl

echt

er

Tota

al

Wel

vaar

tssta

at

Gez

ondh

eids

zorg

33

37

31

10

0 35

54

10

10

0

Soci

ale z

eker

heid

42

19

38

10

0 13

52

35

10

0 O

nder

wijs

voor

zien

inge

n 44

34

21

10

0 36

53

11

10

0 Re

chtss

yste

em

27

33

40

100

44

42

15

100

Pens

ioen

syste

em

37

42

21

100

9 60

32

10

0 M

aatsc

happ

elijk

e pro

blem

en

Crim

inal

iteit

4 23

73

10

0 65

29

6

100

Mili

euve

rvui

ling

8 31

62

10

0 73

19

8

100

Men

talit

eit v

an d

e bev

olki

ng

6 15

79

10

0 85

10

4

100

Mul

ticul

ture

le sa

men

levi

ng

13

37

50

100

63

33

4 10

0 Pr

ivé l

eefo

msta

ndig

hede

n

W

onin

g 83

8

10

100

67

25

8 10

0 In

kom

en

73

17

10

100

17

54

29

100

Wer

ksitu

atie

42

27

31

10

0 63

33

4

100

Soci

ale c

onta

cten

54

37

10

10

0 30

60

11

10

0 Kw

alite

it va

n pu

blie

ke ru

imte

N

atuu

r en

ruim

te

19

23

58

100

96

4 0

100

Bevo

lkin

gsdi

chth

eid

4 10

86

10

0 90

6

4 10

0 St

ilte

10

23

67

100

94

4 2

100

a Van

weg

e af

rond

ing

telle

n de

subc

ateg

orie

ën n

iet a

ltijd

op

tot 1

00.

Perc

enta

ges d

ie b

etre

kkin

g he

bben

op

de v

erw

acht

e le

efsi

tuat

ie in

land

van

bes

tem

min

g zi

jn g

ebas

eerd

op

N=4

8.

Page 83: Weg uit Nederland

Waarom vertrekken Nederlanders? – Droom en daad verklaard 71

Eenzelfde beeld –zij het iets minder geaccentueerd– komt naar voren bij de beoordeling van de wijze waarop wordt omgegaan met maatschappelijke problemen. Men verwacht dat het in het buitenland een stuk beter zal zijn wat betreft milieuvervuiling, criminaliteit, de mentaliteit van de bevolking of multiculturele spanningen. Het private domein kent een gemengde beoordeling. De privé leefsituatie wordt veel positiever beoordeeld dan het algemene leefklimaat in Nederland. Maar dat neemt niet weg dat de verwachting is dat werken en wonen elders nog beter zal zijn. De emigranten zijn bijvoorbeeld redelijk tevreden over de eigen woning in Nederland, maar toch verwacht men dat men er in woonkwaliteit in het land van hun voorkeur op vooruit zal gaan. Dit hoeft geen onredelijke veronderstelling te zijn omdat men door de overspannen woningmarkt erg veel geld moet neertellen voor een redelijke woonruimte en voor hetzelfde geld men in veel andere landen meer woongenot verkrijgt.

5.5. Samenvatting

Om zicht te krijgen op de drijvende krachten achter het vertrek van Nederlanders heeft het NIDI in 2005 een enquête gehouden onder een representatieve steekproef van Nederlanders en een gerichte steekproef onder potentiële emigranten. Onder de Nederlandse bevolking bleek in 2005 drie procent min of meer duidelijke emigratieplannen te hebben. Waarom Nederlanders hun land verlaten wordt overduidelijk wanneer men Nederlanders vraagt naar hun waardering van het publieke en private leefdomein. Het zijn niet de aardse zaken (werk, inkomen of de eigen woning) die veel ongenoegen oproepen maar vooral het publieke domein dat wrevel en ongenoegen oproept; een negatief oordeel dat veel sterker onder (potentiële) emigranten voorkomt dan onder thuisblijvers. Een op de drie potentiële emigranten verwacht zelfs dat een mogelijke landverhuizing gepaard gaat met een inkomensachteruitgang. Een verbetering van het publieke domein is blijkbaar voor veel Nederlanders wat waard. Om de emigratie-intenties te toetsen aan daadwerkelijke emigratiestappen is twee jaar na de eerste peiling met behulp van het CBS en eigen speurwerk nagegaan of men ook werkelijk is vertrokken en waarheen men is vertrokken. De algemene conclusies op basis van de eerste peiling blijven recht overeind: het publieke domein zet echt aan tot emigratie 24 procent van hen die in 2005 emigratieplannen hadden is ook daadwerkelijk binnen twee jaar vertrokken. Een

Page 84: Weg uit Nederland

72

nadere studie van de karakteristieken van hen die vertrokken zijn en zij die plannen hadden maar (nog) niet vertrokken zijn leert dat (snelle) emigranten een betere gezondheid hebben, maar dat beide groepen voor de rest niet wezenlijk van elkaar verschillen. In dat licht lijkt het niet onwaarschijnlijk dat er nog meer emigranten zullen volgen, zeker als men bedenkt dat de gemiddelde emigrant zes jaar met emigratieplannen rondloopt.

Page 85: Weg uit Nederland

6. Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie?

Pensioenemigratie spreekt tot de verbeelding. De VPRO heeft ooit in 2004 een ‘fake’ documentaire gemaakt over het vraagstuk van de stijgende ouderen-zorgkosten. ‘Waar laten we onze opa’s en oma’s?’ was de prikkelende titel van de documentaire. In de geest van de klassieke econoom Ricardo wordt gebruik gemaakt van de comparatieve voordelen die in de globale wereld van de zorg bestaan en die door middel van ‘handel’ kunnen worden gerealiseerd.18 De ouderen die zorg behoeven en dit niet meer kunnen betalen kunnen via de denkbeeldige zorgverzekeraar IGRIS een zorgpakket kopen dat uitgevoerd wordt in Gambia, waar de kosten van arbeid op een veel lager niveau liggen dan in Nederland. Op die manier komen de zorgwerknemers uit Gambia niet naar Nederland toe maar komen de Nederlandse ouderen naar Gambia. Op speelse wijze levert deze documentaire stof tot nadenken. Gezondheidszorgtoerisme is al een bekend en snel groeiend fenomeen, dus waarom zou zorgmigratie dat ook niet kunnen zijn. Op een ander niveau worden Nederlandse werknemers bijna dagelijks gebombardeerd met beelden en stereotypen van pensioenmigranten. In het verleden verbeeldden acteurs als Kees Brusse, Huub Stapel en Ellen ten Damme waar het uiteindelijke doel van onze spaarcenten ligt: Zwitserland of anders wel een tropisch eiland. Om de jongere spaarders aan de verzekeringsmaatschappij te binden is tegenwoordig Chris Zegers de verbeelding van het Zwitserleven gevoel. Zon, luieren en lage belastingen, dat zijn zo ongeveer de beelden die pensionado’s opgeplakt krijgen (afbeelding 6.1). En voor de echte rijken zal dat beeld kunnen kloppen. De ware belastingontwijkers verkopen hun huis en schaffen een zeeboot aan om altijd maar te varen en zich nooit meer ergens te vestigen. Dit eeuwige reizen is een extreme oplossing voor een wel erg grote frustratie —belasting betalen—. Maar voor een deel wordt het verwezenlijkt door de rijken die een luxueuze hut op een cruiseschip kopen, zoals op het schip The World waar een hun hut met twee slaapkamers en een jacuzzi 2,5 miljoen

18 De gehele documentaire van 1 februari 2004 valt te zien op de site van de VPRO, Het geluk

van Nederland: http://www.vpro.nl/programma/geluk/afleveringen/16305700/

Page 86: Weg uit Nederland

74 Hoofdstuk 6

Afbeelding 6.1. Een Britse pensionado in Spanje ‘living it up’

Bron: Spaarnestad archief. euro kost, exclusief de jaarlijkse € 182.000 opslag voor onderhoud, eten en andere zaken.19 In dit hoofdstuk nemen we een aantal aspecten van pensioenemigratie onder de loep. In de eerste plaats richten we ons op de vraag of pensioenmigratie wel zo’n omvangrijk fenomeen is als we denken, met andere woorden: hoeveel oudere emigranten verlaten jaarlijks Nederland en waar gaat men dan heen? We presenteren daarbij ook een schatting van het aantal gepensioneerden waarvan de emigratie geen permanent karakter heeft omdat men slechts een deel van het jaar in het buitenland verblijft. Deze personen zijn derhalve niet te traceren in de officiële migratiestatistieken. Het tweede deel van dit hoofdstuk richt zich op de 19 Het geheel en al ontduiken van belastingen is er echter niet bij omdat de kopers van een

hut een woning aan de wal moeten bezitten. Zie B. Reijnen, 2007, Altijd lekker dobberen, Elsevier, 20 oktober 2007, blz. 82-83.

Page 87: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 75

toekomstplannen van de nog werkende generaties die wellicht dromen van een pensioen in een ander land. Voor hen is het pensioen vaak nog ver weg, maar de dromen over een Zwitserleven in een exotisch land kunnen heel dichtbij zijn. De migratiebeslissing waar een gepensioneerde voor staat bestaat uit een zuivere financiële afweging —inkomsten uit werk zijn immers afgelopen en men heeft een vermogen en pensioenrechten opgebouwd om de rest van het leven te kunnen financieren— en een afweging waarbij de materiële en immateriële zaken tegen elkaar moeten worden afgewogen. De financiële afweging is op papier het eenvoudigst en komt er op neer waar de koopkracht van het bij elkaar gespaarde financieel vermogen en de pensioenrechten op het moment van pensioneren het hoogst is. Voor de rationele AOW-er is het land dat het meeste koopkracht voor zijn of haar euro biedt het land van bestemming. Dat een dergelijke ogenschijnlijk simpele rekensom in werkelijkheid een moeilijke calculatie wordt heeft te maken met het inschatten van de prijsstijgingen in binnen- en buitenland over de rest van de pensioenperiode, welke gegeven de levensverwachting met gemak tien, twintig jaar kan beslaan. Om een voorbeeld te geven, de prijs van arbeid kan in het land van bestemming substantieel toenemen waardoor bijvoorbeeld het gebruik van hulp in de huishouding of het laten uitvoeren van onderhoud of reparaties aanzienlijk duurder kan uitpakken dan men in eerste instantie verwachtte. Een nog belangrijker element van de prijs van levensonderhoud vormt de prijs die overheden in rekening brengen in de vorm van belastingen of subsidies. Het leven in het buitenland gaat net als in Nederland gepaard met het inschatten van de politieke risico’s van belastingverhogingen of sociale zekerheids-hervormingen die wellicht op een gegeven moment het gehele koopkracht-voordeel teniet doen. Wat het extra lastig maakt voor ouderen is dat zij stelselwijzigingen niet meer kunnen compenseren door inkomsten uit werk en dat zij zoals in het geval van de stelselherziening in de zorg, zich ‘overvallen’ voelen. Uit onderzoek van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (de Jonge, 2007) komt naar voren dat emigranten de implicaties van emigratie voor sociale zekerheids- en pensioenrechten niet goed overzien en zich er ook nauwelijks in verdiepen. De afweging om als AOW-gerechtigde te emigreren lijkt in theorie een eenvoudige afweging maar is in de praktijk zeer complex en omgeven met vele onzekerheden.

Page 88: Weg uit Nederland

76 Hoofdstuk 6

In de praktijk spelen allerlei materiële en immateriële zaken een rol die mensen toch in Nederland houden of waardoor men later spijt krijgt indien men toch de stap genomen heeft. Om te beginnen zal vooral het sociale kapitaal - het netwerk van vrienden, kennissen en familie — dat men bezit wel eens van onvoldoende waarde kunnen zijn om in een volstrekt nieuwe omgeving te leven. De mantelzorg die vrienden en familie in Nederland kunnen leveren is bij voorbaat uitgesloten. Daarnaast is familiecontact beperkt. Op zich hoeft dat emigratie niet in de weg te staan. Amerikanen zijn bijvoorbeeld gewend om over grotere afstanden te verhuizen en gedurende vakanties contact te houden met familie, maar het betekent wel een breuk met het verleden waarin het contact frequent en nabij was. Het ligt voor de hand dat bij het maken van dit soort afwegingen ook tussenvormen gekozen worden waarin men gedurende een jaar zowel in Nederland als in het buitenland woont. En op die manier kan men het beste van beide werelden verenigen. Hieronder gaan we in op de vraag in welke mate gepensioneerden emigreren, waar ze naar toe gaan en hoe ze die emigratie vorm geven.

6.1. Pensioenmigratie: de feiten

Om de basale onderzoeksvraag ‘hoeveel pensioenemigranten zijn er’ te beantwoorden kan men zijn heil zoeken bij de statistieken van verschillende instanties. De AOW-uitkeringen die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar het buitenland overmaakt worden vaak ook ten tonele gevoerd als bewijs van de omvang van pensioenmigratie. Hoewel deze statistieken een idee geven hoeveel ouderen er in het buitenland zijn kan men aan de hand van deze gegevens niet aflezen of dit ware pensioenmigranten zijn of migranten die ver vóór hun 65-jarige verjaardag Nederland verlieten. Immers, iemand die op twintigjarige leeftijd emigreert heeft in Nederland ook AOW-rechten opgebouwd. Met andere woorden, pensioenemigranten en gepensioneerde emigranten zijn twee verschillende begrippen. Om kort te gaan, de gegevens van het SVB geven inzicht in emigranten die in het buitenland recht hebben op een uitkering in het kader van de AOW; hiervan kan echter slechts een fractie worden aangeduid als pensioenemigrant. Indien men de ware pensioenemigratie definieert als de groep personen die op 65-jarige leeftijd of later naar het buitenland verhuist dan biedt figuur 6.1 enige houvast. Deze figuur vertoont het emigratiepatroon van Nederlandse ingezetenen van 65 jaar en ouder over de periode 1950-2006. Aan deze figuur

Page 89: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 77

kan men twee conclusies verbinden. Allereerst is de pensioenmigratie in absolute zin, maar ook in relatieve termen, de laatste jaren sterk toegenomen. Blijkbaar delen de Nederlandse pensioengerechtigden in het sentiment dat heerst onder de bevolking in het algemeen. De tweede conclusie is dat pensioenmigratie weliswaar sterk is toegenomen, maar het blijft een relatief onbelangrijk fenomeen: een kleine 3.000 65-plussers hebben Nederland in 2006 verlaten, oftewel ongeveer 12 op de 10.000 65-plussers. Het is uiteraard een grote toename als men weet dat in de jaren vijftig en zestig slechts 2 à 3 op de 10.000 65-plussers naar het buitenland vertrok, maar het blijft een klein verhoudingsgetal. Dat is een ontnuchterende conclusie, en de vraag is of de definitie van pensioenmigratie toegesneden is op onze probleemstelling. Nederland kent immers een traditie om ver voor de AOW-gerechtigde leeftijd met werken te stoppen en volgens de laatste gegevens van het CBS ligt deze leeftijd voor werknemers rond de 61 jaar. Voor de periode 1950-2006 is het niet mogelijk om een dergelijk gedetailleerde uitsplitsing te maken. We weten echter uit de gegevens en figuren in hoofdstuk 2 dat een ruimere definitie de voorgaande conclusie niet wezenlijk verandert.

Figuur 6.1. Pensioenemigratie in absolute en relatieve termen, 1950-2006

Bron: CBS Migratiestatistieken.

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

1950 1960 1970 1980 1990 2000

emig

ratie

abs

oluu

t

0

0,2

0,4

0,6

0,8

1

1,2

1,4

emig

ratie

65+

per

100

0 65

-plu

sser

s

Absoluut emigratie 65+ (alle landen) 65+emigratie per 1000 65+

Page 90: Weg uit Nederland

78 Hoofdstuk 6

Een aantal vragen ligt echter nog open. Waar gaat men naartoe? Blijft men permanent weg of keert men snel weer terug? En tenslotte, hoe groot moeten we de groep van heen-en-weer pendelende pensionado’s schatten? Bestemming van pensioenemigranten Tabel 6.1 biedt helderheid over de populairste bestemmingslanden van 60-plussers die in de periode 1999-2006 zijn vertrokken. Wat onmiddellijk opvalt in vergelijking met de bestemmingslanden van de totale populatie (in hoofdstuk 4) is dat de variatie in bestemmingslanden minder groot is dan men misschien op voorhand zou verwachten. Het zou een aanwijzing kunnen zijn dat pensionado’s minder avontuurlijk zijn dan jongeren. Voor een deel valt deze concentratie in bestemmingslanden te verklaren omdat de hoogte van de AOW-uitkering voor een belangrijk deel afhankelijk is van de vraag of men in een verdragsland woont, zoals geregeld binnen de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) die sinds 2000 geldt. AOW-ers die in een verdragsland wonen, zoals landen binnen de Europese Unie maar ook de VS, Canada, Turkije en Marokko, kunnen aanspraak maken op dezelfde rechten als een AOW-er die in Nederland woont. Woont men echter in een niet-verdragsland dan is de hoogte van de AOW-uitkering gebaseerd op een gehuwdenpensioen, ook als iemand alleenstaand is. Bovendien kan men geen aanspraak meer maken op een toeslag voor een jongere partner. Een opvallende karakteristiek van de pensioenemigranten is dat zij in meerderheid mannen zijn. Dit is des te meer opvallend aangezien vrouwen in de leeftijdsgroep 60-plus in de meerderheid zijn en deze verhouding wordt sterker met het klimmen der jaren. In 2006 was 56 procent van de 60-plussers een vrouw. Uit de tabel blijkt voorts dat behalve naar de buurlanden —die goed zijn voor ruim 40 procent van de pensioenemigranten— een grote groep emigranten naar Frankrijk (16 procent) en Spanje (14 procent) vertrekt. De top twintig - die goed is voor 92 procent van de totale emigratie van 60-plussers - bestaat voor de helft uit bestemmingen in Europa. Ongeveer acht procent van de pensioenemigranten vertrekt naar de traditionele emigratielanden zoals de VS, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. Oude banden van koloniale oorsprong zijn zichtbaar in de emigratie naar Suriname, Indonesië en de Nederlandse Antillen, tezamen goed voor circa drie procent van de pensioenemigratie. Opvallend is de positie van de Aziatische landen Thailand (nummer 7) en de Filippijnen (nummer 20) waar in 96 procent van de gevallen mannen naar toe verhuizen. Een laatste kenmerk dat niet onvermeld mag blijven

Page 91: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 79

Tabe

l 6.1

. Bes

tem

min

gsla

nden

van

pen

sioe

nem

igra

tie v

an a

utoc

hton

e N

eder

land

se 6

0-pl

usse

rs 1

999-

2006

(N =

976

9)

Be

stem

min

gsla

nden

van

60+

Fr

eque

ntie

- ve

rdel

ing

Gem

idde

ld fi

scaa

l m

aand

inko

men

(in

€)

%

vrou

w

Gem

idde

lde

vertr

ekle

eftij

d 1

Belg

21,4

2.

397

39

66,1

2

Dui

tslan

d 19

,5

2.03

1 35

65

,9

3 Fr

ankr

ijk

16,0

2.

980

36

65,0

4

Span

je

13,8

2.

295

40

66,1

5

Ver

enig

de S

tate

n 2,

6 2.

341

47

69,7

6

Portu

gal

2,2

2.38

9 37

65

,6

7 N

eder

land

se A

ntill

en en

Aru

ba

1,9

3.13

2 36

66

,1

8 Th

aila

nd

1,8

2.55

7 4

65,6

9

Aus

tralië

1,

8 1.

561

46

69,3

10

Ca

nada

1,

7 1.

656

46

69,3

11

Zu

id-A

frika

1,

6 2.

276

38

68,2

12

V

eren

igd

Kon

inkr

ijk

1,5

2.16

8 44

68

,3

13

Nie

uw-Z

eela

nd

1,1

1.47

0 49

68

,5

14

Zwits

erla

nd

1,1

5.45

3 43

66

,7

15

Italië

1,

0 2.

514

48

66,7

16

In

done

sië

0,9

2.15

6 14

66

,5

17

Oos

tenr

ijk

0,7

2.28

5 32

66

,5

18

Zwed

en

0,7

2.41

8 37

66

,1

19

Surin

ame

0,6

1.79

2 15

66

,5

20

Filip

pijn

en

0,6

3.39

6 4

66,0

B

ron:

CB

S.

Page 92: Weg uit Nederland

80 Hoofdstuk 6

is het feit dat Zwitserland het land is waar de rijkste emigranten (althans gemeten naar het bruto inkomen op het moment van vertrek) neerstrijken. ..en een kijk op tijdelijke en permanente pensioenmigratie De vraag is echter of de officiële statistieken wel een juist beeld geven van de pensioenemigratie. Het aantal tweedehuizenbezitters in Frankrijk en Spanje is groot en het lijkt waarschijnlijk dat pensioenmigratie vooral schuil gaat achter migratie die een tijdelijk karakter draagt: een deel van het jaar in Nederland, de rest van het jaar in het buitenland (net als in de VS, zie Smith en House, 2006). Deze pendelaars of deeltijdmigranten zullen niet snel in de statistieken van het CBS verschijnen en informatie over het verblijf van gepensioneerden in het buitenland kan alleen langs indirecte weg verkregen worden. En dit is de weg die wij hier vervolgen. Aan alle respondenten van het CenterPanel databestand is gevraagd hoeveel personen zij in hun familie hebben (kinderen, broers, zussen en ouders) van 60 jaar en ouder. Vervolgens is de vraag gesteld hoeveel van deze personen tijdelijk dan wel permanent in het buitenland verblijven. De resultaten van deze simpele schatting zijn weergegeven in tabel 6.2. Ze geven niet meer dan een indicatie van de omvang van het tijdelijke verblijf van gepensioneerden in het buitenland. Bovendien moet worden benadrukt dat degenen die in de tabel zijn aangemerkt als permanent geëmigreerd mogelijk al lang voor hun zestigste jaar zijn geëmigreerd. De tabel laat zien dat het percentage ouderen dat na zijn pensioen meer dan drie maanden per jaar in het buitenland verblijft niet moet worden overschat. Al met al wijzen onze schattingen op een omvang van ‘tijdelijke’ emigratie van vier procent van de 60-plussers.20

Tabel 6.2. Schatting van de omvang van tijdelijke emigratie na pensioen Familie (kinderen, broers, zussen, ouders) van 60 jaar en ouder N = % Pensioenemigratie Permanent geëmigreerd 159 7,1 Meer dan 3 maanden per jaar in buitenland 24 1,1 Minder dan 3 maanden per jaar in buitenland 64 2,7 In Nederland 2.006 89,1 Totaal genoemd 2.253 100

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007).

20 De gepresenteerde cijfers moeten met de nodige voorzichtigheid worden bekeken. Onze

—indirecte— dataverzameling heeft geen volledig aselect karakter. Immers personen die na emigratie die geen familie in Nederland hebben achtergelaten worden niet geteld.

Page 93: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 81

Het is niet na te gaan welk deel van de in tabel 6.2 vastgestelde tijdelijke pensioenmigratie terug te vinden is in de officiële statistieken. Degenen die voor het grootste deel van het jaar in het buitenland wonen zullen waarschijnlijk zijn uitgeschreven en wel zijn opgenomen in de migratiestatistieken. Op basis van tabel 6.2 is men geneigd te denken dat de groep tijdelijke pensionado’s vooralsnog een kleine groep vormt waarvan het merendeel toch maar een beperkt aantal maanden in het buitenland verblijft.

6.2. Een kijk op de toekomstige generatie ouderen

Emigratie van gepensioneerden mag dan tot op heden maar een klein deel van de bevolking betreffen, het is mogelijk dat de toekomstige generatie ouderen anders tegen emigratie aankijkt dan de huidige generatie. Om hier inzicht in te krijgen zijn de pensioenemigratieplannen gepeild van jongere generaties; generaties die nog werken en wellicht dromen van pensioenemigratie. Uit deze peiling blijkt dat de droom van jongere generaties om na hun pensionering een nieuwe start in een ander land te maken wijdverbreid is. Niet minder dan zeven procent van de respondenten van 15-64 jaar zou na zijn of haar pensionering graag permanent naar het buitenland vertrekken en 19 procent een deel van het jaar. Voor de jongeren is het Zwitserleven-gevoel zelfs zeer groot te noemen: 10 procent van de jongeren zou permanent in het buitenland willen verblijven na zijn of haar pensioen en 25 procent een groot deel van het jaar. Het realiseren van pensioendromen wordt verhinderd door praktische bezwaren en deze bezwaren lijken ogenschijnlijk met het ouder worden alleen maar toe te nemen. Hoe ouder des te geringer de wens om na pensionering te emigreren, maar opvallend is dat zelfs van de huidige 55-64-jarigen niet minder dan 15 procent na de pensioenperiode een deel van het jaar in het buitenland wil doorbrengen. Deze cijfers staan in geen verhouding tot de werkelijke emigratiecijfers van de 65-plussers. Het zou in principe mogelijk kunnen zijn dat jongere generaties fundamenteel verschillend denken over emigratie na hun pensioen en dat deze generatieverschillen nog zullen toenemen. Bij de interpretatie van de cijfers zoals die in figuur 6.2 worden gepresenteerd is het echter onmogelijk om het cohort- en leeftijdseffect van elkaar te scheiden. Het lijkt echter waarschijnlijk dat als het er op aan komt om een emigratiebeslissing te nemen men inziet dat

Page 94: Weg uit Nederland

82 Hoofdstuk 6

de band met Nederland toch hechter is dan men denkt. Op het moment dat men jong is heeft men bijvoorbeeld vaak nog geen kinderen of andere vaste banden. Om na te gaan wat er schuil gaat achter de wens het pensioen in het buitenland te genieten is een multivariate analyse uitgevoerd met grotendeels dezelfde verklarende variabelen als zijn gebruikt in het eerder gepresenteerd model ter verklaring van permanente emigratie. Er zijn echter twee schaalvariabelen die nieuw zijn. Deze hebben respectievelijk betrekking op de verwachte negatieve gevolgen van het verlies aan sociale contacten en de loyaliteit aan de Nederlandse samenleving. De laatste variabele is onder meer gemeten aan de hand van de uitspraak “Nederland is een land om trots op te zijn” (zie voor de constructie van de variabelen bijlage 5).

Figuur 6.2. Dromena over het Zwitserleven naar leeftijdsgroepen

0

5

10

15

20

25

30

15-24 25-34 35-44 45-54 55-64

Leeftijd

Per

cent

age

Permanent in het buitenland Groot deel van het jaar in buitenland

a De vraag waarop deze uitkomsten zijn gebaseerd luidt: “Als u denkt aan de tijd na uw pensionering, waar zou u dan willen wonen?” (1) permanent in het buitenland; (2) een groot deel van het jaar in het buitenland; (3) een andere plaats binnen Nederland; of (4) huidige woonplaats.

Bron: NIDI Emigratie survey (2007).

Page 95: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 83

De te verklaren variabele betreft de vraag ‘Als u denkt aan de tijd na uw pensionering, waar zou u dan willen wonen?’Daarbij konden de respondenten kiezen uit de volgende vier opties: (1) permanent in het buitenland; (2) een groot deel van het jaar in het buitenland; (3) een andere plaats in Nederland; of (4) huidige woonplaats. In de uitgevoerde multinomiale logit-analyse (zie tabel 6.3) zijn degenen die aangeven permanent naar het buitenland te willen emigreren en degenen die aangeven een groot deel van het jaar in het buitenland te willen verblijven vergeleken met thuisblijvers - respondenten die na hun pensioen in Nederland willen blijven. De laatste twee antwoordmogelijkheden van de migratievraag zijn derhalve samengevoegd omdat onze interesse primair uitgaat naar de overweging om naar het buitenland te verhuizen. De uitkomsten in tabel 6.3 leveren geen scherp omlijnd beeld van potentiële pensioenemigranten. Voor een deel is dat begrijpelijk omdat voor veel respondenten pensioenmigratie een mogelijkheid is die nog zeer ver in de toekomst ligt. Wellicht dat daarom leeftijd zo’n sterke rol speelt in de regressieresultaten: hoe ouder men is hoe minder men geneigd is om pensioenemigratie als een mogelijkheid te zien. Met het verstrijken van de jaren gaat men beter inzien wat de mogelijkheden zijn om zijn pensioen in het buitenland door te brengen. Wat verder opvalt is hoe sterk de rol van sociale netwerken en in het bijzonder het verlies van sociale contacten in Nederland meeweegt in deze bespiegelingen. Het zijn echter niet alleen de sociale contacten in Nederland; ook de mate waarin men met Nederland verbonden is heeft een substantieel effect op de migratiebereidheid. Om de bezwaren verbonden aan permanente emigratie —in termen van sociale gevolgen en verbondenheid met Nederland— te ondervangen kan men een status als deeltijd-pensionado overwegen. Echter, ook hier zullen de sociale en nationale banden een beperkende rol spelen. Opvallend genoeg spelen de avonturierskwaliteiten een rol bij de beslissing om voor een deel van het jaar in het buitenland te wonen en juist niet bij permanente pensioenmigratie. Kennelijk past een pensioenperiode, waarin men veel afwisseling van plaatsen en mensen kent, beter binnen het denkraam van een avontuurlijke pensionado dan binnen het denkraam van een permanente emigrant.

Page 96: Weg uit Nederland

84 Hoofdstuk 6

Tabel 6.3. Multinomiale logit analyse ter verklaring van emigratie-intenties voor Nederlanders (15-64 jaar) na pensioen (N=1.374) – de Nederlanders die binnen Nederland

blijven vormen de basiscategorie Na pensioen permanent

in het buitenland Na pensioen groot deel van het jaar in het buitenland

Individuele kenmerken Coefficient t-waarde Coefficient t-waarde Geslacht (man = 0) 0,05 0,21 0,21 1,42 Leeftijd -0,04** 3,47 -0,03** 4,48 Aantal kinderen -0,09 0,69 -0,13 1,88 Menselijk kapitaal Opleidingsniveau, lager = 0 - - - - Middelbaar -0,31 1,07 0,32 1,68 Hoger -0,51 1,57 -0,11 0,56 Sociaal kapitaal Aantal netwerk contacten 0,05** 2,79 0,02 1,36 Evaluatie privaat domein Privé leefsituatie 0,59* 2,26 -0,02 0,09 Evaluatie publieke domein Maatschappelijke problemen 0,18 0,68 -0,05 0,29 Kwaliteit van publieke ruimte 0,38* 1,93 0,33** 2,56 Welvaartsstaat -0,17 0,73 0,04 0,27 Persoonlijkheidskenmerken Loyaliteit Nederland -0,76** 4,00 -0,40** 3,54 Verlies Nederlandse contacten -0,86** 4,86 -0,45** 4,33 Doorzetter 0,19 0,83 0,21 1,63 Avonturier 0,11 0,62 0,44** 4,07 Constante 6,45** 4,02 0,98 0,94 Pseudo R2 0,12

* p < 0,05 ; ** p < 0,01. Om clustereffecten van meningsvorming binnen huishoudens van de respondenten te ondervangen is geschat met cluster optie. Bron: NIDI emigratiesurvey (2007).

Terugkeer op hoge leeftijd Een belangrijke vraag die speelt rond pensioenmigratie is of pensionado’s ook werkelijk permanent vertrekken of uiteindelijk na een paar jaar weer terugkeren. Deze vraag is niet alleen geboren uit pure nieuwsgierigheid, maar is ook voor het overheidsbeleid relevant. Men kan zich voorstellen dat de pensioenperiode ingedeeld kan worden in twee tijdvakken: een tijdvak waarin men nog gezond en actief is en weinig steun of zorg behoeft en een tijdvak dat de laatste levensfase inluidt waarin de gezondheid sterk achteruit gaat en men veel zorg en steun behoeft. Wanneer men het eerste tijdvak in het buitenland doorbrengt en het tweede weer in Nederland wordt in het buitenland het private kapitaal deels

Page 97: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 85

gespendeerd en keert men terug op een moment dat de zwaarste (publieke) lasten in een mensenleven aanbreken. Het is een bekend gegeven dat de hoogste zorgkosten die men gedurende een mensenleven maakt zich aan het levenseinde bevinden. In het geval van pensioenemigratie komen deze zorgkosten voor rekening van de verzekering van het land van bestemming en daarmee leggen de zorgvragende pensionado’s geen druk op het gezondheidszorgsysteem in Nederland. Een eerste blik op retourmigratie van pensionado’s biedt tabel 6.4 waar de kans om binnen twee jaar terug te keren naar Nederland is uitgerekend en gerangschikt is naar landen die het hoogste retourpercentage kennen. Indien we de retourpercentages bezien die betrekking hebben op de meest populaire bestemmingslanden voor 60-plussers dan zijn deze terugkeerkansen nog redelijk laag te noemen: één op de tien 60-plussers keert binnen twee jaar terug. Ter vergelijking: voor de totale groep migranten is het retourpercentage 20 procent. Bij het vergelijken van dit cijfer en het pensioenemigratiecijfer moet men echter bedenken dat de stroom van arbeidsmigratie en studiegerelateerde migratie veel studenten en tijdelijke werknemers bevat die vooraf al weten dat zij hoogstwaarschijnlijk terugkeren. De vraag of men permanent wegblijft is echter onbeantwoord. Een belangrijke reden om terug te keren is dat de ouderdom met gebreken komt en men veelvuldig gebruik dient te maken van gezondheidszorg. Wie de kwaliteit van de gezondheidszorg in het land van bestemming niet vertrouwt of verwacht dat men niet ten volle zijn gezondheidsklachten kan uiten (door bijv. de taal of onbekendheid met lokale gewoonten) zal minder snel geneigd zijn om de stap tot emigratie te zetten. Wanneer men toch is geëmigreerd zal bij die weifelende personen een sterkere neiging bestaan om terug te keren naar Nederland wanneer zich gezondheids-problemen aandienen. De vraag die aan respondenten is gesteld is in welke mate men geneigd is om gezondheidszorgdiensten in het buitenland te betrekken (tabel 6.5). De uitkomsten laten zien dat zij die zich een toekomst in het buitenland voorstellen duidelijk meer de publieke en private dienstverleners vertrouwen dan de thuisblijvers. Toch valt op dat de helft van degenen die willen emigreren na hun pensioen niet geneigd zijn in het land van bestemming gebruik te maken van de thuiszorg, een gezondheidszorgdienst die voor-

Page 98: Weg uit Nederland

86 Hoofdstuk 6

Tabel 6.4. Kans op retourmigratie 60-plussers voor de belangrijkste tien bestemmingslanden 2000-2006

Bestemmingslanden van 60-plussers Kans om binnen twee jaar weer terug te keren naar Nederland

1 Nederlandse Antillen en Aruba 21,2 2 Verenigde Staten 15,4 3 Portugal 14,6 4 Spanje 13,7 5 Australië 12,3 6 Thailand 10,1 7 Canada 9,4 8 Duitsland 8,6 9 België 8,5 10 Frankrijk 7,0 PM Alle landen gemiddeld 10,8

Bron: CBS migratiestatistieken. Tabel 6.5. In welke mate is men geneigd diensten in het buitenland te betrekken? (N=1374) Respondenten met plannen voor pensioenemigratie: Type diensten/producten

Ja, permanent in het

buitenland

Ja, groot deel van het jaar in

buitenland

Nee, blijft in Nederland

% dat zegt buitenlandse diensten te zullen gebruiken Gezondheidszorg (niet-spoedeisende ziekenhuiszorg)

61 45 18

Thuiszorg 52 40 9 Paramedische diensten (tandarts, fysiotherapie)

67 51 14

Financiële diensten (bank en verzekeringsproducten)

55 45 11

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007). gebrekkige ouderen zeer relevant is. De geneigdheid om in het bestemmingland andere gezondheidszorgdiensten af te nemen in het bestemmingsland is groter bij niet-spoedeisende hulp of paramedische diensten. Niettemin blijft het feit dat ongeveer 30 tot 40 procent van de respondenten met permanente emigratie-plannen bij voorkeur geen gebruik wenst te maken van deze diensten. Het leven als pensionado in het buitenland wordt kennelijk vooral geassocieerd met een actieve en gezonde levensfase, zo suggereren ook de antwoorden op de vraag waarom men zou terugkeren indien men naar het buitenland verhuist. De

Page 99: Weg uit Nederland

Het najagen van het Zwitserleven: feit en fictie? 87

antwoorden staan in tabel 6.6 vermeld en laten overduidelijk zien dat de (klein)kinderen en de gezondheidsproblemen de belangrijkste redenen zijn om terug te keren. Uiteraard hebben dit soort vragen een sterk hypothetisch karakter, maar zij zijn wel indicatief voor de echte redenen. Er is niet veel systematisch onderzoek naar de terugkeerervaringen van Nederlandse emigranten en zeker niet onder pensioenmigranten. Elich en Blauw (1981) hebben o.a. de motieven van de Nederlandse retourmigranten onderzocht die ooit naar Nieuw-Zeeland, Australië en Canada zijn verhuisd en terugkeerden in de jaren zeventig. Gezondheidsproblemen werden niet als belangrijkste reden genoemd, maar het probleem dat men niet zou kunnen aarden in het land van bestemming —bijvoorbeeld door culturele verschillen of gewoonweg heimwee— en familieproblemen waren de belangrijkste redenen om terug te keren. In dat licht is het opvallend dat cultuurverschillen door Nederlanders niet als een belangrijke reden voor terugkeer worden gezien. Ogenschijnlijk ziet men deze cultuurverschillen ook niet meer zo duidelijk als vroeger. Het leven van alledag is internationaler geworden en menigeen heeft op zijn vakanties in het buitenland gezien hoe gering soms de verschillen tussen landen zijn. Dat neemt niet weg dat er nog cultuurverschillen zijn en dat men wellicht ook de meest complexe verschillen pas echt ontdekt wanneer men op permanente basis in het buitenland gaat wonen.

Tabel 6.6. Wat zou de belangrijkste reden zijn om terug te keren naar Nederland? Gevraagd over periode na pensioen (N=1374)

Opleidingsniveau Redenen om terug te komen Gezondheids-

problemena Cultuur-

verschillen (Klein)

kinderen Anders Totaal

Permanent in het buitenland

40 11 28 22 100

Groot deel van het jaar in buitenland

32 7 51 10 100

Gemiddeld 34 8 45 13 100

a Voluit luidde de antwoordmogelijkheid ‘gezondheidsproblemen voor mij of mijn partner’. Bron: NIDI emigratiesurvey (2007).

Page 100: Weg uit Nederland

88 Hoofdstuk 6

De bereidheid om te integreren als pensionado is wel degelijk aanwezig als men vraagt naar het type woonbuurt waar men zou willen wonen. Een zeer klein percentage (7 procent) wil in een gemeenschap wonen met veel Nederlandse gepensioneerden, 15 procent met veel gepensioneerden uit verschillende landen, maar de overgrote meerderheid (78 procent) wil toch wonen in een buurt die een dwarsdoorsnede van de plaatselijke bevolking vormt. Of deze sterke integratiebereidheid ook bij de echte pensionado’s bestaat is twijfelachtig als men denkt aan de vele woonoorden die in bijvoorbeeld Spanje en Portugal gerealiseerd zijn waarin ofwel gepensioneerden of specifieke nationaliteiten samenklonteren. De VS kent bijvoorbeeld in Florida tal van plaatsen waar gepensioneerden neerstrijken en ook Mexico, Panama en andere Zuid-Amerikaanse landen vormen voor Amerikaanse gepensioneerden ‘een plek onder de zon’ (Migration Policy Institute, 2006).

6.3. Samenvatting

Pensioenemigratie — niet te verwarren met gepensioneerde emigranten —is een fenomeen dat de laatste jaren sterk is gestegen maar nochtans een zeer beperkt niveau heeft: slechts 12 op de 10.000 65-plussers vertrekt. De sterkste groei over de afgelopen 50 jaar heeft zich voorgedaan onder de jongere ouderen— de groep van 50-64 jarige Nederlanders. De keuze van bestemmingslanden is minder divers dan onder de jongere emigranten: de top-4 van bestemmingslanden onder 60-plussers (België, Duitsland, Frankrijk en Spanje) omvat 71 procent van de totale groep grijze emigranten. Uit een peiling onder de Nederlandse bevolking blijkt dat de verhouding tussen permanent geëmigreerde pensionado’s en deeltijdpensionado’s zich ongeveer verhoudt als 2:1, met andere woorden, ook de ‘deeltijd’ emigranten vormen niet zo’n groot bestand als men geneigd is te denken. Het dromen over een Zwitserleven in het buitenland is wel veel meer verbreid en zeer sterk leeftijdgebonden: 25 procent van de jongeren zou later voor een groot deel van het jaar in het buitenland willen wonen en 10 procent zelfs permanent. Onder 15 procent van de 55-64-jarigen bestaat de wens om in deeltijd in het buitenland te wonen en 4 procent zou wel permanent in het buitenland willen wonen. Wat de meesten weerhoudt om vast of tijdelijk in het buitenland te vestigen is voornamelijk toch de band met Nederland.

Page 101: Weg uit Nederland

7. De Nederlandse werknemer in een grenzenloze wereld

De Europese eenwording heeft het werken in andere landen in principe veel gemakkelijker gemaakt. Er is vrij verkeer van goederen en diensten dus een EU-onderdaan kan werken in elk ander EU-land naar keuze. Ook kan men in een ander EU-land voor Nederlandse opdrachtgevers blijven werken. Met moderne communicatiemiddelen wordt dit voor steeds meer beroepen ook mogelijk. Echter, wat technisch mogelijk is hoeft nog niet in werkelijkheid plaats te vinden omdat de praktijk van emigratie toch weerbarstiger is dan de theorie en fricties die verhinderen dat de Nederlandse werknemer de Europese arbeidsmarkt ook daadwerkelijk als zijn of haar markt ziet. In dit hoofdstuk gaan we in op de bereidheid en plannen van Nederlanders om in het buitenland te werken. Het is een bekend gegeven dat de mobiliteit van de Europese werknemer vooralsnog zeer gering is (OECD, 2007). De vraag is wat hier achter steekt en of er tekenen zijn dat in de toekomst de internationale mobiliteit naar een hoger niveau getild wordt. Net als in het geval van pensioenmigratie kunnen de officiële statistieken het zicht ontnemen op de ware mobiliteit, omdat het de vraag is of tijdelijke arbeidsmigratie in de emigratiestatistieken kan worden teruggevonden. We vragen ons daarom niet alleen af wat de achterliggende factoren zijn bij de bereidheid om tijdelijk dan wel permanent in het buitenland te werken, maar ook hoe groot de omvang van de potentiële arbeidsmigratie is (zie tabel 7.1).

7.1. Internationale arbeidsmobiliteit: een schatting

Een tijdelijk verblijf vanwege werk in een ander land wordt binnen de officiële emigratiestatistieken vaak niet geregistreerd. Het is derhalve lastig om te bepalen hoeveel mensen een deel van het jaar of een aantal jaren in het buitenland werken of leren. Informatie over de omvang van het tijdelijk verblijf van Nederlanders in het buitenland is in dit onderzoek op een indirecte manier verkregen. Aan alle respondenten van het CenterPanel data bestand is gevraagd hoeveel personen zij in hun familie hebben (kinderen, broers, zussen en ouders) van 25 jaar en ouder. Vervolgens is de vraag gesteld hoeveel van deze personen tijdelijk dan wel permanent voor werk of studie in het buitenland verblijven. De resultaten van deze ruwe schatting wijzen uit dat circa zes procent van de personen tussen de 25 en 60 jaar tijdelijk voor werk of studie in het buitenland

Page 102: Weg uit Nederland

90 Hoofdstuk 7

Tabel 7.1. Schatting van de omvang van tijdelijke arbeidsmigratie Familie (kinderen, broers, zussen, ouders) van 25-60 jaar N = % Arbeidsmigratie Permanent geëmigreerd 252 5,5 Tijdelijk in het buitenland > 1 jaar 126 2,7 Tijdelijk in het buitenland < 1 jaar 149 3,2 In Nederland 4.090 88,6 Totaal genoemd 4.617 100

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007). verblijft. In ongeveer de helft van de gevallen betreft het een verblijf van minder dan een jaar. De schatting wijst uit dat de omvang van de tijdelijke migratie vanwege werk of studie vergelijkbaar is met die van de permanente emigratie. Een andere manier om de bovengrens van arbeidsmigratie in het vizier te krijgen is de potentiële omvang van permanente én tijdelijke arbeidsmigratie te meten door te peilen hoe groot de bereidheid is om in het buitenland te werken. De vraag waarmee de bereidheid werd gepeild luidde: “In welke mate bent u bereid om een aantal jaren in een ander land te werken?” Tevens is gevraagd of men ook verwacht daadwerkelijk in het buitenland te gaan werken. De vraag waarmee de verwachtingen werden gepeild luidde: “Hoe groot acht u de kans dat u in de komende tien jaar ook daadwerkelijk een aantal jaren in het buitenland zal gaan werken?” In figuur 7.1 zijn de positieve antwoorden op deze vragen gepresenteerd. Uit de figuur komt duidelijk naar voren dat er een grote discrepantie zit tussen bereidheid en feitelijke plannen. Terwijl onder de potentiële beroepsbevolking (de bevolking in de leeftijd 15 tot en met 64 jaar) niet minder dan 30 procent aangeeft bereid te zijn in het buitenland te werken, denkt slechts zes procent dat het er de komende tien jaar werkelijk van komt. Net als bij permanente emigratie zien we ook hier een sterke afname van bereidheid en plannen met de leeftijd. Onder de jongeren is 56 procent bereid om een aantal jaren in het buitenland te werken en denkt 22 procent dat het er in de nabije toekomst eens van komt, onder de ouderen (55-64 jaar) is die bereidheid gedaald tot 18 procent en verwacht maar 1 procent dat in het buitenland werken ook tot de reële mogelijkheden behoort. Met andere woorden, de kloof tussen bereidheid en verwachting neemt toe met de leeftijd.

Page 103: Weg uit Nederland

De Nederlandse werknemer in een grenzenloze wereld 91

Figuur 7.1. Bereidheid tot en verwachtingen ten aanzien van arbeidsmigratie naar leeftijdsgroepena

a Bereidheid is gepeild door de vraag: “In welke mate bent u bereid om een aantal jaren in een ander land te werken?” (1) in zeer geringe mate; (2) in geringe mate; (3) neutraal; (4) enigszins; en (5) in hoge mate. Verwachtingen zijn gepeild door de vraag: “Hoe groot acht u de kans dat u in de komende tien jaar ook daadwerkelijk een aantal jaren in het buitenland zal gaan werken?” (1) heel klein; (2) klein; (3) niet klein, niet groot; (4) groot; (5) heel groot. In de figuur zijn voor de bereidheid en de verwachtingen antwoordmogelijkheden 4 en 5 opgeteld.

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007). Gevraagd naar de bestemmingslanden die de respondenten in gedachte hebben wanneer men nadenkt over werken in het buitenland, valt op dat deze worden gedomineerd door de Europese landen. In 55 procent van de gevallen geeft men een Europees land op. De traditionele emigratielanden (Australië, Verenigde Staten, Canada, Nieuw Zeeland) vormen de bestemming van een kwart van de potentiële emigranten.

7.2. Tijdelijke arbeidsmigratie-intenties verklaard

Welke factoren spelen een rol bij de keuze om tijdelijk in het buitenland te werken? In lijn met de basistheorie van migratie mag worden verwacht dat werknemers een loon verwachten dat op z’n minst het Nederlandse niveau

0

10

20

30

40

50

60

15-24 25-34 35-44 45-54 55-64

leeftijd

perc

enta

ge

Is bereid te werken in het buitenland Verwacht daadwerkelijk in het buitenland te werken

Page 104: Weg uit Nederland

92 Hoofdstuk 7

evenaart. Het loonverschil tussen vertrek- en bestemmingsland is immers een van de belangrijkste factoren in de migratietheorie. Maar op deze plaats wordt niet zozeer permanente emigratie maar vooral tijdelijke arbeidsmigratie bestudeerd en indien men de kansen op een dergelijk verblijf in het buitenland wil schatten ligt het voor de hand om te vragen hoe Nederlandse werkgevers buitenlandervaring zullen waarderen. Maakt het wat uit voor je carrièrekansen op de Nederlandse arbeidsmarkt of niet? Om de onafhankelijke invloed van de verschillende factoren op de arbeidsmigratie-intenties te analyseren is een multivariate analyse (een ordered logit analyse) uitgevoerd. De resultaten van deze analyses zijn weergegeven in tabel 7.2. De te verklaren variabele is door het antwoord op de vraag hoe groot men de kans acht dat men in de komende tien jaar daadwerkelijk een aantal jaren in het buitenland zal gaan werken. Als verklarende variabelen zijn in een eerste stap dezelfde variabelen opgenomen als in het verklaringsmodel voor permanente emigratie (zie hoofdstuk 5). Het betreft sociaal-demografische kenmerken, kenmerken van het sociale netwerk en de evaluatie van de leefomstandigheden in zowel het private als het publieke domein. In een tweede analysestap zijn persoonlijkheidskenmerken en de kenmerken toegevoegd die te maken hebben met verwachte arbeidsmarktkansen in het buitenland en de verwachte gevolgen van een verblijf in het buitenland op de carrièrekansen bij terugkeer in Nederland (zie bijlage 5 voor constructie van relevante schaalvariabelen). De persoonlijkheidskenmerken omvatten nu niet alleen behoefte aan avontuur en doorzettingsvermogen, maar ook de loyaliteit aan de Nederlandse samenleving en de mate waarin men bestand is tegen het mogelijk teloorgaan van Nederlandse sociale contacten. De resultaten van de analyses van model I wijzen uit dat de beslissing om te werken in het buitenland te maken heeft met factoren die ook bij permanente emigratie een rol spelen zoals leeftijd, netwerkfactoren en het oordeel over de publieke ruimte. Vooral de houding van de partner in een huishouden speelt een grote, zo niet een dominante rol. Indien de partner geen been ziet in een verblijf voor een aantal jaren in het buitenland is de optie om naar het buitenland te gaan praktisch uitgesloten.

Page 105: Weg uit Nederland

De Nederlandse werknemer in een grenzenloze wereld 93

Tabel 7.2. Ordered logit analyse ter verklaring van de waarschijnlijkheid dat men in de komende tien jaar in het buitenland gaat werken (N=971)

Model I Model II Individuele kenmerken Coëfficiënt t-waarde Coëfficiënt t-waarde Geslacht (man = 0) -0,55* 3,48 -0,15 0,86 Leeftijd -0,05** 6,21 -0,05** 4,88 Aantal kinderen -0,01 0,14 0,02 0,27 Arbeidsmarktpositie, loondienst (=0) - - - - Werkloos/WAO/VUT -1,08** 3,12 -0,73 1,94 Student 0,71 1,89 0,40 1,01 Huishouding -0,50 1,65 -0,31 0,95 Zelfstandige 0,50 1,67 0,55 1,73 Menselijk kapitaal Opleidingsniveau, Lager (=0) - - - - Middelbaar 0,01 0,05 -0,33 1,40 Hoger 0,47* 2,17 -0,10 0,41 Sociaal kapitaal Aantal netwerkcontacten in het buitenland 0,02 1,57 -0,00 0,26 Gedeelde norm over migratie partner Geen partner aanwezig (=0)

- - - -

Houding partner negatief -1,64** 7,70 -1,81** 7,78 Houding partner neutraal -0,12 0,41 -0,24 0,80 Houding partner positief 0,65** 3,39 0,48* 2,32 Evaluatie privaat domein Evaluatie Privé leefsituatie 0,00 0,01 0,07 0,37 Evaluatie publieke domein Maatschappelijke problemen 0,10 0,68 0,02 0,11 Kwaliteit van de publieke ruimte 0,31** 2,65 0,25* 2,00 Welvaartsstaat 0,18 1,19 0,07 0,43 Subjectieve verwachtingen over arbeidsmarktkansen

Kans op werk in buitenland - - 0,71** 9,24 Financieel profijt migratie - - -0,08 0,57 Carrièrekansen bij terugkeer - - 0,60** 6,30 Persoonlijkheidskenmerken Loyaliteit Nederland -0,30** 2,60 Verlies sociale contacten - - -0,55** 4,71 Doorzetter - - 0,07 0,48 Avonturier - - 0,26* 2,29 Pseudo R2 0,17 0,29

* p < 0,05 ; ** p < 0,01. Bron: NIDI emigratiesurvey (2007).

Page 106: Weg uit Nederland

94 Hoofdstuk 7

De resultaten van model II in tabel 7.2 laten niet alleen zien dat de rol van de partner een zeer sterke (negatieve) factor is, maar vooral ook dat de rol van verwachte arbeidsmarktkansen en de band met Nederland zeer belangrijk zijn. Financieel profijt verbonden aan arbeidsmigratie speelt geen (additionele) rol van betekenis. Op zich hoeft dat geen verbazing te wekken omdat deze (schaal)variabele samenhang vertoont met andere arbeidsmarktvariabelen. De sterke invloed van arbeidsmarktkansen op de intentie tot arbeidsmigratie roept twee (vervolg)vragen op. In de eerste plaats de vraag hoe de Nederlandse werknemer zijn concurrentiepositie op de internationale arbeidsmarkt ziet. En in de tweede plaats wat we mogen verwachten van het niveau van arbeidsmigratie als werknemers hun concurrentiepositie sterk zien verbeteren. Het ligt voor de hand dat hoger opgeleide werknemers een grotere kans hebben om in contact te komen met een internationale arbeidsmarkt dan werknemers die laaggeschoold zijn en bijvoorbeeld eenvoudig administratief werk verrichten. Tabel 7.3 verschaft enig inzicht in hoe hoog de werknemer zijn kansen in het buitenland inschat. Bijna de helft van de ondervraagden geeft aan dat zij met hun beroep een kleine of zeer kleine kans hebben om een baan in het buitenland te vinden. Ruim een kwart acht deze kans groot of heel groot. Er is, zoals verwacht, een sterke samenhang met het opleidingsniveau; hoe hoger het opleidingsniveau, des te groter de gepercipieerde kans dat in het buitenland een werkkring gevonden kan worden. Tabel 7.4 laat echter zien dat eenzelfde verband met opleiding niet bestaat waar het gaat om verwacht financieel profijt of de verwachte verhoogde kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt na een eventueel verblijf in het buitenland. De resultaten doen vermoeden dat voor verreweg de meeste mensen de Neder-

Tabel 7.3. Verwachte kans op werk in het buitenland (N=971) Opleidingsniveau Hoe groot acht u de kans dat u met uw beroep een baan in het buitenland

kan vinden? (Heel) klein Niet klein / Niet groot (Heel) groot Percentages Lager 65 19 16 Midden 45 27 28 Hoger 39 26 36 Gemiddeld 48 24 28

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007).

Page 107: Weg uit Nederland

De Nederlandse werknemer in een grenzenloze wereld 95

Tabel 7.4. Subjectief verwachte carrièrekansen na terugkeer in Nederland en verwacht financieel profijt van migratie (N=971)

Opleidingsniveau Werkervaring in het buitenland zou mijn kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt vergroten?

(Helemaal) mee oneens

Noch eens noch oneens

(Helemaal) mee eens

Percentages Lager 47 33 21 Midden 48 32 21 Hoger 45 31 24 Gemiddelde 45 32 22 Met mijn opleiding en werkervaring kan ik veel meer in het buitenland

verdienen dan in Nederland Lager 39 55 6 Midden 38 52 9 Hoger 44 47 9 Gemiddelde 41 51 8

Bron: NIDI emigratiesurvey (2007). landse en buitenlandse arbeidsmarkt werelden apart zijn. Werken in het buitenland geldt voor weinigen als een lange termijn investering die zich terugverdient in een latere loopbaan in Nederland. Slechts een op de vijf ondervraagden denkt dat werken in het buitenland de kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt vergroot. Bijna de helft van de ondervraagden ziet helemaal geen voordelen aan een buitenlandervaring. De suggestie dat de Nederlandse en buitenlandse arbeidsmarkt in de ogen van werknemers verschillende werelden zijn wordt ook ondersteund door de bevinding dat de samenhang tussen de verwachting dat men in het buitenland een baan kan vinden en de perceptie of een verblijf in het buitenland nuttig is voor de positie op de Nederlandse arbeidsmarkt relatief gering is.21 Van degenen die voor zichzelf goede kansen zien op een baan in het buitenland is maar eenderde van mening dat een verblijf ook nuttig is voor de loopbaan in Nederland. Minder dan een op de tien ondervraagden is positief over zowel de kansen op werk in het buitenland als over het nut van een buitenlandervaring voor de positie op de Nederlandse arbeidsmarkt.

21 De correlatiecoëfficiënt voor deze twee variabelen bedraagt 0,21.

Page 108: Weg uit Nederland

96 Hoofdstuk 7

Het oordeel over het financiële profijt dat men verwacht van emigratie is wellicht nog pessimistischer: slechts acht procent van de werknemers denkt dat men over de grens veel meer kan verdienen dan in Nederland. Op zich bevestigt dit het inzicht dat de internationale loonverhoudingen bieden (zoals uiteengezet in figuur 3.2 in hoofdstuk 3) waaruit blijkt dat er voor de gemiddelde Nederlander maar weinig landen zijn waar men aanzienlijk meer kan verdienen. Toch zou men een hoger getal verwachten omdat emigratie nu eenmaal een proces is dat sterk selectief werkt; het is zeker geen zaak voor gemiddelde werknemers maar juist voor de uitstekende werknemers. Een cynicus zou zelfs concluderen dat slechts acht procent van de Nederlandse werknemers zich durft te meten met de rest van de wereld. Een optimist zou concluderen dat Nederland tot de top van de wereld behoort en het lot van de top is nu eenmaal dat men buiten de top, dus over de grens, zijn financiële lot niet kan verbeteren. De waarheid zal ongetwijfeld in het midden liggen, maar dit soort cijfers geven al een eerste indicatie waarom Nederlandse werknemers internationaal zo weinig mobiel zijn. Om een idee te krijgen van de kwantitatieve effecten van een verandering van de verwachte arbeidsmarktrestricties op de waarschijnlijkheid om in het buitenland te werken is een eenvoudige simulatieanalyse uitgevoerd. Daartoe zijn uitgaande van de modeluitkomsten in tabel 7.2 de kansen op arbeidsmigratie geschat in het geval alle respondenten hun kansen op de arbeidsmarkt als zeer positief zouden bestempelen. Een dergelijke analyse is ook uitgevoerd onder de veronderstelling dat de sociale banden met Nederland minimaal zouden zijn of waarin de loyaliteit ten aanzien van Nederland weggevallen is. Het is goed hierbij op te merken dat de simulaties kunnen worden opgevat als extreme scenario’s die vooral tot doel hebben een bovengrens aan te geven van de geneigdheid in het buitenland te werken. De resultaten van deze analyse staan weergegeven in tabel 7.5. Het blijkt dat wanneer de gehele beroepsbevolking de kans op het vinden van een baan in het buitenland zeer positief inschat, het percentage mensen met plannen om in het buitenland te werken ruwweg verdubbelt. Ook bij een zeer positieve evaluatie van het nut van een verblijf in het buitenland voor het vervolg van de carrière in Nederland is sprake van een ruime verdubbeling van het aantal mensen dat de intentie koestert om in het buitenland te werken. Worden beide aspecten zeer positief ingeschat dan heeft 28 procent van de respondenten plannen voor een (tijdelijk) verblijf in het buitenland.

Page 109: Weg uit Nederland

De Nederlandse werknemer in een grenzenloze wereld 97

Tabel 7.5. Resultaten van simulatieanalyse van de gevolgen van een sterke toename van de verwachte arbeidsmarktkansen op de intentie te werken in het buitenland (N=971)

Hoe groot acht u de kans dat u de komende tien jaar in het buitenland zal gaan werken

Waarschijnlijk Zeer waarschijnlijk

Totaal

Percentages Standaardmodel 3,4 2,4 5,8 Zeer positieve evaluatie van arbeidsmarktkansen: Kans op werk in buitenland (1) 7,4 5,8 13,2 Carrièrekansen bij terugkeer (2) 6,8 5,6 12,4 Kans op werk en carrière (1+2) 14,1 14,0 28,1 Extreme evaluatie van sociale banden Verdwijnen van loyaliteit NL (3) 5,3 4,3 9,6 Verdwijnen band met familie (4) 5,6 4,1 10,1 Geen band met NL en familie (3) + (4) 8,0 7,8 15,8 Noot: Het optellen van de individuele effecten in deze tabel geeft aanleiding tot geaggregeerde effecten die groter dan wel kleiner kunnen zijn dan de som van de individuele effecten. Dit komt voort uit het feit dat een (ordered) logitanalyse gebruik maakt van een niet-lineaire S-curve om kansen op een uitkomst te schatten. Bron: NIDI emigratiesurvey (2007). Een ander opvallend aspect dat uit de schattingsresultaten van tabel 7.2 naar voren komt is het belang van sociale banden met Nederland, dan wel met familie of vrienden. Beide vormen interessante variabelen omdat zij beide ons kunnen helpen om over de toekomst na te denken. Pleitbezorgers van een grote en hechte Europese Unie schetsen wel eens vergezichten waarin de Europeanen zich in de eerste plaats Europeaan voelen. Als de enquêtes van de Eurobarometer een leidraad zijn dan doet deze situatie zich al meer voor dan men denkt: vooral jongeren binnen de EU voelen zich steeds meer Europeaan (Lutz, 2007). De band met het land van oorsprong zou wel eens kunnen verwateren, dan wel verdwijnen. In tabel 7.5 is tevens een simulatie uitgevoerd waarbij de loyaliteit met Nederland geheel verdwenen is en in dat geval neemt de emigratie-intentie toe van zes naar tien procent. Het verdwijnen van het remmende effect dat sociale banden (vooral met familie en vrienden) op migratie hebben leidt tot een toename in ongeveer dezelfde orde van grootte. Zouden beide effecten zich voordoen —verlies loyaliteit Nederland en geen sociale banden meer— dan stijgen de emigratie-intenties tot het niet onaanzienlijke percentage van 16 procent. Met andere woorden, een kleine verdrievoudiging van de arbeidsmigratie.

Page 110: Weg uit Nederland

98 Hoofdstuk 7

7.3. Samenvatting

De berichtgeving over emigratie gaat gebukt onder het feit dat officiële statistieken helaas niet het hele verhaal kunnen vertellen. Tijdelijke migratie kan de statistieken vertroebelen omdat deze verhuisbewegingen niet op de radar van de gemeenten en statistische bureaus verschijnen. Daarnaast kan de migrant die tussen twee landen heen en weer pendelt zowel tot een overschatting als een onderschatting van officiële statistieken aanleiding geven, afhankelijk van waar men zijn officiële woonland kiest en waar men zijn belastingen betaalt. Het zicht op de internationale mobiele werknemers is daarmee onvolledig. Dit hoofdstuk heeft een aanzet gegeven om het zicht op arbeidsmigratie nu en in de toekomst te verbeteren. De belangrijkste bevindingen zijn dat de bereidheid om in het buitenland te werken en het dromen over een tijdelijk verblijf in het buitenland aanzienlijk zijn: 56 procent van de jongeren is bereid in het buitenland te werken en 22 procent denkt ook werkelijk in de komende tien jaar een aantal jaren over de grens te werken. Onder ouderen (55-64 jarigen) zijn de corresponderende percentages 18 en 1 procent. Deze verwachtingen staan in schril contrast met de huidige officiële migratie cijfers. Een deel van de verklaring kan worden gezocht in het buiten beschouwing laten van ‘deeltijd’ migratie. De verhouding permanente versus ‘deeltijd’-migranten —migranten die een deel van het jaar in het buitenland werken— ligt volgens onze peiling 1:1, hetgeen een opmerkelijk hoog getal is en aannemelijk maakt dat de officiële statistieken een onderschatting geven van de werkelijke mobiliteit. Een ander deel van de verklaring moet gezocht worden in structurele factoren die migratie bepalen. De belangrijkste redenen waarom de internationale mobiliteit zo beperkt is hebben te maken met: (1) de sociale banden met Nederland, (2) de beslissende stem van de partner in het huishouden en (3) het ‘provincialisme’ van de Nederlandse werknemer — men ziet geen kansen in het buitenland, buitenlandervaring wordt niet gewaardeerd en men wordt er ook niet financieel beter van. Indien Europa een waarlijk open arbeidsmarkt wordt en Nederlandse werknemers ten volle de kansen in het buitenland zien kan de arbeidsmigratie ruim verviervoudigen.

Page 111: Weg uit Nederland

8. Conclusies en consequenties

“A great emigration necessarily implies unhappiness of some kind or other in the country that is deserted. For few persons will leave their families, connections, friends, and native land, to seek a settlement in untried foreign climes, without some strong subsisting causes of uneasiness where they are, or the hope of some great advantages in the place to which they are going.” Thomas Malthus in zijn Essay on the Principle of Population (1798, hoofdstuk II) De econoom Malthus beschreef in zijn beroemde werk in een notendop waar het tijdens een emigratiegolf om draait en naar nu blijkt vat het ook de kern van de emigratie-ervaringen samen van Nederland aan het begin van de 21e eeuw. Het verlaten van een land gaat gepaard met pijn en ongenoegen maar biedt tegelijkertijd het perspectief om de dromen die men heeft over het ideale woonland te verwezenlijken. Emigratie is kortom de spiegel van Hollands ongenoegen en dromen en alleen al daarom is het goed om te weten wat de mensen bezielt die met hun voeten stemmen. We zijn in dit rapport niet alleen nader ingegaan op de vragen hoe de omvang van de emigratie de afgelopen decennia is veranderd, wie emigreert en wat de meest populaire bestemmingen zijn. We hebben ook geprobeerd de belangrijkste motieven voor emigratie in kaart te brengen. We staan eerst stil bij de feiten en die feiten laten zien dat Nederland een bijzondere periode doormaakt. • Feit 1: Nederland is een netto emigratieland en is daarmee een uitzondering

onder de West Europese landen en een voorloper: het Verenigd Koninkrijk en Duitsland beginnen ook tekenen van emigratiekoorts te vertonen.

• Feit 2: De emigratiegolf is snel opgekomen. Tussen 1960 en 2000 schommelde het migratiecijfer rond 4 à 5 emigranten per 1.000 inwoners, na 2001 is het emigratiecijfer snel toegenomen en in 2006 bedroeg het 8 op de 1.000 inwoners. Daarmee heeft het emigratiecijfer het hoogtepunt van de emigratiegolf van de jaren vijftig geëvenaard. Momenteel verblijft 5 procent van de Nederlandse bevolking in het buitenland.

• Feit 3: De toename in emigratie is wijdverspreid en vooral sinds het jaar 2000 is de toename met 67 procent zeer sterk. De emigratiestijging deed zich voor in alle leeftijdgroepen en onder alle nationaliteiten, onder autochtonen (45 procent toename sinds 2000) en allochtonen (81 procent

Page 112: Weg uit Nederland

100 Hoofdstuk 8

toename sinds 2000). De emigratiegeneigdheid onder allochtonen is om begrijpelijke redenen echter veel sterker dan onder autochtonen.

• Feit 4: De emigratiestroom wordt gedomineerd door jongeren en deze stroom wordt gekenmerkt door een bovengemiddeld aantal mannen, alleenstaanden en personen met een hoog inkomen. De meeste emigranten (70 procent) vertrekken naar een Europees land. De top vijf van populaire bestemmingslanden is (1) België (21,1 procent); (2) Duitsland (17,1 procent); (3) Frankrijk (6,5 procent); (4) Verenigde Staten (6,4 procent) en (5) Verenigd Koninkijk (6,1 procent).

• Feit 5: Emigratie is voor velen niet voor eeuwig. Binnen twee jaar is één op de vijf autochtone Nederlanders weer teruggekeerd naar Nederland; binnen zeven jaar is 45 procent teruggekeerd.

• Feit 6: Veel emigratiebewegingen verschijnen niet op de radar van beleid en wetenschap. Veel tijdelijke emigranten of personen die in twee landen wonen en daarmee het beste van twee werelden pogen te verenigen worden niet gemeten of indien wel gemeten vaak niet aan deze fenomenen toegeschreven. Het kan om grote aantallen gaan. De verhouding tussen permanente migratie versus werknemers die een deel van het jaar in het buitenland werken ligt in de orde van grootte van 1:1.

• Feit 7: Pensioenemigratie onder 65-plussers is een sterk opkomend maar tegelijkertijd ook een beperkt fenomeen. Onder de 65-plussers emigreerde in 2006 ruim 12 op de 10.000 65-plussers. In de jaren tachtig en negentig bedroeg datzelfde verhoudingsgetal nog 6 op de 10.000 65-plussers. De verhouding tussen gepensioneerden die permanent versus zij die in deeltijd hun pensioen in het buitenland doorbrengen is ongeveer 2:1.

Verklaring De belangrijkste bevinding van de zoektocht naar de drijvende en trekkende krachten achter emigratie is dat het publieke domein veel belangrijker is om de hedendaagse emigratie van Nederlanders te begrijpen dan het private domein. Vooral de kwaliteit van de publieke ruimte (natuur, stilte, ruimte, en de druk die van de hoge bevolkingsdichtheid uitgaat) en het bestaan van bepaalde maat-schappelijke problemen (vervuiling, criminaliteit, multiculturele samenleving) vormen een sterke stimulans om te emigreren. De zoektocht naar een beter publiek domein is zelfs zo sterk dat één op de drie emigranten verwacht dat de emigratiestap gepaard gaat met een financiële achteruitgang. Met andere woorden, men is zelfs bereid er geld op toe te leggen om Nederland te verlaten en zich elders te vestigen.

Page 113: Weg uit Nederland

Conclusies en consequenties 101

Dat het fenomeen van emigratie getalsmatig belangrijk is kan afgeleid worden uit de omvang van de groep potentiële emigranten. Drie procent van de Nederlandse bevolking had in 2005 emigratieplannen22 en na twee jaar is 24 procent van die groep van potentiële emigranten vertrokken. Voor zo’n grote stap als internationale migratie is dat een aanzienlijk percentage hoewel er geen vergelijkbaar internationaal onderzoek op dit terrein is dat als toetssteen kan dienen. De bevinding dat er een sterk verband bestaat tussen emigratie-intenties en –gedrag is naar ons weten dan ook een nieuw inzicht. Dit inzicht wint nog meer aan waarde als we beseffen dat de echte emigranten zich slechts op één punt van de twijfelaars (die nog niet zijn vertrokken uit Nederland maar wel emigratieplannen bezitten) onderscheiden: emigranten zijn gezonder. Afgezien van gezondheid verschillen de groepen van emigranten en potentiële emigranten niet veel van elkaar en het is niet ondenkbeeldig dat de intenties in nog hogere mate worden vervuld. Over pensioenmigratie —het migreren op hoge leeftijd— wordt veel gedroomd maar er wordt relatief weinig vervolg aan deze dromen gegeven. Het dromen over een Zwitserleven in het buitenland is zeer sterk leeftijdgebonden: 25 procent van de jongeren zou later voor een groot deel van het jaar in het buitenland willen wonen en 10 procent zelfs permanent. Onder 15 procent van de 55-64-jarigen bestaat de wens om in deeltijd in het buitenland te wonen en 4 procent zou wel permanent in het buitenland willen wonen. Wat de meesten ervan weerhoudt om zich vast of tijdelijk in het buitenland te vestigen is voornamelijk toch de band met Nederland. Voor gezondheidsproblemen en de band met (klein)kinderen verwacht men toch op den duur terug te keren. Ook arbeidsmigratie is groots in zijn aansprekendheid maar vooralsnog klein in realiteit. De feitelijke migratiepercentages, zelfs gecorrigeerd voor tijdelijke migratie, komen zelfs niet in de buurt van de uitgesproken bereidheid en emigratieverwachtingen die men koestert: 56 procent van de jongeren is bereid in het buitenland te werken en 22 procent denkt ook werkelijk in de komende tien jaar een aantal jaren over de grens te werken. Onder ouderen (55-64 jarigen) zijn de corresponderende percentages 18 en 1 procent. Een dergelijke discrepantie is normaal omdat er veel en praktische bezwaren de hoge 22 Ander en later uitgevoerd onderzoek onder landen van de Europese Unie geeft een

hoger percentage voor Nederland (zie bijv. Vandenbrande, T. et al., 2006). Uitkomsten van onderzoek is op dit terrein echter moeilijk vergelijkbaar omdat de vraagstellingen sterk kunnen wisselen.

Page 114: Weg uit Nederland

102 Hoofdstuk 8

verwachtingen teniet kunnen doen, zeker als het zo’n complexe beslissing als emigratie betreft. Nadere analyse van de emigratieverwachtingen leert dat de belangrijkste beperkingen die een hoge internationale mobiliteit in de weg staan zijn: (1) de sociale band met familie en Nederland; (2) het belang van de stem van de partner in het huishouden zodra emigratie meer personen aangaat; en (3) de kansen en beperkingen die de werknemer waarneemt. De eerste twee factoren hoeven geen verbazing te wekken en zijn wellicht van alle tijden. De laatste factor verdient echter wel enige toelichting. De Nederlandse werknemer lijkt te worden gekenmerkt door een ‘provincialistische’ houding: men ziet niet veel kansen over de grens om meer te verdienen of om werk te verkrijgen, en men ziet het belang niet in van buitenlandervaring. Slechts tien procent van de ondervraagde werknemers ziet mogelijkheden om tijdelijk in het buitenland te werken en acht buitenlandervaring ook nuttig voor zijn of haar positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. De provincialistische blik van de werknemer lijkt daarmee de pendant van de Nederlandse werkgever die ook niet ver over de grens kijkt in het vervullen van vacatures of het verplaatsen van werk naar het buitenland (Van Dalen et al., 2007). Toekomstperspectief Met de eenwording van de Europese Unie zijn de mogelijkheden voor internationale migratie toegenomen. Het wegnemen van grenzen betekent voor Nederlanders een structurele verandering omdat de (transactie)kosten om elders te wonen en te werken op papier lager zijn geworden. Sommige publicisten spreken van een wereld waarin totaal geen grenzen meer bestaan en de factor ‘afstand’ een dood begrip is. In een moderne wereld zou men, van jong tot oud, hoogopgeleid of laagopgeleid, probleemloos van het ene land naar het andere kunnen verhuizen om daar te wonen of te werken. Een open vraag is of deze moderne wereld in het verschiet ligt of niet meer dan een hersenschim is. En is emigratie een fenomeen waar Nederland zich zorgen om moet maken? Het voorliggende onderzoek biedt een aantal gezichtspunten aan de hand waarvan we toekomstige migratieontwikkelingen kunnen beoordelen

1. Emigratie als ultieme proteststem Hedendaagse emigratie van autochtone Nederlanders is in belangrijke mate een uiting van frustratie en ongenoegen over de kwaliteit van het publieke domein. Een toenemende emigratiestroom is daarmee een graadmeter van groeiende maatschappelijke onvrede. Wanneer mensen het idee hebben dat het verheffen van hun stem geen zin meer heeft of de grens van hun loyaliteit ten opzichte van Nederland in zicht is dan zien velen kennelijk nog maar één optie: emigratie. De

Page 115: Weg uit Nederland

Conclusies en consequenties 103

toegenomen emigratie in de laatste tien jaar zegt daarmee veel over wat er in Nederland mis is en deze studie wijst uit dat de kwaliteit van de publieke ruimte (gebrek aan natuur en ruimte), de knellende problemen die bevolkingsdruk oproept (zoals files, gebrek aan stilte) en de aanpak van maatschappelijke problemen zaken zijn die veel aandacht verdienen. Net zo goed als een goede werkgever een exitgesprek voert met vertrekkende werknemers zo fungeert het emigratiesurvey dat wij hebben gehouden als een exitgesprek met vertrekkende landgenoten en kan de ontwikkeling van de emigratie worden gezien als een thermometer van maatschappelijk ongenoegen. 2. Verlies menselijk kapitaal? Een van de belangrijkste vragen in emigratiediscussies is of emigratie leidt tot een braindrain, hoewel de verenging tot ‘brains’ de suggestie kan wekken dat het bij migratie uitsluitend om hoogopgeleiden draait. Strikt genomen is de vraag of de meest talentvolle inwoners binnen een beroepsgroep of een opleidingscategorie vertrekken. In de praktijk is het echter moeilijker om dit onderscheid in talent te maken en wordt de aandacht beperkt tot de kwestie of een emigratiestroom gekenmerkt wordt door een disproportioneel aantal hoogopgeleiden. Hoewel het onderzoek in dit rapport te beperkt van karakter is om het vraagstuk van een mogelijke braindrain in zijn volle omvang te doorgronden doen we een aantal additionele observaties die het beeld van een omvangrijke braindrain nuanceren. Wanneer we ons richten op de emigratie van de autochtone Nederlander dan blijken hoogopgeleiden een grotere kans hebben om te emigreren, maar het verband is niet bijzonder sterk. Ook als we kijken naar de kenmerken van emigranten in termen van inkomenspositie blijken degenen met de hoogste inkomens, en degenen met de laagste inkomens, meer geneigd te emigreren. Onder de middeninkomens is de emigratiegeneigdheid het geringst. Hoewel er dus geen aanwijzingen zijn voor een massaal vertrek van het meest gekwalificeerde deel van de samenleving, is het niet uitgesloten dat er voor bepaalde beroepsgroepen wel degelijk sprake kan zijn van een braindrain, die in de statistieken verborgen blijft zolang deze statistieken niet beschikbaar zijn naar beroepsgroep. Tegenover deze zorg staat het feit dat emigratie ook winst kan opleveren (Stark, 2004). Emigratie is immers de normaalste zaak van de wereld voor beroepen waar een globale arbeidsmarkt geldt. Daarbovenop komt nog eens het ervaringsfeit dat voor kleine landen emigratie van hoogopgeleiden een vanzelfsprekendheid is (Docquier en Rapoport, 2006). De wetenschapper die naar de Verenigde Staten vertrekt vertegenwoordigt wellicht voor een

Page 116: Weg uit Nederland

104 Hoofdstuk 8

Nederlandse universiteit een verlies maar voor de wetenschapper zelf en voor de VS vormt deze migratie een verbetering. En wanneer het globale publieke goed —wetenschappelijke kennis— met meer gemak, sneller en beter in de VS geproduceerd wordt dan zijn er zelfs alleen maar winnaars indien Nederland ook van de innovaties in de VS gebruik kan maken. Een extra reden om zich geen zorgen te maken heeft te maken met het feit dat migratie ook gepaard gaat met de creatie van nieuwe netwerken. En het is bekend hoe deze netwerken weer handel scheppen (Gould, 1994). Met andere woorden, migratie en handel gaan vaak hand in hand.

3. Pensioenemigratie: weg met de zorgen? De toenemende populariteit van pensioenemigratie in droom en in mindere mate in daad kan het vermoeden wekken dat met het vertrek van de ouderen ook de zorglast verlicht wordt. Dit lijkt maar zeer ten dele het geval. Allereerst worden de pensioenverplichtingen jegens ouderen er niet minder om, omdat men nu eenmaal tijdens het leven pensioenrechten opbouwt. Wie tussen zijn 15e en 65ste levensjaar in Nederland woont bouwt AOW-rechten op en daarboven hebben velen door de verplichte pensioenopbouw aanvullende pensioenrechten. Deze rechten worden er niet minder op tenzij men in een land gaat wonen waarmee Nederland geen verdrag heeft inzake de wet BEU. Daarnaast is er ook sprake van retourmigratie. Veel respondenten die dromen van een pensioen in het buitenland geven aan dat een gebrekkige gezondheid de belangrijkste reden is om terug te keren. Blijkbaar vertrouwt men de gezondheidszorg in het buitenland toch niet voldoende om elders op hoge leeftijd een nieuw en permanent bestaan op te bouwen. Dit impliceert dat de hoogste zorgkosten in een mensenleven toch weer drukken op de Nederlandse verzekerden en het Nederlandse gezondheidszorgsysteem. Nederland: land van emigratie of immigratie? Of de emigratiestroom een zorg dan wel een zegen is hangt uiteindelijk af van de vraag hoeveel er per saldo vertrekken én wie er per saldo vertrekken dan wel binnenkomen. Migratie is en blijft de moeilijkst te doorgronden demografische grootheid omdat er zoveel processen achter schuil gaan en omdat, zoals deze studie duidelijk maakt, emigratie de spiegel van ongenoegens en dromen is. Het beeld dat opdoemt is dat de krachten die vandaag bestaan het niet aannemelijk maken dat emigratie weer snel terug zal zakken naar het niveau van vóór 2000. Deze krachten vinden we terug in:

Page 117: Weg uit Nederland

Conclusies en consequenties 105

• Het publieke domein. De publieke goederen waar een samenleving op drijft vormen voor emigranten een belangrijke drijfveer om te vertrekken. Vooral de bevolkingsdichtheid zet de kwaliteit van veel publieke goederen onder druk: de schaarse natuur en stilte, files die op een overvol wegennet ontstaan, een woningmarkt waar starters maar met moeite kunnen toetreden, de verrommeling van het landschap en ga zo maar door. De bevolkingsdruk zal niet snel afnemen, waardoor een belangrijk motief om te vertrekken overeind blijft. Daarnaast vormt het overheidsbeleid inzake maatschap-pelijke problemen als milieuvervuiling, criminaliteit en de integratie van immigranten eveneens een belangrijke drijfveer voor velen en wederom zijn dit taaie vraagstukken die niet snel zullen worden opgelost.

• En het private domein. Het private domein speelt momenteel een veel kleinere rol maar de vraag is of dat ook in de toekomst het geval is. Wat momenteel Nederlanders vasthoudt of weerhoudt om over de grens te werken zijn de sociale banden met Nederland, de allesbeslissende stem van een partner en een gesloten blik op de kansen en mogelijkheden van een internationale arbeidsmarkt. Men is wel bereid om over de grens te werken maar men ziet geen kansen op werk of een hoger inkomen. Daarnaast is het een teken aan de wand dat Nederlandse werknemers verwachten dat buitenlandervaring zich niet zal terugvertalen in betere carrièrekansen binnen Nederland. Een voortgaande globalisering en Europese integratie zou tot gevolg kunnen hebben dat dit soort onzichtbare arbeidsmarktrestricties aan kracht zullen inboeten. De Europese arbeidsmarkt zal eerder doorzetten dan afzwakken, het bedrijfsleven internationaliseert, ‘offshore outsourcing’ maakt dat Nederlandse bedrijven niet alleen met Nederlandse partijen rekening moeten houden maar ook met buitenlandse partijen.

Emigratie is kortom niet alleen de spiegel van ongenoegens en dromen, het is ook een reflectie van hoe gesloten of open de internationale gemeenschap is. Tussen de droom en de daad van emigreren staan niet alleen de spreek-woordelijke wetten in de weg, maar vooral praktische bezwaren. Wat de emigratiestroom van de laatste jaren drijft zijn de ongenoegens over het publieke domein van Nederland en de dromen over hoe elders het gras groener is. Het praktische bezwaar dat een verdere groei van emigratie in de weg staat is het ‘provincialisme’ van de Nederlandse werknemer. Indien dit provincialisme afbrokkelt zou het vertrek van Nederlandse werknemers wel eens sterk kunnen toenemen. En daarmee wordt emigratie niet alleen een spiegel van ongenoegens en zorgen over het publieke domein maar ook over het private domein.

Page 118: Weg uit Nederland
Page 119: Weg uit Nederland

Referenties

Bandura, A. (1982), Self-Efficacy Mechanism in Human Agency, American Psychologist, 37, pp.

122-147. Becker, S.O., A. Ichino en G. Peri (2003), How Large is the ‘Brain Drain’ from Italy?, CESIFO

Working paper no. 839, Munich. Berry, J.W. (2001), A Psychology of Immigration, Journal of Social Issues, 57, pp. 615-631. Boneva, B.S. en I.H. Frieze (2001), Toward a Concept of Migrant Personality, Journal of Social

Issues, 57, pp. 477-491. Boneva, B., I.H. Frieze, A. Ferligoj, E. Jarosova, D. Pauknerova en A. Orgocka (1998),

Achievement, Power, and Affiliation Motives as Clues to (E)migration Desires: A Four-Countries Comparison, European Psychologist, 3, pp. 247-254.

Borjas, G.J. (1987), Self-Selection and the Earnings of Immigrants. American Economic Review 77, pp. 531-553.

Borjas, G.J. (1991), Immigration and Self-Selection, in: J. Abowd and R. Freeman (red.) Immigration, Trade and the Labor Market, University of Chicago Press, Chicago, pp. 29-76.

Bosscher, R.J. en J.H. Smit (1998), Confirmatory Factor Analysis of the General Self-Efficacy Scale, Behaviour Research and Therapy, 36, pp. 339-343.

Cairncross, F. (1997), The Death of Distance, Harvard Business School Press, Cambridge, MA. Casado-Diaz, M.A. (2006), Retiring to Spain: An Analysis of Differences among North

European Nationaal, Journal of Ethnic and Migration Studies, 32, pp. 1321-1339. Chiswick, B.R. (1999), Are Immigrants Favorably Self-Selected? American Economic Review,

Papers and Proceedings 89, pp. 181-185. Chiswick, B.R. en T.J. Hatton (2002), International Migration and the Integration of Labor

Markets, IZA Discussion Paper, no. 559, Bonn. CPB (2006), Ageing and the Sustainability of Dutch Public Finances, CPB, Den Haag. Dalen, H.P. van (2001), Immigratie: vloek of zegen voor de Nederlandse economie? Bevolking

en Gezin 30, pp. 3-36. Dalen, H.P. van (2006), De ‘roots’ van Amerika, Demos, 22, pp. 49-53. Dalen, H.P. van, G. Groenewold en J.J. Schoorl (2005), Out of Africa: What Drives the Pressure

to Emigrate?, Journal of Population Economics, 18. pp. 741–778. Dalen, H.P. van en K. Henkens (2007), Longing for the Good Life: Understanding Emigration

from a High-Income Country, Population and Development Review, 33, pp. 37-65. Dalen, H.P. van, K. Henkens en J.J. Schippers (2007), Oudere werknemers door de lens van de

werkgever, NIDI Rapport, no. 74, Den Haag. De Jong, G.F. en J.T. Fawcett (1981), Motivations for Migration: An Assessment and a Value-

Expectancy Research Model, in: G.F. de Jong and R.W. Gardner (red.), Migration Decision Making, Pergamon Press, New York, pp. 90-129.

De Jong, G.F. (2000), Expectations, Gender, and Norms in Migration Decision-Making, Population Studies, 54, pp. 307-319.

DeVoretz, D.J. en C. Iturralde (2001), Why Do High Skilled Canadians Stay in Canada?, Policy Options, March 2001 issue, pp. 59-63.

Docquier, F. en H. Rapoport (2006), The Brain Drain, in The New Palgrave Dictionary of Economics, te verschijnen.

Page 120: Weg uit Nederland

108

Elich, J.H. en P.W. Blauw (1981), …En toch terug – Een onderzoek naar de retourmigratie van Nederlanders uit Australië, Nieuw-Zeeland en Canada, Erasmus Universiteit Rotterdam.

Eurostat (2005a), Migration Remains the Major Component of Population Growth in the EU, Statistics in Focus, Population and Social Conditions, XX/2005, pp. 1-3.

Eurostat (2005b), Population Statistics, European Communities, Luxemburg. Feleciano, C. (2005), Educational Selectivity in U.S. Immigration: How Do Immigrants Compare

to Those Left Behind?, Demography, 42, pp. 131-152. Florida, R. (2005), The Flight of the Creative Class: The New Global Competition for Talent,

Harper Collins, New York. Frieze, I.H. et al. (2004), Psychological Differences in Stayers and Leavers: Emigration Desires

in Central and Eastern European University Students, European Psychologist, 9, pp. 15-23. Frijda, N.H. (1960), Emigranten, Niet-emigranten, SDU, Den Haag. Gould, D.M. (1994), Immigrant Links to the Home Country: Empirical Implications for U.S.

Bilateral Trade Flows, Review of Economics and Statistics, 76, pp. 302-316. Gjaltema, T. en R. Broekman (2001), Vijftig jaar bevolkingsprognose: voorspelling van migratie,

Maandstatistiek van de Bevolking, december 2001, pp. 7-19. Groenman, S. (1958), De gaande man, SDU, Den Haag. Harmsen, C. (2006), Emigratie van autochtonen naar België, Bevolkingstrends, 2006/2, pp. 41-44 Harris, J.R. en M.P. Todaro (1970), Migration, Unemployment and Development: A Two-Sector

Analysis, American Economic Review, 60, pp.126-142. Hicks, J.R. (1932), The Theory of Wages, MacMillan, London. Hirschman, A.O. (1970), Exit, Voice and Loyalty – Responses to Decline in Firms, Organizations

and States, Harvard University Press, Cambridge MA. Hofstede, B.P. (1964), Thwarted Exodus – Postwar Overseas Migration from the Netherlands,

Nijhoff, The Hague. Horvath, P. en M. Zuckerman (1993), Sensation Seeking, Risk Appraisal, and Risky Behavior,

Personality and Individual Differences, 14, pp. 41-52. Hugo, G., D. Rudd en K. Harris (2001), Emigration from Australia – Economic Implications,

CEDA Information Report no. 77, Committee for Economic Development of Australia. IOSA-NL (2005), At Home in Holland? How Staff Members of International Organisations View

Life in the Netherlands, 12 oktober 2005, International Organisations’ Staff Associations in the Netherlands, www.iosa-nl.org.

Iqbal, M. (2000), Brain Drain: Empirical Evidence of Emigration of Canadian Professionals to the United States, Canadian Tax Journal, 48, pp. 674-688.

Johansson, L.M. (2007), Fiscal Implications of Emigration, working paper, Stockholm School of Economics, Stockholm.

Jonge, T. de (2007), Sociale zekerheid over de grenzen, Sociale Verzekeringsbank, Amsterdam. Lemaitre, G. (2005), The Comparability of International Migration Statistics, Statistics Brief,

OECD, July 2005, no. 9, pp. 2-8. Liebig, T. en A. Sousa-Poza (2004) Migration, Self-Selection and Income Inequality: An

International Perspective. Kyklos 57, pp. 125-146. Lutz, W. (2007), Bevolkingsontwikkeling vergroot Europese identiteit op termijn; jongere

generaties voelen zich thuis in de EU, Demos, 23, pp. 1-4. Lucas, H.S. (1997), Dutch Immigrant Memoirs and Related Writings, Revised edition of 1955

edition, William B. Eerdmans Publ. Company, Grand Rapids, Michigan. Malthus, T.R. (1798), An Essay on the Principle of Population, Penguin Books Ltd.,

Harmondsworth.

Page 121: Weg uit Nederland

109

Massey, D.S. (1999), Why Does Immigration Occur?, in: C. Hirschman, P. Kasinitz and J. DeWind (red.), The Handbook of International Migration: The American Experience, Russell Sage Foundation, New York, pp. 34-52.

Migration Policy Institute (2006), America’s Emigrants: US Retirement Migration to Mexico and Panama, Washington DC.

Mincer, J. (1978), Family Migration Decisions, Journal of Political Economy, 86, pp. 749-773. Nicolaas, H. (2006), Nederland: van Immigratie- naar Emigratieland, Bevolkingstrends, pp. 33-

44. Nicolaas, H. (2007), Bevolkingsprognose 2006-2050: veronderstellingen over emigratie,

Bevolkingstrends, 2007, 1e kwartaal, pp. 65-73. OECD (2005), Trends in International Migration, Annual Report 2004, OECD, Paris.

http://www.oecd.org/document/51/0,3343,en_2649_201185_34063091_1_1_1_1,00.html OECD (2007a), Employment Outlook, OECD, Parijs. OECD (2007b), Economic survey of the European Union 2007, OECD, Parijs. Pedersen, P.J., M. Røed en L. Schröder (2003), Emigratie from the Scandinavian Welfare States,

in: T.M. Andersen and P. Molander (red.), Alternatives for Welfare Policy, Cambridge University Press, Cambridge, pp.76-104.

Petersen, W. (1952), Some Factors Influencing Postwar Emigratie from the Netherlands, Martinus Nijhoff, The Hague.

Petersen, W. (1955), Planned Migration – The Social Determinants of the Dutch-Canadian Movement, University of California Press, Berkeley, LA.

Salt, J. en P.H. Rees (2006), Globalisation, Population Mobility and Impact of Migration on Population, ESRC Seminar Series, Economic and Social Research Council, Swindon.

Sauer, L. en A. Ette (2007), Auswanderung aus Deutschland, Bundesinstitut für Befolkerungswissenschaft, Wiesbaden, http://www.bib-demographie.de/publikat/materialien/Heft123.pdf.

Sherer, M., J.E. Maddux, B. Mercandante, S. Prentice-Dunn, B. Jacobs en R.W. Rogers (1982), The Self-Efficacy Scale: Construction and Validation. Psychological Reports, 51, pp. 663-671.

Sjaastad, L.A. (1962), The Costs and Returns of Human Migration, Journal of Political Economy 70, pp. 80–93.

Smith, S.K. en M. House (2006), Snowbirds, Sunbirds, and Stayers: Seasonal Migration of Elderly Adults in Florida, Journal of Gerontology –Social Sciences, 61B, pp. S232-S239.

Speerstra, H. (2000), Het wrede paradijs – Het levensverhaal van de emigrant, Uitgeverij Contact, Amsterdam.

Stark, O. (2004), Rethinking the Brain Drain, World Development, 32, pp. 15-22. Stark, O. en D.E. Bloom (1985), The New Economics of Labor Migration, American Economic

Review, 75, pp. 191–196. Swierenga, R.P. (2000), Faith and Family – Dutch Immigration and Settlement in the United

States, 1820-1920, Holmes & Meier, New York. Tiebout, C.M. (1956), A Pure Theory of Local Expenditures, Journal of Political Economy, 64,

pp. 416-424. Todaro, M.P. (1969), A Model of Labor Migration and Urban Unemployment in Less Developed

Countries, American Economic Review 59, pp. 139–148. Uebelmesser, S. (2006), To Go or Not to Go: Emigration from Germany, German Economic

Review, 7, pp. 211-231.

Page 122: Weg uit Nederland

110

Vandenbrande, T. et al. (2006), Mobility in Europe, European Foundation for Improvement of Living and Working Conditions, Dublin.

Verbeek, M. (2004), A Guide to Modern Econometrics, 2nd ed., John Wiley & Sons, Chichester. Wentholt, R. (1961), Kenmerken van de Nederlandse emigrant, proefschrift Rijksuniversiteit

Utrecht, SDU, Den Haag. Wolleswinkel, A. en A. Weersink (2001), Farmer Emigration: the Case of the Dutch Dairy

Farmers Moving to Ontario, Livestock Production Science, 69: 197-205. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) (2001), Nederland als

immigratiesamenleving, Rapport no. 60, SDU, Den Haag. Zuckerman, M. (1971), Dimensions of Sensation Seeking, Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 36, pp. 45-52.

Page 123: Weg uit Nederland

BIJLAGE 1. Nederlanders in het buitenland naar opleidingsniveau Of de emigratiestroom van Nederland van dit moment gekarakteriseerd wordt door een ‘brain drain’ valt niet hard te maken omdat de CBS-gegevens het niet toelaten om het opleidingsniveau van emigranten vast te stellen. Bij het uitschrijven uit een gemeente hoeft men immers niet aan te geven welke opleiding men genoten heeft.

Figuur A1.1. Percentage hoogopgeleide Nederlanders (15 jaar en ouder) onder de groep Nederlanders in bestemmingslanden, 2000

Bron: OECD (2005).

20 30 40 50 60 70 80

Finland

Oostenrijk

Italië

België

Polen

Nieuw-Zeeland

Griekenland

Turkije

Duitsland

Canada

Spanje

Denemarken

Luxemburg

Gemiddelde NL emigrant

Portugal

Hongarije

USA

Frankrijk

Tjechië

Australië

Zwitserland

Zweden

VK

Noorwegen

Ierland

Mexico

% hoog opgeleide Nederlanders in het buitenland

Page 124: Weg uit Nederland

112

Op grond van OESO gegevens valt echter wel degelijk te stellen dat de Nederlandse emigrant een positieve zelfselectie vormt en figuur A1.1 toont hoe sterk het opleidingseffect is. Tabel A1.1 bevat de totale gegevens die de OESO voor handen heeft. In de berekening van figuur A1.1 zijn de gegevens van personen buiten beschouwing gelaten waarvan het opleidingsniveau niet bekend was.

Tabel A1.1. Nederlandse emigranten (15 jaar en ouder) die in het buitenland verblijven, 2000 Opleidingsklasse Hoog Laag Midden Onbekend totaal Australië 32.705 27.445 9.607 12.606 82.363 Oostenrijk 1.129 1.462 2.355 - 4.946 België 19.633 35.390 22.652 11.642 89.317 Canada 36.305 37.435 43.415 - 117.155 Zwitserland 7.305 2.039 6.099 631 16.074 Tjechië 207 72 163 8 450 Duitsland 13.750 10.000 22.500 0 46.250 Denemarken 1.322 1.245 1.553 - 4.120 Spanje 6.422 7.694 5.952 - 20.068 Finland 144 372 115 - 631 Frankrijk 11.640 5.258 9.108 - 26.006 Verenigd Koninkrijk 15.121 5.481 9.092 5.349 35.043 Griekenland 779 423 1.515 - 2.717 Hongarije 177 103 137 - 417 Ierland 1.432 382 829 260 2.903 Italië 2.299 2.897 4.048 - 9.244 Luxemburg 872 370 1.330 504 3.076 Mexico 499 33 145 14 691 Noorwegen 1.642 261 1.220 818 3.941 Nieuw-Zeeland 5.391 2.634 11.232 2.430 21.687 Polen 132 123 237 12 504 Portugal 1.061 876 890 - 2.827 Slowakije 7 5 9 3 24 Zweden 1.837 395 1.550 448 4.230 Turkije 4.657 4.676 6.776 796 16.905 Verenigde Staten 43.430 14.465 41.490 - 99.385 Eindtotaal 209.898 161.536 204.019 35.521 610.974 Bron: OESO (2005).

Page 125: Weg uit Nederland

BIJLAGE 2. Definities arbeidsmarkt- en inkomensvariabelen CBS Arbeidsmarktstatus Om de score op deze variabele te bepalen worden de maandinkomsten in de maand van het peilmoment uit de verschillende inkomstenbronnen die iemand op het peilmoment heeft, met elkaar vergeleken. Het hoogste bedrag is in principe bepalend voor de sociaal-economische categorie. Als eerste wordt echter aan personen met onderstaande kenmerken een sociaal-economische categorie toegekend: • Personen onder de 4 jaar krijgen per definitie de sociaal-economische

categorie "inactief" toegekend. • Personen van 4 t/m 15 jaar krijgen per definitie de sociaal-economische

categorie "scholier/student" toegekend. • Personen van 16 en 17 jaar krijgen de sociaal-economische categorie

"scholier/student" toegekend als hun overige inkomsten naast een eventuele beurs kleiner zijn dan 70 procent van het minimumloon inclusief vakantiegeld. Zijn de overige inkomsten gelijk aan of groter dan 70 procent van het minimumloon, inclusief vakantiegeld, dan zullen de andere inkomsten meegenomen worden bij de bepaling van de sociaal-economische categorie (volgens onderstaande vergelijking).

• Voor personen van 18 jaar en ouder die studeren geldt dezelfde uitzondering als beschreven bij het vorige punt.

• Ook bij zelfstandigen geldt een soortgelijke uitzondering, omdat winsten sterk kunnen fluctueren en zelfs negatief kunnen zijn. Wanneer een zelfstandige ook andere inkomsten heeft, krijgt de persoon de sociaal-economische categorie "zelfstandige" toegekend als zijn overige inkomsten samen kleiner zijn dan 70 procent van het minimumloon inclusief vakantiegeld. Zijn de overige inkomsten gelijk aan of groter dan 70 procent van het minimumloon inclusief vakantiegeld, dan zullen de andere inkomsten meegenomen worden bij de bepaling van de sociaal-economische categorie (volgens onderstaande vergelijking).

• Personen die geen enkele inkomstenbron op het peilmoment hebben, krijgen de sociaal-economische categorie "inactief" toegekend.

Daarna wordt aan de overige personen op basis van een vergelijking van de maandinkomsten een sociaal-economische categorie toegekend. Het hoogste bedrag is bepalend voor de sociaal-economische categorie. Wanneer de

Page 126: Weg uit Nederland

114

volgende maandinkomsten het hoogst zijn, krijgt iemand de bijbehorende sociaal-economische categorie toegekend (staat er achter vermeld): • optelsom van de maandinkomsten uit een baan als werknemer, overige

arbeid en arbeid in het buitenland: "Werknemer" • maandinkomsten uit een baan als zelfstandige: "Zelfstandige" • maandinkomsten uit een bijstandsuitkering: "Bijstandsuitkering" • maandinkomsten uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering: "Arbeids-

ngeschiktheidsitkering" • maandinkomsten uit een WW-uitkering: "Werkloosheidsuitkering (Ww)" • optelsom van de maandinkomsten uit een overige uitkering en een uitkering

uit het buitenland: "Overige uitkering" • maandinkomsten uit een pensioenuitkering: "Pensioen" • maandinkomsten uit een beurs: "Scholier/student" Bij gelijke maandinkomsten krijgt de persoon uit bovenstaande opsomming de eerstgenoemde categorie toegekend ("werknemer" gaat bijvoorbeeld voor "zelfstandige"). • Inkomsten uit arbeid in het buitenland, uit overige arbeid of uit een uitkering

uit het buitenland zijn niet bekend voor de verslagjaren 1999 en 2000 en worden daarom pas vanaf 2001 meegenomen.

• Niet alle mogelijke inkomstenbronnen worden meegenomen bij de bepaling van Sociaal Economische Categorie. Inkomstenbronnen zoals alimentatie of inkomen uit vermogen, zijn momenteel niet beschikbaar en worden daarom niet meegenomen.

• Maandbedragen van 0 euro of negatieve maandbedragen komen voor (bijvoorbeeld bij zelfstandigen of afrondingen) en worden niet uitgesloten.

Fiscaal maandinkomen Totaal fiscaal maandbedrag in de maand van het peilmoment vanuit de verschillende inkomstenbronnen die de persoon op het peilmoment heeft. Het totaal fiscaal maandbedrag komt tot stand door de verschillende inkomsten die een persoon in de maand van het peilmoment ontvangt, bij elkaar op te tellen. Het betreft inkomsten uit: - een bijstandsuitkering; - een arbeidsongeschiktheidsuitkering; - een WW-uitkering;

Page 127: Weg uit Nederland

115

- pensioen; - een overige uitkering; - een baan als werknemer; - een baan als zelfstandige; - overige arbeid; - een beurs; - arbeid in het buitenland; - een uitkering uit het buitenland.

Page 128: Weg uit Nederland
Page 129: Weg uit Nederland

BIJLAGE 3. Verklaring emigratiekans voor periode 1999-2006 In de tekst is de kans op emigratie verklaard voor de periode 1999-2001 om op die manier de aansluiting tussen karakteristieken op het moment van waarneming (september 1999) en het moment van vertrek enigszins op elkaar te laten aansluiten. Om de robuustheid van de schattingen te toetsen voor de gehele steekproefperiode is de schatting in tabel 4.2 nogmaals uitgevoerd. De resultaten zijn vermeld in tabel A3.1.

Tabel A3.1. Verklaring van de kans om te vertrekken onder Nederlanders, 1999-2006 Model I Model II Odds ratio t-waarde Odds ratio t-waarde Geslacht, man (vrouw =0) 2,04* 29,51 1,62* 14,94 Leeftijdsgroep (16-19 jaar =0) 20-29 jaar 0,79* 2,89 0,51* 4,45 30-39 jaar 0,63* 5,55 0,41* 5,87 40-49 jaar 0,42* 10,23 0,27* 8,67 50-59 jaar 0,24* 16,20 0,17* 11,54 60-69 jaar 0,11* 19,47 0,10* 11,03 70+ jaar 0,04* 18,81 - - Arbeidsmarktstatus (werknemer = 0) Zelfstandige 1,50* 9,51 1,29* 5,69 Arbeidsongeschikt 1,28* 4,40 - - WW/bijstand/overig uitkering 1,63* 10,69 - - Pensioen 0,66* 3,73 - - Scholier/student 1,52* 8,33 - - Inactief 2,67* 27,60 - - Huishoudenstype (eenpersoonshuishouden = 0) Ongehuwd zonder kinderen 0,65* 13,00 0,63* 11,70 Gehuwd zonder kinderen 0,40* 25,20 0,43* 19,21 Ongehuwd met kinderen 0,55* 10,53 0,55* 8,81 Gehuwd met kinderen 0,25* 42,94 0,27* 34,31 Eenouderhuishouden 0,67* 6,15 0,66* 4,38 Inkomensklasse (0-25% = 0) 25-50% - - 0,82* 3,61 50-75% - - 0,67* 7,58 75-95% - - 0,78* 4,67 > 95% - - 1,37* 4,97 Pseudo R2 0,11 0,05 N = 455.326 250.499 p < 0,01; Bron data: CBS.

Page 130: Weg uit Nederland
Page 131: Weg uit Nederland

BIJLAGE 4. Principale componentenanalyse van leefsituatie in Nederland In deze bijlage worden de schattingsresultaten weergegeven van een principale componentenanalyse die is uitgevoerd om te toetsen welke vragen een aparte, onafhankelijke dimensie vormen in het vormen van een oordeel over het private en publieke domein van Nederland. Tabel A1 vat de resultaten samen.

Tabel A4.1. Resultaten van de principale componentenanalyse met varimax rotatie 16 vragen over de beoordeling van de leefsituatie in Nederland (N = 1.489)

Beoordeling van kenmerken van de leefsituatie in Nederland

Factor 1 Factor 2 Factor 3 Factor 4

Welvaartsstaat Gezondheidszorg 0,80 0,05 0,06 0,10 Sociale Zekerheid 0,84 0,10 0,05 0,17 Onderwijsvoorzieningen 0,75 0,04 0,23 0,07 Rechtssysteem 0,67 0,33 0,02 0,09 Pensioensysteem 0,77 0,14 -0,01 0,13 Maatschappelijke problemen gerelateerd aan: Criminaliteit 0,19 0,78 0,04 0,05 Milieuvervuiling 0,09 0,55 0,30 0,07 Mentaliteit van de bevolking 0,26 0,56 0,18 0,07 Multiculturele samenleving 0,12 0,67 0,13 0,08 Kwaliteit van publieke ruimte Natuur en ruimte 0,15 0,00 0,82 0,11 Bevolkingsdichtheid 0,05 0,44 0,65 0,07 Stilte 0,02 0,09 0,83 0,03 Privé leefsituatie Woning 0,11 -0,10 0,27 0,64 Inkomen 0,25 0,08 0,01 0,72 Werksituatie 0,13 0,23 0,00 0,73 Sociale contacten 0,11 -0,02 0,12 0,69 Eigenvalue 4,61 1,95 1,60 1,20 R² 0,29 0,12 0,10 0,08

Page 132: Weg uit Nederland
Page 133: Weg uit Nederland

BIJLAGE 5. Constructie van schalen Hieronder wordt de constructie van de verschillende dimensies weergegeven door de onderliggende vragen te vermelden. De gepresenteerde Cronbach’s alpha geeft de mate van betrouwbaarheid aan van de gehanteerde schaal. Cronbach’s alpha geeft aan in hoeverre de items in een schaal inderdaad hetzelfde concept meten, door te berekenen of de antwoorden van een grote groep respondenten op deze items consistent zijn. 1. Avonturier, c.q. sensation seeking 1.1 Nieuwe ongewone ervaringen geven mij de spanning die ik nodig heb in

het leven. 1.2 Als ik volgens vaste regels moet werken krijg ik er gauw genoeg van. 1.3 Mensen of dingen die altijd hetzelfde blijven, verliezen mijn aandacht. [alpha =0,67] 2. Doorzettingsvermogen, c.q. self-efficacy 2.1 Wanneer ik plannen maak, ben ik er ook van overtuigd dat ik ze met succes

zal uitvoeren. 2.2 Als ik besluit iets te doen, bijt ik me er ook in vast. [alpha=0,67] 3. Financieel profijt van arbeidsmigratie 3.1 Als ik een tijd in het buitenland zou gaan werken zou ik mijn financiële

positie sterk kunnen verbeteren. 3.2 Met mijn opleiding en werkervaring kan ik veel meer in het buitenland

verdienen dan in Nederland. [alpha=0,72] 4. Carrièrekansen in Nederland als gevolg van arbeidsmigratie 4.1 Werkervaring in het buitenland zou mijn kansen op de Nederlandse

arbeidsmarkt vergroten. 4.2 Het zou goed zijn voor mijn carrière om een paar jaar in een ander land te

werken. [alpha=0,92]

Page 134: Weg uit Nederland

122

5. Verlies sociale contacten 5.1 Als ik een paar jaar in het buitenland zou wonen zou ik het gevoel hebben

dat ik mijn familie en vrienden in de steek laat. 5.2 Als ik op vakantie ben heb ik snel last van heimwee. 5.3 Als ik een paar jaar in het buitenland zou wonen zou ik mijn familie en

vrienden erg missen. [alpha=0,66] 6. Loyaliteit Nederland 6.1 Nederland is een land om trots op te zijn. 6.2 Ik zou mijn Nederlandse nationaliteit nooit opgeven. [alpha =0,59]

Page 135: Weg uit Nederland

Lijst van NIDI rapporten

1. A.J. Gooszen, Vluchtelingen en asielzoekers: demografische en sociaal-economische positie in Nederland. 1988, pp. 77, 7 euro.

2. R.A.H. Schreurs, Een beschrijvende analyse van de trefzekerheid van nationale bevolkingsprognoses. 1989, pp. 119, 9 euro.

3. J. Bartlema, Modelling stepfamilies: first results. 1989, pp. 34, 4,50 euro. 4. R.A.H. Schreurs, Een verklarende analyse van de trefzekerheid van nationale

bevolkingsprognoses. 1989, pp. 45, 4,50 euro. 5. R. Penninx en Ph. Muus, Grenzeloos migreren na 1992?: internationale migratie en de

Europese Gemeenschap in verleden en toekomst. 1989, pp. 45, niet meer leverbaar. 6. N. van Nimwegen, I. Hogen Esch en E. Beekink, Jongeren en ouderen: een

inventariserende studie naar demografische ontwikkelingen en de maatschappelijke positie van jongeren en ouderen. 1989, pp. 184, 11,50 euro 25.

7. H.G. Moors, H. van Leusden en I. Hogen Esch, Opvattingen over het bevolkings-vraagstuk en de acceptatie van beleid. 1989, pp. 200, niet meer leverbaar.

8. Relatievormen in Nederland. 1989, pp. 139, niet meer leverbaar. 9. C. Gordon, The bevolkingsregisters and their use in analysing the co-residential behaviour

of the elderly. 1989, pp. 118, 9 euro. 10. S. Voets, Allochtonen in Nederland. 1989, pp. 118, 9 euro. 11. Th. Engelen, H. Hillebrand en F. van Poppel, Kindertal naar kenmerken, 1900-1960:

vruchtbaarheid van de op 31 mei 1960 bestaande eerste huwelijken naar periode van huwelijkssluiting, huwelijksleeftijd en kerkelijke gezindte van de vrouw, sociale beroeps-groep van de man en gemeentegroep, 13e Algemene Volkstelling 31 mei 1960. 1989, pp. 351, 16 euro.

12. N. van Nimwegen, Onderzoek naar bevolkingsvraagstukken in de jaren tachtig: een schets van ontwikkelingen vanuit het perspectief van de programmering van het onderzoek. 1990, pp. 88, 7 euro.

13. E.A.M. Bulder, Household structures of elderly in the past: a case study of two Dutch communities in the period 1920-1940. 1990, pp. 48, 4,50 euro.

14. P. Ekamper, Gevoeligheidsfuncties voor meerdimensionale bevolkingsprognose-modellen met een twee-geslachten algoritme. 1990, pp. 96, 7 euro.

15. E. van Imhoff, PROFILE: a program for estimating the coefficients of demographic age-intensity profiles. 1991, pp. 56, 7 euro.

16. W.J. Nusselder, J.J. Schoorl en J.F.M. Berkien, Bevolkingsvooruitberekening allochtonen in Nederland naar nationaliteit, 1989-1999: bevolkingsgroepen met de Turkse, Marokkaanse, een EG of overige niet-Nederlandse nationaliteit. 1990, pp. 178, 11,50 euro.

17. M. Bottema, J.J. Siegers en C.A. van der Wijst, Een leeftijdstypologie van beroepen in Nederland. 1991, pp. 35, 4,50 euro.

18. E. van Imhoff, N. Keilman m.m.v. S. Wolf, Huishoudens en uitkeringen in de 21e eeuw: de gevolgen van veranderende huishoudenssamenstelling voor de sociale zekerheid. 1990, pp. 164, 11,50 euro.

19. H. Moors en N. van Nimwegen, Social and demographic effects of changing household structures on children and young people. 1990, pp. 57, 7 euro.

Page 136: Weg uit Nederland

20. J. Siebenga, Selected annotated bibliography of population studies in the Netherlands, 1987 and 1988. 1990, pp. 138, niet meer leverbaar.

21. P. Ekamper en J. Berkien, Demografische aspecten van de vervangingsvraag. 1991, pp. 70, 7 euro.

22. H. de Feijter, Voorlopers bij demografische veranderingen. 1991, pp. 181, 11,50 euro. 23. N. van Nimwegen, Onderzoek naar bevolkingsvraagstukken in de jaren negentig: een

programma in hoofdlijnen. 1991, pp. 65, niet meer leverbaar. 24. Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 1991: demografische ontwikkelingen in

maatschappelijk perspectief. Onder red. van N. van Nimwegen en H. van Solinge. 1991, pp. 246, 16 euro.

25. W.J. Nusselder en J.J. Schoorl, Bevolkingsvooruitberekening en scenario's allochtonen in Nederland naar nationaliteit, 1990-2000: bevolkingsgroepen met de Turkse, Marokkaanse, een EG of een overige niet-Nederlandse nationaliteit. 1991, pp. 132, 11,50 euro.

26. J. Jóïwiak, Mathematical models of population. 1992, pp. 133, niet meer leverbaar. 27. W.J. van der Veen, Oudelieden in gestichten, bewoners van de 19de-eeuwse

bejaardentehuizen: een schets van de situatie in Den Haag. 1992, pp. 98, 7 euro. 28. I. Esveldt en N. van Nimwegen, Naar een kindvriendelijke samenleving?: een inventarisatie

van voorwaardenscheppend beleid inzake gezinsvorming. 1992, pp. 182, niet meer leverbaar.

29. J.F.M. Berkien, Dynamiek op de arbeidsmarkt: analyse van arbeidsmarktprocessen met behulp van demografische technieken. 1992, pp. 90, 7 euro.

30. S. Voets, Buitenlandse migratie en de Nederlandse bevolkingsprognose. 1992, pp. 191, 11,50 euro.

31. F. van Poppel, Trouwen in Nederland. Een historisch-demografische studie van de 19e en vroeg 20e eeuw. 1992, pp. 654, 22,50 euro.

32. C.M. Fokkema, J. de Jong Gierveld en P. Nijkamp, Internal elderly migration: an exploration of the literature. 1993, pp. 52, 7 euro.

33. E. van Imhoff, J. Schoorl, R. van der Erf en N. van der Gaag, Regionale prognose bevolking van Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse afkomst, 1992-2000. 1994, pp. 207, 16 euro.

34. A. van Diepen en J. van Ginneken, Demografische ontwikkelingen, consumptiepatronen en milieubelasting in Nederland. Een verkenning van de betekenis van de demografische component voor het milieuvraagstuk. 1994, pp. 92, 7 euro.

35. Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 1994: demografische ontwikkelingen in maatschappelijk perspectief. Onder red. van N. van Nimwegen en G. Beets. 1994, pp. 401, niet meer leverbaar.

36. E. Tabeau, F. van Poppel en F. Willekens, Mortality in the Netherlands: The data base. 1994, pp. 85, niet meer leverbaar.

37. R. Penninx, J. Schoorl en C. van Praag, The impact of international migration on receiving countries: The case of the Netherlands. 1994, pp. 251, 16 euro.

38. P. Ekamper en E. van Imhoff, 1989-based dynamic household scenarios for the Netherlands: Sensitivity analysis of the LIPRO household model. 1994, pp. 60, 7 euro.

39. F. Eelens, The population of Aruba: a demographic profile. 1994, pp. 100, 7 euro. 40. E. Beekink en P. van Cruyningen, Demografische databank Nederlandse gemeenten, 1811-

1850. 1995, pp. 207, 11,50 euro. 41. H. Moors, G. Beets en H. van den Brekel, Opvattingen over en acceptatie van

bevolkingsbeleid 1983-1990. 1995, pp. 139, 9 euro.

Page 137: Weg uit Nederland

42. E. van Imhoff en K. Henkens, Alternatieven voor de VUT: een scenario-analyse. 1995, pp. 108, 9 euro.

43. I. Esveldt, I. Kulu-Glasgow, J. Schoorl en H. van Solinge, Migratiemotieven, migratienetwerken en partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. 1995, pp. 248, 16 euro.

44. S. Voets, J. Schoorl en B. de Bruijn, The demographic consequences of international migration. 1995, pp. 430, 16 euro.

45. H. van Leusden (red.), Demografie op het snijvlak van maatschappij en wetenschap; prioriteiten voor toekomstig onderzoek. 1996, pp. 77, 7 euro.

46. H. Moors, H. van Leusden en H. van den Brekel, Meningen en opvattingen over aspecten van het bevolkingsvraagstuk 1983-1994: de belangrijkste resultaten en conclusies. 1996, pp. 72, niet meer leverbaar.

47. N. van Nimwegen, Onderzoek naar bevolkingsvraagstukken in Nederland op de drempel van de 21e eeuw: een nationaal meerjarenprogramma in hoofdlijnen. 1996, pp. 64, 7 euro.

48. H. Van Solinge en J. Wood, Sample surveys as a potential data source for the study of non-standard household forms and new living arrangments: An inventory of data sources on european households and families. 1997, pp. 106, 9 euro.

49. W. Post, E. van Imhoff, P. Dykstra en F. van Poppel, Verwantschapsnetwerken in Nederland: verleden, heden, toekomst. 1997, pp. 160, 11,50 euro.

50. N. van Nimwegen en G. Beets, Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 1997. 1997, pp. 220, niet meer leverbaar.

51. A. Dekker, Data processing for demographic censuses and surveys: with special emphasis on methods applicable to developing country environments. 1997, pp. 88, 7 euro.

52. H. van Solinge, H. van Dalen, P. Dykstra, E. van Imhoff, H. Moors en L. van Wissen, Population, labour and social protection in the European Union: Dilemmas and prospects. 1998. pp. 84, 7 euro.

53. K. Henkens, Older workers in transition. Studies on the early retirement decision in the Netherlands. 1998. pp. 150, 11,50 euro.

54. Corina Huisman en Leo van Wissen, Regionale allochtonen prognose 1996-2016. 1998. pp. 149, niet meer leverbaar.

55. Philip Rees, Evert van Imhoff, Helen Durham, Marek Kupiszewski en Darren Smith, Internal migration and regional population dynamics in the Netherlands. 1998. pp. 102, 9 euro.

56. Ernst Spaan, Labour circulation and socioeconomic transformation: The case of East Java, Indonesia. 1999. pp. 400, 16 euro.

57. Chantal Remery, Anneke van Doorne-Huiskes, Pearl Dykstra en Joop Schippers, En als oma nu ook een baan heeft? De toekomst van de informele kinderopvang in Nederland. 2000. pp. 130, 11,50 euro.

58. N. van Nimwegen en G. Beets, Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2000. 2000, pp. 260 (niet meer leverbaar).

59. Gijs Beets, Edith Dourleijn, Aart Liefbroer en Kène Henkens, De timing van het eerste kind in Nederland en Europa. 2001, pp. 115 (niet meer leverbaar).

60. Evert van Imhoff en Hanna van Solinge, Schatting individuele verdeling joodse tegoeden. 2001, pp. 84, 9 euro.

61. C. Remery, K. Henkens, J. Schippers, J. van Doorne-Huiskes en P. Ekamper, Organisaties, veroudering en management: een onderzoek onder werkgevers. 2001, pp. 110, 11,50 euro.

Page 138: Weg uit Nederland

62. I. Esveldt, G. Beets, K. Henkens, A.C. Liefbroer en H. Moors, Meningen en opvattingen van de bevolking over aspecten van het bevolkingsvraagstuk, 1983-2000. 2001, pp. 147, 11,50 euro.

63. J. van Doorne-Huiskes, P.A. Dykstra, E. Nievers, J. Oppelaar en J.J. Schippers, Mantelzorg: tussen vraag en aanbod. 2002, pp. 104, 11,50 euro.

64. G. Beets, C. Huisman, E. van Imhoff, S. Koesoebjono en E. Walhout, De demografische geschiedenis van de Indische Nederlanders. 2002, pp. 136, 11,50 euro.

65. N. van Nimwegen en I. Esveldt, Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2003. 2003, pp. 250, niet meer leverbaar.

66. A.C. Liefbroer en J. Puy, De transitie naar volwassenheid en de rol van het overheidsbeleid. Een vergelijking van institutionele arrangementen in Nederland, Zweden, Groot-Brittanië en Spanje. 2005, pp. 148, 12,50 euro.

67. Erik Beekink, Carlo van Praag (redactie), Jeannette Schoorl, Ernst Spaan en Helga de Valk, Marokkanen in Nederland: een profiel. 2006, pp. 92, 17,50 euro.

68. Frans Willekens, Towards a system of reproductive health conditions. 2005, pp. 98, 11,50 euro.

69. Tineke Fokkema en Theo van Tilburg, Aanpak van eenzaamheid: helpt het? Een ver-gelijkend effect- en procesevaluatieonderzoek naar intenties ter voorkoming en ver-mindering van eenzaamheid onder ouderen. 2006, pp. 168, 15 euro.

70. Hanna van Solinge, Changing tracks. Studies on life after early retirement in the Netherlands. 2006, pp. 157, 15 euro.

71. N. van Nimwegen en I. Esveldt, Bevolkingsvraagstukken in Nederland anno 2006: de grote stad in demografisch perspectief. 2006, pp. 340, 25 Euro.

72. Nico van Nimwegen en Gijs Beets (eds.), Social situation observatory. Demography monitor 2005. Demographic trends, socio-economic impacts and policy implications in the European Union. 2006, pp. 375, 35 euro.

73. Harry van Dalen, Kène Henkens, Wilma Henderikse en Joop Schippers, Dealing with an ageing labour force: What do European employers expect and do? 2006, pp. 55, 10 euro.

74. Harry van Dalen, Kène Henkens en Joop Schippers. Oudere werknemers door de lens van de werkgever. 2007, pp. 122. 11,50 euro.

75. Harry van Dalen en Kène Henkens. Weg uit Nederland: emigratie aan het begin van de 21e eeuw. 2008, pp. 134, 11,50 euro.

NIDI rapporten 1-74 kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag plus verzend- en administratiekosten à 5,00 Euro op bankrekening 45.83.68.687 van de ABN-AMRO ten name van NIDI-KNAW te Den Haag, onder vermelding van het gewenste rapport-nummer met als referentie de SWIFT-code: ABNANL2A en de IBAN-code: NL56ABNA0458368687. Het adres van de ABN-AMRO is Postbus 90, 1000 AB te Amsterdam. Rapport 75 en volgende kunnen worden besteld bij uitgeverij Aksant, postbus 2169, 1000 CD Amsterdam, [email protected], www.aksant.nl.