Vroegdiagnostiek van cariës · PDF filesen de aanwezigheid van cavitatie en de...

6
Inleiding Cariës wordt wel uitgebeeld met een ijsberg als metafoor (figuur 1). 1 Het topje van de ijsberg bestaat uit de klinisch waarneembare dentinelaesies. Dit is het gebied waar de tandheelkundige professional traditioneel de meeste tijd aan besteedt: de curatieve zorg. Het grootste deel van de ijsberg bevindt zich echter onder water en omvat de sub- klinische laesies en de niet-gecaviteerde laesies (wittevlek- laesies). Hierop zou de aandacht van de zorgaanbieder primair gericht dienen te zijn, met als doel verdere laesie- vorming en cavitatie te verhinderen door het uitvoeren van een adequate preventieve behandeling. Detectie van carieuze laesies Visuele detectiemethode De methode die nog altijd het meest wordt toegepast in de dagelijkse praktijk is de visuele inspectie. Voor de signale- ring van een initiële laesie in een vroeg stadium is echter meer nodig dan een oppervlakkige controle van de gebits- elementen. Tijdens het periodieke mondonderzoek zal allereerst een indruk verkregen moeten worden van de aan- wezigheid van plaque. De patiënt is vaak geneigd om extra goed te poetsen voordat hij een gebitsinspectie ondergaat. Ziet men toch plaque, dan kan dat duiden op een plaats die met poetsen niet bereikt wordt en waar cariësactiviteit aanwezig kan zijn. Om hier een goed beeld van te krijgen is vervolgens een schoon tandoppervlak vereist. Een eventu- eel aanwezige initiële laesie kan door overliggende plaque gemaskeerd worden waardoor deze over het hoofd wordt gezien (figuur 2). Het is essentieel dat het tandoppervlak wordt gereinigd met een tandenborstel of polijstborsteltje. Inspectie van de schoongemaakte gebitselementen vindt dan allereerst plaats onder vochtige omstandigheden. Is onder deze omstandigheden een wittevleklaesie zichtbaar, dan is de laesie vaak al voortgeschreden tot in het dentine. 2 Vroegdiagnostiek van cariës Samenvatting In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de detectie en vroegdiagnostiek van carieuze laesies. Behalve aan traditionele detectie- methoden zal kort aandacht worden besteed aan meer geavanceerde hulpmiddelen en aan het schatten van het cariësrisico van de patiënt. Een vroegtijdige detectie van carieuze laesies stelt de tandheelkundige professional in staat om tijdig in te spelen op het cariësverloop. Door het stellen van een juiste diagnose (activiteit van de laesie) kan, gecombineerd met het geschatte cariësrisico van de patiënt een prognose van het verloop van de cariësactiviteit worden gemaakt. Dit verloop kan vervolgens worden beïnvloed door in te grijpen in de factoren die cariës veroorzaken (causale therapie). Hiermee kan progressie van de laesie en daarmee het begin van een restauratiecyclus worden voorkomen. Dit is een (licht) bewerkte versie van het artikel ‘Vroegdiagnostiek van cariës’ dat is verschenen in het Nederlands Tijdschrift van Tandheelkunde (2010) en in QP Mondhygiëne (2009). A.J.P. van Strijp, voorzitter Sectie Cariologie Endodontologie Pedodontologie, ACTA, Amsterdam E-mailadres: [email protected] Leerdoelen Na het lezen van dit artikel: bent u bekend met detectiemethoden om carieuze laesies in een vroegtijdig stadium op te sporen; weet u waaraan u de activiteit van een carieuze laesie kunt herkennen; weet u welke parameters u kunt gebruiken om een inschatting te maken van het cariësrisico van een patiënt. Trefwoorden cariësdetectie, vroegdiagnostiek, cariësrisico 48 QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013 Klinische vraag

Transcript of Vroegdiagnostiek van cariës · PDF filesen de aanwezigheid van cavitatie en de...

Inleiding Cariës wordt wel uitgebeeld met een ijsberg als metafoor (figuur 1).1 Het topje van de ijsberg bestaat uit de klinisch waarneembare dentinelaesies. Dit is het gebied waar de tandheelkundige professional traditioneel de meeste tijd aan besteedt: de curatieve zorg. Het grootste deel van de ijsberg bevindt zich echter onder water en omvat de sub-klinische laesies en de niet-gecaviteerde laesies (wittevlek-laesies). Hierop zou de aandacht van de zorgaanbieder

primair gericht dienen te zijn, met als doel verdere laesie-vorming en cavitatie te verhinderen door het uitvoeren van een adequate preventieve behandeling.

Detectie van carieuze laesies

Visuele detectiemethodeDe methode die nog altijd het meest wordt toegepast in de dagelijkse praktijk is de visuele inspectie. Voor de signale-ring van een initiële laesie in een vroeg stadium is echter meer nodig dan een oppervlakkige controle van de gebits-elementen. Tijdens het periodieke mondonderzoek zal allereerst een indruk verkregen moeten worden van de aan-wezigheid van plaque. De patiënt is vaak geneigd om extra goed te poetsen voordat hij een gebitsinspectie ondergaat. Ziet men toch plaque, dan kan dat duiden op een plaats die met poetsen niet bereikt wordt en waar cariësactiviteit aanwezig kan zijn. Om hier een goed beeld van te krijgen is vervolgens een schoon tandoppervlak vereist. Een eventu-eel aanwezige initiële laesie kan door overliggende plaque gemaskeerd worden waardoor deze over het hoofd wordt gezien (figuur 2). Het is essentieel dat het tandoppervlak wordt gereinigd met een tandenborstel of polijstborsteltje. Inspectie van de schoongemaakte gebitselementen vindt dan allereerst plaats onder vochtige omstandigheden. Is onder deze omstandigheden een wittevleklaesie zichtbaar, dan is de laesie vaak al voortgeschreden tot in het dentine.2

Vroegdiagnostiek van cariësSamenvatting

In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de detectie en vroegdiagnostiek van carieuze laesies. Behalve aan traditionele detectie-methoden zal kort aandacht worden besteed aan meer geavanceerde hulpmiddelen en aan het schatten van het cariësrisico van de patiënt. Een vroegtijdige detectie van carieuze laesies stelt de tandheelkundige professional in staat om tijdig in te spelen op het cariësverloop. Door het stellen van een juiste diagnose (activiteit van de laesie) kan, gecombineerd met het geschatte cariësrisico van de patiënt een prognose van het verloop van de cariësactiviteit worden gemaakt. Dit verloop kan vervolgens worden beïnvloed door in te grijpen in de factoren die cariës veroorzaken (causale therapie). Hiermee kan progressie van de laesie en daarmee het begin van een restauratiecyclus worden voorkomen.

Dit is een (licht) bewerkte versie van het artikel ‘Vroegdiagnostiek van cariës’ dat is verschenen in het Nederlands Tijdschrift van Tandheelkunde (2010) en in

QP Mondhygiëne (2009).

A.J.P. van Strijp, voorzitter Sectie Cariologie Endodontologie Pedodontologie, acta, AmsterdamE-mailadres: [email protected]

Leerdoelen Na het lezen van dit artikel:

– bent u bekend met detectiemethoden om carieuze laesies in een vroegtijdig stadium op te sporen;

– weet u waaraan u de activiteit van een carieuze laesie kunt herkennen;

– weet u welke parameters u kunt gebruiken om een inschatting te maken van het cariësrisico van een patiënt.

Trefwoorden cariësdetectie, vroegdiagnostiek, cariësrisico

48 QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013

Klinische vraag

Daarna worden de gebitselementen drooggeblazen voor inspectie. Door droogblazen wordt het vocht uit de micro-porositeiten, aanwezig in het ontkalkte glazuur, verdreven en verandert de lichtbreking en lichtverstrooiing van het glazuur. Hierdoor wordt de laesie zichtbaar als een lichte vlek (wittevleklaesie). Is een laesie alleen zichtbaar onder deze droge omstandigheden, dan is hij ongeveer tot hal-verwege het glazuur voortgeschreden. Een klinisch visueel cariësscoresysteem voor occlusale vlakken dat van deze parameter gebruikmaakt, is ontwikkeld door Ekstrand et al.3 Het blijkt dat het klinische aspect, gescoord volgens deze methode, een goede overeenkomst vertoont met de gouden standaard, het histologische beeld (correlatie 0,75).4 Met andere woorden: indien men in staat is om een aange-taste fissuur volgens dit cariësscoresysteem te classificeren, weet men met een redelijke zekerheid hoe diep de laesie is voortgeschreden (tabel 1). De validiteit van dit scoresysteem kan uitgedrukt worden in sensitiviteit en specificiteit. De sensitiviteit is de verhouding van de als juist gediagnosti-ceerde carieuze vlakken en alle aanwezige carieuze vlak-ken, terwijl de specificiteit de verhouding van de als terecht gaaf gediagnosticeerde vlakken en alle gave vlakken weer-geeft. Rocha et al.5 hebben de validiteit van het Ekstrand-scoresysteem getest bij het detecteren van occlusale laesies in eerste en tweede melkmolaren. Hierbij werd het klinische beeld gerelateerd aan het histologische beeld. De auteurs vonden een sensitiviteit en specificiteit van respectievelijk

caviteit

wittevleklaesie

subklinisch

klinisch zichtbaar

klinisch niet zichtbaar

Figuur 1 Cariësijsberg volgens Pitts

(2004).

Figuur 2 Aanwezige plaque maskeert een buccale laesie ter plaatse van 11.

Klinische vraag

QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013 49

0,82 en 0,85 wanneer de visuele inspectie werd uitgevoerd met gebruikmaking van de Ekstrand-scores. Een cariësscoresysteem dat hierop geënt is, is icdas (International Caries Detection and Assessment System). Een internationaal team van cariologen heeft criteria opgesteld om de cariësstatus van een (tijdelijk of blijvend) element vast te stellen.6 Het icdas-scoresysteem is behalve voor occlusale vlakken ook te gebruiken voor gladde vlak-ken en approximale vlakken (voor meer informatie wordt verwezen naar www.icdas.org). Het icdas-systeem wordt op dit moment nog verder ontwikkeld, waarbij ook de lae-sieactiviteit wordt betrokken in de score. De validiteit van dit scoresysteem wordt ook uitgedrukt in sensitiviteit en specificiteit. Uit recent onderzoek7 bleek het icdas-systeem voor de beoordeling van wittevleklaesies op het occlusale vlak van melkmolaren een specificiteit van 90% en een sensitiviteit van 75% te hebben, waarbij het histologisch beeld de gouden standaard was. Uit een ander onderzoek bleek een duidelijke correlatie tussen icdas-scores en het histologische beeld van approximale laesies bij tijdelijke en blijvende elementen (correlatie van 92% respectievelijk 87%).8 Het hanteren van een scoresysteem heeft als voordeel dat de gebruiker wordt gedwongen zich een goed beeld te vormen van de laesie. Dit is nodig om er een score aan te

geven. De nauwkeurigheid van de visuele inspectie wordt daarmee verhoogd.9 Bovendien kan de score worden gebruikt in het monitoren van een verandering (activiteit en omvang) van de laesie. Tijdens visuele inspectie kan gebruik worden gemaakt van een pocketsonde om een indruk te krijgen van de ruwheid van het glazuuroppervlak dat een parameter is voor de activiteit van een laesie. In de vroegdiagnostiek van cariës is geen plaats voor de scherpe sonde. Initiële laesies hebben een kwetsbaar oppervlak dat gemakkelijk en onherstelbaar beschadigd kan worden door een scherpe sondepunt.10Een waardevolle aanvulling op de visuele inspectie van approximale laesies is foti (fiberoptic transillumination). Hierbij worden de approximale vlakken in het front en de premolaarstreek geïnspecteerd met doorvallend licht, in de vorm van een smalle, sterke lichtbundel. Een glazuur-laesie wordt dan zichtbaar als een donkere schaduw door verstrooiing van het licht in de laesie. Een dentinelaesie toont zich als een oranjebruine of blauwachtige verkleu-ring. Omdat foti minder geschikt is voor het opsporen van occlusale laesies, is het vooral aan te bevelen bij de beoordeling van approximale vlakken in de zijdelingse delen. Recent is een camerasysteem (Diagnocam, kavo) geïntroduceerd dat is gebaseerd op transilluminatie (digital imaging fiberoptic transillumination; difoti). Hierbij

Tabel 1 Cariësscoresysteem voor occlusale laesies volgens Ekstrand et al.4

score klinische criteria histologische verschijning

0 geen of geringe verandering in translucentie van glazuur na langdurig droogblazen (> 5 seconden)

geen demineralisatie in het glazuur of een smal opaak gebied in het oppervlak

1 nauwelijks zichtbare witte opaciteit onder natte omstandigheden, maar duidelijk zichtbaar na droogblazen

demineralisatie van het glazuur beperkt tot de buitenste helft van de glazuurdikte

1a als score 1, maar dan zichtbaar als bruine opaciteit (duidt op inactiviteit)

2 witte opaciteit duidelijk zichtbaar onder natte omstandigheden demineralisatie halverwege het glazuur tot het buitenste derde deel van het dentine

2a als score 2, maar dan zichtbaar als bruine opaciteit (duidt op inactiviteit)

3 weefselverlies van glazuur en/of grijs doorschemerende verkleuring van het onderliggende dentine

demineralisatie tot het middelste derde deel van het dentine

4 caviteit met blootliggend dentine demineralisatie tot het pulpale deel van het dentine

50 QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013

Klinische vraag

wordt een gebitselement aan twee zijden belicht door een laser diode. Een digitale videocamera registreert het beeld en maakt het zichtbaar op een computerbeeldscherm. Deze beelden kunnen worden vastgelegd zodat het mogelijk is om een aanwezige laesie in de tijd te vervolgen.

Röntgenologische detectiemethodeNaast visuele inspectie zijn bitewingopnamen onmisbaar als cariësdiagnostisch hulpmiddel. Door opeenvolgende opnamen kan een indruk worden verkregen van de acti-viteit van de laesie (monitoring). De techniek is vooral geschikt om approximale laesies op te sporen. Het gebruik van bitewingopnamen verhoogt de detectie van approxi-male dentinelaesies aanzienlijk.11 Voor het opsporen van initiële approximale en occlusale laesies is de bitewingop-name minder geschikt.12 Door overprojectie van de knob-bels worden beginnende fissuurlaesies gemaskeerd. Slechts 7% van de occlusale glazuurlaesies wordt op een bitewing-opname gedetecteerd.13Een bitewingopname geeft geen uitsluitsel of een approxi-male laesie al dan niet gecaviteerd is. Dit is van belang in het afwegingsproces of er invasief dient te worden inge-grepen. Een niet-gecaviteerde laesie kan nog tot stilstand gebracht worden met een preventieve benadering. Voor gecaviteerde laesies is dit een gepasseerd station, een ade-quate verwijdering van de plaque die de caviteit bedekt is niet mogelijk. Ratledge et al.14 onderzochten de relatie tus-sen de aanwezigheid van cavitatie en de röntgenologische laesiediepte. Het bleek dat van de laesies die röntgenolo-gisch tot in het buitenste derde deel van het dentine waren voortgeschreden 85% gecaviteerd was. Ook kwamen cavi-teiten significant vaker voor bij gingivitis met bloeding bij sonderen van de aanliggende papil.

Kwantitatieve detectiemethodenDe laatste decennia zijn er kwantitatieve detectiemethoden ontwikkeld die geen gebruikmaken van ioniserende stra-ling en die geschikt zijn om een laesie te monitoren. Deze maken gebruik van zichtbaar licht (quantitative light-induced fluorescence, qlf), laserlicht (diagnodent©) of elektrische weerstand (ecm). Bovengenoemde systemen, behalve diagnodent© (kavo, Duitsland), zijn het laboratoriumstadium niet of nauwe-lijks ontstegen. diagnodent© werd eind jaren negentig geïntroduceerd en is gebaseerd op het meten van fluores-centie van bacteriële producten (porfyrinen). Het is van

belang voor een betrouwbare meting dat het element goed schoon is. Verkleuringen, tandsteen en plaque leiden tot een fout-positieve uitslag. De trend van studieresultaten is dat voor occlusale cariësdetectie diagnodent© qua sensiti-viteit gelijk of beter scoort dan visuele en röntgenologische inspectie, maar de specificiteit is lager. In een populatie met een lage cariësprevalentie leidt een matige specificiteit tot een hoger aantal fout-positieve diagnoses, met overbe-handeling als resultaat. Daarom is in zo’n populatie visuele inspectie, met een hoge specificiteit, te prefereren. Het leidt tot minder overbehandeling en mocht een laesie gemist worden, dan zal, gezien de langzame laesieprogressie, een detectie bij de volgende periodieke controle meestal geen irreversibele gevolgen hebben. Concluderend kan gesteld worden dat de clinicus boven-genoemde diagnostica voor vroegtijdige herkenning van carieuze laesies complementair kan gebruiken naast de conventionele methoden. Het zijn geen vervangingen voor de traditionele diagnostische methoden en men mag niet alleen afgaan op de bevindingen van deze hulpmiddelen: hun waarde dient nog (beter) bewezen te worden in goed uitgevoerde klinische studies.

Diagnostiek van de activiteit van de cariëslaesieNadat een carieuze laesie is gedetecteerd dient vastgesteld te worden wat de dynamiek van het cariësproces is. Door het vaststellen van de status van een laesie kan men een onderscheid maken tussen een litteken (actief proces in het verleden) en een actief voortschrijdende laesie. We base-ren onze mening op een aantal klinische parameters zoals verschijningsvorm van de laesie, locatie, oppervlakteruw-heid en conditie van de gingiva. Hoe kan nu de activiteit van een initiële laesie worden vastgesteld? Een actieve glazuurlaesie kenmerkt zich door een zacht, dof wit, kalk-achtig oppervlak, veroorzaakt door porositeiten. Vaak is het oppervlak bedekt met plaque (plaqueretentieplaats) en voelt het ruw aan wanneer het wordt afgetast met een stompe sonde. Daarentegen heeft een inactieve glazuurlae-sie een hard, glad en glanzend oppervlak. De bloedingsnei-ging van de gingiva na sonderen kan ook een indicator zijn voor laesieactiviteit.15De activiteit van approximale laesies kan worden vast-gesteld door het nemen van opeenvolgende bitewingop-namen. Bij voortgang van de laesie of bij het detecteren van nieuwe laesies sinds de laatste bitewingopnamen is er sprake van cariësactiviteit.

Klinische vraag

QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013 51

Cariësrisico van de patiënt In het prefluoridetijdperk was een individuele risico-inschatting van minder belang, cariës was wijdverbreid, bijna iedereen kreeg ermee te maken. Collectieve voorlich-ting was toen een efficiënte methode om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Het vóórkomen van cariës in een populatie beïnvloedt de diagnostische beslissing van de zorgverlener. In een populatie met een hoge cariëspreva-lentie zal een tandarts of mondhygiënist bij twijfel eerder geneigd zijn om een vlak carieus te beoordelen en curatief te behandelen. Door de sterke daling van de cariëspreva-lentie de laatste dertig jaar is een individuele cariësrisico-schatting zinvol. Het schatten van het risico dat een patiënt loopt op het ontstaan van nieuwe laesies is een ingewikkeld intellectueel proces waarbij de behandelaar al zijn kennis en ervaring moet benutten. Om de zorgprofessional hierbij te ondersteunen zijn er cariëspredictiemodellen ontwik-keld op basis van risicofactoren en op basis van de gebits-toestand. De aanwezigheid van risicofactoren (plaque, geen of laag fluoridegebruik, hoge frequentie suikergebruik, lage speekselsecretie, hoog aantal mutans streptokokken en lactobacillen in speeksel) wordt gebruikt bij de herkenning van een risicopatiënt. Hoewel er een associatie is tussen cariës en bovenstaande risicofactoren valt het gebruik van deze risicofactoren bij het voorspellen van nieuwe carieuze laesies bij kinderen in de praktijk tegen.16 De oorzaak van die tegenvallende voorspellende kracht is gelegen in het feit dat de risicofactoren op een tijdspunt worden bepaald; bovendien zijn risicofactoren niet betrouwbaar te bepa-

len (voedingsgegevens, fluoridegebruik). Het is dan ook niet verwonderlijk dat cariës, een longitudinaal proces waarop een groot aantal factoren over de tijd een wisse-lende invloed hebben, met de (onbetrouwbare) bepaling van enkele risicofactoren niet goed te voorspellen is. In de praktijk baseert een behandelaar zijn inschatting van het cariësrisico op wat hij ziet en weet van de patiënt. Dit wordt wel de klinische blik genoemd. Bij cariëspredictie-modellen op basis van de gebitstoestand speelt de klinische blik een prominente rol. De klinische blik wordt gevormd door het geïntegreerd in ogenschouw nemen van het recente cariësverleden (het resultaat van de invloed van alle risicofactoren die de cariësactiviteit hebben bepaald), de mondhygiëne (plaque), de motivatie van de patiënt en zijn sociaaletnische achtergrond. Het blijkt dat de klinische blik, waarbij de tandarts/mondhygiënist bovenstaande factoren welhaast automatisch combineert, een goede voorspellende waarde heeft voor het ontstaan van nieuwe laesies.17 In een literatuurstudie18 naar multifactoriële cariëspredictiemodellen voor volwassenen en kinderen is gezocht naar de meest succesvolle en consistente methode. Het recente cariësverleden, en dan in het bijzonder de cariësstatus van het meest recent doorgebroken element, bleek de beste voorspellende factor voor toekomstige cariësactiviteit (tabel 2). In tabel 2 staan per leeftijdscate-gorie de (sterkste in cursief) klinische voorspellende factoren voor de ontwikkeling van nieuwe carieuze laesies. Zo is de beste voorspeller voor het ontstaan van cariës in melkmolaren, de aanwezigheid van cariës in melkincisie-

Tabel 2 Klinische voorspellende factoren voor het ontstaan van nieuwe carieuze laesies18 (cursief: de sterkste voorspellende factor).

leeftijd ( jaar) 0-1 2-5 6-9 10-13 14-21 22-45 > 45

mutans streptokokken

dmfs, in het bijzonder van melkincisieven

dmfs, in het bijzonder van melkmolaren

dmfs, in het bijzonder van 1e molaar

wittevlekcariës buccaal en linguaal

niet onderzocht kroon- en wortelcariës

mutans streptokokken

1e molaar morfologievan fissuren

1e molaar morfologievan fissuren

dmfs aantal resterende elementen

lactobacillen dmfs wittevlekcariës 1e molaar buccaal en linguaal

parodontale toestand

52 QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013

Klinische vraag

ven; de beste voorspeller voor het ontstaan van cariës in de eerste blijvende molaren is de aanwezigheid van cariës in de melkmolaren. De beste voorspeller van cariës in de periode tot 13 jaar is de aanwezigheid van cariës in de eer-ste blijvende molaren. Cariësrisicoschatting op basis van de gebitstoestand wordt betrouwbaarder als deze gebaseerd is op het recente cariësverleden. Ligt dit verleden verder terug in de tijd, dan kunnen de risicofactoren die tot dit cariësbeeld hebben geleid, inmiddels gewijzigd zijn. Een zeer praktische methode voor het schatten van het cariësrisico van een patiënt is het Nexømodel.19 Hierbij wordt het interval voor de periodieke controle en het pre-ventieprogramma bepaald door parameters zoals de aan-wezigheid van plaque, aanwezigheid van actieve carieuze laesies, coöperatie van het kind en/of de verzor-gers. Hierbij wordt een eerste en tweede molaar in door-braak als een extra risicofactor beschouwd. Hoe kan een tandheelkundige professional bij een perio-dieke controle nu een risicoschatting van de cariësactiviteit bij de patiënt maken? Hierbij kunnen de volgende vragen een leidraad zijn:

– Hoeveel nieuwe laesies zijn ontstaan sinds de laatste periodieke controle?

– Is er progressie van eerder opgemerkte laesies? – Hoe is de structuur, consistentie, vochtigheid en kleur

van de laesies (inactief/actief)? – Zijn er laesies op plaatsen die normaal niet aangetast

worden door cariës?De vastgestelde cariësprogressie vormt samen met het indi-viduele cariësrisico de basis voor een op maat gesneden cariësmanagementplan. Dit dient ook om de frequentie van het periodieke mondonderzoek en cariësdiagnostiek met behulp van röntgenopnamen vast te stellen. Bij een laag cariësrisico kan het interval tussen het nemen van bitewingopnamen 2-4 jaar bedragen, bij een hoog cari-esrisico tussen de 1 en 2 jaar.20 Omdat het cariësrisico in de loop van de jaren kan veranderen, dient de frequentie hier-aan te worden aangepast.

Tot slotVroegdiagnostiek van cariës is er op gericht om invasief ingrijpen te voorkomen. Het traditionele tandheelkundige model van detectie gevolgd door restauratief ingrijpen dient te worden verlaten. De uitvoering van het perio-dieke mondonderzoek, zoals hiervoor beschreven, gericht op vroegdiagnostiek van cariës, vraagt om een andere

be nadering en vergt een omslag in attitude van de zorg-professional. Voor dit diagnostisch ingewikkelde proces zal in de praktijkvoering meer tijd moeten worden vrijge-maakt. Door het opsporen van de carieuze laesie nog voor-dat cavitatie is opgetreden en door het stellen van de juiste diagnose (laesieactiviteit en cariësrisico van de patiënt) kan een zo goed mogelijk gefundeerde prognose van het laesieverloop worden gegeven. Met de juiste preventieve behandeling is het mogelijk om laesieprogressie te ver-hinderen en daarmee te voorkomen dat een restauratieve behandelcyclus wordt ingezet.

Literatuur1. Pitts NB. Modern concepts of caries measurements. J Dent Res 2004;83

(Spec Iss C): C43-C47.2. Ekstrand KR, Kuzmina I, Bjorndal L, Thylstrup A. Relationship between

external and histologic features of progressive stages of caries in the occlusal fossa. Caries Res 1995;29:243-50.

3. Ekstrand KR, Ricketts DN, Kidd EA. Reproducibility and accuracy of three methods for assessment of demineralization depth of the occlusal surface: an in vitro examination. Caries Res 1997;31:224-31.

4. Ekstrand KR, Ricketts DN, Kidd EA, Qvist V, Schou S. Detection, diagnosing, monitoring and logical treatment of occlusal caries in relation to lesion activity and severity: an in vivo examination with histological validation. Caries Res 1998;32:247-54.

5. Rocha RO, Ardenghi TM, Oliveira LB, Rodrigues CR, Ciamponi AL. In vivo effectiveness of laser fluorescence compared to visual inspection and radiography for the detection of occlusal caries in primary teeth. Caries Res 2003; 37:437-41.

6. Ismail AI, Sohn W, Tellez M, Amaya A, Sen A, Hasson H, Pitts NB. The International Caries Detection and Assessment System (icdas): an integrated system for measuring dental caries. Community Dent Oral Epidemiol 2007;35:170-78.

7. Shoaib L, Deery C, Nugent ZJ, Ricketts DNJ. Validity and reproducibility of a meticulous visual caries detection system (icdas ii) in primary teeth. Caries Res 2008;42:228.

8. Martignon S, Ekstrand K, Cuevas S, Reyes JF, Torres C, Tamayo M, Bautista G. Relationship between icdas ii scores and histological lesion depth on proximal surfaces of primary and permanent teeth. Caries Res 2007;41:290.

9. Ekstrand KR. Improving clinical visual detection; potential for caries clinical trials. J Dent Res 2004; 83(Spec Iss C): C67-C71.

10. Kühnisch J, Dietz W, Stösser L, Hickel R, Heinrich-Weltzien R. Effects of dental probing on occlusal surfaces- A scanning electron microscopy evaluation. Caries Res 2007;41:43-48.

Voor de volledige literatuurlijst verwijzen wij u naar www.qualitypractice.nl

Klinische vraag

QP Tandheelkunde | www.qualitypractice.nl | jaargang 9 | aflevering 2 | november 2013 53