Wajongers in dienst van reguliere werkgevers
Transcript of Wajongers in dienst van reguliere werkgevers
Wajongers
in dienst van
reguliere werkgevers
Een empirisch onderzoek naar de belangrijkste
factoren die leiden tot reguliere banen voor
mensen met een Wajong-uitkering
Scriptie, onderdeel van de doctoraalopleiding Economie aan
de Universiteit Utrecht
Student: Nico Blok, 0014885
Begeleiders: prof. dr. Tineke Bahlmann en drs. Peter O. van der Meer
Datum verdediging: 09-06-2008
1
De mate waarin men erin slaagt zijn of haar gemeenschappelijk mens-zijn gestalte te geven
zonder zijn of haar verschil teniet te doen, is de mate waarin men schepper van waarden en
insteller van nieuwe normen kan zijn.
(Cees Hertogh)
2
Voorwoord
Op dit moment is het begin mei 2008. Na een periode van ruim veertien maanden is deze
scriptie eindelijk afgerond. De lange periode die deze scriptie in beslag nam, is niet alleen het
gevolg van mijn topsportcarrière waardoor ik slechts parttime aan mijn scriptie kon werken:
ook het onderzoek zelf, dat ik ook in opdracht van FNV Bondgenoten te Utrecht uitvoerde,
heeft nogal wat voeten in de aarde gehad. Met name het „opsporen‟ en benaderen van zowel
mensen met een Wajong-uitkering als werkgevers die Wajongers in dienst hebben bleek een
moeilijker te nemen obstakel dan verwacht. Uiteindelijk is het toch gelukt om dit onderzoek
uit te voeren en een gedegen en verantwoord onderzoeksverslag in de vorm van een scriptie te
schrijven.
Een dankwoord aan alle personen die mij op een of andere wijze geholpen hebben tijdens
deze zware, maar bijzonder leuke, mooie en vooral inspirerende scriptieperiode is dan ook
wel op zijn plaats.
Uiteraard wil ik allereerst mijn scriptiebegeleiders, Tineke Bahlmann en Peter van der Meer,
hartelijk bedanken. Zij hebben mij vooral de vrijheid gegeven om dit onderzoek naar eigen
inzicht en volgens eigen planning uit te voeren, maar hebben gedurende deze periode wel „een
oogje in het zeil gehouden‟ wat betreft kwaliteit en vooral kwantiteit. Niet alleen hebben ze
ervoor gezorgd dat de hoofdlijn van dit onderzoek intact bleef, maar ook dat de omvang van
deze scriptie beperkt bleef tot één scriptie. Het advies om delen van de scriptie naar de
bijlagen te verhuizen is zeer ter harte genomen!
Natuurlijk ook mijn grote dank voor mijn begeleider bij FNV Bondgenoten te Utrecht, Paul
van den Boom. Paul is vanuit zijn functie als beleidsadviseur Sociale Zekerheid zeer nauw
betrokken bij de Wajong en heeft mij de mogelijkheid gegeven om dit onderzoek uit te voeren
namens FNV Bondgenoten. Paul, dankjewel voor deze mogelijkheid! Ik heb het bijzonder
leuk en interessant gevonden om dit onderzoek uit te mogen voeren. Het onderwerp van dit
onderzoek is zeer inspirerend voor mij. Niet alleen omdat ik zelf ook een Wajonger ben, maar
ook, en misschien nog wel meer, omdat dit een onderzoek is met een positieve insteek: een
onderzoek naar de „succesfactoren‟. Jouw interesse in dit onderwerp werkte aanstekelijk. Ook
stel ik jouw betrokkenheid tijdens deze hele scriptieperiode zeer op prijs. Je was altijd bereid
om mee te denken, feedback te geven of verse Wajong-publicaties te bespreken, onder het
genot van een kop koffie aan de Varrolaan.
Ook onafhankelijk zelfstandig juridisch adviseur Wil Verlaan heeft een belangrijke bijdrage
aan deze scriptie geleverd. Als adviseur op het gebied van arbeidsintegratie, sociale zekerheid
en zorg is zij een expert op het gebied van de Wajong-regeling. Haar deskundigheid is van
grote toegevoegde waarde gebleken bij het hoofdstuk over de Wajong. Dankjewel Wil, dat je
deze deskundigheid wilde aanwenden middels diverse gesprekken en mails. En
bewonderenswaardig dat je je niet liet afschrikken door mijn studentenkamer vol chaos. Ook
wil ik Wil hartelijk bedanken voor haar grote bijdrage bij mijn zoektocht naar reguliere
werkgevers die Wajongers in dienst hebben.
Voor de verwerking van de uitkomsten van de vragenlijst voor de Wajongers heb ik
onmisbare hulp gehad van statistisch wonder Chantal Boonacker. Zij heeft met haar SPSS-
kennis mij enorm geholpen met het opstellen van een goede syntax en het verkrijgen van de
benodigde outputs om uit de massabrei van uitkomsten juist die uitkomsten te verkrijgen die
ik wilde. Chantal, je bent geweldig! Maar dat wist je waarschijnlijk al. Je ziet, speciaal op
jouw verzoek je naam in gouden letters, ook al was dat maar een grap van je.
Zeer speciale dank van mijn kant gaat uit naar Rudy Verstappen, vriend van de
BeleggingsVereniging VoorKennis. Via Rudy ben ik in contact gekomen met FNV
3
Bondgenoten te Utrecht, waardoor ik uiteindelijk bij Paul van den Boom belandde. Hoewel
met het ingaan van mijn scriptieperiode mijn deelname aan BVVK-avonden drastisch
geslonken is, is desondanks deze periode zeker mede beïnvloed door de BVVK. Rudy, Dank
met een grote D daarvoor!
De vragenlijst die de Wajongers dienden in te vullen, zijn door Katja de Regt, redacteur
internet bij FNV Bondgenoten te Utrecht, op de site van FNV Bondgenoten geplaatst. Ook
heeft Katja meegedacht over deze vragenlijst voor de Wajongers en mij van adviezen
voorzien om deze vragenlijst zo gebruiksvriendelijk mogelijk te maken. Katja, heel hartelijk
dank voor je interesse, je hulp en je tijd.
Bijzonder dankbaar ben ik ook Luuk Mallee en Mariëtte Brukman, onderzoekers van
Regioplan die het onderzoek „Werk moet lonen‟ hebben uitgevoerd. Zij hebben mij een grote
dienst bewezen door mij contactgegevens aan te leveren van hun Wajong-respondenten die
aangegeven hebben beschikbaar te zijn voor vervolgonderzoek. Een deel van deze Wajong-
respondenten heeft ook aan mijn onderzoek willen meewerken en daarvoor de vragenlijst
ingevuld.
De vele verschillende verenigingen en instanties voor mensen met een beperking, die mijn
oproep aan Wajongers om mee te werken aan mijn onderzoek in hun mailing of in hun
verenigingsblad hebben opgenomen, wil ik ook hartelijk danken voor hun hulp en moeite.
Ook de diverse personen uit mijn sociale netwerk die mij in contact gebracht hebben met één
of meerdere Wajongers ben ik grote dank verschuldigd.
Vanzelfsprekend gaat zeer grote dank uit naar alle Wajongers en naar alle werkgevers die
Wajongers in dienst hebben (of pas geleden in dienst hadden) die de tijd en moeite genomen
hebben om de vragenlijst in te vullen. Zonder u zou er uiteraard geen empirisch onderzoek
uitgevoerd kunnen worden! Mede door uw bijdrage is dit onderzoek tot stand gekomen. Heel
hartelijk dank voor uw onmisbare bijdrage.
Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun meeleven, hun interesse, hun hulp
en hun steun. Met name mijn ouders wil ik op deze plaats speciaal bedanken: mijn vader voor
de nodige spel- en stijlcontrole en zijn kritische blik; mijn beide ouders voor alle inspirerende
gesprekken over mijn scriptieonderwerp.
Nico Blok
4
Inhoudsopgave
Voorwoord pag. 2
1 Inleiding pag. 6
De toegang tot arbeid voor mensen met een beperking pag. 6
Belangrijke oorzaken voor de beperkte toegankelijkheid tot arbeid
voor mensen met een beperking pag. 7
Regeringsbeleid inzake mensen met een beperking pag. 9
De groep mensen met een uitkering op grond van de Wet
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) pag. 10
Belang van een hogere arbeidsparticipatie pag. 10
Knelpunten bij het vinden van een reguliere baan pag. 11
Doelstelling onderzoek en hoofdvraag pag. 12
Onderzoeksmethode pag. 12
Afbakening pag. 13
Opzet onderzoeksverslag pag. 13
2 De Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
Jonggehandicapten (Wajong) pag. 15
2.1 De Wajong als wettelijke regeling pag. 15
2.1.1 Voorgeschiedenis pag. 15
2.1.2 Doel van de Wajong-regeling pag. 15
2.1.3 Voorwaarden voor de Wajong-uitkering pag. 16
2.1.4 Beoordeling pag. 17
2.1.5 Recht op de Wajong-uitkering pag. 19
2.1.6 Herbeoordeling pag. 20
2.2 De Wajongers pag. 20
2.2.1 De Wajong-populatie pag. 20
2.2.2 De Wajong-instroom pag. 22
2.2.2.1 Algemene kenmerken van de Wajong-instroom pag. 22
2.2.2.2 De groei van de Wajong-instroom pag. 23
2.2.3 Wajongers en werk pag. 24
2.3 Regelingen pag. 25
2.3.1 Regelingen voor reguliere werkgevers pag. 25
2.3.2 Regelingen voor Wajongers pag. 27
3 Theorie pag. 30
3.1 De relatie tussen werknemer en werkgever in het algemeen: arbeid
als productiefactor in algemeen economisch perspectief pag. 30
3.2 Het aannemen van werknemers door werkgevers in het algemeen pag. 31
3.3 Het aannemen van werknemers met een beperking door werkgevers pag. 34
3.4 Kansverhogende factoren op grond van de theorie pag. 38
5
4 Empirie pag. 39
4.1 De vragenlijst voor de Wajongers pag. 39
4.1.1 Opzet pag. 39
4.1.2 Contact met de Wajong-respondenten pag. 39
4.1.3 De uitkomsten van de vragenlijst voor de Wajongers pag. 40
4.1.3.1 Het algemene deel van de vragenlijst pag. 40
4.1.3.2 De respondenten die een reguliere baan hebben of hebben
gehad: deel A en deel B van de vragenlijst pag. 46
4.1.3.3 De belangrijkste uitkomsten van de vragenlijst voor de
Wajongers pag. 53
4.2 De vragenlijst voor de werkgevers die Wajongers in dienst hebben pag. 54
4.2.1 Opzet pag. 54
4.2.2 Contact met de werkgever-respondenten pag. 55
4.2.3 De uitkomsten van de vragenlijst voor de werkgevers die
Wajongers in dienst hebben pag. 55
4.2.3.1 De vragenlijst pag. 55
4.2.3.2 De belangrijkste uitkomsten van de vragenlijst voor de
werkgevers die Wajongers in dienst hebben pag. 59
5 Conclusie pag. 60
Aanbevelingen pag. 63
Bijlage A: Nadere informatie pag. 67
Bijlage B: Vragenlijst Wajongers (deel Algemeen, deel A en deel B) pag. 83
Bijlage C: Tabellen behorende bij vragenlijst Wajongers pag. 110
Bijlage D: Vragenlijst werkgevers pag. 172
Bijlage E: Tabellen behorende bij vragenlijst werkgevers pag. 181
Literatuur pag. 184
6
1 Inleiding
1.1 De toegang tot arbeid voor mensen met een beperking
Arbeid vervult een belangrijke functie in onze maatschappij. Voor bedrijven is arbeid een
belangrijke productiefactor om goederen en diensten te kunnen produceren. Voor werknemers
is het verrichten van betaalde arbeid een manier om een inkomen te verwerven, waarmee deze
werknemers kunnen voorzien in hun levensbehoeften. Naast deze economische betekenis
heeft arbeid ook een grote sociale betekenis. Door deel te nemen aan het arbeidsproces neemt
men deel aan het maatschappelijk leven.1 Deelnemen aan het arbeidsproces is een voorwaarde
voor mensen om zich te kunnen ontwikkelen in allerlei opzichten.2 Men verwerft door arbeid
vaak sociale contacten, een sociale status, en zelfwaardering. Arbeid wordt door het kabinet
en de Stichting van de Arbeid gezien als “het middel bij uitstek om binding en betrokkenheid
in de samenleving te bewerkstelligen”.3
Echter, het vinden van betaalde arbeid is voor mensen met een beperking in Nederland nog
altijd moeilijk. In tabel 1, die gebaseerd is op cijfers uit het onderzoek „Meedoen met
beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007‟4 is te zien dat de nettoarbeidsparticipatie van
arbeidsgehandicapten5 veel lager is dan de nettoarbeidsparticipatie van de totale
beroepsbevolking en van niet-arbeidsgehandicapten. Daarnaast is opvallend dat de netto-
arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten in de periode 2002 tot en met 2005 afgenomen
is, terwijl de nettoarbeidsparticipatie van niet-arbeidsgehandicapten constant gebleven is.
Tabel 1: Nettoarbeidsparticipatie (aandeel in de beroepsbevolking dat twaalf uur of meer betaald
werk verricht) van personen van 15-64 jaar, in procenten
2002 2003 2004 2005
Totale beroepsbevolking 65 64 63 63
Niet-arbeidsgehandicapten 69 68 68 68
Arbeidsgehandicapten 44 43 41 39
Daarnaast heeft de brutoarbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten een dalend verloop in
de periode 2002-2006, terwijl de brutoarbeidsparticipatie van de totale beroepsbevolking
ongeveer gelijk blijft in deze periode. Dit is te zien in de tabellen 2a en 2b, die gebaseerd zijn
op de onderzoeken „Arbeidsgehandicapten 2005: Arbeidssituatie van mensen met een
langdurige aandoening‟6 en „Arbeidsgehandicapten 2006: Arbeidssituatie van mensen met een
langdurige aandoening‟7 en op cijfers van het CBS
8. In deze tabellen is ook te zien, dat de
1 Klerk, M. de, (2007), Meedoen met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007, pag. 68
2 Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 140 3 Stichting van de Arbeid (2005), Werktop van kabinet en Stichting van de Arbeid, d.d. 1 december 2005,
Publicatienummer 8/05, pag. 8 4 Klerk, M. de, (2007), Meedoen met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007, pag. 77, tabel 4.2
5 De definitie van het begrip „arbeidsgehandicapten‟ in deze publicatie is de definitie zoals in de Enquête
Beroepsbevolking (EBB): personen van 15-64 jaar met een langdurige ziekte, aandoening of handicap, die
hierdoor worden belemmerd in het uitvoeren of verkrijgen van werk. Het gaat hierbij om lichamelijke en/of
psychische beperkingen. Mensen met een verstandelijke beperking zijn hierbij dus buiten beschouwing gelaten. 6 Cuijpers, M. (CBS) Lautenbach, H. (CBS) (2006), Arbeidsgehandicapten 2005: Arbeidssituatie van mensen met
een langdurige aandoening, pag. 6, tabel 4 7 Cuijpers, M. (CBS) Kösters, L. (CBS) Lautenbach, H. (CBS) (2007), Arbeidsgehandicapten 2006:
Arbeidssituatie van mensen met een langdurige aandoening, pag. 6, tabel 4 8 Zie bijlage A, Nadere informatie bij 1.1.
7
werkloze beroepsbevolking van arbeidsgehandicapten structureel hoger ligt dan de werkloze
beroepsbevolking van de totale beroepsbevolking.
Tabel 2a: Totale beroepsbevolking. Bruto- en nettoarbeidsparticipatie en werkloze beroepsbevolking
van personen van 15-64 jaar, in procenten
2002 2003 2004 2005 2006
Brutoarbeidsparticipatie 67,5 67,9 67,7 67,6 68,3
Nettoarbeidsparticipatie 64,8 64,2 63,3 63,2 64,5
Werkloze beroepsbevolking 2,7 3,7 4,4 4,4 3,8
Tabel 2b: Arbeidsgehandicapten. Bruto- en nettoarbeidsparticipatie en werkloze beroepsbevolking
van personen van 15-64 jaar, in procenten
2002 2003 2004 2005 2006
Brutoarbeidsparticipatie 46,8 46,5 45,9 44,2 44,2
Nettoarbeidsparticipatie 43,8 42,5 41,1 39,5 39,6
Werkloze beroepsbevolking 3,1 3,9 4,8 4,7 4,6
Uit deze cijfers blijkt dat de arbeidsparticipatie van de groep arbeidsgehandicapten afwijkt
van de arbeidsparticipatie van de totale beroepsbevolking. De arbeidsparticipatie van
arbeidsgehandicapten is veel lager dan de arbeidsparticipatie van de totale beroepsbevolking
en van de niet-arbeidsgehandicapten, terwijl het percentage werkloze beroepsbevolking van
de arbeidsgehandicapten structureel hoger is dan het percentage werkloze beroepsbevolking
van de totale beroepsbevolking.
1.2 Belangrijke oorzaken voor de beperkte toegankelijkheid tot arbeid
voor mensen met een beperking9
Voor het feit dat mensen met een beperking minder vaak participeren op de arbeidsmarkt en
een betaalde arbeidsplaats hebben, worden vaak de lagere opleiding van mensen met een
beperking en de het negatieve beeld over mensen met een beperking bij werkgevers als
oorzaken genoemd.10
Uit cijfers van het onderzoek „Arbeidsgehandicapten 2006: Arbeidssituatie van mensen met
een langdurige aandoening‟11
is te zien dat arbeidsgehandicapten in verhouding met de totale
bevolking van 15 tot en met 64 jaar relatief lager opgeleid zijn. In het onderzoek „Meedoen
met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007‟12
is onder andere het effect van opleiding
9 In de publicaties genoemd in paragraaf 1.1 is het begrip „arbeidsgehandicapten‟ gebruikt. In verband met het
vervallen van de Wet REA en de invoering van de Wet WIA is dit begrip sinds de invoering van de Wet WIA
vervangen door het begrip „persoon met een structurele functionele beperking. Zie bijvoorbeeld: Reichrath, E.
(2006), Wetgeving en subsidies, Voor werkgevers die mensen met een beperking in dienst nemen en hebben, pag.
20 ; Art. 34, art. 35 en art. 36 WIA ;
http://werknemers.arbounie.nl/werknemers_weerwerken_structurelebeperking.htm?fluxmenu=m37____m62 ,
geraadpleegd op 10-09-2007. Als algemeen begrip voor alle mensen met een lichamelijke, verstandelijke en/of
psychische beperking in Nederland zal ik de term „mensen met een beperking‟ gebruiken. 10
Commissie Gelijke Behandeling (2006), Jaarverslag 2006, pag. 12 ; Sociaal-Economische Raad (2003),
Anders op de arbeidsmarkt: De positie van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt in Nederland en Vlaanderen,
pag. 56 11
Cuijpers, M. (CBS) Kösters, L. (CBS) Lautenbach, H. (CBS) (2007), Arbeidsgehandicapten 2006:
Arbeidssituatie van mensen met een langdurige aandoening, pag. 12 12
Klerk, M. de, (2007), Meedoen met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007, pag. 80-82
8
op arbeidsparticipatie onderzocht, zowel voor mensen met een beperking als mensen zonder
een beperking.13
Daaruit blijkt, dat voor beide groepen geldt dat opleiding een groot effect
heeft op de kans op een betaalde baan. Aangezien arbeidsgehandicapten over het algemeen
een lagere opleiding gevolgd hebben dan de totale bevolking van 15 tot en met 64 jaar, heeft
deze groep dus in verhouding een lagere kans op een betaalde baan.
Naast het lagere opleidingsniveau is de beeldvorming over mensen met een beperking bij de
werkgevers een belangrijke factor waardoor mensen met een beperking minder vaak
aangenomen worden voor een betaalde baan bij een reguliere werkgever.
In het onderzoek „Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de positie van
arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt‟ komt naar voren dat de twee meest voorkomende
redenen voor leidinggevenden om arbeidsgehandicapte14
sollicitanten af te wijzen een
verwacht hoger ziekteverzuim en een verwachte lagere productiviteit zijn.15
Vooralsnog is er
echter weinig wetenschappelijk bewijs dat werknemers met een beperking vaker verzuimen
en een lagere productiviteit hebben. Uit verschillende buitenlandse onderzoeken komt naar
voren dat werknemers met een beperking niet minder productief zijn en niet vaker
verzuimen.16
Ook Nederlandse onderzoeken geven geen expliciet beeld dat werknemers met een beperking
vaker verzuimen dan werknemers zonder beperking. Uit onderzoek uit 1997 blijkt dat
“arbeidsongeschikte” werknemers die hun werk hervatten bij de oude werkgever significant
meer verzuimen dan vergelijkbare niet-arbeidsongeschikte werknemers, maar dat
“arbeidsongeschikte” werknemers die reïntegreren bij een nieuwe werkgever niet significant
meer verzuimen dan vergelijkbare niet-arbeidsongeschikte werknemers.17
Verder laat
onderzoek van het CBS uit 2005 zien dat de totale groep arbeidsgehandicapten weliswaar
meer verzuimt dan het landelijk gemiddelde verzuimpercentage van 5,3 procent, maar
wanneer gekeken wordt naar de verdeling van het verzuim binnen deze groep, blijkt juist dat
maar liefst 70 procent van deze arbeidsgehandicapten minder verzuimt dan dit landelijk
gemiddelde verzuimpercentage!18
Eenduidig bewijs dat werknemers met een beperking
minder productief zijn of meer verzuim plegen zijn, is er dus niet.
Daarnaast, en wellicht samenhangend met dit verwachte hogere ziekteverzuim en deze
verwachte lagere productiviteit, verwachten leidinggevenden dat werknemers met een
beperking hogere financiële risico‟s met zich meebrengen.19
Dit, terwijl er verschillende
13
Citaat pag. 11. Dit onderzoek beschrijft alleen de participatie van mensen met een lichamelijke beperking. Dit
betekent dat personen met een verstandelijke en/of een psychische beperking buiten beschouwing blijven. De
reden hiervoor is een pragmatische: over hen zijn geen (recente) databestanden beschikbaar. Aan de positie van
mensen met een verstandelijke handicap is voor het laatst aandacht geschonken in de Rapportage gehandicapten
2002 (De Klerk 2002) en aan de positie van mensen met psychische problemen in de Rapportage gehandicapten
2000 (De Klerk 2000). 14
De definitie van „arbeidsgehandicapten‟ in dit onderzoek is vermeld op pagina 14: “mensen met een
lichamelijke of zintuiglijke handicap, chronische ziekte, verstandelijke handicap, psychische aandoening,
psychiatrische aandoening die door zijn/haar aandoening een belemmering (kan) ondervinden in het werk en het
vinden van werk”. 15
Petersen, A. van, Vonk, M. Bouwmeester, J. (2004), Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de
positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt, pag. 9 16
Petersen, A. van, Vonk, M. Bouwmeester, J. (2004), Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de
positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt, pag. 22-23 17
Petersen, A. van, Vonk, M. Bouwmeester, J. (2004), Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de
positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt, pag. 24 18
Krul, G. Moester, J. (2005), Arbeidsgehandicapten en verzuim, pag. 5 19
Petersen, A. van, Vonk, M. Bouwmeester, J. (2004), Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de
positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt, pag. 24
9
regelingen bestaan om deze risico‟s te verkleinen. Er blijkt dan ook dat leidinggevenden over
het algemeen slecht op de hoogte zijn van deze regelingen.20
Het onderzoek „Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de positie van
arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt‟ dat in 2004 gepubliceerd is, kreeg in 2007 een
vervolg met het onderzoek „Weerbarstige denkbeelden: De beeldvorming van
leidinggevenden en werknemers over mensen met een arbeidsbeperking‟. Uit dit
vervolgonderzoek blijkt, dat het negatieve beeld bij leidinggevenden en werkgevers over
mensen met een handicap of beperking nauwelijks verbeterd is.21
1.3 Regeringsbeleid inzake mensen met een beperking
De regering heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van beleid
om de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking te verhogen. Enerzijds omdat de
overheid een hogere arbeidsparticipatie als noodzakelijk ziet om de gevolgen van vergrijzing
op te vangen.22
Anderzijds omdat, zoals hiervoor verwoord is, arbeid gezien wordt als ideaal
middel om te participeren in de samenleving. De Sociaal-Economische Raad (SER)
onderschrijft het belang van een hogere arbeidsparticipatie, onder andere door te wijzen op de
toekomstige welvaart en het behoud van de sociale voorzieningen, en is van mening dat
iedereen aan het arbeidsproces zou moeten deelnemen naar zijn of haar mogelijkheden.23
Om participatie van mensen met een beperking te bevorderen (niet alleen arbeidsparticipatie,
maar ook andere vormen van participatie) heeft de regering onder andere de Wet Gelijke
Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de Wet Maatschappelijke
Ondersteuning ingevoerd.24
Vanaf 2002 is de Wet Verbetering Poortwachter van kracht, die
moet bevorderen dat zieke werknemers sneller reïntegreren, waarbij werknemer en werkgever
beiden verantwoordelijkheden hebben. De grootste verandering op het gebied van arbeids-
participatie van mensen met een beperking was de invoering van de Wet Werk en Inkomen
naar Arbeidsvermogen (WIA), welke op 1 janurari 2006 (formeel op 29 december 2005) de
oude Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft vervangen.25
Bij de WIA
ligt de nadruk op wat men wel kan, in plaats van wat men niet kan. Met de invoering van de
WIA is ook de oude Wet op de (Re)integratie Arbeidsgehandicapten afgeschaft.26
Daarnaast zijn de regels voor het beoordelen van arbeidsgeschiktheid strenger geworden.
Sinds 1 oktober 2004 keurt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)
mensen met een WAO-uitkering, een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheids-
verzekering zelfstandigen (WAZ) of een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschikt-
heidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) meer op basis van hun mogelijkheden en wat
men nog wel kan.27
Reden voor deze strengere keuringsregels is, dat de overheid van mening
20
Petersen, A. van, Vonk, M. Bouwmeester, J. (2004), Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek naar de
positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt, pag. 29 21
Verveen, E. Petersen, A. van, (2007), Weerbarstige denkbeelden: De beeldvorming van leidinggevenden en
werknemers over mensen met een arbeidsbeperking, pag. 5-9 22
Zalm, G. (Minister van Financiën) (2006), Miljoenennota behorende bij Rijksbegroting 2006, paragraaf 3.2
Economie en arbeidsmarkt ; Stichting van de Arbeid (2005), Werktop van kabinet en Stichting van de Arbeid,
d.d. 1 december 2005, Publicatienummer 8/05, pag. 14 23
Sociaal-Economische Raad (2006), Welvaartsgroei door en voor iedereen, pag. 14 24
Klerk, M. de, (2007), Meedoen met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007, pag. 111 25
Klerk, M. de, (2007), Meedoen met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007, pag. 71 ;
http://www.werkennaarvermogen.nl/regelgeving.htm , geraadpleegd op 10-09-2007 26
Besluit van 13 december 2005 tot intrekking Wet REA, Nota Van Toelichting, pag. 1 27
http://www.uwv.nl/particulieren/actueel/themadossiers/herbeoordeling/index.aspx , geraadpleegd op 10-09-
2007
10
is dat er meer nadruk gelegd moet worden op arbeidsgeschiktheid in plaats van
arbeidsongeschiktheid.28
Het besluit betreffende het invoeren van deze nieuwe regels sloot
nauw aan bij de opvatting van het kabinet dat het vroegere stelsel te veel uitging van de
beperkingen van mensen met een beperking in plaats van de mogelijkheden van mensen met
een beperking. Tijdens de besluitvorming over deze nieuwe regels verwoordde het kabinet al
haar opvatting om in 2006 een nieuw arbeidsongeschiktheidstelsel in te voeren.29
1.4 De groep mensen met een uitkering op grond van de Wet
Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong)
1.4.1 Belang van een hogere arbeidsparticipatie
Een specifieke groep van de mensen met een beperking betreft de groep mensen met een
beperking die onder de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong)
vallen. Op 31 oktober 2006 heeft de toenmalige minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, minister De Geus, namens het kabinet advies gevraagd aan de SER over de
mogelijkheden om de arbeidsparticipatie van deze Wajonggerechtigden te bevorderen.30
Reden hiervoor is dat slechts een kleine groep van deze Wajong-gerechtigden werkzaam is. In
totaal heeft 26 procent van de Wajonggerechtigden een baan, waarvan 17 procent werkt in het
kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en 9 procent werkt bij een reguliere
werkgever. Daar komt bij dat het aantal mensen in de Wajong fors toeneemt.31
Uit het
jaarverslag van het UWV over 2006 blijkt dat deze instroom in 2006 maar liefst 30 procent is
ten opzichte van 2005, terwijl de uitstroom in datzelfde jaar slechts 13 procent ten opzichte
van 2005.32
In het SER-advies is eveneens te zien dat niet alleen het aantal mensen met een
Wajong-uitkering (hierna aangeduid met Wajongers) jaarlijks stijgt, maar dat deze stijging in
2006 procentueel veel groter is dan de jaren ervoor. De instroom in 2006 is explosief
gegroeid, terwijl de uitstroom weinig veranderd is.33
In ditzelfde advies van de SER wordt de
verwachting van het UWV verwoord dat het aantal Wajongers nog flink zal stijgen. In het jaar
2015 zal dit aantal volgens het UWV opgelopen zijn tot ongeveer 200.000 Wajongers en dit
aantal zal oplopen tot 300.000 Wajongers in het jaar 2040.34
Wanneer van deze toenemende groep Wajongers het aandeel werkenden niet stijgt, betekent
dit dat een steeds groter wordende groep niet of nauwelijks zal participeren op de
arbeidsmarkt en daardoor wellicht nauwelijks zal deelnemen aan het sociale en
maatschappelijke leven. Mede daardoor is de SER van mening dat het verstrekken van een
28
Besluit van 18 augustus 2004 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, Nota Van
Toelichting, pag. 1 29
Wet Wijziging Systematiek Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten, Memorie Van Toelichting,
paragraaf 2, pag. 1 30
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 2 31
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 3 32
UWV (2006), UWV jaarverslag 2006, pag. 11 33
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), bijlage 2, tabel 3, pag. 189 34
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 29
11
uitkering alleen niet voldoende is.35
Volgens de SER moet er alles aan gedaan worden om
zoveel mogelijk Wajongers te laten participeren in een vorm van werk die het beste past bij de
mogelijkheden en talenten die de Wajonger heeft.36
1.4.2 Knelpunten bij het vinden van een reguliere baan
Er zijn echter veel knelpunten, die Wajongers belemmeren in het vinden van een betaalde
baan bij een reguliere werkgever. Deze knelpunten komen uitvoerig aan bod in zowel de
adviesaanvraag van het kabinet als het SER-advies.37
In het kort worden hieronder de
belangrijkste knelpunten uit deze twee publicaties weergegeven.
Als grootste hindernis wordt de negatieve beeldvorming van werkgevers ten aanzien van
Wajongers genoemd, waarbij ook het hiervoor al genoemde attitudeonderzoek „Onbekend
maakt onbemind‟ aangehaald wordt.
Daarnaast blijkt, dat de mogelijkheden op loondispensatie voor de werkgever beperkt zijn:
wanneer een Wajonger betaalde arbeid verricht waarvan de waarde minimaal 25 procent lager
ligt dan het voor deze Wajonger geldende functieloon als gevolg van de functiebeperking van
deze Wajonger, dan kan het UWV loondispensatie verlenen. Echter, door nog andere
geldende voorwaarden, zoals de voorwaarde dat de waarde van de arbeid van de Wajonger
minder moet zijn dan de waarde uitgedrukt in het wettelijk minimumloon, kunnen veel
Wajongers (en daarmee ook hun werkgevers) hiervan geen gebruik maken.
Ook loont het werken in deeltijd onvoldoende voor Wajongers. Wajongers die door hun
beperking niet voltijdswerk kunnen doen en dus in deeltijd werken, ontvangen een loon dat
lager is dan een volledig minimumloon (ze werken immers minder uren). Een Wajong-
uitkering bedraagt maximaal 75 procent van het wettelijk minimumloon.38
Wanneer een
Wajonger gaat werken, wordt zijn of haar Wajong-uitkering verlaagd, omdat deze uitkering
gebaseerd is op wat de Wajonger kan verdienen met arbeid. Het loon uit deeltijdwerk en de
verlaagde Wajong-uitkering gezamenlijk zijn daarom bijna nooit (veel) hoger dan het
wettelijk minimumloon. Een Wajonger gaat er financieel dus nauwelijks op vooruit wanneer
hij of zij in deeltijd gaat werken.
Verder is de overgang van school naar werk nog verre van optimaal.39
Leerlingen met een
beperking verlaten hun school nog te vaak zonder dat ze voorbereid zijn op de arbeidsmarkt.
Daar komt bij dat het vinden van een stageplek voor leerlingen met een beperking vaak
moeilijk is. Ook is er niet altijd voldoende begeleiding tijdens de stage.
35
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 8 36
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 12 37
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 15-17 ; Sociaal-Economische Raad (2007), Advies
‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden voor jonggehandicapten’, (advies van de
Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), pag. 115-120 38
Voor meer informatie over de hoogte van de Wajong-uitkering: zie bijlage A, Nadere informatie bij 1.4.2. 39
Naast noot 37, zie ook: Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer
participatiemogelijkheden voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), pag. 43 en 45-46
12
1.5 Doelstelling onderzoek en hoofdvraag
Desalniettemin werkt toch negen procent van de totale Wajongpopulatie bij een reguliere
werkgever. Dit is een laag percentage, maar het duidt aan dat er wel degelijk Wajongers zijn
die een betaalde baan bij een reguliere werkgever weten te vinden en dat er wel degelijk
reguliere werkgevers zijn die Wajongers aannemen. De vraag rijst dan ook, waarom het hen
wel gelukt is om een betaalde baan bij een reguliere werkgever te vinden én te behouden.
Deze vraag is de reden van dit onderzoek, wat ik uitvoer namens FNV Bondgenoten te
Utrecht. Het onderwerp van dit onderzoek is ook in overleg met FNV Bondgenoten tot stand
gekomen. FNV Bondgenoten heeft nu nog nauwelijks expliciet beleid op het gebied van
Wajongers en het is de intentie van FNV Bondgenoten om de resultaten van dit onderzoek te
gebruiken als uitgangspunt voor het te ontwikkelen beleid.
In het SER-advies wordt aangenomen dat de groep werkzame Wajongers waarschijnlijk
dezelfde kenmerken heeft als de groep niet-werkzame Wajongers.40
Dus wanneer een
antwoord gegeven kan worden op de vraag waarom het die negen procent van de Wajongers
wel gelukt is een reguliere baan te vinden en te behouden, dan kan wellicht het beleid om
Wajongers een reguliere baan te laten vinden en te behouden, verbeterd worden. Over de
Wajongers die een betaalde baan bij een reguliere werkgever hebben, zijn echter geen
gegevens bekend wat betreft hun persoonlijke situatie, hun werkgevers, de aard van hun
aanstelling en werk, en de Wajongregelingen en voorzieningen die in deze situaties gebruikt
zijn.41
Om te kunnen beantwoorden waarom het uitgerekend deze negen procent wel gelukt is
om een reguliere baan te vinden en te behouden, dient onderzocht te worden welke factoren
een belangrijke rol hierin spelen.
Daarom zal het doel van dit onderzoek zijn: het inventariseren van de factoren die een
belangrijke rol spelen bij het vinden en behouden van een reguliere baan door een Wajonger.
De hoofdvraag van dit onderzoek is ook in overleg met FNV Bondgenoten tot stand gekomen
en luidt als volgt:
”Wat zijn de belangrijkste factoren die leiden tot een reguliere arbeidsplaats voor een
Wajonger?”
1.6 Onderzoeksmethode
Voor het empirische deel van dit onderzoek zal ik gebruik maken van twee vragenlijsten: een
vragenlijst voor de Wajongers en een vragenlijst voor de werkgevers die Wajongers
aangenomen hebben.
Van de groep Wajongers wil ik zowel Wajongers met een reguliere baan als Wajongers
zonder reguliere baan benaderen. De vragenlijst voor de Wajongers bestaat uit een algemeen
deel en een deel gericht op de arbeidssituatie van de Wajonger. Op grond van de antwoorden
40
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 28 41
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 28
13
van deze Wajongers verwacht ik te kunnen benoemen welke factoren het belangrijkst zijn
voor deze Wajongers om een reguliere arbeidsplaats te krijgen én te behouden.
Met behulp van de vragenlijst voor de werkgevers die Wajongers aangenomen hebben
verwacht ik te kunnen benoemen wat de belangrijkste redenen voor een werkgever om een
Wajonger aan te nemen zijn en wat de belangrijkste factoren voor een werkgever om een
Wajonger aan te nemen én te behouden zijn.
Mijn verwachting is, dat ik op grond van de antwoorden van de Wajongers en de werkgevers
kan weergeven wat de belangrijkste factoren voor een reguliere arbeidsplaats voor een
Wajonger zijn, waarmee ik een goed onderbouwd antwoord kan geven op de hoofdvraag van
dit onderzoek.
1.7 Afbakening
Omdat dit onderzoek tevens een universitair afstudeeronderzoek is, gelden er enkele
restricties aan dit onderzoek wat betreft tijd en omvang. Daarom begrens ik dit onderzoek op
een aantal zaken.
In dit onderzoek staan de mensen met een Wajong-uitkering centraal, in navolging van de
adviesaanvraag van het kabinet aan de SER. Dat betekent dat in dit onderzoek de jongeren
met een beperking die niet tot de groep Wajongers behoren buiten beschouwing blijven. Ook
de mensen met een WAO- of WAZ-uitkering blijven buiten beschouwing.
Ook de tweede afbakening van de onderzoeksgroep sluit aan bij de adviesaanvraag van het
kabinet: in dit onderzoek zal het gaan over reguliere arbeid als participatievorm. Daarmee
blijven de andere vormen van participatie zoals deze in het SER-advies naar voren komen, te
weten werken op basis van de WSW, zelfstandig ondernemerschap, vrijwilligerswerk en
(arbeidsmatige) dagbesteding, buiten beschouwing.
Verder richt ik me in dit onderzoek alleen op de factoren waardoor Wajongers een reguliere
baan verwerven en behouden. Hiermee richt ik mij dus op de ‘succesfactoren’ en niet op de
problemen en knelpunten bij deze kwestie. Deze problemen en knelpunten komen daarom niet
aan bod in dit onderzoek.
Samenvattend:
De onderzoeksgroep van dit onderzoek is: de groep mensen met een Wajong-uitkering
die een betaalde baan bij een reguliere werkgever heeft.
De nadruk in dit onderzoek ligt op de factoren die een positief effect hebben op de
arbeidsparticipatie van de onderzoeksgroep.
1.8 Opzet onderzoeksverslag
In dit hoofdstuk is een inleiding gegeven van dit onderzoeksverslag, waarbij het belang van
arbeid en de toegankelijkheid van arbeid voor mensen met een beperking beschreven is.
Aansluitend is het regeringsbeleid met betrekking tot de arbeidsparticipatie van mensen met
een beperking aan de orde gekomen, met daarbij speciale aandacht voor de groep mensen met
een Wajong-uitkering. Ook zijn de belangrijkste knelpunten bij het vinden van een reguliere
baan voor Wajongers aangestipt. Daarna zijn de doelstelling en de hoofdvraag van dit
onderzoek geformuleerd, waarna de onderzoeksmethode en de afbakening van het onderzoek
beschreven is.
In hoofdstuk 2 wordt de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten
(Wajong) beschreven. De kenmerken en het doel van deze wettelijke voorziening zullen aan
14
bod komen, alsook cijfers en gegevens over de groep mensen die een Wajong-uitkering
ontvangen. Vervolgens komen de regelingen waar werkgevers gebruik van kunnen maken als
ze Wajongers aannemen en ook de regelingen waar Wajongers gebruik van kunnen maken
wanneer ze werken aan bod.
De economische theorie zal in hoofdstuk 3 behandeld worden. Allereerst zal de factor arbeid
in algemeen economisch perspectief worden behandeld. Daarna worden de motieven voor een
werkgever om een werknemer aan te nemen op basis van de economische theorie
weergegeven, waarna vervolgens ingegaan wordt op de motieven voor een werkgever om een
werknemer met een beperking aan te nemen.
Hoofdstuk 4 staat in het teken van het empirische deel van dit onderzoek. Allereerst wordt de
vragenlijst voor de Wajongers behandeld, hierna komt de vragenlijst voor de werkgevers aan
bod. Bij het behandelen van deze vragenlijsten wordt eerst ingegaan op de opzet van de
vragenlijst, de wijze van contact met de respondenten en de respons op de vragenlijsten.
Daarna worden de uitkomsten van deze vragenlijsten behandeld.
Vervolgens kan in hoofdstuk 5 een conclusie getrokken worden. Eerst worden puntsgewijs de
belangrijkste zaken van de theorie en de empirie weergegeven. Op basis hiervan kan een
antwoord op de hoofdvraag gegeven worden.
Na deze conclusie volgen enkele aanbevelingen van mijn kant, op basis van de resultaten van
dit onderzoek, om de kansen op een reguliere arbeidsplaats voor een Wajonger te verhogen.
Tot slot worden de bijlagen en de gebruikte literatuur weergegeven.
15
2 De Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening
Jonggehandicapten (Wajong)
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste kenmerken betreffende de Wajong.
Allereerst zal in paragraaf 2.1 het wettelijke kader van de Wajong beschreven worden. Daarna
zal in paragraaf 2.2 een beeld geschetst worden van de Wajong-populatie. Tot slot zal in
paragraaf 2.3 een overzicht gegeven worden van de regelingen waar gebruik van gemaakt kan
worden door de Wajonger en de werkgever die deze Wajonger in dienst heeft.
2.1 De Wajong als wettelijke regeling
2.1.1 Voorgeschiedenis
De Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) is een wet van 24
april 199742
, die ingetreden is op 1 januari 199843
. Vóór de inwerkingtreding van deze wet
konden jongeren en zelfstandigen die (deels) arbeidsongeschikt waren of raakten aanspraak
maken op de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), die in 1976 tot stand gekomen
was.44
Deze AAW voorzag voor alle Nederlandse burgers tot 65 jaar in een uitkering op
minimumniveau, wanneer men door langdurige arbeidsongeschiktheid onvoldoende inkomen
kon verwerven. Door voornemens van het kabinet tot meer marktwerking in de WAO, met
name door premiedifferentiatie en meer eigen risico45
, werd de AAW in de WAO
geïntegreerd en verviel daarmee de AAW.46
Daarmee was er voor jongeren en zelfstandigen
met (geheel of gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid geen wettelijke regeling tegen
inkomensderving meer. Omdat het kabinet dit onwenselijk achtte, werden twee nieuwe
wettelijke regelingen ingesteld: een regeling voor de zelfstandigen met een arbeidshandicap
(de WAZ)47
en een regeling voor de jongeren met een arbeidshandicap (de Wajong)48
.
2.1.2 Doel van de Wajong-regeling
Het kabinet was destijds van oordeel dat voor iedereen een regeling van rechtswege op
minimumniveau bij inkomensderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid moest blijven
bestaan. Door het vervallen van de AAW was een dergelijke regeling er niet meer voor
jongeren en zelfstandigen die door arbeidsongeschiktheid minder inkomen konden verdienen.
Met het instellen van de Wajong werd voorzien in een wettelijke regeling voor de jongeren
die door arbeidsongeschiktheid minder inkomen konden verdienen. De Wajong-regeling geldt
voor jongeren die vóór hun zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt zijn geworden, maar
geldt ook voor studerenden die arbeidsongeschikt zijn geworden nadat zij met hun studie zijn
42
Opschrift Wajong 43
Art. 3 Besluit van 2 september 1997, Inwerkingtreding Pemba, WAZ, Wajong en Inga 44
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 2, pag. 3 45
Premiedifferentiatie En Marktwerking Bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba), Memorie Van
Toelichting, paragraaf 1.2, pag. 2 46
Pemba, Memorie Van Toelichting, paragraaf 1.3, pag. 5 47
Inmiddels is de WAZ afgeschaft. Mensen met een WAZ-uitkering die uiterlijk op 30 juni 2005 ingegaan is,
blijven in de WAZ. Nieuwe instroom in de WAZ is niet meer mogelijk. Bron: Wet Einde Toegang Verzekering
WAZ, Memorie Van Toelichting, paragraaf 1, pag. 1 48
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 1, pag. 1
16
begonnen. Dit is zo bepaald, omdat het bij beide groepen gaat om personen die arbeids-
ongeschikt zijn geworden vóórdat ze betaalde arbeid hebben kunnen verrichten. Er is gekozen
voor een afzonderlijke regeling voor deze specifieke personen, omdat er bij deze personen
geen feitelijke inkomensderving is, maar veronderstelde inkomensderving.49
Hierdoor hebben
deze personen niet kunnen bijdragen aan de financiering van een voorziening tegen dit risico
en kunnen zij zich dus niet verzekeren tegen dit risico. Het kabinet was van mening dat dit
risico niet gedragen kan worden door deze personen zelf of door hun ouders, waardoor er
behoefte ontstond aan een wettelijke voorziening specifiek voor deze groep personen.50
2.1.3 Voorwaarden voor de Wajong-uitkering
Een uitkering op grond van de Wajong kan aangevraagd worden door:51
mensen die voor hun zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt zijn,
mensen die na hun zeventiende verjaardag arbeidsongeschikt worden, indien ze in het
jaar waarop zij arbeidsongeschikt raakten minimaal zes maanden studerenden waren.
Als „studerenden‟ worden de volgende personen aangemerkt:52
degenen die studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten ontvangen,
degenen waarvan de ouders of verzorgers kinderbijslag ontvangen op grond van
artikel 7 lid 2 sub a van de Algemene Kinderbijslagwet53
,
degenen die in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgen
gedurende gemiddeld 213 klokuren per kwartaal, en jonger dan 30 jaar zijn.
Men moet dus „arbeidsongeschikt‟ zijn om in aanmerking te kunnen komen voor een Wajong-
uitkering. Het begrip „arbeidsongeschikt‟ wordt in de Wajong als volgt omschreven:
“Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief
medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of
gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen, met
soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan, met
arbeid gewoonlijk verdienen.”54
Voor de beoordeling of iemand arbeidsongeschiktheid voor
de Wajong is, wordt dus bekeken of deze persoon met arbeid evenveel kan verdienen als
„gezonde‟ personen, rekening houdend met opleiding, ervaring en woonomgeving. Wanneer
dit het geval is, dan is deze persoon niet arbeidsongeschikt voor de Wajong. Wanneer deze
persoon helemaal niet met arbeid kan verdienen wat „gezonde‟ personen in dezelfde situatie
gewoonlijk verdienen, dan is deze persoon voor de Wajong geheel arbeidsongeschikt.
Wanneer deze persoon gedeeltelijk niet met arbeid kan verdienen wat „gezonde‟ personen in
dezelfde situatie gewoonlijk verdienen, dan is deze persoon voor de Wajong gedeeltelijk
arbeidsongeschikt.
49
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 1, pag. 1 50
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 4.1, pag. 8. Voor enkele kanttekeningen bij deze
verantwoording van de Wajong-regeling: zie bijlage A, Nadere informatie bij 2.1.2 51
Art. 2 t/m art. 6 Wajong ; UWV (2007), Hoe zit dat met de Wajong? Informatie over de Wajong-uitkering,
pag. 6 52
Art. 5 Wajong 53
Art. 7 lid 2 sub a Algemene Kinderbijslagwet: de ouders of verzorgers hebben recht op kinderbijslag voor hun
kind van 16 of 17 jaar, wanneer dit kind in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt
gedurende gemiddeld 213 klokuren per kwartaal. 54
Art. 2 lid 1 Wajong
17
Om in aanmerking te kunnen komen voor een Wajong-uitkering gelden verder de volgende
voorwaarden:
Degene moet „ingezetene‟ zijn op grond van artikel 3 van de Wajong. Hij of zij moet
in Nederland wonen of voldoen aan de bepalingen volgens het tweede lid van dit
artikel.55
Degene moet minimaal 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt zijn.56
De Wajong-uitkering kan pas ingaan op de dag waarop degene achttien jaar wordt.57
Degene moet jonger dan 65 jaar zijn.58
De arbeidsongeschiktheid van degene is minimaal 25 procent.59
2.1.4 Beoordeling
Als de jonggehandicapte de Wajong-uitkering heeft aangevraagd, wordt hij of zij door het
UWV opgeroepen voor een onderzoek.60
Dit onderzoek wordt gedaan door een
verzekeringsarts en bestaat uit een gesprek en eventueel ook een medisch onderzoek. Hiermee
bekijkt de verzekeringsarts wat de jonggehandicapte wel en niet kan en stelt een functionele
mogelijkhedenlijst op waarin vastgelegd wordt wat op dat moment de lichamelijke,
verstandelijke en geestelijke mogelijkheden van de jonggehandicapte zijn. Bijvoorbeeld in
hoeverre deze persoon kan tillen, lopen, bukken, nadenken en zich kan concentreren. Aan de
hand hiervan beoordeelt de verzekeringsarts de mogelijkheden en beperkingen van deze
jonggehandicapte. Daarnaast kan de verzekeringsarts, als de jonggehandicapte hiervoor
toestemming geeft, informatie opvragen bij de huisarts of medisch specialist van de
jonggehandicapte. De verzekeringsarts beoordeelt aan de hand van de mogelijkheden en
beperkingen van de jonggehandicapte of deze wel of niet kan werken en in welke mate.
Wanneer de jonggehandicapte volgens de verzekeringsarts mogelijkheden heeft om te kunnen
werken, volgt een gesprek met een arbeidsdeskundige. Deze arbeidsdeskundige bekijkt aan de
hand van de mogelijkheden van de jonggehandicapte voor welke functie de jonggehandicapte
in aanmerking zou kunnen komen. Op basis hiervan beoordeelt de arbeidsdeskundige of de
jonggehandicapte recht heeft op een Wajong-uitkering en welke arbeidsongeschiktheidsklasse
van toepassing is.61
Om te beoordelen of de jonggehandicapte recht heeft op een Wajong-uitkering, moet het
arbeidsongeschiktheidspercentage van deze jonggehandicapte bepaald worden. Bij het
bepalen of en in hoeverre de jonggehandicapte „arbeidsongeschikt‟ is in de zin van artikel 2
van de Wajong, moet dus onderzocht worden in hoeverre deze persoon als gevolg van ziekte,
gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is om met arbeid te verdienen wat personen
in dezelfde situatie qua opleiding, ervaring en woonomgeving, maar zonder deze ziekte,
gebreken, zwangerschap of bevalling met arbeid normaal gesproken verdienen. Hierbij wordt
onder „arbeid‟ verstaan “alle algemeen geaccepteerde arbeid” waar deze persoon “met zijn
krachten en bekwaamheden” toe in staat is (lid 5). Of deze persoon deze arbeid ook
55
Art. 3 Wajong 56
Art. 6 Wajong 57
Art. 6 lid 6 Wajong 58
Art. 17 lid 1 sub a Wajong 59
Art. 5 lid 5 Wajong 60
Art. 33 Wajong 61
Gesprek met Wil Verlaan, onafhankelijk zelfstandig juridisch adviseur, voornamelijk op het gebied van
arbeidsintegratie, sociale zekerheid en zorg
18
daadwerkelijk kan verkrijgen, is niet relevant voor het bepalen van “de mate van
arbeidsongeschiktheid”, oftewel het arbeidsongeschiktheidspercentage (lid 6). Ook blijft met
betrekking tot artikel 2 van de Wajong buiten beschouwing wat de jonggehandicapte met
arbeid bij een sociale werkvoorziening kan verdienen (lid 7).62
Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt door de arbeidsdeskundige als volgt bepaald:63
De arbeidsdeskundige zoekt met behulp van een computerprogramma, het Claim-
Beoordelings- en Borgingssysteem (kortweg het CBBS), de functies die de jong-
gehandicapte zou kunnen uitvoeren. Het CBBS bevat gegevens van ongeveer 7500
gangbare beroepen in Nederland, met beschrijvingen van onder andere wat het beroep
inhoudt, welke opleiding voor het beroep vereist is en het bijbehorende loon. De
arbeidsdeskundige voert de gegevens van de jonggehandicapte in wat betreft onder andere
de mentale, verstandelijke en fysieke beperkingen en mogelijkheden, opleiding, ervaring
en het eventuele laatstverdiende loon en het CBBS maakt een selectie van „geschikte‟
functies en „ongeschikte‟ functies. Het gaat hierbij om bestaande functies, dus niet om
vacatures.
De arbeidsdeskundige bekijkt de „geschikte‟ functies en bepaalt op basis van zijn
beoordeling, eventueel in overleg met de verzekeringsarts, welke van deze „geschikte‟
functies ook daadwerkelijk geschikt zijn voor de jonggehandicapte. Het CBBS kan
namelijk niet alle gegevens van de jonggehandicapte wegen en op waarde schatten.
Hierna blijven de functies over die echt geschikt zijn voor de jonggehandicapte. Uit deze
functies kiest de arbeidsdeskundige de drie functies waarmee de jonggehandicapte het
meest kan verdienen. Van deze functies moeten er in Nederland tenminste drie bestaande
arbeidsplaatsen zijn. Wanneer de arbeidsdeskundige geen drie functies met drie
arbeidsplaatsen kan vinden, dan is de jonggehandicapte „volledig arbeidsongeschikt‟.64
Van deze drie functies neemt de arbeidsdeskundige het middelste loon om te bepalen wat
de jonggehandicapte nog zou kunnen verdienen met zijn of haar beperking. Dit wordt in
de Wajong de „resterende verdiencapaciteit‟ genoemd.65
Deze resterende verdiencapaciteit wordt vergeleken met het „maatmanloon‟. Dit
maatmanloon is het loon dat de jonggehandicapte zou kunnen verdienen wanneer hij of zij
‘gezond’ was. Wanneer de jonggehandicapte nog geen betaalde arbeid verricht heeft en
dus nog geen loon ontvangen heeft, dan wordt in het algemeen het minimumloon als
maatmanloon gehanteerd.66
Wanneer de jonggehandicapte al wel loon verdiende door het
verrichten van arbeid, dan wordt dit verdiende loon als maatmanloon gehanteerd67
, tenzij
dit lager is dan het loon dat de jonggehandicapte zou kunnen verdienen wanneer hij of zij
„gezond‟ zou zijn. Het hoogste loon wordt als maatmanloon gehanteerd68
.
62
Art. 2 Wajong 63
UWV (2006), Hoe zit het met het CBBS?, artikel in UWV Perspectief, uitgave nummer 4 - december 2006,
pag. 10. UWV Perspectief is een blad voor mensen met een WAO-, WAZ-, Wajong-, IVA- of WGA-uitkering
dat vier keer per jaar verschijnt. 64
Naast voetnoot 31, zie ook: http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=83161 , geraadpleegd op 25-11-2007.
KennisRing is ontwikkeld in opdracht van informatiecentrum 2ZW (http://www.vsv.nl/2zw/), een landelijk
informatiecentrum voor zorg, sociale zekerheid, wet- en regelgeving en welzijn. Informatiecentrum 2ZW is
onderdeel van de onafhankelijke en niet-commerciële stichting StimulanSZ (http://www.stimulansz.nl/). 65
Naast voetnoot 31, zie ook: http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=35823 , geraadpleegd op 25-11-2007 ;
Art. 1 lid j Wajong 66
Naast voetnoot 31, zie ook: Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 4.2.1, pag. 12-13 67
Naast voetnoot 31, zie ook: http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=35823 , geraadpleegd op 25-11-2007 68
Naast voetnoot 31, zie ook: UWV (2007), Hoe zit dat met de Wajong? Informatie over de Wajong-uitkering,
pag. 11
19
Het verschil tussen het maatmanloon en de resterende verdiencapaciteit bepaalt het
arbeidsongeschiktheidspercentage.69
Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt als
volgt berekend:
- Allereerst wordt het verschil tussen het maatmanloon en de resterende
verdiencapaciteit berekend.
- Dit verschil wordt gedeeld door het maatmanloon en daarna vermenigvuldigt met
100 %.
- Het berekende getal is het arbeidsongeschiktheidspercentage.
2.1.5 Recht op de Wajong-uitkering70
Zolang de jonggehandicapte blijft voldoen aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering,
blijft hij of zij de Wajong-uitkering ontvangen tot de eerste dag van de maand waarop hij of
zij 65 jaar wordt. Op dat moment eindigt het recht op de uitkering op grond van artikel 17 van
de Wajong.71
Daarnaast noemt dit artikel nog andere gronden om het recht op de Wajong-
uitkering te beëindigen:
Het arbeidsongeschiktheidspercentage daalt tot minder dan 25 procent of de
arbeidsongeschiktheid eindigt.72
Wanneer deze daling van arbeidsongeschiktheid
verband houdt met een afgeronde scholing of opleiding, dan eindigt het recht pas één
jaar na het voltooien van deze scholing of opleiding.73
De jonggehandicapte gaat buiten Nederland wonen.74
Slechts bij uitzondering kan de
jonggehandicapte die buiten Nederland gaat wonen, de Wajong-uitkering behouden.75
De jonggehandicapte is minimaal één maand gedetineerd.76
Wanneer het recht op de Wajong-uitkering beëindigd is vanwege daling van de
arbeidsongeschiktheid, het verhuizen naar het buitenland of detentie, dan kan het recht op de
Wajong-uitkering weer toegekend worden aan de jonggehandicapte wanneer hij of zij weer
voldoet aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering.77
Verder zijn er nog enkele andere redenen op grond van de Wajong waardoor het recht op de
Wajong-uitkering eindigt. Wanneer de jonggehandicapte niet verschijnt na een oproep van het
UWV of weigert mee te werken aan onderzoek met betrekking tot zijn of haar Wajong-
uitkering, wordt de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, beëindigd.78
Ook
wanneer de jonggehandicapte voorschriften van het UWV, zoals voorschriften met betrekking
tot genezing, herstel, scholing, opleiding of reïntegratie, niet opvolgt of wanneer de
69
Naast voetnoot 31, zie ook: UWV (2007), Hoe zit dat met de Wajong? Informatie over de Wajong-uitkering,
pag. 10-11 en http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=35823 , geraadpleegd op 25-11-2007 70
Naast een Wajong-uitkering kan een Wajonger ook in aanmerking komen voor bepaalde aanvullingen, zoals
toeslagen. Meer informatie over deze aanvullingen is te vinden in bijlage A, Nadere informatie bij 2.1.5. 71
Art. 17 lid 1 sub a Wajong 72
Art. 17 lid 1 sub b Wajong 73
Art. 7 lid 3 Wajong 74
Art. 17 lid 1 sub c Wajong 75
Art. 7 lid 7 Wajong 76
Art. 7 lid 5 Wajong 77
In het geval van vestiging buiten Nederland: art. 18 Wajong. In het geval van afname van de
arbeidsongeschiktheid: art. 19 lid 1 sub a, art. 19 lid 2 en art. 20 Wajong. In het geval van detentie: art. 20a
Wajong. 78
Art. 37 Wajong
20
jonggehandicapte zijn of haar arbeidsongeschiktheid met opzet heeft veroorzaakt, wordt de
uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, beëindigd.79
2.1.6 Herbeoordeling
Oorspronkelijk werd de Wajong-uitkering toegekend aan de jonggehandicapte voor een
periode van drie jaar, waarna een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van
de jonggehandicapte volgde.80
Deze wettelijke herbeoordeling is vervallen en vervangen door
een éénmalige herbeoordeling. Hierbij worden de bestaande Wajonggerechtigden opgeroepen
voor een herbeoordeling. Deze éénmalige herbeoordelingen zijn begonnen op 1 oktober 2004
en zijn over twee en een half jaar gespreid.81
Reden voor deze verandering was het plan van
het kabinet om een nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheid in te voeren, waarbij de nadruk
ligt op arbeidsgeschiktheid in plaats van arbeidsongeschiktheid. De Wajonggerechtigden
worden dan ook herbeoordeeld naar deze nieuwe, strengere normen van dit nieuwe stelsel.82
Op grond van het Besluit Eenmalige Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten (Beha)
heeft het UWV de meeste mensen met een Wajong-uitkering herbeoordeeld of, in verband
met een verandering in de mate van arbeidsongeschiktheid, een herziening of intrekking van
hun Wajong-uitkering aan de orde was.83
Enkele groepen Wajong-uitkeringsgerechtigden
waren van deze éénmalige herbeoordeling vrijgesteld.84
Ook na deze éénmalige herbeoordeling kunnen Wajonggerechtigden worden herbeoordeeld
en ook eventueel opnieuw gekeurd worden door het UWV.85
Voor deze herbeoordeling geldt
geen specifieke periode of datum, maar deze is afhankelijk van de situatie van de Wajong-
gerechtigde. De Wajonggerechtigde moet alle veranderingen in zijn of haar levenssituatie
doorgeven aan het UWV, zoals bijvoorbeeld een verbetering of verslechtering van zijn of haar
gezondheid, veranderingen in de mogelijkheden en/of beperkingen om te werken, een stijging
of daling van zijn of haar inkomen en wanneer de Wajonggerechtigde gaat werken of een
eigen onderneming begint.86
Het UWV bekijkt of de Wajonggerechtigde nog steeds recht
heeft op een Wajong-uitkering op grond van zijn of haar mate van arbeidsongeschiktheid en
of deze Wajong-uitkering verhoogd wordt, verlaagd wordt, gelijk blijft of ingetrokken
wordt.87
Hiervoor kan een herbeoordeling door een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige van
het UWV nodig zijn, maar dat hoeft niet.
2.2 De Wajongers
2.2.1 De Wajong-populatie
De belangrijkste gegevens over de Wajong-populatie (het aantal lopende Wajong-uitkeringen)
79
Art. 38 Wajong 80
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 4.2.1, pag. 13 81
Besluit Eenmalige Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten, Nota Van Toelichting, paragraaf 1 82
Wet Wijziging Systematiek Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten, Memorie Van Toelichting,
paragraaf 2, pag. 1 83
Art. 1 Beha 84
Art. 2 Beha 85
UWV (2007), Hoe zit dat met de Wajong? Informatie over de Wajong-uitkering, pag. 13 86
UWV (2007), Hoe zit dat met de Wajong? Informatie over de Wajong-uitkering, pag. 17 87
Art. III lid 5 Wet Wijziging Systematiek Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten
21
worden op basis van cijfers van het UWV over de Wajong-populatie tot en met het vierde
kwartaal van 2006 weergegeven88
, tenzij anders vermeld.
Eind 2006 waren er 155.860 mensen die een Wajong-uitkering ontvingen. Van deze 155860
Wajongers was 55,5 procent man en 44,5 procent vrouw. Gebaseerd op ruim 150.000
Wajongers ten tijde van de adviesaanvraag op 31 oktober 2006 van de toenmalige minister De
Geus aan de SER, was 98 procent van de groep Wajongers volledig arbeidsongeschikt en was
2 procent van deze groep Wajongers gedeeltelijk arbeidsongeschikt.89
Deze cijfers uit de
adviesaanvraag zijn gebaseerd op cijfers van het UWV over het laatste kwartaal van het jaar
200590
en komen overeen met dezelfde gegevens van het UWV over het jaar 200691
. Dit
percentage van volledig arbeidsongeschikten is zeer hoog vergeleken bij de groep WAO-ers,
waarvan 68 procent volledig arbeidsongeschikt verklaard is. Als reden voor dit hoge
percentage volledig arbeidsongeschikten van de Wajong-populatie is het systeem van keuren
genoemd. In de adviesaanvraag wordt dit systeem bestempeld als een “alles of niets systeem”.
Omdat de meeste Wajongers geen reguliere arbeid kunnen verrichten, kunnen zij dus niet met
reguliere arbeid het maatmaninkomen, wat in de meeste gevallen het minimumloon is,
verdienen. Aangezien het minimumloon ook de ondergrens is van het inkomen dat met
reguliere arbeid verdiend zou moeten kunnen worden (een loon onder het minimumloon is
niet gangbaar), worden zij volledig arbeidsongeschikt verklaard.92
Qua leeftijd zaten de meeste Wajongers in 2006 in de leeftijdsklasse van 15 tot en met 24 jaar:
24,5 procent van de Wajong-populatie behoorde tot deze leeftijdsklasse. Een bijna even groot
deel Wajongers behoorde tot de leeftijdsklasse 25 tot en met 34 jaar (24,3 procent) en tot de
leeftijdsklasse 35 tot en met 44 jaar (23,1 procent). In de leeftijdsklasse van 45 tot en met 54
jaar zat 17,8 procent van het totaal aantal Wajongers en tot slot was 10,4 procent van de
Wajong-populatie tussen 55 en 65 jaar.
Gegevens over het opleidingsniveau van de Wajong-populatie zijn nauwelijks aanwezig.93
De Wajong-populatie is op het gebied van beperkingen te verdelen in drie groepen:94
mensen met een psychische (en psychiatrische) beperking,
mensen met een verstandelijke beperking,
mensen met een lichamelijke beperking.
De meeste mensen met een psychische of psychiatrische beperking hebben door hun
beperking communicatieproblemen en/of gedragsproblemen, waardoor ze minder goed een
baan onder normale werkomstandigheden kunnen uitoefenen. Mensen met een verstandelijke
88
UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2006, pag. 41-42. Deze kwantitatieve informatie wordt
door het UWV als bijlage bij de kwartaalverslagen gepubliceerd. Een deel van deze cijfers was geraamd. 89
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 3-4 90
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, bijlage 1, pag. 12 91
UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2006, pag. 41
92 Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 4 93
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 26 94
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 5-6
22
beperking hebben een lagere intelligentie dan gemiddeld, waardoor zij vaak geen reguliere
opleiding hebben gevolgd en daardoor geen functie kunnen uitoefenen waarvoor een bepaalde
mate van kennis of intellect nodig is. Mensen met een lichamelijke beperking of een
chronische aandoening kunnen door een fysieke beperking een deel van hun lichaam niet of
minder goed gebruiken. Met lichamelijke beperking wordt niet alleen een beperking met
betrekking tot bewegen, fysieke kracht of conditie bedoeld, maar ook een beperking in het
gebruik van de zintuigen. Daarnaast kunnen mensen ook meerdere soorten beperkingen
hebben, bijvoorbeeld zowel een lichamelijke als een verstandelijke beperking.
Cijfers over de Wajong-populatie verdeeld naar de mensen met een lichamelijke, psychische,
verstandelijke beperking of meerdere beperkingen zijn er vooralsnog niet. Het UWV heeft
wel cijfermateriaal over de Wajong-populatie verdeeld naar „diagnose‟. Deze cijfers zijn in
bijlage A opgenomen.95
2.2.2 De Wajong-instroom
In paragraaf 1.4 is al ter sprake gekomen dat de instroom in de Wajong, het aantal nieuwe
Wajong-uitkeringen, sterk stijgt. In 2006 was deze groei van de instroom zelfs opvallend
hoog: de instroom in 2006 was 30 procent, bijna 18 procent hoger dan de instroom in 2005.96
Hierna volgt een overzicht van de algemene kenmerken van de groep Wajong-instromers,
waarna ingegaan zal worden op de groei van de instroom.
2.2.2.1 Algemene kenmerken van de Wajong-instroom
De instroom in de Wajong in 2006 bedroeg 13.575 personen. Het percentage mannen van de
instroom was 57,8 procent en het percentage vrouwen was 42,4 procent. Van deze instroom
was 97,6 procent volledig arbeidsongeschikt en 2,4 procent gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
Het aantal nieuwe uitkeringen per honderd 18-jarigen is 6,83. Dus 6,83 procent van de 18-
jarigen in Nederland ontving een Wajong-uitkering in 2006.97
Logischerwijs is het grootste deel van de Wajong-instroom in de leeftijdsklasse van 15 tot en
met 24 jaar, omdat het moment van aanvraag meestal in deze leeftijd gebeurt. In 2006
behoorde tot deze leeftijdsklasse 77,6 procent van het totaal aantal instromers. Tot de groep
25 tot en met 34 jaar behoorde 13,5 procent. De leeftijdsklasse 35 tot en met 44 jaar bevatte
6,0 procent van de instroom-populatie en de leeftijdsklasse 45 tot en met 54 jaar 2,5 procent.
Tot slot behoorde de overige 0,6 procent tot de leeftijdsklasse 55 tot en met 64 jaar.98
Over het opleidingsniveau van de Wajong-instroom is alleen bekend dat in 2005 ongeveer de
helft van deze groep voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs gevolgd heeft.99
95
Zie bijlage A, Nadere informatie bij 2.2.1 96
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), bijlage 2 tabel 3, pag. 189 97
UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2006, pag. 41
98 UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4
e kwartaal 2006, pag. 41
99 Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 26
23
Het UWV heeft ook de Wajong-instroom verdeeld naar „diagnose‟. Ook deze cijfers staan in
bijlage A.100
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft, met behulp van
bestanden van het UWV, de Wajong-instromers wel verdeeld naar de aard van hun beperking,
dus verstandelijk, psychisch of lichamelijk. Dit betreffen echter wel cijfers over het jaar
2005.101
Voor de volledigheid moet opgemerkt worden dat het totaal aantal nieuwe Wajong-
uitkeringen verschilt tussen de gegevens van het UWV en de cijfers van het ministerie van
SZW.
Nieuwe uitkeringen naar diagnose, cijfers SZW Eind 2005
Verstandelijke beperking 3.895 (42,6 procent)
Psychische beperking 3.639 (39,8 procent)
Lichamelijke beperking 1.616 (17,7 procent)
Totaal 9.150 (100 procent)
In een onderzoek van het UWV over de groei van de Wajong-instroom is ook een soortgelijke
procentuele verdeling weergegeven. Deze cijfers zijn actueler omdat deze cijfers ook over het
jaar 2006 gegeven zijn, maar deze wijken, afgaande op de cijfers van 2002 tot en met 2005,
licht af van de cijfers van het ministerie van SZW. Dit komt, omdat bij deze cijfers van het
UWV nog een categorie „onbekend‟ is opgenomen en omdat UWV een iets ander onderscheid
maakt (zie tabel hieronder).102
De categorie „verstandelijke beperking (P697)‟ bestaat voor het
merendeel uit verstandelijke beperkingen, maar bevat ook een kleine groep andere
ontwikkelingsstoornissen. De categorie „overige psychische stoornissen (P699)‟ bevat een
grote groep autistische spectrumstoornissen, maar ook een redelijk grote groep verstandelijke
beperkingen.103
Dat wil dus zeggen dat niet alle Wajongers met een verstandelijke beperking
in P697 zitten en dat niet alle Wajongers met een psychische beperking in P699 zitten.
Nieuwe uitkeringen naar diagnose, cijfers UWV Eind 2006
Verstandelijk gehandicapt (P697) 37 procent
Overige psychische stoornissen (P699) 18 procent
Andere psychische ziektebeelden (overige P-codes) 25 procent
Somatische ziektebeelden (niet P-codes) 16 procent
Onbekend (A000, A689) 4 procent
Totaal 100 procent
2.2.2.2 De groei van de Wajong-instroom
Veel aandacht gaat met name uit naar de hoogte van de instroom in de Wajong. Zoals al aan
de orde gekomen is, is de instroom in 2006 explosief gegroeid. In de adviesaanvraag aan de
SER wordt vooral een grotere bekendheid van de Wajong-regeling als mogelijke oorzaak
voor de groei van de instroom genoemd. Daarnaast wordt de vooruitgang van de medische
wetenschap en technologie als oorzaak genoemd van de hogere levensverwachting van
jongeren met een beperking en dat zij daardoor langer gebruik maken van de Wajong-
100
Zie bijlage A, Nadere informatie bij 2.2.2.1 101
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de
bevordering van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 13 102
Stoutjesdijk, M. (UWV) Berendsen, E. (UWV) (2007), De groei van de Wajonginstroom: Een
onderzoeksrapport in het kader van het dossieronderzoek Wajong 2007, pag. 52 103
Stoutjesdijk, M. (UWV) Berendsen, E. (UWV) (2007), De groei van de Wajonginstroom: Een
onderzoeksrapport in het kader van het dossieronderzoek Wajong 2007, pag. 53
24
regeling.104
In het SER-advies worden ook de ontwikkeling van het aantal 18-jarigen,
uitvoeringsfactoren (bijvoorbeeld de snelheid van het gehele proces) en het groeiende aantal
leerlingen in voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als verklarende factoren
genoemd. Ook speelt de intensievere regierol van het UWV mee, waardoor de samenwerking
tussen het UWV, scholen en jongeren met een beperking beter en efficiënter geworden is,
waardoor meer jongeren met een beperking een Wajong-uitkering aanvragen.105
Daarnaast
wordt in het onderzoek van het UWV naar de groei van de Wajong-instroom benoemd, dat
een deel van de groei van de instroom veroorzaakt wordt door een strenger toelatingsbeleid
met betrekking de Wet Werk en Bijstand (WWB).106
Verder geeft dit onderzoek weer dat
vooral de categorieën P697 (verstandelijk gehandicapt) en P699 (overige psychische
stoornissen) flink gegroeid zijn. Samen zijn deze twee categorieën gestegen van 43,2 procent
van de totale instroom in 2002 naar 54,7 procent van de totale instroom in 2006.107
Wat
betreft de specifieke diagnoses van de aard van de beperking, gebaseerd op drie UWV-
onderzoekskantoren in 2006, komt naar voren dat de meeste voorkomende diagnoses „lichte
verstandelijke beperking‟ en „zeer lichte verstandelijke beperking‟ zijn, respectievelijk 15,9
procent en 10,0 procent. Andere diagnoses die veel gesteld worden, zijn „emotioneel
instabiele persoonlijkheidsstoornis‟ (5,8 procent), „schizofrenie‟ (4,8 procent) en „matige
verstandelijke beperking‟ (4,6 procent).108
2.2.3 Wajongers en werk
In paragraaf 1.4 is al beschreven dat van de gehele Wajong-populatie slechts een kleine groep
van 26 procent werkt. Van deze 26 procent werkt 17 procent in dienst van een sociale werk-
voorziening en 9 procent in dienst van een reguliere werkgever. Echter, de 9 procent die werkt
bij een reguliere werkgever wisselt nogal van samenstelling, omdat veel van deze Wajongers
deze baan voor slechts een bepaalde tijd houden.109
De Wajongers die werken, doen dat vaak
in deeltijd. Als Wajongers voltijd werken, dan is dat vaak met behulp van de loondispensatie-
regeling.110
Relatief gezien werken de Wajongers in de leeftijd tot 24 jaar het vaakst. Dertig
procent van deze groep heeft een baan, waarvan tweederde van deze groep een reguliere baan
heeft.111
104
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de
bevordering van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 4 105
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 30 106
Stoutjesdijk, M. (UWV) Berendsen, E. (UWV) (2007), De groei van de Wajonginstroom: Een
onderzoeksrapport in het kader van het dossieronderzoek Wajong 2007, pag. 22 107
Stoutjesdijk, M. (UWV) Berendsen, E. (UWV) (2007), De groei van de Wajonginstroom: Een
onderzoeksrapport in het kader van het dossieronderzoek Wajong 2007, tabel A.4, pag. 72 108
Stoutjesdijk, M. (UWV) Berendsen, E. (UWV) (2007), De groei van de Wajonginstroom: Een
onderzoeksrapport in het kader van het dossieronderzoek Wajong 2007, tabel D.1, pag. 81 109
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de
bevordering van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 5 110
In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de loondispensatieregeling. 111
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 27
25
In de adviesaanvraag wordt aangenomen dat 40 procent van de Wajong-populatie helemaal
geen mogelijkheden heeft om te kunnen werken.112
Dat betekent dat naast deze 40 procent die
helemaal niet kan werken en naast de 26 procent die al wel werkt, een groep van 34 procent
overblijft die mogelijkheden heeft om een baan te kunnen verwerven, al dan niet in regulier
dienstverband.
2.3 Regelingen
Er bestaan veel regelingen die de mogelijkheden op een passende baan voor een Wajonger
kunnen vergroten. Enerzijds zijn er regelingen voor de werkgever, die erop gericht zijn om
het makkelijker en minder kostbaar te maken om een Wajonger aan te nemen. Anderzijds zijn
er regelingen waar de Wajonger zelf gebruik van kan maken, als ondersteuning bij het vinden
van een passende baan en het behouden van deze baan. Hierbij moet overigens opgemerkt
worden dat van de meeste regelingen niet alleen (werkgevers van) Wajongers gebruik kunnen
maken, maar ook (werkgevers van) andere mensen met een beperking. Verder zijn er
regelingen die zowel voor reguliere werkgevers als voor werkgevers van een sociale
werkvoorziening (in het kader van de WSW) gelden, maar er zijn ook regelingen die alleen
voor reguliere werkgevers gelden en regelingen die alleen voor werkgevers van een sociale
werkvoorziening gelden. Bij het weergeven van de regelingen zullen daarom alleen de
regelingen worden weergegeven die van toepassing zijn op de Wajongers die regulier werk
verrichten en de reguliere werkgevers die deze Wajongers in dienst hebben.
Ter afbakening worden daarom regelingen met betrekking tot scholing, opleiding en stage
buiten beschouwing gelaten, alsook de reïntegratiemogelijkheden die het UWV aanbiedt
middels reïntegratietrajecten en Individuele Reïntegratie Overeenkomsten (IRO). Deze
regelingen dragen wellicht na verloop van tijd bij aan de mogelijkheden voor een Wajonger
om te kunnen werken bij een reguliere werkgever, maar deze regelingen hebben geen
betrekking op het verrichten van regulier werk.
2.3.1 Regelingen voor reguliere werkgevers
Proefplaatsing
Een werkgever kan een Wajonger op proef laten werken, zonder dat de werkgever hiervoor
loon aan de Wajonger hoeft te betalen. Deze proefperiode mag maximaal drie maanden duren.
Tijdens deze proefperiode wordt de Wajong-uitkering door het UWV doorbetaald aan de
Wajonger en wordt deze uitkering dus niet herzien of ingetrokken. Wat betreft deze
proefplaatsing moet het wel om arbeid gaan die de Wajonger kan doen met zijn of haar
mogelijkheden en er moet volgens het UWV een reële kans zijn dat de Wajonger na de
proefplaatsing een soortgelijke baan voor tenminste zes maanden aangeboden krijgt.113
No-risk polis
Op grond van artikel 29b lid 3 van de Ziektewet (ZW) heeft de Wajonger recht op ziekengeld
wanneer hij of zij door ziekte niet kan werken.114
Dit ziekengeld wordt betaald door het
UWV. Wanneer deze Wajonger ziek wordt en hij of zij in in dienst is bij een werkgever, dan
moet deze werkgever het loon gedurende de eerste twee jaar doorbetalen aan de werknemer.
112
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de
bevordering van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 5 113
Art. 59h Wajong 114
Art. 29 ZW
26
Om het financiële risico om een Wajonger aan te nemen voor een deel te compenseren,
betaalt het UWV bij ziekte van de Wajonger het ziekengeld aan zijn of haar werkgever. Dit
wordt de no-risk polis genoemd.115
Voor de no-risk polis met betrekking tot Wajongers geldt
geen bepaalde termijn: de werkgever kan altijd gebruik maken van deze regeling.116
Loondispensatie
Een Wajonger die minder produceert dan de arbeidsproductie waarvoor het minimumloon
geldt, zou normaal gesproken weinig kans maken bij een werkgever. Een werkgever mag
immers wettelijk gezien niet aan een werknemer een loon betalen dat lager is dan het
minimumloon. Wanneer een Wajonger door zijn of haar beperking minder produceert dan de
productie voor het minimumloon, dan zou het voor een werkgever onaantrekkelijk zijn om
deze Wajonger aan te nemen. Om het aannemen van deze Wajonger aantrekkelijker te maken,
bestaat de mogelijkheid op loondispensatie op grond van de Wajong.117
Een werkgever die
een Wajonger in dienst heeft, die door zijn of haar beperking een duidelijk lagere
arbeidsprestatie heeft dan de arbeidsprestatie waarvoor het minimumloon geldt, hoeft niet het
minimumloon te betalen aan deze Wajonger. Hierbij geldt als duidelijk lagere arbeidsprestatie
dat deze arbeidsprestatie minimaal 25 procent lager is dan de arbeidsprestatie waarvoor het
minimumloon geldt.118
Het UWV geeft dan toestemming aan de werkgever om slechts het
loon te betalen voor de arbeidsprestatie die de Wajonger geleverd heeft.
Premiekortingen
Wanneer een werkgever een Wajonger in dienst heeft, dan mag deze werkgever op grond van
de Wet Financiering Sociale Verzekeringen (Wfsv) een korting toepassen op de arbeids-
ongeschiktheidspremie en op de werkloosheidspremie die de werkgever moet betalen. Dit
mag de werkgever maximaal drie jaar vanaf het begin van de dienstbetrekking doen.119
De
werkgever hoeft dit niet aan te vragen bij het UWV, maar kan deze korting meteen
verrekenen met zijn of haar belastingsafdracht. Deze korting mag de werkgever toepassen
voor elke Wajonger die in zijn of haar bedrijf werkt.120
Voor de meeste mensen met een
beperking kan de werkgever een korting van 1021 euro toepassen, maar voor Wajongers kan
de werkgever een extra korting toepassen van 680 euro per Wajonger121
, waarmee de totale
premiekorting dus op 1701 euro per premie komt. Aangezien het om twee premies gaat, kan
de werkgever dus per Wajonger per jaar een korting van 3402 euro op zijn te betalen premies
krijgen, gedurende maximaal drie jaar.
Subsidies
Wanneer een werkgever een persoon met een naar het oordeel van het UWV „structurele
functionele beperking‟, zoals een Wajonger, in dienst neemt of in dienst houdt en hiervoor
kosten maakt, dan kan de werkgever op grond van artikel 36 van de WIA in aanmerking
komen voor een subsidie van het UWV. Deze kosten moeten wel hoger zijn dan een bepaald
drempelbedrag dat varieert, afhankelijk van het loon van de Wajonger. Het minimum van dit
115
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 111 116
Inspectie Werk en Inkomen (2007), Wajong en werk: Onderzoek naar de arbeidsparticipatie van
jonggehandicapten, pag. 32 117
Art. 59a Wajong 118
Art. 1 Beleidsregel Loondispensatie Wajong 119
Art. 49 Wfsv 120
Inspectie Werk en Inkomen (2007), Wajong en werk: Onderzoek naar de arbeidsparticipatie van
jonggehandicapten, pag. 32 121
Art. 50 lid 1 en 3 Wfsv
27
drempelbedrag is 1350 euro.122
Voor toekenning van deze subsidies moet de werknemer
minimaal zes maanden in dienst zijn. Een andere belangrijke voorwaarde is, dat het om kosten
gaat van voorzieningen die gezien hun aard duurzaam bij het bedrijf van de werkgever horen,
dus niet meeneembaar zijn.123
Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn
rolstoeltoegankelijk toiletten en elektronische deuropeners.124
2.3.2 Regelingen voor Wajongers
Anticumulatie
Wanneer een Wajonger begint met een baan, is het niet altijd duidelijk of de Wajonger dit
werk voor langere tijd kan doen. Soms blijkt het werk in verband met zijn of haar beperking
toch te zwaar. Daarom wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage niet meteen aangepast als
de Wajonger begint met een baan. Gedurende de eerste vijf jaar dat een Wajonger een baan
bij een reguliere werkgever heeft, wordt zijn of haar Wajong-uitkering niet herzien of
ingetrokken.125
Wanneer het werk toch te zwaar blijkt of de Wajonger door een andere reden
dit werk verliest, kan de Wajonger gedurende deze vijf jaar altijd terugvallen op zijn of haar
Wajong-uitkering. Wel worden de inkomsten verrekend met de uitkering: omdat de Wajonger
nu loon ontvangt, krijgt de Wajonger nu een lagere uitkering, namelijk de uitkering die
gebaseerd is op arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de Wajonger terecht zou komen als
rekening gehouden zou worden met het loon dat hij of zij verdient met dit werk. Dit wordt
anticumulatie genoemd.126
Jobcoach
Als een Wajonger persoonlijke ondersteuning nodig heeft in verband met zijn of haar
beperking om zijn of haar werk te kunnen uitoefenen, dan kan de Wajonger bij het UWV deze
persoonlijke ondersteuning aanvragen op grond van artikel 35 van de WIA.127
Deze persoon
die de persoonlijke ondersteuning verleent, heet ook wel een jobcoach.128
Uit nadere
regelgeving129
blijkt, dat vooral het aspect van systematische begeleiding als voorwaarde
geldt: de Wajonger moet zonder deze systematische begeleiding niet in staat zijn om de
werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Ook moet volgens deze wetgeving de persoonlijke
ondersteuning een individueel trainings- of inwerkprogramma bevatten. Het aantal uren dat
deze Wajonger ondersteuning van de jobcoach kan krijgen, is aan een maximum gebonden.
Het eerste jaar is dat maximaal vijftien procent van de werktijd van de Wajonger, het tweede
jaar is dat maximaal zeveneneenhalf procent van de werktijd van de Wajonger en het derde
jaar en de verdere jaren is dat maximaal zes procent van de werktijd van de Wajonger.
122
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer participatiemogelijkheden
voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid), pag. 111 123
Art. 36 WIA 124
Inspectie Werk en Inkomen (2007), Wajong en werk: Onderzoek naar de arbeidsparticipatie van
jonggehandicapten, pag. 33 125
Art. 50 Wajong 126
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de
bevordering van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 10 127
Art. 35 lid 2 sub d Wajong 128
Inspectie Werk en Inkomen (2007), Wajong en werk: Onderzoek naar de arbeidsparticipatie van
jonggehandicapten, pag. 32 129
Art. 18 Reïntegratiebesluit
28
Voorzieningen
Naast de jobcoach kan de Wajonger ook nog andere voorzieningen op grond van artikel 35
van de WIA bij het UWV aanvragen. Dit betreffen (vergoedingen voor) de volgende
voorzieningen:
vervoersvoorzieningen, waardoor de Wajonger zijn werkplek kan bereiken,130
intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele, auditieve of
motorische handicap,131
zoals bijvoorbeeld een doventolk, een voorleeshulp of een
aanreikhulp,
meeneembare voorzieningen, waardoor de werkplek toegankelijk is voor de Wajonger
of waardoor de Wajonger de nodige werkzaamheden kan uitvoeren,132
zoals
bijvoorbeeld een speciale bureaustoel of een brailleleesregel bij de computer.
Voor de intermediaire activiteiten geldt, dat deze voorziening toegekend wordt voor
maximaal vijftien procent van de werktijd van de Wajonger.133
Loonsuppletie
Soms kan het hebben van een baan voor een Wajonger minder aantrekkelijk zijn dan niet
werken en een Wajong-uitkering ontvangen. De Wajong-uitkering van deze Wajonger is
immers gebaseerd op zijn of haar resterende verdiencapaciteit (zie paragraaf 2.1.5). Wanneer
het loon dat een Wajonger ontvangt voor zijn of haar werk lager is dan zijn of haar uitkering,
dan is in financieel opzicht niet aantrekkelijk voor deze Wajonger om deze baan uit te
oefenen. Daarom kan een Wajonger die met zijn of haar werk minder loon ontvangt dan zijn
of haar resterende verdiencapaciteit, bij het UWV een aanvulling op zijn of haar loon
aanvragen.134
Deze aanvulling heet loonsuppletie. Deze loonsuppletie is slechts een tijdelijke
aanvulling: deze regeling geldt voor maximaal vier jaar. De loonsuppletie wordt wel minder
gedurende deze vier jaar. In het eerste jaar is de suppletie 100 procent van het verschil tussen
de Wajong-uitkering die zou zijn toegekend als er van het werkelijke loon was uitgegaan en
de feitelijke Wajong-uitkering. Daarna daalt de loonsuppletie naar 75 procent in het tweede
jaar, 50 procent in het derde jaar en 25 procent in het vierde jaar. Verder bedraagt de loon-
suppletie maximaal twintig procent van de resterende verdiencapaciteit van de Wajonger.135
Verhoging van de Wajong-uitkering
Voor bepaalde Wajongers is er een verhoging van hun uitkering mogelijk op grond van de
Regeling Samenloop Arbeidsongeschiktheidsuitkering met Inkomsten uit Arbeid (Rsaia). De
Wajonger moet voor deze verhoging aan twee voorwaarden voldoen:
De werkgever van deze Wajonger moet loondispensatie ontvangen (zie paragraaf
2.3.1).
De Wajonger ontvangt noodzakelijke persoonlijke ondersteuning op grond van artikel
35 van de WIA (dus de Wajonger maakt gebruik van een jobcoach) óf voldoet aan de
voorwaarden voor deze persoonlijke ondersteuning maar maakt al van een andere
regeling met betrekking tot deze ondersteuning gebruik136
, of heeft van deze
130
Art. 35 lid 2 sub a Wajong 131
Art. 35 lid 2 sub b Wajong 132
Art. 35 lid 2 sub c Wajong 133
Art. 7 Reïntegratiebesluit 134
Art. 59f Wajong 135
Art. 16 Reïntegratiebesluit 136
Art. 11 lid 1 sub b en c Rsaia
29
ondersteuning gebruik gemaakt en werkt nog steeds in de dienstbetrekking waarvoor
die persoonlijke ondersteuning was ontvangen137
.
Wanneer de Wajonger aan bovenstaande twee voorwaarden voldoet, en als zijn of haar
Wajong-uitkering en zijn of haar loon gezamenlijk lager zijn dan het loon dat van rechtswege
voor zijn of haar verrichte arbeid geldt, dan krijgt deze Wajonger een verhoging van zijn of
haar Wajong-uitkering. De Wajong-uitkering wordt verhoogd tot het bedrag waarmee deze
uitkering samen met het loon gelijk is aan het loon dat van rechtswege voor zijn of haar
verrichte arbeid geldt. Dit gezamenlijke bedrag van uitkering en loon is maximaal 120 procent
van het minimumloon.138
Verder geldt, dat deze verhoging niet meer kan zijn dan een
volledige Wajong-uitkering (75 procent van de grondslag, dus van het minimumloon. Zie
paragraaf 2.1.6.1).139
137
Art. 11 lid 3 sub b Rsaia 138
Art. 11 lid 2 Rsaia 139
Art. 11 lid 4 Rsaia
30
3 Theorie
Dit hoofdstuk vormt het theoretische kader van dit onderzoek. In dit hoofdstuk wordt alleen
de economische theorie behandeld met betrekking tot de motieven voor een werkgever om
een werknemer met een beperking aan te nemen. Eén van de belangrijkste oorzaken voor
de lagere arbeidsparticipatie van mensen met een beperking is dat mensen met een
beperking minder vaak aangenomen worden door een werkgever.140 Op grond van
de theorie kan mogelijk een verklaring gegeven worden waarom bepaalde
werkgevers mensen met een beperking wel aannemen en waarom andere
werkgevers mensen met een beperking niet aannemen. Vanwege de restricties aan dit
onderzoek laat ik de theorieën over de motieven voor een werknemer met een
beperking om zich aan te bieden als werknemer en om daadwerkelijk te kiezen voor
betaald werk buiten beschouwing, evenals theorieën specifiek over de motieven voor
een werkgever om een werknemer (met of zonder beperking) te behouden.
In paragraaf 3.1 wordt een algemene inleiding gegeven over datgene wat een werkgever
vraagt en wat een werknemer aanbiedt, namelijk arbeid. Daarna worden in paragraaf 3.2 de
theorieën behandeld over de motieven voor een werkgever om werknemers in het algemeen
aan te nemen. Aansluitend worden de theorieën over de motieven voor een werkgever om
werknemers met een beperking aan te nemen behandeld in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in
paragraaf 3.4 geconcludeerd wat op grond van de besproken theorieën de motieven zijn voor
een werkgever om een werknemer met een beperking aan te nemen.
3.1 De relatie tussen werknemer en werkgever in het algemeen: arbeid als
productiefactor in algemeen economisch perspectief
Volgens de algemene economische beginselen is al het menselijk handelen gericht op het
bevredigen van de behoeften van de mens.141
Om in deze behoeften te kunnen voorzien, zijn
goederen nodig. Het gaat hierbij niet alleen om fysieke goederen, maar ook om niet-fysieke
goederen ofwel diensten.142
Het belangrijkste deel van de vervaardiging van goederen gebeurt
door bedrijven en de overheid. De bedrijven en de overheid maken goederen die geschikt zijn
om door personen gebruikt te worden, ofwel de bedrijven en de overheid produceren
goederen. Het aanschaffen van goederen door personen om hun behoeften te kunnen
bevredigen, wordt consumeren genoemd.143
Bij zowel productie als consumptie speelt de productiefactor „arbeid‟ een belangrijke rol.
Onder „arbeid‟ wordt verstaan: het menselijk handelen bij de productie van goederen.144
Bedrijven en overheid hebben deze arbeid nodig om goederen te kunnen produceren. Met
140
Zie paragraaf 1.2 van dit onderzoek 141
Ots, H.J. (1991), Hoofdlijnen van de algemene economie, Micro, pag. 11 142
Ots, H.J. (1991), Hoofdlijnen van de algemene economie, Micro, pag. 13 143
Ots, H.J. (1991), Hoofdlijnen van de algemene economie, Micro, pag. 18 144
Duijm, H. (1992), Aspecten van de algemene economie, pag. 21
31
deze productie en het verkoop van de goederen verwerft een bedrijf een inkomen voor de
mensen van het bedrijf. Met dit inkomen kunnen deze mensen zelf ook hun benodigde
goederen kunnen aanschaffen.145
De overheid heeft niet als hoofddoel om een inkomen te
verwerven met de productie en verkoop van goederen, maar voornamelijk om die goederen te
produceren die bedrijven niet kunnen of willen voortbrengen of waarbij de overheid van
mening is dat deze goederen niet (geheel) door bedrijven geproduceerd zouden moeten
worden, zoals de defensie van het land en onderwijs.146
Personen hebben een inkomen nodig om de goederen, die zij nodig hebben voor hun
behoeften en niet zelf kunnen produceren, te kunnen aanschaffen. Om een inkomen te kunnen
verwerven, moeten personen hun arbeid aanbieden aan degenen die deze arbeid vragen:
bedrijven en de overheid.147
Elk persoon heeft de beschikbaarheid over arbeid, omdat arbeid
persoonsgebonden is.148
In ruil voor deze ter beschikking gestelde arbeid ontvangen de
personen een beloning in de vorm van loon. Met dit loon kunnen deze personen de goederen
aanschaffen waar zij behoefte aan hebben.149
Personen zijn dus de aanbieders van arbeid: de werknemers. Bedrijven en de overheid zijn de
vragers naar arbeid: de werkgevers.
3.2 Het aannemen van werknemers door werkgevers in het algemeen
Volgens de neoklassieke economische theorie streeft de werkgever puur naar
winstmaximalisatie. Een werkgever neemt daarom een werknemer150
aan als de marginale
opbrengst van deze werknemer groter is dan zijn of haar marginale kosten. Hierbij wordt wel
van een aantal veronderstellingen uitgegaan, zoals dat arbeid een homogeen goed is, dat er
volkomen informatie is en dat alle arbeidsmarktpartijen zich economisch-rationeel
gedragen.151
Een theorie die op deze neoklassieke theorie gebaseerd is, is de rationele
keuzetheorie, waarbij de werkgever streeft naar nutsmaximalisatie en daarom de meest
productieve werknemers aantrekt en de minst productieve werknemers afstoot. De
vooronderstelling is, dat ieder mens geheel rationeel en individueel handelt. Een werkgever
neemt de keuze over welke werknemer hij of zij aanneemt op basis van de kosten en baten die
te calculeren zijn. De werkgever weegt deze in te calculeren kosten en baten tegen elkaar af
en neemt op basis hiervan de werknemer wel of niet aan.152
Echter, de werkgever weet nog niet hoe productief een nieuwe werknemer is voordat deze
werknemer daadwerkelijk in het bedrijf van deze werkgever zelf als werknemer functioneert.
De werkgever kan de productiviteit van een werknemer pas vaststellen wanneer deze
werknemer een tijd werkt bij de werkgever. Daarom selecteert een werkgever volgens het
baancompetitiemodel van Thurow op de vermeende productiviteit van de werknemers: de
werkgever neemt de werknemers met de hoogste productiviteit aan. Bij het vaststellen van
deze vermeende productiviteit van de werknemer gaat de werkgever af op kenmerken die
makkelijk waar te nemen zijn én waarvan de werkgever kan veronderstellen dat deze
145
Duijm, H. (1992), Aspecten van de algemene economie, pag. 21 146
Duijm, H. (1992), Aspecten van de algemene economie, pag. 120-121 147
Duijm, H. (1992), Aspecten van de algemene economie, pag. 229-230 148
Meij, J.L. (1960), Leerboek der bedrijfseconomie Deel I, Theoretische bedrijfseconomie I, pag. 114 149
Duijm, H. (1992), Aspecten van de algemene economie, pag. 229 150
Met een „werknemer‟ wordt in deze context ook een „werkzoekende‟ bedoeld. 151
Groeneveld, S. (2002), Loopbanen onder de loep: allocatie en promotiekansen van werknemers van een
organisatie in verandering, pag. 16 152
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers, pag. 11-12
32
kenmerken een indicatie geven van de productiviteit van de werknemer. De meest gebruikte
kenmerken hiervoor zijn de opleiding en de leeftijd van de werknemer, maar daarnaast
worden ook andere kenmerken gebruikt, zoals de periode dat de werknemer werkloos is en de
gezondheid van de werknemer. Werkgevers selecteren die werknemers die de meest gunstige
kenmerken hebben, zoals een goede opleiding, een gunstige leeftijd, een korte periode van
werkloosheid en een goede gezondheid.153
Als verklaring voor het feit dat de opleiding van de werknemer een van de belangrijkste
kenmerken is waarop werkgevers hun beeld over de (vermeende) productiviteit van de
werknemers vormen, kan men hiervoor twee belangrijke theorieën onderscheiden: de
screeningtheorie en de theorie van het menselijk kapitaal.
De screeningtheorie gaat ervan uit dat bewijsstukken van de werknemer, zoals diploma‟s en
certificaten, een signaal geven aan de werkgever dat deze werknemer bepaalde capaciteiten
heeft die een werknemer zonder deze bewijsstukken niet heeft en daarom dus een
productievere werknemer is dan de werknemers zonder deze bewijsstukken. Dit is zeker het
geval wanneer deze bewijsstukken veel verband hebben met de betreffende baan waar de
werkgever een werknemer voor zoekt. In dat geval geven deze bewijsstukken een signaal dat
de werknemer op de school of opleiding specifieke capaciteiten aangeleerd heeft die nuttig of
zelfs noodzakelijk zijn om de baan te kunnen uitoefenen.154
Maar ook wanneer dit niet het
geval is, geven deze bewijsstukken wel signalen aan de werkgever dat deze werknemer
bepaalde capaciteiten heeft aangeleerd die werknemers zonder deze bewijsstukken niet
hebben en dat deze werknemer zijn of haar school of opleiding met succes doorlopen heeft.
Wanneer het succesvol afronden van deze opleiding een grote relatie heeft met de
geschiktheid om goed te presteren in de baan, dan geeft de werknemer met zijn of haar
bewijsstukken dus aan dat hij of zij goed kan presteren in deze baan, ook al heeft hij of zij
(nog) niet de specifieke vaardigheden die nodig zijn voor de baan.155
Het feit dat de
bewijsstukken aangeven dat de werknemer een opleiding succesvol afgerond heeft, geeft
bovendien een signaal aan de werkgever dat deze werknemer de specifieke vaardigheden (of
een specifieke opleiding) die nodig zijn voor de baan waarschijnlijk beter en makkelijker kan
aanleren dan werknemers zonder deze bewijsstukken.
De theorie van het menselijk kapitaal gaat ervan uit dat met het volgen van een opleiding
de werknemer capaciteiten verkregen heeft, waarbij het volgen van opleiding een investering
is die in de toekomst een rechtstreekse hogere productie tot gevolg heeft. De werknemer
investeert in een opleiding of scholing om vaardigheden aan te leren, waardoor de werknemer
na deze opleiding of scholing productiever is door de aangeleerde vaardigheden. Er zijn twee
belangrijke wijzen om „menselijk kapitaal‟ te verwerven. De eerste wijze is door het volgen
van een opleiding in het algemeen, zoals naar school gaan of het volgen van een studie aan
een onderwijsinstelling.156
De tweede wijze is door een training of opleiding die verzorgd
wordt door het bedrijf waar de werknemer werkt.157
Hoewel deze theorieën verschillen in hun interpretatie over de concrete effecten van het
volgen van een opleiding, zijn er ook overeenkomsten. Een werknemer volgt namelijk een
opleiding om een grotere kans te hebben om aangenomen te worden door een werkgever,
hetzij omdat het volgen van een opleiding een signaal geeft, hetzij omdat door het volgen van
een opleiding de werknemer direct productiever geworden is. Een werkgever die in
153
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers, pag. 15 154
Lazear, E.P. (1998), Personnel economics for managers, pag. 47 155
Lazear, E.P. (1998), Personnel economics for managers, pag. 48 156
Lazear, E.P. (1998), Personnel economics for managers, pag. 135-136 157
Lazear, E.P. (1998), Personnel economics for managers, pag. 142
33
belangrijke mate afgaat op de (vermeende) productiviteit van de werknemer, wil zonder meer
de meest productieve werknemer aannemen, wat op grond van deze theorieën die werknemer
is die de meeste opleiding gevolgd heeft. Op grond van beide theorieën is er een positief
verband tussen de mate van opleiding en de productiviteit van de werknemer, waarbij het
volgen van een opleiding leidt tot meer capaciteiten (en/of betere capaciteiten) en daardoor
leidt tot een hogere productiviteit.
Op basis van het model van Thurow selecteert de werkgever dus de meest aantrekkelijke
werknemers, waarbij de werkgever afgaat op de vermeende productiviteit, ofwel op de
veronderstelde capaciteiten. Echter, de aantrekkelijkheid van een werknemer hangt niet alleen
af van zijn of haar vermeende productiviteit, stelt Meij. Naast dit (vermeende)
„prestatievermogen‟ hangt de aantrekkelijkheid van de werknemer ook af van de
„bereidwilligheid van de werknemer om te presteren‟158
, ofwel de motivatie van de
werknemer, en moet er door de werkgever vooral een werknemer gevonden worden die voor
de baan de vereiste kundigheden en een geschikte persoonlijkheid heeft. Daarnaast moet de
werknemer ook “in de groep passen”159
, zeker wanneer het om een baan gaat waar in
teamverband gewerkt wordt. Met andere woorden, volgens Meij is alleen een (vermeende)
hoge productiviteit niet genoeg om een geschikte werknemer te zijn: de werknemer moet
vooral bij de baan passen en de baan moet bij de werknemer passen. Dit is in feite de
hoofdgedachte van de matchingtheorie: er moet een bepaalde „match‟ zijn tussen de
kenmerken van de werknemer en de kenmerken van de baan.160
De opvatting van Meij dat
niet alleen de capaciteiten van de werknemer, maar voornamelijk de persoonlijkheid van de
werknemer van belang zijn om bij de baan te passen, sluit nauw samen met de verschillende
psychologische matchingtheorieën waarbij de nadruk ligt op de persoonlijkheidsfactoren van
de werknemer, zoals zijn of haar interesse, zelfbeeld, behoeften, persoonlijke oriëntatie en
verwachtingen.161
Uitgaande van een werkgever die streeft naar winstmaximalisatie, spelen zoekkosten en
trainingskosten een belangrijke rol bij het vinden van de juiste werknemer. Een werkgever
die, op grond van het baancompetitiemodel van Thurow, de werknemers screent op makkelijk
waarneembare kenmerken, zal weinig tijd nodig hebben om een geschikte werknemer te
vinden. Hierdoor zal de werkgever weinig zoekkosten maken. Echter, aangezien de
werkgever hiermee een werknemer kiest die nog niet optimaal bij de baan past, zal de
werkgever meer kosten moeten maken om de werknemer te trainen in vaardigheden die de
werknemer nog niet heeft of onvoldoende beheerst. Een werkgever die, op grond van de
matchingtheorie, de optimale werknemer qua „match‟ voor de baan wil vinden, zal de
werknemers uitgebreid moeten beoordelen. Deze werkgever zal veel tijd nodig hebben om de
werknemer te vinden die het beste bij de baan past. Hierdoor zal de werkgever veel
zoekkosten moeten maken, maar daar staat tegenover dat deze werknemer niet of nauwelijks
training nodig heeft om nog missende vaardigheden aan te leren: de werknemer is immers al
de optimale werknemer voor de baan. Een werkgever moet dus de afweging maken: ofwel een
werknemer die gedurende de eerste werkperiode nog niet alle vaardigheden met betrekking
158
Meij, J.L. (1960), Leerboek der bedrijfseconomie Deel I, Theoretische bedrijfseconomie I, pag. 114 159
Meij, J.L. Snel, P.M.M.H. (1964), Leerboek der bedrijfseconomie Deel II, Theoretische bedrijfseconomie II,
pag. 457 160
Groeneveld, S. (2002), Loopbanen onder de loep: allocatie en promotiekansen van werknemers van een
organisatie in verandering, pag. 20 161
Paffen, M.J.A. (1991), Loopbaan-management, paragraaf 2.4.1, pag. 29-43
34
tot de baan voldoende beheerst, maar wel eerder gevonden is; ofwel een werknemer die na
langer zoeken pas gevonden is, maar wel meteen optimaal is.162
3.3 Het aannemen van werknemers met een beperking door werkgevers
In de vorige paragraaf is naar voren gekomen dat de (vermeende) productiviteit van de
werknemer een belangrijke rol speelt in de relatie tussen werkgever en werknemer en de
afweging van de werkgever om de werknemer aan te nemen c.q. te behouden. Ook is naar
voren gekomen dat de werkgever bij de afweging om een nieuwe werknemer aan te nemen
zijn of haar mening over de vermeende productiviteit van deze nieuwe werknemer, ofwel de
veronderstelde capaciteiten van deze nieuwe werknemer, baseert op bepaalde kenmerken.
Volgens het baancompetitiemodel van Thurow is één van deze kenmerken de gezondheid
van de werknemer. Bij een ceteris paribus-veronderstelling van alle overige kenmerken van
de werknemers waar de werkgever uit kan kiezen, zal de werkgever de werknemers met een
goede gezondheid eerder aannemen dan de werknemers met een minder goede gezondheid,
omdat de werknemers met een goede gezondheid een hogere vermeende productiviteit hebben
dan de werknemers met een slechte gezondheid.
Wat nauw samenhangt met dit onderscheid naar „gezondheid‟, is het onderscheid naar „het
wel of niet hebben van een beperking‟. Het hebben van een beperking wordt door „de
maatschappij‟ meestal als iets louter negatiefs gezien: een beperking is alleen maar een gebrek
en „ongewenst‟.163
Mensen met een beperking worden mede daardoor nog steeds door een
deel van de maatschappij (zowel door mensen met een beperking als mensen zonder
beperking!) ook gezien als mensen die per definitie „niet gezond‟, „ongezond‟ of „ziek‟ zijn,
omdat mensen met een beperking volgens dit deel van de maatschappij „anders zijn‟ dan wat
als standaardnorm voor „gezond‟ gebruikt wordt.164
Ook wordt nog steeds in sommige media
en in sommige publicaties een scheiding gehanteerd waarbij mensen met een beperking als
„ziek‟ of „niet gezond‟ beschouwd worden, zoals een scheiding tussen “gezonde mensen en
invaliden/gehandicapten”. Hiermee impliceren deze media en publicaties dat mensen met een
beperking per definitie ziek of niet gezond zijn. Door deze zienswijze van een deel van de
maatschappij én het woordgebruik in sommige publicaties en media wordt nog steeds aan
mensen in het algemeen, en dus ook werkgevers, een „beeld‟ doorgegeven dat mensen met
een beperking een slechtere gezondheid hebben dan mensen zonder beperking.
Hoewel het hebben van een beperking geenszins betekent dat iemand met een beperking per
definitie ziek of ongezond is165
, wordt het hebben van een beperking door werkgevers vaak
geassocieerd met een minder goede gezondheid of zelfs een slechte gezondheid. Dit komt niet
alleen door de hierboven beschreven beeldvorming; in paragraaf 1.2 van dit onderzoek is al
verwoord dat veel werkgevers denken dat werknemers met een beperking een hoger
ziekteverzuim hebben, wat een minder goede gezondheid impliceert, dan werknemers zonder
beperking. Werkgevers zullen volgens het baancompetitiemodel van Thurow daarom op
grond van economische motieven eerder werknemers zonder een beperking aannemen dan
werknemers met een beperking, omdat werkgevers de veronderstelling hebben dat deze
werknemers zonder beperking een betere gezondheid hebben dan de werknemers met een
beperking.
162
Groeneveld, S. (2002), Loopbanen onder de loep: allocatie en promotiekansen van werknemers van een
organisatie in verandering, pag. 17 163
Wijnen, A. van, Koster-Dreese, Y. Oderwald, A. (1996), Trots en treurnis: gehandicapt in Nederland, pag. 55 164
Wijnen, A. van, Koster-Dreese, Y. Oderwald, A. (1996), Trots en treurnis: gehandicapt in Nederland, pag. 21
en pag. 33-34 165
Wijnen, A. van, Koster-Dreese, Y. Oderwald, A. (1996), Trots en treurnis: gehandicapt in Nederland, pag. 29
35
Wanneer een werkgever snel een geschikte werknemer wil vinden en daarom de „zoektocht‟
naar een geschikte werknemer wil vereenvoudigen, kan deze werkgever besluiten om de
werknemers met een beperking buiten beschouwing te laten en alleen te kijken naar de
werknemers zonder beperking, omdat volgens deze werkgever de kans op een geschikte
werknemer het grootst is in de „categorie‟ werknemers zonder beperking. Werknemers met
een beperking zijn hierdoor al bij voorbaat uitgesloten om door deze werkgever aangenomen
te worden (tenminste, wanneer voldoende werknemers zonder beperking zich aanbieden).
Deze vorm van selecteren door de werkgever staat bekend als statistische discriminatie.166
Een werkgever die echter niet alleen afgaat op de (vermeende) productiviteit van de
werknemer maar ook op de persoonlijkheid van de werknemer, op grond van de
matchingtheorie, zal, ceteris paribus, een werknemer met een beperking eerder aannemen
dan een werkgever die op grond van het baancompetitiemodel van Thurow uitsluitend afgaat
op de vermeende productiviteit van de werknemer. De werkgever die werknemers selecteert
volgens deze matchingtheorie zal die werknemer aannemen die het beste bij de baan past op
grond van de persoonlijkheid en de capaciteiten van de werknemer. Deze werkgever beperkt
de groep werknemers waaruit hij of zij kan kiezen dus niet door onderscheid te maken tussen
werknemers met een beperking en werknemers zonder beperking, omdat de werkgever bereid
is meer zoekkosten te maken om de „perfecte match‟, de optimaal passende werknemer, te
vinden. Wanneer de werkgever van mening is dat de beperking van een bepaalde werknemer
geen negatieve invloed heeft op zijn of haar persoonlijkheid of de capaciteiten die nodig zijn
voor de baan, dan zal de beperking van deze werknemer niet of nauwelijks een negatieve rol
spelen bij de afweging van deze werkgever. Sterker nog: wellicht heeft de beperking van de
werknemer juist een positieve invloed op de persoonlijkheid of de vereiste capaciteiten!
Mensen die bijvoorbeeld door een auto-ongeluk hun beperking hebben opgedaan, die daarna
hebben moeten revalideren en terug moesten keren in het „gewone‟ leven, hebben wellicht
mede door hun beperking een groot doorzettingsvermogen ontwikkeld. Mensen die geheel
blind zijn, hebben wellicht hun andere zintuigen veel beter ontwikkeld, zoals hun
gehoorvermogen of hun reukvermogen. Mensen met een vorm van autisme hebben niet
zelden een bijzondere gave voor informatieverwerking.
Wanneer de werknemer in kwestie volgens deze werkgever de optimale persoonlijkheid en de
optimale capaciteiten heeft, zal de werkgever deze werknemer aannemen, ondanks (of juist
dankzij?) dat deze werknemer een beperking heeft.
Op grond van de rationele keuzetheorie streeft de werkgever naar nutsmaximalisatie en
neemt daarom de meest productieve werknemers aan. Een werkgever neemt zijn of haar
keuze over welke werknemer hij of zij aanneemt op basis van de kosten en baten die te
calculeren zijn. Aangezien veel werkgevers denken dat werknemers met een beperking een
hoger ziekteverzuim hebben (dus meer kosten met zich meebrengen) en een lagere
productiviteit hebben dan mensen zonder beperking167
, zal volgens de rationele keuzetheorie
een werkgever niet snel een werknemer met een beperking aannemen. Wanneer de werkgever
echter gecompenseerd wordt voor deze hogere kosten en lagere productiviteit door middel
van financiële prikkels, dan worden werkgevers hierdoor gestimuleerd om werknemers met
een beperking aan te nemen.168
Deze financiële prikkels kunnen erop gericht zijn om de baten
voor de werkgever te vergroten of de kosten voor de werkgever te verlagen. De regelingen die
166
Gras, M. Bovenkerk, F. Gorter, K. Kruiswijk, P. Ramsoedh, D. (1996), Een schijn van kans: twee empirische
onderzoekingen naar discriminatie op grond van handicap en etnische afkomst, pag. 28 167
Zie paragraaf 1.2 van dit onderzoek 168
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers, pag. 12
36
beschreven zijn in paragraaf 2.3.1 van dit onderzoek (de regelingen waar een werkgever
gebruik van kan maken wanneer hij of zij een Wajonger in dienst heeft) zijn voorbeelden van
dergelijke financiële prikkels zijn.
De rationele keuzetheorie veronderstelt dat mensen uitsluitend rationeel handelen, dus op
basis van de (verwachte) kosten en baten. Dit is echter niet realistisch: mensen handelen
immers niet altijd uitsluitend rationeel, maar vaak ook op basis van emoties, gevoel en
intuïtie. Niet alleen economische omstandigheden spelen een rol: ook sociale, culturele en
politieke omstandigheden hebben invloed op het menselijk handelen. Deze factoren worden
benoemd door bijvoorbeeld wetenschappers die zich baseren op sociaal-economische
motieven. Volgens socioloog Etzioni wordt het gedrag van mensen ook beïnvloed door
overheidsregels en andere normatieve en sociale regels. Econoom Olson voegt hieraan toe dat
wanneer een algemeen belang bereikt moet worden, bijvoorbeeld landelijk een lager aantal
mensen afhankelijk laten zijn van een uitkering, hiervoor een zekere „dwang‟ en specifieke
wet- en regelgeving nodig zijn. De algemene attitude-gedragstheorieën (sociaal-
psychologische gedragstheorieën) gaan hier verder op in door te veronderstellen dat deze
„dwang‟ en speciale wet- en regelgeving invloed hebben op het gedrag van de verschillende
actoren, waarmee het algemene belang gediend zal zijn. Volgens deze algemene attitude-
gedragstheorieën wordt reïntegratie van uitkeringsgerechtigden169
(het algemene belang)
beïnvloed door de maatschappelijke waarden en normen ten aanzien van werken en niet-
werken (de „sociale dwang‟), omdat deze maatschappelijke waarden en normen invloed op het
gedrag van de werkgevers en het gedrag van de uitkeringsgerechtigden hebben.170
Volgens deze theorieën nemen werkgevers werknemers met een beperking dus aan, wanneer
deze werkgevers de gewenste waarden en normen ten aanzien van werknemers met een
beperking nastreven. Dit zullen vooral de werkgevers zijn die uitgaan van de mogelijkheden
van mensen met een beperking en de werkgevers die vanuit sociale motieven mensen met een
beperking een kans willen geven.
Volgens de segmenteringstheorie is de arbeidsmarkt niet één arbeidsmarkt, maar bestaat de
arbeidsmarkt uit verschillende deelmarkten. Iedere deelmarkt bestaat uit een primair segment
en een secundair segment. Het primaire segment bevat de goede, stabiele, aantrekkelijke
banen, met goede arbeidsvoorwaarden, hoge beloning en veel carrièremogelijkheden en/of
promotiemogelijkheden. Voor deze banen is veel scholing of opleiding vereist. In het
secundaire segment zitten de slechtere, instabiele en minder aantrekkelijke banen, met slechte
arbeidsvoorwaarden, lage beloning en weinig of geen carrièremogelijkheden en/of
promotiemogelijkheden. Voor deze banen is weinig scholing of opleiding vereist. Omdat de
capaciteiten die noodzakelijk zijn voor banen in het primaire segment verschillen van de
capaciteiten die voldoende zijn voor banen in het secundaire segment, is het volgens deze
segmenteringstheorie bijna onmogelijk voor werknemers om van het secundaire segment in
het primaire segment te komen. Een werknemer uit het secundaire segment heeft immers niet
de capaciteiten die een werkgever uit het primaire segment vraagt van een werknemer.171
Op grond van deze theorie zullen de werkgevers in het primaire segment vooral werknemers
met een (vermeende) hoge productiviteit en werknemers met veel scholing en/of opleiding
169
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers, pag. 10: „Reïntegratie‟ slaat in deze publicatie zowel op het in dienst nemen van
werklozen en arbeidsgehandicapten door werkgevers als op het herintreden van werklozen en
arbeidsgehandicapten. 170
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers, pag. 13-14 171
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers, pag. 15-16
37
aannemen. De werkgevers in het secundaire segment zullen vooral werknemers met een
(vermeende) lagere productiviteit en werknemers met weinig scholing en/of opleiding
aannemen. Aangezien veel werkgevers denken dat werknemers met een beperking een lagere
productiviteit hebben dan werknemers zonder een beperking en aangezien mensen met een
beperking over het algemeen relatief laag opgeleid zijn, wordt middels deze theorie
verondersteld dat vooral de werkgevers uit het secundaire segment, die de slechtere en minder
aantrekkelijke banen aanbieden, de werknemers met een beperking aannemen.
Naast de theorieën die hierboven besproken zijn, met als uitgangspunt dat een werkgever een
werknemer met een beperking aanneemt vanwege één bepaald motief, bestaat er een
theoretische benadering dat de keuze van een werkgever om een werknemer met een
beperking aan te nemen niet van één bepaald motief alleen afhangt. Deze benadering wordt
verwoord in de constructivistische theorie van Weick. Deze theorie stelt dat de keuze van
een werkgever om een werknemer met een beperking aan te nemen een complex
besluitvormingsproces is, waarbij verschillende factoren een rol spelen of elkaar zelfs
beïnvloeden.172
Hierbij speelt vooral de werkelijkheidsbepaling van de sleutelfiguren ten
aanzien van werknemers met een beperking een grote rol. Weick is van mening dat ieder
mens zijn of haar eigen werkelijkheid creëert aan de hand van zijn of haar ervaringen. De
persoon spiegelt deze nieuwe ervaringen aan zijn al bestaande ervaringen en wisselt
ervaringen uit met zijn of haar omgeving en medemensen. Op basis van interpretaties en
interacties aan de hand van deze ervaringen vormt en structureert deze persoon zijn of haar
eigen (subjectieve) werkelijkheid. Een positieve ervaring van een sleutelfiguur met betrekking
tot een mens (of werknemer) met een beperking leidt tot een positieve invloed op de
werkelijkheidsbepaling van deze sleutelfiguur wat betreft werknemers met een beperking.
Daarnaast is het onderwerp van de werkelijkheidsbepaling van groot belang. Wanneer de
nadruk van de sleutelfiguren op de (vermeende) productiviteit van werknemers ligt, dan
denken de sleutelfiguren, waaronder de werkgever, ook in productiviteitstermen. Aangezien
werkgevers denken dat de productiviteit van werknemers met een beperking lager is dan de
productiviteit van werknemers zonder beperking, benadrukt de werkgever dus een (vermeend)
negatief aspect van werknemers met een beperking. Hierdoor zal de werkgever minder gauw
geneigd zijn om een werknemer met een beperking aan te nemen. Wanneer echter de nadruk
van de sleutelfiguren op de motivatie van werknemers ligt, dan denken de sleutelfiguren,
waaronder de werkgever, ook in motivatietermen. Ervan uitgaande dat werknemers met een
beperking een grote motivatie om te werken uitstralen, benadrukt de werkgever dus een
positief aspect van werknemers met een beperking. Hierdoor zal de werkgever eerder geneigd
zijn om een werknemer met een beperking aan te nemen.173
Deze werkelijkheidsbepaling is dus niet geheel objectief. Een deel van deze
werkelijkheidsbepaling is subjectief en hangt af van de werkgever als persoon, van de overige
sleutelfiguren (bijvoorbeeld de leidinggevende, de betrokken persoon van het UWV of de
bedrijfsarts) en van de interactie tussen de sleutelfiguren. De beslissing van de werkgever om
een werknemer met een beperking aan te nemen, is volgens deze theorie dan ook geen
beslissing die de werkgever alleen neemt, maar een beslissing die de sleutelfiguren
gezamenlijk nemen. Deze beslissing wordt dan ook niet uitsluitend genomen op basis van
172
Uijl, S. den, (2002), Succesvolle reïntegratieprocessen: een zoektocht naar factoren van succesvolle
reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in de arbeidsorganisatie in Nederland, Duitsland en
Zweden, pag. 160 173
Uijl, S. den, (2002), Succesvolle reïntegratieprocessen: een zoektocht naar factoren van succesvolle
reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in de arbeidsorganisatie in Nederland, Duitsland en
Zweden, pag. 169-171
38
rationele afwegingen, maar ook (en wellicht vooral) op basis van de intuïtie van de
sleutelfiguren.174
3.4 Kansverhogende factoren op grond van de theorie
Ter afsluiting van dit hoofdstuk wordt hieronder een overzicht gegeven van de factoren die,
op grond van de nader toegelichte theorieën, de kans verhogen dat een werkgever een
werknemer met een beperking aanneemt. Deze factoren zijn de volgende:
De werkgever selecteert werknemers vooral op basis van persoonlijkheid en
capaciteiten; de (vermeende) productiviteit van werknemers is van minder groot
belang.
De werkgever kan aanspraak maken op financiële regelingen als compensatie wanneer
het aannemen van de werknemer met een beperking meer kosten met zich meebrengt.
De werkgever heeft de gewenste (sociale) waarden en normen ten aanzien van
werknemers met een beperking, bijvoorbeeld omdat de werkgever uitgaat van de
mogelijkheden van deze werknemers of omdat de werkgever vanuit sociale motieven
deze werknemers een kans wil geven.
Aangezien veel werkgevers denken dat werknemers met een beperking een lagere
productiviteit hebben en aangezien werknemers met een beperking over het algemeen
relatief laag opgeleid zijn, zullen werknemers met een beperking vooral aangenomen
worden door werkgevers in het secundaire segment (het segment met de minder
aantrekkelijke banen).
De nadruk in de werkelijkheidsbeleving van de sleutelfiguren over werknemers met
een beperking ligt niet op het (vermeende) negatieve aspect van werknemers met een
beperking, namelijk de (vermeende) lage productiviteit, maar op de (vermeende)
positieve aspecten van werknemers met een beperking, bijvoorbeeld de motivatie of de
persoonlijkheid.
174
Uijl, S. den, (2002), Succesvolle reïntegratieprocessen: een zoektocht naar factoren van succesvolle
reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in de arbeidsorganisatie in Nederland, Duitsland en
Zweden, pag. 176
39
4 Empirie
In dit hoofdstuk zullen de uitkomsten van de twee vragenlijsten besproken worden. De
vragenlijst voor de Wajongers wordt eerst geanalyseerd. Vervolgens komt de vragenlijst voor
de werkgevers die Wajongers in dienst hebben aan de orde. De twee vragenlijsten zijn
opgenomen in de bijlagen.175
4.1 De vragenlijst voor de Wajongers
4.1.1 Opzet
Met de vragenlijst voor de Wajongers is beoogd om te inventariseren welke factoren door
deze Wajongers zelf belangrijk geacht worden voor het verkrijgen én behouden van een
reguliere baan. Ook zijn de algemene gegevens van deze Wajongers van belang, om te
kunnen vaststellen in hoeverre de uitkomsten van deze vragenlijst representatief zijn voor de
gehele Wajong-populatie. Daarom heb ik de vragenlijst gesplitst in twee delen. Eerst dient er
een algemeen deel ingevuld te worden, waarbij vragen gesteld worden over de algemene
gegevens van de Wajonger, zoals bijvoorbeeld opleiding, soort beperking en leeftijd. Daarna
gaat de vragenlijst verder met deel A of deel B, afhankelijk van de arbeidssituatie van de
Wajonger. Wanneer de Wajonger een baan heeft bij een reguliere werkgever, dient de
Wajonger verder te gaan met deel A. Wanneer de Wajonger geen baan heeft bij een reguliere
werkgever, dient de Wajonger verder te gaan met deel B. Ook wanneer de Wajongere wel een
baan heeft, maar dit een baan bij een sociale werkvoorziening betreft, of wanneer de
Wajonger bijvoorbeeld zelfstandig ondernemer is of vrijwilligerswerk doet, dient deel B te
worden ingevuld.
Deel A en deel B zijn in grote lijnen hetzelfde, alleen wordt in deel B eerst gevraagd of de
Wajonger in het verleden een reguliere baan gehad heeft. Wanneer de Wajonger aangeeft dat
hij of zij nooit een reguliere baan gehad heeft, dan hoeft deze Wajonger de vragen die
betrekking hebben op de reguliere baan uiteraard niet te beantwoorden. In deel A en B
worden vragen gesteld over de eventueel gevolgde stage, het eventueel gevolgde
reïntegratietraject, de eerste contacten met de werkgever, de bekendheid met de regelingen
waar werkgevers van Wajongers gebruik van kunnen maken, de werkomstandigheden, de
eventuele jobcoach, de eventuele aanpassingen en de contacten met de eventuele collega‟s,
leidinggevende en werkgever. Er wordt afgesloten met twee slotvragen, waar de respondent
moet aangeven welke factoren voor de respondent zelf belangrijk waren om aangenomen te
worden door deze werkgever en om de reguliere baan bij deze werkgever te behouden.
4.1.2 Contact met de Wajong-respondenten
175
Voor de vragenlijst voor de Wajongers: zie bijlage B. Voor de vragenlijst voor de werkgevers die Wajongers
in dienst hebben: zie bijlage D.
40
Aangezien het UWV de instantie is die de Wajong uitvoert en dus de adresgegevens van de
Wajong-populatie heeft, hebben FNV Bondgenoten en ik meermaals het UWV verzocht om
mij hulp te bieden om in contact te komen met de Wajong-populatie. Het voorstel van FNV
Bondgenoten en mij aan het UWV was, om het UWV namens mij een brief te laten versturen
naar een deel van het adressenbestand van de Wajongers. In deze brief zou het onderzoek
toegelicht worden en gevraagd worden de vragenlijst behorende bij dit onderzoek in te vullen.
Deze brief zou ik opstellen en ik zou het voorbereidende werk doen, waarna het UWV deze
brief slechts hoefde te versturen naar een deel van het adressenbestand. Zo werden privacy-
gegevens van deze Wajongers niet verstrekt aan mij en kon toch een grote groep Wajongers
bereikt worden. Helaas heeft het UWV hier niet aan mee willen werken.
Daarom heb ik zelf de Wajongers moeten benaderen. En dat is moeilijk, want niet ieder
persoon met een beperking heeft een Wajong-uitkering. Het benaderen van de respondenten
heeft daarom zeer veel tijd in beslag genomen. De contacten met de respondenten zijn in de
meeste gevallen gelegd met behulp van diverse verenigingen en instanties voor mensen met
een beperking, al dan niet via het internet. Aangezien ook de meeste verenigingen en
instanties niet wisten welke leden, bezoekers of cliënten van hen wel of geen Wajong-
uitkering hadden, zijn de contacten met de respondenten meestal tot stand gekomen via een
oproep van mij op de fora van deze verenigingen of instanties of via een oproep van mij in
een periodieke uitgave van een verenigingsmailing of -blad. Verder heb ik ook oproepen
gedaan op algemene internetfora voor mensen met een beperking. Tot slot hebben de
onderzoekers van Regioplan, die het onderzoek „Wajong en werk‟ hebben uitgevoerd, mij
contactgegevens doorgegeven van hun Wajong-respondenten die aangaven beschikbaar te zijn
voor vervolgonderzoek. Uiteindelijk heeft mijn zoektocht naar respondenten geleid tot 142
respondenten.
4.1.3 De uitkomsten van de vragenlijst voor de Wajongers
De vragenlijst voor de Wajongers heb ik met behulp van het programma SPSS geanalyseerd.
In deze paragraaf worden de uitkomsten van deze vragenlijst besproken. Vanwege de
restrictie aan de omvang beperk ik mij tot de belangrijkste uitkomsten met betrekking tot de
hoofdvraag van dit onderzoek en heb ik de overige uitkomsten opgenomen in bijlage A.
Eerst komen de algemene gegevens van de respondenten aan bod en wordt er ingegaan op de
arbeidssituatie van de respondenten: hebben ze momenteel een reguliere baan, hebben ze in
het verleden een reguliere baan gehad, hebben ze slechts een proefplaatsing gehad of hebben
ze nog nooit een reguliere baan gehad? Hierna wordt uitvoerig ingegaan op de antwoorden op
de vragen aan de respondenten die een reguliere baan hebben of hadden en worden de
belangrijkste factoren volgens de respondenten uitgelicht.
4.1.3.1 Het algemene deel van de vragenlijst
Algemene kenmerken
Van de 142 respondenten zijn er 44 man en 98 vrouw, wat overeenkomt met respectievelijk
31 procent en 69 procent van het totaal aantal respondenten. Ten opzichte van de gehele
Wajong-populatie zijn vrouwen dus oververtegenwoordigd in deze respondentengroep.
De gemiddelde leeftijd van de respondenten is ruim 29 jaar, waarbij de jongste respondent 18
jaar is en de oudste respondent 52 jaar. De grootste groep van de respondenten, ruim 40
procent, valt in de leeftijdsklasse van 25 tot en met 34 jaar. Bijna 34 procent van de
41
respondenten behoort tot de leeftijdsklasse 15 tot en met 24 jaar. De andere leeftijdsklassen
zijn minder vertegenwoordigd, waarbij nog opgemerkt kan worden dat van de respondenten
niemand tot de leeftijdsklasse 55 tot en met 64 jaar behoort.176
Qua opleiding is deze groep respondenten hoog opgeleid. Middelbaar beroepsonderwijs,
hoger voortgezet onderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs nemen
alle een groot deel van het totaal aantal respondenten voor hun rekening en gezamenlijk
ongeveer 69 procent van de gehele groep respondenten. Het aandeel respondenten dat hoger
beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs afgerond heeft, is ruim 31 procent van de
gehele groep respondenten.177
Een deel van de respondenten heeft nauwelijks een opleiding
afgerond of speciaal onderwijs gevolgd, bijvoorbeeld onderwijs voor Zeer Moeilijk Lerende
Kinderen (ZMLK) en/of (Voortgezet) Speciaal Onderwijs ((V)SO). Dit deel van de
respondenten bedraagt ruim 10 procent.178
Opleidingsniveau
0
5
10
15
20
25
Gee
n
Basissc
hool
Lage
r voo
rtgez
et ond
erwijs
Lage
r bero
epso
nderw
ijs
Mid
delb
aar v
oortg
ezet
ond
erwijs
Mid
delb
aar b
eroep
sonde
rwijs
Hog
er voor
tgez
et o
nder
wijs
Hog
er b
eroe
pson
derw
ijs
Wet
ensch
appe
lijk on
derwijs
Ander
s
Perc
en
tag
e
Het grootste deel van de respondenten heeft een lichamelijke beperking. Van het totaal aantal
respondenten heeft ruim 63 procent een lichamelijke beperking, ruim 4 procent een
verstandelijke beperking en ruim 13 procent een psychische beperking. Echter, de overige 19
procent heeft een meervoudige beperking of meerdere beperkingen en kan dus niet tot één
groep worden gerekend. Als gekeken wordt naar de aard van de beperking, waarbij de mensen
met een meervoudige beperking of met meerdere beperking in beide (of alle) groepen worden
ingedeeld, heeft bijna 80 procent van het totaal aantal respondenten een lichamelijke
beperking, ruim 14 procent een verstandelijke beperking en bijna 25 procent een psychische
beperking.179
Hiermee is de groep mensen met een lichamelijke beperking oververtegen-
176
Zie bijlage C: tabel 1 177
Zie bijlage C: tabel 3a 178
Zie bijlage C: tabel 3b 179
Zie bijlage C: tabel 4
42
woordigd ten opzichte van de cijfers van het ministerie van SZW en de cijfers van het UWV
betreffende de instroom.180
Van de respondenten is 82,4 procent volledig arbeidsongeschikt (de Wajonger heeft een
arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 procent of meer) en 17,6 procent gedeeltelijk
arbeidsongeschikt. De groep respondenten die gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard is, is
dus relatief groot ten opzichte van de gehele Wajong-populatie.181
De arbeidssituatie van de respondenten
Vierenveertig respondenten hebben momenteel een reguliere baan.182
Dat is 31,0 procent van
de totale 142 respondenten. De belangrijkste activiteiten met betrekking tot arbeid van de
overige 98 respondenten zijn weergegeven in bijlage A.183
Verder geven 45 respondenten
(31,7 procent) aan dat ze op dit moment geen reguliere baan hebben, maar in het verleden wel
een reguliere baan gehad hebben. De grootste groep van de respondenten (48 respondenten;
33,8 procent) heeft echter nog nooit een reguliere baan gehad. Een klein groepje van 5
respondenten (3,5 procent) heeft wel een proefplaatsing gehad, maar dit heeft niet geleid tot
een vast dienstverband in regulier werk.184
De respondenten die een proefplaatsing gehad
hebben, blijven vanwege het kleine aantal in het vervolg van dit onderzoek buiten
beschouwing.
Absoluut gezien behoren de meeste respondenten die een reguliere baan hebben of hadden tot
de leeftijdsklasse 25 tot en met 34 jaar, net zoals dit bij de gehele groep respondenten het
geval is. Relatief gezien hebben de respondenten in de leeftijdsklasse van 45 tot en met 54
jaar het vaakst op dit moment een reguliere baan (60 procent van deze leeftijdsklasse) en
hebben de respondenten in de leeftijdsklasse 35 tot en met 44 jaar relatief het vaakst een
reguliere baan gehad in het verleden (bijna 52 procent van deze leeftijdsklasse).185
Van de 44 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, hebben verreweg de
meesten een opleiding van minimaal het niveau van middelbaar beroepsonderwijs of hoger
voortgezet onderwijs afgerond. Naast middelbaar beroepsonderwijs (13 respondenten), hoger
voortgezet onderwijs (2 respondenten), hoger beroepsonderwijs (11 respondenten) en
wetenschappelijk onderwijs (10 respondenten) geven nog 3 respondenten aan dat ze een
„andere‟ opleiding hebben afgerond die valt onder de hogere opleiding (bijvoorbeeld, een deel
van een wetenschappelijke opleiding, zoals de propedeuse). Daarmee heeft ruim 88 procent
van deze respondenten een opleiding op minimaal middelbaar beroepsonderwijs of hoger
voortgezet onderwijs afgerond. Van de respondenten die in het verleden een reguliere baan
hadden, heeft ruim 73 procent van hen een opleiding op minimaal middelbaar
beroepsonderwijs of hoger voortgezet onderwijs afgerond. De respondenten die nog nooit een
reguliere baan gehad hebben, hebben veel minder vaak een opleiding op minimaal middelbaar
180
Zie paragraaf 2.2.2 van dit onderzoek. 181
Zie paragraaf 2.2.2 van dit onderzoek. 182
Hierbij moet opgemerkt worden dat één respondent aangegeven heeft op dit moment nog niet te werken, maar
dat ze al wel een reguliere baan aangeboden gekregen heeft bij de werkgever waar zij als stagiair werkzaam is.
Omdat deze respondent dus al bekend is met de werkgever en de arbeidsomstandigheden op deze werkplek, en
omdat ze binnenkort met deze reguliere baan begint, heb ik besloten deze respondent mee te nemen als iemand
met een reguliere baan. 183
Zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.1. 184
Zie bijlage C: tabel 6 185
Zie bijlage C: tabel 8. Voor aanvullende informatie: zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.1.
43
beroepsonderwijs of hoger voortgezet onderwijs afgerond: slechts 58 procent van hen heeft
een dergelijke opleiding afgerond. Hierbij moet worden opgemerkt dat een relatief grote
groep van deze respondenten een opleiding op hoger voortgezet onderwijs afgerond heeft,
namelijk 13 respondenten, wat overeenkomt met ruim 27 procent. Dit is meer dan bij de
respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad.186
De meeste respondenten die
nog nooit een reguliere baan gehad hebben en die een opleiding op hoger voortgezet
onderwijs afgerond hebben, geven aan verder te gaan studeren of nog bezig te zijn met een
opleiding. Wellicht hebben deze respondenten nog geen behoefte gehad om regulier werk te
doen en vinden deze respondenten na het afronden van hun opleiding een reguliere baan.
Van de respondenten die nog nooit een reguliere baan gehad hebben, hebben dus relatief meer
mensen een lagere opleiding afgerond. In de meeste gevallen is dit ZMLK-onderwijs en/of
(voortgezet) speciaal onderwijs, wat aangegeven kon worden met de open-
antwoordmogelijkheid („anders‟). Verder is ook indicatief dat alle respondenten die ZMLK-
onderwijs en of (V)SO-onderwijs afgerond hebben, nog nooit een reguliere baan gehad
hebben.187
Opleidingsniveau
0
2
4
6
8
10
12
14
Gee
n
Bas
issc
hool
Lage
r voo
rtgez
et o
nder
wijs
Lage
r ber
oeps
onde
rwijs
Midde
lbaa
r voo
rtgez
et o
nder
wijs
Midde
lbaa
r ber
oeps
onde
rwijs
Hog
er voo
rtgez
et o
nder
wijs
Hog
er b
eroe
pson
derw
ijs
Wet
ensc
happ
elijk
ond
erwijs
And
ers
Ja, nu een reguliere baan
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Uitsluitend bij proefplaatsing
Nee, ook nooit gehad
De respondenten met een lichamelijke beperking en de respondenten met een psychische
beperking hebben of hadden relatief vaker een reguliere baan dan de respondenten met een
verstandelijke beperking. De respondenten met een lichamelijke beperking hebben ten
opzichte van de andere respondenten relatief het vaakst op dit moment een reguliere baan, in
33,6 procent van de gevallen. De respondenten met een psychische beperking hebben relatief
het vaakst in het verleden een reguliere baan gehad: dit geeft 42,9 procent van hen aan. De
186
Zie bijlage C: tabel 10 187
Zie bijlage C: tabel 11
44
respondenten die een verstandelijke beperking hebben, hebben relatief gezien het vaakst nog
nooit een reguliere baan gehad: maar liefst 73,3 procent van deze respondenten.188
Naast deze algemene gegevens heb ik ook aanvullende vragen gesteld die te maken hebben
met de beperking van de respondent en met de Wajong-uitkering die door het UWV verstrekt
wordt. Tot slot is een vraag gesteld waarbij de respondent moet kiezen tussen twee extreme
mogelijkheden, namelijk of de respondent volgens zichzelf geschikt of ongeschikt is voor een
reguliere baan. De meest opvallende uitkomsten worden hieronder weergegeven.
Bij de vraag of de respondent zichzelf zelfstandig kan vervoeren gedurende langere afstand is
wel een heel duidelijk verschil waar te nemen. De respondenten die een reguliere baan hebben
of hebben gehad of die een proefplaatsing hebben gehad, geven in meer dan 80 procent van de
gevallen aan dat ze zichzelf zelfstandig kunnen vervoeren. Dit staat in groot contrast met de
respondenten die nog nooit een reguliere baan gehad hebben: minder dan 42 procent van hen
geeft aan dat zij zichzelf zelfstandig kunnen vervoeren.189
Bij de vraag hoe de respondent zijn of haar beperking ziet (vraag 12 van het algemene deel),
zijn er veel antwoordmogelijkheden gegeven. Omdat een analyse van alle antwoord-
mogelijkheden te uitgebreid zou zijn, heb ik voor de analyse de antwoordmogelijkheden
gewaardeerd met „positief‟, „negatief‟ of „neutraal‟, zodat er een totaalantwoord van de
respondent opgemaakt kan worden, dus een totaalbeeld hoe de respondent zijn of haar
beperking ziet. Uit de analyse blijkt, dat de respondenten die op dit moment een reguliere
baan hebben relatief minder vaak een negatief totaalbeeld hebben met betrekking tot hun
beperking dan de respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben en de
respondenten die nog nooit een reguliere baan gehad hebben.190
Wat betreft het oordeel van het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid van de
respondent is het merendeel van de respondenten het eens met het UWV. Van degenen die het
niet met het UWV eens zijn, behoren absoluut gezien de meesten tot de respondenten met een
volledige Wajong-uitkering die de mate van arbeidsongeschiktheid aan hen toegekend te hoog
vinden. Daarnaast is er nog een relatief grote groep respondenten met een gedeeltelijke
Wajong-uitkering die de mate van arbeidsongeschiktheid die aan hen toegekend is door het
UWV te laag vinden.191
Verdeeld naar hun arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk,
valt op dat er nagenoeg een exact gelijke verdeling is tussen de respondenten die nu een
reguliere baan hebben en de respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad
hebben. De groep respondenten die nog nooit een reguliere baan gehad heeft, wijkt wat af van
de bovengenoemde groepen: deze groep is het relatief vaker geheel eens met het UWV en
deze groep vindt de mate van arbeidsongeschiktheid relatief minder vaak te hoog.192
Wanneer de respondenten moeten kiezen tussen twee extreme mogelijkheden, namelijk of ze
zichzelf geschikt of ongeschikt voor een reguliere baan vinden, geeft een meerderheid van
188
Zie bijlage C: tabel 13 en tabel 14. Aangezien een deel van de respondenten een meervoudige beperking of
meerdere beperkingen heeft, zijn de gegevens met betrekking tot de aard van de beperking op verschillende
manieren te interpreteren. Met betrekking tot de relatie tussen de aard van de beperking en de arbeidssituatie
betreffende regulier werk kies ik ervoor om de respondenten met een meervoudige beperking of meerdere
beperkingen mee te nemen bij beide soorten beperkingen (of alle soorten beperkingen). Dus een respondent met
een lichamelijke en een verstandelijke beperking neem ik zowel mee als respondent met een lichamelijke
beperking als respondent met een verstandelijke beperking. Met behulp van tabel 13 heb ik tabel 14 opgesteld.
De totaalcijfers wijken daarom af van het gebruikelijke totaal aantal respondenten van 142. 189
Zie bijlage C: tabel 18 190
Zie bijlage C: tabel 19 191
Zie bijlage C: tabel 20 192
Zie bijlage C: tabel 21
45
72,5 procent aan dat ze zichzelf geschikt vinden voor een reguliere baan.193
De respondenten
die momenteel een reguliere baan hebben, vinden zichzelf relatief het vaakst geschikt voor
een reguliere baan (ruim 93 procent). De respondenten die zichzelf geschikt achten voor een
reguliere baan, behoren ook relatief het vaakst tot de respondenten die momenteel een
reguliere baan hebben (40 procent). Wel opvallend is dat van de groep respondenten die
zichzelf geschikt voor een reguliere baan vindt, een deel van 27 procent nog nooit een
reguliere baan gehad heeft.194
Waarschijnlijk houdt dit verband met het feit dat een deel van
deze groep nog met een opleiding bezig is. Wellicht heeft deze groep daarom nog geen
behoefte gehad om een reguliere baan te zoeken.
Eigen oordeel over arbeidsgeschiktheid
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Ja, nu een reguliere
baan
Nu geen reguliere
baan, w el gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook nooit
gehad
Perc
en
tag
e
Ongeschikt voor reguliere baan
Geschikt voor reguliere baan
Met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid en de keuze tussen geschikt of
ongeschikt voor een reguliere baan valt het volgende op: er zijn 117 van de 142 respondenten
geheel arbeidsongeschikt verklaard door het UWV op grond van de Wajong, maar slechts 39
van de 142 respondenten vinden zichzelf ongeschikt voor een reguliere baan. De respondenten
die geheel arbeidsongeschikt verklaard zijn, maar zichzelf wel geschikt vinden om regulier te
werken, heb ik gevraagd waarom zij zichzelf wel geschikt vinden om regulier te werken
ondanks dat ze ook geheel arbeidsongeschikt verklaard zijn. De meeste respondenten hebben
hierop geantwoord dat zij wel kunnen werken, maar alleen wanneer aan bepaalde voor-
waarden voldaan zijn, bijvoorbeeld de mogelijkheid om parttime of thuis te kunnen werken,
optimale omstandigheden in de werkomgeving of een werkgever die goed rekening houdt met
de beperking én de mogelijkheden van de Wajonger. Deze respondenten zeggen dat dergelijke
„optimale‟ werkgevers of werksituaties zó weinig voorkomen, dat ze volgens hen daarom zeer
weinig mogelijkheden hebben om te kunnen werken. Daarom zijn zij het eens met het oordeel
van het UWV dat zij op grond van de Wajong geheel arbeidsongeschikt zijn.195
193
Zie bijlage C: tabel 22 194
Zie bijlage C: tabel 23 195
Voor een uitgebreide beschrijving: zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.1.
46
4.1.3.2 De respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad: deel A en
deel B van de vragenlijst
Nu volgt een overzicht van de analyse van de antwoorden die gegeven zijn door de
respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad. De respondenten die op dit
moment een reguliere baan hebben, hebben deel A moeten invullen. De respondenten die in
het verleden een reguliere baan hebben gehad, dienden deel B in te vullen.
Stage
Veel respondenten hebben tijdens of na hun opleiding een stage gevolgd, maar liefst 105 van
de 142. In 85 gevallen betrof het een stage bij een regulier bedrijf.196
Van deze 85
respondenten heeft een groot deel, ruim 41 procent, op dit moment een reguliere baan.
Daarnaast heeft bijna 32 procent van deze 85 respondenten in het verleden een reguliere baan
gehad. Ruim 23 procent van deze respondenten heeft nooit een reguliere baan gehad.
Opvallend is, dat geen van de respondenten die een stage bij een SW-bedrijf, bij een
activiteitencentrum of op een andere manier gevolgd hebben, op dit moment een reguliere
baan heeft. De respondenten die een reguliere baan hebben, hebben dus óf een stage bij een
regulier bedrijf gevolgd, óf helemaal geen stage gevolgd. Van de 37 respondenten die
helemaal geen stage gevolgd hebben, heeft bijna 41 procent nooit een reguliere baan gehad.
Ruim 35 procent van deze 37 respondenten heeft wel in het verleden een reguliere baan gehad
en ruim 24 procent heeft op dit moment een reguliere baan.197
Omdat de meest gevolgde stage een stage bij een regulier bedrijf is, volgen hieronder de
percentages van de respondenten die een stage bij een regulier bedrijf gevolgd hebben,
bekeken vanuit hun arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk:
Van de 44 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, heeft maar
liefst bijna 80 procent een stage bij een regulier bedrijf gevolgd.
Van de 45 respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben, heeft 60
procent een stage bij een regulier bedrijf gevolgd.
Van de 48 respondenten die nooit een reguliere baan gehad hebben, heeft minder dan
42 procent een stage bij een regulier bedrijf gevolgd.
Na deze inleidende vraag is gevraagd aan de respondenten of de stage geleid heeft tot een
reguliere baan. Deze vraag is opgesplitst in tweeën, met een onderscheid tussen een stage bij
een regulier bedrijf en een stage bij een „niet-regulier‟ bedrijf.
Op de vraag of de stage bij het reguliere bedrijf geleid heeft tot een reguliere baan, antwoordt
41,2 procent van de respondenten die een stage bij een regulier bedrijf gevolgd heeft
bevestigend. Deze 41,2 procent komt overeen met 35 respondenten. Van hen geven 18
respondenten aan dat dit een reguliere baan betreft bij het reguliere bedrijf waar de respondent
de stage gevolgd heeft en de overige 17 respondenten geven aan dat de stage leidde tot een
196
Zie bijlage C: tabel 25 197
Zie bijlage C: tabel 26
47
reguliere baan bij een ander regulier bedrijf (dus niet het bedrijf waar de stage gevolgd is).
Een meerderheid van 58,8 procent, representerend 50 respondenten, heeft geantwoord dat de
reguliere stage niet geleid heeft tot een reguliere baan.198
Van de 18 respondenten die antwoorden dat de stage bij het reguliere bedrijf geleid heeft tot
een baan bij dit bedrijf heeft de helft van hen op dit moment een reguliere baan en de andere
helft in het verleden een reguliere baan gehad. Opvallender is de verdeling van de 17
respondenten die aangeven dat de stage leidde tot een baan bij een ander regulier bedrijf: van
deze 17 respondenten hebben maar liefst 16 respondenten op dit moment een reguliere baan.
Van de 50 respondenten waarbij de stage bij het reguliere bedrijf niet geleid heeft tot een
reguliere baan, geven 20 respondenten aan ook nooit een reguliere baan gehad te hebben.
Daarnaast geven 17 respondenten aan wel in het verleden een reguliere baan gehad te hebben
en 10 respondenten op dit moment een reguliere baan te hebben.199
Uit deze cijfers blijkt het volgende, als de respondenten ingedeeld worden naar hun
arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk:
Van de 35 respondenten die én op dit moment een reguliere baan hebben én een stage
bij een regulier bedrijf gevolgd hebben, geven 25 respondenten, meer dan 71
procent, aan dat deze stage bij het reguliere bedrijf ook daadwerkelijk geleid heeft tot
een reguliere baan.200
Van de 44 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, geven dus 25
respondenten aan dat zij deze reguliere baan (mede) door hun stage bij het reguliere
bedrijf verkregen hebben. Dit is bijna 57 procent van de respondenten die op dit
moment een reguliere baan hebben aan.
Van de 27 respondenten die én in het verleden een reguliere baan hebben gehad én een
reguliere stage gevolgd hebben, geven 10 respondenten, ruim 37 procent, aan dat
deze stage bij het reguliere bedrijf ook daadwerkelijk geleid heeft tot een reguliere
baan.201
Van de 45 respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben, geven
dus 10 respondenten aan dat zij deze reguliere baan (mede) door hun stage bij het
reguliere bedrijf hadden verkregen. Dit is ruim 22 procent van de respondenten die in
het verleden een reguliere baan gehad hebben.
Van de gezamenlijke groep respondenten die op dit moment een reguliere baan
hebben of in het verleden een reguliere baan hebben gehad én een stage bij een
regulier bedrijf gevolgd hebben (62 respondenten), geven 35 respondenten, ruim 56
procent, aan dat deze stage bij het reguliere bedrijf ook daadwerkelijk geleid heeft tot
een reguliere baan.202
Van de 89 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben of in het
verleden een reguliere baan hadden, geven dus 35 respondenten aan dat zij deze
reguliere baan (mede) door hun stage bij het reguliere bedrijf hebben of hadden
verkregen. Dit is bijna 40 procent van de respondenten die op dit moment een
reguliere baan hebben of in het verleden een reguliere baan hadden.
198
Zie bijlage C: tabel 27 199
Zie bijlage C: tabel 28 200
Zie bijlage C: tabel 28, deze respondenten staan aangegeven met de groene kolom. 201
Zie bijlage C: tabel 28, deze respondenten staan aangegeven met de gele kolom. 202
Zie bijlage C: tabel 28, deze respondenten staan aangegeven met de groene kolom en gele kolom
gezamenlijk.
48
Een stage is gevolgd door 105 respondenten. Van hen geven 36 respondenten aan dat de stage
geleid heeft tot een reguliere baan203
en 69 respondenten geven aan dat de stage niet geleid
heeft tot een reguliere baan204
. Bij deze laatste groep is gevraagd naar de reden waarom
volgens hen de stage niet geleid heeft tot een reguliere baan. De meesten van hen geven als
reden dat verder gegaan werd met een opleiding (al dan niet een nieuwe opleiding) of omdat
er simpelweg geen vacatures waren. Redenen die erop duiden dat de respondent geen goede
werknemer zou zijn of om een andere reden niet interessant zou zijn voor de werkgever,
worden zeer weinig genoemd.205
Reïntegratie
Het gevolgde reïntegratietraject wordt slechts door enkele respondenten als een belangrijke
factor bij het verkrijgen van een reguliere baan genoemd.206
Daarom wordt bij dit onderdeel
van de vragenlijst slechts kort stilgestaan. De uitgebreide uitkomsten staan in bijlage A.207
Een reïntegratietraject is door 44 van de 142 respondenten gevolgd. Gelet op het aandeel
respondenten dat een reïntegratietraject gevolgd heeft, bekeken vanuit hun arbeidssituatie met
betrekking tot regulier werk:
heeft van de 44 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, bijna 39
procent een reïntegratietraject gevolgd,
heeft van de 45 respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben, 40
procent een reïntegratietraject gevolgd,
heeft van de 48 respondenten die nooit een reguliere baan gehad hebben, bijna 17
procent een reïntegratietraject gevolgd.
Op de vraag of de respondent dit reïntegratietraject afgemaakt heeft, antwoordt iets meer dan
34 procent van deze respondenten bevestigend.208
Bekeken vanuit hun arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk is te zien dat slechts een
klein deel van de respondenten een reïntegratietraject helemaal afgemaakt heeft:209
Van de 17 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben en die een
reïntegratietraject gevolgd hebben, hebben 6 respondenten dit traject afgemaakt, wat
overeenkomt met ruim 35 procent. Hiermee geeft minder dan 14 procent van de 44
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben aan dat ze een
reïntegratietraject afgemaakt hebben.
Van de 18 respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden en die een
reïntegratietraject gevolgd hebben, hebben 7 respondenten dit traject afgemaakt, wat
overeenkomt met bijna 39 procent. Hiermee geeft minder dan 16 procent van de 45
respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden aan dat ze een
reïntegratietraject afgemaakt hebben.
203
Van hen hebben 35 respondenten een reguliere stage gevolgd (zie bijlage C: tabel 27 of tabel 28) en heeft 1
respondent een niet-reguliere stage gevolgd (zie bijlage C: tabel 29). 204
Van hen hebben 50 respondenten een reguliere stage gevolgd (zie bijlage C: tabel 27 of tabel 28) en hebben
19 respondenten een niet-reguliere stage gevolgd (zie bijlage C: tabel 29). 205
Voor een nadere uitwerking van de redenen waarom volgens de respondenten de stage niet geleid heeft tot
een reguliere baan: zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 206
Dit blijkt uit de antwoorden van de Wajongers op de slotvragen, welke later in deze paragraaf behandeld
worden. 207
Zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 208
Zie bijlage C: tabel 41 209
Zie bijlage C: tabel 42
49
Van de 8 respondenten die nooit een reguliere baan gehad hebben en die een
reïntegratietraject gevolgd hebben, hebben 2 respondenten dit traject afgemaakt, wat
overeenkomt met 25 procent. Hiermee geeft 4 procent van de 48 respondenten die
nooit een reguliere baan gehad hebben aan dat ze een reïntegratietraject afgemaakt
hebben.
Bijna 66 procent van de respondenten die een reïntegratietraject gevolgd hebben, heeft dit
reïntegratietraject niet afgemaakt. Als antwoord op de vraag waarom de respondent dit
reïntegratietraject niet afgemaakt heeft, is het vaakst gebruik gemaakt van de open-
antwoordmogelijkheid.210
Deze antwoorden zijn in bijlage A te vinden.211
De werkgever
Op de vraag hoe de respondent in contact gekomen is met de werkgever, geven veel
respondenten aan dat dit gebeurde door te reageren op een advertentie of vacature (23,6
procent). Ook via het eigen netwerk van de respondent (16,9 procent) of via een stage bij de
werkgever (13,5 procent) kwam vaak het contact tot stand. De grootste groep respondenten,
27,0 procent geeft echt een antwoord via de open-antwoordmogelijkheid, waarbij de
antwoorden variëren.212
De meeste respondenten die regulier werk hebben of hadden, bijna 64 procent van hen, geven
aan dat ze geen hulp of ondersteuning hebben gehad van een instantie of organisatie tijdens de
periode dat ze naar een reguliere baan hebben gezocht.213
De respondenten brengen hun beperking vaak zelf als eerste onder de aandacht bij hun
werkgever. Met name tijdens de eerste contacten vestigt de respondent de aandacht op zijn of
haar beperking: dit gebeurt in ruim 27 procent van de gevallen. Opvallend is verder, dat de
meeste respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben, een „andere‟ reden
aangeven.214
Als andere reden is het vaakst genoemd dat de werkgever al op de hoogte was
van de beperking, bijvoorbeeld doordat de school de werkgever al geïnformeerd had of omdat
de werkgever familie van de respondent is. Ook wordt door een aantal respondenten als
andere reden genoemd dat de respondent op dat moment nog geen beperking had of niets van
zijn of haar beperking afwist.215
Meer dan driekwart van de respondenten geeft aan dat ze hun werkgever niet hoefden te
overtuigen dat hun beperking geen reden is om hen niet aan te nemen.216
Als reden dat ze hun
werkgever niet hoefden te overtuigen, wordt door de respondenten het vaakst genoemd dat de
respondent de vaardigheden en kennis had die de werkgever zocht in een werknemer.217
Deze
reden wordt vooral genoemd door de respondenten die op dit moment een reguliere baan
hebben. Verder noemen de respondenten met op dit moment een reguliere baan ook als reden
dat de werkgever de respondent al kende of dat de beperking van de respondent juist een
210
Zie bijlage C: tabel 45a 211
Zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 212
Zie bijlage C: tabel 46 tot en met 47c. Voor aanvullende informatie: zie bijlage A, Nadere informatie bij
4.1.3.2. 213
Zie bijlage C: tabel 48. Voor aanvullende informatie: zie bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 214
Zie bijlage C: tabel 53a 215
Zie bijlage C: tabel 53b 216
Zie bijlage C: tabel 54 217
Zie bijlage C: tabel 55
50
voordeel was voor de werkgever en noemen de respondenten met in het verleden ook als
reden dat de werkgever (nog) niet wist dat de respondent een beperking had.218
De meeste respondenten die regulier werken of regulier werkten, weten dat er verschillende
regelingen zijn waar een werkgever gebruik van kan maken als deze werkgever een Wajonger
in dienst neemt: 86,5 procent weet min of meer van deze regelingen af.219
De respondenten
die op dit moment regulier werken weten vaker precies wat deze regelingen inhouden.220
De
respondenten van beide groepen die alleen maar wel eens van deze regelingen gehoord
hebben, hebben het vaakst van de subsidies voor het aanpassen van de werkplek gehoord.221
Respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, hebben ook veel vaker hun
werkgever gewezen op deze regelingen in hun contact vóór ze aangenomen werden dan de
respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben en de werkgevers van de
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben wisten zelf ook veel vaker af van
deze regelingen.222
Het werk bij de werkgever
Een lijst van de reguliere beroepen die door de respondenten uitgeoefend worden of werden,
is te vinden in de tabellen 63a en 63b in bijlage C.223
Het merendeel van de respondenten
werkt of werkte parttime (minder dan 35 uur per week), namelijk 82 procent.224
In hoofdstuk 2 paragraaf 3 van dit onderzoek zijn de regelingen beschreven waar een
reguliere werkgever gebruik van kan maken wanneer deze werkgever een Wajonger in dienst
neemt. De respondenten geven echter in meerderheid aan dat hun werkgever geen gebruik
maakt(e) van deze regelingen (31,0 procent)225
of dat ze niet weten of hun werkgever wel of
geen gebruik maakt(e) van deze regelingen (34,5 procent)226
. Van de respondenten die
aangeven dat hun werkgever geheel geen gebruik maken of maakten van deze regelingen,
behoort ruim 81 procent tot de respondenten die vroeger een reguliere baan hadden.227
De
respondenten die aangegeven hebben niet te weten over eventueel gebruik van deze
regelingen door hun werkgever, zijn relatief wat vaker respondenten die op dit moment een
reguliere baan hebben.228
In de periode vóór en/of tijdens de reguliere baan wordt of werd door iets meer dan 18 procent
van de respondenten een jobcoach gebruikt. De grootste groep van de respondenten die een
reguliere baan hebben of hebben gehad, bijna 82 procent, heeft dus geen gebruik gemaakt van
een jobcoach vóór en/of tijdens de reguliere baan.229
Van hen geeft het merendeel aan dat ze
ook geen behoefte hebben aan een jobcoach.230
218
Zie bijlage C: tabel 56b en tabel 56c. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij
4.1.3.2. 219
Zie bijlage C: tabel 58 220
Zie bijlage C: tabel 59 221
Zie bijlage C: tabel 60 222
Zie bijlage C: tabel 61 en tabel 62 223
Zie bijlage C: tabel 63a en tabel 63b 224
Zie bijlage C: tabel 65. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 225
Zie bijlage C: tabel 67 226
Zie bijlage C: tabel 68 227
Zie bijlage C: tabel 69f 228
Zie bijlage C: tabel 69g. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 229
Zie bijlage C: tabel 70 230
Zie bijlage C: tabel 71a en tabel 71b. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij
4.1.3.2.
51
Op het gebied van aanpassingen om de reguliere baan te kunnen uitoefenen lijken er weinig
knelpunten te zijn bij deze groep respondenten: minder dan 14 procent geeft aan dat de
aanpassingen, die ze nodig hebben of hadden om zonder problemen te kunnen werken, niet
aanwezig zijn of waren. Aanpassingen die nodig zijn om zonder problemen te kunnen werken
zijn dus meestal al aanwezig of niet nodig. De respondenten die op dit moment regulier werk
hebben, antwoorden vooral dat ze wel aanpassingen nodig hebben, maar dat deze benodigde
aanpassingen ook al aanwezig zijn. De meeste respondenten die vroeger een reguliere baan
hadden, zeggen helemaal geen aanpassingen nodig gehad te hebben.231
Alle respondenten, met uitzondering van één, hebben of hadden collega’s in het reguliere
bedrijf waarin ze werken of werkten. De respondenten die vroeger een reguliere baan hadden,
hadden zeer vaak alleen collega‟s zonder een beperking (meer dan 75 procent), maar ook de
respondenten met op dit moment een reguliere baan hebben vaak collega‟s zonder een
beperking (50 procent). Opvallend is, dat ook ruim 36 procent van de respondenten met op dit
moment een reguliere baan aangeeft dat ze zowel collega‟s met een beperking als collega‟s
zonder een beperking hebben, terwijl slechts iets meer dan 9 procent van de respondenten die
vroeger een reguliere baan hadden aangeeft dat ze zowel collega‟s met een beperking als
collega‟s zonder een beperking hadden.232
Net zoals bij vraag 12 van het algemene deel van de vragenlijst, over hoe de respondent zijn
of haar beperking ziet, zijn er ook veel antwoordmogelijkheden gegeven bij de vragen over de
mening van de respondent over de contacten met zijn of haar collega’s en met zijn of haar
werkgever (en eventueel leidinggevende) en de rol die zijn of haar beperking speelt of speelde
bij deze contacten (respectievelijk vraag 38 en vraag 40 van deel A en vraag 42 en vraag 44
van deel B). Daarom heb ik ook voor de analyse van deze vragen de antwoordmogelijkheden
gewaardeerd met „positief‟, „negatief‟ of „neutraal‟, zodat er een „totaalmening‟ opgemaakt
kan worden van de respondent over de contacten met de collega‟s en de werkgever (en
eventueel leidinggevende) en de rol van zijn of haar beperking in deze.
Op de vraag naar de mening van de respondent over de contacten met zijn of haar collega‟s en
de rol van de beperking van de respondent bij deze contacten, heeft 85,1 procent van de
respondenten die regulier werken of regulier werkten een positief totaalantwoord gegeven en
12,6 procent een negatief totaalantwoord.233
Op de vraag naar de mening van de respondent over de contacten met zijn of haar werkgever
(en eventueel leidinggevende) en de rol van de beperking van de respondent bij dit contact,
heeft 73,9 procent van deze respondenten die regulier werken of regulier werkten een positief
totaalantwoord gegeven en 18,2 procent een negatief totaalantwoord.234
De respondenten die
op dit moment regulier werken hebben wel veel vaker een positieve totaalmening dan de
respondenten die vroeger regulier werkten.235
Slotvragen
Tot slot is aan de respondent gevraagd welke factoren het belangrijkst voor de respondent zelf
waren om aangenomen te worden door hun werkgever en om in dienst te kunnen blijven bij
deze werkgever.
231
Zie bijlage C: tabel 74. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 232
Zie bijlage C: tabel 81 233
Zie bijlage C: tabel 82a. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 234
Zie bijlage C: tabel 84a 235
Zie bijlage C: tabel 84b
52
Op de vraag welke factoren het belangrijkst waren voor de respondent zelf om door de
werkgever aangenomen te worden, hebben de meeste hierop reagerende respondenten, 59,3
procent, geantwoord dat zijn of haar opleiding of studie tot de belangrijkste factoren
behoort.236
Op de tweede en derde plaats van meest genoemde antwoorden staan respec-
tievelijk het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende heeft of had van hem of haar
(54,7 procent)237
en zijn of haar zelfbeeld (46,5 procent)238
. Daarna wordt een „andere‟ factor
genoemd, waarbij het vaak gaat om eerdere (werk)ervaring met de werkgever of positieve
eigenschappen van de respondent, zoals enthousiasme, visie of in het team passen.239
De door
de respondent gevolgde stage wordt door 22,1 procent van de respondenten genoemd.240
Belangrijkste factoren om aangenomen te worden
0
10
20
30
40
50
60
70
Mijn opleiding of
studie
De stage die ik
gevolgd heb
Het
reïntegratietraject
dat ik gevolgd heb
Mijn zelfbeeld Het beeld dat de
werkgever en/of
leidinggevende van
mijn heeft/had
De verschillende
regelingen waarvan
de werkgever
gebruik maakt of
heeft gemaakt
De mogelijkheid en
de wil van de
werkgever om het
gebouw en/of mijn
werkplek aan te
passen
De jobcoach waar
ik gebruik van maak
of gebruik van
gemaakt heb
Andere factor
Perc
en
tag
e
Ja, nu een reguliere baan Nu geen reguliere baan, wel gehad
Op de vraag welke factoren het belangrijkst zijn of waren voor de respondent zelf om de baan
bij de reguliere werkgever te behouden, noemen de respondenten die regulier werken of
regulier werkten twee factoren het vaakst: zijn of haar zelfbeeld en de collega‟s van de
respondent en de relatie met hen. Deze factoren worden door 61,6 procent van deze
respondenten genoemd.241
Ook wordt het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende
heeft of had van hem of haar vaak genoemd, namelijk door 45,3 procent.242
Daarna komt
een „andere‟ factor in belangrijke mate voor.243
Als „andere‟ factor wordt vaak genoemd:
plezier in het werk, flexibiliteit van de werkgever (bijvoorbeeld om parttime te kunnen
werken en het volledig rekening houden met de beperking van de respondent) en „gewoon‟
236
Zie bijlage C: tabel 85a 237
Zie bijlage C: tabel 85b 238
Zie bijlage C: tabel 85c 239
Zie bijlage C: tabel 85d tot en met tabel 85f 240
Zie bijlage C: tabel 85g. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2. 241
Zie bijlage C: tabel 87a en tabel 87b 242
Zie bijlage C: tabel 87c 243
Zie bijlage C: tabel 87d
53
een goede werknemer zijn of goed werk leveren.244
Verder vinden ook veel respondenten de
werkgever en/of leidinggevende een van de belangrijkste factoren om de reguliere baan te
behouden: de werkgever en de relatie met hem of haar wordt door 29,1 procent genoemd245
en de leidinggevende en de relatie met hem of haar wordt door 25,6 procent genoemd246
.
Belangrijkste factor om baan te behouden
0
10
20
30
40
50
60
70
Mijn zelfbeeld Het beeld dat
de werkgever
van mij
heeft/had
De
verschillende
regelingen waar
mijn werkgever
gebruik van
gemaakt
heeft/had
De jobcoach
waar ik gebruik
van maak of
gebruik van
gemaakt heb
Mijn collega's
en de relatie
met hen
Mijn werkgever
en de relatie
met hem/haar
Mijn
leidinggevende
en de relatie
met hem/haar
De
aanpassingen
die gedaan zijn
aan het gebouw
en/of mijn
werkplek
De aangepaste
materialen die
aangeschaft zijn
Het toekennen
van subsidies
door het UWV
voor de
aanpassingen
of de
aangepaste
materialen
Andere factor
Perc
en
tag
e
Ja, nu een reguliere baan Nu geen reguliere baan, wel gehad
4.1.3.3 De belangrijkste uitkomsten van de vragenlijst voor de Wajongers
De belangrijkste uitkomsten met betrekking tot de Wajongers die een reguliere baan hebben
of hadden, op grond van de uitkomsten van deze vragenlijst:
De respondenten die een reguliere baan hebben of hadden, hebben relatief vaker een
opleiding op minimaal middelbaar beroepsonderwijs of hoger voortgezet onderwijs
afgerond dan de respondenten die nooit een reguliere baan gehad hebben.
De respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, hebben relatief het
vaakst een lichamelijke beperking. De respondenten die in het verleden een reguliere
baan gehad hebben, hebben relatief het vaakst een psychische beperking.
De respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad, geven relatief veel
vaker dan de respondenten die nooit een reguliere baan hebben gehad aan dat ze
zichzelf zelfstandig kunnen vervoeren.
244
Zie bijlage C: tabel 87e en tabel 87f 245
Zie bijlage C: tabel 87g 246
Zie bijlage C: tabel 87h. Voor aanvullende informatie: zie Bijlage A, Nadere informatie bij 4.1.3.2.
54
De respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, hebben relatief
minder vaak een negatief totaalbeeld met betrekking tot hun beperking dan de
respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden en de respondenten die
nog nooit een reguliere baan gehad hebben.
Verreweg de meesten van de gehele groep respondenten vinden zichzelf geschikt
voor een reguliere baan.
Een respondent die een stage bij een regulier bedrijf volgt, heeft meer dan 50
procent kans dat deze reguliere stage ook leidt tot een reguliere baan.
Meestal hoefden de respondenten hun werkgever niet te overtuigen dat hun beperking
geen reden is om hen niet aan te nemen, veelal omdat ze de vaardigheden en kennis
hadden die de werkgever zocht in een werknemer. Ook het al kennen van de
respondent door de werkgever en het feit dat de beperking van de respondent juist een
voordeel was voor de werkgever zijn vaak genoemd als reden hiervoor.
De meeste respondenten die regulier werken of regulier werkten zijn in het algemeen
positief over de contacten met hun (vroegere) collega‟s en met hun (vroegere)
werkgever en/of leidinggevende.
De belangrijkste factoren om aangenomen te worden door deze reguliere werkgever
volgens de respondenten die regulier werken of regulier werkten:
o de opleiding of studie van de respondent,
o het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende heeft of had van de
respondent,
o het zelfbeeld van de respondent,
o de stage die de respondent gevolgd heeft.
De belangrijkste factoren om deze reguliere baan te behouden volgens de
respondenten die regulier werken of regulier werkten:
o het zelfbeeld van de respondent,
o de collega‟s van de respondent en de relatie met hen,
o het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende heeft of had van de
respondent,
o de werkgever en de relatie met de respondent,
o de leidinggevende en de relatie met de respondent.
4.2 De vragenlijst voor de werkgevers die Wajongers in dienst hebben
4.2.1 Opzet
Naast de factoren die door de Wajongers als belangrijk geacht worden om een reguliere baan
te verkrijgen en te behouden, zijn ook de factoren die door de werkgevers belangrijk
gevonden worden om een Wajonger aan te nemen en te behouden van belang om een
antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen geven. Met behulp van de vragenlijst
voor de werkgevers is beoogd om te inventariseren wat de belangrijkste redenen en factoren
zijn voor deze werkgevers om een Wajonger aan te nemen én te behouden.
55
De opzet van de vragenlijst is als volgt: eerst worden enkele globale gegevens over het bedrijf
gevraagd (soort bedrijf, aantal Wajongers in dienst, etcetera) en over het aannemen van deze
Wajongers en de redenen om deze Wajongers aan te nemen. Daarna wordt naar gevraagd naar
de contacten van de werkgever met mensen met een beperking en naar de mening van de
werkgever over Wajongers in het algemeen vóórdat er Wajongers aangenomen werden in het
bedrijf. Vervolgens worden er vragen gesteld over de situatie op de werkplek met betrekking
tot de Wajong-werknemers, eventuele aanpassingen aan de werkplek en/of het
bedrijfsgebouw, de regelingen waar de werkgevers van Wajongers gebruik van kunnen maken
en de ervaringen van de werkgevers met betrekking tot hun Wajong-werknemers. Tenslotte
wordt ook deze vragenlijst afgesloten met enkele slotvragen, waarbij de werkgever gevraagd
wordt aan te geven welke factoren voor de werkgever zelf belangrijk zijn of waren om deze
Wajongers aan te nemen en om deze Wajongers te behouden.
4.2.2 Contact met de werkgever-respondenten
Net zoals het lastig en daardoor zeer tijdrovend was om Wajongers te vinden en te benaderen,
was het ook lastig en tijdrovend om werkgevers die Wajongers in dienst hebben (of pas
geleden in dienst hadden) te vinden en te benaderen. Ik wilde juist niet de werkgevers van de
Wajong-respondenten benaderen, omdat er dan een kans zou zijn dat door de werkgevers-
respondenten dezelfde antwoorden gegeven zouden worden als door de Wajong-
respondenten. Vandaar dat ik gezocht heb naar andere werkgevers. De meeste werkgevers heb
ik kunnen achterhalen met behulp van een onafhankelijk zelfstandig juridisch adviseur.
Daarnaast heb ik zelf via internet en kranten enkele werkgevers kunnen vinden die Wajongers
in dienst hebben. Ook hebben enkele Wajong-respondenten aangegeven dat ik hun werkgever
kon benaderen voor dit onderzoek. Dat heeft uiteindelijk geleid tot 26 werkgevers die deze
vragenlijst hebben ingevuld.
4.2.3 De uitkomsten van de vragenlijst voor de werkgevers die Wajongers in dienst
hebben
In deze paragraaf worden de uitkomsten van de vragenlijst voor de werkgevers van de
Wajongers besproken. Ook hier behandel ik alleen de belangrijkste uitkomsten met
betrekking tot de hoofdvraag van dit onderzoek en heb ik de overige uitkomsten opgenomen
in bijlage A.
Het aantal werkgevers dat de vragenlijst ingevuld heeft is minder groot dan het aantal
Wajongers dat de vragenlijst ingevuld heeft, wat verklaarbaar is omdat ik alleen heb gezocht
naar werkgevers die wel Wajongers in dienst hebben (of pas geleden in dienst hadden), omdat
dit onderzoek alleen gericht is op de werkgevers die Wajongers in dienst hebben. Hierdoor is
de groep werkgever-respondenten ook minder divers dan de groep Wajong-respondenten.
Omdat de groep werkgevers kleiner en minder divers is, heb ik deze vragenlijst niet met het
programma SPSS geanalyseerd, maar met het programma Excel.
4.2.3.1 De vragenlijst
Globale gegevens van de werkgevers en het aannemen van Wajongers
56
In tabel I in bijlage E is een overzicht te vinden van de 26 werkgevers die Wajongers in dienst
hebben of hebben gehad naar aard van het bedrijf.247
De meeste bedrijven hebben 1 Wajonger in dienst. Dit is zo bij 10 werkgevers. Verder geven
5 werkgevers aan dat ze 3 Wajongers in dienst hebben.248
Eén werkgever heeft meer dan 10
Wajongers in dienst. Twee werkgevers hebben aangegeven dat ze wel Wajongers in dienst
hebben gehad, maar nu geen Wajongers meer in dienst hebben.249
Het aantal Wajongers dat de werkgever in dienst heeft, is meestal minder dan 10 procent van
het totaal aantal werknemers in het bedrijf. Van de 21 werkgevers die een percentage ingevuld
hebben, is dit het geval bij 14 werkgevers.250
Er is geen duidelijk verband tussen de grootte
van het bedrijf en het aantal Wajongers in dienst als percentage van het totaal aantal
werknemers: hoge percentages en lage percentages zijn beide te vinden bij zowel werkgevers
met veel Wajongers in dienst als werkgevers met weinig Wajongers in dienst.251
De werkgevers hebben het vaakst voornamelijk252
Wajongers met een lichamelijke beperking
in dienst, gevolgd door Wajongers met een verstandelijke beperking en Wajongers met een
psychische beperking.253
Dit komt overeen met het feit dat de meeste Wajong-respondenten
een lichamelijke beperking hebben. Wel verschillend ten opzichte van de Wajong-
respondenten is, dat er relatief (veel) meer werkgevers zijn die voornamelijk Wajongers met
een verstandelijke beperking in dienst hebben en dat slechts één werkgever voornamelijk
Wajongers met een psychische beperking in dienst heeft.254
De manier van in contact komen met de Wajongers gebeurt vaak via een ondersteunende
instantie (bij 10 werkgevers) of via het eigen netwerk van de werkgever (bij 9 werkgevers).
Ook de reïntegratiebedrijven en de gevolgde stage bij het bedrijf worden vaak genoemd
(beide door 8 werkgevers). Via een advertentie of vacature wordt minder genoemd (6
werkgevers), terwijl de Wajongers aangaven dat zij het vaakst via advertentie of vacature in
contact gekomen zijn met de werkgever.
Ik heb aan de werkgevers gevraagd hoe belangrijk de volgende mogelijke redenen voor hen
waren om de Wajonger aan te nemen: de vaardigheden en kennis van de persoon, de
motivatie en wil van de persoon, de Wajong-regelingen, de mening van de werkgever dat ook
mensen met een beperking moeten kunnen werken, positieve adviezen van andere werkgevers
of een andere reden. Voor 24 werkgevers was „de motivatie om te werken en de wil die deze
personen uitstralen‟ belangrijk of heel belangrijk en voor 21 werkgevers was „mijn mening
dat ook mensen met een beperking moeten kunnen werken en een gewone baan verdienen‟
247
Zie bijlage E: tabel I 248
Zie bijlage E: tabel II 249
Eén van deze twee werkgevers heeft aangegeven dat het een proefplaatsing betrof. De andere werkgever had
wel een Wajonger in vaste dienst. 250
Zie bijlage E: tabel III 251
Zie bijlage E: tabel IV 252
Het woord „voornamelijk‟ heb ik gebruikt voor het geval dat een werkgever meerdere Wajongers in dienst
heeft, waarbij niet alle Wajongers dezelfde soort beperking hebben. 253
Zie bijlage E: tabel VI. Aangezien een deel van de respondenten Wajongers met een meervoudige beperking
of meerdere beperkingen in dienst heeft, zijn de gegevens met betrekking tot de aard van de beperking op
verschillende manieren te interpreteren. Met betrekking tot de relatie tussen de aard van de beperking en de
arbeidssituatie betreffende regulier werk kies ik ervoor om de respondenten met Wajongers met een
meervoudige beperking of meerdere beperkingen mee te nemen bij beide soorten beperkingen (of alle soorten
beperkingen). Dus een respondent met een Wajonger met een lichamelijke en een verstandelijke beperking neem
ik zowel mee als respondent met een Wajonger met een lichamelijke beperking als respondent met een Wajonger
met een verstandelijke beperking. Met behulp van tabel V heb ik tabel VI opgesteld. De totaalcijfers wijken
daarom af van het gebruikelijke totaal aantal respondenten van 26. 254
Zie bijlage E: tabel V
57
belangrijk of heel belangrijk. „De vaardigheden en kennis van deze personen‟ werd door 13
werkgevers genoemd en lijkt hiermee minder belangrijk dan voor de Wajongers, die
geantwoord hebben dat met name door hun vaardigheden en kennis ze hun werkgever niet
hoefden te overtuigen dat hun beperking geen reden is om hen niet aan te nemen.
Mensen met een beperking
Wat betreft de contacten van de werkgevers met mensen met een beperking, vóórdat ze
Wajongers in dienst namen, geven de meeste werkgevers (9 werkgevers) aan dat er in hun
familie, vrienden of collega‟s mensen met een beperking waren. Ook wordt veel geantwoord
dat de werkgever al vanwege de werkzaamheden van het bedrijf (oftewel, het soort producten
of diensten dat het bedrijf levert) contact had met mensen met een beperking. Slechts 5
werkgevers hadden geen contact met mensen met een beperking vóórdat ze Wajongers in
dienst namen.
Opvallend is, dat de mening van de werkgevers over Wajongers in het algemeen, vóórdat er
Wajongers aangenomen werden in hun bedrijf, al positief was. Het meest werden Wajongers
gezien als „mensen die met de juiste aanpassingen en voorzieningen vast wel kunnen werken‟
(17 werkgevers). Ook vaak werden Wajongers door de werkgever-respondenten gezien als
„gemotiveerde mensen‟ (14 werkgevers), vonden deze respondenten Wajongers „wel mensen
met een handicap, maar iedereen kan werken, dus zij ook‟ (14 werkgevers) en dat het
„gewone werknemers zijn, net zoals werknemers zonder beperking‟ (11 werkgevers).
De situatie op de werkplek
Het regelen van de zaken wat betreft het in dienst nemen van de Wajongers in het algemeen
kostte voor 11 werkgevers veel moeite en/of tijd. De overige 15 werkgevers zeggen dat het
niet zo veel moeite en/of tijd kostte, al of niet dankzij hulp van andere personen of instanties
(bijvoorbeeld de jobcoach of de WSW-werkgever).
In tegenstelling tot wat bleek uit de antwoorden van de vragenlijst voor de Wajongers, geven
de meeste werkgevers aan dat (een deel van) hun Wajongers gebruik maken van een
jobcoach. Van de 25 werkgevers die deze vraag beantwoord hebben, geven 17 werkgevers dit
aan. Met behulp van het waarderen van de antwoordmogelijkheden over de mening van de
werkgever over deze jobcoach(es) met „positief‟, „negatief‟ of „neutraal‟, zoals ik ook bij
enkele vragen van de vragenlijst voor de Wajongers gedaan heb, heb ik de „totaalmening‟ van
de werkgever-respondent kunnen opmaken. Van de werkgevers waarvan de Wajongers
gebruik maken van een jobcoach, zijn 12 werkgevers in totaal positief over deze jobcoach(es),
terwijl slechts 2 werkgevers in totaal negatief zijn over deze jobcoach(es).
Aanpassingen in het bedrijf
De helft van de werkgevers heeft gezegd dat hun Wajongers geen aanpassingen nodig hebben
om het gebouw en/of hun werkplekken toegankelijk voor hen te maken. Van de overige 13
werkgevers die hebben geantwoord dat hun Wajongers aangegeven hebben wel aanpassingen
nodig te hebben voor de toegankelijkheid van het gebouw en/of de werkplek, geven 10
werkgevers aan dat deze aanpassingen geheel aanwezig zijn.
58
Regelingen
Maar liefst 23 van de 26 werkgevers geven aan dat ze precies weten wat de verschillende
regelingen, waar de werkgever gebruik van kan maken als deze werkgever een persoon met
een Wajong-uitkering aanneemt, inhouden en wanneer ze hier gebruik van kunnen maken. De
andere 3 werkgevers zijn wel bekend met deze regelingen, maar weten niet precies wat deze
regelingen inhouden. De werkgevers maken of maakten het meest gebruik van de
premiekorting en de proefplaatsing: deze regelingen zijn of worden door respectievelijk 21 en
19 werkgevers gebruikt. Slechts 1 werkgever geeft aan helemaal geen gebruik te hebben
gemaakt van deze regelingen. Bijna alle werkgevers maken dus wel gebruik van deze
regelingen, maar voor de meeste werkgevers is het niet een belangrijke reden om Wajongers
aan te nemen.255
Het is voor deze werkgevers meer een aanvulling en/of steun om bepaalde
zaken net even iets aantrekkelijker of gemakkelijker te maken.
De ervaringen van de werkgevers met betrekking tot hun Wajongers
Om een beeld te krijgen van de ervaringen van de werkgevers met betrekking tot de
Wajongers die bij hen in dienst zijn, heb ik twee vragen met verschillende stellingen aan hen
voorgelegd. Van hen zijn 21 werkgevers het eens met de stelling dat hun Wajongers
„gemotiveerd zijn‟. Verder zijn 19 werkgevers het eens met de stelling dat hun Wajongers
„met de juiste aanpassingen en voorzieningen goed kunnen werken‟ en zijn 15 werkgevers het
eens met de stelling dat hun Wajongers „gewone werknemers zijn, net zoals ieder andere
werknemer‟. Maar liefst 22 werkgevers zouden andere werkgevers adviseren Wajongers aan
te nemen.256
Op de vraag naar het totaaloordeel van de werkgever over hun Wajongers, antwoorden 20
werkgevers dat ze heel positief zijn over hun Wajongers. De overige 5 zeggen redelijk positief
te zijn. Geen enkele werkgever is dus negatief of neutraal over hun Wajongers!
Slotvragen
Ter afsluiting zijn, net zoals aan de Wajongers, aan de werkgevers twee slotvragen gesteld,
waarbij gevraagd is wat de belangrijkste factoren voor de werkgever waren om deze
Wajongers aan te nemen en wat de belangrijkste factoren voor de werkgever zijn om deze
Wajongers in dienst te houden. De factoren die door de meeste werkgevers als belangrijkste
factoren genoemd zijn, worden hieronder opgesomd.
Om de Wajonger aan te nemen:
het beeld dat de werkgever van de Wajonger heeft (17 werkgevers),
de opleiding of studie die de Wajonger gevolgd heeft (11 werkgevers),
de „andere‟ factor (10 werkgevers), waarbij door 7 werkgevers een sociale reden
genoemd wordt. Enkele letterlijk geciteerde redenen van bij deze open-
antwoordmogelijkheid: “iets voor de medemens doen”, “een Wajonger een kans
bieden op de arbeidsmarkt”, “het is de afspraak in ons bedrijf dat ons bedrijf een
255
Dit blijkt uit de antwoorden van de werkgevers op de slotvragen, welke later in deze paragraaf behandeld
worden. 256
Voor een toelichting op en aanvullende informatie over deze stellingen: zie bijlage A, Nadere informatie bij
4.2.3.1.
59
afspiegeling van de samenleving moet zijn; wij hebben een sociaal karakter en een
sociale verplichting”.
Om de Wajonger te behouden:
de kwaliteit van het werk van de Wajonger (19 werkgevers),
de relatie tussen de Wajonger en de andere werknemers (15 werkgevers),
het beeld dat de werkgever van de Wajonger heeft (11 werkgevers).
Geconstateerd kan worden, dat van de mogelijke factoren die bij deze twee vragen als
belangrijkste factoren genoemd konden worden door zowel de Wajongers als de werkgevers,
de factoren die door de Wajongers het vaakst worden genoemd (opleiding/studie, het beeld
van de werkgever, de relatie tussen Wajonger en collega‟s) ook door de werkgevers het vaakst
worden genoemd. De belangrijkste verschillen zijn, dat de werkgevers de regelingen vaker
van belang vinden en dat de Wajongers vaker de gevolgde stage als een van de belangrijkste
factoren noemen.
4.2.3.2 De belangrijkste uitkomsten van de vragenlijst voor de werkgevers die
Wajongers in dienst hebben
De belangrijkste uitkomsten met betrekking tot de werkgevers die één of meerdere Wajongers
in dienst hebben (of pas geleden hadden), op grond van de uitkomsten van deze vragenlijst:
De Wajongers die in dienst zijn bij deze reguliere werkgevers, hebben het vaakst
voornamelijk een lichamelijke beperking.
Belangrijke redenen voor de werkgever om de Wajongers aan te nemen, zijn de
motivatie om te werken die de Wajongers uitstralen en de mening van de
werkgever dat ook mensen met een beperking moeten kunnen werken en een gewone
baan verdienen.
De meeste werkgevers hadden al contacten (gehad) met mensen met een beperking
vóórdat ze Wajongers in dienst namen.
De mening van de meeste werkgevers over Wajongers in het algemeen, vóórdat er
Wajongers aangenomen werden in hun bedrijf, was al positief.
De meeste werkgevers vinden hun Wajongers gemotiveerd en vinden dat hun
Wajongers goede mogelijkheden hebben om te kunnen werken.
De meeste werkgevers zijn heel positief over hun Wajongers.
De belangrijkste factoren om deze Wajonger(s) aan te nemen volgens deze
werkgevers:
o het beeld dat de werkgever heeft van de Wajonger,
o de opleiding of studie van de Wajonger,
o sociale redenen.
De belangrijkste factoren om deze Wajonger(s) te behouden volgens deze
werkgevers:
60
o de kwaliteit van het werk van de Wajonger,
o de relatie tussen de Wajonger en de andere werknemers,
o het beeld dat de werkgever heeft van de Wajonger.
5 Conclusie
Met dit onderzoek heb ik beoogd een antwoord te geven op de vraag waarom het de kleine
groep Wajongers die een reguliere baan heeft, gelukt is om een reguliere baan te bemachtigen.
Om een antwoord te kunnen geven op deze „waaromvraag‟ heb ik als doel van het onderzoek
gesteld de factoren te inventariseren die een belangrijke rol spelen bij het vinden en behouden
van een reguliere baan door een Wajonger. Hieruit voortvloeiend heb ik samen met FNV
Bondgenoten de hoofdvraag van dit onderzoek geformuleerd: ”Wat zijn de belangrijkste
factoren die leiden tot een reguliere arbeidsplaats voor een Wajonger?” Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden, was het mijns inziens van belang om zowel de
belangrijkste factoren vanuit het oogpunt van de Wajongers (de werknemers) te
inventariseren, alsook de belangrijkste factoren vanuit het oogpunt van de werkgevers. Voor
deze twee inventarisaties heb ik dus twee vragenlijsten opgesteld, één voor de Wajongers en
één voor de werkgevers.
Na het eerste inleidende hoofdstuk en het hoofdstuk dat de Wajong als wet en regeling
beschreef, is in hoofdstuk 3 de theorie aan bod gekomen. In dit hoofdstuk heb ik alleen de
theorie behandeld die betrekking heeft op de motieven voor een werkgever om een
werknemer met een beperking aan te nemen. Op grond van de nader toegelichte theorieën zal
de kans dat een werkgever een werknemer met een beperking aanneemt, verhoogd worden
door de volgende factoren:
De werkgever selecteert werknemers vooral op basis van persoonlijkheid en
capaciteiten; de (vermeende) productiviteit van werknemers is van minder groot
belang.
De werkgever kan aanspraak maken op financiële regelingen als compensatie wanneer
het aannemen van de werknemer met een beperking meer kosten met zich meebrengt.
De werkgever heeft de gewenste (sociale) waarden en normen ten aanzien van
reïntegratie van werknemers met een beperking, bijvoorbeeld omdat de werkgever
uitgaat van de mogelijkheden van deze werknemers of omdat de werkgever vanuit
sociale motieven deze werknemers een kans wil geven.
De werkgever bevindt zich in het secundaire segment (het segment met de minder
aantrekkelijke banen).
De nadruk in de werkelijkheidsbeleving van de sleutelfiguren over werknemers met
een beperking ligt op de (vermeende) positieve aspecten van werknemers met een
beperking, bijvoorbeeld de motivatie of de persoonlijkheid.
De empirische gegevens van dit onderzoek zijn weergegeven in hoofdstuk 4. De uitkomsten
van beide vragenlijsten hebben voornamelijk betrekking op Wajongers met een lichamelijke
beperking. Verder blijkt uit de antwoorden op de vragenlijst voor de Wajongers, dat het
merendeel van de Wajongers die een reguliere baan hebben of hadden, een opleiding van
minimaal het niveau van middelbaar beroepsonderwijs of hoger voortgezet onderwijs
afgerond heeft.
61
De factoren die door deze Wajongers die een reguliere baan hebben of hadden, het vaakst
genoemd zijn om een reguliere baan te krijgen, zijn (in volgorde van belang):
de opleiding of studie van de Wajonger,
het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende heeft of had van de Wajonger,
het zelfbeeld van de Wajonger,
de stage die de Wajonger gevolgd heeft.
De factoren die door deze Wajongers die een reguliere baan hebben of hadden, het vaakst
genoemd zijn om een reguliere baan te behouden, zijn (in volgorde van belang):
het zelfbeeld van de Wajonger,
de collega‟s van de Wajonger en de relatie met hen,
het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende heeft of had van de Wajonger,
de werkgever en de relatie met de Wajonger,
de leidinggevende en de relatie met de Wajonger.
Daarnaast blijkt ook, dat de meeste Wajongers die een reguliere baan hebben of hadden
zichzelf geschikt vinden voor een reguliere baan en dat de meeste Wajongers die een reguliere
baan hebben of hadden zichzelf zelfstandig kunnen vervoeren.
De factoren die door de reguliere werkgevers die Wajongers in dienst hebben of hadden, het
vaakst genoemd zijn om deze Wajongers aan te nemen, zijn (in volgorde van belang):
het beeld dat de werkgever heeft van de Wajonger,
de opleiding of studie van de Wajonger,
sociale redenen.
Als belangrijke reden om een Wajonger aan te nemen, noemen deze werkgevers vaak de
motivatie om te werken die de Wajongers uitstralen en de mening van de werkgever dat ook
mensen met een beperking moeten kunnen werken en een gewone baan verdienen. Ook is
gebleken, dat veel van deze werkgevers al contacten hadden met mensen met een beperking
vóórdat ze Wajongers in dienst namen en was de mening van de meeste werkgevers over
Wajongers in het algemeen al positief vóórdat er Wajongers aangenomen werden in hun
bedrijf. Wat in elk geval blijkt uit deze bovengenoemde factoren en redenen, is dat de meeste
werkgevers hun Wajongers vooral aangenomen hebben vanwege de positieve indruk die zij
hadden van deze Wajongers en dat de (vermeende) lagere productiviteit van deze Wajongers
van minder groot belang was voor deze werkgevers.
Met de theorieën die in hoofdstuk 3 van dit onderzoek behandeld zijn, kan een verklaring
gegeven worden voor deze belangrijke redenen en factoren waarom/waardoor deze
werkgevers Wajongers aangenomen hebben. Echter, de theoretische verklaring voor deze
redenen en factoren kan niet in één theorie gevonden worden: hiervoor zijn meerdere
theorieën benodigd. De meest genoemde factor, het beeld dat de werkgever heeft van de
Wajonger, wordt verklaard met de matchingtheorie. De meest genoemde reden, de motivatie
om te werken die de Wajongers uitstralen, wordt verklaard met de constructivistische theorie
van Weick. De andere veel genoemde reden, de mening van de werkgever dat ook mensen met
een beperking moeten kunnen werken, wordt verklaard met de algemene attitude-
gedragstheorieën.
De factoren die door de reguliere werkgevers die Wajongers in dienst hebben of hadden, het
vaakst genoemd zijn om deze Wajongers te behouden, zijn (in volgorde van belang):
62
de kwaliteit van het werk van de Wajonger,
de relatie tussen de Wajonger en de andere werknemers,
het beeld dat de werkgever heeft van de Wajonger.
Nu de belangrijkste factoren voor zowel de Wajongers als de werkgevers benoemd zijn, kan
een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek: ”Wat zijn de
belangrijkste factoren die leiden tot een reguliere arbeidsplaats voor een Wajonger?”
Op grond van deze uitkomsten van de twee vragenlijsten kan als samenvattend antwoord op
de hoofdvraag gegeven worden:
1. een goede opleiding van de Wajonger,
2. een positief beeld bij de werkgever,
3. een positief zelfbeeld van de Wajonger,
4. goede contacten van de Wajonger met de collega‟s.
Voor de volledigheid vermeld ik nogmaals expliciet dat deze conclusie voornamelijk voor
Wajongers met een lichamelijke beperking geldt.
Uit dit onderzoek blijkt, dat de factoren die het belangrijkst zijn voor een Wajonger om een
reguliere baan te krijgen en te behouden, niet „handicap-gerelateerde‟ zaken zijn (zoals
specifieke regelingen om de beperking van de Wajonger te compenseren, aanpassingen,
jobcoaches of reïntegratietrajecten), maar zaken die ook voor mensen zonder beperking
belangrijk zijn om een reguliere baan te krijgen en te behouden. Van de Wajongers die
regulier werken of werkten én van de werkgevers die Wajongers in dienst hebben of hadden,
geeft het merendeel aan dat Wajongers niet gezien moeten worden als „zeer bijzondere
mensen‟ waarbij de diverse (financiële) regelingen en speciale voorzieningen de doorslag
geven om hen aan te (kunnen) nemen. Integendeel, deze Wajongers en werkgevers geven in
meerderheid (waarvan een deel expliciet) aan, dat deze Wajongers gezien worden als normale
mensen en normale werknemers. Werknemers die weliswaar een beperking hebben en
daardoor soms wel extra zaken nodig hebben qua begeleiding of voorzieningen, en
werknemers waar soms wel net even iets meer rekening mee gehouden moet worden qua
belasting of inzetbaarheid, maar werknemers die los hiervan niet of nauwelijks verschillen
van werknemers zonder beperking. Of, zoals een werkgever zo simpel en fraai verwoordde:
“Iedereen heeft op bepaalde gebieden een arbeidshandicap”.
63
Aanbevelingen
Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel de Wajongers die een reguliere baan hebben of
hadden alsook de werkgevers die Wajongers in dienst hebben of hadden, aangeven dat basale
factoren, factoren die voor werknemers in het algemeen gelden, het belangrijkst zijn voor het
verkrijgen en behouden van een reguliere baan voor een Wajonger. Hoewel de resultaten van
dit onderzoek voornamelijk betrekking hebben op Wajongers met een lichamelijke beperking
en Wajongers met een opleiding op minimaal middelbaar onderwijs of hoger voortgezet
onderwijs, wil ik met dit onderzoek toch de volgende aanbevelingen doen ten aanzien van het
verhogen van het percentage Wajongers dat een reguliere baan verwerft en behoudt.
1) Kinderen/jongeren met een beperking dienen waar mogelijk regulier onderwijs te
volgen. Wanneer voor bepaalde mensen met een beperking begeleiding, voorzieningen,
extra tijd bij tentamens/proefwerken of eventueel aanpassingen in het lesprogramma
noodzakelijk zijn, moet dit mogelijk gemaakt worden. Zowel (de ouders/verzorgers van)
het kind/de jongere met een beperking als de reguliere school moeten de noodzakelijke
steun en eventuele begeleiding ontvangen om het mogelijk te maken dat regulier
onderwijs gevolgd kan worden. Het volgen van regulier onderwijs is niet alleen van groot
belang omdat het niveau van de lesstof op regulier onderwijs doorgaans hoger is dan op
niet-regulier onderwijs; het volgen van regulier onderwijs is ook van groot belang omdat
kinderen/jongeren met een beperking dan omgaan met kinderen/jongeren zonder een
beperking en door docenten en (ouders van) leerlingen gelijkwaardiger behandeld worden.
Daardoor zullen kinderen/jongeren met een beperking ook meer beschouwd worden als
gewone mensen, met op de eerste plaats mogelijkheden en pas op de tweede plaats
beperkingen.
2) Het is moeilijk om aanbevelingen voor het verbeteren van het zelfbeeld van Wajongers
te doen, omdat het zelfbeeld van veel factoren afhankelijk is en door veel gebeurtenissen
bepaald wordt. Wel kan gezegd worden, dat in het algemeen geldt wanneer mensen
geleerd worden naar hun mogelijkheden te leven en niet naar hun beperkingen, dat mensen
meer positief beïnvloed worden. Hoewel dit uiteraard ook geldt voor mensen zonder
beperking, worden mensen met een beperking toch vaker als „gehandicapten‟, als
„beperkte‟ mensen, opgevoed/grootgebracht en wordt daarmee hun zelfbeeld negatief
beïnvloed (“Dat kun jij niet.” door ouder/verzorger en omgeving wordt later vaak door de
persoon met een beperking omgezet in “Dat kan ik toch niet.”). Hoe meer een persoon
(met of zonder een beperking) aangeleerd wordt om zijn of haar mogelijkheden te
benadrukken, hoe positiever zijn of haar zelfbeeld zal zijn. Dat betekent geenszins, dat de
persoon met een beperking maar moet doen alsof hij of zij helemaal geen beperking heeft.
Het betekent slechts, dat de beperking niet als allesbepalende negatieve factor moet
worden gezien. Het aanleren van het benadrukken van de mogelijkheden van de persoon
met een beperking gebeurt overigens niet alleen door ouders/verzorgers en de persoon met
een beperking zelf; minstens net zo belangrijk is de sociale omgeving van de persoon met
een beperking: de school, de vriend(inn)en, de familie, de sportvereniging, de eventuele
64
revalidatiearts en/of behandelende arts en bij wijze van spreken de plaatselijke bakker.
Het belang van een positief zelfbeeld is groot. Niet alleen omdat de persoon dan meer
overtuigd zal zijn van zijn of haar eigen kansen en mogelijkheden, maar ook omdat deze
persoon dat dan uitstraalt naar anderen. Door deze positieve uitstraling zal hij meer kans
hebben aangenomen te worden door een werkgever en meer kansen hebben op goede
contacten met collega‟s en werkgever.
3) Er moeten meer stageplaatsen bij reguliere werkgevers voor Wajongers beschikbaar
komen, omdat een reguliere stage voor een Wajonger vaak leidt tot een reguliere baan
voor deze persoon. In CAO‟s zouden afspraken gemaakt kunnen worden over
stageplaatsen voor Wajongers, waarbij op de naleving ervan dient te worden toegezien.
Wellicht kan FNV Bondgenoten hierbij een rol van betekenis spelen.
4) Het verbeteren van het beeld van Wajongers bij werkgevers is wellicht de belang-
rijkste aanbeveling die gedaan kan worden wat betreft werkgevers. Nu heerst er nog bij te
veel werkgevers angst en onwil om Wajongers aan te nemen, omdat Wajongers een
beperking hebben en dat van (te) grote invloed is op het beeld dat werkgevers hebben van
Wajongers. Daarnaast staat het begrip „Wajonger‟ bij veel mensen gelijk aan het begrip
„arbeidsongeschikt‟ en daardoor ook aan „niet kunnen werken‟. Door dit negatieve beeld
over Wajongers beseffen veel werkgevers niet dat er ook Wajongers zijn die wel
mogelijkheden en kwaliteiten hebben om te kunnen werken, wanneer deze Wajongers
kunnen en mogen werken naar hun mogelijkheden.
Daarom is het van belang dat het beeld van Wajongers bij werkgevers drastisch verbetert.
De werkgevers die Wajongers in dienst hebben en die de vragenlijst voor dit onderzoek
ingevuld hebben, hebben al een positief beeld van Wajongers. Deze werkgevers geven
niet alleen aan dat zij hun Wajongers gemotiveerde werknemers vinden; zij zeggen ook
dat deze Wajongers met de juiste aanpassingen en voorzieningen prima kunnen werken
en/of dat deze Wajongers gewone werknemers zijn. Deze werkgevers beseffen wel dat
deze Wajongers een beperking hebben en dat dus wel rekening gehouden moet worden
met hun beperking, maar deze werkgevers geven vooral aan dat óók mensen met een
beperking gewone werknemers en goede werknemers (kunnen) zijn. Deze werkgevers
zien dus de mogelijkheden, de kwaliteiten en de resultaten van deze Wajongers. De
beperking van de Wajonger staat de mogelijkheden van de Wajonger niet (altijd) in de
weg!
Voor een verbetering van het beeld van Wajongers bij werkgevers moeten dus de
mogelijkheden van de Wajongers en de persoonlijkheid van de Wajongers centraal staan
en moet de nadruk niet op de beperking van de Wajongers liggen. Uiteraard is er een
groep Wajongers die écht geen mogelijkheden heeft om te werken. Echter, daarnaast is er
een groep Wajongers die wel mogelijkheden heeft om te werken en ook wil werken naar
hun mogelijkheden. Met eventueel de nodige voorzieningen en aanpassingen (waaronder
ook parttime werk) kunnen deze Wajongers zeer goed werken. Om de kans te vergroten
dat deze Wajongers met arbeidsmogelijkheden ook daadwerkelijk aangenomen worden
door werkgevers, moet benadrukt worden dat deze Wajongers mogelijkheden hebben om
te kunnen werken, dat deze Wajongers gemotiveerd zijn om te werken en dat deze
Wajongers gewone werknemers zijn.
5) In samenhang met de vorige aanbeveling, verdient het aanbeveling om te bekijken of de
Wajong-populatie anders ingedeeld kan worden. Op dit moment is er een theoretische
verdeling op grond van de huidige (verdien)mogelijkheden tussen „volledig
arbeidsongeschikt‟ en „gedeeltelijk arbeidsongeschikt‟, waarbij in de praktijk bijna alle
65
Wajongers „volledig arbeidsongeschikt‟ zijn. Hieruit wordt niet duidelijk welk deel van de
Wajong-populatie ondanks deze kwalificatie wel mogelijkheden heeft om (later) te
kunnen werken en welk deel van de Wajong-populatie écht geen mogelijkheden heeft om
(later) te kunnen werken. Anders gezegd: door de huidige indeling hebben de Wajongers
die wel mogelijkheden hebben om te werken hetzelfde „stempel‟ als de Wajongers die
écht niet kunnen werken. Het is dus bijna onmogelijk om de Wajongers met
mogelijkheden om te werken te achterhalen op grond van deze indeling (zowel voor de
overheid en het UWV, als voor de werkgevers).
Een alternatief voor deze indeling is een indeling van de Wajong-populatie, waarbij
onderscheid gemaakt wordt tussen Wajongers die door hun beperking of ziekte écht niet
kunnen werken en Wajongers die ondanks hun beperking of ziekte wel mogelijkheden
hebben om (later) te kunnen werken. Hierbij wordt dus niet alleen gekeken naar de
huidige mogelijkheden, maar ook naar de mogelijkheden in de toekomst. Dit gebeurt al bij
de WIA. De groep die écht niet kan werken, ontvangt een volledige Wajong-uitkering. Bij
de groep die wel mogelijkheden heeft om (in de toekomst) te kunnen werken, ligt de
nadruk op het stimuleren van deze groep om te gaan werken of om activiteiten te onder-
nemen om in de toekomst te gaan werken. Deze groep ontvangt dan een gedeeltelijke
Wajong-uitkering, maar krijgt daarnaast de nodige aanvullende steun om het mogelijk te
maken om te kunnen werken (nu of in de toekomst). Deze aanvullende steun bestaat uit
zowel financiële steun als niet-financiële steun. Voorbeelden van dergelijke aanvullende
steun kunnen zijn: extra studiefinanciering (zowel qua hoogte als qua aantal jaren) bij het
volgen van een opleiding, uitgebreide mogelijkheden op noodzakelijke hulp tijdens
opleiding en/of werk (bijvoorbeeld meer ondersteuningsmogelijkheden door intermediaire
activiteiten of door een jobcoach dan nu mogelijk is) en volledige vergoeding voor
noodzakelijke aanpassingen, voorzieningen en reiskosten. Niet alleen ligt dan de nadruk
bij deze Wajongers zelf op hun arbeidsmogelijkheden; ook aan werkgevers wordt dan een
signaal gegeven dat niet alle Wajongers „volledig arbeidsongeschikt‟ zijn, maar dat er dus
ook Wajongers zijn die, ondanks dat ze Wajonger zijn, wel kunnen (en willen) werken
naar hun mogelijkheden.
6) Verder verdient het aanbeveling om kritisch te kijken naar de wettelijke terminologie van
de Wet Wajong, waar bijna alleen gesproken wordt over de „arbeidsongeschiktheid‟ van
de Wajonger. Ook wanneer een Wajonger niet volledig arbeidsongeschikt is, wordt in
deze wet het begrip „gedeeltelijk arbeidsongeschikt‟ gebruikt. Op deze manier ligt de
nadruk al automatisch op de arbeidsongeschiktheid en op het niet kunnen van deze
persoon! Mijns inziens moet er veel meer nadruk op de arbeidsgeschiktheid van de
Wajonger en het wel kunnen van de Wajonger gelegd worden. Echter, met een wettelijk
kader waar louter het begrip „arbeidsongeschiktheid‟ gebruikt wordt is dat niet eenvoudig.
In de Wet WIA wordt wel het begrip „(gedeeltelijk) arbeidsgeschikt‟ gebruikt, naast het
begrip „arbeidsongeschikt‟, als aanduiding van de verschillende mogelijkheden van deze
personen. Hoewel de Wet Wajong en de Wet WIA verschillende wetten zijn, gaat het bij
beide wetten wel over de arbeids(on)geschiktheid van mensen. Daarom verdient het
aanbeveling te bezien in hoeverre het begrip „(gedeeltelijk) arbeidsgeschiktheid‟ gebruikt
kan worden in de Wet Wajong, ter aanduiding van de mogelijkheden van Wajongers.
7) Uit de uitkomsten op de vragenlijst voor de werkgevers blijkt, dat alle werkgevers
afweten van de diverse regelingen waar werkgevers gebruik van kunnen maken wanneer
ze een Wajonger in dienst hebben, dat de meeste werkgevers precies weten wat deze
regelingen inhouden en dat bijna alle werkgevers ook gebruik maken van deze regelingen.
Hoewel de meeste werkgevers aangeven dat deze regelingen geen hoofdreden is om een
66
Wajonger aan te nemen of te behouden, geven de meeste werkgevers wel aan dat deze
regelingen een belangrijke (financiële) steun zijn om een Wajonger in dienst te kunnen
hebben. Een deel van de werkgevers die nu nog geen Wajongers in dienst heeft, denkt dat
het in dienst nemen van Wajongers veel kosten met zich meebrengt door noodzakelijke
aanpassingen of voorzieningen, of dat het in dienst nemen van een Wajonger die minder
productief is financieel gezien niet aantrekkelijk is. Wellicht draagt het onder de aandacht
brengen van deze regelingen bij deze werkgevers er aan bij, dat het beeld dat een
Wajonger een „financieel risico‟ is, wordt weggenomen. Hierdoor zijn deze werkgevers
wellicht eerder geneigd om een Wajonger aan te nemen.
Extra aanbeveling:
Tot slot wil ik nog opmerken dat de „vindbaarheid‟ van Wajongers voor verbetering
vatbaar is. Tijdens mijn zoektocht naar werkgevers voor de vragenlijst van dit onderzoek
kwam ik met enkele werkgevers in contact die zeiden dat ze graag een Wajonger willen
aannemen, maar dat zij gewoon geen Wajongers konden vinden. Dit is ook niet geheel
onlogisch: Wajongers zijn lang niet altijd als zodanig herkenbaar. Aan de buitenkant is
immers niet te zien of een persoon inderdaad gebruik maakt van de Wajong-regeling. Hoe
Wajongers makkelijker gevonden kunnen worden of zich makkelijker kunnen laten
vinden, is een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is. Tijdens mijn zoektocht naar
werkgevers ben ik in contact gekomen met enkele bemiddelingsinstanties die bemiddelen
tussen mensen met een beperking en bedrijven. Wellicht is dit een te overwegen oplossing
om de vindbaarheid van Wajongers te vergroten.
67
Bijlage A: Nadere informatie
Nadere informatie bij 1.1: Cijfers beroepsbevolking, CBS
Maandelijkse cijfers werkloze-, werkzame- en niet-beroepsbevolking
sleep hierheen om in laag te brengen
Onderwerpen Arbeidsparticipatie
Bruto Netto
Geslacht Totaal Totaal
Leeftijd Perioden %
15 tot 65 jaar 2002 67,5 64,8
2003 67,9 64,2
2004 67,7 63,3
2005 * 67,6 63,2
2006 * 68,3 64,5
© Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen 2007-09-11
Nadere informatie bij 1.4.2: Hoogte van de Wajong-uitkering
Het arbeidsongeschiktheidspercentage bepaalt of de jonggehandicapte recht heeft op een
Wajong-uitkering. Zoals ook in paragraaf 2.1.3 wordt opgemerkt, moet de jonggehandicapte
een arbeidsongeschiktheidspercentage van minimaal 25 procent hebben om een uitkering te
kunnen krijgen. Als het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 25 procent is, dan heeft
de jonggehandicapte geen recht op een Wajong-uitkering.
Het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft ook invloed op de hoogte van de Wajong-
uitkering, maar de hoogte van de Wajong-uitkering is ook afhankelijk van de „grondslag‟.257
Op grond van de Wajong is de grondslag vastgesteld op het minimumloon. Als de
jonggehandicapte jonger dan 23 jaar is, dan is de grondslag het minimumloon dat voor zijn of
haar leeftijd geldt.258
Op grond van de Wajong bestaan er zes arbeidsongeschiktheidsklassen. Deze klassen zijn
allemaal verbonden met een percentage van de grondslag. Als berekend is wat het
arbeidsongeschiktheidspercentage van de jonggehandicapte is, dan kan bepaald worden in
welke arbeidsongeschiktheidsklasse hij of zij valt en hoeveel procent van de grondslag de
Wajong-uitkering bedraagt. De zes arbeidsongeschiktheidsklassen met het bijbehorende
percentage van de grondslag zijn de volgende:259
Arbeidsongeschiktheidspercentage Wajong-uitkering
25 procent tot 35 procent 21 procent van de grondslag
35 procent tot 45 procent 28 procent van de grondslag
257
Wajong, Memorie Van Toelichting, Artikelsgewijze toelichting, pag. 32 258
Art. 7 Wajong 259
Art. 8 Wajong
68
45 procent tot 55 procent 35 procent van de grondslag
55 procent tot 65 procent 42 procent van de grondslag
65 procent tot 80 procent 50,75 procent van de grondslag
80 procent of meer 75 procent van de grondslag260
In een bepaalde situatie is een hogere Wajong-uitkering mogelijk, variërend van 75 procent
van de grondslag tot 100 procent van de grondslag. Dit is mogelijk wanneer de
jonggehandicapte met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 procent of meer door zijn
of haar beperking zodanig „hulpbehoevend‟ is, dat hij of zij geregeld oppassing en verzorging
nodig heeft.261
Wanneer de jonggehandicapte in een inrichting woont en deze verblijfskosten
door een zorgverzekering betaald worden, komt men niet voor de verhoging in aanmerking.
Nadere informatie bij 2.1.2: Kanttekeningen verantwoording Wajong
Twee belangrijke kanttekeningen kunnen gemaakt worden bij de verantwoording voor het
instellen van de Wajong.
De eerste kanttekening is dat deze jongeren en studerenden met een arbeidsongeschiktheid
wellicht ondergebracht zouden kunnen worden in het stelsel van
minimumbehoeftevoorzieningen, waaronder bijvoorbeeld de Algemene Bijstandwet (Awb),
zodat de wetgeving eenvoudiger wordt omdat er dan geen aparte regeling voor deze
specifieke groep nodig is. Het kabinet heeft hiervan echter afgezien, omdat het onderbrengen
van deze jongeren en studerenden in het stelsel van minimumbehoeftevoorzieningen zou
kunnen leiden tot een achteruitgang in sociaal beschermingsniveau, wat het kabinet wil
vermijden.262
Ook is niet gekozen om een regeling in te voeren die zou aansluiten bij de
Algemene nabestaandenwet (Anw), waarbij een toets op het vermogen niet aan de orde is,
omdat het kabinet van mening was dat een dergelijke regeling degenen die
arbeidsmogelijkheden hebben niet genoegd stimuleert.263
De tweede kanttekening is dat, naast deze specifieke groep van jongeren en studenten,
wellicht ook andere groepen zouden kunnen behoren tot de doelgroep van de Wajong-
regeling, zoals bijvoorbeeld „schoolverlaters‟ die net na hun zeventiende verjaardag
arbeidsongeschikt raken, net afgestudeerden en verzorgers van naaste verwanten. De reden
dat het kabinet besloten heeft geen andere groepen personen tot de doelgroep te gaan rekenen,
is dat het toevoegen van een andere groep personen tot de doelgroep niet goed genoeg te
onderbouwen is. De keuze voor de doelgroep van de Wajong zoals hierboven beschreven is
goed te onderbouwen, vanwege het tijdsstip van de arbeidsongeschiktheid en het ontbreken
van de keuzemogelijkheid om wel of geen betaalde arbeid te verrichten. Wanneer aan deze
doelgroep nog een andere groep wordt toegevoegd, wordt het steeds moeilijker om tegenover
weer andere groepen te kunnen onderbouwen waarom deze groepen niet tot de doelgroep van
de Wajong kunnen worden gerekend.264
260
In de wettelijke tekst van de Wajong staat bij deze arbeidsongeschiktheidsklasse als uitkeringspercentage 70
procent van de grondslag vermeld. Dit percentage is echter op 1 juli 2007 verhoogd naar 75 procent van de
grondslag. Zie bijvoorbeeld het persbericht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 25 juni
2007: http://home.szw.nl/AcTUeel/dsp_persbericht.cfm?jaar=2007&link_id=121826 , geraadpleegd op 25-11-
2007 261
Art. 9 Wajong 262
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 4.1, pag. 8 263
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 4.1, pag. 9 264
Wajong, Memorie Van Toelichting, paragraaf 4.1, pag. 9-11
69
Nadere informatie bij 2.1.5: Aanvullingen voor de Wajonger
Mensen die recht hebben op een Wajong-uitkering, komen ook in aanmerking voor bepaalde
aanvullingen. Deze worden hieronder kort besproken.
Degene die een Wajong-uitkering ontvangt, ontvangt ook een vakantie-uitkering.265
Deze
vakantie-uitkering bedraagt 8 procent van de ontvangen Wajong-uitkering in de twaalf
maanden voorafgaande aan de maand mei266
en wordt in het algemeen in de maand mei
betaald267
.
Als de jonggehandicapte recht heeft op een Wajong-uitkering, dan heeft deze persoon ook
recht op de jonggehandicaptenkorting op grond van de Wet Inkomstenbelasting (Wet IB
2001).268
Het bedrag van deze jonggehandicaptenkorting is 656 euro.269
Wanneer het totale inkomen van de jonggehandicapte die een Wajong-uitkering ontvangt,
onder het sociaal minimum ligt, dan kan de jonggehandicapte een toeslag krijgen. Onder het
sociaal minimum wordt verstaan het bedrag dat iemand minimaal nodig heeft om van te
kunnen leven, wat afhankelijk is van de leeftijd en situatie van de jonggehandicapte.270
Het
recht op de toeslag die in deze situatie ontvangen kan worden, is neergelegd in de
Toeslagenwet.271
Een wettelijke vereiste voor het krijgen van deze toeslag is, dat de
jonggehandicapte een „loondervingsuitkering‟ (bijvoorbeeld een Wajong-uitkering) ontvangt.
De volgende personen met een Wajong-uitkering kunnen deze toeslag krijgen:
een gehuwde272
met een inkomen lager dan het minimumloon,273
een ongehuwde met een kind dat bij deze persoon woont en waarvoor deze persoon
kinderbijslag ontvangt of zal ontvangen, met een inkomen lager dan 90 procent van
het minimumloon,274
een ongehuwde met een inkomen lager dan 70 procent van het minimumloon.275
Echter, wanneer deze persoon jonger is dan 21 jaar en nog bij zijn of haar
(pleeg)ouders woont, heeft deze persoon geen recht op deze toeslag.276
De Wajonggerechtigde kan op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) recht hebben op
bijzondere bijstand, wanneer er bepaalde noodzakelijke kosten zijn door bijzondere
omstandigheden en deze kosten niet voldaan kunnen worden door de Wajonggerechtigde
zelf.277
Deze bijzondere bijstand wordt verleend door het „college‟278
, oftewel het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente van deze Wajonggerechtigde 279
.
265
Art. 21 Wajong 266
Art. 22 lid 1 Wajong 267
Art. 52 lid 1 Wajong 268
Art. 8.16a lid 1 Wet IB 2001 (in het geval de jonggehandicapte een werknemer is: art. 22aa lid 1 en art. 23
Wet op de Loonbelasting 1964) 269
Art. 8.16a lid 1 Wet IB 2001 (in het geval de jonggehandicapte een werknemer is: art. 22aa lid 2 Wet op de
Loonbelasting 1964) 270
UWV (2007), Daarvan kan ik niet rondkomen! Kunt u een toeslag krijgen?, pag. 4 271
Art. 2 Toeslagenwet 272
Met betrekking tot deze toeslag worden samenwonenden gelijkgesteld aan gehuwden, zie: UWV (2007),
Daarvan kan ik niet rondkomen! Kunt u een toeslag krijgen?, pag. 4 273
Art. 2 lid 1 Toeslagenwet 274
Art. 2 lid 2 Toeslagenwet 275
Art. 2 lid 3 Toeslagenwet 276
Art. 2 lid 4 Toeslagenwet 277
Art. 35 lid 1 Wet Werk en Bijstand 278
Art. 7 lid 1 Wet Werk en Bijstand 279
Art. 1 sub b en art 40 Wet Werk en Bijstand
70
Ook kan de Wajonggerechtigde op grond van deze Wet Werk en Bijstand recht hebben op
langdurigheidstoeslag.280
Ook deze toeslag wordt verleend door de gemeente waar deze
Wajonggerechtigde woont. Voor deze toeslag gelden enkele voorwaarden:
De Wajonggerechtigde is minimaal 23 jaar, maar jonger dan 65 jaar.281
De Wajonggerechtigde heeft gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden
een inkomen dat niet hoger is dan de voor hem of haar geldende bijstandsnorm en
heeft ook geen vermogen in de zin van artikel 34 WWB.282
De Wajonggerechtigde heeft gedurende deze 60 maanden geen inkomsten uit arbeid
ontvangen of heeft redelijkerwijs gezien onvoldoende arbeidsmarktperspectief.283
De Wajonggerechtigde heeft voldoende geprobeerd om algemeen geaccepteerde
arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, gedurende deze 60 maanden.284
De Wajonggerechtigde is na deze periode van 60 maanden niet voor een
langdurigheidstoeslag in aanmerking gekomen binnen twaalf maanden.285
Nadere informatie bij 2.2.1: Indeling Wajong-populatie door het UWV
Het UWV splitst de Wajong-populatie in vier groepen:
psychische stoornissen
hart- en vaatstelsel
bewegingsapparaat
overig
De diagnose „psychische stoornissen‟ bevat naast mensen met een psychische of
psychiatrische beperking ook mensen met een verstandelijke beperking, waarbij de verdeling
tussen mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychische beperking
ongeveer gelijk is.286
Het UWV heeft geen differentiatie tussen psychisch en psychiatrisch
waardoor aandoeningen als een burn out of straatvrees in dezelfde groep worden ingedeeld als
schizofrenie en manische depressiviteit. De groep „overig‟ is een groep met zeer veel
verschillende beperkingen.287
Lopende uitkeringen naar diagnose Eind 2006
Psychische stoornis 67.108 (43,1 procent)
Hart- en vaatstelsel 448 (0,3 procent)
Bewegingsapparaat 2.017 (1,3 procent)
Overig 86.287 (55,4 procent)
Totaal 155.860 (100 procent)
280
Art. 36 lid 1 Wet Werk en Bijstand 281
Art. 36 lid 1 Wet Werk en Bijstand 282
Art. 36 lid 1 sub a Wet Werk en Bijstand 283
Art. 36 lid 1 sub b Wet Werk en Bijstand 284
Art. 36 lid 1 sub c Wet Werk en Bijstand 285
Art. 36 lid 1 sub d Wet Werk en Bijstand 286
De Geus, A.J. (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de bevordering
van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden, pag. 12 287
Voor een deel van deze beperkingen, zie: UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2006, pag. 45
71
Nadere informatie bij 2.2.2.1: Indeling Wajong-instroom door het UWV
De instromers verdeeld naar diagnose met betrekking tot hun beperking:288
Nieuwe uitkeringen naar diagnose Eind 2006
Psychische stoornis 1.094 (8,1 procent)
Hart- en vaatstelsel 1 (0,0 procent)
Bewegingsapparaat 44 (0,3 procent)
Overig 12.436 (91,6 procent)
Totaal 13.575 (100 procent)
Het is opvallend om te zien dat het overgrote deel van de nieuwe Wajong-uitkeringen zich in
de vage groep „overig‟ bevindt. Daarnaast is ook opvallend dat het aantal in deze groep zo
explosief gestegen is, van 1.744 personen in 2005 (wat overeenkwam met 16,7 procent van
het totaal aantal nieuwe Wajong-uitkeringen in 2005) naar 12.436 personen in 2006. Een deel
daarvan hangt waarschijnlijk samen met de verandering in de groep „Psychische stoornis‟,
waarbij het aantal gedaald is van 8.477 personen in 2005 (wat overeenkwam met 81,3 procent
van het totaal aantal nieuwe Wajong-uitkeringen in 2005) naar 1.094 personen in 2006.289
Nadere informatie bij 4.1.3.1: Het algemene deel van de vragenlijst
Algemene kenmerken
Gelet op de verdeling van de respondenten naar woonprovincie komen de meeste
respondenten uit de provincie Noord-Brabant: 17,6 procent. Ook wonen veel van de
respondenten in Noord-Holland (14,8 procent), Gelderland (14,1 procent) en Overijssel
(eveneens 14,1 procent). Verder woont een redelijk groot aantal in Utrecht (12,0 procent) en
Zuid-Holland (10,6 procent).290
De arbeidssituatie van de respondenten
Vierenveertig respondenten hebben momenteel een reguliere baan. Dat is 31,0 procent van de
totale 142 respondenten. Van de 98 respondenten die op dit moment geen reguliere baan
hebben, geven slechts 11 respondenten (7,7 procent van de 142 respondenten) aan helemaal
niet te werken en ook geen activiteiten doen om te gaan werken. Een grote groep, 21,1
procent, geeft aan nog met hun opleiding bezig te zijn of net klaar te zijn met hun opleiding en
een groep van 14,8 procent doet vrijwilligerswerk. De mensen die werken bij een sociale
werkvoorziening zijn, ten opzichte van de totale Wajong-populatie, in deze groep
288
UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2006, pag. 41
289 UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4
e kwartaal 2006, pag. 41
290 Zie bijlage C: tabel 2
72
respondenten wat ondervertegenwoordigd met 7,7 procent van de totale groep
respondenten.291
Huidige situatie
0
5
10
15
20
25
30
35
Ja, bij een reguliere
werkgever
Ja, bij een SW-
bedrijf
Nee, maar
zelfstandig
ondernemer
Nee, maar wel
vrijwilligerswerk
Nee, werk helemaal
niet
Nee, nog bezig met
opleiding / net klaar
met opleiding
Anders
Pe
rcen
tag
e
Nadere informatie betreffende geslacht
Een opvallend verschil is er tussen de mannelijke en de vrouwelijke respondenten. Een
relatief groter deel van de vrouwen heeft op dit moment een reguliere baan. Van de vrouwen
werkt bijna 34 procent in regulier dienstverband, bij de mannen is dit slechts 25 procent.
Mannen die op dit moment geen reguliere baan hebben, hebben in het verleden wel relatief
vaker een reguliere baan gehad. Dit geldt voor ruim 34 procent van de mannen, tegenover
ruim 30 procent van de vrouwen. Ook hebben relatief meer mannen nog nooit een reguliere
baan gehad. Ruim 36 procent van de mannen geeft dit aan, terwijl van de vrouwen ruim 33
procent nooit een reguliere baan gehad heeft. Tot slot hebben mannen op basis van deze
gegevens relatief vaker een proefplaatsing gehad, maar omdat in totaal slechts vijf
respondenten een proefplaatsing gehad hebben, zijn deze gegevens minder goed bruikbaar.292
Nadere informatie betreffende leeftijd
De meeste respondenten die nog nooit een reguliere baan gehad hebben, bevinden zich in de
leeftijdsklasse van 15 tot en met 24 jaar.293
Uit verdere analyse blijkt, dat de meeste
respondenten in deze leeftijdsklasse (20 respondenten van de 48 in deze leeftijdsklasse)
aangeven nog bezig te zijn met een opleiding of net klaar te zijn met een opleiding.294
Het
hoge aantal respondenten in deze leeftijdsklasse dat nog nooit een reguliere baan gehad heeft,
heeft dus te maken met het feit dat een groot deel van hen zich nog niet eerder op de
arbeidsmarkt heeft begeven vanwege het volgen van een opleiding.
291
Zie bijlage C: tabel 5 292
Zie bijlage C: tabel 7 293
Zie bijlage C: tabel 8 294
Zie bijlage C: tabel 9
73
Nadere informatie betreffende provincie
Respondenten uit Noord-Brabant en Utrecht hebben absoluut gezien het vaakst een reguliere
baan op dit moment. Relatief gezien scoort Utrecht het hoogst: bijna 50 procent van de
respondenten uit deze provincie heeft nu een reguliere baan.De respondenten uit Gelderland
en Noord-Holland hebben het vaakst een reguliere baan gehad in het verleden.295
Nadere informatie betreffende aanvullende vragen
Wat betreft op welke leeftijd de beperking ontstaan is, zijn er geen duidelijke verschillen
tussen de respondenten die een reguliere baan hebben, de respondenten die in het verleden een
reguliere baan gehad hebben en de respondenten die nog nooit gewerkt hebben.
De toekomstverwachting betreffende de beperking heeft ook geen duidelijk verband met de
arbeidssituatie van de respondent. Wel kan gezegd worden dat van de respondenten die nog
nooit een reguliere baan gehad hebben, er relatief iets meer respondenten een verslechtering
van hun beperking of een stabiele situatie verwachten, terwijl van de respondenten die een
reguliere baan hebben of hebben gehad de situatie vaker onbekend is.296
Betreffende de zichtbaarheid van de beperking is er een merkbaar verschil tussen de
respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben en de respondenten die nog
nooit gewerkt hebben. Bij de eerstgenoemden is de beperking in ruim 53 procent van de
gevallen zichtbaar, bij de laatstgenoemden is bij bijna 73 procent van de respondenten de
beperking zichtbaar. Echter, een conclusie is hieruit moeilijk te trekken, want van de
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, is de beperking in ruim 63
procent van de gevallen zichtbaar.297
Bij de vraag of de respondent makkelijk over zijn of haar beperking praat geeft meer dan 80
procent van de respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad of die een
proefplaatsing hebben gehad, aan dat hij of zij makkelijk over zijn of haar beperking praat. Bij
de groep respondenten die nog nooit een reguliere baan gehad heeft, is dit bijna 69 procent.
Nadere informatie betreffende arbeidsongeschiktheid en zichzelf geschikt vinden voor een
reguliere baan
In paragraaf 2.1.3 is het begrip „arbeidsongeschikt‟ al ter sprake gekomen. Op grond van de
Wajong is men geheel arbeidsongeschikt als men helemaal niet met arbeid kan verdienen wat
„gezonde‟ personen in dezelfde situatie gewoonlijk verdienen. De Wajong zegt dus niet, dat
„geheel arbeidsongeschikt‟ betekent dat een Wajonger helemaal niet kan werken. De Wajong
impliceert dus dat iemand die voor de Wajong geheel arbeidsongeschikt is, wel degelijk zou
kunnen werken in regulier verband, alleen dat de mogelijkheden (veel) beperkter zijn dan
voor een persoon zonder beperking.
Mijns inziens is de term „geheel arbeidsongeschikt‟ nogal ongelukkig, omdat er zeer
negatieve connotaties aan dit begrip kleven: door buitenstaanders wordt vaak een verband
gelegd met „niet kunnen werken‟. Buitenstaanders zullen in veel gevallen ook moeilijk
kunnen begrijpen hoe een Wajonger aan de ene kant „geheel arbeidsongeschikt‟ is en aan de
andere kant zichzelf wel geschikt voor een reguliere baan vindt. Hoe kijken de respondenten
hier zelf tegen aan? De respondenten die ingevuld hebben geheel arbeidsongeschikt te zijn
verklaard door het UWV (vraag 13 van het algemene deel van de vragenlijst), zich geheel
kunnen vinden in dit oordeel (vraag 14 van het algemene deel van de vragenlijst) én zichzelf
geschikt vinden voor een reguliere baan (vraag 17 van het algemene deel van de
295
Zie bijlage C: tabel 12 296
Zie bijlage C: tabel 16 297
Zie bijlage C: tabel 17
74
vragenlijst)298
, heb ik gevraagd wat hun zienswijze is wat betreft deze „tegenstrijdigheid‟. De
meest voorkomende antwoorden op mijn vraag zijn:
dat ze wel een reguliere baan kunnen uitvoeren, maar voor slechts een aantal uren per
week of slechts op „goede‟ dagen,
dat ze wel een reguliere baan kunnen uitvoeren, maar alleen wanneer de
arbeidsomstandigheden om dit te werk te kunnen doen optimaal zijn voor hen, en/of
de benodigde aanpassingen en/of steun en begeleiding om dit werk te kunnen doen
aanwezig zijn,
dat ze wel een reguliere baan kunnen uitvoeren, maar alleen bij een werkgever die de
wil heeft om hen te laten werken, hen een kans te geven om te werken, goed rekening
te houden met hun beperking(en), en/of waarmee ze eerder in contact gekomen zijn
bijvoorbeeld via familie of een stage, en omdat dergelijke werkgevers er maar weinig
zijn hebben ze heel weinig alternatieven om bij een andere werkgever te kunnen
werken,
dat ze wel een reguliere baan kunnen uitvoeren, maar dat hun beperking zó progressief
is en dat daarom hun arbeidsmogelijkheden zó onzeker zijn, dat daarom de kans groot
is dat ze dit reguliere werk niet voor een lange tijd kunnen doen vanwege een te grote
verslechtering van hun beperking,
dat ze wel kunnen werken, maar niet op dit moment, bijvoorbeeld omdat ze nog met
een opleiding bezig zijn of omdat hun beperking op dit moment te zwaar is om te
kunnen werken. Aangezien de beoordeling van de mate van arbeids-ongeschiktheid
een momentopname is, wordt deze wellicht verlaagd wanneer ze hun opleiding
afgerond hebben of wanneer hun beperking verbeterd is.
In mindere mate antwoorden ze dat ze in de Wajong een „vangnetfunctie‟ zien: door de
Wajong-uitkering hebben ze een veilige financiële basis, waar vanuit ze rustig en niet
geforceerd ofwel hun opleiding kunnen afmaken, ofwel kunnen ervaren voor hoeveel uren ze
kunnen werken, ofwel op zoek kunnen gaan naar geschikt werk.
Net zoals de Wajong zelf al impliceert, geven deze respondenten in de meeste gevallen ook
aan dat zij ondanks dat ze geheel arbeidsongeschikt verklaard zijn, wel een reguliere baan
kunnen uitoefenen, maar dat ze veel minder de mogelijkheden hebben dan vergelijkbare
personen zonder beperking. Deze Wajongers geven aan dat ze deze reguliere baan alleen
kunnen uitoefenen wanneer aan bepaalde voorwaarden voldaan is, zoals de mogelijkheid om
parttime te werken, noodzakelijke aanpassingen, een zekere mate van wil en bereidheid van
de werkgever en eventueel het af kunnen ronden van de benodigde opleiding.
Nadere informatie bij 4.1.3.2: Deel A en deel B van de vragenlijst voor de
Wajongers
Stage
De stage die niet bij een regulier bedrijf, maar bij een „niet-regulier‟ bedrijf is gevolgd, leidt
bijna nooit tot een reguliere baan. Twintig respondenten hebben een „niet-reguliere‟ stage
gevolgd. Van hen geeft slechts één respondent aan dat de stage geleid heeft tot een reguliere
baan en dan betreft het ook nog een respondent die alleen in het verleden een reguliere baan
gehad heeft. Zoals hiervoor ook al aangegeven: geen enkele respondent die een niet-reguliere
298
Zie bijlage C: tabel 24. De respondenten die deze drie antwoorden gegeven hebben, staan met groen
aangegeven.
75
stage gevolgd heeft, heeft op dit moment een reguliere baan. Vermeldenswaardig is wel, dat
van alle vijf respondenten die een proefplaatsing gehad hebben, twee van deze respondenten
een niet-reguliere stage gevolgd hebben. Van de negentien respondenten waarbij de niet-
reguliere stage niet geleid heeft tot een reguliere baan, hebben dertien respondenten ook nooit
een reguliere baan gehad.299
Nadere informatie betreffende de redenen dat de gevolgde stage niet geleid heeft tot een
reguliere baan
De redenen dat de stage niet geleid heeft tot een reguliere baan voor de respondenten van deel
A hebben zelden te maken met dat de stage te zwaar zou zijn, dat regulier werk niet mogelijk
zou zijn, dat het reguliere bedrijf geen interesse had in de respondent als werknemer of dat ze
werk bij een sociale werkvoorziening konden aannemen. De meest voorkomende redenen
voor de respondenten zijn, dat ze nog niet willen werken omdat ze verder willen gaan met hun
opleiding of een nieuwe opleiding willen beginnen, ofwel omdat er op dat moment geen
vacature was, de stage in het buitenland was, omdat de stage qua werk niet het werk was wat
men wilde of omdat de stage puur gericht was op het opdoen van werkervaring. Slechts in
twee gevallen is het feit dat de stage niet geleid heeft tot een reguliere baan te wijten aan de
stageomstandigheden op zich: geen geschikte werkplek of slechte begeleiding.300
De respondenten van deel B geven relatief wat vaker aan dat het feit dat de stage niet geleid
heeft tot een reguliere baan te maken heeft met de stageomstandigheden zelf, dat de stage te
zwaar zou zijn, dat regulier werk niet mogelijk zou zijn, dat het reguliere bedrijf geen
interesse had in de respondent als werknemer of dat ze werk bij een sociale werkvoorziening
konden aannemen. Met name het feit dat het reguliere bedrijf geen interesse had in de
respondent als werknemer wordt genoemd.301
Ook wordt als reden genoemd dat de
respondent na de stage werk kon krijgen in een sociale werkvoorziening of
activiteitencentrum, maar dit wordt vooral genoemd door de respondenten die nog nooit een
reguliere baan gehad hebben.302
Desalniettemin noemen de meeste respondenten een andere
reden en ook hier wordt meestal als reden genoemd het verder gaan met hun opleiding of een
nieuwe opleiding beginnen en het niet aanwezig zijn van vacatures (met name geen vacatures
in het bedrijf waar de stage gevolgd is). Verder wordt ook als reden genoemd dat de stage
uitsluitend gericht was om werkervaring op te doen of uit te vinden wat men kan qua
werkzaamheden. Ook is er nog een aantal bezig met de stage. In een paar gevallen noemt men
als reden een verslechtering van de beperking of geen interesse van de werkgever vanwege te
hoge kosten of het niet goed uitvoeren van de werkzaamheden.303
Reïntegratie
In 26 gevallen was dit een reïntegratietraject dat aangeboden is door het UWV en 18
respondenten hebben een reïntegratietraject op basis van een Individuele Reïntegratie
Overeenkomst (IRO) gevolgd.304
Van de 44 respondenten die een reïntegratietraject gevolgd hebben, heeft bijna 39 procent op
dit moment een reguliere baan en heeft bijna 41 procent in het verleden een reguliere baan
gehad. Achttien procent heeft nog nooit een reguliere baan gehad. Als de verschillende
299
Zie bijlage C: tabel 29 300
Zie bijlage C: tabel 30a en tabel 30b 301
Zie bijlage C: tabel 31 302
Zie bijlage C: tabel 32 303
Zie bijlage C: tabel 33a en tabel 33b 304
Zie bijlage C: tabel 34
76
trajectmogelijkheden apart bekeken worden, valt op dat degenen die een reïntegratietraject
van het UWV gevolgd hebben relatief vaker in het verleden een reguliere baan gehad hebben
en de respondenten die een reïntegratietraject op basis van een IRO gevolgd hebben relatief
vaker op dit moment een reguliere baan hebben. De respondenten die geen reïntegratietraject
gevolgd hebben, hebben in ruim 47 procent van de gevallen nooit een reguliere baan gehad.
Bijna 32 procent heeft wel in het verleden een reguliere baan gehad en ruim 16 procent heeft
momenteel een reguliere baan.305
Er is gevraagd wat de inhoud van dit reïntegratietraject was. In de meeste gevallen was het
reïntegratietraject voornamelijk gericht op sollicitatietraining en het benaderen van
werkgevers en gericht op het zoeken van mogelijk geschikte banen.306
Er is ook vaak gebruik
gemaakt van de mogelijkheid een open antwoord te geven met betrekking tot dit
reïntegratietraject.307
Aan de antwoorden die hier gegeven zijn, is te zien dat de meningen
over het gevolgde reïntegratietraject verdeeld zijn. Er zijn antwoorden gegeven waaruit blijkt
dat men het gevolgde reïntegratietraject nuttig vond, maar ook antwoorden waaruit blijkt dat
men niet tevreden was over het gevolgde reïntegratietraject. De negatieve antwoorden worden
vooral genoemd door de respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben.308
De redenen waarom de respondenten het gevolgde reïntegratietraject niet afgemaakt hebben,
verschillen nogal van aard. Net zoals al bleek uit de antwoorden die gegeven zijn bij de open-
antwoordmogelijkheid op de vraag wat de inhoud van dit reïntegratietraject was, blijkt ook uit
de antwoorden die gegeven zijn bij deze open-antwoordmogelijkheid dat de meningen over
het gevolgde reïntegratietraject flink verdeeld zijn. Opmerkelijk genoeg hebben de deel A-
respondenten (degenen die op dit moment regulier werken) veel vaker een positieve reden
genoemd om het gevolgde reïntegratietraject niet af te maken dan de deel B-respondenten
(degenen die niet op dit moment regulier werken). Veel deel A-respondenten noemen als
reden het vinden van een reguliere baan of werkervaringsplek (al dan niet met behulp van het
gevolgde reïntegratietraject). Deel B-respondenten, met name de respondenten die in het
verleden een reguliere baan hadden, geven relatief vaak aan dat het reïntegratiebedrijf of de
reïntegratiebegeleider of -coach de situatie met betrekking tot de beperking(en) van de
respondent niet goed inschatte.309
De gesloten-antwoordmogelijkheden sluiten hierbij aan: bij
deze antwoordmogelijkheden wordt het vaakst aangegeven dat de respondent niet tevreden
was over de reïntegratiebegeleider of dat de respondent vond dat het reïntegratiebedrijf niet
genoeg ondersteuning bood.310
Tot slot hebben ook veel respondenten aangegeven dat ze nog met het reïntegratietraject bezig
zijn.
De werkgever
Nadere informatie betreffende conctact
Gescheiden naar arbeidssituatie wat betreft regulier werk geven met name respondenten die
op dit moment regulier werk hebben als antwoord het gereageerd hebben op een advertentie
of vacature, en geven met name de respondenten die vroeger regulier werk hadden aan dat ze
305
Zie bijlage C: tabel 35 306
Zie bijlage C: tabel 36 en tabel 37 307
Zie bijlage C: tabel 40a 308
Zie bijlage C: tabel 40b en tabel 40c 309
Zie bijlage C: tabel 45b en tabel 45c 310
Zie bijlage C: tabel 43 en tabel 44
77
via het eigen netwerk in contact gekomen zijn met de werkgever of hebben ze de open-
antwoordmogelijkheid gebruikt.311
Bij deze „andere‟ manier van contact geven de
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben vaak als antwoord via familie, via
vrijwilligerswerk of via een open sollicitatie contact met de werkgever gekregen te hebben,
terwijl de respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben vaak via een
uitzendbureau met de werkgever in contact gekomen zijn.312
Tenslotte is vermeldenswaardig,
dat de vijf respondenten die aangeven via hun reïntegratiebedrijf in contact gekomen zijn met
de werkgever, allen respondenten zijn die momenteel een reguliere baan hebben.
Nadere informatie betreffende ondersteuning
De respondenten die wel hulp of ondersteuning hebben gehad van een organisatie of instantie,
hebben dat vaker van hun reïntegratiebedrijf of een „andere‟ organisatie, dan van het CWI of
het UWV. Met name de respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, geven het
reïntegratiebedrijf als antwoord.313
Als „andere‟ organisatie of instantie wordt door de
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben relatief vaak een persoon
genoemd, zoals de jobcoach of stagebegeleider314
, en wordt door de respondenten die in het
verleden een reguliere baan gehad hebben relatief vaak een uitzendbureau of een werving &
selectiebureau genoemd315
.
Nadere informatie betreffende solliciteren
Het merendeel van de respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad, heeft
gesolliciteerd tijdens de zoektocht naar een reguliere baan.316
Van degenen die gesolliciteerd
hebben, hebben de meesten ook gesolliciteerd bij hun werkgever (in het geval van de
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben) of hun vroegere werkgever (de
eerste werkgever van de respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad
hebben).317
Nadere informatie betreffende overtuigen van de werkgever
Een „andere‟ reden wordt vaak genoemd door beide groepen respondenten318
, maar de aard
van de reden verschilt zeer. Bij de respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben
wordt relatief vaak als reden genoemd dat de werkgever de respondent al kende of dat de
beperking van de respondent juist een voordeel was voor de werkgever (vanwege de baan, de
aard van het bedrijf of de klanten van het bedrijf), maar ook al eerdere positieve ervaringen
van de werkgever met andere mensen met een beperking of flexibiliteit van de werkgever
(bijvoorbeeld om parttime te werken) werden genoemd.319
Veel van de respondenten die in
het verleden een reguliere baan hadden, gaven bij deze „andere‟ reden aan dat de werkgever
niet wist dat de respondent een beperking had, bijvoorbeeld omdat de beperking nog niet
bekend was of de beperking nog niet aanwezig was, of omdat de respondent de werkgever
helemaal niets verteld had over zijn of haar beperking.320
Als de respondenten hun werkgever wel moesten overtuigen dat hun beperking geen reden is
om hen niet aan te nemen, dan wordt als reden waardoor het gelukt is de werkgever te
311
Zie bijlage C: tabel 47a 312
Zie bijlage C: tabel 47b en tabel 47c 313
Zie bijlage C: tabel 49 en tabel 50a 314
Zie bijlage C: tabel 50b 315
Zie bijlage C: tabel 50c 316
Zie bijlage C: tabel 51 317
Zie bijlage C: tabel 52 318
Zie bijlage C: tabel 56a 319
Zie bijlage C: tabel 56b 320
Zie bijlage C: tabel 56c
78
overtuigen het meest genoemd dat ze hun werkgever hebben uitgelegd wat hun beperking
precies inhoudt.321
Het werk bij de werkgever
Nadere informatie betreffende aantal jaren in dienst bij deze reguliere werkgever
De respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad, hebben of hadden deze baan
meestal voor minder dan een jaar. Dit is door 40 procent aangegeven. Dit geldt met name
voor de respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden.
Bij de respondenten die op dit moment regulier werken, werken meer respondenten langer
dan een jaar bij hun werkgever. Een aanzienlijk deel van deze respondenten, bijna 28 procent,
werkt al langer dan vijf jaar bij deze werkgever.322
Nadere informatie betreffende aantal uren werk per week
Het vaakst wordt of werd er (op basis van de arbeidsovereenkomst) 12 tot 20 uur per week
gewerkt. Gelet op de arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk geven de meeste
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben aan 12 tot 20 uur per week of 21
tot 29 uur per week te werken, terwijl de meeste respondenten die in het verleden een
reguliere baan hadden 12 tot 20 uur per week hebben gewerkt of minimaal 35 uur per week
hebben gewerkt (wat dus een voltijdbaan inhoudt).323
Nadere informatie betreffende duur arbeidsovereenkomst
Ongeveer de helft van de respondenten heeft of had een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd en de andere helft heeft of had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.324
Wanneer een respondent een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd krijgt, is dit meestal een
contract voor twaalf maanden.325
Reden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is
voornamelijk dat dit gebruikelijk is in deze baan of sector of in het bedrijf zelf.326
Nadere informatie betreffende regelingen werkgever
De werkgevers die wel gebruik maken of maakten van deze regelingen, gebruik(t)en vooral
de premiekorting en bijna nooit de loondispensatie. Nadere toespitsing naar arbeidssituatie
met betrekking tot regulier werk laat zien dat de werkgevers van de respondenten die vroeger
een reguliere baan hadden relatief het meest gebruik maakten van juist deze loondispensatie327
en dat de werkgevers van de respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben
relatief het meest de andere regelingen (premiekorting, proefplaatsing, no-riskpolis en
subsidies) gebruik(t)en328
.
Nadere informatie betreffende jobcoach
De respondenten die wel gebruik maken of maakten van een jobcoach in de periode vóór
en/of tijdens de reguliere baan zijn in het algemeen tevreden over deze jobcoach: de meesten
van hen denken dat deze jobcoach een beslissende invloed gehad heeft op het vinden of
321
Zie bijlage C: tabel 57 322
Zie bijlage C: tabel 64 323
Zie bijlage C: tabel 65 324
Zie bijlage C: tabel 66a 325
Zie bijlage C: tabel 66b en tabel 66c 326
Zie bijlage C: tabel 66d en tabel 66e 327
Zie bijlage C: tabel 69a 328
Zie bijlage C: tabel 69b tot en met 69e
79
behouden van de reguliere baan329
en de meeste respondenten vinden dat de jobcoach een
positieve invloed heeft of heeft gehad op hun arbeidssituatie330
.
Vanuit hun arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk bezien:
Van de 44 respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben, geven 8
respondenten aan dat deze jobcoach een beslissende invloed heeft of heeft gehad in het
vinden of behouden van hun baan. Dit is iets meer dan 18 procent van de respondenten
die op dit moment een reguliere baan hebben. Daarnaast geven 11 van deze 44
respondenten aan dat deze jobcoach een positieve invloed heeft of heeft gehad met
betrekking tot hun arbeidssituatie. Dit is 25 procent van de respondenten die op dit
moment een reguliere baan hebben.
Van de 45 respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben, geven 2
respondenten aan dat deze jobcoach een beslissende invloed heeft gehad in het vinden
of behouden van hun baan (voor de periode dat ze deze baan hadden). Dit is ruim 4
procent van de respondenten die in het verleden een reguliere baan gehad hebben. Ook
geven 2 van deze 45 respondenten aan dat deze jobcoach een positieve invloed heeft
gehad met betrekking tot hun arbeidssituatie.
Nadere informatie betreffende aanpassingen
Minder dan 14 procent geeft aan dat ze wel aanpassingen nodig hebben of hadden en dat deze
aanpassingen niet aanwezig zijn of waren. Ongeveer de helft van deze respondenten mist(e)
aanpassingen om het gebouw en/of de werkplek toegankelijk te maken, bijvoorbeeld een
rolstoeltoilet, en de andere helft mist(e) aangepaste materialen, zoals bijvoorbeeld een
speciale bureaustoel.331
De respondenten (of hun jobcoach) die hun werkgever niet hierop
attent gemaakt hebben, zijn voornamelijk respondenten die vroeger een reguliere baan
hadden.332
Bijzonder is, dat geen een van de respondenten die aanpassingen missen of misten om het
gebouw en/of de werkplek toegankelijk te maken, aangegeven heeft dat hun werkgever
subsidies aangevraagd heeft bij het UWV om deze nog missende aanpassingen aan te
schaffen.333
De meesten van hen geven ook aan dat ze niet verwacht(t)en dat deze missende
aanpassingen nog aangeschaft worden door de werkgever.334
De respondenten die aangepaste
materialen missen of misten zijn positiever in hun antwoorden: er zijn vaker subsidies
aangevraagd én toegekend door het UWV en er wordt vaker verwacht dat de missende
aangepaste materialen nog worden aangeschaft.335
Nadere informatie betreffende relatie met collega´s
Wanneer de respondenten die op dit moment regulier werken en die vroeger regulier werkten
worden gescheiden, is te zien dat de respondenten die op dit moment regulier werken relatief
vaker een positieve totaalmening hebben en dat de respondenten die in het verleden regulier
werkten relatief vaker een negatieve totaalmening hebben dan de respondenten die nu regulier
werken, maar dat voor beide groepen het percentage respondenten dat een positieve
totaalmening heeft zeer hoog is.336
329
Zie bijlage C: tabel 72 330
Zie bijlage C: tabel 73 331
Zie bijlage C: tabel 75 332
Zie bijlage C: tabel 76 333
Zie bijlage C: tabel 77 334
Zie bijlage C: tabel 78 335
Zie bijlage C: tabel 79 en tabel 80 336
Zie bijlage C: tabel 82b
80
Nadere informatie betreffende relatie met werkgever/leidinggevende
Van de respondenten die een reguliere baan hebben of hebben gehad heeft of had bijna 82
procent een leidinggevende.337
Wanneer de respondenten die nu regulier werken en die vroeger regulier werkten worden
gescheiden, is een opvallend verschil te zien. De respondenten die op dit moment regulier
werken hebben bijna altijd een positieve totaalmening over hun werkgever/leidinggevende: dit
is zo bij 90,9 procent van hen. Van de respondenten die vroeger regulier werkten heeft 56,8
procent een positieve totaalmening over de werkgever/leidinggevende, wat weliswaar meer
dan de helft van deze groep respondenten is, maar een aanzienlijk lager percentage is ten
opzichte van de respondenten die nu een reguliere baan hebben.338
Slotvragen
Nadere informatie betreffende belangrijkste factoren voor aangenomen worden
Wanneer de respondenten gescheiden worden naar hun arbeidssituatie met betrekking tot
regulier werk, dan is de volgorde van de genoemde factoren nagenoeg gelijk. Bij zowel de
respondenten die op dit moment een reguliere baan hebben als de respondenten die in het
verleden een reguliere baan hadden, wordt zijn of haar opleiding of studie het meest
genoemd, worden ook het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende heeft of had van
hem of haar en zijn of haar zelfbeeld daarna het vaakst genoemd, gevolgd door de open-
antwoordmogelijkheid en de door de respondent gevolgde stage.339
De andere factoren die genoemd konden worden, zoals de regelingen waar de werkgever
gebruik van kan maken, de mogelijkheid en de wil van de werkgever om aanpassingen aan
het gebouw of de werkplek te doen, de jobcoach die de respondent gebruikt(e) en het
gevolgde reïntegratietraject, zijn door minder dan 10 procent van de respondenten
genoemd.340
Wat wel opvallend is, is dat deze factoren bij de respondenten die op dit moment
een reguliere baan hebben door meer dan 10 procent genoemd worden, terwijl deze factoren
bij de respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden door minder dan 10 procent
genoemd worden.341
Met andere woorden: respondenten die op dit moment een reguliere baan
hebben, vinden deze factoren relatief vaker van groot belang dan respondenten die vroeger
een reguliere baan hadden. Dit wordt voor een deel veroorzaakt doordat sommigen van deze
respondenten die vroeger een reguliere baan hadden, ten tijde van deze baan nog geen
beperking hadden of dat de beperking nog niet bekend was. Wellicht komt dit ook deels door
het feit dat sommigen van deze respondenten slechts een uitzendbaan hadden als bijbaantje,
waarbij al vaststond dat dit werk van tijdelijke aard zou zijn en er dus geen noodzaak was om
bijvoorbeeld aanpassingen aan het gebouw te laten doen of voor dit werk een
reïntegratietraject te volgen.
Nadere informatie betreffende belangrijkste factoren voor behouden baan
Ook hier is de volgorde van deze factoren nagenoeg gelijk, bij het scheiden van de
respondenten naar de hun arbeidssituatie met betrekking tot regulier werk: zijn of haar
zelfbeeld en de collega‟s van de respondent en de relatie met hen worden in ruime mate
het vaakst genoemd342
, gevolgd door achtereenvolgens het beeld dat de werkgever en/of
337
Zie bijlage C: tabel 83 338
Zie bijlage C: tabel 84b 339
Zie bijlage C: tabel 86a tot en met tabel 86e 340
Zie bijlage C: tabel 85h tot en met tabel 85k 341
Zie bijlage C: tabel 86f tot en met tabel 86i 342
Zie bijlage C: tabel 88a en tabel 88b
81
leidinggevende heeft of had van hem of haar343
, de „andere‟ factor344
, de werkgever en de
relatie met hem of haar345
en de leidinggevende en de relatie met hem of haar346
en
daarna de overige factoren347
.
De andere antwoordmogelijkheden zijn door minder dan 10 procent van de respondenten
genoemd. Deze andere factoren waren: de regelingen waar de werkgever gebruik van kan
maken, de jobcoach die de respondent gebruikt(e), de aanpassingen aan het gebouw en/of de
werkplek, de aangepaste materialen en het toekennen van subsidies door het UWV voor deze
aanpassingen of aangepaste materialen.348
Er zijn een paar kleine verschillen zijn er wel. De respondenten met op dit moment een
reguliere baan noemen de collega’s en de relatie met hen iets vaker dan de respondenten met
in het verleden een reguliere baan, terwijl de respondenten met in het verleden een reguliere
baan iets vaker dan de respondenten met op dit moment een reguliere baan hun zelfbeeld
noemen. Verder worden de regelingen waar de werkgever gebruik van kan maken, de
jobcoach die de respondent gebruikt(e) en de aanpassingen aan het gebouw en/of de werkplek
wel door meer dan 10 procent van de respondenten die momenteel een reguliere baan hebben
genoemd, maar bij de respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden door minder
dan 10 procent genoemd. Net zoals bij de factoren om aangenomen te worden (zie hiervoor),
wordt dit deels veroorzaakt omdat sommigen van deze respondenten die vroeger een reguliere
baan hadden ten tijde van deze baan nog geen beperking hadden of dat de beperking nog niet
bekend was en wellicht komt dit ook deels door het feit dat sommigen van deze respondenten
slechts een uitzendbaan als bijbaantje hadden.
Nadere informatie bij 4.2.3.1: De vragenlijst voor de werkgevers die
Wajongers in dienst hebben
De situatie op de werkplek
Van de 26 werkgevers geven 19 werkgevers aan dat ze naast de Wajong-werknemers zowel
werknemers met een beperking als werknemers zonder een beperking in dienst hebben. De
andere 7 werkgevers hebben naast de Wajong-werknemers alleen mensen zonder een
beperking in dienst.
De Wajongers die deze werkgevers in dienst hebben, werken opvallend vaak in teamverband.
Bij 17 werkgevers werken alle Wajongers in teamverband en bij 1 werkgever werken de
meeste Wajongers in teamverband. Dit komt uiteraard ook door het feit dat veel werkgevers
slechts 1 Wajonger in dienst hebben. Deze situatie dat veel Wajongers in teamverband
werken, verschilt niet (veel) ten opzichte van de niet-Wajongers: 18 werkgevers geven aan dat
hun werknemers zonder Wajong-uitkering ook ofwel allemaal in teamverband werken, ofwel
de meesten van hen in teamverband werken.
De ervaringen van de werkgevers met betrekking tot hun Wajongers
343
Zie bijlage C: tabel 88c 344
Zie bijlage C: tabel 88d 345
Zie bijlage C: tabel 88e 346
Zie bijlage C: tabel 88f 347
Zie bijlage C: tabel 88g tot en met tabel 88k 348
Zie bijlage C: tabel 87i tot en met tabel 87m
82
De eerste vraag met stellingen heeft betrekking op het functioneren van de Wajongers als
werknemers en de tweede vraag met stellingen heeft betrekking op het aannemen van
Wajongers, enkele randvoorwaarden en het beeld van de werkgever over de Wajonger. Na
deze twee vragen wordt er nog ter samenvatting gevraagd naar het oordeel van de werkgever
over zijn of haar Wajongers als werknemers. Bij de eerste stellingenvraag moesten de
respondenten aangeven met welke stellingen de respondent het in het algemeen349
eens is. Bij
de tweede stellingvraag moesten de werkgevers aangeven in hoeverre ze het met de stellingen
eens zijn. De opvallendste uitkomsten van de tweede stellingsvraag, zijn de volgende:
De meeste werkgevers (21) geven aan graag hun ervaringen over Wajongers te
vertellen aan andere werkgevers
De meeste werkgevers (22) zouden andere werkgevers adviseren Wajongers aan te
nemen.
De meeste werkgevers (19) vinden dat het voor Wajongers moeilijker is om door een
reguliere werkgever aangenomen te worden dan voor „gewone‟ werknemers.
De meeste werkgevers (18) zeggen dat als ze kunnen kiezen tussen een „gewone‟
werknemer en een Wajonger, waarbij deze personen precies dezelfde capaciteiten
hebben, dat ze dan kiezen voor de Wajonger!
De meeste werkgevers (24) geven aan dat als ze nu voor dezelfde keuze als toen
zouden staan om Wajongers wel of niet aan te nemen, dat ze dan dezelfde keuze
zouden maken.
349
De zinsnede „in het algemeen‟ heb ik gebruikt voor het geval dat een werkgever meerdere Wajongers in
dienst heeft, waarbij het dus kan voorkomen dat een antwoord niet op alle Wajongers betrekking heeft.
83
Bijlage B: Vragenlijst Wajongers (deel Algemeen, deel A
en deel B)
ALGEMEEN
ALGEMENE GEGEVENS
1) Wat is uw geslacht?
Man
Vrouw
2) Wat is uw leeftijd?
3) Waar woont u? (plaats/provincie)
4) Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?
Geen
Basisschool
Lager Voortgezet Onderwijs (bijvoorbeeld VGLO, LAVO)
Lager Beroeps Onderwijs (bijvoorbeeld LTS, LBO, LEAO, VBO,
praktijkonderwijs, VMBO-basisberoeps, VMBO-kaderberoeps, VMBO-gl)
Middelbaar Voortgezet Onderwijs (bijvoorbeeld (M)ULO, MAVO, VMBO-tl)
Middelbaar Beroeps Onderwijs (bijvoorbeeld MBO, MTS, MEAO)
Hoger Voortgezet Onderwijs (bijvoorbeeld HBS, HAVO, VWO)
Hoger Beroepsonderwijs (bijvoorbeeld HBO, HEAO, PABO)
Wetenschappelijk Onderwijs (WO)
Anders, namelijk:
FUNCTIEBEPERKING
Om deze vragenlijst eenvoudig te maken, zal het woord ‘beperking’ gebruikt worden. Met
‘beperking’ wordt ook ‘handicap’ en ‘ziekte’ bedoeld.
84
5) Wat is de aard van uw beperking? Meerdere antwoorden mogelijk.
Lichamelijk
Verstandelijk
Psychisch
6) Wanneer is uw beperking ontstaan? Bij meerdere beperkingen graag één beperking
kiezen voor uw antwoord. Bij mijn geboorte. => Ga verder bij vraag 8.
Later in mijn leven. => Ga verder bij vraag 7.
7) Op welke leeftijd is uw beperking ontstaan?
Vóór ik vier jaar oud was.
Toen ik tussen vier en twaalf jaar oud was.
Toen ik tussen twaalf en achttien jaar oud was.
Toen ik tussen achttien en dertig jaar oud was.
Nadat ik dertig jaar oud was.
8) Kunt u zeggen wat het (verwachte) toekomstbeeld wat betreft uw beperking is?
In de toekomst zal mijn beperking verbeteren.
In de toekomst zal mijn beperking verslechteren.
Mijn beperking is stabiel.
Dit is onbekend.
9) Is deze beperking zichtbaar?
Ja, mensen kunnen aan mijn lichaam, mijn houding, mijn gedrag, mijn
hulpmiddel (bijvoorbeeld rolstoel, blindenstok, rollator of gehoorapparaat) of
mijn interactie met de omgeving zien dat ik een beperking heb.
Nee, als ik mensen niets zou vertellen over mijn beperking, dan zouden deze
mensen niet weten dat ik een beperking heb.
10) Kunt u zich gedurende langere afstanden zelfstandig vervoeren?
Ja, ik kan zelfstandig reizen met de auto of het openbaar vervoer.
Nee, voor langere afstanden moet ik gebruik maken van anderen (bijvoorbeeld
familie, taxi, rolstoelbus).
11) Praat u makkelijk over uw beperking?
Ja, voor mij is mijn beperking geen moeilijk gespreksonderwerp. Ook als
onbekenden mij iets vragen over beperking, is dat voor mij geen probleem.
Nee, ik praat liever niet over mijn beperking. Alleen als het echt moet, praat ik
hierover.
85
12) Hoe ziet u uw beperking? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal vijf
antwoorden. Mijn beperking zorgt er voor dat mijn leven (veel) minder makkelijk is dan van
mensen zonder beperking.
Mijn beperking bepaalt mijn hele leven.
Mijn beperking is voor mij een „teken‟: ik heb deze beperking niet voor niets,
ik moet wat met mijn beperking doen.
Ik wil graag dat mensen in aanraking komen met mij en mijn beperking.
Mijn beperking is voor mij een gegeven: ik ben er aan gewend geraakt en denk
er niet meer zo bij na.
Mijn beperking motiveert me. Mijn beperking heeft mijn persoonlijkheid
positief beïnvloed.
Ik schaam mij voor mijn beperking.
Ik zou willen dat ik deze beperking niet zou hebben.
Ik zou niet zonder mijn beperking willen leven, want mijn beperking hoort bij
me.
Mijn beperking geeft mij minder mogelijkheden.
Mijn beperking geeft mij meer mogelijkheden.
Anders, namelijk:
HET UWV EN UW WAJONG-UITKERING
13) U krijgt van het UWV een Wajong-uitkering. Wat is de mate van uw
arbeidsongeschiktheid volgens het UWV?
Ik ben geheel arbeidsongeschikt verklaard door het UWV.
Ik ben gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard door het UWV, namelijk voor
%
14) Het UWV heeft u een mate van arbeidsongeschiktheid toegekend. Wat vindt u van dit
oordeel van het UWV?
Ik kan me geheel vinden in het oordeel van het UWV.
De mate van arbeidsongeschiktheid die het UWV mij toegekend heeft, vind ik
te laag. Ik vind van mijzelf dat ik minder mogelijkheden heb om te werken.
De mate van arbeidsongeschiktheid die het UWV mij toegekend heeft, vind ik
te hoog. Ik vind van mijzelf dat ik meer mogelijkheden heb om te werken.
15) Bent u ooit herkeurd door het UWV?
Ja, de mate van mijn arbeidsongeschiktheid is door het UWV verhoogd. => Ga
verder bij vraag 16.
Ja, de mate van mijn arbeidsongeschiktheid is door het UWV verlaagd.
=> Ga verder bij vraag 16.
86
Ja, de mate van mijn arbeidsongeschiktheid is door het UWV gehandhaafd. =>
Ga verder bij vraag 16.
Nee => Ga verder bij vraag 17.
16) Wat was de reden van herkeuring?
Ik had mijn opleiding afgerond.
Mijn beperking was verbeterd.
Mijn beperking was verslechterd.
De herkeuring was verplicht van overheidswege.
Andere reden:
WEL OF GEEN BAAN BIJ EEN REGULIERE WERKGEVER
17) Als u zou moeten kiezen tussen twee extreme mogelijkheden, welke keuze zou,
volgens u (dus niet volgens uw arts, UWV of andere instantie), het beste
overeenkomen met uw situatie?
Ik vind mijzelf ongeschikt voor een reguliere baan. Werken bij een reguliere
werkgever is voor mij niet mogelijk.
Ik vind mijzelf geschikt voor een reguliere baan. Met de juiste aanpassingen en
steun kan ik aan de slag bij een reguliere werkgever.
18) Heeft u een baan (voltijdbaan of deeltijdbaan)?
Ja, ik werk bij een reguliere werkgever.
=> Gaat u alstublieft verder met deel A.
Ja, ik werk bij een sociale werkvoorziening (SW-bedrijf).
=> Gaat u alstublieft verder met deel B.
Nee, want ik ben zelfstandig ondernemer of freelancer.
=> Gaat u alstublieft verder met deel B.
Nee, maar ik doe wel vrijwilligerswerk.
=> Gaat u alstublieft verder met deel B.
Nee, ik werk helemaal niet.
=> Gaat u alstublieft verder met deel B.
Nee, ik ben nog met mijn opleiding bezig of ik ben net klaar met mijn
opleiding.
=> Gaat u alstublieft verder met deel B.
Nee. Anders, namelijk:
=> Gaat u alstublieft verder met deel B.
87
DEEL A: U heeft een baan bij een reguliere werkgever
STAGE
1) Heeft u een stage gevolgd tijdens uw opleiding of nadat u uw opleiding afgerond
heeft?
Ja, bij een regulier bedrijf. => Ga verder bij vraag 2.
Ja, bij een sociale werkvoorziening (SW-bedrijf). => Ga verder bij vraag 3.
Ja, bij een activiteitencentrum. => Ga verder bij vraag 3.
Ja, op een andere manier, namelijk => Ga verder bij vraag
3.
Nee => Ga verder bij vraag 6.
2) U heeft bij vraag 1 geantwoord dat u een stage gevolgd heeft in een regulier bedrijf.
Heeft deze stage geleid tot een reguliere baan?
Ja, bij het reguliere bedrijf waar ik de stage gevolgd heb. => Ga verder bij
vraag 4.
Ja, bij een ander regulier bedrijf, dus niet bij het reguliere bedrijf waar ik de
stage gevolgd heb. => Ga verder bij vraag 4.
Nee => Ga verder bij vraag 5.
3) U heeft bij vraag 1 geantwoord dat u een stage gevolgd heeft, maar niet in een regulier
bedrijf. Heeft deze stage wel geleid tot een reguliere baan?
Ja => Ga verder bij vraag 4.
Nee => Ga verder bij vraag 5.
4) Heeft u nog steeds dezelfde reguliere baan?
Ja => Ga verder bij vraag 9.
Nee, ik heb tegenwoordig een andere reguliere baan. => Ga verder bij vraag 6.
88
5) U heeft aangegeven dat uw stage u geen reguliere baan opgeleverd heeft. Wat is
hiervoor volgens u een reden? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal drie
antwoorden. Ik dacht tijdens of na mijn stage, dat regulier werk niet mogelijk was voor mij
in verband met mijn beperking.
Er was mij tijdens of na mijn stage verteld, dat regulier werk niet mogelijk was
voor mij in verband met mijn beperking.
Na mijn stage heeft het bedrijf aangegeven geen interesse te hebben in mij als
werknemer. Ook is het niet gelukt na mijn stage werk te vinden bij een ander
regulier bedrijf.
Na mijn stage kon ik werk krijgen bij een sociale werkvoorziening (SW-
bedrijf) of een activiteitencentrum. Dit werk heb ik toen aangenomen.
Ik heb de stage niet mogen afmaken, omdat het bedrijf niet tevreden was over
mij.
Ik heb de stage niet afgemaakt, omdat de stage te zwaar was voor mij in
verband met mijn beperking.
Ik heb de stage niet afgemaakt, omdat de medewerking met betrekking tot mijn
beperking niet goed genoeg was van het bedrijf waar ik de stage volgde.
Andere reden, namelijk:
REÏNTEGRATIE
6) Heeft u, vanwege uw arbeidshandicap, een reïntegratietraject gevolgd?
Ja, een traject dat aangeboden werd door het UWV. => Ga verder bij vraag 7.
Ja, een traject dat ik zelf gekozen heb op basis van een Individuele Reïntegratie
Overeenkomst (IRO). => Ga verder bij vraag 7.
Nee => Ga verder bij vraag 9.
7) Wat was de inhoud van dit reïntegratietraject? Meerdere antwoorden mogelijk, tot
maximaal drie antwoorden. Dit reïntegratietraject bestond voornamelijk uit het volgen van scholing.
Er werd veel aandacht besteed aan de beroepskeuzetest.
Er werd veel aandacht besteed aan sollicitatietraining en het benaderen van
werkgevers.
Er werd veel aandacht besteed aan de mogelijkheden om in deeltijd te werken.
Er werd veel aandacht besteed aan het zoeken van mogelijk geschikte banen.
Er werd veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van specifieke
vaardigheden.
Anders, namelijk:
89
8) Heeft u dit reïntegratietraject helemaal afgemaakt? Meerdere antwoorden mogelijk,
tot maximaal drie antwoorden. Ja, ik heb dit reïntegratietraject helemaal afgemaakt.
Nee, omdat ik het volgen van dit reïntegratietraject niet meer nuttig vond voor
mij.
Nee, omdat ik niet tevreden was over mijn reïntegratiebegeleider.
Nee, ik vond dat het reïntegratiebedrijf mij niet genoeg hielp en te weinig deed
om me te ondersteunen.
Nee, omdat het reïntegratiebedrijf zich onvoldoende aan de gemaakte
afspraken hield.
Nee, omdat mijn beperking veranderd is.
Nee, reden hiervoor is:
UW HUIDIGE WERKGEVER
9) Hoe bent u in contact gekomen met uw huidige werkgever?
Ik heb gereageerd op een advertentie of vacature.
Door een ondersteunende instantie.
Door mijn reïntegratiebedrijf.
Via een stage bij deze werkgever.
Via mijn eigen netwerk.
Mijn huidige werkgever heeft mij zelf benaderd.
Anders, namelijk:
10) Heeft u tijdens deze periode dat u naar een reguliere baan zocht, ondersteuning of hulp
gehad van een instantie of organisatie? Zo ja, welke? Meerdere antwoorden mogelijk.
Ja, van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
Ja, van het UWV.
Ja, van mijn reïntegratiebedrijf.
Ja, namelijk:
Nee
11) Heeft u gesolliciteerd tijdens uw zoektocht naar een reguliere baan?
Ja => Ga verder bij vraag 12.
Nee => Ga verder bij vraag 13.
12) Heeft u ook gesolliciteerd bij uw huidige werkgever?
Ja
Nee
90
13) Heeft u zelf als eerste uw beperking bij uw werkgever onder de aandacht gebracht?
Ja, tijdens de eerste contacten met mijn werkgever.
Ja, tijdens contacten met mijn werkgever vóór het sollicitatiegesprek.
Ja, tijdens het sollicitatiegesprek.
Ja, maar pas nadat ik een tijd gewerkt had in het bedrijf. Zo kon ik mezelf
bewijzen, zonder dat mijn werkgever vooroordelen over mijn beperking kon
hebben.
Ja, toen tijdens het werk duidelijk werd voor mijn werkgever dat ik „iets‟ heb,
heb ik over mijn beperking verteld.
Nee, mijn werkgever heeft hier zelf naar gevraagd toen mijn werkgever mijn
beperking opmerkte.
Nee, ik heb mijn werkgever (nog) niets verteld over mijn beperking en mijn
werkgever weet waarschijnlijk nog steeds niet dat ik een beperking heb.
Anders, namelijk:
14) Heeft u uw werkgever moeten overtuigen dat uw beperking geen reden is om u niet
aan te nemen?
Ja, ik merkte dat mijn werkgever eerst twijfelde vanwege mijn beperking, maar
het is mij gelukt om mijn werkgever te overtuigen. => Ga verder bij vraag 15.
Nee, ik hoefde mijn werkgever niet te overtuigen dat mijn beperking geen
reden is om me niet aan te nemen. => Ga verder bij vraag 16.
15) Hoe is het u gelukt om uw werkgever te overtuigen dat uw beperking geen reden is om
u niet aan te nemen? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal drie antwoorden.
Ik heb uitgelegd wat mijn beperking precies inhoudt.
Ik heb gezegd dat ik een goede werknemer ben, ook al kan ik bepaalde dingen
niet door mijn beperking.
Ik heb gezegd dat ik dezelfde dingen kan als een werknemer zonder beperking.
Ik heb mijn vaardigheden en talenten benadrukt.
Ik heb benadrukt hoe gemotiveerd ik ben om in dit bedrijf te werken.
Ik heb benadrukt dat mijn werkgever geen extra kosten maakt voor mij door
mijn beperking of wanneer ik ziek word, omdat deze extra kosten vergoed
kunnen worden door speciale regelingen in verband met mijn Wajong-
uitkering. (Op deze regelingen wordt vanaf vraag 17 ingegaan.)
Andere reden:
=> Na het beantwoorden van deze vraag kunt u verder gaan bij vraag 17.
16) U heeft bij vraag 14 geantwoord dat u uw werkgever niet hoefde te overtuigen dat uw
beperking geen reden is om u niet aan te nemen. Heeft u enig idee waarom? Meerdere
antwoorden mogelijk, tot maximaal twee antwoorden. Mijn werkgever doet heel normaal over een beperking en vindt een beperking
niet gevaarlijk, vreemd of eng.
Omdat ik de vaardigheden en kennis had die mijn werkgever zocht in een
werknemer.
Omdat mijn werkgever mij een heel gemotiveerd persoon vond.
Andere reden:
91
Nee, ik heb hierover geen enkel idee.
17) Weet u dat er verschillende regelingen zijn waar een werkgever gebruik van kan
maken als deze een persoon met een Wajong-uitkering aanneemt? Deze regelingen
betreffen de premiekorting, de no-risk polis, de loondispensatie, de proefplaatsing, en
de subsidies voor aanpassingen van de werkplek.
Ja, ik weet precies wat deze regelingen inhouden en wanneer de werkgever hier
gebruik van kan maken. => Ga verder bij vraag 18.
Ja, ik heb wel eens van deze regelingen gehoord, maar weet niet helemaal
precies wat deze regelingen betekenen. Van de volgende regelingen hieronder
heb ik wel eens gehoord: Meerdere antwoorden mogelijk.
de premiekorting
de no-risk polis
de loondispensatie
de proefplaatsing
de subsidies voor aanpassingen van de werkplek
=> Ga verder bij vraag 18.
Nee, ik heb geen idee wat voor regelingen dit zijn en wat deze regelingen
inhouden. => Ga verder bij vraag 19.
18) Heeft u, tijdens uw contact vóórdat u aangenomen werd, uw werkgever gewezen op
deze regelingen?
Ja
Nee
19) Wist uw werkgever zelf van deze regelingen af?
Ja, volledig.
Ja, gedeeltelijk.
Nee, helemaal niet.
WERK
20) Hoe lang werkt u al bij uw huidige werkgever?
Minder dan één jaar.
Tussen één en twee jaar.
Tussen twee en drie jaar.
Tussen drie en vier jaar.
Tussen vier en vijf jaar.
Meer dan vijf jaar.
21) Wat is uw beroep?
92
22) Hoeveel uren per week werkt u (op basis van uw arbeidsovereenkomst)?
Minder dan 12 uur.
12 - 20 uur.
21 - 29 uur.
30 - 34 uur.
35 - 40 uur.
Meer dan 40 uur.
23) Heeft u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd?
Voor onbepaalde tijd. => Ga verder bij vraag 25.
Voor bepaalde tijd, namelijk voor maanden. => Ga verder bij vraag 24.
24) Wat is de reden dat u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft?
Dit is gebruikelijk in deze baan of sector.
Dit is gebruikelijk in dit bedrijf.
Mijn werkgever wil eerst kijken hoe ik met mijn beperking functioneer in het
bedrijf, voor ik eventueel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijg.
Geen idee.
=> Na het beantwoorden van deze vraag kunt u verder gaan bij vraag 26.
25) U heeft bij vraag 23 geantwoord dat u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
heeft. Heeft u daarvóór (bij dezelfde reguliere werkgever) een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd gehad?
Ja, omdat dit gebruikelijk is in deze baan of sector.
Ja, omdat dit gebruikelijk is in dit bedrijf.
Ja, omdat mijn werkgever eerst wilde kijken hoe ik met mijn beperking
functioneerde in het bedrijf, voordat ik een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd kreeg.
Ja, maar ik weet de reden hiervoor niet.
Nee, mijn werkgever bood mij meteen een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd aan.
26) Maakt uw werkgever gebruik of heeft uw werkgever gebruik gemaakt van één van de
volgende regelingen, met betrekking tot uw dienstverband? Meerdere antwoorden
mogelijk. De premiekorting: een korting voor de werkgever op de WAO/WIA-premie.
De proefplaatsing: u werkt onbetaald bij uw werkgever, op proef. Tijdens deze
periode van maximaal drie maanden wordt uw uitkering gewoon doorbetaald
door het UWV.
De loondispensatie: als u door uw arbeidshandicap minder presteert dan uw
collega‟s, dan kan uw werkgever een aanvraag doen bij het UWV om u minder
te betalen dan het minimumloon. Wanneer uw loon hierdoor onder het
minimumloon komt, vult het UWV dit aan tot het minimumloon.
De no-risk polis: een tegemoetkoming in de ziektekosten voor uw werkgever
wanneer u ziek wordt.
De subsidies voor het aanpassen van de werkplek: een vergoeding voor de
kosten die uw werkgever maakt om uw werkplek of het gebouw waar u werkt
voor u toegankelijk te maken.
93
Nee, mijn werkgever maakt geen gebruik van deze regelingen.
Geen idee.
27) Heeft u gebruik gemaakt of maakt u gebruik van een jobcoach?
Ja, ik heb gebruik gemaakt van een jobcoach. => Ga verder bij vraag 28.
Ja, ik maak op dit moment gebruik van een jobcoach. => Ga verder bij vraag
28.
Nee, maar ik zou wel gebruik willen maken van een jobcoach om me te
ondersteunen in mijn arbeidssituatie. => Ga verder bij vraag 30.
Nee, en ik heb ook geen behoefte aan een jobcoach. => Ga verder bij vraag 30.
28) Denkt u dat deze jobcoach een beslissende invloed heeft of heeft gehad in het vinden
van uw huidige baan of in het behouden van uw huidige baan?
Ja, zonder deze jobcoach zou ik deze baan niet zo snel hebben of behouden.
Nee, zonder deze jobcoach zou ik deze baan ook wel hebben of behouden.
Misschien. Dat zou kunnen, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen.
29) Vindt u dat deze jobcoach een positieve invloed heeft of had met betrekking tot uw
arbeidssituatie?
Ja, de jobcoach helpt/hielp mij goed.
Nee, de jobcoach helpt/hielp mij niet goed. Reden hiervoor is: Meerdere
antwoorden mogelijk, tot maximaal drie antwoorden. De jobcoach is/was niet genoeg uren beschikbaar voor mij.
De jobcoach luistert/luisterde niet goed genoeg naar mij.
De jobcoach vindt/vond geen banen die aansluiten bij mijn
vaardigheden en mogelijkheden.
De jobcoach geeft/gaf niet goed advies.
De jobcoach doet/deed te weinig voor me.
De jobcoach doet/deed te veel voor me.
De jobcoach snapt/snapte niet goed genoeg wat ik wel of niet kan.
30) Heeft u, in het bedrijf waar u werkt, aanpassingen nodig om zonder problemen te
kunnen werken in dit bedrijf?
Ja, en nog niet alle aanpassingen die ik nodig heb, zijn aanwezig. Ik mis nog
een of meerdere aanpassingen om zonder problemen te kunnen werken in dit
bedrijf. => Ga verder bij vraag 31.
Ja, maar alle aanpassingen die ik nodig heb, zijn al aanwezig. => Ga verder bij
vraag 37.
Nee, ik heb helemaal geen aanpassingen nodig. => Ga verder bij vraag 37.
31) Wat voor soort aanpassingen mist u? Meerdere antwoorden mogelijk.
Aanpassingen om het gebouw en/of mijn werkplek toegankelijk voor me te
maken, bijvoorbeeld een lift of een bredere deur.
94
Aangepaste materialen om mijn werk te kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld een
aangepaste computer of een speciale bureaustoel.
32) Heeft u (of de jobcoach waar u gebruik van maakt(e)) uw werkgever erop attent
gemaakt dat u deze aanpassingen mist?
Ja
Nee
OPMERKING: Vraag 33 en 34 hoeft u alleen in te vullen, als u bij vraag 31 als antwoord
heeft gegeven: Aanpassingen om het gebouw en/of mijn werkplek toegankelijk voor me te
maken, bijvoorbeeld een lift of een bredere deur.
33) Heeft uw werkgever subsidies aangevraagd bij het UWV om deze nog missende
aanpassingen aan te schaffen?
Ja, en de subsidies zijn toegekend door het UWV.
Ja, maar de subsidies zijn niet toegekend door het UWV.
Nee
Geen idee.
34) Verwacht u dat deze nog missende aanpassingen in de nabije toekomst aangeschaft
zullen worden door uw werkgever?
Ja, want mijn werkgever krijgt hiervoor subsidies van het UWV.
Ja, ondanks dat mijn werkgever hiervoor geen subsidies krijgt van het UWV.
Nee
Misschien
OPMERKING: Vraag 35 en 36 hoeft u alleen in te vullen, als u bij vraag 31 als antwoord
heeft gegeven: Aangepaste materialen om mijn werk te kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld een
aangepaste computer of een speciale bureaustoel.
35) Heeft u subsidies aangevraagd bij het UWV om deze nog missende aanpassingen aan
te schaffen?
Ja, en de subsidies zijn toegekend door het UWV.
Ja, maar de subsidies zijn niet toegekend door het UWV.
Nee
36) Verwacht u dat u deze nog missende aanpassingen kunt aanschaffen in de nabije
toekomst?
Ja, want ik krijg hiervoor subsidies van het UWV.
Ja, ondanks dat ik hiervoor geen subsidies krijg van het UWV.
Nee
Misschien
95
37) Heeft u collega‟s in het bedrijf waar u werkt?
Ja, dit zijn allemaal collega‟s zonder een beperking. => Ga verder bij vraag 38.
Ja, dit zijn allemaal collega‟s met een beperking. => Ga verder bij
vraag 38.
Ja, zowel collega‟s met een beperking als collega‟s zonder een beperking. =>
Ga verder bij vraag 38.
Ja, maar ik weet niet of deze collega‟s een beperking hebben of niet. =>
Ga verder bij vraag 38.
Nee, het werk wat ik doe is geheel individueel. => Ga verder bij vraag 39.
38) Wat vindt u van de contacten met uw collega‟s en van de rol die uw beperking speelt
bij deze contacten? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal zeven antwoorden.
Ik kan het goed vinden met al mijn collega‟s.
Mijn beperking speelt helemaal geen rol in onze contacten, want mijn collega‟s
hebben mijn beperking geaccepteerd.
Met de meeste collega‟s heb ik goede contacten.
Mijn collega‟s houden heel goed rekening met mijn beperking.
Mijn beperking is vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met mijn
collega‟s, maar dat maakt mij niet uit.
Ik merk aan de meeste collega‟s dat ze het lastig vinden dat ik een beperking
heb.
Mijn collega‟s houden niet zo goed rekening met mijn beperking.
Ik word heel beschermend en betuttelend behandeld door mijn collega‟s.
Mijn beperking is vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met mijn
collega‟s. Dat vind ik niet fijn.
Volgens mij begrijpen de meeste collega‟s niet wat mijn beperking inhoudt,
want ik moet hen vaak uitleggen wat ik wel kan en wat ik niet kan.
Veel collega‟s weten zich geen houding te geven tijdens onze contacten.
Met sommige collega‟s heb ik geen goede band.
Met de meeste collega‟s heb ik geen goede band.
Ik word door een aantal collega‟s genegeerd.
Sommige collega‟s lijken wel bang voor mij omdat ik een beperking heb.
Ik heb bijna geen contact met mijn collega‟s en dat vind ik heel jammer.
Ik heb bijna geen contact met mijn collega‟s, maar ik mis deze contacten niet
zo.
Anders, namelijk:
39) Heeft u in uw reguliere baan een leidinggevende, bijvoorbeeld omdat u op een
bepaalde afdeling of in een bepaald team werkt?
Ja
Nee
96
40) Wat vindt u van de contacten met uw werkgever en van de rol die uw beperking speelt
bij deze contacten? Wanneer u in uw reguliere baan een leidinggevende heeft, wordt
in deze vraag met ‘werkgever’ ook uw leidinggevende bedoeld.
Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal zes antwoorden. Ik kan het goed vinden met mijn werkgever.
Mijn beperking speelt eigenlijk helemaal geen rol in onze contacten, want mijn
werkgever heeft mijn beperking geaccepteerd.
Ik word door mijn werkgever net zo behandeld als mijn collega‟s.
Mijn werkgever houdt heel goed rekening met mijn beperking.
Mijn beperking is vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met mijn
werkgever, maar dat maakt mij niet uit.
Ik merk aan mijn werkgever dat hij/zij het lastig vindt dat ik een beperking
heb.
Mijn werkgever houdt niet zo goed rekening met mijn beperking.
Ik word door mijn werkgever heel beschermend en betuttelend behandeld in
vergelijking met mijn collega‟s.
Mijn beperking is vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met mijn
werkgever. Dat vind ik niet fijn.
Ik heb geen goede band met mijn werkgever.
Volgens mij begrijpt mijn werkgever niet wat mijn beperking inhoudt, want ik
moet hem/haar vaak uitleggen wat ik wel kan en wat ik niet kan.
Ik heb het gevoel dat ik minder mogelijkheden krijg dan mijn collega‟s.
Mijn werkgever weet zich geen houding te geven tijdens onze contacten.
Ik word door mijn werkgever genegeerd.
Mijn werkgever lijkt wel bang voor mij omdat ik een beperking heb.
Anders, namelijk:
SLOTVRAGEN
41) Wilt u aangeven welke van onderstaande factoren het belangrijkst voor u waren, om
door uw reguliere werkgever aangenomen te worden? Meerdere antwoorden
mogelijk, tot maximaal vier antwoorden. Mijn opleiding of studie.
De stage die ik gevolgd heb.
Het reïntegratietraject dat ik gevolgd heb.
Mijn zelfbeeld.
Het beeld dat mijn werkgever en/of leidinggevende heeft van mij.
De verschillende regelingen waar mijn werkgever gebruik van maakt of
gemaakt heeft. (Deze regelingen staan beschreven in vraag 26.)
De mogelijkheid en de wil van mijn werkgever om het gebouw en/of
mijn werkplek aan te passen, om het mij mogelijk te maken om in het
bedrijf te werken.
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb.
Andere factor, namelijk:
97
42) Wilt u aangeven welke van onderstaande factoren het belangrijkst voor u zijn, om uw
baan bij uw reguliere werkgever te behouden? Meerdere antwoorden mogelijk, tot
maximaal vijf antwoorden. Mijn zelfbeeld.
Het beeld dat mijn werkgever en/of leidinggevende heeft van mij.
De verschillende regelingen waar mijn werkgever gebruik van maakt of
gemaakt heeft. (Deze regelingen staan beschreven in vraag 26.)
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb.
Mijn collega‟s en de relatie met hen.
Mijn werkgever en de relatie met hem/haar.
Mijn leidinggevende en de relatie met hem/haar.
De aanpassingen die gedaan zijn in het gebouw en/of op de werkplek,
bijvoorbeeld een lift of een bredere deur.
De aangepaste materialen die aangeschaft zijn, bijvoorbeeld een
aangepaste computer of een speciale bureaustoel.
Het toekennen van subsidies door het UWV voor aanpassingen en/of
aangepaste materialen.
Andere factor, namelijk:
Zou ik u eventueel nog mogen benaderen voor extra informatie voor mijn onderzoek?
Ja, dat vind ik goed. Mijn telefoonnummer of e-mailadres is:
Nee
HARTELIJK BEDANKT VOOR UW MOEITE!
98
DEEL B: U heeft geen baan bij een reguliere werkgever
UW VROEGERE EN HUIDIGE ARBEIDSSITUATIE
1) Wat is uw huidige situatie?
Ik heb een voltijdbaan bij een sociale werkvoorziening (SW-bedrijf).
Ik heb een deeltijdbaan bij een sociale werkvoorziening (SW-bedrijf).
Ik ben zelfstandig ondernemer of freelancer.
Ik doe vrijwilligerswerk.
Ik werk helemaal niet.
Ik ben nog met mijn opleiding bezig of ik ben net klaar met mijn opleiding.
Anders, namelijk:
2) Heeft u ooit een baan bij een reguliere werkgever gehad?
Ja => Ga verder bij vraag 3.
Uitsluitend een proefplaatsing. => Ga verder bij vraag 5.
Nee => Ga verder bij vraag 5.
3) Kunt u aangeven op welke manier het dienstverband van u bij uw vroegere reguliere
werkgever beëindigd is?
De reguliere werkgever heeft mij ontslagen.
Ik heb zelf ontslag genomen.
4) Kunt u aangeven wat de reden is voor de beëindiging van dit dienstverband? Meerdere
antwoorden mogelijk, tot maximaal drie antwoorden. De reguliere werkgever vond mij niet goed genoeg werken.
Ik denk dat de reguliere werkgever niet goed overweg kon met mijn beperking.
Ik kon het werk lichamelijk niet aan.
Ik kon het werk geestelijk niet aan.
Ik kon niet in dit bedrijf werken omdat de noodzakelijke aanpassingen er niet
waren.
Financiële redenen wat betreft het bedrijf van mijn werkgever (reorganisatie
van het bedrijf, faillissement, fusie, etc.).
Mijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd liep af en dit is door mijn
reguliere werkgever niet verlengd.
Andere reden:
99
Dit wil ik liever niet vertellen.
STAGE
5) Heeft u een stage gevolgd tijdens uw opleiding of nadat u uw opleiding afgerond
heeft?
Ja, bij een regulier bedrijf. => Ga verder bij vraag 6.
Ja, bij een sociale werkvoorziening (SW-bedrijf). => Ga verder bij vraag 7.
Ja, bij een activiteitencentrum. => Ga verder bij vraag 7.
Ja, op een andere manier, namelijk => Ga verder bij vraag
7.
Nee => Ga verder bij vraag 9.
6) U heeft bij vraag 5 geantwoord dat u een stage gevolgd heeft in een regulier bedrijf.
Heeft deze stage geleid tot een reguliere baan?
Ja, bij het reguliere bedrijf waar ik de stage gevolgd heb. => Ga verder bij
vraag 9.
Ja, bij een ander regulier bedrijf, dus niet bij het reguliere bedrijf waar ik de
stage gevolgd heb. => Ga verder bij vraag 9.
Nee => Ga verder bij vraag 8.
7) U heeft bij vraag 5 geantwoord dat u een stage gevolgd heeft, maar niet in een regulier
bedrijf. Heeft deze stage wel geleid tot een reguliere baan?
Ja => Ga verder bij vraag 9.
Nee => Ga verder bij vraag 8.
8) U heeft aangegeven dat uw stage u geen reguliere baan opgeleverd heeft. Wat is
hiervoor volgens u een reden? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal drie
antwoorden. Ik dacht tijdens of na mijn stage, dat regulier werk niet mogelijk is voor mij in
verband met mijn beperking.
Er was mij tijdens of na mijn stage verteld, dat regulier werk niet mogelijk was
voor mij in verband met mijn beperking.
Na mijn stage gaf het bedrijf aan geen interesse te hebben in mij als
werknemer. Ook is het niet gelukt na mijn stage bij een ander regulier bedrijf
werk te vinden.
Na mijn stage kon ik werk krijgen bij een sociale werkvoorziening (SW-
bedrijf) of een activiteitencentrum. Dit werk heb ik aangenomen en daarna heb
ik niet meer gezocht naar een reguliere baan.
Na mijn stage kon ik werk krijgen bij een sociale werkvoorziening (SW-
bedrijf) of een activiteitencentrum. Dit werk heb ik aangenomen. Daarna is het
me niet gelukt om een reguliere baan te krijgen.
Ik heb de stage niet mogen afmaken, omdat het bedrijf niet tevreden was over
mij.
Ik heb de stage niet afgemaakt, omdat de stage te zwaar was voor mij in
verband met mijn beperking.
100
Ik heb de stage niet afgemaakt, omdat de medewerking met betrekking tot mijn
beperking niet goed genoeg was van het bedrijf waar ik de stage volgde.
Andere reden, namelijk:
REÏNTEGRATIE
9) Heeft u, vanwege uw arbeidshandicap, een reïntegratietraject gevolgd?
Ja, een traject dat aangeboden werd door het UWV. => Ga verder bij vraag 10.
Ja, een traject dat ik zelf gekozen heb op basis van een Individuele Reïntegratie
Overeenkomst (IRO). => Ga verder bij vraag 10.
Nee => Ga verder bij de OPMERKING na vraag 11.
10) Wat was de inhoud van dit reïntegratietraject? Meerdere antwoorden mogelijk, tot
maximaal drie antwoorden. Dit reïntegratietraject bestond voornamelijk uit het volgen van scholing.
Er werd veel aandacht besteed aan de beroepskeuzetest.
Er werd veel aandacht besteed aan sollicitatietraining en het benaderen van
werkgevers.
Er werd veel aandacht besteed aan de mogelijkheden om in deeltijd te werken.
Er werd veel aandacht besteed aan het zoeken van mogelijk geschikte banen.
Er werd veel aandacht besteed aan het ontwikkelen van specifieke
vaardigheden.
Anders, namelijk:
11) Heeft u dit reïntegratietraject helemaal afgemaakt? Meerdere antwoorden mogelijk,
tot maximaal drie antwoorden. Ja, ik heb dit reïntegratietraject helemaal afgemaakt.
Nee, omdat ik het volgen van dit reïntegratietraject niet meer nuttig vond voor
mij.
Nee, omdat ik niet tevreden was over mijn reïntegratiecoach.
Nee, ik vond dat het reïntegratiebedrijf mij niet genoeg hielp en te weinig deed
om me te ondersteunen.
Nee, omdat het reïntegratiebedrijf zich onvoldoende aan de gemaakte
afspraken hield.
Nee, omdat mijn beperking veranderd is.
Nee, reden hiervoor is:
OPMERKING: U hoeft alleen verder te gaan met deze vragenlijst als u bij vraag 2 van dit
deel (deel B) als antwoord “Ja” heeft gegeven.
Wanneer u bij vraag 2 van dit deel als antwoord heeft gegeven “Uitsluitend een
proefplaatsing” of “Nee”, dan hoeft u de vragenlijst niet verder in te vullen. In dat geval wil
ik u hartelijk bedanken voor uw moeite!
Zou ik u eventueel nog mogen benaderen voor extra informatie voor mijn onderzoek?
101
Ja, dat vind ik goed. Mijn telefoonnummer of e-mailadres is:
Nee
DE REGULIERE WERKGEVER WAAR U GEWERKT HEEFT
In het geval u bij meerdere reguliere werkgevers gewerkt heeft, zal het in deze vragenlijst
gaan om de reguliere werkgever waar u het eerst gewerkt heeft.
12) U heeft geantwoord dat u een baan bij een reguliere werkgever heeft gehad. Hoe bent
u in contact gekomen met deze werkgever?
Ik heb gereageerd op een advertentie of vacature.
Door een ondersteunende instantie.
Door mijn reïntegratiebedrijf.
Via een stage bij deze werkgever.
Via mijn eigen netwerk.
De werkgever heeft mij zelf benaderd.
Anders, namelijk:
13) Heeft u tijdens deze periode dat u naar een reguliere baan zocht, ondersteuning of hulp
gehad van een instantie of organisatie? Zo ja, welke? Meerdere antwoorden mogelijk.
Ja, van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
Ja, van het UWV.
Ja, van mijn reïntegratiebedrijf.
Ja, namelijk:
Nee
14) Heeft u gesolliciteerd tijdens uw zoektocht naar een reguliere baan?
Ja => Ga verder bij vraag 15.
Nee => Ga verder bij vraag 16.
15) Heeft u ook gesolliciteerd bij de werkgever waar u gewerkt heeft?
Ja
Nee
16) Heeft u zelf als eerste uw beperking bij deze werkgever onder de aandacht gebracht?
Ja, tijdens de eerste contacten met deze werkgever.
Ja, tijdens contacten met deze werkgever vóór het sollicitatiegesprek.
Ja, tijdens het sollicitatiegesprek.
Ja, , maar pas nadat ik een tijd gewerkt had in het bedrijf. Zo kon ik mezelf
bewijzen, zonder dat deze werkgever vooroordelen over mijn beperking kon
hebben.
Ja, toen tijdens het werk duidelijk werd voor deze werkgever dat ik „iets‟ heb,
heb ik over mijn beperking verteld.
102
Nee, de werkgever heeft hier zelf naar gevraagd toen de werkgever mijn
beperking opmerkte.
Nee, ik heb de werkgever niets verteld over mijn beperking en de werkgever
weet waarschijnlijk nog steeds niet dat ik een beperking heb.
Anders, namelijk:
17) Heeft u de werkgever moeten overtuigen dat uw beperking geen reden zou zijn om u
niet aan te nemen?
Ja, ik merkte dat de werkgever eerst twijfelde vanwege mijn beperking, maar
het is mij gelukt om de twijfel weg te nemen en de werkgever te overtuigen.
=> Ga verder bij vraag 18.
Nee, ik hoefde mijn werkgever niet te overtuigen dat mijn beperking geen
reden zou zijn om me niet aan te nemen. => Ga verder bij vraag 19.
18) Hoe is het u gelukt om deze twijfel bij deze werkgever weg te nemen? Meerdere
antwoorden mogelijk, tot maximaal drie antwoorden. Ik heb uitgelegd wat mijn beperking precies inhoudt.
Ik heb gezegd dat ik een goede werknemer ben, ook al kan ik bepaalde dingen
niet door mijn beperking.
Ik heb gezegd dat ik dezelfde dingen kan als een werknemer zonder beperking.
Ik heb mijn vaardigheden en talenten benadrukt.
Ik heb benadrukt hoe gemotiveerd ik ben om in dit bedrijf te werken.
Ik heb benadrukt dat de werkgever geen extra kosten maakt voor mij door mijn
beperking of wanneer ik ziek word, omdat deze extra kosten vergoed kunnen
worden door speciale regelingen in verband met mijn Wajong-uitkering. (Op
deze regelingen wordt vanaf vraag 20 ingegaan.)
Andere reden:
=> Na het beantwoorden van deze vraag kunt u verder gaan bij vraag 20.
19) U heeft bij vraag 17 geantwoord dat u deze werkgever niet hoefde te overtuigen dat
uw beperking geen reden is om u niet aan te nemen. Heeft u enig idee waarom?
Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal twee antwoorden. Deze werkgever deed heel normaal over een beperking en vond een beperking
niet gevaarlijk, vreemd of eng.
Omdat ik de vaardigheden en kennis had die deze werkgever zocht in een
werknemer.
Omdat deze werkgever mij een heel gemotiveerd persoon vond.
Andere reden:
Nee, ik heb hierover geen enkel idee.
20) Weet u dat er verschillende regelingen zijn waar een werkgever gebruik van kan
maken als deze een persoon met een Wajong-uitkering aanneemt? Deze regelingen
betreffen de premiekorting, de no-risk polis, de loondispensatie, de proefplaatsing, en
de subsidies voor aanpassingen van de werkplek.
Ja, ik weet precies wat deze regelingen inhouden en wanneer de werkgever hier
gebruik van kan maken. => Ga verder bij vraag 21.
Ja, ik heb wel eens van deze regelingen gehoord, maar weet niet helemaal
precies wat deze regelingen betekenen. Van de volgende regelingen hieronder
heb ik wel eens gehoord: Meerdere antwoorden mogelijk. de premiekorting
103
de no-risk polis
de loondispensatie
de proefplaatsing
de subsidies voor aanpassingen van de werkplek
=> Ga verder bij vraag 21.
Nee, ik heb geen idee wat voor regelingen dit zijn en wat deze regelingen
inhouden. => Ga verder bij vraag 22.
21) Heeft u, tijdens uw contact vóórdat u aangenomen werd, de werkgever gewezen op
deze regelingen?
Ja
Nee
22) Wist deze werkgever zelf van deze regelingen af?
Ja, volledig.
Ja, gedeeltelijk.
Nee, in het geheel niet.
HET WERK BIJ DE REGULIERE WERKGEVER WAAR U
GEWERKT HEEFT
23) Hoe lang heeft u bij deze reguliere werkgever gewerkt?
Minder dan één jaar.
Tussen één en twee jaar.
Tussen twee en drie jaar.
Tussen drie en vier jaar.
Tussen vier en vijf jaar.
Meer dan vijf jaar.
24) Wat was uw beroep?
25) Hoeveel uren per week werkte u (op basis van uw arbeidsovereenkomst)?
Minder dan 12 uur.
12 - 20 uur.
21 - 29 uur.
30 - 34 uur.
35 - 40 uur.
Meer dan 40 uur.
104
26) Had u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd?
Voor onbepaalde tijd. => Ga verder bij vraag 28.
Voor bepaalde tijd, namelijk voor maanden. => Ga verder bij
vraag 27.
27) Wat was de reden dat u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had?
Dit was gebruikelijk in deze baan of sector.
Dit was gebruikelijk in dit bedrijf.
De werkgever wilde eerst kijken hoe ik met mijn beperking functioneerde in
het bedrijf, voor ik eventueel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
kreeg.
Geen idee.
=> Na het beantwoorden van deze vraag kunt u verder gaan bij vraag 29.
28) U heeft bij vraag 26 geantwoord dat u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
had. Heeft u daarvóór (bij dezelfde reguliere werkgever) een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd gehad?
Ja, omdat dit gebruikelijk was in deze baan of sector.
Ja, omdat dit gebruikelijk was in dit bedrijf.
Ja, omdat mijn werkgever eerst wilde kijken hoe ik met mijn beperking
functioneerde in het bedrijf, voordat ik een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde
tijd kreeg.
Ja, maar ik weet de reden hiervoor niet.
Nee, mijn werkgever bood mij meteen een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd aan.
29) Maakte de werkgever gebruik van één van de volgende regelingen, met betrekking tot
uw dienstverband? Meerdere antwoorden mogelijk.
De premiekorting: een korting voor de werkgever op de WAO/WIA-premie.
De proefplaatsing: u werkt onbetaald bij uw werkgever, op proef. Tijdens deze
periode van maximaal drie maanden wordt uw uitkering gewoon doorbetaald
door het UWV.
De loondispensatie: als u door uw arbeidshandicap aantoonbaar minder
presteert dan uw collega‟s, dan kan uw werkgever een aanvraag doen bij het
UWV om u minder te betalen dan het minimumloon. Wanneer uw loon
hierdoor onder het minimumloon komt, vult het UWV dit aan tot het
minimumloon.
De no-risk polis: een tegemoetkoming in de ziektekosten voor uw werkgever
wanneer u ziek wordt.
De subsidies voor het aanpassen van de werkplek: een vergoeding voor de
kosten die uw werkgever maakt om uw werkplek of het gebouw waar u werkt
voor u toegankelijk te maken.
Nee, de werkgever maakte geen gebruik van deze regelingen.
Geen idee.
105
30) Heeft u gebruik gemaakt van een jobcoach vóór en/of tijdens de periode dat u deze
reguliere baan had?
Ja => Ga verder bij vraag 31.
Nee => Ga verder bij vraag 33.
31) Denkt u dat deze jobcoach een beslissende invloed heeft gehad in het vinden van de
baan die u gehad heeft of in het behouden van de baan die u gehad heeft?
Ja, zonder deze jobcoach zou ik deze baan niet zo snel hebben gehad of minder
lang behouden hebben.
Nee, zonder deze jobcoach zou ik deze baan ook wel hebben gehad of voor
dezelfde tijd behouden hebben.
Misschien. Dat zou kunnen, maar dat kan ik niet met zekerheid zeggen.
32) Vindt u dat deze jobcoach een positieve invloed heeft gehad met betrekking tot uw
arbeidssituatie?
Ja, de jobcoach hielp mij goed.
Nee, de jobcoach hielp mij niet goed. Reden hiervoor is: Meerdere
antwoorden mogelijk, tot maximaal drie antwoorden. De jobcoach was niet genoeg uren beschikbaar voor mij.
De jobcoach luisterde niet goed genoeg naar mij.
De jobcoach vond geen banen die aansluiten bij mijn vaardigheden en
mogelijkheden.
De jobcoach gaf niet goed advies.
De jobcoach deed te weinig voor me.
De jobcoach deed te veel voor me.
De jobcoach snapte niet goed genoeg wat ik wel of niet kan.
33) Maakt u tegenwoordig gebruik van een jobcoach?
Ja, dit is de eerste jobcoach waar ik gebruik van maak.
Ja, ik maak nog steeds gebruik van dezelfde jobcoach.
Ja, maar ik maak nu gebruik van een andere jobcoach.
Nee, maar ik zou wel gebruik willen maken van een jobcoach om me te
ondersteunen in mijn arbeidssituatie.
Nee, en ik heb ook geen behoefte aan een jobcoach.
34) Had u, in het bedrijf waar u werkzaam was, aanpassingen nodig om zonder problemen
te kunnen werken in dit bedrijf? Meerdere antwoorden mogelijk.
Ja, en nog niet alle aanpassingen die ik nodig had, waren aanwezig. Ik miste
nog een of meerdere aanpassingen om zonder problemen te kunnen werken in
dit bedrijf. => Ga verder bij vraag 35.
Ja, maar alle aanpassingen die ik nodig had, waren al aanwezig. => Ga verder
bij vraag 41.
Nee, ik had helemaal geen aanpassingen nodig. => Ga verder bij vraag 41.
106
35) Wat voor soort aanpassingen miste u? Meerdere antwoorden mogelijk.
Aanpassingen om het gebouw en/of mijn werkplek toegankelijk voor me te
maken, bijvoorbeeld een lift of een bredere deur.
Aangepaste materialen om mijn werk te kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld een
aangepaste computer of een speciale bureaustoel.
36) Had u (of de jobcoach waar u gebruik van maakt(e)) de werkgever waar u gewerkt
heeft, erop attent gemaakt dat u deze aanpassingen miste?
Ja
Nee
OPMERKING: Vraag 37 en 38 hoeft u alleen in te vullen, wanneer u bij vraag 35 als
antwoord heeft gegeven: Aanpassingen om het gebouw en/of mijn werkplek toegankelijk voor
me te maken, bijvoorbeeld een lift of een bredere deur.
37) Had de werkgever subsidies aangevraagd bij het UWV om deze nog missende
aanpassingen aan te schaffen?
Ja, en de subsidies waren toegekend door het UWV.
Ja, maar de subsidies waren niet toegekend door het UWV.
Nee
Geen idee.
38) Verwachtte u dat de nog missende aanpassingen in de nabije toekomst aangeschaft
zouden worden door de werkgever?
Ja, want de werkgever kreeg hiervoor subsidies van het UWV.
Ja, ondanks dat de werkgever hiervoor geen subsidies kreeg van het UWV.
Nee
Misschien
OPMERKING: Vraag 39 en 40 hoeft u alleen in te vullen, wanneer u bij vraag 35 als
antwoord heeft gegeven: Aangepaste materialen om mijn werk te kunnen uitvoeren,
bijvoorbeeld een aangepaste computer of een speciale bureaustoel.
39) Had u subsidies aangevraagd bij het UWV om deze nog missende aanpassingen aan te
schaffen?
Ja, en de subsidies waren toegekend door het UWV.
Ja, maar de subsidies waren niet toegekend door het UWV.
Nee
40) Verwachtte u dat u deze nog missende aanpassingen kon aanschaffen in de nabije
toekomst?
Ja, want ik kreeg hiervoor subsidies van het UWV.
107
Ja, ondanks dat ik hiervoor geen subsidies kreeg van het UWV.
Nee
Misschien
41) Had u collega‟s in het bedrijf waar u werkte?
Ja, dit waren allemaal collega‟s zonder een beperking. => Ga verder bij vraag
42.
Ja, dit waren allemaal collega‟s met een beperking. => Ga verder bij
vraag 42.
Ja, zowel collega‟s met een beperking als collega‟s zonder een beperking. =>
Ga verder bij vraag 42.
Ja, maar ik weet niet of deze collega‟s een beperking hadden of niet.
=> Ga verder bij vraag 42.
Nee, het werk wat ik deed was geheel individueel. => Ga verder bij
vraag 43.
42) Wat vond u van de contacten met uw collega‟s en van de rol die uw beperking speelde
bij deze contacten? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal zeven antwoorden.
Ik kon het goed vinden met alle collega‟s.
Mijn beperking speelde helemaal geen rol in onze contacten, want de collega‟s
hadden mijn beperking geaccepteerd.
Met de meeste collega‟s had ik goede contacten.
De collega‟s hielden heel goed rekening met mijn beperking.
Mijn beperking was vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met de
collega‟s, maar dat maakte mij niet uit.
Ik merkte aan de meeste collega‟s dat ze het lastig vonden dat ik een beperking
heb.
De collega‟s hielden niet zo goed rekening met mijn beperking.
Ik werd heel beschermend en betuttelend behandeld door de collega‟s.
Mijn beperking was vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met de
collega‟s. Dat vond ik niet fijn.
Volgens mij begrepen de meeste collega‟s niet wat mijn beperking inhield,
want ik moest hen vaak uitleggen wat ik wel kon en wat ik niet kon.
Veel collega‟s wisten zich geen houding te geven tijdens onze contacten.
Met sommige collega‟s had ik geen goede band.
Met de meeste collega‟s had ik geen goede band.
Ik werd door een aantal collega‟s genegeerd.
Sommige collega‟s leken wel bang voor mij omdat ik een beperking heb.
Ik had bijna geen contact met de collega‟s en dat vond ik heel jammer.
Ik had bijna geen contact met de collega‟s, maar ik miste deze contacten niet
zo.
Anders, namelijk:
108
43) Had u in uw reguliere baan een leidinggevende, bijvoorbeeld omdat u op een bepaalde
afdeling of in een bepaald team werkte?
Ja
Nee
44) Wat vond u van de contacten met de werkgever en van de rol die uw beperking
speelde bij deze contacten? Wanneer u in deze reguliere baan een leidinggevende had,
wordt in deze vraag met ‘werkgever’ ook uw leidinggevende bedoeld.
Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal zes antwoorden. Ik kon het goed vinden met de werkgever.
Mijn beperking speelde eigenlijk helemaal geen rol in onze contacten, want de
werkgever had mijn beperking geaccepteerd.
Ik werd door de werkgever net zo behandeld als de collega‟s.
De werkgever hield heel goed rekening met mijn beperking.
Mijn beperking was vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met de
werkgever, maar dat maakte mij niet uit.
Ik merkte aan de werkgever dat hij/zij het lastig vond dat ik een beperking heb.
De werkgever hield niet zo goed rekening met mijn beperking.
Ik werd door de werkgever heel beschermend en betuttelend behandeld in
vergelijking met de collega‟s.
Mijn beperking was vaak een gespreksonderwerp tijdens de gesprekken met de
werkgever. Dat vond ik niet fijn.
Ik had geen goede band met de werkgever.
Volgens mij begreep de werkgever niet wat mijn beperking inhield, want ik
moest hem/haar vaak uitleggen wat ik wel kon en wat ik niet kon.
Ik had het gevoel dat ik minder mogelijkheden kreeg dan de collega‟s.
De werkgever wist zich geen houding te geven tijdens onze contacten.
Ik werd door mijn werkgever genegeerd.
De werkgever leek wel bang voor mij omdat ik een beperking heb.
Anders, namelijk:
SLOTVRAGEN
45) Wilt u aangeven welke van onderstaande factoren het belangrijkst voor u waren, om
door de reguliere werkgever aangenomen te worden? Meerdere antwoorden mogelijk,
tot maximaal vier antwoorden. Mijn opleiding of studie.
De stage die ik gevolgd heb.
Het reïntegratietraject dat ik gevolgd heb.
Mijn zelfbeeld.
Het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende had van mij.
De verschillende regelingen waar de werkgever gebruik van gemaakt
heeft. (Deze regelingen staan beschreven in vraag 29.)
109
De mogelijkheid en de wil van de werkgever om het gebouw en/of de
werkplek aan te passen, om het mij mogelijk te maken om op de
werkplek te werken.
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb.
Andere factor, namelijk:
46) Wilt u aangeven welke van onderstaande factoren het belangrijkst voor u waren, om
deze baan bij deze reguliere werkgever te behouden voor de periode dat u die baan
gehad heeft? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal vijf antwoorden.
Mijn zelfbeeld.
Het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende had van mij.
De verschillende regelingen waar de werkgever gebruik van gemaakt
heeft. (Deze regelingen staan beschreven in vraag 29.)
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb.
De collega‟s en de relatie met hen.
De werkgever en de relatie met hem/haar.
De leidinggevende en de relatie met hem/haar.
De aanpassingen die gedaan waren in het gebouw en/of op de werkplek,
bijvoorbeeld een lift of een bredere deur.
De aangepaste materialen die aangeschaft waren, bijvoorbeeld een
aangepaste computer of een speciale bureaustoel.
Het toekennen van subsidies door het UWV voor aanpassingen en/of
aangepaste materialen.
Andere factor, namelijk:
Zou ik u eventueel nog mogen benaderen voor extra informatie voor mijn onderzoek?
Ja, dat vind ik goed. Mijn telefoonnummer of e-mailadres is:
Nee
HARTELIJK BEDANKT VOOR UW MOEITE!
110
Bijlage C: Tabellen behorende bij vragenlijst Wajongers
In de outputs van de analyse, die hier als tabellen weergegeven zijn, zijn soms de getallen 88
en 99 te zien.
Het getal 88 betekent, dat de vraag niet van toepassing was voor deze respondent.
Het getal 99 betekent, dat de vraag wel van toepassing was voor deze respondent, maar dat de
respondent deze vraag niet ingevuld heeft (door wat voor reden dan ook).
Tabel 1
Leeftijdsgroep
Frequency Valid Percent Cumulative Percent
15 t/m 24 jaar 48 33,8 33,8
25 t/m 34 jaar 57 40,1 73,9
35 t/m 44 jaar 27 19,0 93,0
45 t/m 54 jaar 10 7,0 100,0
Total 142 100,0
Tabel 2
Provincie
Frequency Valid Percent
drenthe 2 1,4
flevoland 1 ,7
friesland 6 4,2
gelderland 20 14,1
groningen 10 7,0
limburg 4 2,8
noord-brabant 25 17,6
noord-holland 21 14,8
overijssel 20 14,1
utrecht 17 12,0
zeeland 1 ,7
zuid-holland 15 10,6
Total 142 100,0
111
Tabel 3a
Opleiding
Frequency Valid Percent Cumulative Percent
Geen 3 2,1 2,1
Basisschool 3 2,1 4,2
Lager voortgezet onderwijs 1 ,7 4,9
Lager beroepsonderwijs 13 9,2 14,1
Middelbaar voortgezet onderwijs 12 8,5 22,5
Middelbaar beroepsonderwijs 28 19,7 42,3
Hoger voortgezet onderwijs 25 17,6 59,9
Hoger beroepsonderwijs 28 19,7 79,6
Wetenschappelijk onderwijs 17 12,0 91,5
Anders 12 8,5 100,0
Total 142 100,0
Tabel 3b
Overige opleiding
Frequency Valid Percent
VSO 1 ,7
88 130 91,5
kandidaats psychologie 1 ,7
mytylschool, geen diploma 1 ,7
propedeuse VWO 1 ,7
SO 2 1,4
VSO 1 ,7
WO, Bachelor 1 ,7
ZMLK 1 ,7
ZMLK onderwijs 1 ,7
ZMLK, VSO 2 1,4
Total 142 100,0
112
Tabel 4
Aard beperking
Frequency Valid Percent
Lichamelijk 90 63,4
Verstandelijk 6 4,2
Psychisch 19 13,4
Lichamelijk en verstandelijk 10 7,0
Lichamelijk en psychisch 12 8,5
Verstandelijk en psychisch 3 2,1
Lichamelijk, verstandelijk en psychisch 1 ,7
Niet ingevuld 1 ,7
Total 142 100,0
Tabel 5
Heeft u een baan?
Frequency Valid Percent
Ja, bij een reguliere werkgever 44 31,0
Ja, bij een SW-bedrijf 11 7,7
Nee, maar zelfstandig ondernemer 5 3,5
Nee, maar wel vrijwilligerswerk 21 14,8
Nee, werk helemaal niet 11 7,7
Nee, nog bezig met opleiding / net klaar met opleiding 30 21,1
Anders 20 14,1
Total 142 100,0
Tabel 6
Statistics
Heeft u nu een reguliere baan? Heeft u een baan?
Ja, nu een reguliere baan N Valid 44
Missing 0
Nu geen reguliere baan, wel gehad N Valid 45
Missing 0
Uitsluitend bij proefplaatsing N Valid 5
113
Missing 0
Nee, ook nooit gehad N Valid 48
Missing 0
Tabel 7
Geslacht * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere baan,
wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook nooit
gehad
Geslacht Man 11 15 2 16 44
Vrouw 33 30 3 32 98
Total 44 45 5 48 142
Tabel 8
Leeftijdsgroep * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit gehad
Leeftijdsgroep
15 t/m
24 jaar 7 9 4 28 48
25 t/m
34 jaar 23 20 0 14 57
35 t/m
44 jaar 8 14 1 4 27
45 t/m
54 jaar 6 2 0 2 10
Total 44 45 5 48 142
Tabel 9
Heeft u een baan? * Leeftijdsgroep Crosstabulation Count
Leeftijdsgroep
Total 15 t/m 24
jaar 25 t/m 34
jaar 35 t/m 44
jaar
45 t/m 54
jaar
Heeft u een
baan?
Ja, bij een reguliere werkgever 7 23 8 6 44
Ja, bij een SW-bedrijf 2 5 4 0 11
114
Nee, maar zelfstandig ondernemer 0 3 1 1 5
Nee, maar wel vrijwilligerswerk 4 11 5 1 21
Nee, werk helemaal niet 2 2 5 2 11
Nee, nog bezig met opleiding / net klaar
met opleiding 20 8 2 0 30
Anders 13 5 2 0 20
Total 48 57 27 10 142
Tabel 10
Opleiding * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Opleiding
Geen 1 1 0 1 3
Basisschool 0 3 0 0 3
Lager voortgezet
onderwijs 0 0 0 1 1
Lager
beroepsonderwijs 1 4 2 6 13
Middelbaar voortgezet
onderwijs 3 4 1 4 12
Middelbaar
beroepsonderwijs 13 6 1 8 28
Hoger voortgezet
onderwijs 2 10 0 13 25
Hoger
beroepsonderwijs 11 12 0 5 28
Wetenschappelijk
onderwijs 10 5 0 2 17
Anders 3 0 1 8 12
Total 44 45 5 48 142
Tabel 11
Overige opleiding * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit gehad
Overige
opleiding
VSO 0 0 0 1 1
88 41 45 4 40 130
115
kandidaats
psychologie 1 0 0 0 1
mytylschool, geen
diploma 0 0 1 0 1
propedeuse VWO 1 0 0 0 1
SO 0 0 0 2 2
VSO 0 0 0 1 1
WO, Bachelor 1 0 0 0 1
ZMLK 0 0 0 1 1
ZMLK onderwijs 0 0 0 1 1
ZMLK, VSO 0 0 0 2 2
Total 44 45 5 48 142
Tabel 12
Provincie * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit gehad
Provincie
drenthe 1 1 0 0 2
flevoland 0 1 0 0 1
friesland 1 2 0 3 6
gelderland 4 10 1 5 20
groningen 3 1 1 5 10
limburg 0 1 2 1 4
noord-
brabant 9 4 1 11 25
noord-
holland 6 9 0 6 21
overijssel 6 7 0 7 20
utrecht 8 4 0 5 17
zeeland 0 1 0 0 1
zuid-holland 6 4 0 5 15
Total 44 45 5 48 142
Tabel 13
Aard beperking * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Aard Lichamelijk 32 26 2 30 90
116
beperking Verstandelijk 0 1 0 5 6
Psychisch 5 9 0 5 19
Lichamelijk en
verstandelijk 2 2 0 6 10
Lichamelijk en
psychisch 4 4 2 2 12
Verstandelijk en
psychisch 1 1 1 0 3
Lichamelijk,
verstandelijk en
psychisch 0 1 0 0 1
Niet ingevuld 0 1 0 0 1
Total 44 45 5 48 142
Tabel 14
Aard beperking * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total in
beperkingen Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Aard
beperking
Lichamelijk 38 33 4 38 113
Verstandelijk 3 5 1 11 20
Psychisch 10 15 3 7 35
Total in beperkingen 51 53 8 56 168
Tabel 15
Heeft u nu een reguliere baan? * Heeft u een baan? Crosstabulation
Count
Heeft u een baan?
Total Ja, bij een
reguliere
werkgever
Ja, bij
een
SW-
bedrijf
Nee, maar
zelfstandig
ondernemer
Nee, maar wel
vrijwilligerswerk
Nee,
werk
helemaal
niet
Nee, nog
bezig
met
opleiding
/ net
klaar
met
opleiding
Anders
Heeft u
nu een
reguliere
baan?
Ja, nu een
reguliere
baan 44 0 0 0 0 0 0 44
Nu geen
reguliere
baan, wel
gehad
0 5 5 11 4 13 7 45
Uitsluitend bij
proefplaatsing 0 0 0 2 0 0 3 5
Nee, ook nooit
gehad 0 6 0 8 7 17 10 48
Total 44 11 5 21 11 30 20 142
117
Tabel 16
Toekomstverwachting * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Toekomstverwachting
Verbetering 4 3 0 2 9
Verslechtering 12 14 3 19 48
Stabiel 13 12 1 18 44
Onbekend 15 16 1 9 41
Total 44 45 5 48 142
Tabel 17
Zichtbaar * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit gehad
Zichtbaar
Ja 28 24 3 35 90
Nee 16 20 2 13 51
Niet
ingevuld 0 1 0 0 1
Total 44 45 5 48 142
Tabel 18
Zelfstandig vervoeren * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit gehad
Zelfstandig
vervoeren
Ja 41 39 4 20 104
Nee 3 6 1 28 38
Total 44 45 5 48 142
Tabel 19
Hercoderen waardering Alg12
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Negatief 23 52,3
Neutraal 9 20,5
Positief 12 27,3
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad Valid Negatief 32 71,1
118
Neutraal 5 11,1
Positief 8 17,8
Total 45 100,0
Uitsluitend bij proefplaatsing Valid
Negatief 3 60,0
Neutraal 1 20,0
Positief 1 20,0
Total 5 100,0
Nee, ook nooit gehad Valid
Negatief 31 64,6
Neutraal 10 20,8
Positief 7 14,6
Total 48 100,0
Tabel 20
Arbeidsongeschiktheid * Oordeel percentage arbeidsongeschiktheid Crosstabulation
Count
Oordeel percentage arbeidsongeschiktheid
Total Kan me geheel
vinden in het
oordeel
Vind het
percentage te
laag
Vind het
percentage te
hoog
Niet
ingevuld
Arbeidsongeschiktheid Volledig 85 2 29 1 117
Gedeeltelijk 16 7 2 0 25
Total 101 9 31 1 142
Tabel 21
Oordeel percentage arbeidsongeschiktheid
Heeft u nu een reguliere
baan? Frequency Percent
Valid
Percent Cumulative
Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Kan me geheel vinden in
het oordeel 29 65,9 65,9 65,9
Vind het percentage te
laag 4 9,1 9,1 75,0
Vind het percentage te
hoog 11 25,0 25,0 100,0
Total 44 100,0 100,0
Nu geen reguliere baan,
wel gehad Valid
Kan me geheel vinden in
het oordeel 28 62,2 62,2 62,2
Vind het percentage te
laag 4 8,9 8,9 71,1
Vind het percentage te
hoog 12 26,7 26,7 97,8
Niet ingevuld 1 2,2 2,2 100,0
Total 45 100,0 100,0
Uitsluitend bij
proefplaatsing Valid
Kan me geheel vinden in
het oordeel 4 80,0 80,0 80,0
119
Vind het percentage te
hoog 1 20,0 20,0 100,0
Total 5 100,0 100,0
Nee, ook nooit gehad Valid
Kan me geheel vinden in
het oordeel 40 83,3 83,3 83,3
Vind het percentage te
laag 1 2,1 2,1 85,4
Vind het percentage te
hoog 7 14,6 14,6 100,0
Total 48 100,0 100,0
Tabel 22
Wel/niet geschikt voor een reguliere baan
Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
Valid
Ongeschikt voor reguliere baan 39 27,5 27,5 27,5
Geschikt voor reguliere baan 103 72,5 72,5 100,0
Total 142 100,0 100,0
Tabel 23
Wel/niet geschikt voor een reguliere baan * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Wel/niet geschikt
voor een reguliere
baan
Ongeschikt voor
reguliere baan 3 14 2 20 39
Geschikt voor
reguliere baan 41 31 3 28 103
Total 44 45 5 48 142
Tabel 24
Arbeidsongeschiktheid * Wel/niet geschikt voor een reguliere baan * Oordeel percentage arbeidsongeschiktheid
Crosstabulation
Count
Oordeel percentage
arbeidsongeschiktheid
Wel/niet geschikt voor een
reguliere baan Total
120
Ongeschikt voor
reguliere baan
Geschikt voor
reguliere baan
Kan me geheel vinden in het
oordeel
Arbeidsongeschiktheid Volledig 37 48 85
Gedeeltelijk 0 16 16
Total 37 64 101
Vind het percentage te laag Arbeidsongeschiktheid
Volledig 0 2 2
Gedeeltelijk 2 5 7
Total 2 7 9
Vind het percentage te hoog
Arbeidsongeschiktheid
Volledig 29 29
Gedeeltelijk 2 2
Total 31 31
Niet ingevuld
Arbeidsongeschiktheid Volledig 1 1
Total 1 1
Tabel 25
Heeft u een stage gevolgd tijdens uw opleiding of nadat u uw opleiding afgerond heeft?
Frequency Valid Percent
Ja, bij een reguliere baan 85 59,9
Ja, in een SW-bedrijf 4 2,8
Ja, bij een activiteitencentrum 7 4,9
Ja op een andere manier 9 6,3
Nee 37 26,1
Total 142 100,0
Tabel 26
Heeft u een stage gevolgd tijdens uw opleiding of nadat u uw opleiding afgerond heeft? * Heeft u nu een
reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere
baan, wel
gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Heeft u een stage
gevolgd tijdens uw
opleiding of nadat u uw
Ja, bij een reguliere
baan 35 27 3 20 85
Ja, in een SW-bedrijf 0 1 1 2 4
121
opleiding afgerond
heeft? Ja, bij een
activiteitencentrum 0 0 0 7 7
Ja op een andere
manier 0 4 1 4 9
Nee 9 13 0 15 37
Total 44 45 5 48 142
Tabel 27
Heeft de reguliere stage geleid tot een reguliere baan?
Frequency Valid Percent Cumulative Percent
Valid
Ja, bij het reguliere bedrijf waar de stage gelopen is 18 21,2 21,2
Ja, bij een ander regulier bedrijf 17 20,0 41,2
Nee 50 58,8 100,0
Total 85 100,0
Missing System 57
Total 142
Tabel 28
Heeft de reguliere stage geleid tot een reguliere baan? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Heeft de reguliere
stage geleid tot een
reguliere baan?
Ja, bij het reguliere
bedrijf waar de
stage gelopen is 9 9 0 0 18
Ja, bij een ander
regulier bedrijf 16 1 0 0 17
Nee 10 17 3 20 50
Total 35 27 3 20 85
Tabel 29
Heeft de niet-reguliere stage geleid tot een reguliere baan? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Nu geen reguliere
baan, wel gehad Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit gehad
122
Heeft de niet-reguliere stage geleid
tot een reguliere baan?
Ja 1 0 0 1
Nee 4 2 13 19
Total 5 2 13 20
Tabel 30a
Andere reden
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency
Ja, nu een reguliere baan
Ja 9
Nee 1
Niet van toepassing 34
Total 44
Tabel 30b
Uitwerking andere reden voor geen reguliere baan na stage
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Ja, nu een reguliere
baan
30 jaar geleden WERD er voor je gekozen, heb MEAO afgerond, maar mijn
hart ligt in het buitenwerk 1
88 35
al voordat ik m'n stage begon wist ik dat ik er niet kon blijven werken, het
was ook pur een stage om werkervaring op te doen 1
geen prettige, geschikte werkplek 1
geen vacature op het moment dat mijn stage afgelopen was 1
ik heb mijn opleiding voortgezet 1
na de stages ben ik aan een HBO opleiding begonnen (helaas vastgelopen op
deze opleiding na 2 jaar door slechte begeleiding) 1
stage was in Frankrijk, wilde ik niet werken 1
was nog bezig met school, en had zelf geen interesse om bij die bedrijven aan
de slag te gaan 1
wilde niet bij dit bedrijf werken, slechte begeleiding gehad tijdens mijn stage 1
Total 44
Tabel 31
123
Na mijn stage gaf het bedrijf aan geen interesse te hebben in mij als werknemer. Ook is het niet gelukt na mijn
stage bij een ander regulier bedrijf werk te vinden
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Ja 5
Nee 16
Niet van toepassing 24
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing Nee 5
Nee, ook nooit gehad
Ja 3
Nee 30
Niet van toepassing 15
Total 48
Tabel 32
Na mijn stage kon ik werk vinden bij een SW-bedrijf of activiteitencentrum. Dit werk heb ik aangenomen en
daarna heb ik niet meer gezocht naar een reguliere baan
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Ja 1
Nee 20
Niet van toepassing 24
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Ja 2
Nee 3
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Ja 7
Nee 26
Niet van toepassing 15
Total 48
124
Tabel 33a
Andere reden
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Ja 15
Nee 6
Niet van toepassing 24
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Ja 3
Nee 2
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Ja 17
Nee 16
Niet van toepassing 15
Total 48
Tabel 33b
Uitwerking van andere reden
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
88 30
de stage heb ik wel afgemaakt, maar was veel te zwaar voor me. ik wist
toen nog niets van mijn beperking, maar wel dat ik totaal op de verkeerde
plek was 1
de stageplek was een SW bedrijf en leverde me ook een SW-baan op, maar
dus geen reguliere baan 1
een 7-urige werkweek in Hilversum was te duur voor deze werkgever 1
er was geen vacature. stage heeft overigens later wel veel werk opgeleverd
als freelancer 1
het bedrijf ging reorganiseren (Marine, Min van Def) dus nam helemaal
geen burgerpersoneel aan 1
ik loop momenteel stage 1
ik loop momenteel stage bij een regulier bedrijf 1
ik moest nog verder met de opleiding en er waren geen vacatures bij deze
bedrijven (meerdere stages gedaan) 1
ik moest nog verder studeren en dat was lichamelijk niet te combineren
met werken 1
125
ik studeer nog steeds en kan dus nog niet gaan werken 1
op dat moment was ik overigens nog niet op de hoogte van mijn beperking 1
stage ging goed, maar ik moest daarna nog verder met de studie en ik kon
afstudeeropdracht niet bij dit bedrijf doen 1
stageplaats had geen mogelijkheden om baan aan te bieden. daarnaast
moest ik nog 2 jaar studeren 1
verder gaan studeren 1
ze hadden niemand nodig, maar dat wist ik al voordat ik aan deze stage
begon 1
Total 45
Uitsluitend bij
proefplaatsing
88 2
ik loop nog steeds stage bij de SW 1
ik moest nog verder met de opleiding 1
omdat ik mijn werkzaamheden niet goed deed 1
Total 5
Nee, ook nooit gehad
88 31
ik moest nog verder met de opleiding 1
1981: hoogtepunt jeugdwerkloosheid, iedereen was na de studie werkloos.
ik bleef dat en belandde 11 jaar later in de AAW en daarna in de Wajong 1
begonnen met een nieuwe studie 1
begonnen met een nieuwe studie. stage wel afgemaakt, maar ben erachter
gekomen dat het werk wat ik ermee kan doen, niet leuk vind 1
de organisatie waar ik stage liep, was vluchtelingenwerk. daar zijn weinig
mogelijkheden op een betaalde baan, voornamelijke vrijwilligerswerk 1
het was slechts een snuffelstage van twee weken, dus ze konden niet goed
oordelen of ik voor dat werk geschikt was 1
het was slechts een snuffelstage, ik ben nog bezig met mijn opleiding 1
hetzelfde gold/geldt ook voor vrijwilligerswerk: nvvt wordt aangegeven
geen interesse meer te hebben in mij als werknemer, vaak zonder
duidelijke reden 1
ik ging door met de opleiding 1
in de stagetijd is mijn lichamelijke situatie zo verslechterd, dat het
onmogelijk was om te gaan werken 1
jaarlijks waren er zo'n 8 stagiaires, maar zelden een vacature 1
na afloop stage doorgegaan met school 1
na afronding van deze opleiding, andere opleiding gevolgd (maar niet
afgemaakt) 1
na mijn stage heb ik werk gevonden bij de SW, maar er is ook
mogelijkheid om gedetacheerd te gaan werken bij de supermarkt waar ik
ook stage gelopen heb 1
nu ga ik een andere opleiding volgen 1
verder gaan studeren (HBO), dus nog geen behoefte aan werk 1
was een stage vanuit de ZMLK school, meer gericht op uitproberen wat ik
kon 1
Total 48
126
Tabel 34
Heeft u, vanwege uw arbeidshandicap een reïntegratietraject gevolgd?
Frequency Percent
Valid
Percent Cumulative
Percent
Valid
Ja, een traject dat aangeboden werd door het
UWV 26 18,3 20,2 20,2
Ja, een traject op basis van IRO 18 12,7 14,0 34,1
Nee 85 59,9 65,9 100,0
Total 129 90,8 100,0
Missing System 13 9,2
Total 142 100,0
Tabel 35
Heeft u, vanwege uw arbeidshandicap een reïntegratietraject gevolgd? * Heeft u nu een reguliere baan?
Crosstabulation
count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere
baan, wel
gehad
Uitsluitend bij
proefplaatsing
Nee, ook
nooit
gehad
Heeft u, vanwege uw
arbeidshandicap een
reïntegratietraject
gevolgd?
Ja, een traject dat
aangeboden werd
door het UWV 9 12 0 5 26
Ja, een traject op
basis van IRO 8 6 1 3 18
Nee 14 27 4 40 85
Total 31350
45 5 48 129
Tabel 36
350
De respondenten met op dit moment een reguliere baan die aangegeven hebben na hun stage een reguliere
baan te hebben gekregen en nog steeds deze reguliere baan hebben, hoefden niet in te vullen of ze wel of geen
reïntegratietraject gevolgd hebben en konden deze vraag overslaan. Dit omdat ze naar alle waarschijnlijkheid
geen reïntegratietraject nodig hebben gehad, omdat ze direct na hun stage al een reguliere baan hebben gekregen.
127
Veel aandacht besteed aan sollicitatietraining en benaderen werkgevers
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 18 40,9
Nee 26 59,1
Total 44 100,0
Missing System 98
Total 142
Tabel 37
Veel aandacht besteed aan het zoeken van mogelijk geschikte banen
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 22 50,0
Nee 22 50,0
Total 44 100,0
Missing System 98
Total 142
Tabel 38
Veel aandacht besteed aan sollicitatietraining en benaderen werkgevers
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 11 64,7
Nee 6 35,3
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 4 22,2
Nee 14 77,8
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing Valid Nee 1 100,0
128
Missing System 4
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid
Ja 3 37,5
Nee 5 62,5
Total 8 100,0
Missing System 40
Total 48
Tabel 39
Veel aandacht besteed aan het zoeken van mogelijk geschikte banen
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 10 58,8
Nee 7 41,2
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 8 44,4
Nee 10 55,6
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Valid Nee 1 100,0
Missing System 4
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid
Ja 4 50,0
Nee 4 50,0
Total 8 100,0
Missing System 40
Total 48
Tabel 40a
Andere inhoud reïntegratietraject
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid Ja 6 35,3
Nee 11 64,7
129
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 8 44,4
Nee 10 55,6
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Valid Nee 1 100,0
Missing System 4
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid
Ja 1 12,5
Nee 7 87,5
Total 8 100,0
Missing System 40
Total 48
Tabel 40b
Uitwerking andere invulling reïntegratietraject
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Ja, nu een reguliere
baan
88 38
99 1
baan zoeken met begeleiding door collega‟s 1
er werd nergens aandacht aan besteed, uiteindelijk heb ik alles zelf moeten
doen... 1
extreem weinig 1
om hun netwerk aan te spreken om baan te vinden, feedback krijgen wat ik
kon en wilde en ze regelde enkele opdrachten voor me 1
veel aandacht aan psychische ondersteuning en mijn eigen negatieve
gedachtenpatronen veranderen 1
Total 44
Tabel 40c
Uitwerking andere invulling reïntegratietraject
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
88 37
geen inhoud, omdat ze niet om kunnen gaan met NAH 1
130
het traject werd bepaald door mijn toenmalige werkgever, was gericht op
terugkeer naar de werkplek. dit is dus niet gelukt 1
ik heb een personal coaching gevolgd. daarin heb ik geleerd om mijn grenzen
te respecteren 1
inhoud was van slechte kwaliteit. men wist niet wat ze met een hoger
opgeleide met een beperking moesten. daar had men geen ervaring mee dus
knoeide men maar aan 1
kantorenpracticum 1
loopbaanonderzoek, zelf een proefplaatsing gevonden 1
naast IRO ook UWV-traject gevolgd, maar dat traject beviel slecht, UWV
hield helemaal geen rekening met mijn mogelijkheden, beperkingen en
wensen, wilden me alleen maar bij een baan plaatsen 1
nog onbekend, net gestart met traject 1
Total 45
Uitsluitend bij
proefplaatsing 88 5
Nee, ook nooit
gehad
88 47
jobhunten in de commerciele richting, het doorbreken van vooroordelen 1
Total 48
Tabel 41
Ja, ik heb dit traject helemaal afgemaakt
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 15 34,1
Nee 29 65,9
Total 44 100,0
Missing System 98
Total 142
Tabel 42
Ja, ik heb dit traject helemaal afgemaakt
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid Ja 6 35,3
131
Nee 11 64,7
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 7 38,9
Nee 11 61,1
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Valid Nee 1 100,0
Missing System 4
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid
Ja 2 25,0
Nee 6 75,0
Total 8 100,0
Missing System 40
Total 48
Tabel 43
Nee, omdat ik niet tevreden was over mijn begeleider/coach
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 2 11,8
Nee 15 88,2
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 4 22,2
Nee 14 77,8
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Valid Nee 1 100,0
Missing System 4
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid Nee 8 100,0
Missing System 40
132
Total 48
Tabel 44
Nee, ik vond dat het reïntegratiebedrijf mij niet genoeg hielp
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 4 23,5
Nee 13 76,5
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 2 11,1
Nee 16 88,9
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Valid Nee 1 100,0
Missing System 4
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid Nee 8 100,0
Missing System 40
Total 48
Tabel 45a
Nee, om een andere reden
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 9 52,9
Nee 8 47,1
Total 17 100,0
Missing System 27
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 7 38,9
Nee 11 61,1
Total 18 100,0
Missing System 27
Total 45
Uitsluitend bij proefplaatsing
Valid Ja 1 100,0
Missing System 4
133
Total 5
Nee, ook nooit gehad
Valid
Ja 5 62,5
Nee 3 37,5
Total 8 100,0
Missing System 40
Total 48
Tabel 45b
Uitwerking andere reden voor niet afmaken reïntegratietraject
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Ja, nu een
reguliere baan
88 35
ben er nog mee bezig. ik heb nu een werkervaringsplaats gekregen voor een
half jaar (12 uur per week), met een goede kans op een vaste aanstelling 1
eerst had ik geen zicht op werk bij mijn stageplek, toen IRO gevolgd, door
deze opdrachten uiteindelijk weer bij mijn stageplek als werkgever gekomen 1
ik ben er nog mee bezig 3
ik heb daar een baan gevonden 1
ik heb zelf een baan gevonden 1
ik vond uiteindelijk zelf een baan 1
ik werd ook afgebekt: "jij hebt werkervaring, de anderen nog niet" 1
Total 44
Tabel 45c
Uitwerking andere reden voor niet afmaken reïntegratietraject351
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere baan,
wel gehad
88 37
1e traject beeindigd vanwege operatie. 2e traject behalve de
proefplaatsing erg teleurstellend: mijn mogelijkheden werden zwaar
overschat 1
het leverde me te veel stress op en de arbo-arts heeft besloten het traject
stop te zetten 1
ik ben er nog mee bezig 4
UWV traject niet afgemaakt 1
ze wisten geen raad met NAH 1
Total 45
Uitsluitend bij 88 4
351
Het aantal respondenten dat in het verleden een reguliere baan gehad heeft en het aantal respondenten dat
nooit een reguliere baan gehad heeft in deze output „Uitwerking andere reden niet afmaken
reïntegratietraject‟ wijken in kleine mate af ten opzichte van de output „Nee, om een andere reden‟. Dit komt,
omdat twee respondenten meerdere reïntegratietrajecten gevolgd hebben en het ene reïntegratietraject wel
afgemaakt hebben en het andere reïntegratietraject niet afgemaakt hebben. Deze respondenten zijn in de output
„Nee, om een andere reden‟ meegenomen als respondenten die het reïntegratietraject wel afgemaakt hebben,
maar hun redenen om het andere reïntegratietraject niet af te maken zijn wel verwerkt in deze output
„Uitwerking andere reden niet afmaken reïntegratietraject‟.
134
proefplaatsing het bedrijf kwam niet van de grond 1
Total 5
Nee, ook nooit gehad
88 42
ik ben er nog mee bezig 4
99 1
ik ben net begonnen met dit traject 1
Total 48
Tabel 46
Hoe ben u in contact gekomen met uw huidige / voormalige reguliere werkgever?
Frequency Valid Percent
Valid
Gereageerd op advertentie / vacature 21 23,6
Door een ondersteunende instantie 3 3,4
Door mijn reïntegratiebedrijf 5 5,6
Via een stage bij deze werkgever 12 13,5
Via mijn eigen netwerk 15 16,9
Mijn huidige werkgever heeft mij zelf benaderd 9 10,1
Anders 24 27,0
Total 89 100,0
Missing System 53
Total 142
Tabel 47a
Hoe ben u in contact gekomen met uw huidige / voormalige reguliere werkgever? * Heeft u nu een reguliere
baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Hoe ben u in contact gekomen met
uw huidige / voormalige reguliere
werkgever?
Gereageerd op advertentie /
vacature 12 9 21
Door een ondersteunende
instantie 1 2 3
Door mijn
reïntegratiebedrijf 5 0 5
Via een stage bij deze
werkgever 6 6 12
Via mijn eigen netwerk 6 9 15
Mijn huidige werkgever
heeft mij zelf benaderd 5 4 9
Anders 9 15 24
135
Total 44 45 89
Tabel 47b
Uitwerking andere manier van contact Ja, nu een reguliere baan
Frequency
88 133
ben een keer langs gegaan 1
familie met werkgever 1
gemeente werd opgeheven ivm gemeente-herindeling. via interne procedure mogelijkheid om bij
nieuwe gemeente te solliciteren, wat leidde tot deze baan 1
ik deed vrijwilligerswerk voor mijn huidige werkgever 1
ik heb 2 banen, een via open sollicitatie, de ander door te reageren op vacature in een bedrijf waar
ik vrijwilligerswerk gedaan heb 1
ik werk bij mijn vader, het is dus familie 1
via mijn moeder 1
werkgever heeft mijn mytylschool benaderd 1
zelf een sollicitatieformulier gevraagd, daarop op gesprek geweest en aangenomen 1
Total 142
Tabel 47c
Uitwerking andere manier van contact Nu geen reguliere baan, wel gehad
Frequency
88 127
de werkgever was de VSN 1
open sollicitatie 1
stage via school 1
verschillende bijbaantjes, via uitzendbureau of door zelf bij bedrijf te vragen naar werk, rest
enquete bijna geheel nvt352
1
352
Deze respondent die behoort tot de respondenten die in het verleden een reguliere baan hebben gehad, heeft
hier opgemerkt dat zij verschillende bijbaantjes gehad heeft. Omdat deze respondent deze baantjes slechts als
„bijbaantje‟ gehad heeft en voor slechts korte perioden, vindt ze dat de rest van de vragenlijst voor haar niet van
toepassing is. Daardoor mist er bij de meeste outputs vanaf deze output meestal een respondent, dus zijn er vaak
44 respondenten die in het verleden een reguliere baan hadden in plaats van het totaal aantal van 45
respondenten. (Soms missen er meerdere respondenten, als een andere respondent een vraag niet ingevuld heeft
die gezien van de structuur van de vragenlijst wel van toepassing zou zijn op hem of haar.)
136
via contacten door mijn afstudeeronderzoek 1
via de stage op school 1
via een open sollicitatie 1
via toenmalige decaan van de opleiding aanbevolen bij het bedrijf en zodoende door dit bedrijf
gevraagd 1
via uitzendbureau 5
via uitzendbureau, beperking was toen nog niet bekend 1
werkgever was ook werkgever van mijn vader, vader voor dit baantje gezorgd 1
Total 142
Tabel 48
Geen hulp gehad van ondersteundende instantie
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 29 65,9
Nee 15 34,1
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 27 61,4
Nee 17 38,6
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 49
Hulp gehad van het reïntegratiebedrijf
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 10 22,7
Nee 34 77,3
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 2 4,5
Nee 42 95,5
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 50a
Hulp gehad van het een andere organisatie / iemand anders
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid Ja 4 9,1
137
Nee 40 90,9
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 7 15,9
Nee 37 84,1
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 50b
Uitwerking andere vorm van ondersteuning
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Ja, nu een
reguliere baan
88 40
jobcoach 1
persoonlijke coach 1
vanuit werk bij Westergo Bedrijven (biedt werk, training, coaching aan
mensen die nog niet regulier werk kunnen doen) begeleid naar mijn huidige
baan 1
via stagebegeleider 1
Total 44
Tabel 50c
Uitwerking andere vorm van ondersteuning
Heeft u nu een reguliere
baan? Frequency
Ja, nu een reguliere baan 88 44
Nu geen reguliere baan,
wel gehad
88 37
99 1
een persoon van het UWV, maar NIET OFFICIEEL. hij gaf me alle
subsidieregelingen e.d. 1
GGZ 1
jeugdhulpverlening 1
van het uitzendbureau 1
van uitzendbureaus 1
138
via uitzendbureau 1
werving & selectiebureau 1
Total 45
Tabel 51
Heeft u gesolliciteerd tijdens uw zoektocht naar een reguliere baan?
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 38 86,4 86,4 86,4
Nee 6 13,6 13,6 100,0
Total 44 100,0 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad Valid
Ja 32 71,1 71,1 71,1
Nee 13 28,9 28,9 100,0
Total 45 100,0 100,0
Tabel 52
Heeft u ook gesolliciteerd bij uw huidigere / vroegere reguliere werkgever?
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 33 75,0 86,8 86,8
Nee 5 11,4 13,2 100,0
Total 38 86,4 100,0
Missing System 6 13,6
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 24 53,3 72,7 72,7
Nee 9 20,0 27,3 100,0
Total 33353
73,3 100,0
Missing System 12 26,7
Total 45 100,0
Tabel 53a
353
Het aantal respondenten dat in het verleden een reguliere baan gehad heeft en gesolliciteerd heeft in deze
output „Heeft u gesolliciteerd tijdens uw zoektocht naar een reguliere baan‟ wijkt in kleine mate af van het
aantal respondenten dat in het verleden een reguliere baan gehad heeft en gesolliciteerd heeft in de output „Heeft
u ook gesolliciteerd bij uw huidige / vroegere reguliere werkgever‟. Dit komt, omdat een respondent
aangegeven heeft niet gezocht te hebben naar een reguliere baan, maar zelf benaderd is door zijn (vroegere)
werkgever. Ondanks dat de werkgever zelf deze respondent benaderd had, moest deze respondent nog wel voor
aanvang van deze reguliere baan op sollicitatiegesprek komen. Daarom heeft deze respondent, aangezien hij zelf
niet gezocht heeft naar een reguliere baan, ingevuld tijdens de zoektocht naar een reguliere baan niet
gesolliciteerd te hebben en heeft hij ook ingevuld wel te hebben gesolliciteerd bij zijn vroegere werkgever.
139
Heeft u zelf als eerste uw beperking bij uw werkgever onder de aandacht gebracht? * Heeft u nu een reguliere
baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere
baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Heeft u zelf als eerste uw
beperking bij uw werkgever
onder de aandacht gebracht?
Ja, tijdens de eerste contacten 14 10 24
Ja, tijdens de contacten vóór het
sollicitatiegesprek 9 1 10
Ja, tijdens het solliciatiegesprek 9 6 15
Ja, maar pas nadat ik een tijd in het
bedrijf gewerkt had 1 1 2
Ja, toen tijdens het werk duidelijk werd
dat ik iets had 1 1 2
Nee, mijn werkgever heeft er zelf naar
gevraagd 2 3 5
Nee, ik heb mijn werkgever (nog) niets
verteld en de werkgever weet het dus
waarschijnlijk nog steeds niet 0 3 3
Anders 8 19 27
Total 44 44 88
Tabel 53b
Uitwerking anders Nu geen reguliere baan, wel gehad
Frequency
88 123
in mijn CV verwerkt 1
werkgever wist via mijn vader al van mijn beperking 1
tijdens sollicitatiegesprek wel aangestipt, maar open kaart gespeeld tijdens keuring door de
bedrijfsarts 1
ik had nog geen beperking tijdens deze baan 1
mijn beperking was al bekend bij deze werkgever: belangenvereniging waarvan ik lid was 1
werkgever al op de hoogte door de decaan & en ik kwam binnen met de rolstoel 1
hij kende mij al 1
weet ik niet meer zeker, maar volgens mij heb ik het tijdens de sollicitatie nog niet verteld 1
tijdens het werken bleek dat ik een beperking heb. dit is onderzocht nadat ik was uitgevallen
wegens burn-out 1
ik heb bij deze werkgever op school gezeten, dus het was al bekend 1
tijdens het gesprek mbt de stage 1
ik wist nog niets van mijn beperking 3
de school heeft deze informatie verstrekt 1
140
ik heb dit niet gedaan en daarom gewerkt met 0-uren contract, zodat mij niets verplicht kon
worden 1
mijn hersendrain wordt door werkgevers nooit goed begrepen,dus vertel ik ook niet. sinds paar
jaar heb ik reuma, dus nu zeg ik tegen werkgevers dat ik Wajonger ben vanwege reuma 1
ik solliciteerde op verzoek, nadat ik daar een lezing had gegeven. men wist dus vooraf van mijn
beperking 1
toen nog nvt 1
Total 142
Tabel 54
Heeft u uw werkgever moeten overtuigen dat uw beperking geen reden is om u niet aan te nemen? * Heeft u nu
een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Heeft u uw werkgever moeten overtuigen dat uw
beperking geen reden is om u niet aan te nemen?
Ja 9 12 21
Nee 35 32 67
Total 44 44 88
Tabel 55
Omdat ik de vaardigheden en kennis had die mijn werkgever zocht in een werknemer
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 21 47,7 61,8 61,8
Nee 13 29,5 38,2 100,0
Total 34 77,3 100,0
Missing System 10 22,7
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 11 24,4 34,4 34,4
Nee 21 46,7 65,6 100,0
Total 32 71,1 100,0
Missing System 13 28,9
Total 45 100,0
Tabel 56a
Andere reden
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Percent Valid Percent Cumulative Percent
141
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 20 45,5 58,8 58,8
Nee 14 31,8 41,2 100,0
Total 34 77,3 100,0
Missing System 10 22,7
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 21 46,7 65,6 65,6
Nee 11 24,4 34,4 100,0
Total 32 71,1 100,0
Missing System 13 28,9
Total 45 100,0
Tabel 56b
Uitwerking andere reden om niet te hoeven overtuigen
Heeft u nu een
reguliere
baan? Frequency
Ja, nu een
reguliere baan
88 23
99 1
beperking is voordeel voor mijn functie, er werd specifiek gezocht naar mensen
met 'clientenperspectief' 1
de ene baan is op de middelbare school waar ik zelf les heb gehad en de andere
baan waar ik als vrijwilliger werkte, ze kenden me dus al 1
het bedrijf werk ik werk, Autest, werkt met meerdere autisten 1
werkgever kende mij al en had mij al als vrijwiller zien werken. ik had dus al laten
zien dat mijn beperking geen probleem hoeft te zijn 1
hij had al een positieve ervaring met iemand met een spierziekte 1
142
mijn huidige werkgever kende mij vanuit een vorige werkgever waar wij beiden
werkzaam waren 1
ik heb verteld over de Wajong-regelingen 1
ik kon helder verwoorden wat mijn beperking inhield en was eerlijk, en besprak
ook hoe collega‟s mij kunnen ondersteunen in mijn werk. ik had dus al een
oplossing 1
ik werk nu aan de Universiteit Utrecht, waar ik ook gestudeerd heb 1
mijn familieband met een van de directeuren 1
mijn werkgever kende mij al 1
mijn werkgever zocht een Wajongere voor deze functie. verder alles goed
besproken en gewoon gesolliciteerd 1
omdat ik als Paralympisch topsporter duidelijk doorzettingsvermogen heb. ook
kende de werkgever mij al uit een onderwijssituatie 1
ook halve baan mogelijk, geen probleem dat ik geen energie voor voltijdbaan heb 1
vanaf april begin ik met dit werk. dit staat helemaal los van de Wajong,maar ik ga
ze nog wel wijzen op de mogelijkheden/regelingen 1
waren met spoed mensen nodig. maar ik had ook al werkervaring met andere
vestiging van dit bedrijf: ik kende de cultuur dus al 1
werkgever had al goede vriendin met dezelfde beperking, wist hierdoor dat
iemand met een lichamelijke beperking juist extra gemotiveerd kan zijn in het
werk 1
werkgever was juist op zoek naar iemand met een lichamelijke beperking 1
werkgever zag beperking niet als belemmering als ik solliciteerde voor baan
waarvoor ik gestudeerd had. werkgever had wel even behoefte aan informatie over
slechthorendheid en waar collega‟s rekening mee moesten houden 1
ze waren op de hoogte wat een Wajonger is en wat voor mogelijkheden en
regelingen er zijn 1
Total 44
Tabel 56c
Uitwerking andere reden om niet te hoeven overtuigen
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
88 23
99 1
de beperking was nog niet bekend 1
de VSN kende mij al, daarnaast zou ik toch maar een korte tijd daar werken 1
doordat ik eerst stage gelopen heb, kende mijn werkgever mijn beperking en
ook mijn sterke kanten 1
hij kende mij al 1
ik had de reuma toen nog niet, dus m'n werkgever wist niet dat ik een
beperking had 1
143
ik had nog geen beperking tijdens deze baan 1
ik heb het pas later verteld, toen ik al aangenomen was en ik al lang had
laten zien wat ik kon 1
ik heb niets verteld over mijn beperking 1
ik heb nooit iets gezegd over mijn beperking 1
ik was open, eerlijk en reeel over mijn beperkingen 1
ik wist nog niets van mijn beperking 3
in de baan was het een pre (gehandicaptenbeleid op hogeschool) 1
niemand wist van de beperking af (ik ook niet) 1
samen met de mentor uitleg gegeven over mijn beperking 1
toen nog nvt 1
weet ik niet meer zeker, maar volgens mij heb ik het tijdens de sollicitatie
nog niet verteld 1
werkgever ging ervan uit dat ik niet ziek zou worden als ik maar mijn
medicijnen nam... hij had dus geen idee hoe ik was als ik manisch zou zijn 1
werkgever wist al via mijn vader van mijn beperking. als aanpassing werkte
ik 4 dagen in de week ipv 5 1
ze waren niet van mijn beperking op de hoogte 1
Total 45
Tabel 57
Ik heb uitgelegd wat mijn beperking precies inhoudt
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 6 66,7
Nee 3 33,3
Total 9 100,0
Missing System 35
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad Valid
Ja 8 66,7
Nee 4 33,3
Total 12 100,0
144
Missing System 33
Total 45
Tabel 58
Weet u dat er verschillende regelingen zijn waar een werkgever gebruik van kan maken als deze een persoon
met een WAJONG uitkering aanneemt?
Frequency Valid Percent Cumulative Percent
Valid
Ja, ik weet precies wat de regelingen
inhouden 27 30,3 30,3
Ja, ik heb wel eens van deze regelingen
gehoord 50 56,2 86,5
Nee, ik heb geen idee 12 13,5 100,0
Total 89 100,0
Missing System 53
Total 142
Tabel 59
Weet u dat er verschillende regelingen zijn waar een werkgever gebruik van kan maken als deze een persoon
met een WAJONG uitkering aanneemt?
Heeft u nu een reguliere
baan? Frequency
Valid
Percent Cumulative
Percent
Ja, nu een reguliere
baan Valid
Ja, ik weet precies wat de
regelingen inhouden 17 38,6 38,6
Ja, ik heb wel eens van deze
regelingen gehoord 27 61,4 100,0
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan,
wel gehad Valid
Ja, ik weet precies wat de
regelingen inhouden 10 22,2 22,2
Ja, ik heb wel eens van deze
regelingen gehoord 23 51,1 73,3
Nee, ik heb geen idee 12 26,7 100,0
Total 45 100,0
Tabel 60
Gehoord van de subsidies voor aanpassingen aan de werkplek354
354
Het totaal aantal respondenten in deze output „Gehoord van de subsidies voor aanpassingen aan de werkplek‟
wijkt in kleine mate af ten opzichte van de output „Weet u dat er verschillende regelingen zijn waar een
werkgever gebruik van kan maken als deze een persoon met een WAJONG uitkering aanneemt?‟. Dit komt,
omdat sommige respondenten wel ingevuld hebben dat ze “wel eens van de regelingen gehoord hebben, maar
niet helemaal precies weten wat deze regelingen betekenen”, maar daarna niet ingevuld hebben van welke
specifieke regeling(en) ze wel eens gehoord hebben.
145
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 19 79,2
Nee 5 20,8
Total 24 100,0
Missing System 20
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid Ja 21 100,0
Missing System 24
Total 45
Tabel 61
Heeft u, tijdens uw contact, vóórdat u aangenomen werd, uw werkgever gewezen op deze regelingen? * Heeft u
nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Heeft u, tijdens uw contact, vóórdat u aangenomen werd,
uw werkgever gewezen op deze regelingen?
Ja 27 12 39
Nee 17 21 38
Total 44 33 77
Tabel 62
Wist uw werkgever zelf van deze regels af? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een reguliere
baan
Nu geen reguliere baan, wel
gehad
Wist uw werkgever zelf van deze
regels af?
Ja volledig 11 3 14
Ja, gedeeltelijk 21 14 35
Nee, helemaal
niet 9 20 29
Total355
41 37 78
Tabel 63a
Wat is uw beroep
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Ja, nu een reguliere (stagiair) kinderen begeleiden/ klasse-assistent 1
355
Een aantal van de respondenten heeft deze vraag niet ingevuld, omdat ze dit niet zeker wisten.
146
baan account en projectmanager bij een communicatiebureau 1
administratief medewerker / productiemedewerker 1
administratief medewerkster 1
baliemedewerkster/telefoniste 1
casemanager 1
cassiere (maar ik wil graag werken in mijn eigen vakgebied:
voedingsdeskundige) 1
catering- en administratief medewerkster 1
communicatieadviseur 1
communicatiemedewerker 1
data analist 1
digitale informatie documentalist 1
docent 1
frontoffice werk/indicatiesteller bij de WMO 1
fruitteeltmedewerker 1
grafisch ontwerper 1
groepsbegeleidster in de verstandelijke gehandicaptenzorg 1
helddesk-medewerker Automatisering 1
hiker 1
huishoudelijk medewerkster-schoonmaak 1
junior docent Staats- en Bestuursrecht 1
junior onderzoeker (promovendus) in een academisch ziekenhuis 1
KAM medewerkster 1
kassier 1
klantenadviseur bij het KCC 1
maatschappelijk werker 1
manusje-van-alles bij grafisch bedrijven (ritten in bedr.auto, dingen
afleveren, deel onderhoud en bevoorradering) 1
medewerker onderzoeksproject 1
medewerker salarisadministratie 1
netwerk coordinator 1
oncologie datamanager 1
opbouwwerk 1
outdoor instructeur bij Outdoor bedrijf 1
postbezorgster bij postbedrijf Sandd 1
projectmedewerker 2
psychotherapeut 1
receptioniste 1
receptioniste (maar eigenlijk dietiste, maar agv mijn beperking
receptioniste) 1
receptioniste/telefoniste 1
sociaal cultureel werker 3 1
147
stagecoordinator (op de middelbare school) en docent Nederlands als tweede
taal 1
wetenschappelijk onderzoeker 1
zorgassistente in verpleeghuis 1
Total 44
Tabel 63b
Wat was uw beroep?
Heeft u nu een reguliere
baan? Frequency
Ja, nu een reguliere baan 88 44
Nu geen reguliere baan, wel
gehad
activiteitenbegeleider voor mensen met Niet-Aangeboren
Hersenletsel 1
administratief medewerker bij Sociale Dienst 1
administratief medewerkster 2
administratief medewerkster assurantien 1
afdelingsassistente 1
algemeen medewerker bij een muziekuitgeverij 1
begonnen als vakkenvuller en opgewerkt tot assistent
afdelingsmedewerker 1
beleidsmedewerker 1
bouwtechnisch medewerker bouwvergunning verlening 1
bureaumedewerker 1
bureauredacteur 1
callcenter medewerker 1
coordinator van vrijwilligersproject in een psychiatrisch ziekenhuis 1
creatief therapeut 1
dietist 1
enquetrice 1
ict 1
in-service opleiding tot radio-therapeutisch laborant 1
inpakker 1
inpakmedewerkster 1
keukenhulp 1
kwaliteitsmedewerkster (daarna receptioniste/telefoniste) 1
lopende band werk 1
management assistente 1
medewerker interne communicatie 1
o.a. voedingsassistentie en kassiere 1
ondersteunend personeel 1
postbode 1
projectleider Sport & Recreatie, gemeente Amsterdam 1
repro medewerkster 1
148
schakelkastenmonteur 1
schoonheidsspecialiste 1
secretarieel medewerker 1
stafmedewerker administratieve organisatie 1
systeembeheerder 1
van alles 1
verkoopmedewerkster 1
verkoopster in een winkel 1
verschillende bijbaantjes, voornamelijk in de facilitaire dienst 1
vertaler/office assistant 1
verwarmingshulpmonteur 1
vragen beantwoorden bij de spierziekte-infolijn 1
werk in tuinen en inpakwerk 1
wetenschappelijk assistent 1
Total 45
Tabel 64
Hoe lang werkt u bij uw huidige werkgever of hoe lang heeft u bij uw reguliere werkgever gewerkt. * Heeft u
nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Hoe lang werkt u bij uw huidige werkgever of
hoe lang heeft u bij uw reguliere werkgever
gewerkt.
Minder dan
één jaar 15 20 35
Tussen één en
twee jaar 9 7 16
Tussen twee
en drie jaar 6 7 13
Tussen drie en
vier jaar 1 2 3
Tussen vier en
vijf jaar 0 5 5
Meer dan 5
jaar 12 3 15
Total 43356
44 87
Tabel 65
Hoeveel uur per week werkt(e) u? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
356
In de een paar outputs verschilt het aantal respondenten met op dit moment een reguliere baan dat de
betreffende vraag beantwoord heeft in kleine mate van het totaal aantal respondenten dat op dit moment een
reguliere baan heeft (44). Dit verschil komt, omdat één respondent aangegeven heeft op dit moment nog niet te
werken, al wel een reguliere baan aangeboden gekregen heeft bij de werkgever waar zij als stagiair werkzaam is,
maar daarom een paar vragen (nog) niet kon beantwoorden.
149
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een reguliere
baan
Nu geen reguliere baan, wel
gehad
HOeveel uur per week
werkt(e) u?
Minder dan 12
uur 7 9 16
12 tot 20 uur 17 11 28
21 tot 29 uur 13 5 18
30 tot 34 uur 5 6 11
35 tot 40 uur 2 11 13
Meer dan 40 uur 0 3 3
Total 44 45 89
Tabel 66a
Heeft/had u een contract voor onbepaalde of bepaalde tijd? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere baan,
wel gehad
Heeft/had u een contract voor
onbepaalde of bepaalde tijd?
Onbepaalde
tijd 21 23 44
Bepaalde tijd 22 20 42
Total 43 43 86
Tabel 66b
Aantal maanden arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency
Ja, nu een reguliere baan
6 2
8 2
12 12
18 2
36 2
42 1
88 (nvt) 22
99 (niet ingevuld) 1
Total 44
Tabel 66c
Aantal maanden arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency
150
Nu geen reguliere baan, wel gehad
3 1
6 6
7 1
12 8
24 1
88 (nvt) 23
99 (niet ingevuld) 5
Total 45
Tabel 66d
Wat is de reden dat u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft/had? * Heeft u nu een reguliere baan?
Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Wat is de reden dat u een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd heeft/had?
Dit is gebruikelijk in deze
baan / sector 8 8 16
Dit is gebruikelijk in dit
bedrijf 11 7 18
Werkgever wil eerst kijken
hoe ik met mijn beperking
functioneer 3 2 5
Geen idee 0 3 3
Total 22 20 42
Tabel 66e
Heeft u voordat u een contract voor onbepaalde tijd kreeg, eerst een contract voor bepaalde tijd gehad? * Heeft
u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
151
Heeft u nu een reguliere
baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Heeft u voordat u een contract
voor onbepaalde tijd kreeg, eerst
een contract voor bepaalde tijd
gehad?
Dit is gebruikelijk in deze baan /
sector 6 3 9
Dit is gebruikelijk in dit bedrijf 5 7 12
Werkgever wil eerst kijken hoe ik
met mijn beperking functioneer 1 0 1
Ja, maar ik weet de reden hiervoor
niet 1 1 2
Nee, mijn werkgever bood mij meteen
een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd aan 8 11 19
Total 21 22357
43
Tabel 67
Werkgever maakt/maakte geen gebruik van de regelingen
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 27 31,0
Nee 60 69,0
Total 87 100,0
Missing System 55
Total 142
Tabel 68
Ik weet niet of mijn werkgever gebruikt maakt/maakte van de regelingen
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 30 34,5
Nee 57 65,5
Total 87 100,0
Missing System 55
Total 142
Tabel 69a
357
Een van de respondenten met een contract voor onbepaalde tijd had in verband met een reorganisatie van het
bedrijf eerst een contract voor bepaalde tijd, dus alle werknemers hadden toen een contract voor bepaalde tijd.
152
Werkgever maakt/maakte gebruik van de loondispensatie
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 4 9,3
Nee 39 90,7
Total 43 100,0
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 5 11,4
Nee 39 88,6
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 69b
Werkgever maakt/maakte gebruik van de premiekorting
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 11 25,6
Nee 32 74,4
Total 43 100,0
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 4 9,1
Nee 40 90,9
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 69c
Werkgever maakt/maakte gebruik van de proefplaatsing
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 10 23,3
Nee 33 76,7
Total 43 100,0
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad Valid Ja 1 2,3
Nee 43 97,7
153
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 69d
Werkgever maakt/maakte gebruik van de no-riskpolis
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 10 23,3
Nee 33 76,7
Total 43 100,0
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 4 9,1
Nee 40 90,9
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 69e
Werkgever maakt/maakte gebruik van de subsidies voor aanpassingen werkplek
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 10 23,3
Nee 33 76,7
Total 43 100,0
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 4 9,1
Nee 40 90,9
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 69f
Werkgever maakt/maakte geen gebruik van de regelingen
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 5 11,6
Nee 38 88,4
Total 43 100,0
154
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 22 50,0
Nee 22 50,0
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 69g
Ik weet niet of mijn werkgever gebruikt maakt/maakte van de regelingen
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja 17 39,5
Nee 26 60,5
Total 43 100,0
Missing System 1
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 13 29,5
Nee 31 70,5
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 70
Heeft u gebruik gemaakt / maakt u gebruik van een jobcoach? * Heeft u nu een reguliere baan?
Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een reguliere
baan
Nu geen reguliere baan,
wel gehad
Heeft u gebruik gemaakt / maakt u gebruik van
een jobcoach?
Ja 13 3 16
Nee 31 41 72
Total 44 44 88
Tabel 71a
Gebruik gemaakt van jobcoach?
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Valid
Percent
155
Ja, nu een reguliere
baan
Ja, gebruik gemaakt van een jobcoach 5 11,4
Ja, maak op dit moment gebruik van een jobcoach 8 18,2
Nee, maar ik zou wel gebruik willen maken van een jobcoach om
me te ondersteunen in mijn arbeidssituatie 8 18,2
Nee, en ik heb er ook geen behoefte aan 23 52,3
Total 44 100,0
Tabel 71b
Maakt u tegenwoordig gebruik van een jobcoach?
Heeft u nu een
reguliere baan? Frequency
Valid
Percent
Nu geen reguliere
baan, wel gehad Valid
Ja, dit is de eerste jobcoach waar ik gebruik van maak 2 4,4
Ja, ik maak nog steeds gebruik van dezelfde jobcoach 1 2,2
Ja, maar ik maak nu gebruik van een andere jobcoach 1 2,2
Nee, maar ik zou wel gebruik willen maken van een
jobcoach om me te ondersteunen in mijn arbeidssituatie 10 22,2
Nee, en ik heb ook geen behoefte aan een jobcoach 30 66,7
Niet ingevuld 1 2,2
Total 45 100,0
Tabel 72
Denkt u dat deze jobcoach een beslissende invloed heeft gehad in het vinden of behouden van uw baan? * Heeft
u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere
baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Denkt u dat deze jobcoach een
beslissende invloed heeft gehad in
het vinden of behouden van uw
baan?
Ja, zonder jobcoach zou ik deze
baan niet zo snel hebben (gehad) of
(minder lang hebben) behouden 8 2 10
Nee, zonder deze jobcoach zou ik
deze baan ook wel hebben (gehad)
of (net zo lang hebben) behouden
3 1 4
Misschien, dat zou kunnen, maar
dat kan ik niet met zekerheid
zeggen 2 0 2
Total 13 3 16
Tabel 73
Vindt u dat deze jobcoach een positieve invloed heeft (gehad) mbt tot uw arbeidssituatie?
156
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan
Valid
Ja, de jobcoach hielp mij erg goed 11 84,6
Nee, de jobcoach hielp mij niet goed 2 15,4
Total 13 100,0
Missing System 31
Total 44
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja, de jobcoach hielp mij erg goed 2 66,7
Nee, de jobcoach hielp mij niet goed 1 33,3
Total 3 100,0
Missing System 42
Total 45
Tabel 74
Heeft/had u in het bedrijf waar u werkzaam bent/was, aanpassingen nodig om zonder problemen te kunnen
werken in dit bedrijf? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Heeft/had u in het bedrijf waar u werkzaam
bent/was, aanpassingen nodig om zonder
problemen te kunnen werken in dit bedrijf?
Ja, en nog niet alle
aanpassingen
zijn/waren aanwezig 5 7 12
Ja, maar alle
aanpassingen
zijn/waren aanwezig 23 8 31
Nee, geen aanpassingen
nodig 16 29 45
Total 44 44 88
Tabel 75
Wat voor soort aanpassingen mist/miste u? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Wat voor soort
aanpassingen mist/miste
u?
Aanpassingen om het gebouw of de
werkplek toegankelijk te maken 3 2 5
Aangepaste materialen om mijn
werk te kunnen uitvoeren 2 4 6
Beide 0 1 1
Total 5 7 12
157
Tabel 76
Heeft/had u (of de jobcoach waar u gebruik van maakt/maakte, de werkgever erop attent gemaakt dat u deze
aanpassingen mist/miste? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Heeft/had u (of de jobcoach waar u gebruik van
maakt/maakte, de werkgever erop attent gemaakt dat u deze
aanpassingen mist/miste?
Ja 4 3 7
Nee 1 4 5
Total 5 7 12
Tabel 77
Heeft/had de werkgever subsidies bij het UWV aangevraagd om de nog missende aanpassingen aan het gebouw
/ werkplek aan te schaffen? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Heeft/had de werkgever subsidies bij het UWV
aangevraagd om de nog missende aanpassingen aan het
gebouw / werkplek aan te schaffen?
Nee 2 3 5
Geen
idee 1 0 1
Total 3 3 6
Tabel 78
Verwacht/verwachtte u dat de nog missende aanpassingen aan het gebouw / werkplek in de nabije toekomst
aangeschaft (zouden) worden? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere
baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere
baan, wel
gehad
Verwacht/verwachtte u dat de nog missende
aanpassingen aan het gebouw / werkplek in de
nabije toekomst aangeschaft (zouden)
worden?
Ja, ondanks dat de
werkgever hiervoor geen
subsidie krijgt/kreeg van
het UWV
0 1 1
Nee 2 2 4
Misschien 1 0 1
Total 3 3 6
158
Tabel 79
Heeft/had u subsidies bij het UWV aangevraagd om de nog missende aangepaste materialen aan te schaffen? *
Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Heeft/had u subsidies bij het UWV
aangevraagd om de nog missende
aangepaste materialen aan te schaffen?
Ja, en de subsidies
zijn/waren toegekend door
het UWV 1 3 4
Ja, maar de subsidies
zijn/waren niet toegekend
door het UWV 0 1 1
Nee 1 1 2
Total 2 5 7
Tabel 80
Verwacht/verwachtte u dat de nog missende aangepaste materialen in de nabije toekomst aan kan/kon
schaffen? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere
baan?
Total Ja, nu een
reguliere
baan
Nu geen
reguliere baan,
wel gehad
Verwacht/verwachtte u dat de nog missende
aangepaste materialen in de nabije toekomst
aan kan/kon schaffen?
Ja, want de ik krijg/kreeg
hiervoor subsidies van
het UWV 1 2 3
Ja, ondanks dat ik
hiervoor geen subsidie
krijg/kreeg van het UWV 0 1 1
Misschien 1 2 3
Total 2 5 7
Tabel 81
Heeft/had u collega‟s in het bedrijf waarin u werkt/werkte? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een
reguliere baan
Nu geen reguliere
baan, wel gehad
Heeft/had u collega‟s in het
bedrijf waarin u werkt/werkte?
Ja, allemaal zonder beperking 22 34 56
Ja, allemaal met een beperking 1 1 2
Ja, zowel zonder als met
beperking 16 4 20
159
Ja, maar weet niet of zij een
beperking hebben/hadden 5 4 9
Nee, het werk dat ik doe is
volledig individueel 0 1 1
Total 44 44 88
Tabel 82a
HERwaarderingContact
Frequency Valid Percent
Valid
Negatief 11 12,6
Neutraal 2 2,3
Positief 74 85,1
Total 87 100,0
Missing System 55
Total 142
Tabel 82b
HERwaarderingContact
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Negatief 3 6,8
Neutraal 1 2,3
Positief 40 90,9
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Negatief 8 18,6
Neutraal 1 2,3
Positief 34 79,1
Total 43 100,0
Missing System 2
Total 45
Tabel 83
Heeft/had u in uw reguliere baan een leidinggevende? * Heeft u nu een reguliere baan? Crosstabulation
Count
Heeft u nu een reguliere baan?
Total Ja, nu een reguliere
baan
Nu geen reguliere baan, wel
gehad
Heeft/had u in uw reguliere baan een
leidinggevende?
Ja 36 36 72
Nee 8 8 16
160
Total 44 44 88
Tabel 84a
HERwaarderingLeidingContact
Frequency Valid Percent
Valid
Negatief 16 18,2
Neutraal 7 8,0
Positief 65 73,9
Total 88 100,0
Missing System 54
Total 142
Tabel 84b
HERwaarderingLeidingContact
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Negatief 4 9,1
Positief 40 90,9
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Negatief 12 27,3
Neutraal 7 15,9
Positief 25 56,8
Total 44 100,0
Missing System 1
Total 45
Tabel 85a
Mijn opleiding of studie
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 51 59,3
Nee 35 40,7
Total 86 100,0
161
Missing System 56
Total 142
Tabel 85b
Het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende van mijn heeft/had
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 47 54,7
Nee 39 45,3
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85c
Mijn zelfbeeld
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 40 46,5
Nee 46 53,5
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85d
Andere factor
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 29 33,7
Nee 57 66,3
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85e
Uitwerking andere factoren
Frequency
88 129
de eerdere werkervaring die ik had bij het bedrijf (wel andere vestiging) 1
de mogelijkheid om flexibel te kunnen werken in deze functie 1
162
de WIL van de werkgever om iemand met een beperking in dienst te nemen 1
eerdere werkervaring, positieve en open instelling van mezelf, positieve eerdere ervaringen van
werkgever 1
familieband 1
goede indruk tijdens sollicitatie en de stukken die ik instuurde waren beter dan van de andere
kandidaten 1
ik paste in het team 1
mijn enthousiasme 1
mijn goede inzet en mijn werkervaring 1
mijn werkgever had al ervaring met mensen met een handicap, hij had zelf een broer met een
handicap 1
motivatie en eerlijkheid over mijn beperking 1
na sollicitatie bij ander bedrijf (niet aangenomen) heeft accountant van dit bedrijf mij een baan
aangeboden in zijn eigen bedrijf! zeer sociaal man, zag dat ik graag wilde werken maar toch
problemen ondervond op arbeidsmarkt ivm beperking 1
studieresultaten 1
Total 142
Tabel 85f
Uitwerking andere factoren
Frequency
88 123
99 3
de hulp van mijn decaan die mij voordroeg toen het bedrijf vroeg of er nog geschikte kandidaten
voor de vacatures waren 1
de werkplek kende m'n afstudeeronderzoek. en ik wist veel van de GGZ wereld 1
goed voorbereiden, weten wat je wilt en erin geloven dat je de baan krijgt 1
goede referentie van andere afdeling van de Gemeente 1
het feit dat ik zonder opleiding voor dit werk aan de slag kon bij deze werkgever 1
het was een inpakbedrijf, daar kan iedereen zo aan de slag 1
hij kende mij al 1
ik voldeed aan de eisen voor de functie als callcentermedewerker 1
ik was een financieel aantrekkelijke medewerker 1
163
mijn enthousiasme en mijn visie 1
mijn interesse in muziek, en het feit dat ik accuraat ben 1
omdat mijn situatie nog geen Wajong-situatie was, kan ik bepaalde antwoorden niet invullen 1
regeling van de EU 1
sportvisie 1
toen nog nvt 1
was een bijbaantje 1
Total 142
Tabel 85g
De stage die ik gevolgd heb
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 19 22,1
Nee 67 77,9
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85h
De verschillende regelingen waarvan de werkgever gebruik maakt of heeft
gemaakt
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 8 9,3
Nee 78 90,7
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85i
De mogelijkheid en de wil van de werkgever om het gebouw en/of mijn werkplek
aan te passen
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 8 9,3
Nee 78 90,7
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85j
164
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 7 8,1
Nee 79 91,9
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 85k
Het reïntegratietraject dat ik gevolgd heb
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 5 5,8
Nee 81 94,2
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 86a
Mijn opleiding of studie
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 25 56,8
Nee 19 43,2
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 26 61,9
Nee 16 38,1
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86b
Het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende van mij heeft/had
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 23 52,3
Nee 21 47,7
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad Valid Ja 24 57,1
165
Nee 18 42,9
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86c
Mijn zelfbeeld
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 21 47,7
Nee 23 52,3
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 19 45,2
Nee 23 54,8
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86d
Andere factor
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 13 29,5
Nee 31 70,5
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 16 38,1
Nee 26 61,9
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86e
De stage die ik gevolgd heb
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 10 22,7
Nee 34 77,3
Total 44 100,0
166
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 9 21,4
Nee 33 78,6
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86f
De verschillende regelingen waarvan de werkgever gebruik maakt of heeft gemaakt
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 7 15,9
Nee 37 84,1
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 1 2,4
Nee 41 97,6
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86g
De mogelijkheid en de wil van de werkgever om het gebouw en/of mijn werkplek
aan te passen
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid
Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 7 15,9
Nee 37 84,1
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 1 2,4
Nee 41 97,6
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86h
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
167
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 5 11,4
Nee 39 88,6
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 2 4,8
Nee 40 95,2
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 86i
Het reïntegratietraject dat ik gevolgd heb
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 5 11,4
Nee 39 88,6
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid Nee 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 87a
Mijn zelfbeeld
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 53 61,6
Nee 33 38,4
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87b
Mijn collega‟s en de relatie met hen
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 53 61,6
Nee 33 38,4
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
168
Tabel 87c
Het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende van mij heeft/had
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 39 45,3
Nee 47 54,7
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87d
Andere factor
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 29 33,7
Nee 57 66,3
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87e
Uitwerking andere factoren
Frequency
88 126
de mogelijkheid om flexibel te kunnen werken in deze functie 1
de prettige omgang/sfeer onderling 1
dit werk vind ik leuk. een goede werknemer blijven. hier krijg ik kansen die ik ergens anders niet
snel krijg 1
eigenlijk een rustiger tijdstip om te werken (niet op zaterdagmiddag) en meer uitdaging in het
werk 1
familieband 1
functie is leuk 1
gewoon goed werk leveren 1
het kunnen begeleiden van andere autisten 1
het werk zelf. en een verandering van he UWV, de regeltjes die ze hanteren leveren bij mij veel
spanning op 1
kan ik nog niets over zeggen, omdat ik pas in april met deze baan begin 1
mijn energie en de tijd die ik kwijt ben aan verzorging, therapie, etc 1
mogelijkheden tot groei in vakkennis 1
plezier hebben in het werk, voldoening halen uit het werk 1
regelmatig overleg en open communicatie met de werkgever over eventuele problemen 1
169
weinig mogelijkheden om ergens anders aangenomen te worden 1
ze houden hier volledig rekening met mijn beperking 1
Total 142
Tabel 87f
Uitwerking andere factoren
Frequency
88 126
99 3
de liefde voor het vak 1
goede toegankelijkheid van het gebouw 1
ik deed mijn werk 'gewoon' goed, ze waren tevreden over me. mijn beperking zat het werk niet in
de weg, ik werkte zelfs onder mijn niveau. 1
ik heb deze baan maar 5 dagen gehad, dus nvt 1
ik vond het helemaal geen geschikt werk voor mij 1
mijn gedrevenheid in het werk en de inhoud van het werk 1
omdat mijn situatie nog geen Wajong-situatie was, kan ik bepaalde antwoorden niet invullen 1
persoonlijke ontwikkeling 1
plezier in het werk 2
plezier in mijn werk 1
tijdens mijn werk probeerde ik te zijn net als ieder ander, maar daarin ben ik uiteindelijk niet
geslaagd 1
toen nog nvt 1
Total 142
Tabel 87g
Mijn werkgever en de relatie met hem/haar
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 25 29,1
Nee 61 70,9
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87h
Mijn leidinggevende en de relatie met hem/haar
Frequency Valid Percent
Valid Ja 22 25,6
Nee 64 74,4
170
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87i
De verschillende regelingen waarvan de werkgever gebruik maakt of heeft
gemaakt
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 8 9,3
Nee 78 90,7
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87j
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 8 9,3
Nee 78 90,7
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87k
De aanpassingen die gedaan zijn aan het gebouw en/of mijn werkplek
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 6 7,0
Nee 80 93,0
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87l
De aangepaste materialen die aangeschaft zijn
171
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 5 5,8
Nee 81 94,2
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 87m
Het toekennen van subsidies door het UWV voor de aanpassingen of de
aangepaste materialen
Frequency Valid Percent
Valid
Ja 5 5,8
Nee 81 94,2
Total 86 100,0
Missing System 56
Total 142
Tabel 88a
Mijn zelfbeeld
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 24 54,5
Nee 20 45,5
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 29 69,0
Nee 13 31,0
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88b
Mijn collega‟s en de relatie met hen
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 27 61,4
Nee 17 38,6
Total 44 100,0
172
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 26 61,9
Nee 16 38,1
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88c
Het beeld dat de werkgever en/of leidinggevende van mij heeft/had
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 19 43,2
Nee 25 56,8
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 20 47,6
Nee 22 52,4
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88d
Andere factor
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 16 36,4
Nee 28 63,6
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 13 31,0
Nee 29 69,0
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
173
Tabel 88e
Mijn werkgever en de relatie met hem/haar
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 14 31,8
Nee 30 68,2
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 11 26,2
Nee 31 73,8
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88f
Mijn leidinggevende en de relatie met hem/haar
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 12 27,3
Nee 32 72,7
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 10 23,8
Nee 32 76,2
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88g
De verschillende regelingen waarvan de werkgever gebruik maakt of heeft
gemaakt
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 6 13,6
Nee 38 86,4
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel
gehad Valid
Ja 2 4,8
Nee 40 95,2
174
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88h
De jobcoach waar ik gebruik van maak of gebruik van gemaakt heb
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 6 13,6
Nee 38 86,4
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 2 4,8
Nee 40 95,2
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88i
De aanpassingen die gedaan zijn aan het gebouw en/of mijn werkplek
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 5 11,4
Nee 39 88,6
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 1 2,4
Nee 41 97,6
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88j
De aangepaste materialen die aangeschaft zijn
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 4 9,1
Nee 40 90,9
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad Valid Ja 1 2,4
175
Nee 41 97,6
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Tabel 88k
Het toekennen van subsidies door het UWV voor de aanpassingen of de
aangepaste materialen
Heeft u nu een reguliere baan? Frequency Valid Percent
Ja, nu een reguliere baan Valid
Ja 1 2,3
Nee 43 97,7
Total 44 100,0
Nu geen reguliere baan, wel gehad
Valid
Ja 4 9,5
Nee 38 90,5
Total 42 100,0
Missing System 3
Total 45
Bijlage D: Vragenlijst werkgevers
WAJONGERS IN UW BEDRIJF: globale gegevens en het
aannemen van Wajongers
1) Wat is uw bedrijf voor bedrijf? (D.w.z. wat voor soort producten of diensten levert uw
bedrijf?
2) Hoeveel mensen met een Wajong-uitkering (hierna kortweg „Wajongers‟) heeft u in
dienst?
176
Wajongers
3) Hoeveel procent van het totaal aantal werknemers in uw bedrijf is dit ongeveer?
Het aantal Wajongers dat in mijn bedrijf in dienst is, is ongeveer % van het
totaal aantal werknemers in mijn bedrijf.
4) Welke soort beperking hebben bij de Wajongers die bij u in dienst zijn voornamelijk?
Lichamelijke beperking.
Verstandelijke beperking.
Psychische beperking.
5) Hoe bent u in contact gekomen met (de meesten van) deze Wajongers? Meerdere
antwoorden mogelijk. Deze Wajongers hebben gereageerd op een advertentie of vacature.
Via een ondersteunende instantie.
Via de reïntegratiebedrijven waar deze Wajongers reïntegratietrajecten gevolgd
hebben.
Via een stage bij mijn bedrijf.
Via mijn eigen netwerk.
Ik heb deze Wajongers zelf benaderd.
Anders, namelijk:
6) Wilt u hieronder aangeven hoe belangrijk onderstaande redenen voor u geweest zijn
om deze Wajongers aan te nemen? Geeft u alstublieft bij elke reden één van de
mogelijke antwoorden aan: 1) niet van toepassing (nvt)
2) Geheel onbelangrijk
3) Onbelangrijk
4) Neutraal
5) Belangrijk
6) Heel belangrijk
De vaardigheden en kennis van deze personen.
De motivatie om te werken en de wil die deze personen uitstralen.
De regelingen waar ik gebruik van kan maken vanwege de Wajong-uitkeringen
van deze personen.
Mijn mening dat ook mensen met een beperking moeten kunnen werken en een
gewone baan verdienen.
177
De positieve adviezen van andere werkgevers om Wajongers aan te nemen.
Andere reden, namelijk:
MENSEN MET EEN BEPERKING
7) Had u contacten met mensen met een beperking, vóórdat er Wajongers aangenomen
werden in uw bedrijf? Meerdere antwoorden mogelijk.
Ja, want ik had zelf een beperking.
Ja, in mijn familie, vrienden of collega‟s waren er mensen met een beperking.
Ja, in mijn kennissenkring (bijvoorbeeld mensen uit uw woonplaats, van een
vereniging of zakenrelaties) waren er mensen met een beperking.
Ja, ik werkte samen met mensen met een beperking, bijvoorbeeld op het werk,
met vrijwilligerswerk of met bestuurswerk.
Ja, ik hielp mensen met een beperking met huishoudelijke taken of met zorg.
Nee, ik zag wel eens mensen met een beperking in mijn omgeving, maar die
kende ik niet persoonlijk en daar had ik ook geen contact mee.
Nee, in mijn omgeving kende ik helemaal geen mensen met een beperking.
Anders, namelijk:
8) Wat was uw mening over Wajongers in het algemeen, vóórdat er Wajongers
aangenomen werden in uw bedrijf? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal
vier antwoorden. Het zijn mensen die gehandicapt zijn, dus ze zullen wel niet zo veel kunnen.
Het zijn mensen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen, dus ze
zullen wel niet kunnen werken.
Het zijn mensen die niet zo veel mogelijkheden hebben.
Het zijn mensen die veel begeleiding nodig hebben op het werk.
Het zijn mensen die vooral niet te veel moeten werken.
Het zijn mensen die niet te moeilijk werk moeten doen.
Het zijn gemotiveerde mensen.
Het zijn gewone werknemers, net zoals werknemers zonder beperking.
Het zijn mensen die met de juiste aanpassingen en voorzieningen vast wel
kunnen werken.
Het zijn mensen met een handicap, maar iedereen kan werken, dus zij ook.
Het zijn jonge mensen.
Anders, namelijk:
178
WAJONGERS IN UW BEDRIJF: de situatie op de werkplek
9) Kostte het u in het algemeen veel moeite en/of tijd om de zaken te regelen wat betreft
het in dienst nemen van de Wajongers?
Ja, er kwam veel papierwerk bij kijken.
Ja, het duurde lang voordat alle betrokkenen hun toestemming hadden
verleend.
Nee, want gelukkig werden deze zaken door andere personen of instanties
(bijvoorbeeld de jobcoach of de WSW-werkgever) geregeld.
Nee, ik deed het wel zelf, maar het ging allemaal heel soepel.
Anders, namelijk:
10) Heeft u, naast deze Wajongers, ook mensen zonder Wajong-uitkering in dienst?
Ja, en dit zijn allemaal werknemers zonder een beperking.
Ja, maar dit zijn wel allemaal werknemers met een beperking.
Ja, zowel werknemers met een beperking als werknemers zonder een
beperking.
Nee, ik heb uitsluitend Wajongers in dienst.
11) Werken uw Wajongers in teamverband?
Ja, allemaal.
De meeste Wajongers werken in teamverband.
Sommige Wajongers werken in teamverband.
Nee, alle Wajongers werken individueel.
12) Werken uw andere werknemers (d.w.z. uw werknemers zonder Wajong-uitkering) in
teamverband?
Niet van toepassing, want ik heb uitsluitend Wajongers in dienst.
Ja, allemaal.
De meeste werknemers werken in teamverband.
Sommige werknemers werken in teamverband.
Nee, alle werknemers werken individueel.
13) Maken uw Wajongers gebruik van jobcoaches?
Ja, alle Wajongers. => Ga verder bij vraag 14.
Ja, de meeste Wajongers. => Ga verder bij vraag 14.
Ja, sommigen van de Wajongers. => Ga verder bij vraag 14.
Nee, geen van de Wajongers. => Ga verder bij vraag 15.
Ik heb geen idee of de Wajongers die ik in dienst heb gebruik maken van
jobbcoaches. => Ga verder bij vraag 15.
14) Wat is uw mening over deze jobcoaches? Meerdere antwoorden mogelijk, tot
maximaal zes antwoorden. Ik kan met alle jobcoaches goed overweg.
Ik kan met de meeste jobcoaches goed overweg.
179
Ik kan met sommige jobcoaches goed overweg.
Ik kan met geen enkele jobcoach goed overweg.
De meeste jobcoaches verwachten te veel van mij als werkgever.
De meeste jobcoaches denken alleen aan het belang van de Wajongers.
De meeste jobcoaches doen te veel voor de Wajongers.
De meeste jobcoaches doen te weinig voor de Wajongers.
Ik vind het vervelend dat de jobcoaches op de werkplek rondlopen, want dat
belemmert de andere werknemers.
Ik vind het fijn dat de jobcoaches er zijn, want door hen begrijp ik de
Wajongers beter.
Ik vind het fijn dat de jobcoaches er zijn, want ze hebben een positieve invloed
op de Wajongers als werknemers.
Ik vind het fijn dat de jobcoaches er zijn, want ze geven goede adviezen aan
mij wat betreft de Wajongers en hun werksituatie.
Zonder de jobcoaches zouden de meeste Wajongers niet kunnen werken in
mijn bedrijf.
Anders, namelijk:
AANPASSINGEN IN HET BEDRIJF
15) Hebben de Wajongers die in uw bedrijf werken, aangegeven of er voor hen
aanpassingen nodig zijn om het gebouw en/of hun werkplekken toegankelijk voor hen
te maken? (Bijvoorbeeld een lift, een rolstoeltoilet of een bredere deur.)
Ja, allemaal. => Ga verder bij vraag 16.
Ja, de meesten. => Ga verder bij vraag 16.
Ja, sommigen. => Ga verder bij vraag 16.
Ja, een enkeling. => Ga verder bij vraag 16.
Nee, niemand. => Ga verder bij vraag 19.
16) Zijn deze benodigde aanpassingen aan het gebouw en/of de werkplekken van de
betreffende Wajongers ook aanwezig in uw bedrijf?
Ja, deze aanpassingen zijn geheel aanwezig. => Ga verder bij vraag 19.
Nee, nog niet alle benodigde aanpassingen zijn aanwezig. => Ga verder bij
vraag 17.
180
17) Heeft u subsidies aangevraagd bij het UWV om deze nog missende aanpassingen aan
te schaffen?
Ja, en de subsidies zijn toegekend door het UWV.
Ja, maar de subsidies zijn niet toegekend door het UWV.
Nee
18) Verwacht u deze nog missende aanpassingen aan te schaffen in de nabije toekomst?
Ja, want ik krijg hiervoor subsidies van het UWV.
Ja, ondanks dat ik hiervoor geen subsidies krijg van het UWV.
Nee
Misschien
REGELINGEN
19) Weet u dat er verschillende regelingen zijn waar u gebruik van kunt maken als u een
persoon met een Wajong-uitkering aanneemt? Deze regelingen betreffen de
premiekorting, de no-risk polis, de loondispensatie, de proefplaatsing, en de subsidies
voor aanpassingen van de werkplek.
Ja, ik weet precies wat deze regelingen inhouden en wanneer ik hier gebruik
van kan maken. => Ga verder bij vraag 20.
Ja, ik heb wel eens van deze regelingen gehoord, maar weet niet helemaal
precies wat deze regelingen betekenen. Van de volgende regelingen hieronder
heb ik wel eens gehoord: Meerdere antwoorden mogelijk.
de premiekorting
de no-risk polis
de loondispensatie
de proefplaatsing
de subsidies voor aanpassingen van de werkplek
=> Ga verder bij vraag 20.
Nee, ik heb geen idee wat voor regelingen dit zijn en wat deze regelingen
inhouden. => Ga verder bij vraag 21.
181
20) Maakt u gebruik of heeft u gebruik gemaakt van één van de volgende regelingen, met
betrekking tot de Wajongers die u in dienst heeft? Meerdere antwoorden mogelijk.
De premiekorting: een korting voor u op uw totale WAO/WIA-premie .
De proefplaatsing: de Wajonger werkt onbetaald bij u, op proef. Tijdens deze
periode van maximaal drie maanden wordt de Wajong-uitkering van deze
werknemer gewoon doorbetaald door het UWV.
De loondispensatie: als een Wajonger door de arbeidshandicap aantoonbaar
minder presteert dan uw andere werknemers, dan kunt u een aanvraag doen bij
het UWV om deze Wajonger minder te betalen dan het minimumloon.
Wanneer het loon van deze Wajonger hierdoor onder het minimumloon komt,
vult het UWV dit aan tot het minimumloon.
De no-risk polis: een tegemoetkoming in de ziektekosten voor u wanneer een
Wajonger ziek wordt.
De subsidies voor het aanpassen van de werkplek: een vergoeding voor de
kosten die u maakt om de werkplek of het gebouw waar de Wajonger werkt
toegankelijk te maken voor deze Wajonger.
Nee, ik maak geen gebruik van deze regelingen.
UW ERVARINGEN MET BETREKKING TOT UW WAJONGERS
21) Wilt u aangeven met welke stellingen hieronder u het in het algemeen eens bent wat
betreft de Wajongers die bij u in dienst zijn? Meerdere antwoorden mogelijk, tot
maximaal vijf antwoorden. Ze zijn gemotiveerd.
Ze zijn gemotiveerder zijn dan mijn werknemers zonder beperking.
Ze zijn minder gemotiveerd dan mijn werknemers zonder beperking.
Ze hebben niet zo veel mogelijkheden.
Ze hebben minder mogelijkheden dan mijn werknemers zonder beperking.
Ze hebben veel begeleiding nodig op het werk.
Ze moeten vooral niet te veel werken in verband met hun beperking.
Het zijn gewone werknemers, net zoals ieder andere werknemer.
Met de juiste aanpassingen en voorzieningen kunnen ze goed werken.
Ze moeten niet te moeilijk werk doen in verband met hun beperking.
Ze zijn vaker ziek dan mijn werknemers zonder beperking.
Ze hebben een lagere productie dan mijn werknemers zonder beperking.
Ze produceren evenveel als mijn werknemers zonder beperking.
Anders, namelijk:
182
22) Wilt u aangeven in hoeverre u het eens bent met de stellingen hieronder? Geeft u
alstublieft bij elke reden één van de mogelijke antwoorden aan: 1) niet van toepassing (nvt)
2) Helemaal mee oneens
3) Mee oneens
4) Neutraal
5) Mee eens
6) Helemaal mee eens
Ik vertel andere werkgevers graag over mijn ervaringen met Wajongers.
Ik zou andere werkgevers adviseren om Wajongers aan te nemen.
Het is voor Wajongers moeilijker om bij een reguliere werkgever aangenomen te
worden dan voor „gewone‟ werknemers.
Ik krijg voldoende ondersteuning van de betreffende instanties, bijvoorbeeld het
UWV.
Als de regelingen waar ik gebruik van kan maken als ik een Wajonger aanneem er
niet zouden zijn, zou ik geen Wajongers aannemen.
Sinds ik Wajongers in dienst heb, is mijn beeld over Wajongers veranderd.
Als ik kan kiezen tussen een „gewone‟ werknemers en een Wajonger, waarbij deze
personen precies dezelfde capaciteiten hebben, dan kies ik voor de Wajonger.
Als ik nu voor dezelfde keuze als toen zou staan om Wajongers wel of niet aan te
nemen, dan zou ik nu dezelfde keuze maken.
23) Samenvattend: wat is in het algemeen uw oordeel over de Wajongers die bij u in
dienst zijn, gelet op hun capaciteiten als werknemer?
Ik ben heel positief over de Wajongers die in mijn bedrijf werken.
183
Ik ben redelijk positief over de Wajongers die in mijn bedrijf werken.
Ik ben neutraal ten opzichte van de Wajongers die in mijn bedrijf werken.
Ik ben redelijk negatief over de Wajongers die in mijn bedrijf werken.
Ik ben heel negatief over de Wajongers die in mijn bedrijf werken.
SLOTVRAGEN
24) Wilt u aangeven welke van onderstaande factoren het belangrijkst voor u waren, om
deze Wajongers aan te nemen? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal vier
antwoorden. De opleiding of studie die de Wajonger gevolgd heeft.
De stage die de Wajonger gevolgd heeft.
Het reïntegratietraject dat de Wajonger gevolgd heeft.
Het beeld dat ik van de Wajonger heb.
De verschillende regelingen waar ik gebruik van kan maken als ik een
Wajonger in dienst neem. (Deze regelingen staan beschreven in vraag
20.)
De mogelijkheid om het gebouw en/of de werkplek aan te passen, om
het voor de Wajonger mogelijk te maken om in het bedrijf te werken.
De jobcoach waar de Wajonger gebruik van maakt.
Andere factor, namelijk:
25) Wilt u aangeven welke van onderstaande factoren het belangrijkst voor u zijn, om
deze Wajongers te behouden? Meerdere antwoorden mogelijk, tot maximaal vijf
antwoorden. Het beeld dat ik van de Wajonger heb.
De kwaliteit van het werk van de Wajonger.
Het werktempo van de Wajonger.
De mate van ziekteverzuim van de Wajonger.
De verschillende regelingen waar ik gebruik van kan maken als ik een
Wajonger in dienst neem. (Deze regelingen staan beschreven in vraag
20.)
De jobcoach waar de Wajonger gebruik van maakt.
De relatie tussen de Wajonger en de andere werknemers.
De relatie tussen de Wajonger en mij.
De relatie tussen de Wajonger en de leidinggevende.
De aanpassingen die gedaan zijn om het gebouw en/of de werkplek
toegankelijk voor de Wajonger te maken, bijvoorbeeld een lift, een
rolstoeltoilet of een bredere deur.
Het toekennen van subsidies door het UWV voor aanpassingen die
gedaan zijn om het gebouw en/of de werkplek toegankelijk voor de
Wajonger te maken.
Andere factor, namelijk:
184
Zou ik u eventueel nog mogen benaderen voor extra informatie voor mijn onderzoek?
Ja, dat vind ik goed. Mijn telefoonnummer of e-mailadres is:
Nee
HARTELIJK BEDANKT VOOR UW MOEITE!
Bijlage E: Tabellen behorende bij vragenlijst werkgevers
Tabel I
1 Theater/congrescentrum
2 Meubelfabriek en Industriele dienstverlening
3 Productiebedrijf gespecialiseerd in het verwerken van aluminium en
kunststof voor producten t.b.v. de architectuur en infrastructuur
4 Mobiliteitsproducten
5 Koeriersdienst
6 Grafisch afwerkingsbedrijf cq boekbinderij
7 Facilitair call center
8 Zorginstelling, leveren verzorgingshuiszorg en thuiszorg
9 Kringloopcentrum, 2e-handsgoederen ophalen bij particulieren en verkopen.
ook werkgelegenheidsproject waar mensen werkervaring op kunnen doen.
10 Drukkerij
11 Algemeen ziekenhuis
12 Communicatiediensten en communicatiemiddelen
13 Vakbond
14 Administratieve ondersteuning van de radiologie in een academisch ziekenhuis
15 Een school voor ZMLK en een stichting die de schoonmaak van de school verzorgt
16 Zorgcentrum wonen-zorg-welzijn aan ouderen
185
17 Levensmiddelen supermarkt
18 Handelsbedrijf. daarnaast uitgebreide productieafdeling. productie van ventilatie / witgoed artikelen
voor Doe-Het-Zelf en professionele markt en folders en kaarthouders voor de presentatiemarkt
19 Zakelijke dienstverlening, callcenter
20 Kringloopcentrum
21 Koepelorganisatie die de belangen behartigt van mensen met een chronische ziekte en/of een
lichamelijke handicap en haar lidorganisaties en aangesloten organisaties ondersteunt
22 Winkel die verschillende producten voor de watersport levert (bijvoorbeeld surfplanken, kiteboards,
alles voor zeilen, zeilen op dingy gebied, veel beach life style kleding, wintersport)
23 Revalidatietechniek (scooters, rollators, rolstoelen e.d.)
24 Stomerij
25 Tegels, sanitair, installatietechnieken
26 Bureau voor communicatie, detachering, werving & selectie en reintegratie, dat mensen en
bedrijven helpt succesvoller te zijn
Tabel II
Aantal Wajongers in dienst Frequentie
Wajongers in dienst gehad in het verleden 2
Op dit moment 1 Wajonger in dienst 10
Op dit moment 2 Wajongers in dienst 2
Op dit moment 3 Wajongers in dienst 5
Op dit moment 4 Wajongers in dienst 2
Op dit moment 5 Wajongers in dienst 1
Op dit moment 8 Wajongers in dienst 2
Op dit moment 10 Wajongers in dienst 1
Op dit moment 30 Wajongers in dienst 1
Tabel III
Bedrijf Percentage van totaal aantal werknemers
1 niet van toepassing
2 niet van toepassing
3 niet ingevuld 4 niet ingevuld 5 niet ingevuld
6 0.01%
7 0.80%
8 3.00%
9 3.00%
10 3.70%
11 4.00%
12 4.50%
13 5.00%
14 5.00%
15 5.00%
16 5.80%
17 6.00%
18 8.00%
19 8.00%
20 12.00%
186
21 15.00%
22 18.00%
23 20.00%
24 24.00%
25 50.00%
26 75.00%
Tabel IV
Aantal Wajongers in dienst Frequentie Percentage van totaal aantal werknemers
Wajongers in dienst gehad in het verleden 2 niet van toepassing; niet van toepassing
Op dit moment 1 Wajonger in dienst 10 niet ingevuld; niet ingevuld; 3.70%; 4.00%; 8.00%;
8.00%; 12.00%; 15.00%; 18.00%; 50.00%
Op dit moment 2 Wajongers in dienst 2 0.80%; 5.00%
Op dit moment 3 Wajongers in dienst 5 0.01%; 3.00%; 5.00%; 5.80%; 20.00%
Op dit moment 4 Wajongers in dienst 2 4.50%; 6.00%
Op dit moment 5 Wajongers in dienst 1 3.00%
Op dit moment 8 Wajongers in dienst 2 niet ingevuld; 24.00%
Op dit moment 10 Wajongers in dienst 1 5.00%
Op dit moment 30 Wajongers in dienst 1 75.00%
Tabel V
Wajong-werknemers naar hun beperking(en) Frequentie
Lichamelijk 10
Psychisch 1
Verstandelijk 6
Lichamelijk en psychisch 1
Lichamelijk en verstandelijk 2
Psychisch en verstandelijk 2
Lichamelijk, psychisch en verstandelijk 3
niet ingevuld 1
Tabel VI
Wajong-werknemers naar aard beperking Frequentie
Lichamelijk 16
Psychisch 7
Verstandelijk 13
187
Literatuur
Boeken, artikelen en publicaties:
Commissie Gelijke Behandeling (2006), Jaarverslag 2006
Cuijpers, M. (CBS) Lautenbach, H. (CBS) (2006), Arbeidsgehandicapten 2005: Arbeidssituatie van
mensen met een langdurige aandoening
Cuijpers, M. (CBS) Kösters, L. (CBS) Lautenbach, H. (CBS) (2007), Arbeidsgehandicapten 2006:
Arbeidssituatie van mensen met een langdurige aandoening
Duijm, H. (1992), Aspecten van de algemene economie
Geus, A.J. de, (Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (2006), Adviesaanvraag over de
bevordering van de arbeidsparticipatie van Wajonggerechtigden
Gras, M. Bovenkerk, F. Gorter, K. Kruiswijk, P. Ramsoedh, D. (1996), Een schijn van kans: twee
empirische onderzoekingen naar discriminatie op grond van handicap en etnische afkomst
Groeneveld, S. (2002), Loopbanen onder de loep: allocatie en promotiekansen van werknemers van
een organisatie in verandering
188
Inspectie Werk en Inkomen (2007), Wajong en werk: Onderzoek naar de arbeidsparticipatie van
jonggehandicapten
Jehoel-Gijsbers, G. Hoff, S. Wildeboer Schut, J.M. (2001), Ontwikkelingen in reïntegratie van
uitkeringsontvangers
Klerk, M. de, (2007), Meedoen met beperkingen: Rapportage gehandicapten 2007
Krul, G. Moester, J. (2005), Arbeidsgehandicapten en verzuim
Lazear, E.P. (1998), Personnel economics for managers
Meij, J.L. (1960), Leerboek der bedrijfseconomie Deel I, Theoretische bedrijfseconomie I
Meij, J.L. Snel, P.M.M.H. (1964), Leerboek der bedrijfseconomie Deel II, Theoretische
bedrijfseconomie II
Ots, H.J. (1991), Hoofdlijnen van de algemene economie, Micro
Paffen, M.J.A. (1991), Loopbaan-management
Petersen, A. van, Vonk, M. Bouwmeester, J. (2004), Onbekend maakt onbemind: Attitude onderzoek
naar de positie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt
Reichrath, E. (2006), Wetgeving en subsidies, Voor werkgevers die mensen met een beperking in
dienst nemen en hebben
Sociaal-Economische Raad (2003), Anders op de arbeidsmarkt: De positie van kwetsbare groepen op
de arbeidsmarkt in Nederland en Vlaanderen
Sociaal-Economische Raad (2006), Welvaartsgroei door en voor iedereen
Sociaal-Economische Raad (2007), Advies ‘Meedoen zonder beperkingen: Meer
participatiemogelijkheden voor jonggehandicapten’, (advies van de Sociaal-Economische Raad aan
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
Stichting van de Arbeid (2005), Werktop van kabinet en Stichting van de Arbeid, d.d. 1 december
2005, Publicatienr. 8/05
Stoutjesdijk, M. (UWV) Berendsen, E. (UWV) (2007), De groei van de Wajonginstroom: Een
onderzoeksrapport in het kader van het dossieronderzoek Wajong 2007
Uijl, S. den, (2002), Succesvolle reïntegratieprocessen: een zoektocht naar factoren van succesvolle
reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers in de arbeidsorganisatie in Nederland,
Duitsland en Zweden
UWV (2006), Hoe zit het met het CBBS?, artikel in UWV Perspectief, uitgave nummer 4 - december
2006
UWV (2006), Kwantitatieve informatie 4e kwartaal 2006
UWV (2006), UWV jaarverslag 2006
UWV (2007), Daarvan kan ik niet rondkomen! Kunt u een toeslag krijgen?
189
UWV (2007), Hoe zit dat met de Wajong? Informatie over de Wajong-uitkering
Verveen, E. Petersen, A. van, (2007), Weerbarstige denkbeelden: De beeldvorming van
leidinggevenden en werknemers over mensen met een arbeidsbeperking
Wijnen, A. van, Koster-Dreese, Y. Oderwald, A. (1996), Trots en treurnis: gehandicapt in Nederland
Zalm, G. (Minister van Financiën) (2006), Miljoenennota behorende bij Rijksbegroting 2006
Wetten, wettelijke besluiten en wettelijke toelichtingen:
Algemene Kinderbijslagwet
Beleidsregel Loondispensatie Wajong
Besluit van 2 september 1997, Inwerkingtreding Pemba, WAZ, Wajong en Inga
Besluit Eénmalige Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten
Besluit Eénmalige Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten, Nota Van Toelichting
Besluit van 18 augustus 2004 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten,
Nota Van Toelichting
Besluit van 13 december 2005 tot intrekking Wet REA, Nota Van Toelichting
Premiedifferentiatie En Marktwerking Bij Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, Memorie Van
Toelichting
Regeling Samenloop Arbeidsongeschiktheidsuitkering met Inkomsten uit Arbeid
Reïntegratiebesluit
Toeslagenwet
Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong)
Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), Memorie Van Toelichting
Wet Einde Toegang Verzekering WAZ, Memorie Van Toelichting
Wet Financiering Sociale Verzekeringen
Wet Inkomstenbelasting 2001
Wet op de Loonbelasting 1964
Wet Werk en Bijstand
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
190
Wet Wijziging Systematiek Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten
Wet Wijziging Systematiek Herbeoordelingen Arbeidsongeschiktheidswetten, Memorie Van
Toelichting
Ziektewet
Internetbronnen: http://home.szw.nl/AcTUeel/dsp_persbericht.cfm?jaar=2007&link_id=121826 , geraadpleegd op 25-
11-2007
http://werknemers.arbounie.nl/werknemers_weerwerken_structurelebeperking.htm?fluxmenu=m37__
__m62 , geraadpleegd op 10-09-2007
http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=35823 , geraadpleegd op 25-11-2007
http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=83161 , geraadpleegd op 25-11-2007
http://www.stimulansz.nl/ , geraadpleegd op 25-11-2007
http://www.uwv.nl/particulieren/actueel/themadossiers/herbeoordeling/index.aspx , geraadpleegd op
10-09-2007
http://www.vsv.nl/2zw/ , geraadpleegd op 25-11-2007
http://www.werkennaarvermogen.nl/regelgeving.htm , geraadpleegd op 10-09-2007