Waarheidscommissies: het rapporteren van de geschiedenis
Transcript of Waarheidscommissies: het rapporteren van de geschiedenis
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
Karolien Kras
Waarheidscommissies:
het rapporteren van de geschiedenis
in El Salvador, Guatemala en Peru
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master in de Geschiedenis
Academiejaar 2015-2016
Leescommissie:
Promotor: prof. dr. Berber Bevernage
Vakgroep Geschiedenis,
Leen Bervoets,
Ramses Delafontaine
2
3
Verklaring i.v.m. auteursrecht
De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar
te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteurs-
recht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het
aanhalen van gegevens uit deze studie.
Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het
auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft
benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de
individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De
auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doserin-
gen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.
4
5
Voorwoord
De titel die deze masterscriptie nu draagt, is niet de titel die ik oorspronkelijk in gedachten had bij
het afbakenen van mijn onderzoeksonderwerp. Aanvankelijk zou het onderwerp van dit werk ‘de rol
van de historicus in waarheidscommissies’ zijn. Maar tot mijn verbazing bleek dat historici zelden
deel uitmaken van het commissarissenkorps van een waarheidscommissie. Aangezien waarheids-
commissies duidelijk de taak hebben het verleden te bestuderen en hierover te rapporteren, vroeg ik
mij af hoe dit kwam. Om die reden ben ik gaan onderzoeken hoe waarheidscommissies het verleden
benaderen en op welke manier ze geschiedkundig onderzoek uitvoeren. Het opzet om een vergelij-
kende studie van drie waarheidscommissies te maken is nooit gewijzigd.
Mijn masterscriptie bouwt verder op mijn bachelorpaper in die zin dat beide te situeren zijn binnen
het kader van transitional justice en de rol van geschiedenis hierin. Vorig jaar schreef ik mijn bache-
lorpaper over het Institute for Historical Justice and Reconciliation die op zoek gaat naar een gedeeld
narratief over de geschiedenis van gemeenschappen met een conflictueus verleden.
Bij deze wil ik graag mijn promotor prof. dr. Bevernage bedanken voor het op zich nemen van het
promotorschap van dit onderzoek en het mij verder op weg helpen bij het veranderen van het initië-
le onderwerp van deze masterscriptie. Ook wil ik Tessa Boeykens en Eva Willems bedanken voor het
meegeven van hun inzichten en aanvullende literatuur.
6
7
Inhoud
Verklaring i.v.m. auteursrecht 3
Voorwoord 5
Gebruikte afkortingen 9
1. Inleiding 11
1.1. “Crossroads and transitional moments towards democracy” 12
1.2. Transitional justice 13
1.3. Waarheidscommissies 14
1.4. Onderzoeksvraag 14
2. Cases: El Salvador, Guatemala en Peru 19
2.1. El Salvador: Commission on the Truth for El Salvador (CTES): 19
“From Madness to Hope” – 1992-1993
2.2. Guatemala: Comisión para el Esclarecimiento Histórico (CEH) - 1997-1999 21
2.3. Peru: Comisión de la Verdad y Reconciliación (CVR) - 2001-2003 25
3. Reikwijdte van het mandaat 29
3.1. Inleiding 29
3.2. El Salvador 33
3.3. Guatemala 39
3.4. Peru 44
3.5. Vergelijking reikwijdte mandaten CTES – CEH – CVR 51
4. Rapporteren van ‘de’ waarheid 55
4.1. Inleiding 55
4.2. El Salvador 57
4.3. Guatemala 60
4.4. Peru 64
4.5. Vergelijking CTES – CEH – CVR 67
5. Het verleden bestuderen met oog op de toekomst 71
5.1. Inleiding 71
5.2. El Salvador 74
5.3. Guatemala 76
5.4. Peru 78
5.5. Vergelijking historisch discours CTES – CEH – CVR 80
6. Conclusie 83
Bibliografie – geconsulteerde websites 87
Bijlagen 91
[Aantal woorden vanaf 1. Inleiding t/m 6. Conclusie excl. voetnoten : 29.717]
8
9
Gebruikte afkortingen
CEH : Comisión para el Esclarecimiento Histórico (Guatemala, 1997-1999)
CHC : Commission for Historical Clarification or CEH (Guatemala, 1997-1999)
CIIDH : Centro Internacional para Investigaciones en Derechos Humanos (Guatemala)
CONADEP : Comisión Nacional sobre la Desaparición de Personas (Argentinië, 1983-1984)
CTES : Commission on the Truth for El Salvador (El Salvador, 1992-1993)
CVR : Comisión de la Verdad y Reconciliación (Peru, 2001-2003)
FDR : Frente Democrático Revolucionario (El Salvador)
FMLN : Farabundo MontÍ National Liberation Front (El Salvador)
IACHR : Inter-American Court of Human Rights
MRTA : Movimiento Revolucionario Túpac Amaru (Peru)
PCP-Sendero Luminoso: Partido Comunista del Perú-Sendero Luminoso (Peru)
REMHI : Recuperación de la Memoria Histórica (Guatemala)
TRC : Truth and Reconciliation Commission(South Africa, 1995-2002)
UCA : Central American University (El Salvador)
URNG : Unidad Revolucionaria Nacional Guatemalteca (Guatemala)
10
Peru – “Verdad Y Justicia” – La Republica, Lima, 23 febrero 2016
11
1. Inleiding
“The world has been overturned with political change in recent years – and especially reach-
ing back to the end of the Cold War in 1989 – as many repressive regimes have been replaced
with democratic or semi-democratic governments, and a number of horrific wars have been
brought to an end. At these transitional moments, a state and its people stand at a cross-
roads. What should be done with a recent history full of victims, perpetrators, secretly buried
bodies, pervasive fear, and official denial? Should this past be exhumed, preserved, acknowl-
edged, apologized for? How can a nation of enemies be reunited, former opponents recon-
ciled, in the context of such a violent history and often bitter, festering wounds? What should
be done with hundreds or thousands perpetrators still walking free? And how can a new gov-
ernment prevent such atrocities from being repeated in the future? While individual survivors
struggle to rebuild shattered lives, to ease the burning memory of torture suffered or massa-
cres witnessed, society as a whole must find a way to move on, to recreate a livable space of
national peace, build some form of reconciliation between former enemies, and secure these
events in the past.”1
1.1. “Crossroads and transitional moments towards democracy”
Het is op dit symbolisch “kruispunt” van een maatschappij in transitie naar een democratie, beschre-
ven door Priscilla Hayner2 in haar boek Unspeakable truths, waar de afgelopen decennia steeds va-
ker de beslissing werd genomen een waarheidscommissie op te richten om de confrontatie met een
gewelddadig verleden aan te gaan. Een zware opdracht die verschillende vraagstukken met zich
meebrengt en die bovendien plaatsvindt in een uiterst gevoelige context. Alvorens over te gaan op
de bespreking van deze bijzondere onderzoeksinstanties, is het aangewezen de gevoelige context
waarin ze zich bevinden, de zogenaamde ‘transitional moments’ die Hayner beschrijft, te bekijken.
1 Hayner P. B., Unspeakable truths: transitional justice and the challenge of truth commissions, London,
Routledge, 2011, p. 3-4. 2 Priscilla Hayner is schrijfster, onafhankelijke experte op het gebied van transitional justice, mensenrechtenad-
viseur en mede-oprichtster van het International Center for Transitional Justice (2001). http://colombia-jnkaf.ictj.org/panelists , laatst geraadpleegd op 13/7/2016.
12
1.2. Transitional justice
Waarheidscommissies zijn te situeren binnen het relatief jonge onderzoeksgebied van ‘transitional
justice’. Mark Freeman geeft daaraan volgende definitie 3:
“In general, transitional justice concerns how states in transition from war to peace or from
authoritarian rule to democracy address their past legacies of mass abuse. Like the broader
topic of human rights, of which it forms part, transitional justice is a multidisciplinary field of
study and practice that encompasses aspects of law, policy, ethics, and social science.”4
Binnen het brede veld van transitional justice onderscheidt Freeman vier hoofdmechanismen waarop
een focus ligt. Mechanismen die al dan niet samen, kunnen aangewend worden door een gemeen-
schap, doorgaans een staat, tijdens een transitieperiode zoals hierboven beschreven.
Het eerste logisch mechanisme is het rechtssysteem en meer bepaald rechtszaken. Zij die in
de fout zijn gegaan moeten berecht worden. Al is dit geen evidentie wanneer het rechtssys-
teem zich in een zwakke positie bevindt wat niet zelden het geval tijdens een transitieperio-
de.
Het tweede mechanisme omvat de ‘fact-finding bodies’. Dit betreft waarheidscommissies
maar ook andere onderzoeksinstanties zoals onderzoekscommissies.
Als derde mechanisme schuift Freeman reparaties naar voren. Deze kunnen verschillende
vormen aannemen. Zo kunnen slachtoffers financieel vergoed worden voor wat hen werd af-
genomen, maar ook officiële excuses kunnen als symbolische reparatie worden beschouwd.
Wat voor reparatie, en of reparatie, moet worden aangeboden is vaak onderwerp van con-
troverse.
Tot slot is er juridische hervorming die eigenlijk al meteen een antwoord vormt op het vaak
zwakkere rechtssysteem dat (eerlijke) berechting bemoeilijkt. Zo een hervorming kan het
rechtssysteem zelf willen aanpassen maar kan even goed tot doel hebben misdadigers uit het
systeem te halen.5
3 Mark Freeman: mr., directeur van het Institute for Integrated Transitions en tevens verbonden aan het Inter-
national Center for Transitional Justice http://www.ifit-transitions.org/about/people/mark-freeman laatst ge-raadpleegd op 13/7/2016. 4 Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, Cambridge-New York, Cambridge University Press,
2006, p. 4. 5 Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 6.
13
1.3. Waarheidscommissies
Deze verhandeling zal de focus leggen op het tweede mechanisme en specifiek de waarheidscom-
missie als onderzoeksinstantie ingericht voor het bijstaan van een getroebleerde samenleving in
transitie. Zoals hierboven uitgelegd, zijn waarheidscommissies niet het enige mogelijke antwoord op
het omgaan met een conflictueus verleden. We kunnen ze beschouwen als één mogelijke weg die
kan worden ingeslagen op Hayners kruispunt in transities.
Wat houdt een waarheidscommissie precies in? Tot op vandaag bestaat er geen allesomvattende en
algemeen aanvaarde definitie van een waarheidscommissie. Verschillende pogingen leverden soms
een zeer ruime en soms een zeer beperkte definitie op. Niet verwonderlijk aangezien elke waar-
heidscommissie in een verschillende nationale context wordt opgericht en verschillende taken op
uiteenlopende wijzen op zich neemt. Zo stelt Freeman: “On one level, there is little that unites any
single transitional context; the differences are greater than the similarities.”.6 Maar een zekere vorm
van definiëring blijft noodzakelijk om de verschillende aspecten van waarheidscommissies te kunnen
onderzoeken. Uiteindelijk staan waarheidscommissies binnen hun uiteenlopende contexten wel voor
een gelijkaardige uitdaging, met name het benaderen van een gewelddadig verleden gekenmerkt
door onderdrukking, moorden, verdwijningen en andere wreedheden. Hayner schrijft aan
waarheidscommissies de volgende kenmerken toe:
“A truth commission (1) is focused on the past, rather than ongoing events; (2) investigates a
pattern of events that took place over a period of time; (3) engages directly and broadly with
the affected populations, gathering information on their experiences; (4) is a temporary body,
with the aim of concluding with a final report; and (5) is officially authorized or empowered
by the state under review.”7
Freeman hanteert een gelijkaardige definitie:
“A truth commission is an ad hoc, autonomous, and victim-centered commission of inquiry set
up in and authorized by the state for the primary purposes of (1) investigating and reporting
on the principal causes and consequences of broad and relatively recent patterns of severe vi-
olence or repression that occurred in the state during determinate periods of abusive rule or
conflict, and (2) making recommendations for their redress and future prevention.”8
6 Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 5.
7 Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 12.
8 Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. xiii-xiv.
14
Deze definities kunnen als elkaar aanvullend beschouwd worden. Freeman voegt aan de definitie van
Hayner toe dat het gaat om een ad hoc instantie die naast het onderzoeken en rapporteren van ge-
beurtenissen in het verleden, ook begaan is met het formuleren van aanbevelingen voor de toe-
komst. Hayner vermeldt dan weer expliciet dat waarheidscommissies tijdelijke instanties zijn. Daar-
naast gaat ze iets dieper in op wat bij Freeman als “victim-centered” omschreven is. Voor Hayner
betekent dit dat de bevolking die getroffen werd door het conflict rechtstreeks bij het onderzoek
betrokken wordt. Beide auteurs vermelden dat patronen van geweld in het verleden onderzocht
moeten worden. Volgens Freeman houdt dit niet enkel de gebeurtenissen zelf in maar ook hun oor-
zaken en gevolgen. Met deze twee definities in het achterhoofd kunnen we verder.
Hoewel historici zelden deel uitmaken van het personeel van waarheidscommissies, staat, zoals we
merken, het verleden centraal.9 Historisch onderzoek is dus een fundamenteel onderdeel voor een
goede werking van een waarheidscommissie. Historicus Antoon De Baets omschrijft omwille hiervan
waarheidscommissies als “protohistorici”. Met het verzamelen van historische informatie, met be-
hulp van bijvoorbeeld orale geschiedenis, en het publiceren ervan in een rapport, raken waarheids-
commissies aan voorname taken van de historicus.10
1.4. Onderzoeksvraag
De hoofdvraag waarop dit werk zal focussen is dan ook: Hoe benaderen waarheidscommissies het
verleden?
We kunnen ons afvragen of waarheidscommissies dezelfde werkwijzen gebruiken die historici hante-
ren, of hun ongewone context ook een ongewone aanpak vereist. Een vergelijkende studie kan hier
een antwoord op bieden. Hier zal worden onderzocht hoe waarheidscommissies in respectievelijk El
Salvador, Guatemala en Peru de studie van hun gecontesteerde geschiedenis hebben aangepakt.
Conclusies die we trekken uit ons onderzoek van deze drie cases kunnen uiteraard niet worden ver-
algemeend of doorgetrokken worden naar alle waarheidscommissies, niet in het minst omdat er
rekening moet worden gehouden met de specifieke context waarin een dergelijke commissie wordt
opgericht. Maar ze kunnen wel een beter inzicht verschaffen in de werking en de uitdagingen van
waarheidscommissies m.b.t. het rapporteren van een officiële geschiedenis. Vanzelfsprekend duiken
hier verschillende vraagstukken bij op die in het verloop van dit onderzoek nader bekeken worden.
9 Neumann K. and Thompson J., Historical justice and memory, Madison (Wis.) University of Wisconsin press,
2015, p. 154. 10
De Baets A., Waarheidscommissies als protohistorici, in: VVN Berichten, Tijdschrift voor de Vereniging voor de Verenigde Naties, 26(117), p. 3.
15
Het onderzoek wordt daartoe opgedeeld in drie verschillende luiken, terug te vinden in het derde,
vierde en vijfde hoofdstuk. Het tweede hoofdstuk verschaft de nodige achtergrondinformatie over
de waarheidscommissies in El Salvador, Guatemala en Peru.
1.4.1. Het mandaat van waarheidscommissies
In dit hoofdstuk zal de bespreking en vergelijking worden gemaakt van de respectievelijke mandaten
van de waarheidscommissies in El Salvador, Guatemala en Peru. Dit deel is opgebouwd rond de
vraag: Welke geschiedenis mag de waarheidscommissie schrijven en op welke werkwijze moet dit
gebeuren? Een logische eerste stap voor dit onderzoek aangezien het resultaat dat het werk van een
waarheidscommissie zal opleveren, voor een groot deel al bepaald wordt bij het opstellen van een
mandaat voor die waarheidscommissie.
De eerste opdracht van een waarheidscommissie betreft dan het interpreteren van haar mandaat.
Het mandaat zelf enerzijds en de interpretatie van het mandaat anderzijds is een belangrijk onder-
scheid dat we moeten maken. Want hoewel de mandaten van waarheidscommissies, sinds het meest
bekende voorbeeld de Truth and Reconciliation Commission in Zuid-Afrika, steeds krachtiger zijn ge-
worden, blijven ze voor interpretatie vatbaar.11
Belangrijke vraagstukken die hier aan te pas komen hebben betrekking op het al dan niet schrijven
van een “brede” geschiedenis en het al dan niet aanwijzen van schuld of verantwoordelijkheid.
Het eerste belangrijke vraagstuk betreft het al dan niet schrijven van een “brede” geschiedenis wat
hier slaat op het beschrijven van niet enkel de feiten of specifieke cases, maar ook het beschrijven
van achterliggende oorzaken en structurele patronen.
Een voorbeeld: een waarheidscommissie kan er voor kiezen haar rapport te beginnen bij de startda-
tum van het conflict in kwestie, of kan er voor kiezen verder terug te gaan in het verleden en de wor-
tels van het conflict te achterhalen. Wanneer we deze opties terugkoppelen naar de besproken defi-
nities hierboven, kunnen we stellen dat volgens de definitie van Hayner de eerste optie voldoende,
maar daarom nog niet de meest aangewezen werkwijze is. Want volgens de definitie van Freeman
zou men eerder voor de tweede optie moeten gaan.
Het tweede vraagstuk m.b.t. het aanwijzen van schuld is vaak het onderwerp van controverse. Waar-
heidscommissies zijn in dit opzicht semi-juridische instanties, ze hebben niet de macht om te berech-
11
Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 25.
16
ten of om te straffen. Ze moeten het doen met het vertellen van de waarheid als alternatief.12 In
principe zijn waarheidscommissies dus niet bevoegd voor het aanwijzen van individuele schuld. Maar
in een geschiedenis met slachtoffers zijn er daders, en is oordelen onvermijdelijk. Een belangrijke
vraag hieromtrent is dan ook of namen gepubliceerd mogen worden in de rapporten van waarheids-
commissies. Zoals we zullen zien werd deze vraag al op verschillende manieren beantwoord.
1.4.2. Rapporteren van ‘de’ waarheid
Het tweede luik van het onderzoek bouwt verder op het eerste luik in die zin dat het betrekking heeft
op de werkelijke invulling van het mandaat. De waarheidscommissies rapporteren de resultaten van
het onderzoek, die beschouwen ze als de waarheid.
Maar wat is ‘de’ waarheid? Waarheid wordt hier immers niet bekeken vanuit wetenschapsfilosofisch
perspectief maar vanuit het standpunt van een waarheidscommissie. De meeste historici zullen plei-
ten dat een volledige en objectieve geschiedenis schrijven niet mogelijk is. Een geschreven ‘waar-
heid’ is immers per definitie gekleurd door de blik van het subject die naar deze waarheid kijkt en ze
vervolgens neerschrijft.13 Dit is voor waarheidscommissies niet anders.
En net zoals bij ander historisch onderzoek gaat er aan dit werk een selectie en afbakening van het
onderzoeksvoorwerp vooraf: “regardless of the specificity of their terms of reference, all truth com-
missions have to make many decisions about what will be recorded, investigated, and what they will
ultimately report.”14 Die selectie zal bepalen wat voor narratief de commissie uiteindelijk publiceert
en naar de buitenwereld uitstuurt als zijnde een officieel verslag van het verleden.
De moeilijke keuzes liggen dan uiteraard bij die selectie. Die keuzes hebben niet enkel betrekking op
de inhoud van de waarheid, maar ook welke vorm die waarheid zal aannemen.
Er kan bijvoorbeeld één coherent narratief over het verleden geschreven worden, of de commissie
kan er voor kiezen verschillende cases naast elkaar te plaatsen.
12
Bevernage B., Writing the past out of the present: history and the politics of time in transitional justice, in: History Workshop Journal, vol. 56, no. 3, Latin American Theatre, 2004, p. 111. 13
Bücking R., Henkes B. en Knottnerus A., Historici en de confrontatie met een gewelddadig verleden, In: Gro-niek Historisch Tijdschrift, vol. 194, 2014, p. 5. 14
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 75.
17
1.4.3. Historisch discours van waarheidscommissies
Een contradictie inherent aan het werk van waarheidscommissies is dat ze hun focus moeten leggen
op het verleden en tegelijkertijd rekening moeten houden met de wijze waarop het narratief dat ze
zullen publiceren de toekomst kan beïnvloeden. Waarheidscommissies zijn niet enkel verantwoorde-
lijk voor het bestuderen van het verleden maar ook voor de omgang met het verleden.15
Zoals geformuleerd door historicus David Webster wordt dat: “they look back at the past with one
eye firmly on the future […] to place the nation on a more secure footing as it moves into the fu-
ture”.16 Een moeilijke opdracht die in het derde luik van dit onderzoek in hoofdstuk vijf over het his-
torisch discours van de in dit werk behandelde waarheidscommissies zal worden besproken.
Zoals eerder besproken moeten waarheidscommissies gezien worden binnen het bredere veld van
transitional justice waarin verzoening een centrale rol speelt. Hun werk maakt deel uit van een groter
nationaal project. Waarheidscommissies worden dan ook geacht een belangrijke stap te zijn binnen
het proces gericht op verzoening. Ze zijn er immers op gericht een breuk tussen het gewelddadig
verleden en een betere toekomst te creëren. Dit staat natuurlijk op gespannen voet met het oprake-
len van dit verleden, tevens de opdracht van een waarheidscommissie.17 Wij stellen ons hier dan ook
de vraag hoe ze daar in El Salvador, Guatemala en Peru mee zijn omgegaan.
In hoofdstuk zes zullen de conclusies getrokken worden uit het onderzoek. Bij de behandeling van de
drie voorgestelde luiken in het onderzoek zullen eveneens een aantal kritieken aangestipt worden
die werden geformuleerd op de rapporten van de waarheidscommissies in El Salvador, Guatemala en
Peru. Werden er na publicatie van de rapporten bepaalde kritieke geleverd op de geschiedenis die de
commissies schreven? Wanneer bijvoorbeeld het officiële narratief gepubliceerd door een waar-
heidscommissie door (een deel van) de bevolking niet aanvaard wordt: Wat zijn, of waren, hier de
redenen voor? En zou dit vervolgens in de toekomst kunnen vermeden worden door de werkwijze
van waarheidscommissies aan te passen?
Hoewel de precieze impact van de waarheidscommissies en hun rapporten buiten het kader en
reikwijdte van dit onderzoek valt, zou een vergelijking van verschillende kritieken wel een licht kun-
nen schijnen op de mogelijke impact van waarheidscommissies. Een zwaar bekritiseerd rapport bij-
voorbeeld zal naar alle waarschijnlijkheid een minder grote impact hebben op de implementatie van
15
De Baets A., Waarheidscommissies als protohistorici, p. 4. 16
Webster D., History, Nation and Narrative in East Timor’s Truth Commission Report, in: Pacific Affairs, vol. 80, no. 4, Special Forum: East Timor’s Truth Commission (Winter 2007/2008), p. 581. 17
Bevernage B., Writing the past out of the present, p. 116.
18
de daarin geformuleerde aanbevelingen. Of wanneer bijvoorbeeld de zogenaamde nieuwe officiële
geschiedenis door de helft van de gemeenschap niet aanvaard wordt, kan deze moeilijk een basis
voor verzoening vormen.
In dit werk zal zoals aangegeven een vergelijkende studie gemaakt worden van de waarheidscommis-
sies die werden opgericht in El Salvador (The Commission on the Truth for El Salvador 1992-1993),
Guatemala (Comisión para el Esclarecimiento Histórico 1997-1999) en Peru (Comisión de la Verdad y
Reconciliación 2001-2003). Meer bepaald zal worden onderzocht hoe deze waarheidscommissies de
geschiedenis die ze moeten schrijven benaderen en op welke manier ze hun geschiedkundig onder-
zoek uitvoeren. Dit moet gezien worden binnen het kader van transitional en historical justice. Het
onderzoek werd zowel gebaseerd op primaire als secundaire literatuur. De belangrijkste informatie-
bronnen waarop de vergelijking steunt, zijn de rapporten die de waarheidscommissies publiceerden.
Bij selectie van de cases werd rekening gehouden met de beschikbaarheid van voldoende informatie
en de kwaliteit ervan. Er werd bewust gekozen om drie cases uit Latijns Amerika te bestuderen die
elkaar chronologisch opvolgen. De cases zullen dan ook in chronologische volgorde behandeld wor-
den. Dit onderzoek hoopt een bijdrage te leveren aan het voortschrijdend inzicht in de aanpak van
waarheidscommissies inzake de benadering van conflictgeschiedenis en hoe ze daarin aan historisch
onderzoek doen.
19
2. De waarheidscommissies in El Salvador, Guatemala en Peru
2.1. El Salvador: “From Madness to Hope” 1992-1993
De oprichting van de waarheidscommissie in El Salvador kwam er na een twaalfjarige burgeroorlog.
Die oorlog was een langdurig en zeer gewelddadig conflict tussen de linkse guerrilla beweging Fara-
bundo MontÍ National Liberation Front (FMLN) en de rechtse militair geleide staat.18
Twaalf jaar lang werd het land geteisterd door politieke moorden, verdwijningen, martelingen en
andere gruweldaden. Het FMLN maakte zich schuldig aan selectieve moorden op politieke doelwit-
ten, de staat en haar militaire troepen antwoordden hierop met een al even gewelddadige campagne
tegen de opstand. Het conflict resulteerde voor geen van beide zijden in een militaire overwinning.
Enkel enorme maatschappelijke verliezen, onder meer in de vorm van veel menselijk leed.
In januari 1992 werd het vredesakkoord van Chapultepec ondertekend door de regering en het
FMLN, en kwam er een einde aan de burgeroorlog. De vredesonderhandelingen kwamen er mede
door internationale druk en werden bemiddeld door de Verenigde Naties.19 Die internationale druk
kwam er door een aantal opvallende gebeurtenissen tijdens het conflict die de aandacht van de in-
ternationale media hadden getrokken. Eén van die gebeurtenissen was de moord op zes jezuïeten-
priesters.20 Bovendien kan het conflict gezien worden als één van de vele plaatsen waar de Koude
Oorlog wel met wapens werd uitgevochten.21
In juli 1992 werd de waarheidscommissie Commission on the Truth for El Salvador (CTES) opgericht.
Het handvest voor de oprichting van de commissie, dat deel uitmaakte van de Mexico Peace
Agreements, dateerde al van 1991 en was eveneens bemiddeld door de Verenigde Naties.22 De offi-
ciële waarheidscommissie voor El Salvador was al voorafgegaan door een beperktere onderzoeks-
commissie, de Ad Hoc Commission on Purification of the Armed Forces. De gegevens die deze onder-
18
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 49. 19
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts : the tension between criminal justice and the search for truth, Dordrecht, Kluwer Academic, 2004, p. 106. 20
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 50. 21
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts p. 106. 22
United States Insitute of Peace, http://www.usip.org/publications/truth-commission-el-salvador, laatst ge-raadpleegd op 18/07/2016.
20
zoekscommissie heeft verzameld en de aanbevelingen die ze heeft geformuleerd, werden gedeeld
met de CTES.23
De Verenigde Naties speelden een duidelijke rol bij de oprichting maar ook bij het werk van de CTES.
Javier Pérez de Cuéllar was Secretaris-generaal wanneer beslist werd een waarheidscommissie voor
het vinden van de waarheid en het bevorderen van verzoening op te richten. De uitvoering moest
gebeuren onder de nieuwe Secretaris-generaal Boutros-Ghali. Het vertrouwen in de Verenigde Na-
ties en de nieuwe Secretaris-generaal werd ook expliciet uitgesproken in het akkoord.24 Belangrijk
om daarbij te vermelden is dat de overgang naar vrede in El Salvador geen overgang naar een ander
bewind betekende. Dezelfde regering met dezelfde militaire troepen onder haar bevel bleef aan de
macht. Ook het FMLN begon zich na de vredesakkoorden politiek te organiseren.25 Dit betekende
natuurlijk een grote uitdaging voor de CTES die mensenrechtenschendingen begaan door alle bij het
conflict betrokken partijen zou gaan onderzoeken, en dus ook de staat onder diezelfde regering.
Om onpartijdigheid te verzekeren werden drie buitenlandse commissarissen aangesteld. Belisario
Betancur, voormalig president van Colombia; Thomas Buergenthal, voormalig voorzitter van het In-
ter-American Court of Human Rights (IACHR) en Reinaldo Figuerdo Planchart, voormalig minister van
Buitenlandse Zaken in Venezuela, moesten de CTES gaan leiden. Ze werden in hun werk bijgestaan
door een groep van vijfenveertig personeelsleden. Aanvankelijk werden twintig personen aangesteld.
Maar naarmate het einde van de termijn van de commissie naderde kwamen hier nog vijfentwintig
extra helpende handen bij om alle informatie tijdig te verwerken. Ook dit personeel, net als de com-
missarissen, werd buiten de landsgrenzen gezocht.26 Er waren geen Salvadoranen die deel uitmaak-
ten van de CTES, noch waren er bij het opstellen van het mandaat daarvan betrokken. Slechts enkele
Salvadoraanse individuen werden geraadpleegd.27
De door een aantal lidstaten van de Verenigde Naties gefinancierde CTES kreeg van de Verenigde
Naties zes maanden de tijd om haar werk te vervolledigen. Deze periode werd uiteindelijk nog met
twee maanden verlengd. Voor de aanzienlijke opdracht waar de CTES voorstond, was dit een zeer
korte termijn. Toch slaagde de commissie er in om ongeveer 2.000 getuigenissen te verzamelen die
betrekking hadden op ongeveer 7.000 mensenrechtenschendingen. Naast interviews met getuigen
23
United Nations, http://www.un.org/en/peacekeeping/missions/past/onusalbackgr2.html , laatst geraad-pleegd op 18/07/2016. 24
Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 341. 25
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 106. 26
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 50. 27
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 108.
21
maakte de CTES gebruik van secundaire bronnen verkregen via verschillende mensenrechtenorgani-
saties uit zowel binnen- als buitenland. Op die manier kon informatie vergaard worden over nog on-
geveer 20.000 slachtoffers. Tot slot maakte de CTES met ondersteuning van het Argentine Forensic
Anthropology Team gebruik van opgravingen voor het verkrijgen van forensische bewijzen. Hoewel
de militaire machten niet systematisch wilden meewerken aan het werk van de commissie hebben
wel bepaalde personen uit de veiligheidstroepen getuigd.28 Dit kan te danken zijn aan wat de com-
missie omschrijft als de: “open-door” policy for hearing testimony and “closed-door” policy for pre-
serving confidentiality”.29 Toch werden, wanneer de CTES van oordeel was dat er voldoende bewijs
voor handen was, schuldigen aangewezen en bij naam genoemd. Dit kon worden gepubliceerd in het
eindrapport, doorgegeven worden aan rechtbanken, of als vertrouwelijk worden gearchiveerd.30
De CTES richtte zich in haar werk ook op het onderzoeken van een aantal prominente gebeurtenissen
tijdens de burgeroorlog waarvan ze oordeelde dat deze een significante betekenis hadden voor El
Salvador, de internationale gemeenschap of als patronen van geweld tijdens het conflict.31
Het eindrapport From Madness to Hope: the 12-Year War in El Salvador - Report of the Commission
on the Truth for El Salvador, werd gepubliceerd op 15 maart 1993. Het schreef 95% van de mensen-
rechtenschendingen toe aan de overheid en de troepen onder haar bevel. Voor 5% van de mensen-
rechtenschendingen werd het FMLN verantwoordelijk gesteld. Naar schatting maakte het conflict
75.000 slachtoffers.32 Hoewel het rapport duidelijk schuldigen aanwees, en de commissie bovendien
in het bezit was van informatie over vele mogelijke andere schuldigen, vormde de amnestiewet van
1992 een obstakel voor verdere veroordelingen als antwoord hierop. Wel werd in diezelfde wet ge-
steld dat rechters rekening moesten houden met de bevindingen van de CTES voor het verlenen van
amnestie.33
2.2. Guatemala: Comisión para el Esclarecimiento Histórico 1997-1999
De officiële waarheidscommissie voor Guatemala kwam er na de meer dan 30 jaar durende bloedige
burgeroorlog tussen de rechtse militaire beleidsvoerders en linkse protestgroepen die zich in 1982
verenigden als de Unidad Revolucionaria Nacional Guatemalteca (URNG).
28
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 50. 29
Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 343. 30
Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 344. 31
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 111. 32
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 50. 33
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 109-110.
22
De aanzet tot het conflict werd gegeven in 1954 wanneer Jocabo Arbenz, de in 1951 democratisch
verkozen president, met militaire steun van de Verenigde Staten ten val werd gebracht. De burger-
oorlog woedde het hevigst gedurende het begin van de jaren 80 en werd gekenmerkt door de ‘ver-
schroeide aarde’-strategie, deel van het repressiebeleid onder presidenten Romeo Lucas García en
Efraín Rios Montt. Die repressie veroorzaakte het grootste aantal slachtoffers bij de landelijke Maya-
bevolking van Guatemala. Uiteindelijk kwam er in 1994 officieel een einde aan het conflict met de
vredesakkoorden in Oslo ondertekend door de Guatemalteekse regering en de URNG. In die akkoor-
den, die net zoals in El Salvador bemiddeld werden door de Verenigde Naties, werd er eveneens be-
slist een waarheidscommissie op te richten.34
Er waren immers al vredesonderhandelingen aan de gang in Guatemala sinds 1991. Die onderhande-
lingen waren de uitkomst van het in 1987 gesloten akkoord tussen El Salvador, Guatemala en Nicara-
gua die hiermee beloofden actie te ondernemen om vrede in de regio te verzekeren. Het kostte Gua-
temala met de hulp van de Verenigde Naties enkele jaren om die binnenlandse vrede te bereiken.
Belangrijk om hier te melden is dat Guatemala al in 1986 de transitie naar een democratie had ge-
maakt. Wel waren er, met problemen zoals o.a. fraude en lage participatie bij verkiezingen, grote
tekortkomingen in het Guatemalteekse democratisch systeem.35 In 1996 werd voor het begin van het
werk van de waarheidscommissie nog een belangrijke wet; m.n. de Law of National Reconciliation,
gestemd. Die wet maakte het verlenen van amnestie mogelijk aan personen die zich tijdens de bur-
geroorlog schuldig hadden gemaakt aan ‘political crimes and connected common crimes’. Een nogal
vage omschrijving waarin niet meteen duidelijk is wat daar precies onder te begrijpen valt. De wet
maakte wel duidelijk dat amnestie niet verleend kon worden aan diegenen die schuldig waren aan
genocide, marteling of gedwongen verdwijningen.36 Andere misdaden die niet onder deze amnestie-
wet vielen maar dus wel voor amnestie in aanmerking konden komen, leken dus vrij aan het oordeel
van rechters overgelaten te worden.
De Comisión para el Esclarecimiento Histórico (CEH), internationaal beter bekend onder de Engelse
benaming Commission for Historical Clarification (CHC), werd formeel opgericht op 31 juli 1997.
Net zoals in El Salvador werden er drie commissarissen aangesteld. De eerste, Christian Tomuschat
een Duitse professor in de rechten, was al eerder door de Verenigde Naties aangesteld als onafhan-
kelijk expert voor Guatemala. De tweede was Otilia Lux de Cotí, een geleerde van inheemse Maya
afkomst en belangrijk sociaal figuur. De derde, Edgar Alfredo Balsells Tojo, was een Guatemalteekse
34
Crandall J. Truth Commissions in Guatemala and Peru: Perpetual Impunity and Transitional Justice Compared, in: Peace Conflict and Development, Issue 4, April 2004, p. 3-4. 35
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 78. 36
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 82.
23
advocaat.37 Het personeel van de CEH kwam zowel uit Guatemala als uit het buitenland. Op het
hoogtepunt van haar werk telde de CEH 142 Guatemalteekse medewerkers en 131 buitenlandse
medewerkers afkomstig uit 31 verschillende landen. Ook net zoals in El Salvador verzamelde de CEH
getuigenissen bij de bevolking. Het personeel reisde hiervoor vaak zelf naar afgelegen gebieden op
het platteland. Zoals de Salvadoraanse CTES bestudeerde de CEH eveneens illustratieve cases die als
significant beschouwd werden om het conflict tussen 1962 en 1996, onderhandelingen duurden nog
tot twee jaar na het vredesakkoord, te beschrijven. De CEH streefde er naar om in haar rapport een
brede analyse van het conflict te kunnen presenteren.38
De CEH kreeg aanvankelijk zes maanden de tijd om haar werk te vervolledigen. Dit werd uiteindelijk
verlengd tot twaalf maanden voor verder onderzoek en vervolgens tot achttien maanden voor het
samenstellen van het rapport. Veertien kantoren werden geopend voor een periode van vier tot vijf
maanden. Van daaruit werden commissiemedewerkers uitgestuurd. Tevens kon men er ook perso-
nen ontvangen die getuigenis wilden afleggen.
De CEH werd in haar werk bijgestaan door verschillende instanties en organisaties. De commissie
kreeg van de Verenigde Staten inzage in duizenden documenten van de Amerikaanse overheid met
betrekking tot de conflictperiode. De documenten werden voor dit doel met hulp van het National
Security Archive in Washington ‘gedeclassificeerd’. Op die manier kreeg de CEH toegang tot een da-
tabank van de structuur en namen van het Amerikaanse militaire personeel dat werkzaam was in
Guatemala. Bij het militaire personeel in eigen land kon de CEH niet op veel medewerking rekenen.
De gewapende machten beweerden over weinig of geen materiaal met betrekking tot de periode van
het onderzoek te beschikken. Er waren wel verschillende Guatemalteekse niet-gouvernementele
organisaties die de commissie ondersteunden en bijstonden in haar onderzoek. Een andere (niet
officiële) waarheidscommissie die al eerder aan de slag was gegaan in Guatemala was het REMHI,
Recuperación de la Memoria Histórica, een project opgericht door de katholieke kerk van Guatemala.
Dit project had met behulp van 600 interviewers op lokale niveaus al een aanzienlijk aantal getuige-
nissen verzameld. Dat bleken waardevolle bronnen waar nu ook de CEH toegang tot had. Naast het
REMHI was ook de mensenrechtenorganisatie CIIDH, Centro Internacional para Investigaciones en
Derechos Humanos, een belangrijke partner.39
De CEH werd gefinancierd en voorzien van experts en materiaal door de Verenigde Naties, de Euro-
pese Unie en verschillende buitenlandse overheden. De commissie voerde een strikt vertrouwelijk-
heidsbeleid dat een positief effect moest hebben op het aanmoedigen tot getuigenis af te leggen,
37
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 32-33. 38
Crandall J., Truth Commissions in Guatemala and Peru, p. 4-8. 39
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 32-34.
24
zowel door slachtoffers als daders. Het nadeel van die strikt vertrouwelijk bekomen informatie was
dat niet alles in het eindrapport kon gepubliceerd kon worden en daardoor ook niet toegankelijk
werd gemaakt voor het publiek noch voor wetenschappelijk onderzoek.40
Het eindrapport van de CEH werd vervolledigd in 1999 en werd voor het eerst uitgegeven in februari
van dat jaar tijdens een ceremonie in het nationale theater in de hoofdstad en dat in aanwezigheid
van duizenden toeschouwers. Een belangrijk en symbolisch moment voor Guatemala.
Het rapport stelde dat de burgeroorlog meer dan 42.000 slachtoffers had gemaakt waaronder meer
dan 23.000 doden en meer dan 6.000 verdwijningen. Voor 93% van de slachtoffers werd de overheid
verantwoordelijk gesteld en voor 3% de guerrilla groeperingen onder de URNG.
De zwaarste conclusie van het rapport was echter dat de staat verantwoordelijk werd gesteld voor
het plegen van genocide op de inheemse Maya volkeren van Guatemala in de periode van 1981 tot
1983.41 Naar schatting was 83% van de slachtoffers van inheemse afkomst en de meerderheid hier-
van werd slachtoffer gemaakt in de genocidale bloedbaden tijdens die periode.42
Naast cijfers bracht de CEH in haar rapport de onderliggende oorzaken van het conflict aan het licht.
Volgens de CEH lagen racisme, structurele onrechtvaardigheid en het slechte democratische systeem
aan de grondslag van de burgeroorlog. En net zoals in El Salvador werd ook de Koude Oorlog als een
belangrijke factor in rekening gebracht. De anticommunistische houding van de Verenigde Staten
werd gezien als een oorzaak van de Amerikaanse steun voor het repressieve beleid in Guatemala.43
40
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 83, 91-92. 41
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 34 42
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 84 43
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 34
25
2.3. Peru: Comisión de la Verdad y Reconciliación 2001-2003
In 2000 stortte in Peru de regering van president Alberto Fujimori in elkaar als gevolg van een enorm
corruptieschandaal waar hijzelf bij betrokken was. Er werd een interim-regering aangesteld met aan
het hoofd Valentín Paniagua die eindelijk de mogelijkheid zag om de afgelopen decennia van men-
senrechtenschendingen te onderzoeken.
In de jaren 80 zag Peru twee terroristische groeperingen opkomen. De eerste was de Partida
Comunista del Perú-Sendero Luminoso (PCP-Sendero Luminoso), het ‘Lichtend Pad’, uit de regio
Ayacucho onder leiding van Abimael Guzman. De tweede was de Movimiento Revolucionario Túpac
Amaru (MRTA), een marxistische beweging. Een golf van terreur teisterde het land tot ver in de jaren
90. Het antwoord van de overheid op het terroristisch geweld was niet minder gewelddadig. Ieder-
een die er van verdacht werd banden met de bewegingen te hebben, werd opgepakt. Honderden
vermeende terroristen werden geëxecuteerd. In 1998 werden het Sendero Luminoso en de MRTA
door de staat verslagen verklaard, maar de maatschappelijke kost hiervan was zeer hoog.44
Er lag dan ook een enorme druk op de interim-regering om de mensenrechtenschendingen in Peru
aan te pakken. Slachtoffers eisten gerechtigheid en de regering zelf had hoge nood aan legitimiteit.
Bovendien was er in 1996 al de Ad Hoc Review Commission actief geweest. Die commissie had de
taak gekregen om de zaken van de veroordeelde terroristen te herbekijken. 83% van de bijna 4.000
gevangenen gaven hun zaak op voor herziening. De commissie gaf uiteindelijk 535 namen door aan
de president, toen nog Fujimori, voor het verkrijgen van officiële vergiffenis. 12,5% van de vermeen-
de terroristen in de gevangenis moesten volgens de Ad Hoc Review Commission vergeven worden,
wat een aanzienlijk aantal was. Maar dit betekende nog geen gerechtigheid voor de 502 personen
die effectief vergiffenis kregen. Zij bleven immers nog steeds veroordeeld als misdadiger, en hier
waren nadelen aan verbonden. Veroordeelde misdadigers mochten niet meer gaan stemmen en
bepaalde beroepen niet uitoefenen.45
Een belangrijke speler in de strijd voor mensenrechten in Peru was de Coordinadora, voluit de Coor-
dinadora Nacional de Derechos Humanos. Opgericht in 1985 als overkoepelend orgaan voor verschil-
lende mensenrechtenorganisaties in Peru. De Coordinadora had al een 44-punten agenda voor de
verbetering van mensenrechten opgesteld. Eén van de punten op die agenda was de oprichting van
een waarheidscommissie voor Peru. De regering Paniagua ging op die aanvraag in en stelde een in-
ter-institutionele werkgroep aan, die de taak kreeg een plan voor waarheidscommissie uit te teke-
44
Crandall J., Truth Commissions in Guatemala and Peru, p. 11-12. 45
Root R., Transitional Justice in Peru. Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2013, p. 47.
26
nen. De uitvoering werd overgelaten aan de volgende regering onder president Toledo.46 In 2001
werd vervolgens nog door het Inter-American Court for Human Rights beslist dat Peru haar amnes-
tiewet van 1995 moest terugroepen.47 Een belangrijke beslissing aangezien dit voor veel Peruvianen
betekende dat de weg naar gerechtigheid eindelijk open lag.
Het Nationaal Decreet van vier juni 2001 betekende de officiële oprichting van de Comisión de la
Verdad voor Peru, in september werd de naam nog aangepast tot de Comisión de la Verdad y Recon-
ciliación (CVR). De commissie begon haar werk in 2002.48 Aanvankelijk zou de CVR zeven commissa-
rissen tellen maar president Toledo voegde er daar nog vijf aan toe. Later werd nog een dertiende lid
aangesteld als observator. Hieronder een overzicht van de commissarissen :
- Salomón Lerner Febres: professor in de wijsbegeerte en president van de Pontificia
Universidad Católica del Perú. Hij werd aangesteld als hoofdcommissaris van de CVR,
- Beatriz Alva Hart: advocate en ex-politica,
- Rolando Ames Cobián: socioloog en politiek analist,
- José Antúnez de Mayolo: priester,
- Luis Arias Grazziani: generaal van de luchtmacht en expert op het vlak staatsveiligheid,
- Enrique Bernales Ballesteros: professor in de rechten en directeur van de Andean Jurists
Commission,
- Carlos Iván Degregori Caso: antropoloog, professor aan de Universidad Nacional Mayor de
San Marcos en lid van het Instituto de Estudios Peruanos,
- Gastón Garatea Yori: priester en voorzitter van de Consensus Building Table for Poverty Figh-
ting.
- Humberto Lay Sun: architect en geestelijke,
- Sofía Macher Batanero: sociologe en ex-secretaris van de Coordinadora,
- Alberto Morote Sánchez: ex-voorzitter van de Universidad San Cristóbal de Huamanga,
- Carlos Tapia García: poiltiek wetenschapper en analist,
- Luis Bambarén Gastelumendi: bisschop van Chimbote. Hij werd aangesteld als observator.49
De commissarissen werden in hun werk bijgestaan door meer dan 500 personeelsleden. Twee maal
werd de periode van haar oorspronkelijk mandaat verlengd, en zo kreeg de CVR in totaal 24 maan-
den de tijd om haar werk te vervolledigen.
46
Root R., Transitional Justice in Peru. Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2013, p. 47-53, 73. 47
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 57. 48
Crandall J., Truth Commissions in Guatemala and Peru, p. 12. 49
Comisión de la Verdad y Reconciliación, http://www.cverdad.org.pe/ingles/lacomision/nlabor/comisionado.php, laatst geraadpleegd op 19/07/2016.
27
Net als in El Salvador en Guatemala verzamelde de CVR getuigenissen. Hiervoor werden in dertien
verschillende steden regionale en lokale bureaus opgericht. Ongeveer 17.000 getuigenissen werden
verzameld, waarvan ongeveer 11.000 vanuit de gevangenis. De commissie deelde haar werk op in
zeven regionale en 19 thematische studies. De CVR voerde ook enkele opgravingen uit.50 De meest
opmerkelijke aanpak van de CVR, en nieuw voor Latijns Amerika, waren de publieke hoorzittingen die
werden uitgezonden op de nationale televisie. In 2002 werden er acht hoorzittingen uitgezonden.
Deze aanpak werd door de CVR als een manier beschouwd om informatie te verspreiden en slachtof-
fers, letterlijk, een stem te geven.51
Net als de waarheidscommissies in El Salvador en Guatemala werd de CVR in Peru bijgestaan door
een aantal organisaties. In Peru waren o.a. het Human Rights Ombudsman Office, het Human Rights
Coordinating Committee en het Rode Kruis belangrijke partners.52 Naast samenwerking met bestaan-
de organisaties richtte de CVR zelf nog een Special Investigation Unit op. Aan deze instantie werden
cases overgebracht waarvan de CVR vermoedde dat er genoeg bewijs was om iemands schuld te
bewijzen. Aangezien de commissie, net zoals de CTES en de CEH, geen juridische macht had wilde de
CVR dat belangrijke informatie wel degelijk in handen van een rechter terechtkwam. Na onderzoek
moest de Special Investigation Unit de cases doorgeven aan de procureur-generaal.53 Gedurende
haar mandaat werd de CVR gefinancierd en gecontroleerd door het United Nations Development
Program. Binnen dit programma werd een project voor Peru, PER 01/023 “Support to the Truth and
Reconciliation Commission”, opgericht.54
50
Hayner P. B. Unspeakable truths, p. 36. 51
Crandall J., Truth Commissions in Guatemala and Peru, p. 16. 52
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 36. 53
Darcy S. and Schabas W., Truth Commissions and Courts, p. 62-63. 54
Comisión de la Verdad y Reconciliación, http://www.cverdad.org.pe/ingles/lacomision/ifinanciera/financiamiento.php , laatst geraadpleegd op 19/07/2016.
28
29
3. De reikwijdte van het mandaat
3.1. Inleiding
Het eerste luik van dit onderzoek betreft zoals gezegd de reikwijdte van de mandaten van de CTES in
El Salvador, de CEH in Guatemala en de CVR in Peru. Zoals aangegeven in de inleiding is dit een eer-
ste logische stap om te gaan onderzoeken hoe de waarheidscommissies in kwestie de geschiedenis
benaderen. Met andere woorden, hoe ze het gewelddadige verleden van hun land gaan onderzoe-
ken. Het mandaat is hiervoor bepalend. Het mandaat van een waarheidscommissie legt namelijk
grotendeels vast welke geschiedenis de commissie mag schrijven. Bijvoorbeeld de gebeurtenissen
binnen een bepaalde periode of bepaalde cases die uitgelicht moeten worden.
Maar het mandaat is niet allesbepalend. Het zet de algemene werklijnen uit waaraan de commissie
moet voldoen. De invulling van het werk gebeurt door de waarheidscommissie zelf. Hoe het eindrap-
port er precies zal uitzien, is het resultaat van de interpretatie van het mandaat door de aangestelde
commissarissen.
Ter illustratie kunnen we de vergelijking maken met een historicus die voor een opdrachtgever
werkt. De afbakening van het onderzoeksobject gebeurt door de opdrachtgever, maar de historicus
bepaalt de uitwerking van het onderzoek en welke informatie gepubliceerd wordt. Zoals historicus
Antoon De Baets stelt, wordt na onderzoek door een waarheidscommissie private kennis getrans-
formeerd naar publieke kennis. Het is aan de commissie om te beslissen welke informatie al dan niet
publieke kennis wordt.55 Net zoals een opdracht van een historicus, kan een mandaat zeer uitgebreid
zijn of zeer beperkt. Sommige waarheidscommissies hebben dan ook meer ruimte voor het interpre-
teren van hun opdracht en de uitwerking ervan. Dit hoofdstuk onderzoekt enerzijds de mandaten
van de CTES, CEH en CVR en anderzijds de interpretatie ervan door hun commissarissen.
De eerste belangrijke vraag dit bij dit deel gesteld moet worden gesteld is wat voor een geschiedenis
de waarheidscommissies moeten schrijven. Wordt het een volledig of selectief verhaal en wordt het
een feitelijke of brede geschiedenis.
Met het eerste, een volledig of selectief verhaal schrijven, wordt hier bedoeld of het gaat om een
verzameling van afzonderlijke cases of om een narratief over het verloop van een conflict.
Met het tweede, een feitelijke of brede geschiedenis schrijven, wordt hier bedoeld of het gaat om
een pure beschrijving van de mensenrechtenschendingen tijdens de periode die onderzocht wordt of
wordt er verder ingegaan op de oorzaken en motieven achter deze misdaden.
55
De Baets A., Waarheidscommissies als protohistorici, p. 12.
30
Als voorbeeld van een selectief verhaal kunnen we de waarheidscommissie in Argentinië aanhalen.
De CONADEP, Comisión Nacional sobre la Desaparición de Personas, kreeg de taak zich toe te spitsen
op het onderzoek naar verdwenen personen tussen 1976 en 1983.56 Als een voorbeeld voor een fei-
telijke geschiedenis kunnen we de TRC, Truth and Reconciliation Commission, van Zuid-Afrika aanha-
len. Hier werd door de commissarissen aangegeven dat de historische analyse aan de lezer moest
overgelaten worden. Ze achtten de taak van de commissie om enkel de empirische feiten weer te
geven. Dit was het gevolg van een waarheidscommissie die geconfronteerd werd met verschillende
tegenstrijdige versies van het verleden. Hoewel het mandaat van de TRC wel stelde dat “historical,
systemic, institutional and personal causes and motives for gross violations of human rights” in het
rapport moesten opgenomen worden, bleef het voor de commissarissen onduidelijk wat dit precies
inhield en hoe dit moest gebeuren. Om niet in gebreke te blijven werden dus de feiten en persoonlij-
ke getuigenissen vooropgesteld.57 Deze twee cases, die internationaal veel aandacht kregen, zijn
meteen eveneens voorbeelden van de invloed van het mandaat op de werking en rapportering van
een waarheidscommissie. In het geval van Argentinië was het mandaat zeer bepalend voor het werk
van de commissie. De taak van de CONADEP was duidelijk afgebakend en beperkt tot het onderzoe-
ken van verdwijningzaken. In het geval van Zuid-Afrika was het mandaat minder duidelijk afgelijnd,
waardoor de TRC meer vrijheid had haar taak zelf in te vullen.
De tweede belangrijke vraag die we ons bij dit deel moeten stellen, is hoe de waarheidscommissies
omgaan met het aanwijzen van verantwoordelijken voor de mensenrechtenschendingen die duizen-
den slachtoffers maakten.
Een moeilijk vraagstuk is hier het al dan niet noemen van namen in het eindrapport. Belangrijk om
daarbij op te merken is om hierbij rekening te houden met het feit dat waarheidscommissies vaak
worden opgericht als alternatief voor het strafrecht. Dit is zeker het geval wanneer door amnestie-
wetten daders worden vrijgesteld van vervolging. In andere gevallen zijn waarheidscommissies zich
er zeer goed van bewust dat het materiaal dat zij verzamelen en produceren later gebruikt kan wor-
den bij eventuele rechtszaken. 58
Waarheidscommissies moeten met hun narratief op één of andere manier recht kunnen doen aan de
slachtoffers terwijl het geen juridische instanties zijn. Een term die hier onvermijdelijk bij opduikt is
‘historical justice’, die door Klaus Neumann en Janna Thompson omschreven wordt als:
56
Freeman M., Truth commissions and procedural fairness, p. 25. 57
Verbuyst R., History, historians and the South African Truth and Reconciliation Commission, in: New Contree, 66, 2013, p. 11-12. 58
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 1-2.
31
“(…) refers to the distribution of rights and entitlements in line with a conception of fairness
that seeks to (i) identify and remedy exclusions and deprivations resulting from illegitimate
past actions and (ii) assign moral, political, and (if possible) criminal responsibility for such ac-
tions.”59
Het gaat dus niet om gerechtigheid als gevolg van een vonnis, maar eerder als een ‘conception of
fairness’ zoals die hierboven beschreven wordt. Neumann en Thompson stellen hiermee dat het ‘le-
galistisch paradigma’ wordt uitgedaagd. Dit paradigma omvat de algemene assumpties die we hante-
ren bij het omgaan met onrechtvaardigheid. Het betreft hier de assumpties dat:
- daders berecht en gestraft moeten worden,
- daders spijt moeten hebben van hun daden,
- slachtoffers vergoed moeten worden,
- slachtoffers terug moeten kunnen naar de staat waarin ze zich bevonden voor hen onrecht
werd aangedaan.
Het is duidelijk dat aan deze vereisten in het geval waarheidscommissies niet voldaan kan worden.
Enerzijds omdat deze misdaden behandelen uit een verder verleden dan normaal gezien het geval is
bij rechtszaken, en anderzijds omdat strafrechtelijke vervolging in het geval van waarheidscommis-
sies geen optie is.60 De vraag is dan op welke manier een waarheidscommissie d.m.v. het naar voren
brengen van een narratief over het gewelddadig verleden aan historical justice kan doen. Dit kan zich
reflecteren in het mandaat van de commissie en al zeker bij de interpretatie daarvan. Het aanwijzen
van verantwoordelijken speelt hierbij vanzelfsprekend een belangrijke rol. Maar dit ligt dan weer
gevoelig aangezien een waarheidscommissie niet gemachtigd is schuldigen aan te duiden zoals een
rechtbank dat kan, zeker wanneer het aankomt op de vraag of namen van daders genoemd mogen
worden.
Op het eerst zicht lijkt dit een problematiek te zijn die vreemd is voor de historicus. En dat zou een
reden kunnen zijn voor het feit dat historici zelden deel uitmaken van een waarheidscommissie.
Nochtans wezen sommigen er al op dat het werk van de historicus en dat van een waarheidscommis-
sie op dit vlak toch niet zo verschillend zijn. Zo schrijft historicus Charles Maier in Doing history, doing
justice:
“Trials are about guilt or innocence, and this language makes historians uncomfortable.[…]
Nonetheless, historians follow an intellectual process more akin to that of a trial than a TC.
59
Neumann K. and Thompson J., Historical justice and memory, p. 149. 60
Neumann K. and Thompson J., Historical justice and memory, p. 10.
32
Trials are about responsibility as well as guilt. […] historians do use the concept of responsibil-
ity […] precisely because it helps to measure the degree of freedom of choice within a given
institutional context. “61
Ook een rechter en een historicus hebben volgens Maier gelijkaardige taken:
“A judge and a historian … both exhibit a quality that I call jurisprudential wisdom. They must
judge specific cases on individual bases; general principles and even precedents offer guide-
lines but always need application. […] Each must judge outcomes not in terms of perfection
but of normative plausibility. […] The trial, like the writing of history, and the judge along with
the historian, both preeminently aspire to produce a coherent narrative: one that explains
and interprets as well as records.”62
Dat waarheidscommissies in hun historisch onderzoek een oordeel vellen om recht te doen aan de
slachtoffers van het geweld lijkt dan niet zo een probleem te zijn.
Volgens Antoon De Baets is dit zelfs onvermijdelijk. Hij stelt dat het de taak is van de rechter om te
oordelen, en van de historicus om uit te leggen. Maar in dergelijke situaties als die waarin een waar-
heidscommissie werkt, is bij een uitleg een zeker oordeel onvermijdelijk.63 Bovendien stellen sommi-
gen dat waarheidscommissies met hun geschiedenis verder kunnen gaan dan rechtbanken. Richard
Ashby Wilson, professor in de rechten en antropologie, legt uit dat een rechtbank zich baseert op
falsifieerbaar of verifieerbaar bewijs en wijst dan al dan niet de schuldige aan. Dit is iets waarvoor
een waarheidscommissie niet bevoegd is. Historici hebben in hun werk een doorgaans meer open,
pluralistische en interpretatieve aanpak wanneer het gaat over het achterhalen van wat er zich in het
verleden afspeelde. Deze aanpak kunnen waarheidscommissies wel gebruiken en dit kan volgens
Wilson net een sterkte zijn. Waarheidscommissies kunnen in tegenstelling tot rechtbanken dieper in
gaan op gebeurtenissen, ze in hun maatschappelijke context plaatsen, hun oorzaken achterhalen,
enz. ... Wilson haalt hiervoor Clifford Geertz’ uitspraak aan: “Whatever it is the law is after, it’s not
the whole story”.64 In het geval van een langdurig conflict is dit zeker het geval. Een rechtszaak on-
derzoekt nooit een volledig conflict, wel de misdaden die tijdens dat conflict begaan zijn. Ook volgens
Hayner is het net die flexibiliteit van een waarheidscommissie een sterkte. Waarheidscommissies
61
Maier C., Doing History, Doing Justice: The historian and the truth commisson., in: Rotberg R. I., Thompson D. F. Truth vs. justice: the morality of truth commissions. Princeton, Princeton University Press, 2000, p. 269-270. 62
Maier C., Doing History, Doing Justice, p. 270-271. 63
De Baets A., Na de genocide: waarheidsstrategieën van rechters en historici. in F. R. Ankersmit, R. Peters, M. Grever, E. Jonker, & K. Ribbens (Eds.), Het drama Srebrenica: Geschiedtheoretische beschouwingen over het NIOD-rapport. Assen: Koninklijke van Gorcum, p. 28. 64
Wilson R. A., Humanity’s Histories, p. 36-37.
33
kunnen op die manier in hun conclusies en aanbevelingen in hun rapport verder gaan dan een
rechtszaak.65 Natuurlijk hangt hierbij opnieuw veel af van het mandaat en de manier waarop het
mandaat geïnterpreteerd wordt.
Om deze sterkte uit te spelen en verder in te gaan op de oorzaken, maatschappelijke context, patro-
nen en belangrijke elementen van een conflict, moet er een wel een brede geschiedenis worden
geschreven. We zullen in dit deel nagaan of de waarheidscommissies in El Salvador, Guatemala en
Peru dit gedaan hebben.
3.2 . El Salvador
3.2.1. Mandaat
We zagen eerder al dat de Commission on the Truth for El Salvador het resultaat is van de Mexico
Agreements die gesloten werden tussen de Salvadoraanse regering en de groepering Frente Fara-
bundo Martí para Liberación Nacional in 1991. Het mandaat van de CTES werd eveneens in deze ak-
koorden bepaald (zie bijlage nr. 1). Met betrekking tot het creëren van een waarheidscommissie
staan in die akkoorden veertien punten die bepalen hoe de commissie er uit moest gaan zien en hoe
ze te werk zou moeten gaan. De hoofdtaak van de CTES werd als volgt beschreven:
“ The Commission shall have the task of investigating serious acts of violence that have oc-
curred since 1980 and whose impact on society urgently demands that the public should
know the truth. The Commission shall take into account: (a) The exceptional importance that
may be attached to the acts to be investigated, their characteristics and impact, and the so-
cial unrest to which they gave rise; and (b) The need to create confidence in the positive
changes which the peace process is promoting and to assist the transition to national recon-
ciliation.”66
Naast het onderzoeken van geweldplegingen zoals hierboven beschreven, werd er van de CTES
eveneens verwacht dat ze in haar report aanbevelingen voor de toekomst zou publiceren:
“The mandate of the Commission shall include recommending the legal, political or adminis-
trative measures which can be inferred from the results of investigation. Such recommenda-
65
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 13. 66
UN Doc. S/25500, 1993, From Madness to Hope. The 12-year war in El Salvador. Report of the Commission on the Truth for El Salvador, p. 190.
34
tions may include measures to prevent the repetition of such acts, and initiatives to promote
national reconciliation.”67
Van deze twee taken heeft de eerste, het onderzoeken van geweldplegingen, onmiddellijk betrekking
op de geschiedenis die de commissie zal schrijven. Voor het onderzoek dat de CTES moest gaan uit-
voeren, werden in de akkoorden nog drie werklijnen opgegeven. Allereerst werd duidelijk gemaakt
dat de CTES geen juridische bevoegdheden kreeg. Ten tweede moest de CTES haar werk uitvoeren op
vertrouwelijke basis. Tot slot kreeg de CTES de toelating om relevante informatie te verzamelen op
de volgens haar gepaste manier. Het stond de commissie vrij om eender wie te interviewen op een-
der welke plaats. De commissie mocht enquêtes organiseren en rapporten en documenten opvragen
van zowel de overheid als de FMLN.68
In het rapport wordt aangegeven dat met het akkoord van Chapultepec in 1992 aan het mandaat nog
een belangrijke taak werd toegevoegd. Die taak slaat op het voorkomen van straffeloosheid in de
toekomst.69 In het akkoord wordt die taak als volgt geformuleerd:
“The Parties [regering El Salvador, FMLN] recognize the need to clarify and put an end to any
indication of impunity on the part of officers of the armed forces, particularly in cases where
respect for human rights is jeopardized. To that end, the Parties refer this issue to the Com-
mission on the Truth for consideration and resolution. All of this shall be without prejudice to
the principle, which the Parties also recognize, that acts of this nature, regardless of the sec-
tor to which their perpetrators belong, must be the object of exemplary action by the law
courts so that the punishment prescribed by law is meted out to those found responsible.”70
Hoewel ze geen juridische macht bezat, werd de CTES wel gezien als instrument om straffeloosheid
tegen te gaan. Een instrument dat cases onderzoekt en waarvan de bevindingen en aanbevelingen
kunnen worden doorgegeven aan het gerecht. Op die manier kunnen we stellen dat de CTES een
eerste stap richting gerechtigheid moest zijn.
De taken die de CTES toebedeeld kreeg, waren tweeledig. Enerzijds het onderzoek voeren naar da-
den van geweld en anderzijds het formuleren van aanbevelingen voor maatregelen die kunnen ge-
nomen worden om herhaling te voorkomen, verzoening te bevorderen en straffeloosheid tegen te
gaan.
67
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 190. 68
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 191. 69
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 18. 70
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 192.
35
Opmerkelijk is dat in de Mexico Agreements beide partijen betrokken bij het conflict de belofte
maken de aanbevelingen aan te nemen: “the Parties undertake to carry out the Commissions recom-
mendations”.71 De voorgestelde maatregelen zouden dus in principe bindend moeten zijn. Het rap-
port benadrukt dit bindend element. In het hoofdstuk met aanbevelingen stelt de CTES opnieuw dat:
“In signing the Mexico Agreements, the Parties created the mechanism which is now complet-
ing its work. They undertook to carry out the Commission’s recommendations […] and must
therefore implement, without delay, those recommendations which are addressed di-
rectly to them.”72
Deze belofte geeft logischerwijze meer gewicht en legitimiteit aan de commissie en het werk dat ze
levert.
3.2.2. Interpretatie van het mandaat
Het is duidelijk dat de CTES een zeer open mandaat heeft. Er is veel ruimte voor interpretatie en het
staat de commissie vrij om te beslissen wat precies de ‘serious acts of violence’ zijn die ze moet on-
derzoeken en op welke manier dit moet gebeuren. In het rapport wijdt de commissie dan ook een
hoofdstuk aan de keuzes die gemaakt zijn omtrent de invulling van haar mandaat.
De commissie verklaart in haar rapport dat ze evenveel gewicht zal geven aan beide soorten cases
die beschreven staan in het mandaat. Ze bemerkt hierbij dat het onderscheid tussen individuele ca-
ses en reeksen van cases die binnen een systematisch patroon passen niet absoluut is. Hiermee
wordt bedoeld dat een individueel geval dat extra belicht wordt in het onderzoek omwille van de
impact op de publieke opinie eveneens binnen een systematisch patroon van geweld kan passen.
Daarnaast wordt in het rapport verklaard dat speciale aandacht zal worden gegeven aan geweld ge-
pleegd door officieren van gewapende machten daar ze hiertoe gebonden is door het Chapultepec
akkoord. Het betreft cases die nog niet eerder onderzocht of bestraft werden.73
Opmerkelijk is dat de CTES zelf nog een toevoeging aan het mandaat formuleert. De commissie bindt
zich er toe geweldplegingen vanwege zowel de overheid als het FMLN te onderzoeken. Beide kanten
van het conflict moeten aan bod komen.74 Dit is natuurlijk een logische beslissing maar wijst wel op
een ernstig gebrek van het mandaat uit de Mexico Agreements. Zonder deze aanpassing zou een
bijvoorbeeld meer overheidsgezinde commissie zich erop kunnen toegelegd hebben enkel misdaden
71
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 19, 192. 72
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 175. 73
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 19. 74
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 19.
36
gepleegd door het FMLN te onderzoeken. Dit zou aanzienlijke gevolgen hebben voor de zogenaamde
nieuwe nationale geschiedenis die de commissie verwacht wordt te schrijven. Bovendien zou de
straffeloosheid, een doorn in het oog van de vele slachtoffers, hier niet mee bestreden worden. Ze-
ker nu we weten dat de CTES bij 95% van de onderzochte cases de verantwoordelijkheid toeschrijft
aan de overheid en de troepen onder haar bevel.
Hier aan verbonden verklaart de CTES nog dat ze omwille van de onmogelijkheid om elke daad van
geweld te onderzoeken de cases tegen elkaar afgewogen heeft op basis van representativiteit, be-
schikbaar bewijs en de middelen ter beschikbaarheid van de commissie zelf.75
De CTES wijst er in haar rapport ook op dat het mandaat niet specificeert op basis van welke rechts-
principes de cases gekozen en onderzocht moeten worden. De commissie baseert zich daarom op
het internationaal recht met focus op het ‘recht op leven’ en ‘fysieke integriteit’.76
Het rapport geeft een algemeen overzicht van het verloop van het conflict dat verdeeld wordt in vier
perioden. De CTES nam deze beslissing om methodologische redenen. De perioden gaan gepaard
met politieke veranderingen in El Salvador en belangrijke ontwikkelingen in het conflict:
1. The institutionalization of violence, 1980-1983
2. Violations within the context of the armed conflict, 1983-1987
3. The military conflict as an obstacle to peace, 1987-1989
4. From the “final offensive” to the signing of the peace agreements, 1989-199177
Naast het verloop van het conflict publiceert de CTES in het rapport haar onderzoek met betrekking
tot 31 verschillende cases. Bij 22 van de cases gaat het over daden van geweld die worden toege-
schreven aan de overheid. Deze worden onderverdeeld in moorden, verdwijningen, massamoorden
gericht op de landelijke bevolking en moorden gepleegd door de death squads.78 De overige negen
cases behandelen daden van geweld die worden toegeschreven aan het FMLN en dewelke worden
onderverdeeld in moorden en ontvoeringen.
Op de vraag of het rapport van de CTES, in de zin zoals uitgelegd in de inleiding op dit hoofdstuk, een
volledig of een selectief verhaal bevat over het gewelddadig verleden van El Salvador kunnen we
antwoorden dat de commissie streeft naar een volledig verhaal. Uiteraard zal een rapport van een
waarheidscommissie altijd selectief zijn, hier ook werd duidelijk de keuze gemaakt om een aantal
75
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 19. 76
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 20-21. 77
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 27, 31, 37, 39. 78
El Salvador had al een langere geschiedenis van een breed netwerk aan dergelijke moordcommando’s. Aan-vankelijk waren dit illegale gewapende groepen maar kwamen steeds vaker onder controle van officieren te staan die verbonden waren aan het leger of veiligheidstroepen. UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 173.
37
belangrijke cases grondig te beschrijven. Maar het rapport bevat eveneens een coherent narratief
over het verloop van het conflict.
Uit het rapport mag ook blijken dat de CTES zich erop toegelegd heeft een brede geschiedenis te
schrijven. Alvorens de commissie haar aanbevelingen voor hervormingen uitlijnt, worden er een aan-
tal structurele oorzaken van het conflict aangegeven. Het zijn die oorzaken, die diep geworteld liggen
in de Salvadoraanse maatschappij, die de basis vormen voor de aanbevelingen van de CTES. Hoewel
de commissie verklaart dat ze niet in kan gaan op alle factoren die meegespeeld hebben bij het ont-
staan van het conflict, worden wel een aantal structurele problemen aangekaart. Een lange geschie-
denis van een gebrek aan mensenrechten, het zwakke juridische systeem en de enorme militaire
controle over maatschappij worden naar voren geschoven als hoofdoorzaken die met de aanbevolen
hervormingen bestreden moeten worden.79 Naast de structurele oorzaken schrijft de CTES aan de
staat en sympathisanten een gevaarlijke ‘mind-set’ toe. Deze houdt in dat iedereen die er een andere
mening dan de overheid op nahield onmiddellijk als vijand werd beschouwd. De bevolking die in ge-
bieden woonde die gecontroleerd werden door guerrilla bewegingen werd er automatisch van ver-
dacht banden met die bewegingen te hebben.80
Bovendien heeft het rapport niet enkel aandacht voor de oorzaken van het volledige conflict. Ook bij
sommige cases wordt er ingegaan op de vraag waarom bijvoorbeeld iemand of een bepaalde groep
een doelwit werd van geweld.
Dit wordt bijvoorbeeld gedaan bij de case over de moord op zes priesters in het pastorale centrum
van de Central American University (UCA) in 1989. De UCA werd door de militaire troepen al langer
beschouwd als een vluchtoord voor subversieve individuen. Het werd er zelfs van verdacht de plaats
te zijn waar het FMLN haar strategie plande. Bovendien werden de priesters als politieke opponen-
ten beschouwd omdat ze openlijk bezorgd waren om bepaalde zwakkere en armere sectoren in het
land die zwaar getroffen werden door de oorlog.81
Een ander voorbeeld zijn de oorzaken die worden beschreven bij het patroon van geweld gepleegd
door de ‘death squads’. Opnieuw wordt een lange geschiedenis van straffeloosheid en een zwak
juridisch systeem aangehaald. Geweld is in El Salvador een traditioneel middel dat door de overheid
gebruikt wordt om sociale onrust de kop in te drukken. Die sociale onrust vindt vaak haar oorsprong
in de ongelijke verdeling van het weinige land onder een grote bevolking. Grote landeigenaars gingen
79
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 172-173. 80
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 43-44. 81
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 49.
38
vaak in zee met het militair bewind wat er voor zorgde dat de spanningen hoog opliepen en er nieu-
we gewapende groeperingen ontstonden.82
Het meest opmerkelijke aspect van de interpretatie van het mandaat door de commissarissen is de
beslissing om namen van verantwoordelijken voor geweldplegingen op te nemen in het rapport. Die
keuze werd gemaakt op basis van de overtuiging van de commissie dat individuen, en niet de institu-
ties waar ze deel van uitmaken, verantwoordelijkheid dragen:
“It is a universally accepted premise that the individual is the subject of any criminal situation,
since humans alone possess will and can therefore take decisions based on will: it is individu-
als that commit crimes, not the institutions they have created. As a result, it is to individuals
and not their institutions that the corresponding penalties established by law must be ap-
plied.”83
“(…) at the beginning of its mandate, it [CTES] received hints from the highest level to the ef-
fect that institutions do not commit crimes and therefore that responsibilities must be estab-
lished by naming names.”84
De CTES erkent dat deze aanpak niet voldoet aan de eisen voor een eerlijk proces zoals het in een
rechtszaak gevoerd wordt, maar ziet geen alternatief voor het uitvoeren van haar werk.85 Nog een
verantwoording voor het noemen van namen is dat El Salvador nood heeft aan geloofwaardige en
betrouwbare instituties. Met deze aanpak wil de CTES instituties beschermen terwijl individuele cri-
minelen bestraft kunnen worden. De CTES plaatst deze beslissing binnen het verzoeningsproject dat
moet worden bewerkstelligd: “The process of reconciliation is restoring the nations faith in itself and
in its leaders and institutions.”86
De CTES kreeg zware kritiek op het noemen van namen in het rapport. In de eerste plaats omdat de
aangewezen daders in het rapport geen eerlijk rechtsproces kregen. Onder meer José Zalaquett, die
deel uitmaakte van de Chileense National Commission for Truth and Reconciliation die functioneerde
van 1990-1991, sprak zich hier over uit.87
82
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 132-131. 83
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 13. 84
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 14. 85
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 25. 86
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 14 87
United States Institute of Peace, http://www.usip.org/publications/truth-commission-chile-90, laatst geraadpleegd op 20/07/2016.
39
“truth commissions should never include names of perpetrators because doing so necessarily in-
vades the judicial sphere and denies those named their right to due process protections”88
Bovendien werd de commissie eveneens bekritiseerd voor het noemen van namen van sommige
daders en het weglaten van anderen. Hoofdcommissaris Thomas Buergenthal verklaarde hierover
dat de commissie het nodig achtte om de identiteit van daders te rapporteren wanneer ze over ge-
noeg bewijs beschikten. De CTES nam deze beslissing omwille van het weinige vertrouwen dat ze had
in het zwakke rechtssysteem. Volgens Buergenthal was dit misschien niet het geval geweest wanneer
er op een effectief rechtssysteem gerekend kon worden. In andere omstandigheden, geeft hij toe,
zou het mogelijk geweest zijn om de namen van daders niet te publiceren maar door te geven aan de
bevoegde rechtbank.89
3.3 . Guatemala
3.3.1. Mandaat
Het mandaat voor de officiële waarheidscommissie voor Guatemala werd bepaald in het akkoord van
Oslo dat gesloten werd tussen de Guatemalteekse overheid en het URNG in 1994 (zie bijlage nr. 2).
Het akkoord legde de CEH de volgende hoofdtaken op:
1. Het ophelderen van mensenrechtenschendingen en daden van geweld verbonden aan de
gewapende confrontatie die het lijden van de Guatemalteekse bevolking hadden veroor-
zaakt. De commissie moest deze taak objectief, rechtvaardig en onpartijdig uitvoeren.
2. Een rapport opstellen met daarin de resultaten van het onderzoek en een oordeel vellen
over de onderzochte voorvallen die binnen de periode van onderzoek plaatsvonden. Hierbij
moest rekening gehouden worden met alle invloedrijke, zowel interne als externe, factoren.
3. Het formuleren van aanbevelingen die de vrede en nationale eendracht in Guatemala moe-
ten begunstigen. In het bijzonder moet de commissie voorstellen doen met betrekking tot
maatregelen voor het beschermen van de herinnering aan en van de slachtoffers, het gene-
reren van een cultuur van wederzijds respect en observeren van mensenrechten en het ver-
sterken van het democratisch proces.90
88
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts p. 111. 89
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 130-131. 90
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo, Guatemala, 1999, p. 24.
40
In het mandaat werd eveneens de werkwijze waaraan de CEH zich moest houden uiteengezet. Be-
langrijke vereisten en verplichtingen die hieromtrent vermeld worden zijn:
- Het in detail verklaren van de factoren en omstandigheden waarin de besproken cases zich
voordeden moet mee opgenomen worden in het rapport. Hiervoor moet de CEH iedereen
die over relevante informatie kan beschikken worden uitgenodigd om deze informatie te
kunnen verschaffen.
- De CEH heeft geen juridische macht. Het is de commissie niet toegelaten om in haar rapport
individuele verantwoordelijkheid aan te wijzen.
- De werking van de CEH is vertrouwelijk, dit met de reden de bronnen, getuigen en andere in-
formanten te beschermen.
- De CEH moet zich voor iedereen die wil getuigen toegankelijk maken. Dit houdt in dat ze haar
vestiging publiek moet maken.91
Het mandaat stelt naast eisen over het werk van de waarheidscommissie ook eisen op over de me-
dewerking van de bij het conflict betrokken partijen. De Guatemalteekse overheid en het URNG ver-
binden zich met het ondertekenen van het akkoord van Oslo ertoe de CEH bij te staan in haar onder-
zoek wanneer de commissie hierom vraagt. Opmerkelijk is nog dat het akkoord een profiel opstelt
voor de drie commissarissen die de commissie moeten gaan leiden. De hoofdcommissaris wordt de
eigenlijke leider van de commissie en moet worden aangenomen door de Verenigde Naties. De ove-
rige twee commissarissen worden vervolgens aangewezen door de hoofdcommissaris. De eerste
moet de Guatemalteekse nationaliteit en een ‘onberispelijke levensloop’ hebben, en met goedkeu-
ring aanvaard worden door de partijen, respectievelijk de overheid en het URNG. De tweede moet
een academicus zijn, die eveneens aanvaard moet worden door de partijen en aanbevolen moet zijn
door universitaire rectors.92 Het lijkt duidelijk dat met deze vereisten het akkoord van Oslo de CEH de
nodige legitimiteit wil geven. Legitimiteit zowel in de ogen van de Guatemalteekse bevolking aan
beide kanten van het conflict, als in de ogen van de internationale gemeenschap.
Verder wordt verklaard dat de inspiratie voor het mandaat voortspruit uit vier hoofdgedachten:
1. Het recht van de bevolking van Guatemala op het kennen van de waarheid over wat er ge-
beurd is tijdens het conflict,
2. De hoop dat met de kennis van het verleden de ‘trieste en pijnlijke pagina’s’ uit de geschie-
denis van Guatemala zich niet zullen herhalen,
91
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo, p. 24-25. 92
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo, p. 25.
41
3. Het verzekeren en versterken van het democratisch proces,
4. De noodzaak om vergelding en wraak te elimineren.93
Het akkoord stelt dat de bevolking van Guatemala recht heeft op het kennen van de waarheid. Maar
er wordt niet verwezen naar een rechtsprincipe dat deze uitspraak ondersteund, noch wordt er ge-
specificeerd wat die waarheid precies inhoudt. Hoewel duidelijk gesteld wordt dat de waarheid over
de daden van geweld en de mensenrechtenschendingen publiek moet worden gemaakt, en dit logi-
scherwijze betekent dat beide kanten van het conflict in acht moet worden genomen, wordt dit net
zoals in het mandaat van de CTES in El Salvador niet gespecificeerd. Wat wel gespecificeerd wordt is
dat de CEH niet de bevoegdheid heeft om individuele verantwoordelijkheden aan te wijzen. De
commissie kan er zodoende dus niet voor opteren om namen in haar rapport te noemen. We kunnen
dit in het licht zien van het vermijden van wraakacties tegen getuigen of informanten. De CEH wordt
immers gevraagd de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie te respecteren en te bescher-
men. Hier moet echter wel een kantlijn bij getekend worden. Dit brengt ons bij de interpretatie van
het mandaat door de commissarissen.
3.3.2. Interpretatie van het mandaat
Hoewel het mandaat van de CEH uitgebreider beschrijft wat de commissie moet onderzoeken dan
het mandaat van de CTES deed, is er nog steeds veel ruimte voor interpretatie. Het rapport van de
CEH betreft een narratief dat zowel het verloop en de context van het conflict vertelt als een verza-
meling van cases bevat. Het rapport bevat dus een chronologisch en een thematisch verhaal. Er
wordt in het rapport ook duidelijk gewezen op het feit dat niet het hele land even hard getroffen
werd door het geweld. Zoals we zagen stelt de CEH de overheid van Guatemala verantwoordelijk
voor het plegen van een genocide. Het rapport wijdt hier een aanzienlijk deel van haar publicatie
aan. De regionale verschillen qua intensiteit van geweld worden duidelijk naar voren gebracht. Zo
stelt de commissie vast dat in het departement Quiché, waar de bevolking voornamelijk van inheem-
se afkomst is, de meeste mensenrechtenschendingen plaatsvonden (zie bijlage nr. 3). We kunnen
stellen dat de CEH de ambitie had om een volledig verhaal naar buiten te brengen.
Hoewel de CEH aangeeft dat het in principe niet verplicht is de gewapende confrontatie zelf uit te
klaren, wijdt de commissie hier wel het eerste hoofdstuk van haar rapport aan.94 De commissie stel-
93
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo, p. 42. 94
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo, p. 43.
42
de voor de geschiedkundige analyse van het conflict met wortels en oorzaken daarvan, een team van
historici aan.95 In het rapport wordt uiteengezet dat de gewapende confrontatie in Guatemala haar
oorsprong vindt in diepgewortelde structurele problemen. Guatemala is historisch gezien een erg
verdeeld en heterogeen land, dit zowel op economisch, sociaal en cultureel vlak. Het wordt om-
schreven als een land “sin un proyecto común de nación”, zonder een gemeenschappelijk nationaal
project.96 Enorme ongelijkheid (zowel op economisch als op sociaal vlak), extreme armoede, racisme
en discriminatie, onbekwame instituties en autoritaire en militaire regimes spelen allemaal een rol in
het vormen van de basis waarop het gewapend conflict is kunnen ontstaan.97 De CEH heeft daarnaast
ook aandacht voor externe invloeden op de Guatemalteekse maatschappij. Zo wordt aan de confron-
tatie tussen West en Oost en de Koude Oorlog ook een rol toebedeeld.98 De grondige historische
analyse van de geschiedenis van Guatemala met betrekking tot het conflict en de wortels er van lijkt
zijn vruchten te hebben afgeworpen. Professor in de mensenrechten en antropoloog Richard A.
Wilson neemt de CEH als een goed voorbeeld voor andere waarheidscommissies juist omwille van
haar belangrijke historische inzichten. Hij omschrijft het rapport als ‘well crafted’ en meent dat het
een goed historisch overzicht van de geschiedenis van Guatemala bevat waarvan de volgende gene-
raties kennis moeten nemen.99 Historicus Greg Grandin beaamt dit, hij wijst erop dat de CEH net
omwille van de moeilijke politieke situatie in het land beroep heeft gedaan op wetenschappelijk his-
torisch onderzoek. Het resultaat is dan ook een wetenschappelijk onderbouwde geschiedenis van het
land tijdens het conflict.100
Bovendien heeft de commissie in haar rapport niet enkel aandacht voor de oorzaken van het geweld
maar ook voor de gevolgen ervan. Hierbij worden niet enkel de sociale en politieke gevolgen als de
angst en terreur, de zwakke instellingen en de verdeeldheid onder de bevolking onderzocht, maar
worden ook de economische kosten van het conflict berekend. De economische kosten worden niet
enkel op materiële basis berekend maar ook op basis van de vele productieve mensenlevens die ver-
loren zijn gegaan. En dat bovendien vaak in de al armste regio’s en sectoren van het land.101
95
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo, p. 54. 96
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Capítulo primero: Causas y origins del enfrentamiento armado interno, Guatemala, 1999 , p. 77. 97
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Capítulo primero, p. 77-80. 98
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Capítulo primero, p. 79-80. 99
Wilson R. A., Humanity’s histories, p. 38-39. 100
Grandin G., The Instruction of Great Catastrophe: Truth Commissions, National History, and State Formation in Argentina, Chile, and Guatemala, in: The American Historical Review, vol. 110, no. 1 (February 2005), Oxford University Press, p. 49-50. 101
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Capítulo tercero: Consecuencias y efectos de la violencia, Guatemala, 1999, p. 11-14.
43
Het rapport is eveneens een samenbundeling van cases omdat het in haar bijlagen alle cases ver-
meldt die aan de commissie werden gepresenteerd. De ‘casos registrados’ werden met een korte
beschrijving van de feiten mee in het rapport opgenomen.102 Naast deze casos registrados worden er
in de bijlagen 51 cases opgenomen die omschreven worden als ‘casos ilustrativos’. Deze bevatten
een zorgvuldige beschrijving van de feiten maar ook de oorzaken, de context en de gevolgen van
deze cases worden mee opgenomen. Hiermee worden de illustratieve cases in dezelfde historische
causale analyse geplaatst als die van het conflict.
Zo wordt bijvoorbeeld de massamoord die plaatsvond in Panzós in 1978 binnen een historische con-
text van structurele spanningen geplaatst. De gemeente Panzós, gelegen in het departement Alta
Verapaz kende al een lange geschiedenis van strijd over grond. De geschiedenis die de CEH over Pan-
zós schrijft, begint al in de negentiende eeuw. De grond in Panzós ging daarin toen over van gemeen-
schappelijk naar privé bezit, en dit vooral in het voordeel van een kleine groep die de meeste grond
in handen kreeg. In 1952 kende Guatemala een agrarische hervorming die in het eerste hoofdstuk
van het rapport vermeld wordt. Voor het op agricultuur steunende Panzós betekende dit dat er loka-
le comités gevormd werden die een groot deel van de grond voor de inheemse bevolking wist terug
te winnen. Maar met de tegenhervormingen in 1954 ging een merendeel hiervan terug naar de oude
grondbezitters. In de jaren 60 kwam de regio onder invloed van de guerrilla te staan. Omwille van het
protest van de inwoners tegen het grootgrondbezit werden de ze door de staat gezien als verbonden
aan de guerrilla en werden de boeren bestempeld als ‘campesinos provocadores’. In 1978 werden er
om die reden militairen gevestigd in Panzós. De boeren kwamen hiertegen in opstand wat uitmond-
de in een bloedbad, 53 inwoners werden door het leger doodgeschoten. Na deze trieste en geweld-
dadige gebeurtenis bleef Panzós bezet door het leger, en slechts 1.000 van de 7.000 inwoners ble-
ven, wat een grote lokale en nationale impact had. In 1997 vond er in Panzós een opgraving plaats
om forensisch bewijs over de massamoord te verkrijgen. De CEH verklaart in het rapport het leger
verantwoordelijk voor de feiten maar stelt dus ook dat er reeds structurele spanningen waren die de
voedingsbodem hebben gevormd voor argwaan en het gebruik van geweld.103 Een dergelijke histori-
sche analyse werd voor alle illustratieve cases gemaakt en gepresenteerd.
Het verbod op het aanwijzen van individuele verantwoordelijkheid kwam er om niet in de voetspo-
ren te treden van de CTES in El Salvador die veel kritiek kreeg op het noemen van namen in haar rap-
port. Maar een geschiedenis zonder namen blijkt moeilijk te schrijven. Het rapport van de CEH in
Guatemala veroordeelt inderdaad geen individuen maar gaat toch het noemen van namen niet ge- 102
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Tomo VIII: Casos presentados Anexo II, Guatemala, 1999 , p. 17. 103
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Tomo VI: Casos Ilustrativos, Guatemala, 1999 , p. 14-23.
44
heel uit de weg. Hoofdcommissaris Christian Tomuschat gaf hier een verklaring voor. Hij stelt dat het
onvermijdelijk is de namen te noemen van personen die tijdens belangrijke momenten of perioden
van het conflict hoge overheidsposities bekleedden. Hij voegt hier aan toe dat deze personen in het
rapport geen individuele verantwoordelijkheid zullen toegeschoven worden, maar dat de aandachti-
ge lezer hier zelf wel zijn of haar conclusies uit kan trekken. Deze verklaring laat natuurlijk weinig aan
de verbeelding over. De misdaden en daders worden in principe naast elkaar geplaatst. Zeker
wanneer we weten dat het rapport stelt dat de mensenrechtenschendingen “occurred with the
knowledge or by order of the highest authorities of the State”.104
De mensenrechtenschendingen en daden van geweld opgenomen in het rapport worden beschreven
op basis van rechtsprincipes uit het nationaal recht, het internationaal recht, de universele mensen-
rechten in het internationaal humanitair recht. De commissie maakt in haar rapport het onderscheid
tussen schendingen van de rechten van de mens vanwege de staat, en daden van geweld vanwege
de URNG.105
3.4. Peru
3.4.1. Mandaat
Het mandaat van de Comisión de la Verdad in Peru werd opgemaakt door de inter-institutionele
werkgroep aangesteld door de regering onder president Paniagua en vastgelegd in het Decreto Su-
premo in 2001 (zie bijlage nr. 4).106 Zoals we zagen kreeg de commissie pas in een daaropvolgend
decreet de benaming Comisión de la Verdad y Reconciliación, waarmee naast het zoeken naar de
waarheid het objectief van verzoening benadrukt werd. Het mandaat luidt:
“The Truth Commission is created, charged with clarifying the process, facts and responsibili-
ties of the terrorist violence and the violation of human rights produced from May 1980 to
November 2000, whether imputable to terrorist organizations or to State agents, as well as
proposing initiatives destined to affirm peace and harmony among Peruvians. The Truth
104
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 134-135. 105
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo,p. 44-47. 106
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 23.
45
Commission will tend toward national reconciliation, the rule of justice and the strengthening
of the democratic constitutional regime.”107
In tegenstelling tot de mandaten van de waarheidscommissies in El Salvador en Guatemala verduide-
lijkt het mandaat van de CVR wel dat zowel daden van geweld vanwege de staat als vanwege terro-
ristische organisaties onderzocht moeten worden. Het mandaat legt de CVR duidelijk twee taken op,
enerzijds het onderzoeken van terroristisch geweld en mensenrechtenschendingen en anderzijds het
voorstellen van initiatieven om vrede, gerechtigheid en democratie te bewerkstelligen en te verster-
ken. De CVR moest bij haar onderzoek de volgende doelen voor ogen hebben:
“a) To analyze the political, social and cultural conditions, as well as the behaviors, of society
and State institutions, that contributed to the tragic situation of violence through which Peru
has passed;
b) To contribute, when appropriate, to the justice system’s clarification of the crimes and vio-
lations of human rights committed by terrorist organizations or some State agents, seeking to
determine the whereabouts and situation of the victims and identifying, to the extent possi-
ble, presumptive responsibilities;
c) To draw up proposals for reparation and dignification of the victims and their family mem-
bers;
d) To recommend institutional, legal, educational and other reforms, as preventive guaran-
tees, so that these may be processed and attended to through legislative, political or adminis-
trative initiatives; and
e) To establish mechanisms for following up on its recommendations.”108
Het is de CVR verplicht verder te zoeken dan naar de feiten die rechtstreeks betrekking hebben op de
mensenrechtenschendingen en terroristisch geweld. De politieke, sociale en culturele context moe-
ten betrokken worden bij het onderzoek. Het staat vast dat de commissie een brede geschiedenis
moet produceren. Daarnaast is het de CVR opgelegd om samen te werken met justitie inzake het
delen van informatie. De CVR wordt gevraagd alle mogelijke informatie over cases die haar worden
gepresenteerd te verzamelen, en in de mate van het mogelijke een oordeel te vellen over wie ver-
antwoordelijkheid draagt. Het soort cases dat de CVR moet bestuderen wordt eveneens vastgelegd
in het mandaat:
“The Truth Commission shall focus its work on the following acts, as long as they are imputa-
ble to terrorist organizations, State agents or paramilitary groups:
107
Supreme Decree, No. 065-2001-PCM (translation), p. 1-2. 108
Supreme Decree, No. 065-2001-PCM (translation), p. 2.
46
a) Murders and abductions;
b) Forced disappearances;
c) Torture and other serious injuries;
d) Violations of the collective rights of the country’s Andean and native communities;
e) Other crimes and serious violations of the rights of individuals. The Commission has no ju-
risdictional powers, therefore it does not substitute the functions of the Judicial Power and
Public Ministry.”109
Opmerkelijk is dat de CVR volgens haar mandaat specifiek aandacht moet schenken aan de collectie-
ve rechten van de inheemse gemeenschappen van de Andes, dit werd noch voor de inheemse ge-
meenschappen in El Salvador noch die in Guatemala gedaan bij het opstellen van het mandaat van
hun waarheidscommissies. Voor het uitvoeren van haar opdracht kreeg de CVR de volgende be-
voegdheden:
“a) To interview and compile from any person, authority, functionary or public servant all the
information it considers pertinent.
b) To request the cooperation of functionaries and public servants in order to access docu-
mentation or any other State information.
c) To carry out visits, inspections or any other investigative step it considers pertinent. To that
end, the Commission shall be able to count on the support of experts to further its work.
d) To carry out public hearings and, as it considers appropriate, carry out investigative steps
in a confidential manner, with the capacity to maintain the confidentiality of identity of those
who provide important information to it or participate in the investigations.
e) To take steps to obtain security measures for persons who, in the judgment of the commis-
sion, are in a situation that threatens their life or personal integrity.
f) The Truth Commission shall establish channels of communication and mechanisms for the
participation of the population, especially that which was affected by the violence.
g) To approve its internal organizational and operating regulations for fulfilling its objectives
and authority.”110
Opmerkelijk hier is, en een primeur voor Latijns Amerika, dat de CVR publieke hoorzittingen mocht
organiseren. Dit heeft de commissie daadwerkelijk gedaan in 2002, de hoorzittingen werden uitge-
zonden op de nationale televisie. In totaal namen 422 getuigen hieraan deel, de getuigenissen had-
109
Supreme Decree, No. 065-2001-PCM (translation), p. 2. 110
Supreme Decree, No. 065-2001-PCM (translation), p. 3.
47
den betrekking op 318 verschillende cases.111 Met deze bevoegdheid, samengenomen met de be-
voegdheid om communicatiekanalen en mechanismen voor de participatie van de bevolking op te
zetten, is het duidelijk dat het mandaat een actieve betrokkenheid van de Peruviaanse bevolking bij
het werk van de CVR wil stimuleren.
Verder legt het mandaat nog vast dat de zeven commissarissen de Peruviaanse nationaliteit moeten
hebben, een ‘ethisch traject’ moeten hebben afgelegd en legitimiteit en prestige moeten genieten
binnen de maatschappij.112 We weten dat de CVR uiteindelijk 12 commissarissen telde, allemaal met
de Peruviaanse nationaliteit. Een opmerkelijke figuur onder de commissarissen was Luis Arias Grazi-
ani, generaal bij de luchtmacht van Peru.
Net zoals het in het akkoord van Oslo wordt er in het decreet verwezen naar het recht op de waar-
heid: “the State should guarantee the right of society to the truth”.113 Maar opnieuw wordt niet toe-
gelicht wat dit precies betekent. De commissie geeft hier, zoals we zullen zien, in het rapport wel een
antwoord op.
3.4.2. Interpretatie van het mandaat
Hoewel het mandaat van de CVR op het eerste zicht vrij uitgebreid lijkt, is er toch nog veel ruimte
voor interpretatie. Allereerst zien we dat de CVR in het rapport verklaart dat het recht op de waar-
heid, waarnaar verwezen wordt in het decreet, verwijst naar het recht op da waarheid zoals gefor-
muleerd door de Verenigde Naties in 1997 als het ‘inalienable right to the truth’.114
“Every people has the inalienable right to know the truth about past events and about the cir-
cumstances and reasons which led, through systematic, gross violations of human rights, to
the perpetration of heinous crimes. Full and effective exercise of the right to the truth is es-
sential to avoid any recurrence of violations in the future.”115
Op basis van dit recht verbindt de CVR er zich toe de omstandigheden waarin de mensenrechten-
schendingen plaatsvonden te onderzoeken en de oorzaken ervan te achterhalen. De commissie is er
dus toe verplicht, om dit recht gestand te doen, een brede geschiedenis te schrijven.
De CVR baseert zich voor het identificeren van mensenrechtenschendingen en terroristisch geweld
op het nationaal en internationaal recht. In tegenstelling tot de waarheidscommissie in El Salvador
en Guatemala baseert de CVR zich niet op het internationaal humanitair recht. De commissie doet dit
111
Root R., Transitional justice in Peru, p. 76-77. 112
Supreme Decree, No. 065-2001-PCM (translation), p. 2. 113
Supreme Decree, No. 065-2001-PCM (translation), p. 1. 114
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 28. 115
UN Doc., E/CN.4/Sub.2/1997/20/Rev.1, Principle 1, The inalienable right to the truth.
48
met de reden dat dit de subversieve groeperingen waarvan leden misdaden begaan hebben een oor-
logsvoerende status zou geven. De CVR legt in het rapport uit dat bewust de keuze gemaakt werd om
personen die zich schuldig gemaakt hebben aan terroristisch geweld niet steeds als terroristen te
bestempelen, maar om die term met voorzichtigheid te gebruiken. De commissie maakt het onder-
scheid tussen terroristisch geweld dat bewust de burgerbevolking viseert en terroristisch geweld van
andere aard, hetwelk niet wordt gespecificeerd.116 Hoofdcommissaris Salomón Lerner Febres heeft
hieromtrent verklaard dat de commissie dit deed met het doel niet enkel de slachtoffers te humani-
seren maar ook de daders. Iemand bestempelen als een terrorist geeft die persoon een bepaalde,
enkele identiteit voor de rest van zijn/haar leven. Een persoon die zich schuldige heeft gemaakt aan
daden van terrorisme kan daarentegen nog hopen op een vorm van vergeving en als persoon een
ander, beter, leven gaan leiden en zich daarmee een vernieuwde identiteit aanmeten.117
De beslissing die de commissie hier neemt, het humaniseren van de daders, is een opmerkelijk gege-
ven voor een waarheidscommissie die per definitie ‘victim-centered’ is. Anderzijds lijkt het een logi-
sche keuze bekeken in het licht van het opnemen van het verhaal in het rapport van alle partijen
betrokken bij het conflict. Dit stootte echter wel op kritiek op de CVR die door sommigen beschuldigd
werd van communistisch gezind te zijn. Salomón Lerner Febrés verklaart hierover dat die beslissing
mede werd gemaakt om jongeren in het land het gevaar te laten inzien van een ideologie die aan-
spoort tot geweld.118
Deze lijn werd echter niet doorgetrokken naar de hoorzittingen die door de CVR gehouden werden.
Hierin werden geen soldaten of andere aan het leger verbonden personen gehoord. En daarenboven
werd slechts van enkele individuen verbonden aan Sendero Luminoso of de MRTA een getuigenis
opgenomen in plaats van live te moeten getuigen tijdens een hoorzitting. De commissie deed dat uit
voorzorg om te vermijden voor propagandadoeleinden gebruikt te worden. Wel werden een aantal
videogetuigenissen opgenomen. Onder andere van voormalig presidenten Valentín Paniagua en Alan
García. Dat er bijna geen leden van het Sendero Luminoso en de MRTA voor de hoorzittingen werden
opgeroepen, werd eveneens een punt van kritiek op de CVR. Ditmaal vanuit meer wetenschappelijk
oogpunt. Academici Lisa Laplante en Kimberley Theidon stellen dat dit een meerwaarde had kunnen
zijn voor het onderzoek van de CVR. Indien dergelijke getuigen wel betrokken werden bij de hoorzit-
116
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 25. 117
Root R., Transitional justice in Peru, p. 81. 118
Root R., Transitional justice in Peru, p. 82.
49
tingen had dit misschien een verklaring kunnen opleveren voor waarom zo velen zich lieten overtui-
gen om bij gewelddadige organisaties aan te sluiten.119
Dit stelt in vraag of een waarheidscommissie per definitie eigenlijk wel ‘victim-centered’ moet zijn.
Want logischerwijze geeft de geproduceerde geschiedenis dan meer gewicht aan het verhaal van
deze groep. Dit doet op zich geen afbreuk aan het onderzoek van waarheidscommissies omdat dit nu
eenmaal de afbakening van het onderzoeksonderwerp is. Maar dit kan wel problematisch worden
wanneer die geschiedenis achteraf aanvaard zou moeten worden door de volledige bevolking van
een land. Ter illustratie: Een onderzoek naar de feiten op basis van tien slachtofferverhalen met de
getuigenis van maar één dader kan achteraf logischerwijze gemakkelijker in twijfel getrokken wor-
den en aantijgingen uitlokken als sympathiserend met de slachtoffers en bevooroordeeld tegenover
de dader. Commissaris Sofía Macher verklaart hierover later dat er daarover weldegelijk een discus-
sie plaatsvond binnen de commissie:
“Why didn’t we organize any public audiences including perpetrators giving testimony? There
was an intense discussion about this in the commission, and in the end I feel responsible for the
decision not to include them. And I now regret it. I was wrong. We should have included them.
We received a formal request from General Noel, the head of the counterinsurgency base in Aya-
cucho, responsible for thousands of disappearances, who wanted to participate in a public hear-
ing. I objected strongly, arguing that we could not give him a public space without having the
tools of a judge to examine all the charges related to his crimes. I think that today the CVR would
have much more force if it could show that it also listened to the military.”120
Nochtans leeft de CVR hiermee wel haar mandaat na. Het mandaat vereiste immers van de commis-
sie dat ze iedereen die over relevante informatie zou kunnen beschikken moesten raadplegen, maar
dit werd niet gespecificeerd voor de hoorzittingen. Zelfs zonder de publieke getuigenissen van voor-
malige politici en leden van het Sendero Luminoso en de MRTA zou de CVR het mandaat correct ge-
volgd hebben. Bovendien wijst Rebecca Root, auteur van het werk Transitional justice in Peru, erop
dat het betrekken van getuigenissen van daders in de hoorzittingen ook een zeer negatief effect
kunnen hebben. Ze haalt hiervoor twee voorbeelden aan, de getuigenis van voormalig president
Alan García en de getuigenis van militair Luis Documet. Beide werden getuigenissen werden opge-
nomen maar deze laatste werd niet voor publiek openbaar gemaakt.
García vergeleek in zijn getuigenis het Sendero Luminoso met de Rode Khmer uit Cambodia en stelt
dat met het verslaan van Sendero Luminoso een genocide vermeden werd. Daarnaast schrijft hij
heldhaftig gedrag toe aan het leger van Peru dat zich opgeofferd heeft in de strijd tegen het terro-
119
Geparafraseerd in: Root R., Transitional justice in Peru, p. 82. 120
Geciteerd in: Root R., Transitional justice in Peru, p. 84-85.
50
risme. García gaf zijn getuigenis in aanwezigheid van kinderen wiens ouders vermoord waren door
terroristen in de periode tussen 1985-1990, tevens zijn termijn als president van Peru.
De tweede getuigenis, die van Luis Documet, was van agressieve aard. De militair verklaart op een
zeer directe en kwade manier aan de commissie dat het zijn missie was, en die van de militaire
campagne tegen opstandelingen, om leiders van subversieve groeperingen te vermoorden. Root
geeft met deze voorbeelden aan dat dergelijke getuigenissen een obstakel kunnen vormen voor het
project van verzoening dat de CVR moest promoten. Een dader de publieke ruimte geven om open-
lijk zijn daden te legitimeren, toont weinig respect voor de slachtoffers van deze daden. Volgens Root
heeft de CVR de juiste beslissing genomen wanneer ze voor de keuze stond over het al dan niet be-
trekken van daders bij de publieke hoorzittingen.121
Het mandaat van de CVR vereist dat de commissie een brede geschiedenis over de afgelopen twintig
jaar moet schrijven. Het stelt duidelijk dat de politieke, sociale en culturele context en de gedragin-
gen van de actoren in rekening moeten gebracht worden bij het verklaren wat het geweld in Peru
mogelijk gemaakt heeft. De CVR besteedt hier dan ook zeer uitgebreid aandacht aan. Het rapport
vertelt in het eerste hoofdstuk het verloop van het conflict en kaart, net zoals de rapporten van de
CTES en de CEH, structurele maatschappelijke problemen aan die hebben bijgedragen aan het ont-
staan van het conflict. Verder in het achtste deel van het rapport, dat in totaal uit negen delen be-
staat, besteedt de commissie nog extra aandacht aan gender-, raciale en ethische ongelijkheid.
Daarmee kunnen we stellen dat de werking van de CVR zeer uitgebreid aan de vereisten gesteld in
haar mandaat beantwoordde.
De CVR maakt duidelijk dat het geweld de volledige bevolking niet in gelijke mate getroffen heeft. De
commissie stelt vast dat de landelijke bevolking uit de Andes, die Quechua spreekt, het zwaarst ge-
troffen werd. Van de slachtoffers waarover de CVR informatie verkreeg waren, drie vierde afkomstig
uit deze groep. Nochtans bestempelt de commissie het geweld in Peru niet als een etnisch conflict.122
Daarnaast maakt de commissie duidelijk dat de intensiviteit van het geweld regionaal ook zeer grote
verschillen kende. Het rapport bevat, naast onderzochte cases en bestudering van patronen van ge-
weld, een hoofdstuk met uitgebreide regionale studies. Hieruit blijkt dat bepaalde regio’s veel harder
getroffen werden door geweld (zie bijlage nr.5). Zo stelt de commissie bijvoorbeeld vast dat in het
departement Ayacucho het aantal doden en verdwijningen het grootst was (zie bijlage nr.6).123 Het
zevende deel van het rapport betreft de cases die onderzocht werden door de CVR. Hierin worden de
feiten en de context waarbinnen ze plaatsvonden gerapporteerd. De CVR plaatst bovendien het con-
121
Root R., Transitional justice in Peru, p. 83-85. 122
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 13. 123
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, TomoI, 2003, p. 53.
51
flict niet enkel in een bredere context maar ook doet dat ook met zichzelf als instantie. In de intro-
ductie op het rapport wijst de commissie erop dat ze ontstond omwille van dat het zwakke juridische
systeem niet in staat was gerechtigheid te creëren. De commissie haalt ook aan dat ze haar bestaan
mede te danken heeft aan de mensenrechtenorganisaties, verenigd onder de Coordinadora, die de
strijd tegen de stilte over mensenrechtenschendingen niet opgegeven hebben.124
Een belangrijk vraagstuk waar de commissie voor stond, was het aanwijzen van verantwoor-
delijkheid. Hoewel de commissie geen juridische bevoegdheid heeft, wordt er van de CVR, zoals aan-
gegeven in het mandaat, wel verwacht dat ze een oordeel velt over de verantwoordelijkheid voor
daden van geweld. Maar het mandaat specificeert niet op welke manier de CVR dit moet doen. Moe-
ten instituties verantwoordelijk worden gesteld, of eerder individuen? Mag de CVR namen noemen
in haar rapport? De commissie verklaart in haar rapport dat ze zichzelf genoodzaakt ziet om misda-
den die gecoördineerd of gepland werden door instituties te veroordelen.
Zo stelt de commissie dat een organisatie als het Sendero Luminoso geen plaats mag en kan hebben
in een democratie.125 Wat betreft individuen, en het noemen van namen in het rapport, lag de beslis-
sing moeilijker. Tijdens haar werk stootte de CVR logischerwijze op de identiteit van verschillende
daders waarvan ze een lijst maakte met 189 namen. Uit die lijst werden 56 personen uitgenodigd
door de commissie om te reageren op het bewijs dat tegen hen geleverd werd. Zo’n 40 van hen gin-
gen op de uitnodiging in. Uiteindelijk werden drie of vier personen van de lijst gehaald. Vervolgens
schakelde de CVR een administratief tribunaal in om juridisch advies in te winnen over het al dan niet
noemen van namen in het rapport. Het antwoord van het tribunaal op dit vraagstuk was negatief.
Het oordeelde dat het de CVR niet toegelaten was de identiteit van verantwoordelijke individuen
openbaar te maken. De CVR nam dit advies ter harte liet de meeste namen weg. Het rapport bevat
slechts enkele namen die zeer bekend waren omwille van hun publieke posities. In andere gevallen
wordt enkel de positie van de dader vermeldt.126
3.5. Vergelijking reikwijdte mandaten CTES – CEH – CVR
Alle drie de besproken commissies kregen een relatief open mandaat dat nog ruimte bood voor in-
terpretatie. Wel was die ruimte niet voor elke commissie even groot.
124
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 20-21. 125
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 14-15. 126
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 137-138.
52
De CTES in El Salvador kreeg duidelijk de meeste vrijheid bij het bepalen wat voor een geschiedenis
ze zou schrijven en welke cases daar bij betrokken zouden worden. De CTES kon zelf bepalen wat er
onder de categorie ‘serious acts of violence’ begrepen werd.
Ook de CEH in Guatemala kon zelf bepalen welke mensenrechtenschendingen en daden van geweld
onderwerp van onderzoek zouden worden, maar het akkoord van Oslo legde de commissie wel op de
cases in hun historische context te plaatsen. Dit heeft de CEH zoals we zagen dan ook zeer uitgebreid
gedaan.
In tegenstelling tot de CTES en de CEH kreeg de CVR in Peru een lijst van misdaden waarover gerap-
porteerd moesten worden, al eindigde deze lijst met de categorie ‘other crimes’ en kon de commis-
sie de lijst zelf nog aanvullen. Het Decreto Supremo, dat het mandaat van de CVR vastlegde, is het
enige mandaat dat vermeldt dat misdaden gepleegd door alle bij het conflict betrokken partijen
onderzocht moeten worden. Nochtans werd door alle drie de commissies hun opdracht als zodanig
geïnterpreteerd.
Zowel de CTES als de CEH als de CVR hebben er naar gestreefd een volledige, coherente en brede
geschiedenis over de perioden van gewelddadig conflict te presenteren. Hier moeten we echter bij
opmerken dat zij in de uitwerking daarvan daarin zeer van elkaar verschillen.
Wanneer we enkel en alleen de omvang van de rapporten bekijken, zien we dat het rapport van El
Salvador aanzienlijk minder omvangrijk is. Het rapport van de CTES bevat minder uitgelichte cases
dan de rapporten van de CEH en de CVR en besteedt minder aandacht aan de studie van de oorzaken
van het geweld. Zowel het rapport van de CEH als dat van de CVR bevatten een studie van de oorza-
ken van het geweld die langer is dan het volledige rapport van de CTES.
Hoewel alle drie de commissies structurele problemen aankaarten, doet het rapport From Madness
to Hope dit enkel wanneer de aanbevelingen worden geformuleerd die deze problemen moeten
wegwerken in de toekomst. Een mandaat dat vereist onderzoek te verrichten naar oorzaken en om-
standigheden, had in het geval van El Salvador een diepgaandere studie en uitgebreidere resultaten
kunnen opleveren.
De waarheidscommissies in Guatemala en Peru maken zich sterk dat zij, door beroep te doen op het
‘recht op de waarheid’, met hun geschiedschrijving recht doen aan de slachtoffers van het geweld.
Hierbij moeten we wel opmerken dat enkel de CVR expliciet verwijst naar dat ‘recht’ zoals het werd
omschreven door de Verenigde Naties in 1997. Dit principe vereiste toen dat de commissie de om-
standigheden en oorzaken van het geweld onderzocht.
Het recht op de waarheid maakt vandaag deel uit van een aantal principes vervat in het ‘right to
know’, zoals dat eveneens voor het eerst in 1997 binnen dit kader omschreven werd door de Vere-
nigde Naties. Dit recht om te ‘weten’ werd in 2005 door de Verenigde Naties opnieuw geformuleerd
53
(zie bijlage 7). Naast het recht op de waarheid omvat het recht op weten nog drie andere principes
m.n. ‘the duty to preserve memory’, ‘the victim’s right to know’ en ‘guarantees to give effect to the
right to know’.127 We concluderen hieruit dat het sindsdien als een plicht van overheden wordt be-
schouwd om die principes te hanteren om zodoende dat recht te garanderen, en dat het aanstellen,
functioneren en rapport van een waarheidscommissie daartoe een belangrijk middel kan zijn. Het
verwijzen naar het recht op de waarheid, en het bovenliggende meer omvattende recht op weten
waarin het vervat zit, kan er vandaag bij het vastleggen van het mandaat van een waarheidscommis-
sie dus toe bijdragen dat enerzijds omstandigheden en oorzaken in haar onderzoek van een conflict-
geschiedenis moeten opgenomen worden en anderzijds dat een waarheidscommissie die stoelt op
internationaal erkende rechtsprincipes meer wint aan gewicht en legitimiteit.
Met betrekking tot het aanwijzen van individuele verantwoordelijkheid en het noemen van namen,
stellen we vast dat enkel de CTES in El Salvador zich genoodzaakt zag de identiteit van daders vrij te
geven, omwille van geen vertrouwen te hebben in het eigen rechtssysteem. Wanneer het de com-
missie verplicht was geweest het bewijsmateriaal dat verzameld werd door te geven aan het gerecht,
zoals het de CVR verplicht was, dan had het rapport er misschien anders uitgezien. Bovendien had de
CTES hiermee een lading kritiek kunnen vermijden. Kritiek die de legitimiteit van de commissie ver-
zwakte en daarmee ook haar rapport hypothekeerde. Het niet toekennen van een eerlijk proces aan
daders zal immers onvermijdelijk altijd op protest stoten binnen een samenleving die geteisterd
werd door onrecht en waarin bovendien een groot aantal daders, in onder andere hoge posities bin-
nen de overheid en het leger, op post blijven.
Met het noemen van namen blijkt een waarheidscommissie haar eigen bestaansreden tegen te wer-
ken, namelijk een nieuwe stap te kunnen zetten richting gerechtigheid. We zien dat in het geval van
de drie onderzochte cases, er beter ingespeeld kan worden op de meerwaarde die waarheidscom-
missies kunnen bieden. Die meerwaarde is het in kaart brengen van wat een rechtszaak niet doet,
namelijk het bestuderen van diepgaande structurele oorzaken die de context vormen waarin een
gewelddadig conflict kan ontstaan. En het is aan die meerwaarde waar de inzet historici, zoals we
zagen bij de CEH en de CVR, zeker toe kan bijdragen.
Een belangrijke selectie die voorafgaand aan het werk van de CTES, CEG en CVR gemaakt werd, is dat
alle drie de commissies meer gewicht geven aan het verhaal van de slachtoffers.
Zowel de definitie van Hayner als die van Freeman beschreven waarheidscommissies als ‘victim cen-
tered’. Dit werd in de mandaten en het werk van de onderzochte commissies zeer duidelijk. De aan-
dacht vestigen op de slachtoffers is een logische keuze aangezien een waarheidscommissie mensen-
127
UN Doc., E/CN.4/2005/102/Add.1.
54
rechtenschendingen moet gaan onderzoeken die lange tijd niet erkend of verzwegen werden. Bo-
vendien kan een commissie die geen individuele schuld mag aanwijzen zich moeilijk op daders gaan
focussen. Toch wordt vaak verwacht dat de rapporten van waarheidscommissies een nieuwe natio-
nale geschiedenis zullen presenteren. Het is dan onvermijdelijk dat een geschiedenis die voorname-
lijk op slachtoffers gericht is, vanwege te eenzijdig, tegenkanting zal krijgen. En dat wordt vooral het
geval wanneer de commissie in kwestie niet over alle nodige informatie beschikt van alle bij het con-
flict betrokken partijen. En dit was, zoals reeds besproken, het geval in Guatemala waar de CEH niet
over belangrijke documenten van het nationaal leger kon beschikken.
Uiteraard kunnen waarheidscommissies wel een enorm belangrijke bron van informatie vormen. Niet
enkel omwille van de gepubliceerde rapporten maar ook omwille van hun archieven. Jammer genoeg
zijn deze, zoals in Guatemala, niet altijd toegankelijk.
Dat waarheidscommissies een geschiedenis schrijven die handelt over een conflictperiode – wat op
zich al een selectie en afbakening van het onderzoeksonderwerp is – en qua bronnenmateriaal voor-
namelijk steunen op getuigenissen van slachtoffers, is op zich niet problematisch. Maar hier moet
dan wel benadrukt worden dat die geschiedenis voortkomt uit een onderzoek waaraan die afbake-
ning en selectie voorafging. We kunnen om die redenen hun rapporten dan ook niet bestempelen als
een gemeenschappelijk nationaal narratief over wat er gebeurd is.
Wanneer we de omschrijving van historical justice van Neumann en Thompson er terug bijhalen zien
we dat de besproken commissies zich wel tot doel stellen hieraan te voldoen. Ter herinnering:
“ [historical justice] refers to the distribution of rights and entitlements in line with a ‘conception
of fairness’ that seeks to (i) identify and remedy exclusions and deprivations resulting from illegit-
imate past actions and (ii) assign moral, political, and (if possible) criminal responsibility for such
actions”128
Enkel met betrekking tot het aanwijzen van individuele schuld, waar de CTES haar boekje te buiten
ging, kan een waarheidscommissie geen oplossing bieden. Maar met een geschiedenis die blootlegt
welke misdaden er in het verleden plaatsvonden, welke oorzaken aan de basis lagen daarvan en wel-
ke acties ondernomen kunnen worden voor reparatie, kan een waarheidscommissie een belangrijke
stap zetten richting historical justice. Vervolgens menen we te kunnen stellen dat het bereiken van
dat doel eerder sterk afhangt van het verdere proces en verdere stappen die daarin al dan niet on-
dernomen worden na publicatie van het rapport van de waarheidscommissie.
128
Neumann K. and Thompson J., Historical justice and memory, p. 149.
55
4. Rapporteren van de waarheid
4.1. Inleiding
De hoofdtaak van waarheidscommissies, en, zoals hun benaming al aangeeft, hun gehele bestaans-
reden is het zoeken naar de waarheid en deze te publiceren in een rapport. In dit deel wordt onder-
zocht naar welke waarheid de waarheidscommissies in El Salvador, Guatemala en Peru op zoek gaan.
Wat verstaan zij onder de waarheid, en welke vorm neemt die waarheid dan aan? Dit hoofdstuk sluit
automatisch aan bij de invulling die de commissies geven aan hun mandaat.
Algemeen gesteld wordt er van waarheidscommissies verwacht dat ze een nieuwe nationale ge-
schiedenis naar voren brengen die door iedereen aanvaard en erkend moet worden. Geen evidente
taak in situaties waarin de verschillende partijen die betrokken waren bij een conflict verschillende
interpretaties van het recente verleden hebben. We kunnen ons zelfs afvragen of het überhaupt
mogelijk is een officiële nationale geschiedenis te schrijven. Een belangrijke vraag aangezien er voor-
afgaand aan het schrijven van een geschiedenis keuzes worden gemaakt, door selecties te maken
wat er in die geschiedenis moet staan. Die selectie is in het geval van waarheidscommissies zeer dui-
delijk. Ze behandelen een geschiedenis van conflict waarin de slachtoffers centraal staan. Maar ook
andere keuzes moeten worden gemaakt.
Waarheidscommissies verzamelen op zeer korte tijd een enorme hoeveelheid informatie. Wat wordt
daarvan gepubliceerd en wat niet? Het onderzoek begint dus bij selectie. Maar ook tijdens het werk
van de commissies moet er worden geselecteerd.
Een eerste belangrijke vaststelling is dat het nooit kan gaan om dé waarheid maar om een waarheid.
Die waarheid is dan het resultaat van een lange selectieprocedure. Waarheidscommissies zijn hierin
geen uitzondering, elk geschiedkundig onderzoek is het resultaat van een dergelijke selectie. We
weten ook dat een volledige objectieve waarheid niet kan bestaan. Zelfs wanneer een historisch on-
derzoek zich enkel toespitst op het weergeven van feiten, is een geschiedenis nooit volledig objec-
tief. Geschiedtheoreticus Chris Lorenz129 legt dit uit aan de hand van de vaststelling dat waarnemin-
gen en het interpreteren ervan nooit vrij zijn van keuze-elementen. Bijgevolg kan een geschreven
geschiedenis dit ook niet zijn. Wat wij als feiten beschouwen moeten we eigenlijk bekijken als alge-
meen geaccepteerde interpretaties. Dit is zeker zo wanneer het gaat over historische feiten. Deze
129
International Network for Theory of History, http://www.inth.ugent.be/directory-of-researchers/2602-2/ , laatst geraadpleegd op 23/7/2016.
56
kunnen enkel bestaan in relatie met andere feiten die we als historische significant beschouwen.
Over het algemeen vormt dit geen probleem. Maar wanneer we dan te maken krijgen met gecontes-
teerde feiten en tegenstrijdige visies op het verleden staan historici, en in dit geval waarheidscom-
missies, voor een moeilijke opdracht.130 In het geval van waarheidscommissies bepaalt dan de ge-
schiedenis die zij publiceren wat historische feiten zijn. Het komt er in dit deel van het onderzoek op
aan om te bekijken hoe waarheidscommissies met die selectie omgaan.
Een belangrijk aspect van de waarheid die een waarheidscommissie publiceert, is dat deze een cruci-
ale rol moet gaan spelen in de toekomst. Het werk van een waarheidscommissie staat in functie van
mogelijke latere verzoening en bovendien in het teken van het openen van een weg naar rechtvaar-
digheid. Hier komen we opnieuw bij het gegeven dat het narratief in het rapport van een waarheids-
commissie, naast de vereiste dat het betrouwbaar moet zijn, ook recht moet doen. En wel in die zin
dat het de slachtoffers in ere moet herstellen door hun verhaal te vertellen.
De lang verzwegen zwarte kant van het verleden moet openbaar gemaakt worden. Ook Chris Lorenz
stelt dat iemand die geschiedenis schrijft zich in de rol van een rechter bevindt omdat hij/zij moet
gaan bepalen wat betrouwbare kennis is. De betrouwbaarheid van de verscheidene getuigenverkla-
ringen moet worden afgetoetst. Hierbij moet rekening gehouden worden met de maatschappelijke
context waarin feiten geïnterpreteerd worden.131 Er moet een balans gevonden worden tussen het
recht doen aan slachtoffers en hun verhaal op betrouwbaarheid beoordelen.
Hierbij speelt erkenning een belangrijke rol. Hayner geeft hierbij aan dat, hoewel de volledige waar-
heid niet gevonden kan worden, dit het belang van waarheidscommissies niet minder groot maakt:
“the importance of truth commissions might be described more accurately as acknowledging the
truth rather than finding the truth”.132 Een belangrijke stap binnen het transitieproces waarin het
land in kwestie zich bevindt. Bij het legalistisch paradigma dat Neumann en Thompson beschreven
zagen we al, hoewel een waarheidscommissie hier niet volledig aan kan voldoen, dat herinnering
hierbij wel een onderliggende cruciale rol speelt:
“Justice depends on finding the truth about wrongdoing: who was responsible, their culpabil-
ity, and what harms they caused. In a trial or hearing, a just process is supposed to determine
what narrative should be accepted as being a true account of wrongs done.”.133
130
Loren C., De constructie van het verleden: een inleiding in de theorie van de geschiedenis, Meppel, Boom, 2002, p. 31-32, 40-41. 131
Lorenz C., De constructie van het verleden, p. 45. 132
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 22-24. 133
Neumann K. and Thompson J., Historical justice and memory, p. 14.
57
Ze stellen dat waarheidscommissies in dit opzicht een cruciale historiografische rol hebben omdat ze
de fundamenten moeten leggen van een nationale geschiedenis waarop een geïnformeerd debat
over het verleden kan verder bouwen.134 Volgens Neumann en Thompson moet het narratief dat een
waarheidscommissie produceert dus niet allesomvattend zijn. Maar het moet een basis vormen
waarop men verder kan bouwen in de toekomst. Historicus David Thelen135 spreekt in dit opzicht van
“re-creating open-endedness”. Wanneer een verzwegen verleden naar buiten gebracht wordt kun-
nen er nieuwe stappen gezet worden m.b.t. de discussie over de omgang met dit verleden.136 Hoewel
dit niet meer de taak van een waarheidscommissie is, doch ze wel aanbevelingen geeft, creëert ze
wel de basis hiervoor.
4.2. El Salvador
De selectie die aan de basis lag voor het rapporteren van de waarheid over de burgeroorlog in El
Salvador is zoals we gezien hebben terug te vinden in het mandaat van de CTES maar nog meer in de
interpretatie van het mandaat door de commissie zelf. De commissie erkent dat het onmogelijk is om
een volledige waarheid neer te schrijven over het conflict en opteert er daarom voor 31 representa-
tieve cases te belichten binnen het kader van het verloop van het conflict. Zo stelt de commissie zelf:
“the Commission on the Truth was so named because its very purpose and function were to
seek, find and publicize the truth about the acts of violence committed by both sides during
the war. The truth, the whole truth and nothing but the truth, as the oath goes. The overall
truth and the specific truth, the radiant but quiet truth. The whole and its parts, in other
words, the bright light shone onto a surface to illuminate it and the parts of this same surface
lit up case by case, regardless of the identity of the perpetrators, always in the search for les-
sons that would contribute to reconciliation and to abolishing such patterns of behavior in the
new society.”137
De CTES verklaart eveneens dat ze het vinden van de waarheid wel degelijk als een vorm van gerech-
tigheid ziet:
134
Neumann K. and Thompson J., Historical justice and memory, p. 149. 135
Organization of American Historians, http://www.oah.org/lectures/lecturers/view/1282, laatst geraadpleegd op 23/07/2016. 136
Thelen D., How the Truth and Reconciliation Commission Challenges the Ways We Use History, in: South African Historical Journal, 47(1), 11/2002, p. 12. 137
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 11.
58
“this truth must be made public as a matter of urgency if it is to be not the servant of impuni-
ty but an instrument of the justice that is essential for the synchronized implementation of the
agreements which the Commission is meant to facilitate.”138
Al is het slechts een eerste stap richting volledige gerechtigheid en is het verhaal nog niet volledig,
het rapport vermeldt dat het niet enkel de feiten die ze vastgesteld heeft wil publiceren maar ook de
collectieve wil wenst te versterken om te blijven zoeken naar de waarheid.139 Het aansporen tot het
vinden van de waarheid is in verder verloop van het rapport nog duidelijk terug te vinden. Zo stelt de
CTES over de ontvoering, marteling en moord op zes politieke leiders van de Frente Democrático
Revolucionario (FDR)140 in 1980 vast dat de verantwoordelijkheid hiervoor toe te schrijven is aan de
overheidsinstanties maar dat ze geen duidelijkheid kon verkrijgen wie hier precies achter zat. Het
rapport vraagt met betrekking tot deze case naar een onafhankelijk onderzoek om de daders te kun-
nen vinden. De CTES stelt bovendien de overheid in gebreke wegens de onwil een grondig onderzoek
te starten.141
Verregaander dan het louter aanraden van verder onderzoek pleit de CTES voor het oprichten van
een Foundation for the Truth. Dit fonds moet de vele informatie die de commissie verzameld heeft
beschikbaar maken voor consultatie voor academisch onderzoek. De commissie ziet verder onder-
zoek dus niet enkel in het licht van rechtszaken. Het documentatiecentrum dat de Foundation for the
Truth moet worden, zou naast de informatie van de commissie ook alle publieke informatie omtrent
het conflict; zoals boeken, pamfletten, andere onderzoeken en rapporten, etc. , moeten archive-
ren.142
De CTES heeft haar onderzoek grotendeels gebaseerd op getuigenissen. Het is evident dat je met één
getuigenis nooit zeker kan zijn over de betrouwbaarheid ervan. Om de correctheid van de gegevens
die een het rapport worden gepubliceerd te verzekeren, verklaart de commissie verschillende getui-
genissen tegenover elkaar te hebben afgewogen in combinatie met het raadplegen van secundaire
bronnen. Bovendien gebruikt de CTES in haar rapport verschillende criteria voor het aanduiden van
de zekerheid die ze heeft over de gegevens. De mate van betrouwbaarheid werd verdeeld in drie
categorieën over de zekerheid van de gegevens:
138
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 11. 139
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 11. 140
Het FDR was een coalitie van het voormalige Frente Democrático en de voormalige Coordinadora Revolucio-naria de Masas. Hoewel het er geen deel van uitmaakte had het FDR wel banden met het FMLN. UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 216. 141
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 58-61. 142
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 15.
59
1. Overwhelming evidence: zeer overtuigende bewijs dat de bevindingen van de commissie on-
dersteunt.
2. Substantial evidence: degelijk bewijs dat de bevindingen van de commissie ondersteunt.
3. Sufficient evidence: meer bewijs dat de bevindingen van de commissie ondersteunt dan dat
ze tegenspreekt.143
Op het eerste zicht lijkt het misschien logisch, en zelfs aangewezen, voor de commissie om aan te
geven op basis waarvan de bevindingen in het rapport als waar worden aangenomen. Maar het ge-
bruik maken van deze categorieën zou ook kunnen afdoen aan de geloofwaardigheid van sommige
cases in het rapport. Bevindingen zouden die onder de derde categorie vallen door tegenstanders
van de commissie in twijfel kunnen getrokken worden bijvoorbeeld. Het gebruik van deze onderver-
deling valt wel weer te plaatsen binnen het doel van de commissie om verder onderzoek aan te spo-
ren. We kunnen in dit opzicht wel stellen dat het rapport met betrekking tot de onderzochte cases
zeker een goede voedingsbodem voor een geïnformeerd debat vormt.
Tot slot verantwoordt de CTES opnieuw haar keuze over het noemen van namen in het rapport. We
zagen in het vorig hoofdstuk al dat de commissie individuen, en niet de instituties waarvan ze deel
uitmaken, verantwoordelijk wilt stellen voor de misdaden die ze begaan. Maar ook wanneer het aan-
komt op het vinden van de waarheid is de CTES van mening dat dit niet kon zonder namen te noe-
men:
“the Parties made it quite clear that it was necessary that the “complete truth be made
known”, and that was why the Commission was established. Now, the whole truth cannot be
told without naming names. After all, the Commission was not asked to write an academic
report on El Salvador, it was asked to investigate and describe exceptionally important acts of
violence and to recommend measures to prevent the repetition of such acts.”144
Naast het doel de waarheid te vinden, is het duidelijk dat de commissie deze keuze eveneens maakte
binnen het kader van de strijd tegen straffeloosheid. In deze uitspraak vinden we ook een mogelijke
verklaring waarom er bij de commissarissen geen historici zaten. In de lijst van het personeel dat
vermeld wordt in het rapport zijn slechts twee medewerkers terug te vinden met een academische
achtergrond waar geschiedenis deel van uitmaakt. Het is duidelijk niet het opzet van de commissie
een academische geschiedenis te schrijven. Nochtans lijkt hun werkwijze niet fundamenteel te ver-
schillen aan die van een historicus, met uitzondering van de categorieën over mate van zekerheid.
143
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 24. 144
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 25.
60
Het is eerder de ongewone context waarin de commissie werkt en de aanbevelingen die ze moeten
formuleren die vreemd zijn voor historici.
4.3. Guatemala
Ook in Guatemala heeft de brede interpretatie van het mandaat gezorgd voor een vollediger verhaal
over de waarheid van de gebeurtenissen tijdens het langdurige conflict. In principe zou de CEH aan
haar mandaat voldaan hebben met enkel de publicatie van haar hoofdstuk met conclusies en aanbe-
velingen plus de twee bijlagen met geregistreerde en illustratieve cases. Maar de commissie koos er
voor verder te gaan dan wat het mandaat haar oplegde en een zorgvuldige historische analyse te
maken en op te tekenen. Om zo waarheidsgetrouw mogelijk de context en de omstandigheden waar-
in de gebeurtenissen zich voordeden te kunnen schetsen, werden niet enkel een team van historici in
geschakeld en getuigenissen verzameld maar ook nog een andere reeks interviews gehouden. De
CEH stuurde personeel uit voor het verzamelen van diepte-interviews met personen die geen getui-
gen waren of informatie hadden over een specifieke case maar wel contextuele informatie konden
verschaffen over hun gemeenschap en leven.145 De CEH ziet deze getuigenissen over algemene om-
standigheden niet als bijkomstig maar als noodzakelijk voor het achterhalen van de waarheid. Samen
met de rechtstreekse en onrechtstreekse getuigen van mensenrechtenschendingen en daden van
geweld worden ze ‘testigos claves’ genoemd, sleutelgetuigen.146
De commissie erkent dat getuigenissen van slachtoffers de eerste en voornaamste bronnen waren
waarop haar werk werd gebaseerd. Met het verzamelen van die getuigenissen spreekt het voor zich
dat er vele namen van daders genoemd werden door slachtoffers en andere getuigen. De CEH ver-
bond zich ertoe de vermeende daders uit te nodigen voor gesprek en het geven van hun versie over
de feiten.147 Het rapport vermeldt jammer genoeg niet hoeveel van deze personen uitgenodigd wer-
den en hoeveel er hier op ingegaan zijn, wat doet vermoeden dat dit een minderheid moet geweest
zijn. Tenzij de CEH er bewust voor gekozen heeft dit niet te vermelden om de nadruk op het verhaal
van de slachtoffers te leggen, want ze is immers per definitie ‘victim-centered’.
Een tweede spijtige zaak is dat de commissie, in tegenstelling tot wat de betrokken partijen in het
akkoord van Oslo beloofd hadden, in haar werk niet altijd optimaal werd ondersteund. De CEH ver-
145
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 82. 146
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo,p. 54. 147
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo,p. 53-54.
61
klaart in haar inleiding dat de medewerking van het nationale leger ontoereikend was inzake het
verschaffen van informatie aan de commissie. Vele documenten die de CEH ontving waren onvolledig
of zogezegd onbestaande. Zo meldt het rapport dat de CEH geen enkele informatie verkreeg over de
organisatie van het leger in regio’s waar het conflict het hevigst woedde. Bovendien meldt de CEH
dat vele documenten van de overheid en justitie van zeer armoedige inhoud waren. Wat wijst op een
duidelijke afwezigheid van eerdere grondige onderzoeken.148
Naast het doel waarheidsvinding te bereiken, is het duidelijk dat de CEH eveneens bezorgd was over
de erkenning van die waarheid na publicatie van haar rapport. Om dit te illustreren kunnen we de
case over de massamoord in Panzós er opnieuw bijnemen. We zagen al dat de CEH bij de illustratieve
cases aandacht heeft voor de oorzaken, de feiten en de gevolgen. Maar meer nog, de commissie
geeft niet enkel verslag over de feiten die ze onderzocht en bevestigd heeft maar ontkracht ook de
foute versies van de waarheid die in Guatemala verspreid werden. Voor de massamoord in Panzós
toetst de commissie vier thesen af over wie verantwoordelijk was. Uiteindelijk trekt de CEH haar
conclusie en stelt met overtuiging dat het staatsleger van Guatemala de verantwoordelijkheid voor
de moord op onschuldige burgers draagt.149
Dat de commissie dit met ‘volle overtuiging’ doet moet hier nader verklaard worden. Net als in het
rapport van de CTES in El Salvador hanteert de CEH gradaties in zekerheid die ze heeft over de feiten
van de cases die beschreven worden. Zowel voor de geregistreerde als voor de illustratieve cases
worden er drie categorieën van betrouwbaarheid gebruikt:
1. Plena convicción: volle overtuiging, gebaseerd op directe getuigenissen van personen wiens
geloofwaardigheid door de commissie niet in twijfel werd getrokken of wanneer er andere
duidelijke bewijsstukken waren,
2. Presunción fundada: gegronde veronderstelling, niet uitsluitend gebaseerd op directe getui-
genissen maar eveneens niet in twijfel getrokken door de commissie,
3. Presunción simple: eenvoudige veronderstelling, niet gebaseerd op directe getuigenissen.150
Volgens het mandaat opgesteld in Oslo heeft de Guatemalteekse bevolking recht op het kennen van
de waarheid. Wat de CEH dan ook wil bereiken met het grondig historisch analyseren, m.n. het ont-
krachten van foute versies over de feiten en verschillende graden van zekerheid, is dat de waarheid
die ze naar voren schuift zal worden erkend. De commissie vraagt in haar aanbevelingen dat de pre-
148
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo,p. 49-50. 149
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Tomo VI, p. 20-23. 150
Comisión para el Esclarecimiento Histórico, Guatemala, Memoria del Silencio, Mandato y procedimiento de trabajo,p. 62-63.
62
sident in naam van de staat de bevindingen van de CEH publiekelijk erkent.151 De officiële erkenning
van het rapport wordt door de CEH noodzakelijk gevonden om de eerste stap richting gerechtigheid
en verzoening te kunnen zetten. Hoofdcommissaris Tomuschat benadrukt dit:
“no one can today insure that the immense challenge of reconciliation through truth can be
met with success. In order to do so, the historic facts must be recognized and assimilated into
each individual consciousness and the collective consciousness”152
De commissie stelt evenwel ook dat met het rapport het waarheidsproject nog niet is afgerond. Zo
stelt de commissie in haar aanbevelingen bijvoorbeeld de oprichting van de National Commission for
the Search for Disappeared Children voor.153 Naast het erkennen van de gevonden waarheden, moet
er blijvend worden gezocht naar feiten die niet tot bij de commissie zijn geraakt. Een obstakel voor
het verder zoeken naar de waarheid is echter dat alle informatie die de CEH verzameld heeft maar
niet heeft opgenomen in het rapport niet toegankelijk is voor het publiek, ook niet voor academisch
onderzoek. Iedereen die meer antwoorden wil, zal zijn onderzoek zelf moeten starten zelfs wanneer
de CEH eigenlijk al over informatie beschikt. We weten dat deze beslissing van geheimhouding ge-
nomen werd binnen het kader van het beschermen van getuigen en informanten. Maar dit betekent
wel dat zelfs de Commission for the Search for Disappeared Children die de CEH zelf in het leven
roept, geen beroep kan doen op de resultaten van het onderzoek van de waarheidscommissie. In dit
opzicht lijkt de commissie zichzelf tegen te werken.
Een onderwerp waarbij de waarheidsvinding van de CEH van uiterst precair belang was, was bij het
verantwoordelijk stellen van de staat voor een genocide op de Guatemalteekse Maya bevolking.
Hierbij moest rekening gehouden worden met de definitie van genocide zoals vastgelegd door de
Verenigde Naties in 1948 in het Verdrag inzake de Voorkoming en Bestraffing van Genocide:
“… genocide means any of the following acts committed with intent to destroy, in whole or in
part, a national, ethnical, racial or religious Group, as such:
a) Killing members of the group;
b) Causing serious bodily or mental harm to members of the group;
c) Deliberately inflicting on the group conditions of life calculated to bring about its physical de-
struction in whole or in part;
151
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 49. 152
Rotberg R. I. and Thompson D. F., Truth vs. justice: the morality of truth commissions, Princeton, Princeton University Press, 2000, p. 14. 153
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 52-53.
63
d) Imposing measures intended to prevent births within the group;
e) Forcibly transferring children of the group to another group.”154
De definitie stelt duidelijk dat genocide gepleegd wordt met de ‘intentie’ om een bepaalde bevol-
kingsgroep geheel of gedeeltelijk uit te roeien. Het bewijzen van die intentie is een zeer moeilijke
zaak, zeker voor een waarheidscommissie die niet altijd over alle mogelijke bronnen en getuigen van
beide kanten van het verhaal beschikt. Het is in dat geval zeker noodzakelijk om een uitgebreid histo-
risch verslag op te maken.155 Dit vereiste van de CEH een grondig onderzoek en analyse van niet en-
kel de feiten maar ook de omstandigheden. De commissie wijdt hier dan ook een uitgebreid deel van
haar rapport aan en besluit:
“Considering the series of criminal acts and human rights violations which occurred in the re-
gions and periods indicated and which were analysed for the purpose of determining whether
they constituted the crime of genocide, the CEH concludes that the reiteration of destructive
acts, directed systematically against groups of the Mayan population, within which can be
mentioned the elimination of leaders and criminal acts against minors who could not possibly
have been military targets, demonstrates that the only common denominator for all the vic-
tims was the fact that they belonged to a specific ethnic group and makes it evident that
these acts were committed “with intent to destroy, in whole or in part” these groups.”156
Het rapport vermeldt ook gevallen waarin, binnen de context van het bewijzen van de genocide,
daden van geweld worden gepleegd die onder de definitie van een genocide vallen.157
We weten nu dat de resultaten van het rapport van de CEH na publicatie ervan, na eerst vier maan-
den van complete stilte, vervolgens werden ontkend door de overheid van Guatemala, en dat juist
omwille van de beschuldiging van genocide. Desondanks de uitgebreide historische analyses kreeg
het rapport dus niet de erkenning die het nastreefde en verdiende. Sympathisanten van het nationa-
le leger publiceerden zelfs een aantal werken met hun versie van de waarheid. Pas in 2002 gingen de
onderhandelingen over een nationaal verzoeningsplan van start.158
Dit is niet zo verwonderlijk aangezien we al zagen dat de commissie al bij aanvang van haar werk niet
over al het gewenste bronnenmateriaal van de overheid en het leger beschikte. Afgezien van de ui-
154
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 38-39. 155
Wilson R. A., Humanity’s Histories, p. 48-49. 156
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 39 157
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 39-40. 158
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 91-97.
64
teraard zeer moeilijke politieke situatie waarin een waarheidscommissie zich bevindt, is het voor een
narratief over de waarheid noodzakelijk om alle partijen van een conflict voldoende te includeren om
latere conclusies voldoende gewicht te kunnen geven. Met andere woorden: een waarheidscommis-
sie die te ‘victim-centered’ gericht is, kan haar eigen legitimiteit bedreigen. Bovendien maakt de ab-
solute vertrouwelijkheid van verzamelde gegevens, en dus ontoegankelijkheid ervan, het mogelijk
voor tegenstanders van die commissie om sommige bevindingen in vraag te stellen. Zeker wanneer
het, zoals in het geval van de CEH, cases op basis van ‘eenvoudige veronderstellingen’ betreffen.
4.4. Peru
Naar welke waarheid de CVR in Peru op zoek moest gaan, werd grotendeels bepaald in het mandaat
van de commissie. Met het vermelden van het recht op de waarheid daarin, zoals geformuleerd door
de Verenigde Naties in 1996, was de commissie verplicht de omstandigheden en oorzaken van het
geweld te achterhalen. De commissie heeft haar mandaat vervolgens breed geïnterpreteerd en het
rapport bevat een aantal diepgaande thematische en regionale studies.
De CVR verklaart duidelijk dat ze het vinden van de waarheid ziet als een manier om dichter bij het
doel van gerechtigheid en democratie te komen. Het is nodig de waarheid te kennen hoe hard die
ook is - om verder te dat pad op te kunnen gaan. Het bekend maken van het verleden van de Peruvi-
aanse bevolking wordt door de CVR beschouwd als een vorm van recht doen op zich.159 Het zoeken
naar gerechtigheid begint bij de waarheid. En slechts wanneer er gerechtigheid is, kan verzoening
verwezenlijkt worden.160 De CVR wijdt in de introductie op het rapport een tweetal pagina’s aan een
verklaring over wat de commissie beschouwt als de waarheid.
De waarheid volgens de CVR is van praktische maar ook van morele aard. Vanuit praktisch oogpunt
moet de waarheid die ze presenteert wetenschappelijk onderbouwd zijn. Hiervoor deed de commis-
sie beroep op experts en wetenschappelijke methoden. Het rapport vermeldt dat de commissie voor
de analyse en interpretatie van de oorzaken van de feiten een interdisciplinair team samenstelde van
antropologen, sociologen, historici en psychologen. Bij het werk van de CVR werden historici betrok-
ken, maar dan wel enkel gericht op het onderzoeken van de feiten. Vanuit moreel oogpunt wijst de
commissie erop dat de waarheid intersubjectief is en op een ethische en narratieve manier uitge-
drukt wordt. Daarnaast staat de waarheid niet los van emotie. Het rapport legt uit dat de commissie
te maken krijgt met ‘hechos humanos’, menselijke feiten. Dergelijke gegevens kunnen niet los wor-
159
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 16, 20. 160
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo IX, 2003, p. 17.
65
den bekeken van intenties, affecties en van wil.161 De CVR gebruikt in haar rapport geen categorieën
van betrouwbaarheid zoals de CTES en de CEH dit deden. Toch werden ook de bevindingen van de
CVR na publicatie bekritiseerd. Een aantal voormalige militaire officieren, waaronder commissaris
Luis Arias Grazziani publiceerden een statement dat de conclusies van de CVR in twijfel trok.162 Bo-
vendien stuurde Grazziani, één dag voor de officiële uitgave van het rapport, een brief naar hoofd-
commissaris Lerner waarin hij verklaarde dat hij het niet eens was met het rapport daar het PCP-
Sendero Luminoso en het leger dezelfde mate van verantwoordelijkheid toeschreef. Grazziani zou
zijn handtekening op het rapport zetten maar wenste zich te distantiëren van de conclusies die de
CVR trok inzake de rol van het leger in het conflict. Hij pleitte dat de conclusies van het rapport van
de CVH niet als waarheid bewezen waren. Om die reden zou hij ook later samen met andere militai-
ren een bijkomend rapport publiceren waarin de rol van het leger opnieuw wordt geanalyseerd.163
Dit betekende natuurlijk een enorme deuk in de geloofwaardigheid van de inhoud van het rapport.
Met de verklaring over wat de CVR als waarheid beschouwd, kunnen we wel begrijpen waarom de
commissie er voor koos om zowel slachtoffers als daders te humaniseren. Om de feiten binnen de
juiste context te kunnen plaatsen, slaat die context hier niet enkel op maatschappelijke omstandig-
heden maar ook op de persoonlijke gevoelens van individuen. Met intersubjectief, zo verklaart het
rapport, wordt bedoeld dat de CVR de stem van alle ‘participanten’ bij het conflict wil laten horen.
Hier wordt echter benadrukt dat de stem van de slachtoffers voorrang krijgt. De CVR rapporteert die
intersubjectieve waarheid in de vorm van een coherent narratief. De commissie doet dit omdat de
feiten, hoe hard ze ook zijn, niet voor zich spreken.164 Tot slot spreekt de commissie haar hoop uit op
erkenning van de geschiedenis die ze voorlegt met de hoop op het herstellen van het nationale ge-
heugen dat nu gefragmenteerd is.165
De slachtoffers een stem geven, heeft de CVR, dan ook letterlijk gedaan met het organiseren van
publieke hoorzittingen. Deze werden beschouwd als een manier van recht doen aan de slachtoffers
omdat ze hun waarheid naar buiten konden brengen. Door deze hoorzittingen publiekelijk uit te zen-
den, kon de Peruviaanse bevolking leren van de getuigenissen van de slachtoffers en kregen de
slachtoffers het gevoel dat ze eindelijk gehoord, gerespecteerd en als gelijke behandeld werden.166
Het uitzenden van de hoorzittingen op televisie was een belangrijke manier om de waarheid bekend
te maken, nog voor het rapport van de CVR zou verschijnen. Hier kunnen we opnieuw verwijzen naar
161
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 32-33. 162
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 38. 163
Root R., Transitional justice in Peru, p. 93. 164
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 33. 165
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, 2003, p. 34. 166
Root R., Transitional justice in Peru, p. 77.
66
de commentaar die Theidon en Laplante op de commissie leverden. Ook met betrekking dat het vin-
den van de waarheid had het wel betrekken van daders bij de hoorzittingen waardevol kunnen zijn.
“the “victim-centered” nature of the CVR prevented it from accessing truths about the conflict
and its participants which could have provided insight into what genuine reconciliation might
require in the long term”167
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat hoewel niet aanwezig op de hoorzittingen, ook van daders
getuigenissen warden afgenomen. Al waren dat er wel een aanzienlijk aantal minder dan getuigenis-
sen van slachtoffers.
Zoals we zagen was de intensiteit van het geweld zeer regionaal verdeeld. De landelijke bevolking in
de Andes werd het hardste getroffen door het geweld. Het duurde een tijd voor de bevolking in de
hoofdstad Lima besefte hoe hevig het conflict woedde. Commissaris Beatriz Alva Hart, zelf opge-
groeid in de hogere middenklasse van Lima, verklaarde dat velen in de hoofdstad Lima, inclusief zij-
zelf, er zich niet van bewust waren wat er zich in de rest van het land afspeelde. Tijdens de laatste
hoorzitting vroeg ze dan ook om vergiffenis voor haar onwetendheid tijdens het conflict:
“My pain isn’t just when I feel empathy for the victims, but also when I ask, “Where was I
then?” My soul is scarred by the gaze of all those women, and all those children that I met in
the highlands. From all of them, I ask forgiveness. From Mama Angelica, who I see here, from
all the women, children and orphans, and the men, from them all I ask forgiveness. I ask for-
giveness for all the people of my class that still don’t understand. Because they don’t want to,
or it’s inconvenient.”168
Met het houden van de publieke hoorzittingen bereikte de CVR een groot deel van de bevolking.
Maar net als de CTES en de CEH beschouwt de CVR haar werk en rapport niet als een eindpunt. Zo
stelt de commissie richtlijnen op voor een National Plan of Forensic Anthropology Interventions. De
commissie had tijdens haar werk al een paar opgravingen gesuperviseerd.169 De CVR, net zoals de
CEH, ziet opgravingen van clandestiene graven een als een noodzakelijke onderneming voor het vin-
den van de waarheid waar slachtoffers en nabestaanden recht op hebben. Het aansporen door de
CVR tot verder onderzoek is het duidelijkst bij de oprichting van de Special Investigation Unit in 2002.
Deze instantie verkreeg alle informatie die de CVR verzamelde en kreeg de taak cases te identificeren
waarvoor er genoeg materiaal beschikbaar was om bewijs te leveren in een toekomstige rechtszaak.
167
Geparafraseerd in: Root R., Transitional justice in Peru, p. 82. 168
Geciteerd in: Root R., Transitional justice in Peru, p. 87. 169
Root R., Transitional justice in Peru, p. 86.
67
Die cases werden door de commissie doorgegeven aan de procureur-generaal.170 Bovendien stelde
de CVR nog een vertrouwelijk rapport op. Hierin werd de lijst met identiteit van daders opgenomen,
die zoals we eerder al vermeldden, niet werd gepubliceerd. Dit rapport werd doorgegeven aan de
president met de waarschuwing dat ze bekend zou worden gemaakt wanneer er binnen de zes
maanden geen juridische stappen werden ondernomen, ondanks dat het de commissie niet toege-
staan was dit te doen. Dit bleek uiteindelijk ook niet nodig, want de lijst werd al snel ontdekt door de
pers.171 Maar daarmee is het wel zeer duidelijk dat de CVR haar werk nog niet als afgerond be-
schouwt.
4.5. Vergelijking CTES – CEH – CVR
Wanneer de CTES, CEH en CVR aan hun onderzoek begonnen, lag al grotendeels vast naar welke
waarheid er moest gezocht worden en welke vorm die waarheid moest aannemen. Het mandaat en
vervolgens de interpretatie van het mandaat maakten immers eigenlijk al de selectie op basis waar-
van het onderzoek zou starten. De waarheid die waarheidscommissies presenteren omvat telkens
een narratief over het verloop van het gewelddadig conflict en een selectie van daaruit gelichte ca-
ses. De CEH in Guatemala had hierbij niet alleen aandacht voor het verloop van het conflict maar ook
voor de oorzaken en de gevolgen ervan. De CVR zag zich daartoe eveneens verplicht omwille van het
recht op de waarheid zoals beschreven in het vorige hoofdstuk. Bovendien maakte de CVR gebruik
van de bevoegdheid om hoorzittingen te organiseren, een belangrijke manier om de bevolking bij
haar werk te betrekken.
Misschien wel de belangrijkste selectie die voorafging aan het werk van de commissies was de keuze
om zich voornamelijk te baseren op getuigenissen van slachtoffers. Hoewel ook andere getuigen en
bronnen van de overheid, het leger en mensenrechtenorganisaties werden geraadpleegd, betreft de
waarheid die uiteindelijk gepubliceerd werd voornamelijk deze gericht op de slachtoffers. Dit wil niet
zeggen dat de gegevens die werden gerapporteerd niet correct en zouden zijn, want we zagen reeds
dat de drie waarheidscommissies er allen naar gestreefd hebben enkel betrouwbare gegevens te
publiceren. Daartoe werden dan ook verschillende getuigenissen tegen elkaar afgewogen. Wat be-
treft het onderzoek en waarheid naar de oorzaken en omstandigheden van het geweld dan weer,
werd in Guatemala en Peru een team van historici aangesteld.
170
Gonzalez Cueva E., The contribution of the Peruvian Truth and Reconciliation Commission to prosecutions, in: Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts : the tension between criminal justice and the search for truth, Dordrecht, Kluwer Academic, 2004, p. 62-63. 171
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 138.
68
Maar omwille van de selectie die aan de basis ligt van het onderzoek, moeten we opmerken dat de
waarheid die gerapporteerd wordt daarom niet de waarheid van en voor de hele bevolking van El
Salvador, Guatemala en Peru kon bevatten.
Een vraag die we ons wat dat betreft kunnen stellen is bijvoorbeeld waarom zo velen zich lieten
overtuigen om aan te sluiten bij een terroristische groepering? Dit is waar Laplante en Theidon op
wezen bij de hoorzitting van de CVR. Getuigenissen van daders kunnen belangrijke inzichten ver-
schaffen over hun motieven. Het kennen van de redenen waarom iemand tot een daad van geweld
overgaat zou dit misschien kunnen voorkomen in de toekomst.
Het is om diezelfde reden dat de commissies op zoek gingen naar de oorzaken van het conflict in zijn
geheel, waarom dan ook niet op individueel vlak? Wellicht omdat de commissies van oordeel zijn dat
dit aan het gerecht moet worden overgelaten, en zij het als hun belangrijkste taak achtten om zich te
richten op de slachtoffers. Bovendien wees Rebecca Root er al op dat het laten getuigen van daders
ook wraak(gevoelens) kan oproepen bij slachtoffers. Zo was de CVR er van overtuigd dat het politiek
klimaat waarin ze zich bevond het niet toeliet ruimte te geven aan mogelijke propaganda of ontken-
ning. In de conclusies van het rapport van de CEH wordt daarentegen wel melding gemaakt van in-
formatie die erop wees dat sommige burgers ertoe gedwongen werden zich schuldig te maken aan
daden van geweld.172 Maar dit werd niet doorgetrokken naar daders die behoorden tot het leger of
subversieve groeperingen. Getuigenissen van daders verzamelen, mag dan misschien wel niet beho-
ren tot de taak van een waarheidscommissie maar is wel cruciaal om het ontstaan van het geweld te
kunnen begrijpen en plaatsen.
In de inleiding op dit hoofdstuk werd de vraag gesteld of het mogelijk is een officiële nationale ge-
schiedenis te schrijven. Met deze bevindingen moeten we besluiten van niet, althans niet in het geval
van waarheidscommissies. De waarheid die in de drie rapporten gepresenteerd wordt, kan enkel
gezien worden als een belangrijke stap naar de erkenning van slachtoffers toe. Het is ook op die ma-
nier dat de drie waarheidscommissies verklaren recht te doen aan de slachtoffers. Al moet benadrukt
worden dat hun rapporten niet door iedereen worden erkend.
We zagen dat de CTES en de CEG gebruik maakten van categorieën met betrekking tot betrouwbaar-
heid van de gegevens bij het uitlichten van de cases die worden opgenomen in het rapport. De CVR
in Peru deed dit niet, maar gaf wel aan dat iets wat gekenmerkt wordt als ‘de waarheid’ ook weten-
schappelijk onderbouwd moet zijn. En daarnaast wees de CVR ook op de morele en persoonlijke
component van de waarheid, die bovendien geformuleerd wordt in een narratief dat noodzakelij-
kerwijze een interpretatie is. Op zich lijkt geen van beide benaderingen en aanpak van de waarheid
172
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 27.
69
een doorslaggevend positief effect gehad te hebben op de geloofwaardigheid van de commissies,
daar ze alle drie hun tegenstanders hadden en bekritiseerd werden. We merken daarbij op dat zowel
het rapport van de CEH als dat van de CVR dan ook gevolgd werden door nieuwe publicaties waarin
hun bevindingen in twijfel werden getrokken. En daarvan kunnen we stellen dat deze eerder betrek-
king hadden op het interpretatieve werk van de commissies.
Bij de genocide in Guatemala moest ook een intentioneel element bij de gedane misdaden bewezen
worden, iets wat zeker niet rechtstreeks uit de geraadpleegde bronnen kon gehaald worden, en bij-
gevolg door tegenstanders als speculatief kon bestempeld worden.
Over de conclusies van CVR bestond dan weer de twijfel over de mate van de rol die het leger te-
genover de mate van de rol die het PCP-Sendero Luminoso in het conflict gespeeld hadden. Want
hoewel kwantitatief bekeken het PCP-Sendero Luminoso duidelijk meer slachtoffers op haar geweten
had, werden beide partijen door de CVR evenveel verantwoordelijkheid toegeschreven . Dit stootte,
zoals we eerder al aangaven, zelfs op protest binnen de commissie tijdens haar werkzaamheden.
De CTES, CEH en de CVR gaven alle drie aan dat met de publicatie van hun rapport de zoektocht naar
de waarheid niet afgerond was. Elk gaven ze wel aanbevelingen voor aanvullende initiatieven om
hun werk verder te zetten.
Zo maakte de CTES plannen voor de oprichting van de Foundation for the Truth, de CEH pleitte voor
een National Commission for the Search for Disappeared Children en de CVR stelde richtlijnen op
voor een National Plan of Forensic Anthropology Interventions. Bovendien creëerde de CVR een Spe-
cial Investigation Unit om bewijsmateriaal aan het gerecht door te geven.
We kunnen dan ook stellen dat het werk van de waarheidscommissies eigenlijk niet bekeken kan
worden als het vinden van de waarheid. De commissies moeten eerder geplaatst worden als een stap
binnen de zoektocht naar de waarheid. Want zelfs na een zorgvuldige en representatieve selectie
van cases kan de waarheid die een waarheidscommissie achterhaalt, desondanks een degelijk uitge-
voerd en grondig verantwoord onderzoek, nooit volledig zijn. Hierbij moet ook opgemerkt worden
dat dit soms ook buiten de mogelijkheden van een waarheidscommissie ligt omdat ze daarin verhin-
derd wordt. Denk hierbij aan de CEH die niet over de nodige informatie over de organisatie van het
leger kon beschikken, of de CVR die velen sterk opgeroepen heeft een vertrouwelijke getuigenis af te
leggen maar waarop slechts enkelen ingingen. De waarheid die een waarheidscommissie rapporteert
kan dus nooit de volledige waarheid over het conflict zijn. Bovendien wijst historicus Tristram Hunt
erop dat waarheidscommissies zelf historische gebeurtenissen zijn en dat we ze eerder als zodanig
70
moeten beschouwen in de plaats van historische bronnen over de gewelddadige conflicten die ze
beschrijven.173
173
Hayner P. B., Unspeakable truths, p. 84.
71
5. Het verleden bestuderen met oog op de toekomst
5.1. Inleiding
“Some argue to bury the past […] digging up and pointing out the guilty will only bring
more pain. Yet can a society build a democratic future on a foundation of blind, de-
nied, or forgotten history?”174
Voor waarheidscommissies is het antwoord hierop duidelijk negatief. Het is nodig de waarheid over
het verleden te kennen om hierop verder te kunnen bouwen. Maar hiermee zetten ze zich, zeker op
vlak van geschiedschrijving, voor een zeer moeilijke taak. Een moeilijke taak net omwille van dat
‘verder kunnen bouwen op dit verleden’. Met hun nieuwe geschiedenis willen ze immers fundamen-
ten leggen voor een toekomst waarin verzoening mogelijk is. In de inleiding op dit werk werd al aan-
gegeven dat het blootleggen van het verleden paradoxaal tegenover het achter zich laten van dit
verleden lijkt te staan. Dit hoofdstuk zal nagaan hoe de waarheidscommissies in El Salvador, Guate-
mala en Peru hier in hun geschiedschrijving mee omgaan of op welke manier dit in hun werk terug te
vinden is.
Zoals de titel van dit hoofdstuk aangeeft bestuderen waarheidscommissies het verleden met het oog
op de toekomst. Dit is expliciet aanwezig in het werk van de commissies wanneer ze aanbevelingen
formuleren betreffende mogelijke hervormingen of acties die kunnen ondernomen worden binnen
het proces naar verzoening. Maar daarnaast is het oog op de toekomst eveneens continu impliciet
aanwezig in het werk van waarheidscommissies. Het personeel van waarheidscommissies is er zich
maar al te goed van bewust dat de informatie die ze publiek maakt in de toekomst voor verschillende
doeleinden gebruikt kan worden. Elke medewerker van een waarheidscommissie weet immers dat
de geschiedenis en de gegevens die ze rapporteren zich kunnen vertalen naar leerstof, bewijsstukken
in rechtszaken, argumenten voor institutionele hervormingen, etc. De CEH in Guatemala wist bij-
voorbeeld uiteraard zeer goed dat het rapporteren van een genocide gepleegd door haar eigen over-
heid zware implicaties zou hebben. Het is bijgevolg ten zeerste aangewezen, of beter gezegd nood-
zakelijk, voor een waarheidscommissie zeer voorzichtig te zijn met het verwoorden van die geschie-
denis en de gegevens die ze verzameld heeft.
174
Hayner P. B. Unspeakeble truths, p. 4.
72
Dit hoofdstuk legt zich toe op het historisch discours dat de waarheidscommissies in El Salvador,
Guatemala en Peru al dan niet bewust hanteren. Het betreft hier dan de impliciete of expliciete aan-
wezigheid van hun ‘met oog op de toekomst’.
Een historisch discours of vertoog, zoals omschreven door semioticus Roland Barthes, bevat immers
een aantal vooronderstellingen die historici bewust of onbewust hanteren. Die vooronderstellingen
halen ze niet uit de bronnen die ze bestuderen maar uit hun eigen inzichten over wat ze zich voor-
stellen over het verleden.175 Dit geldt uiteraard niet enkel voor historici maar ook op anderen die het
verleden beschrijven, en dus ook waarheidscommissies.
Zoals in dit werk al eerder werd aangegeven wordt de waarheid, en daarmee ook de waarheid over
het verleden, altijd beïnvloed door de blik die er naar kijkt. Bovendien gaat geschiedenis vaak ge-
paard met een identiteitsvoorstelling. Chris Lorenz haalt hierbij de stelling van geschiedtheoreticus
Hermann Lübbe aan die erop wijst dat geschiedenis identiteitsbepalend is. Mensen gaan naar hun
(groeps)verleden kijken om hun identiteit vast te stellen.176 Wat in het geval van waarheidscommis-
sies van zeer groot belang is, is dat bij radicale veranderingen mensen op zoek gaan naar een nieuwe
groepsidentiteit en hiervoor opnieuw naar het verleden gaan kijken om deze te vinden. Er komt in
dit geval een herbezinning over het verleden.177
Het verleden bestuderen met oog op de toekomst, wat eerder een tegenstelling lijkt, is op die manier
bekeken dan niet zo vreemd meer en klinkt zelfs logisch. Bovendien stelt Lorenz dat als we de ver-
schillende tijdsdimensies van het verleden, heden en toekomst bekijken, het zwaartepunt steeds in
het heden ligt. De situatie in het heden is dan bepalend voor de manier waarop we naar het verleden
en de toekomst kijken.178 Hierbij kunnen we het concept ‘régime d’historicité’ van François Hartog
aanhalen. Met een historiciteitsregime verwijst Hartog naar de manier waarop een cultuur zichzelf in
relatie plaatst met de tijd en de temporele dimensies van verleden, heden en toekomst. Hartog stelt
dat we vandaag te maken hebben met een postmodern historiciteitsregime waarbinnen het heden
geprivilegieerd wordt over het verleden of de toekomst.179 Dit komt overeen met de stelling van Lo-
renz dat wanneer we ons over het verleden of de toekomst bezinnen, we ons zullen baseren op de
hedendaagse noden. Voor waarheidscommissies gaat het dan om de nood aan klaarheid over het
verleden en hoop op verzoening, of simpelweg een betere toekomst. De nieuwe nationale geschie-
175 Boone M., Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia press, 2011, p.
238. 176
Lorenz C., De constructie van het verleden, p. 255. 177
Lorens C., De constructie van het verleden, p. 259. 178
Lorenz C., De constructie van het verleden, p. 259. 179
Aerts K. en Bevernage B., Haunting Pasts. Time and Historicity as Constructed by the Argentine Madres de Plaza de Mayo and Radical Flemish Nationalists, in: Social History, vol. 34, nr. 4, 2009, p. 393.
73
denis die waarheidscommissies verwacht worden te schrijven, zou dan aan die noden moeten vol-
doen. Of met de woorden van Richard Goldstone180: “construct an official and irrefutable history of
the dark past”.181
Dit “donkere” verleden dat Goldstone vermeldt, brengt ons bij de grens tussen het heden en het
verleden. Historicus Berber Bevernage stelt op basis van zijn onderzoek over waarheidscommissies in
Sierra Leone en Zuid-Afrika dat zij in hun historisch discours een breuk tussen het heden en het ver-
leden creëren.182 Op die manier willen ze de grens trekken tussen enerzijds het gewelddadige verle-
den dat sterk doorleeft in de maatschappij en anderzijds het heden met een hoop op een betere
toekomst.
Een andere belangrijke notie die in dit hoofdstuk gebruikt zal worden is die van ‘temporele afstand’.
Historicus Mark Salber Phillips spreekt van ‘historical distance’, een notie die traditioneel ingevuld
werd als een betere afstand die men kon nemen van het verleden naarmate de jaren verstrijken. Dit
zou de studie van het verleden bevorderen. Phillips wijst er ons dan weer op dat deze notie veel
flexibeler is. Naast een letterlijke afstand in tijd, kan historical distance onder andere ook gevoelsma-
tig bepaald zijn.183 Zo wijst bijvoorbeeld geschiedtheoreticus Frank Ankersmit erop dat we sommige
gebeurtenissen uit het verleden als dichterbij ervaren omdat ze voor ons op dit moment maatschap-
pelijk relevanter zijn, ook al zijn ze lang geleden gebeurd. De uitspraak ‘lang geleden’ is in die zin dan
ook al relatief. Anderzijds lijken sommige gebeurtenissen, ook al zijn ze chronologisch gezien meer
recent gebeurd, verder van ons af te staan.184 Dit bevestigd eveneens wat hierboven al zagen, het
zwaartepunt ligt steeds in het heden ook al zijn we ons hier niet altijd van bewust. Temporele afstand
kan dus gevoelsmatig of symbolisch groot zijn of net zeer klein. Volgens Bevernage willen waarheids-
commissies dus net een grotere symbolische temporele afstand creëren in hun historisch vertoog.185
Waarheidscommissies doen aan een bredere tijdspolitiek waarin ze “actief de dimensies van heden
en verleden definiëren en reguleren”.186 We zullen hier bekijken of dat bij de waarheidscommissies in
El Salvador, Guatemala en Peru ook het geval is.
180
Richard Goldstone: gewezen voorzitter en medeoprichter van het Institute for Historical Justice and Reconci-liation, http://historyandreconciliation.org/seasons-greetings-from-the-ihjr/, laatste geraadpleegd op 25/07/2016. 181
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 193. 182 Bevernage B., Reactie op de reactie van Frank Ankersmit, in: Groniek Historisch Tijdschrift, vol. 194, 2013, p.
45. 183
Phillips M. S., Rethinking Historical Distance, in: History and Theory, vol. 50, 2011, p. 11. 184
Ankersmit F., Over de grens tussen heden en verleden: antwoord op Bevernage, in: Groniek Historisch Tijd-schrift, vol. 194, 2013, p. 38. 185
Bevernage B., Reactie op de reactie van Frank Ankersmit, p. 45. 186
Bevernage B., ‘ ‘Always historicize’: over de ethische en politieke implicaties van een ‘historische’ houding in de context van waarheids- en historische commissies’, in: Groniek Historisch Tijdschrift,vol. 194, 2013, p. 22.
74
5.2. El Salvador
De titel van het rapport van de CTES impliceert op zich al een breuk met het verleden. From Madness
to Hope symboliseert het einde van een gewelddadige periode van conflict en een overgang naar een
hoopvolle toekomst. Met vredesakkoorden die een einde maakten aan de oorlog betekenden, ba-
kent de commissie het einde van de gewelddadige periode af. Aan de wieg van de hoopvolle toe-
komst plaatst de commissie zichzelf:
“The Commissioners also saw a glimmer of hope dawn in the hearts of the Salvadorian people
when it became known that the truth would soon be revealed.”187
“As this Commission submits its report, El Salvador is embarked on a positive and irreversible
process of consolidation of internal peace and modification of conduct for the maintenance of
a genuine, lasting climate of national coexistence.”188
Het conflict is verleden en vrede de toekomst, de commissie bevindt zich in de overgangsperiode.
Het staat volgens de CTES vast dat het onomkeerbare proces richting een betere toekomst is begon-
nen en neemt de taak op zich om in dit proces de eerste stappen te zetten.
De commissie beschouwt het conflict als een afgesloten periode, met daarin vier verschillende afge-
bakende periodes zoals we bij de bespreking van het mandaat zagen. Maar het is nog geen afgeslo-
ten hoofdstuk. Het rapport benadrukt dat vele engagementen waartoe de partijen die bij conflict
betrokken waren zich in de vredesakkoorden toe hadden verbonden nog uitgewerkt moeten wor-
den. Hierbij zal rekening moeten gehouden worden met de aanbevelingen die de commissie formu-
leert.189 De CTES erkent daarnaast dat het conflict niet enkel nazindert omwille van structurele insti-
tutionele en politieke problemen, maar uiteraard ook omwille van de gruwel die de slachtoffers
meegemaakt hebben. De angst is nog steeds groot en leeft door in de geesten van de mensen. Dit
werd voor de commissie duidelijk bij het verzamelen van getuigenissen: “Even though the fears ex-
pressed by some potential witnesses may have been exaggerated, the fact is that in their minds the
danger is real.”190 Toch benadrukt met deze uitspraak de CTES opnieuw dat het conflict deel van het
verleden geworden is. De angst die nog leeft zou niet meer mogen bestaan, maar het onrecht echter
is er nog wel en dat moet worden aangepakt.
187
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 12. 188
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 14. 189
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 14-15. 190
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 23.
75
We kunnen stellen dat de commissie enerzijds in haar historisch vertoog inderdaad een grotere tem-
porele afstand creëert tussen het heden en het verleden van conflict waarvan het einde slechts da-
teert van één jaar voor de daadwerkelijke creatie van de commissie zelf. Anderzijds wordt in het ver-
toog ook duidelijk dat een betere toekomst niet voor het grijpen ligt. De commissie situeert zichzelf
binnen een transitieperiode waarin nog een hele reeks hervormingen moeten doorgevoerd worden.
Vrede werd al bereikt, maar de tot doel gestelde verzoening die deze vrede in stand moet houden,
lijkt nog zeer ver weg.
Waarheidscommissies krijgen vaak de kritiek te weinig aandacht te hebben voor continuïteiten over
verschillende perioden heen. Zeker de perioden die ze zelf afbakenen.191 We kunnen duidelijk stellen
dat deze kritiek voor het rapport van de CTES niet opgaat. De commissie geeft in haar rapport her-
haaldelijk aan dat het conflict in El Salvador onder meer het gevolg was van structurele problemen
die diep in de maatschappij geworteld zitten en er ook na het conflict nog steeds zijn. Om de vrede te
kunnen bewaren, en om uit de overgangsperiode te geraken richting een eerlijke samenleving, moe-
ten die structurele problemen opgelost worden.
Ten slotte gaat het rapport eveneens in op identiteit, en meerbepaald de nationale identiteit. De
commissie benadrukt bewust de collectieve geest die nodig is om enerzijds te reflecteren over het
verleden en anderzijds te bouwen aan een gemeenschappelijke toekomst:
“The collective spirit underlying the agreements also runs through this report, which is the
contribution of the Commission on the Truth to restoring the institutional fabric of El Salva-
dor.”192
De CTES erkent dat de burgeroorlog de Salvadoraanse bevolking ernstig verdeeld heeft. Verzoening is
volgens de commissie essentieel om de gemeenschap weer één te maken.193 De commissie wijst
hiermee op dat dit in een verder verleden wel het geval was en dat die eenheid opnieuw terugge-
vonden moet worden. Er wordt herhaaldelijk benadrukt dat de burgeroorlog geen winnaars heeft
gekend, de Salvadoranen gezamenlijk de oorlog hebben doorstaan en dat ze nu gezamenlijk de wil
tonen om weer samen te werken. De commissie schrijft aan de Salvadoraanse bevolking een mentali-
teit van opoffering en hoop toe die zwaar op de proef gesteld is geweest. Maar volgens het rapport is
191
Bevernage B., ‘ ‘Always historicize’ , p. 26. 192
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 188. 193
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 185.
76
er met de akkoorden wel een nieuwe koers gezet: “A new people is rising from the ashes of a war in
which all were unjust.194
Identiteit speelt inderdaad een belangrijke rol in het historisch vertoog van de CTES. Er wordt een
beeld geschetst van een bevolking die een nieuwe start neemt na een helse periode. Aan de andere
kant wordt er eveneens gewezen op de collectieve identiteit die het hard te verduren kreeg tijdens
het verscheurende conflict maar nog steeds een belangrijke waarde vormt voor de Salvadoraanse
maatschappij. De nationale identiteit werd weliswaar dan wel zwaar op de proef gesteld maar ze
werd niet vergeten:
“When there came pause for thought, each Salvadorian once again responded to the only true al-
legiance – allegiance to the nation.”195
5.3. Guatemala
Een historisch vertoog dat een breuk met het verleden benadrukt of een nationale identiteit naar
voren schuift, is in het rapport van de CEH duidelijk minder aanwezig dan dat dat het geval is bij de
CTES in El Salvador. Sterker nog, we zagen al dat het rapport Guatemala beschrijft als een historisch
gezien verdeeld land zonder ‘nationaal project’. En ook wanneer het handelt over de gebeurtenissen
tijdens het conflict wordt vaak benadrukt dat het leed dat de slachtoffers berokkent werd nog steeds
sterk doorleeft in de verschillende Guatemalteekse gemeenschappen. Met betrekking tot seksueel
geweld wijst de CEH er bijvoorbeeld op dat “the presence of sexual violence in the social memory of
the communities has become a source of collective shame”.196
Dit is niet zo verwonderlijk als we dit bekijken in het licht van het mandaat van de CEH dat de com-
missie er onder meer toe verbond om maatregelen voor te stellen met het doel de herinneringen van
en aan de slachtoffers te beschermen. Enerzijds het verleden oprakelen en anderzijds het verleden
een plaats geven en aan een nieuwe toekomst bouwen, lijkt zoals we zagen tegenstrijdig met elkaar
maar de CEH geeft hier in haar rapport enigszins een uitleg aan wanneer ze er bij de aanbevelingen
voor pleit om door te gaan met de opgravingen van clandestiene graven; iets wat de herinnering aan
het pijnlijke verleden vanzelfsprekend enorm versterkt. De commissie verklaart dat de opgravingen,
194
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 17. 195
UN Doc. S/255000, 1993, From Madness to Hope, p. 188. 196
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 35.
77
afgezien van het onthullen van de waarheid, een essentiële stap zijn om reparatie en verzoening in
de toekomst te bewerkstelligen. Het vervult het recht van de nabestaanden op het kennen van de
waarheid en het geeft hen de kans om de gestorven slachtoffers een menswaardige begrafenis te
geven.197 Met andere woorden, het terug heropenen van het verleden is noodzakelijk om een pijnlij-
ke hoofdstuk te kunnen afsluiten.
Wat betreft het uitdragen van een nationale identiteit gebaseerd op een herbezinning over het ver-
leden kan gezegd worden dat de commissie er weinig vertrouwen in had dat het promoten van ge-
deelde sociale waarden voldoende zou zijn om het verleden te boven te geraken.198
“Confronted with ongoing social cleavages and an unrepentant military oligarchy, foreigners
including head commissioner Christian Tomuschat, a German human rights jurist, and Marcy
Mersky, who edited the final report, had little incentive to turn the CEH into an incurious pro-
moter of nationalism.”199
Hoewel de CEH in haar rapport geen collectieve nationale identiteit toeschrijft aan de Guatemalteek-
se bevolking, wordt er wel een nationaal project naar voren geschoven. Een nationaal project van
verzoening. Guatemala heeft nood aan nationale eenheid, maar dan één in de vorm van een cultuur
van wederzijds respect en waardering van binnenlandse culturele verschillen. Net zoals het project
van herinnering, was de promotie daarvan ook een van de doelstellingen volgens het mandaat van
de CEH. Dit is dan ook terug te vinden doorheen het historisch discours van het rapport, voornamelijk
wanneer het gaat over het sociaal integreren van de Maya bevolking in de Guatemalteekse maat-
schappij.
“In the struggle against exclusions suffered since the foundation of the Guatemalan State, the
Mayan people has made important contributions in the area of multiculturality and peace.
These provide the essential bases for society as a whole to review its history and commit itself
to building a new project of nationhood consistent with its multiculturality, which should be
inclusive, tolerant and proud of the wealth implicit in its cultural differences.”200
In dit opzicht zouden we kunnen stellen dat de CEH door middel van het promoten van een nationaal
project voor Guatemala wel een breuk met het verleden wil bewerkstelligen. Maar een duidelijk
breuk met het verleden maken, is in het historisch discours van de commissie niet duidelijk aanwezig.
197
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 54. 198
Darcy S. and Schabas W., Truth commissions and courts, p. 59. 199
Grandin G., The Instruction of Great Catastrophe, p. 58. 200
Commission for Historical Clarification, Guatemala, Memory of Silence, Conclusions and Recommendations, p. 33.
78
5.4. Peru
Wat meteen opvalt bij het lezen van het rapport van de CVR is dat wanneer er wordt verwezen naar
de bevolking van Peru er vaak gebruik wordt gemaakt van de derde persoon meervoud. Er wordt
gesproken over ‘onze geschiedenis’, ‘onze republiek’, ‘onze maatschappij’, ‘onze landgenoten’, enz.
We weten dat de commissarissen van de CVR allen de Peruviaanse nationaliteit hebben, en daar
wordt in het rapport duidelijk gebruik van gemaakt om een ‘wij-gevoel’ te creëren. Opmerkelijk is dat
dit voornamelijk gedaan wordt wanneer de commissie het heeft over plannen naar de toekomst toe.
Zo spreekt de commissie in het rapport bijvoorbeeld van het ‘construeren van een nieuwe geschie-
denis voor ons land’ wanneer ze het over het proces van verzoening heeft.201 Het is duidelijk dat
wanneer de CVR het heeft over nieuwe waarden die in de maatschappij uitgedragen moeten worden
of over projecten voor de toekomst heeft, dat de commissie de bevolking zo direct mogelijk wil aan-
spreken. Net zoals ze de getuigen liet doen tijdens de publieke hoorzittingen.
Naast het aanspreken van de bevolking creëert de CVR in haar vertoog ook duidelijk een breuk met
het verleden. In het voorwoord stelt hoofdcommissaris Lerner dat op het moment dat de CVR gecre-
eerd werd, Peru aan een nieuwe poging begon om de verloren democratie te recupereren.202 Dat
Lerner de geschiedenis die de commissie publiceert als een mijlpaal beschouwt, blijkt heel duidelijk
uit:
“La historia que aquí se cuenta habla de nosotros de lo que fuimos y de lo que debemos dejar
de ser. Esta historia habla de nuestras tareas. Esta historia comienza hoy.”203
Vrij vertaald als:
“De geschiedenis die hier verteld wordt gaat over ons, over wat we waren en over wat we
moeten ophouden te zijn. Deze geschiedenis gaat over onze taken. Deze geschiedenis begint
vandaag.”
Het is duidelijk dat Peru volgens de commissie een nieuwe weg inslaat. Niet alleen met betrekking
tot erkenning van een geschiedenis maar ook met betrekking tot verandering naar de toekomst toe.
Het geweld van het verleden wordt blootgelegd in het rapport en met verder onderzoek, wat de CVR
zoals we zagen aanspoort, kan de waarheid eindelijk aan het licht komen en kunnen de slachtoffers
het respect en de reparatie krijgen waar ze recht op hebben.
201
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo IX, 2003, p 17. 202
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, p. 16. 203
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, p. 17.
79
Dit wil echter niet zeggen dat de commissie continuïteit aan de kant schuift. De commissie betreurt
dat geweld tussen verschillende politieke en sociale groepen een constante geweest is in het verle-
den en dat de structurele problemen die het geweld voedden nog steeds aanwezig zijn. Er wordt in
het rapport dan ook gezegd: “El Perú está en camino, una vez más”204. “Peru is, alsnog, op weg”, naar
de democratie, en niet voor de eerste keer bovendien. Maar volgens de CVR is er een nieuwe perio-
de in de geschiedenis van Peru aangebroken, dit omdat er voor de eerste maal over het geweld gere-
flecteerd wordt. Op die manier kan ook de vraag gesteld worden op welke manier dit geweld in de
toekomst voorkomen kan worden.205
Het rapport heeft het ook over de strijd om de waarheid die eindelijk gewonnen is. Dankzij diegenen
die de ‘officiële waarheid’, die het dictatoriaal regime de bevolking voorhield, niet geloofden. Zij
brachten hiermee de maatschappij in beweging die vervolgens eiste de echte waarheid achterhaald
te willen zlen.206 De CVR erkent wel dat ‘sommigen’ niet achter het vinden van de waarheid staan.207
Dit doordat dat onvermijdelijk wonden uit het verleden terug openhaalt en opnieuw gevoelens van
haat kan opwekken. Maar de commissie stelt daar tegenover, en draagt de sterke overtuiging uit, dat
stilte en straffeloosheid nog veel erger zijn. En de ‘pagina omslaan’ van het recente verleden zonder
hieruit te leren en de slachtoffers in ere te herstellen is nog gevaarlijker.208
Vandaag weten we echter dat de strijd om de waarheid, waar de CVR het over heeft, nog niet ge-
wonnen is. Die ‘sommigen’ die het verleden niet meer willen oprakelen en enkel naar de toekomst
willen kijken, zijn een aanzienlijk deel van de bevolking. Niet verwonderlijk aangezien velen daarvan
zich schuldig maakten aan daden van geweld. Het rapport van de CVR werd na publicatie dan ook
zwaar bekritiseerd. Em. prof. dr. van de universiteit van Lima Herbert Morote schreef hierover zijn
werk Todos contra la verdad!, allen tegen de waarheid. Hij stelt hierin dat de eis om de waarheid
eerder uitzondering dan regel was, in tegenstelling tot wat het rapport van de CVR ons voorhoudt.209
De strijd om de waarheid werd, en wordt nog steeds, voornamelijk gevoerd door mensenrechtenor-
ganisaties en particuliere initiatieven. Het is ook duidelijk dat Morote deze wil ondersteunen. Zo zit
bij het boek een DVD van de documentaire Horror sín lágrimas, gruwel zonder tranen. Die documen-
taire vertelt ons het verhaal van Chungui, een district in Ayacucho met een inheemse bevolking die
zwaar getroffen werd door het geweld. In Chungui zijn nog steeds clandestiene graven te vinden
waar zelfs sommige stukken kleding van vermoorde kinderen nog naast liggen. Met deze documen-
204
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, p. 16. 205
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, p. 17. 206
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, p. 16. 207
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo IX, p. 25. 208
Comisión de la Verdad y Reconciliación, Informe final, Tomo I, p. 30. 209
Morote H., Todos contra la verdad! Breña (Lima), Fundación Herbert Morote, 2014, p. 27.
80
taire wil antropoloog Ediberto Jiménez de vergeten, of zelfs de genegeerde, geschiedenis van Chun-
gui naar buiten brengen.210 Het verder zoeken en naar boven brengen van de waarheid over het ge-
weld waartoe de CVR aanspoorde, kreeg duidelijk niet het gehoor van de staat dat die commissie
hoopte te krijgen. In 2009 weigerde de Peruviaans regering nog een donatie van Duitsland van twee
miljoen dollar voor de oprichting van een nationaal museum ter herinnering aan het gewelddadig
conflict van 1980 tot 2000.211
5.5. Vergelijking CTES – CEH – CVR
Hoewel het in het historisch vertoog van de CEH minder duidelijk is, creëerden alle drie de waar-
heidscommissies in hun rapport een breuk met het verleden. Zowel voor de CTES als de CEH als de
CVR is het gewelddadig conflict een zaak van het verleden, desalniettemin dragen vele slachtoffers
en nabestaanden er wel de gevolgen nog van. Het is in dit opzicht dat het zwaartepunt bij de tijdsdi-
mensies verleden, heden en toekomst in het heden ligt. Velen werden getroffen door het geweld en
hebben recht op de waarheid en een vorm van reparatie. Het is dan ook noodzakelijk de waarheid
over het geweld uit het verleden te achterhalen. Anderzijds is het eveneens de taak van waarheids-
commissies om verzoening te promoten en initiatieven voor te stellen die dit doel mogelijk kunnen
maken om het geweld uit het verleden een plaats te kunnen geven om te kunnen bouwen aan een
andere en betere toekomst. Het schijnbaar paradoxale aan wat het oprakelen van het verleden te-
genover het achter zich willen laten van dat verleden lijkt te zetten, kan hiermee verklaard worden.
Het blootleggen van het verleden en het focussen op het bouwen aan de toekomst kunnen we hier
beschouwen als twee manieren voor het bereiken van hetzelfde doel, namelijk ‘closure’ wat we hier
enerzijds zowel in collectieve psychologische zin willen omschrijven als het bereiken van de ervaring
emotioneel een zeer moeilijke periode te kunnen afsluiten als anderzijds een geschiedkundig afslui-
ten van die periode. De CEH legt dit eigenlijk in haar rapport uit wanneer ze de opgraving van clan-
destiene graven aanbeveelt. De commissie erkent dat dit een harde confrontatie met een pijnlijk
verleden is. Maar het is een noodzakelijke stap om de slachtoffers in ere te kunnen herstellen door
hun nabestaanden toe te laten ze een menswaardig afscheid te geven. Pas wanneer de waarheid
gekend is en de slachtoffers in ere hersteld zijn, kan het pijnlijke verleden een plaats krijgen. Hoewel
210
Degregori F. (director). (2009) Chungui Horror sin Lágrimas … Una Historia Peruana [documental]. Lima, Buenaletra Producciones. 211
Feldman J. P., Exhibiting Conflict: History and Politics at the Museo de la Memoria de ANFASEP in Ayacucho, Peru, in: Anthropological Quarterly, vol. 85, no. 2 (Spring 2012), p. 487.
81
minder nadrukkelijk, is zodoende ook bij de CEH een discours aanwezig dat een breuk met het verle-
den beoogt.
Bij de waarheidscommissies in El Salvador en Peru is echter de nadruk op een afgebakende tijdsperi-
ode duidelijker aanwezig. We zagen dat de CTES met de titel van haar rapport al stelt dat een nieuw
tijdperk is aangebroken. Het rapport spreekt van een onomkeerbaar vredesproces dat met het on-
dertekenen van de Mexico Agreements ingeluid werd. Wanneer de CTES het heeft over daden van
geweld dan betreft dat misdaden die werden begaan in het verleden, en hoewel de gevolgen ervan
nog voelbaar zijn, is wat haar betreft het conflict voorbij. Op deze manier creëert de CTES een grote-
re temporele afstand tussen het gewelddadige verleden en het heden waarin vrede centraal staat en
er hoop is op een betere toekomst. Ook de CVR hanteert een dergelijk vertoog. De commissie stelt
letterlijk dat een nieuw tijdperk is aangebroken waarin Peru niet enkel op weg is naar de democratie
maar eveneens reflecteert over haar verleden en de oorzaken die het geweld daarin mogelijk hebben
kunnen maken. Dat reflectie over het verleden mogelijk is, impliceert al dat het als een afgesloten
periode wordt beschouwd. Peru bevindt zich als land in een andere positie dan voorheen, en het is
vanuit die positie in het heden dat het kan reflecteren over het verleden.
De CTES en de CVR spelen ook in op identiteit als verbindend element. En hoewel de CEH geen ge-
meenschappelijke identiteit aan de Guatemalteekse bevolking toeschrijft, schuift de commissie wel
een gemeenschappelijk nationaal project naar voor. Het rapport van de CVR maakt duidelijk gebruik
van het feit dat de commissarissen zelf de Peruviaanse nationaliteit hebben en spreekt de bevolking
rechtstreeks aan in het rapport. Binnen het kader van het ‘wij-gevoel’ dat de commissie hiermee
creëert, legt de commissie de Peruvianen de taak op om collectief over het verleden te reflecteren
en verzoening als gezamenlijk doel aan te nemen. De CTES daarentegen bestaat uit een uitsluitend
buitenlands commissarissenkorps, maar toch haalt de commissie de collectieve geest aan van de
Salvadoranen waarmee ze in contact kwam tijdens haar onderzoek. Zo stelde de commissie dat er na
het conflict ‘pause for thought’ kwam en de bevolking terug trouw zweerde aan de natie. Alle drie de
commissies benadrukken dat vereniging nodig is. Hiermee komen de assumpties die de commissies
in hun historisch discours hanteren naar de oppervlakte. Verdeeldheid en geweld behoren tot het
verleden terwijl een gemeenschappelijk vredesproject tot het heden behoort.
Dat de waarheidscommissies een breuk tussen het heden en verleden hanteren in hun historisch
discours wil in geen van de gevallen zeggen dat continuïteit aan de kant wordt geschoven. De kritiek
dat waarheidscommissies enkel discontinuïteit benadrukken gaat hier niet op. Allen wijzen ze struc-
turele problemen aan die mede aan de basis van hun gewelddadig conflict lagen. Bovendien zijn die
structurele problemen nog niet opgelost. Het verschil met het verleden is dat de landen die nu vrede
82
kennen, de ruimte en de mogelijkheid hebben deze problemen aan te pakken. Dit geldt ook voor de
gevolgen van het geweld die nog steeds voelbaar zijn en de pijnlijke herinnering die nog steeds een
rol speelt in het dagdagelijkse leven van de slachtoffers en nabestaanden. We kunnen hier het voor-
beeld van Guatemala aanhalen, waar de CEH melding maakt van gemeenschappen die als gevolg van
seksueel geweld in schaamte leven. De commissies erkennen dat dit doorleeft in het heden maar
zien zichzelf als de start van een nieuw proces. Dit nieuwe proces bakent de periode van geweld af
en bezint zich over de juiste omgang met dit verleden. De waarheidscommissies plaatsen zichzelf in
een periode van transitie naar een democratie en een verzoende samenleving, twee doelen die nog
niet bereikt zijn. Maar aan het begin van dit transitieproces staan, betekent het einde van een tijd-
perk, en dus een breuk met het verleden.
83
6. Conclusie
Aan het begin van dit onderzoek stelden we ons de vraag hoe de waarheidscommissies in El Salvador,
Guatemala en Peru het verleden benaderen. Om hier een antwoord op te geven werd het onderzoek
verdeeld in drie luiken die elk een aspect van de geschiedschrijving van waarheidscommissies belich-
ten. We zagen dat het historisch onderzoek van de waarheidscommissies niet fundamenteel verschilt
van de geschiedkundige aanpak die een historicus hanteert. Maar we stellen vast dat het politieke
klimaat waarin de waarheidscommissies werken een aantal verwachtingen creëert waaraan met een
klassiek geschiedkundige aanpak niet kan voldaan worden. Dit zou de reden kunnen zijn waarom
historici zelden deel uitmaakten van het commissarissenkorps van de besproken waarheidscommis-
sies.
In het eerste luik, de reikwijdte van het mandaat, werden enerzijds de mandaten van de CTES, CEH
en de CVR besproken en anderzijds de interpretatie ervan door de commissies zelf. De CEH in Gua-
temala en de CVR in Peru kregen duidelijk een uitgebreider mandaat dan de CTES in El Salvador. Dit
resulteerde voor de eerste twee commissies in een uitgebreidere en nauwkeurigere historische ana-
lyse van het conflict die mede de oorzaken en omstandigheden die het ontstaan van het geweld ver-
klaren daarin opnam.
We menen dat het recht op de waarheid dat vermeld werd in zowel het mandaat van de CEH als dat
van de CVR hierbij een belangrijke rol gespeeld kan hebben. Maar enkel de CVR verwees in haar rap-
port naar het recht op de waarheid zoals het geformuleerd werd door de Verenigde Naties in 1997
en geherformuleerd in 2005. We zagen wel dat wanneer waarheidscommissies het recht op de
waarheid, dat deel uitmaakt van het recht op weten, vermelden, ze zich ertoe verbinden de oorza-
ken en omstandigheden die mensenrechtenschendingen mogelijk maakten te onderzoeken. Boven-
dien blijk dit internationaal erkend rechtsprincipe een waarheidscommissie sterker te legitimeren
hetgeen de kans op acceptatie van haar rapport bevindingen en aanbevelingen kan versterken.
Een belangrijk vraagstuk dat bij de interpretatie van het mandaat behandeld werd, was het aanwij-
zen van verantwoordelijkheid en daarmee samenhangend het al dan niet noemen van namen in het
rapport. We konden vaststellen dat het aanwijzen van individuele verantwoordelijkheid en het noe-
men van namen in het gedrang komt met het recht op een eerlijk proces. Waarheidscommissies
kunnen beter gebruik maken van hun capaciteit om de bredere context in beeld te brengen. Want
waar een rechtszaak zich enkel focust op individuele cases kan een waarheidscommissie het hele
conflict in kaart brengen. Zo beschreef Wilson de CEH als een goed voorbeeld omwille van de belang-
84
rijke historische inzichten die haar rapport bracht. Dit is de meerwaarde die waarheidscommissies
ons kunnen bieden.
Met hun werk zetten de waarheidscommissies een belangrijke stap richting historical justice zoals
gedefinieerd door Neumann en Thompson. De commissies stellen vast welk onrecht de slachtoffers
werd aangedaan en op welke manier ze terug in ere kunnen hersteld worden. Ze wijzen voor dit on-
recht ook morele en politieke verantwoordelijkheid aan.
We zagen dat strafrechtelijke verantwoordelijkheid door een waarheidscommissie niet kan en mag
aangewezen worden. Eén van de manieren waarop slachtoffers in ere hersteld kunnen worden is het
erkennen van het onrecht dat hen werd aangedaan. Het is op deze manier dat de waarheidscommis-
sies recht willen doen aan de slachtoffers. Of het proces richting historical justice verder zal worden
gezet, hangt dan weer af van de ontvangst van de rapporten en de implementatie van de aanbeve-
lingen die ze formuleren.
Een waarheidscommissie is per definitie ‘victim-centered’, dit heeft een zeer grote invloed op het
onderzoek dat gevoerd wordt. Hiermee gaan we over naar het tweede luik, het rapporteren van de
waarheid. Dat de focus ligt op het gehoor geven en het recht doen aan de slachtoffers is namelijk de
belangrijkste doelstelling waarmee de commissies de zoektocht naar de waarheid starten. Die selec-
tie is op zich niet problematisch en hoeft geen afbreuk te doen aan het onderzoek dat waarheids-
commissies leveren.
Net als bij ander geschiedkundig onderzoek, wordt het onderzoeksonderwerp afgebakend. Bij waar-
heidscommissies betreft dat het onderzoeken van mensenrechtenschendingen en daden van geweld
tijdens een conflict waarbij de focus ligt op het verhaal van de slachtoffers. Wat wel problematisch is,
is dat de geschiedenis die waarheidscommissies produceren naar voren worden geschoven als een
gedeeld nationaal narratief over het gewelddadig verleden. Het is dan onvermijdelijk dat dit op pro-
test zal stuiten. De verwachting dat waarheidscommissies een nieuwe nationale geschiedenis kunnen
schrijven, kan omwille van de specifieke doelstelling, afbakening en selectie die hieraan vooraf ging
en gepaard gaat, niet ingelost worden.
Alle drie de onderzochte waarheidscommissies erkennen dat met de publicatie van hun rapport de
zoektocht naar de waarheid nog niet is afgerond. De CTES, CEH en de CVR stellen elk initiatieven voor
om die zoektocht verder te zetten. We moeten de commissies dan ook plaatsen binnen het proces
naar waarheidsvinding in plaats van begin- en eindpunt ervan. Ze vormen een belangrijke stimulans
voor het aanwakkeren van een geïnformeerd nationaal debat. Zoals Hunt ons leert, zijn waarheids-
85
commissies zelf historische gebeurtenissen die kunnen beïnvloeden hoe er naar het verleden geke-
ken wordt.
Hiermee belanden we bij het derde en laatste luik van het onderzoek, het bestuderen van het verle-
den met oog op de toekomst. We zagen dat dit aspect zowel expliciet, in de aanbevelingen voor de
toekomst, als impliciet, in het historisch discours, aanwezig is in het werk van de waarheidscommis-
sies.
Wat hier meteen opviel is dat enerzijds het terug bovenhalen van het verleden paradoxaal tegenover
het willen afsluiten van dit verleden lijkt te staan. We zagen echter dit deze twee zaken deel uitma-
ken van hetzelfde proces. Het is net om het verleden een plaats te kunnen geven dat de waarheid
eerst gekend moet zijn. Dit wordt het best geïllustreerd door de opgravingen van clandestiene gra-
ven. Het pijnlijke verleden wordt letterlijk terug bovengehaald om vervolgens de slachtoffers ervan
een waardig afscheid te kunnen laten geven.
Het achter zich willen plaatsen van het verleden is eveneens terug te vinden in het historisch discours
van de waarheidscommissies. Er wordt een breuk tussen het heden en verleden gecreëerd door de
periode van gewelddadig conflict te contrasteren met het heden waarin vrede bereikt werd en de
mogelijkheid bestaat om over de misdaden van het verleden te reflecteren en te oordelen. De com-
missies plaatsen zich binnen een transitieperiode waarin een punt gezet wordt achter het geweld en
bezinning nodig is over hoe men het beste met dit verleden kan omgaan. Op die manier creëren de
commissie een grotere symbolische temporele afstand tussen het heden en het nog zeer recente
verleden waarvan de gevolgen voor velen nog dagelijks voelbaar zijn. Hierbij moet opgemerkt wor-
den dat de waarheidscommissies wel nog aandacht hebben voor continuïteit tussen het verleden en
het heden. En het is net daarom dat zoektocht naar de waarheid verder gezet moet worden om
structurele problemen die ten grondslag lagen van de conflictperiode en dramatische geschiedenis
voor de toekomst weg te werken.
86
87
Bibliografie
UN Doc. E/CN.4/2005/102/Add. 1. Report of the independent expert to update the Set of principles
to combat impunity, Diane Orentlicher. 2005.
UN Doc. E/CN.4/Sub.2/1997/20/Rev.1. Question of the impunity of perpetrators of human rights
violations (civil and political). 1997.
UN Doc. S/25500. Report of the UN Truth Commission on El Salvador - From Madness to Hope: the
12-year war in El Salvador. 1993.
DEGREGORI F. (director). (2009) Chungui Horror sin Lágrimas … Una Historia Peruana [documental].
Lima, Buenaletra Producciones.
Comisión de la Verdad y Reconciliación. Informe final. Perú, 2003. http://cverdad.org.pe/ifinal/
Commission for Historical Clarification. Guatemala: Memory of Silence. Guatemala, 1999.
http://www.aaas.org/sites/default/files/migrate/uploads/mos_en.pdf
Comisión para el Esclarecimiento Histórico. Guatemala: Memoria del Silencio. Guatemala, 1999.
http://www.centrodememoriahistorica.gov.co/descargas/guatemala-memoria-silencio/guatemala-
memoria-del-silencio.pdf
ANKERSMIT F. ‘Over de grens tussen heden en verleden: antwoord op Bevernage’. In: Groniek Histo-
risch Tijdschrift,vol. 194, 2013, pp. 37-44.
BEVERNAGE B. ‘ ‘Always historicize’: over de ethische en politieke implicaties van een ‘historische’
houding in de context van waarheids- en historische commissies’. In: Groniek Historisch Tijd-
schrift,vol. 194, 2013, pp. 17-30.
BEVERNAGE B. ‘Reactie op de reactie van Frank Ankersmit’. In: Groniek Historisch Tijdschrift,vol. 194,
2013, pp. 45-52.
BEVERNAGE B. ‘Writing the past out of the present: History and the Politics of Time in Transitional
Justice’. In: History Workshop Journal, no. 69, Oxford University Press, 2010, pp. 111-131.
BOONE M., Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent, Academia press,
2011, 377p.
BUCKING R., HENKES B. en KNOTTNERUS A. ‘Historici en de confrontatie met een gewelddadig ver-
leden: een inleiding’. In: Groniek Historisch Tijdschrift, vol 194, 2014, pp. 3-14.
CRANDALL J., ‘Truth Commissions In Guatemala And Peru: Perpetual Impunity And Transitional Jus-
tice Compared’ In: Peace, Conflict and Development – Issue Four, April 2004, pp. 1-19.
88
DARCY S., SCHABAS W. Truth commissions and courts: the tension between criminal justice and the
search for truth. Dordrecht, Kluwer Academic, 2004, 272 p.
DE BAETS A. ‘Na de genocide: waarheidsstrategieën van rechters en historici.’ In F. R. Ankersmit, R.
Peters, M. Grever, E. Jonker, & K. Ribbens (Eds.), Het drama Srebrenica: Geschiedtheoretische be-
schouwingen over het NIOD-rapport. Assen: Koninklijke van Gorcum, pp. 28-46; 212-230.
DE BAETS A. ‘Waarheidscommissies als protohistorici’. In: VVN Berichten, Tijdschrift voor de Vereni-
ging voor de Verenigde Naties, 26(117), 2002, pp. 3-19.
FREEMAN M. Truth commissions and procedural fairness. Cambridge-New York, Cambridge Universi-
ty Press, 2006, 400 p.
GRANDIN G. ‘The Instruction of Great Catastrophe: Truth Commissions, National History, and State
Formation in Argentina, Chile, and Guatemala.’ In: The American Historical Review, vol. 110, no. 1
(February 2005), Oxford University Press, pp. 46-67.
HAYNER P. B., Unspeakable truths: transnational justice and the challenge of truth commissions.
London, Routledge, 2011, 356 p.
LORENZ C. ‘De constructie van het verleden: een inleiding in de theorie van de geschiedenis.’
Meppel, Boom, 2002, 399 p.
MAIER C. S. ‘Doing History, Doing Justice: The historian and the truth commisson’. In: ROTBERG R. I.,
THOMPSON D. F. Truth vs. justice: the morality of truth commissions. Princeton, Princeton University
Press, 2000, 309p., pp. 261-278.
NEUMANN K. and THOMPSON J., Historical justice and memory. Madison (Wis.), University of Wis-
consin press, 2015, IX, 258 p.
PHILLIPS M. S. ‘Rethinking Historical Distance’. In: History and Theory, vol. 50, 2011, pp. 11-23.
ROOT R. Transitional Justice in Peru. Basingstoke, Palgrave Macmillan, 2013, 216p.
ROTBERG R. I., THOMPSON D. F. Truth vs. justice: the morality of truth commissions. Princeton,
Princeton University Press, 2000, 309p.
THELEN D. ‘How the Truth and Reconciliation Commission Challenges the Ways We Use History’. In:
South African Historical Journal, 47(1), 11/2002, pp. 162-190.
VERBUYST R. ‘History, historians and the South African Truth and Reconciliation Commission.’ In:
New Contree, 66, 2013, pp. 1-26.
WEBSTER D., ‘History, Nation and Narrative in East Timor’s Truth Commission Report.’ In: Pacific
Affairs, vol. 80, no. 4, Special Forum: East Timor’s Truth Commission (Winter 2007/2008), pp. 581-
591.
WILSON R. A. Humanity’s Histories: Evaluating the Historical Accounts of International Tribunal and
Truth Commissions. Connecticut, University of Connecticut, 2001, 28 p.
89
Websites:
Comisión de la Verdad y Reconciliación/Truth and Reconciliation Commission – http://www.cverdad.org.pe/
Institute for Historical Justice and Reconciliation - http://historyandreconciliation.org/
Institute for Integrated Studies - http://www.ifit-transitions.org/
International Center for Transitional Justice - https://www.ictj.org/
International Network for Theory of History - http://www.inth.ugent.be/
United Nations - http://www.un.org/en/index.html
United States Institute of Peace - http://www.usip.org/
90
91
Bijlagen
92
Bijlage 1 : Mexico Agreements (CTES – El Salvador)
bron: UN Doc. S/25500. Report of the UN Truth Commission on El Salvador - From Madness to Hope:
the 12-year war in El Salvador. 1993.
Mexico Agreements, 27 April 1991
COMMISSION ON THE TRUTH
The Government of El Salvador and the Frente Farabundo Martí para la Liberación
Nacional (hereinafter referred to as "the Parties"),
Reaffirming their intention to contribute to the reconciliation of Salvadorian socie-
ty;
Recognizing the need to clear up without delay those exceptionally important acts
of violence whose characteristics and impact, and the social unrest to which they
gave rise, urgently require that the complete truth be made known and that the re-
solve and means to establish the truth be strengthened;
Considering that, although the need to put an end to impunity was raised in the dis-
cussion on the item on the armed forces of the Agenda for the negotiations adopted
at Caracas on 21 May 1990, the means of investigation which the Parties theselves
have been prepared to set up are addressing situations whose complexity warrants
independent treatment;
Agreeing on the advisability of fulfilling that task through a procedure which is
both reliable and expeditious and may yield results in the short term, without preju-
dice to the obligations incumbent on the Salvadorian courts to solve such cases and
impose the appropriate penalties on the culprits;
Have arrived at the following political agreement:
1. There is hereby established a Commission on the Truth (hereinafter referred to as
"the Commission"). The Commission shall be composed of three individuals ap-
pointed by the Secretary-General of the United Nations after consultation with the
Parties. The Commission shall elect its Chairman.
FUNCTIONS
2. The Commission shall have the task of investigating serious acts of violence that
have occurred since 1980 and whose impact on society urgently demands that the
public should know the truth. The Commission shall take into account:
93
(a) The exceptional importance that may be attached to the acts to be investigated,
their characteristics and impact, and the social unrest to which they gave rise; and
(b) The need to create confidence in the positive changes which the peace process
is promoting and to assist the transition to national reconciliation.
3. The mandate of the Commission shall include recommending the legal, political
or administrative measures which can be inferred from the results of the investiga-
tion. Such recommendations may include measures to prevent the repetition of such
acts, and initiatives to promote national reconciliation.
4. The Commission shall endeavour to adopt its decisions unanimously. However,
if this is not possible, a vote by the majority of its members shall suffice.
5. The Commission shall not function in the manner of a judicial body.
6. If the Commission believes that any case brought to its attention does not meet
the criteria set forth in paragraph 2 of this agreement, it may refer the case to the
Attorney-General of the Republic, should it deem appropriate, for handling through
the judicial channel.
POWERS
7. The Commission shall have broad powers to organize its work and its function-
ing. Its activities shall be conducted on a confidential basis.
8. For the purposes of the investigation, the Commission shall have the power to:
(a) Gather, by the means it deems appropriate, any information it considers rele-
vant. The Commission shall be completely free to use whatever sources of infor-
mation it deems useful and reliable. It shall receive such information within the pe-
riod of time and in the manner which it determines.
(b) Interview, freely and in private, any individuals, groups or members of organi-
zations or institutions.
(c) Visit any establishment or place freely without giving prior notice.
(d) Carry out any other measures or inquiries which it considers useful to the per-
formance of its mandate, including requesting reports, records or documents from
the Parties or any other information from State authorities and departments.
UNDERTAKING BY THE PARTIES
9. The Parties undertake to extend to the Commission whatever cooperation it re-
quests of them in order to gain access to sources of information available to them.
94
10. The Parties undertake to carry out the Commissions recommendations.
REPORT
11. The Commission shall submit a final report, with its conclusions and recom-
mendations, within a period of six months after its establishment.
12. The Commission shall transmit its report to the Parties and to the Secretary-
General of the United Nations, who shall make it public and shall take the decisions
or initiatives that he deems appropriate.
13. Once the report has been handed over, the Commissions mandate shall be con-
sidered terminated and the Commission shall be dissolved.
14. The provisions of this agreement shall not prevent the normal investigation of
any situation or case, whether or not the Commission has investigated it, nor the
application of the relevant legal provisions to any act that is contrary to law.
95
Bijlage 2 : Oslo akkoord (CEH – Guatemala)
Bron : Comisión para el Esclarecimiento Histórico. Guatemala: Memoria del Silencio. Guatemala,
1999.
http://www.centrodememoriahistorica.gov.co/descargas/guatemala-memoria-silencio/guatemala-
memoria-del-silencio.pdf
“ACUERDO SOBRE EL ESTABLECIMIENTO DE LA COMISIÓN PARA EL ESCLARECIMIENTO HISTÓRICO DE LAS
VIOLACIONES A LOS DERECHOS HUMANOS Y LOS HECHOS DE VIOLENCIA QUE HAN CAUSADO SUFRIMIENTOS A LA
POBLACIÓN GUATEMALTECA
Considerando que la historia contemporánea de nuestra patria registra graves hechos de violencia, de irrespeto de los derechos fundamentales de la persona y sufrimientos de la población vinculados con el enfrentamiento rmado;
Considerando el derecho del pueblo de Guatemala a conocer plenamente la verdad sobre estos acontecimientos cuyo esclarecimiento contribuirá a que no se repitan estas páginas tristes y dolorosas y que se fortalezca el proceso de democratización en el país;
Reiterando su voluntad de cumplir cabalmente con el Acuerdo Global sobre Derechos Humanos del 29 de marzo de 1994;
Reiterando su voluntad de iniciar a la brevedad un nuevo capítulo en la historia nacional que como culminación de un amplio proceso de negociación ponga fin al enfrentamiento armado, contribuyendo a sentar las bases para una convivencia pacífica y respetuosa de los derechos humanos entre los guate-maltecos;
Considerando, en este contexto, la necesidad de promover una cultura de concordia y respeto mutuo que elimine toda forma de revancha o venganza, una condición indispensable para una paz firme y duradera;
El Gobierno de Guatemala y la Unidad Revolucionaria Nacional Gua- temalteca (en adelante “las Partes”) acuerdan lo siguiente:
El establecimiento de una Comisión con las siguientes características:
FINALIDADES: I. Esclarecer con toda objetividad, equidad e imparcialidad las violaciones a los derechos humanos y los hechos de violencia que han causado sufrimien tos a la población guatemalteca, vinculados con el enfrentamiento armado. II. Elaborar un informe que contenga los resultados de las investigaciones realizadas y ofrezca elementos objetivos de juicio sobre lo acontecido durante este período abarcando a todos los factores, internos y externos. III. Formular recomendaciones específicas encaminadas a favorecer la paz y la concordia nacional en Guatemala. La Comisión recomendará, en particular, medidas para preservar la memoria de las víctimas, para fomentar una cultura de respeto mutuo y observancia de los derechos humanos y para fortalecer el proceso democrático.
96
PERÍODO: El período que investigará la Comisión será a partir del inicio del enfrentamiento armado hasta que se suscriba el Acuerdo de Paz Firme y Duradera.
FUNCIONAMIENTO: I. La Comisión recibirá antecedentes e información que proporcionen las personas o instituciones que se consideren afectadas así, como las Partes. II. Corresponde a la Comisión aclarar plenamente y en detalle estas situaciones. En particular, analizará con toda imparcialidad los factores y cir cunstancias que incidieron en dichos casos. La Comisión invitará a todos los que puedan estar en posesión de información pertinente a que presenten su versión de los hechos. La no comparecencia de los interesados no impedirá que la Comisión se pronuncie sobre los casos. III. Los trabajos, recomendaciones e informe de la Comisión no individualizarán responsabilidades, ni tendrán propósitos o efectos judiciales. IV. Las actuaciones de la Comisión serán reservadas para garantizar la secreti-vidad de las fuentes, así como la seguridad de los testigos e informantes. V. Al estar constituida, la Comisión hará pública su constitución y sede, por todos los medios posibles, e invitará a los interesados a que depositen su información y testimonios.
INTEGRACIÓN: La Comisión contará con tres miembros, estos serán: I. El actual moderador de las negociaciones de paz, cuya designación se soli-citará al Secretario General de las Naciones Unidas; II. Un miembro, ciudadano de conducta irreprochable, designado por el mode-rador, de común acuerdo con las Partes; III. Un académico elegido por el moderador, de común acuerdo con las Partes, de una terna propuesta por los rectores universitarios. La Comisión contará con el personal de apoyo que considere necesario, con las cualidades requeridas, para el cumplimiento de sus funciones.
INSTALACIÓN Y DURACIÓN: La Comisión se integrará, instalará y empezará a funcionar a partir del día de la firma del Acuerdo de Paz Firme y Duradera. Los trabajos de la Comisión durarán un período de seis meses contados a partir de su instalación, prorrogables por seis meses más, si así lo decide la Comisión.
INFORME: La Comisión redactará un informe que será entregado a las Partes y al Secretario General de las Naciones Unidas, que lo hará público. El hecho que no se haya podido investigar todos los casos o situaciones presentados a la Comisión no restará validez al informe.
97
COMPROMISO DE LAS PARTES: Las Partes se comprometen a colaborar con la Comisión en todo lo que fuera necesario para el cumplimiento de su mandato. Se comprometen, en particular, a crear previa la integración de la Comisión y durante su funcionamiento las condiciones indispensables para que la misma pueda llenar las características establecidas en el presente Acuerdo.
VERIFICACIÓN INTERNACIONAL:
De conformidad con el Acuerdo Marco del 10 de enero de 1994, el cumplimiento del presente Acuerdo está sujeto a verificación internacional por las Naciones Unidas.
MEDIDAS DE EJECUCIÓN INMEDIATA DESPUÉS DE LA FIRMA DEL PRESENTE ACUERDO: Las Partes acuerdan solicitar al Secretario General el nombramiento a la
brevedad del moderador de las negociaciones para ser miembro de la Comisión.
Después de su nombramiento, este último será facultado para hacer desde ya
todas las gestiones necesarias para preparar el buen funcionamiento de la
Comisión una vez integrada e instalada de conformidad con las disposiciones de
este Acuerdo.
Oslo, 23 de junio de 1994
Por el Gobierno de la República de Guatemala
Héctor Rosada Granados
Antonio Arenales Forno Mario Permuth
Amílcar Burgos Solís
General Carlos Enrique Pineda Carranza General Julio Arnoldo Balconi Turcios
General José Horacio Soto Salán
Por la Unidad Revolucionaria Nacional Guatemalteca Comandancia General Carlos González
Comandante Rolando Morán
Comandante Gaspar Ilom Comandante Pablo Monsanto
Comisión Político-Diplomática Luis Felipe Becker Guzmán
Francisco Villagrán Muñoz Miguel Ángel Sandoval Luz Méndez Gutiérrez
98
Asesores
Mario Vinicio Castañeda Miguel Ángel Reyes
Jorge Rosal
Por las Naciones Unidas Jean Arnault Moderador”.
99
Bijlage 3 : Grafiek Guatemala
Bron : Commission for Historical Clarification. Guatemala: Memory of Silence. Guatemala, 1999, p.
83 http://www.aaas.org/sites/default/files/migrate/uploads/mos_en.pdf
100
Bijlage 4 : Decreto Supremo (CVR - Peru)
Bron : Decreto Supremo, No. 065-2001-PCM, 2001.
[TRANSLATION: Original, Spanish] SUPREME DECREE No. 065-2001-PCM
THE PRESIDENT OF THE REPUBLIC IN VIEW OF: The proposal for the creation of the Truth Commission presented by the Inter-institutional Working Group created by Supreme Resolution No. 314-2000-JUS;
CONSIDERING:
That the First Article of the Constitution establishes that the defense of the individual and respect for the person’s dignity constitute the highest objective of society
and the State;
that, it is the duty of society and the State to guarantee that human rights are fully upheld, as an expression of the supremacy of the individual, end and object of all
democratic systems; that, it is the duty of the State to promote and guarantee the peaceful coexistence among all members of society; that, in May 1980 terrorist organizations unleashed violence against humanity and thousands of Peruvians ended up as victims of the violation of their most elemental rights
both as the work of said terrorist organizations and that of some agents of the State, with a tragic outcome of crimes, disappeared persons and other serious incidents that were not clarified;
DECREES
Article 1. The Truth Commission is created, charged with clarifying the process, facts and responsibilities of the terrorist violence and the violation of human rights produced from May 1980 to November 2000, whether imputable to terrorist organizations or to State agents, as well as proposing initiatives destined to affirm peace and harmony among Pe-ruvians.
The Truth Commission will tend toward national reconciliation, the rule of justice and the strengthening of the democratic constitutional regime. Article 2. The Commission will have the following objectives:
a) To analyze the political, social and cultural conditions, as well as the behaviors, of society and State institutions, that contributed to the tragic situation of violence through which Peru has passed;
b) To contribute, when appropriate, to the justice system’s clarification of the crimes and violations of human rights committed by terrorist organizations or some State
agents, seeking to determine the whereabouts and situation of the victims and identifying, to the extent possible, presumptive responsibilities;
101
c) To draw up proposals for reparation and dignification of the victims and their family members; d) To recommend institutional, legal, educational and other reforms, as preventive guarantees, so that these may be processed and attended to through legislative, political
or administrative initiatives; and e) To establish mechanisms for following up on its recommendations.
Article 3. The Truth Commission shall focus its work on the following acts, as long as they are imputable to terrorist organizations, State agents or paramilitary groups:
a) Murders and abductions; b) Forced disappearances; c) Torture and other serious injuries; d) Violations of the collective rights of the country’s Andean and native communities; e) Other crimes and serious violations of the rights of individuals. The Commission has no jurisdictional powers, therefore it does not substitute the functions of the Judicial Power and Public Ministry. Article 4. The Truth Commission shall be composed of seven persons of Peruvian nationality, of recognized ethical trajectory, prestige and legitimacy in the society and
identified with the defense of democracy and the institutional nature of the Constitution. The President of the Republic, with the approving vote of the Council of Ministers, shall designate the members of the Commission by Supreme Resolution. Article 5. Given the exceptional nature of its functions, the members of the Truth Commission shall have appropriate security measures as the Executive Power may dispose. The Executive Power, members of the Armed forces and National Police or any other institution, functionary or servant, within the ambit of the Executive Power, shall
lend their support and collaboration to the Commission for the fulfillment of its functions. The Executive Power, in support of the Truth commission, will carry out the necessary coordination with other State powers in order to promote their cooperation
Without prejudice to the foregoing, the Truth commission shall be able to propose and subscribe, through the Executive Power, special cooperation agreements with the
Legislative Power, the Judicial Power, the Public Ministry and any other constitutionally autonomous institution.
Article 6. The Truth Commission shall enjoy the following authority for fulfilling its function: a) To interview and compile from any person, authority, functionary or public servant all the information it considers pertinent.
b) To request the cooperation of functionaries and public servants in order to access documentation or any other State information. c) To carry out visits, inspections or any other investigative step it considers pertinent. To that end, the Commission shall be able to count on the support of experts to further its work.
102
d) To carry out public hearings and, as it considers appropriate, carry out investigative steps in a confidential manner, with the capacity to maintain the confidentiality of identity of those who provide important information to it or participate in the investigations.
e) To take steps to obtain security measures for persons who, in the judgment of the commission, are in a situation that threatens their life or personal integrity.
f) The Truth Commission shall establish channels of communication and mechanisms for the participation of the population, especially that which was affected by the violence. g) To approve its internal organizational and operating regulations for fulfilling its objectives and authority. Article 7. The Truth Commission shall begin its operations from the time of its installation and shall be in existence for a period of eighteen months. This period may be
extended for an additional five months.
The Final Report of the Truth commission shall be presented to the President of the Republic and to the heads of the other powers of the State. It shall be published and made known to the citizenry.
The testimonies and documents that it receives shall be confidential [“reserved”]. At the end of its operation, the bank of documents gathered by the Commission throughout its term shall be turned over, under inventory, to the Ombudsman’s Office, under strict reserve as to its contents. The Executive Power shall attend to the recommendations of the Commission to the extent they are compatible with the law. Article 8. The present Supreme Decree shall be submitted for approval by the President of the Cabinet, the Minister of Defense, the Minister of the Interior and the Minister of
Justice. FINAL PROVISIONS First. The Truth Commission shall establish an Executive Secretariat as a support body for the fulfillment of its functions. It shall be able to contract the services of professionals from the various scientific branches necessary for the correct performance of its mandate, including lawyers, sociologists, psychologists, experts in medicine and fo-rensic anthropology, among others. The organization and operation of the Executive Secretariat shall be established in its regulation.
Second. The Truth Commission’s resources are:
a) Those that may be transferred for such effect by the Ministry of the Economy and Finance. b) Those that may be assigned in the General Budget of the Republic for the next fiscal period. c) Those that may be obtained directly from international cooperation. d) Others that may come from donations.
Third. The members of the Truth Commission shall be designated within 30 days counting from the entry into force of the present Supreme Decree. Once the Commission is installed, it shall have a period of 90 days to organize its work and draft the pertinent regulatory docu-ments.
103
Done at Government House, in Lima, on the second day of the month of June of the year two thousand and one. VALENTIN PANIAGUA CORAZAO Constitutional President of the Republic
JAVIER PEREZ DE CUELLAR President of the Council of Ministers ANTONIO KETIN VIDAL HERRERA Minister of the Interior WALTER LEDESMA REBAZA Minister of Defense DIEGO GARCIA SAYAN LARRABURE Minister of Justice
104
Bijlage 5 : Grafiek Peru 1
Bron : Comisión de la Verdad y Reconciliación. Informe final. Perú, 2003, p. 98.
http://cverdad.org.pe/ifinal/
105
Bijlage 6 : Grafiek Peru 2
Bron : Comisión de la Verdad y Reconciliación. Informe final. Perú, 2003, p.157.
http://cverdad.org.pe/ifinal/
106
Bijlage 7 : Right to Truth Bron : UN Doc. E/CN.4/2005/102/Add. 1. Report of the independent expert to update the Set of
principles to combat impunity, Diane Orentlicher. 2005.
[
II. THE RIGHT TO KNOW
A. General principles
PRINCIPLE 2. THE INALIENABLE RIGHT TO THE TRUTH
Every people has the inalienable right to know the truth about past events concerning the per-
petration of heinous crimes and about the circumstances and reasons that led, through massive
or systematic violations, to the perpetration of those crimes. Full and effective exercise of the
right to the truth provides a vital safeguard against the recurrence of violations.
PRINCIPLE 3. THE DUTY TO PRESERVE MEMORY
A people’s knowledge of the history of its oppression is part of its heritage and, as such, must
be ensured by appropriate measures in fulfillment of the State’s duty to preserve archives and
other evidence concerning violations of human rights and humanitarian law and to facilitate
knowledge of those violations. Such measures shall be aimed at preserving the collective
memory from extinction and, in particular, at guarding against the development of revisionist
and negationist arguments.
PRINCIPLE 4. THE VICTIMS’ RIGHT TO KNOW
Irrespective of any legal proceedings, victims and their families have the imprescriptible right
to know the truth about the circumstances in which violations took place and, in the event of
death or disappearance, the victims’ fate.
107
PRINCIPLE 5. GUARANTEES TO GIVE EFFECT TO THE RIGHT TO KNOW
States must take appropriate action, including measures necessary to ensure the independent
and effective operation of the judiciary, to give effect to the right to know.
Appropriate measures to ensure this right may include non-judicial processes that comple-
ment the role of the judiciary. Societies that have experienced heinous crimes perpetrated on
a massive or systematic basis may benefit in particular from the creation of a truth commis-
sion or other commission of inquiry to establish the facts surrounding those violations so that
the truth may be ascertained and to prevent the disappearance of evidence. Regardless of
whether a State establishes such a body, it must ensure the preservation of, and access to, ar-
chives concerning violations of human rights and humanitarian law.
]
p.7-8