Vrije Universiteit Brussel Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke ...Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke...

12
Vrije Universiteit Brussel Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink & Ron Spronk, Bruegel. The Hand of the Master. The 450th Anniversary Edition. Essays in Context, Hannibal-KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019 Jacobs, Marc Published in: Volkskunde Publication date: 2020 Document Version: Final published version Link to publication Citation for published version (APA): Jacobs, M. (2020). Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink & Ron Spronk, Bruegel. The Hand of the Master. The 450th Anniversary Edition. Essays in Context, Hannibal-KHM- Museumsverband-Hannibal, 2019. Volkskunde, 2020(2), 208-210. General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Download date: 09. Jul. 2021

Transcript of Vrije Universiteit Brussel Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke ...Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke...

  • Vrije Universiteit Brussel

    Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink & Ron Spronk,Bruegel. The Hand of the Master. The 450th Anniversary Edition. Essays in Context,Hannibal-KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019Jacobs, Marc

    Published in:Volkskunde

    Publication date:2020

    Document Version:Final published version

    Link to publication

    Citation for published version (APA):Jacobs, M. (2020). Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink & Ron Spronk,Bruegel. The Hand of the Master. The 450th Anniversary Edition. Essays in Context, Hannibal-KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019. Volkskunde, 2020(2), 208-210.

    General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

    • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portalTake down policyIf you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediatelyand investigate your claim.

    Download date: 09. Jul. 2021

    https://cris.vub.be/portal/nl/publications/alice-hoppeharnoncourt-elke-oberthaler-sabine-penot-manfred-sellink--ron-spronk-bruegel-the-hand-of-the-master-the-450th-anniversary-edition-essays-in-context-hannibalkhmmuseumsverbandhannibal-2019(a35094e2-fe36-4aa9-b0b5-c853c11ac2f4).html

  • tijdschrift over de cultuur van het

    dagelijks leven

    121ste jaargang - 2020 | 2 (mei - augustus)

  • ISSN 0042-8523

    Uitgegeven met steun van de Vlaamse overheid, de Universitaire Stichting van België, het Vera Himlerfonds en Musea en Erfgoed Antwerpen vzw

    Redactie: drs. Paul Catteeuw (redactiesecretaris; Kontich), dr. Sophie Elpers (Arnhem), prof. dr. Hans Geybels (Leuven), prof. dr. Marc Jacobs (Brugge), dra. Jorijn Neyrinck (Brugge), dr. Maarten Larmuseau (Kessel-Lo), dra. Hilde Schoefs (Bilzen), prof. dr. Annick Schramme (Berchem), em. prof. dr. Stefaan Top (eindredacteur; Rotselaar),dr. Albert van der Zeijden (Egmond aan Zee), dra. Els Veraverbeke (Gent),prof. dr. Johan Verberckmoes (Heverlee)Verantwoordelijke uitgever: dr. Jur. Paul Peeters (’s-Gravenwezel/Schilde), lic. Sigrid Peeters (Oelegem/Ranst)

    AdressenRedactie: J.B. Reykerslaan 28, 2550 Kontich, [email protected]: vzw Centrum voor Studie en Documentatie, Gillès de Pélichylei 97, 2970 ’s-Gravenwezel (Schilde), [email protected]

    JaarabonnementVoor België: € 24,00 – buiten België € 30,00Voor nummers buiten abonnement: [email protected]

    Het tijdschrift Volkskunde werd opgericht in 1888 door August Gittée en Pol De Mont. Alfons De Cock werd redacteur in 1894. Hij overleed in 1921. Van 1914 tot 1920 hield Volkskunde op te verschijnen. Daarna berustte de leiding bij Victor de Meyere, vanaf 1936 bijgestaan door Jan de Vries. Na het overlijden van De Meyere (1938) hebben J. de Vries, M. De Meyer, P.J. Meertens en K.C. Peeters het tijdschrift voortgezet samen met de professoren J. Gessler (Leuven) en P. de Keyser (Gent). De nieuwe reeks begon met de 43e jaargang (1940-41). De redactie bestond in 1966 (67e jaargang) uit C.C. van de Graft, H. Jamar, P. Lindemans, P.J. Meertens, M. De Meyer, K.C. Peeters, W. Roukens en H. Stalpaert; vanaf de 73e jaargang (1972) aangevuld door J. Theuwissen en J.J. Voskuil. Na het overlijden van K.C. Peeters (1975) werd, vanaf de 77e jaargang (1976), de redactie geleid door J. Theuwissen en S. Top en dit tot 2008. Tot en met 2011 was S. Top eindredacteur en redactiesecretaris. Vanaf 2012 is alleen nog sprake van de redactie, die samengesteld is zoals hierboven vermeld.

  • 205volkskunde 2020 | 2 : 195-238

    en zo erodeert tot actieve deelnemer aan een stuk werelderfgoed, net zoals hun gegroefde koppen. Op dezelfde manier beschrijft hij in tekst en beeld het boerenleven zoals het ooit is geweest aan de hand van Theofiel, een man die recht uit een expressionistisch schilderij is gestapt en met zijn eeltige handen en verweerde kop het Vlaanderen van lang geleden in zich draagt en op die manier tijdloos wordt.

    Zoveel onderwerpen, te veel om allemaal op te noemen, maar telkens weer met het nodige respect tot leven gebracht. Daarom bekroop me bij het bekijken en lezen van dit boek vaak de gedachte dat dit een hedendaagse versie van K.C. Peeters’ Eigen Aard is, die niet enkel de Vlaamse ziel blootlegt, maar over de grenzen heen de mens in zijn doen en laten bekijkt, fotografeert en becommentarieert. Misschien wel zonder dat Vanfleteren het beseft, heeft hij de grenzen van de fotografie hier doorbroken en is hij een uitzonderlijke waarnemer van het leven geworden. In woord en beeld. Dit boek is een waar meesterwerk in zijn genre.

    Paul Catteeuw

    Sebastian Bischoff, Christoph Jahr, Tatjana Mrowka, Jens Thiel (eds.), “Belgium is a beautiful city”? Resultate und Perspektiven der Historischen Belgienforschung. Münster-New York, Waxmann, 2018, 246 p., ill. ; ISBN 978-3-8309-3777-7; 39,9 euro.

    Een prijs voor feitenkennis of aardrijkskundige competentie zal Donald Trump niet winnen met zijn in 2016 geformuleerde bewering “België is een mooie stad”. Of de meerderheid van mensen die dat jaar hun stem voor hem uitbrachten en hem als hun president kozen, dat zelf beter zouden weten of dat überhaupt belangrijk zouden vinden, is maar de vraag. Het bracht toch een leukere titel dan zijn uitspraken dat Brussel of Molenbeek een hellegat is. Het leverde zo een “gimmick” om een heterogene reeks bijdragen van vooral Duitstalige auteurs die zich met “Belgienforschung” bezighielden, samen op te dienen. Sinds 2012

  • 206 | besprekingen

    hebben ze zich in een netwerk verenigd om samen werkwinkels te organiseren. Uitgeverij Waxmann vond het een goed idee om studies over België, met name rond hot topics zoals de wereldoorlogen of Congo, onder een reekstitel in de markt te zetten: “Historische Belgienforschung”. De hier besproken bundel is de vijfde aflevering in een reeks van ondertussen al acht delen.

    Het is een heel heterogene waaier van artikels over diverse periodes: wellicht te consumeren als geschiedkundige tapas, of beter Belgische hapjes. Zo wordt een korte bespreking (door Ramon Voges) van enkele gravures van de in de late 16de eeuw vanuit Keulen opererende Franz Hogenberg gevolgd door beschouwingen (van Christian Müling) over katholieke versies van memoria uit de 17de en 18de eeuw over de Tachtigjarige Oorlog. Een bespreking (door Christina Reimann) van de Belgische kiesstelsels in de 19de eeuw staat naast een analyse (door Sebastian Bischoff) van hoe tijdens de Eerste Wereldoorlog in de Duitse kranten en tijdschriften over problematische acties in België werd geschreven. Allerlei zeer uiteenlopende thema’s passeren de revue en zo wordt het duidelijk dat bij gebrek aan samenhang of duidelijke rode draad of probleemstelling in dit boek, een miskleun van een Amerikaans stabiel genie uitstekend van dienst kan zijn als kapersvlag. Want het varieert verder van een verhaal (van Johannes Kontny) over de houding ten opzichte van het Belgische koningshuis in de Oostkantons in de jaren 1930, bijvoorbeeld op crisismomenten rond de overlijdens van Albert I in 1934 of Astrid in 1935, of het bezoek van

    Leopold III aan Eupen tot een relaas (van Juliano de Assis Mendonça) over smokkel van chocolade, koffie en sigaretten door Belgische soldaten in het decennium na de Tweede Wereldoorlog. Jens Thiel vestigde de aandacht op het onderwerp van de dwangarbeiders uit België, die in de Eerste Wereldoorlog in het Duitse Rijk werden gebruikt. In een bijdrage van Julia Albert en Herbert Reinke wordt aandacht besteed aan dossiers van Belgen die tijdens de Tweede Wereldoorlog als dwangarbeid(st)er in de regio Berlijn moesten werken en voor de strafrechter moesten verschijnen. Hoe moet men dan “overtredingen” zoals het stelen van voedsel, smokkel, zwarte handel, gevallen van herenliefde of zelfmoordpogingen precies duiden of verklaren, in contexten van volle oorlogstijd in (wat we in België nu als) vijandig gebied (beschouwen, maar toen deel uit maakte van hetzelfde Rijk). Ook op het menu: een descriptief stukje (van Klaas de Boer) over de opsplitsing van de Universiteit van Leuven in de jaren 1960; een bijdrage (van Daniel Tödt) over “ontwikkelingskolonialisme” als vertoog en praktijk in Congo na de Tweede Wereldoorlog; een ondertussen niet meer actuele reflectie (Julien Bobineau) over (toen nakende heropening van) het Afrikamuseum in Tervuren of beschouwingen van Sabine Schmitz over recente publicaties van Rachida Lamrabet, Fikry El Azzouzi en Ismaël Saidi. Minder sterk, laat staan, innoverend, vond ik de stukken over de lotgevallen van de Leuvense universiteitsbibliotheek (Door Duits geweld geveld, met Amerikaans geld hersteld, p. 107-115) of een foto essay over herinneringsplekken gelinkt

  • 207volkskunde 2020 | 2 : 195-238

    aan de Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog (p. 117-138, wel bruikbaar om een toeristische rondrit in België te plannen). In deze Belgische hutsepotbundel van vooral in Duitsland actieve academici was er nog plaats voor een lezing van Sophie De Schaepdrijver op 4 november 2016 met diverse anekdotes over wat er zich honderd jaar eerder, in het jaar 1916, had afgespeeld. Daarin recycleerde ze ook stukken uit een eerdere studie over de Brusselse verzetsheldin, Gabrielle Petit, die op 1 april 1916 werd geëxecuteerd.

    Geneviève Warland probeerde wat duiding te geven in wat ze omschreef als een recente onderzoeksboom rond de Eerste Wereldoorlog in de wereld van academische historici en vooral met federale middelen gefinancierd onderzoek, waarbij ze onder andere het belang van de digitaliseringsgolf van bronnenmateriaal benadrukte. Dit schept zeker onderzoeks-mogelijkheden voor de toekomst. Terwijl de andere bijdragen in de bundel vooral braaf kabbelende stukken zijn, probeert Warland iets opmerkelijk aan te kaarten, wat toch wel enige aandacht verdient. De hedendaagse sterkhouders van het onderzoek in universiteiten of CEGESOMA hebben, misschien met goede academische bedoelingen en resultaten, geld binnengehaald en ingezet, maar hebben wel heel erg gewogen op de productie. Het lijkt een soort signaal dat er in de academische onderzoeksecologie iets fout lijkt te lopen in de zoektocht naar innovatie, eye openers en uitdagende doorbraken, ondanks of zelfs dank zij de successen van de promotoren: “Allerdings wurden dabei viele Dissertationsthemen nicht frei gewählt: sie sollen vielmehr in die von den jeweiligen

    Leitern etablierten Forschungsrahmen “passen” (…) In den Gedenkjahren des Ersten Weltkrieges zeichnet sich die Tendenz ab, dass die jüngeren Forscher weniger Selbstbestimmungsrechte haben, als es in den vergangenen Jahrzehnten der Fall war.”(p. 104) Een opmerkelijk kritisch geluid dat interessante vragen oproept: daarom zet ik er hier een aandachtsvlaggetje bij.

    Echt niet evident als onder-zoeksproject, gefinancierd door Oostenrijk, was wat Andrea Hurton (p. 161-170) geprobeerd heeft, met name het zoeken naar Oostenrijkers, meer bepaald vrouwen, in België in het verzet tegen het nationaalsocialisme tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze brengt daarbij niet alleen het geval van het Huis van de Tramwaymen in de Priemstraat 17 te Brussel, voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, maar ook de onwaarschijnlijke verhalen van vrouwen zoals Lotte Sontag en Hertha Ligeti, die nadat ze opgepakt werden via Mechelen in Auschwitz terechtkwamen.

    Een andere eye-opener vind ik de bijdrage van Ine Van Linthout (Universiteit Gent, p. 149-159) over de “dubbelzinnige houding” ten opzichte van “Vlamingen” in de huwelijkspolitiek in NAZI-Duitsland, in het bijzonder in de kringen van de Wehrmacht en de SS. Werden “Flamen” door de “Duitsers” wel beschouwd als “volwaardig” “Germaans” “(buur)volk”? Dit was “belangrijk” voor de instructies van soldaten in de Wehrmacht rond het kiezen van partners: meer bepaald toekomstige moeders die het “juiste” soort nakomelingen zouden kunnen baren. Trouwen werd, indien nodig, toegelaten met “arische” vrouwen uit Noorwegen, Denemarken, Zweden en Nederland, maar er werd

  • 208 | besprekingen

    getwijfeld of het wel een goed idee was zich te binden met “Fläminnen” of “Finninnen”. Dit blijkt uit de timing van “beleid” en de “motivatie” ervan. Het mocht met “maagden” van de eerste vier groepen vanaf januari 1942 en vanaf november 1942 ook met “Vlaamse” en “Finse” “deernes”. In analyses van SS-officieren of “deutsche Volkstum”-managers in het begin van de jaren 1940 werden “verklaringen” gesuggereerd over het “probleem“ van “het Vlaamse volk”. Naast de “vermenging” met “Waalse elementen” zou vooral de “katholieke traditie” een “verstoring” veroorzaakt hebben, met name het celibaat. “Slimme”, “krachtige” zonen werden in de 19de en vroege 20ste eeuw aangezet om priester te worden en “konden” zo (in principe) geen nakomelingen produceren, waardoor er belangrijke “krachten” verloren gingen. Er zou, zo werd in het begin van de oorlog door de beleidsmakers van de Volkstumpolitik vastgesteld, nog veel (“Germanisiering”)werk aan de winkel zijn voor het “goed” zou komen met die “Vlamingen”. Ja, verhalen over “volksaard” vergen meer dan ooit een overdosis aan attenderende aanhalingstekens, zodat ze niet “prettig leesbaar” zijn, maar de weerhaakjes in wat analyses als die Ine van Linthout aan het licht brengen kunnen ontnuchterend werken.

    Marc Jacobs

    Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink & Ron Spronk (eds.), Bruegel. The Hand of the Master. The 450th Anniversary Edition. Essays in Context. Wenen, KHM-Museumsverband-Hannibal, 2019, 496 p., ill.; ISBN 978 94 9267 782 2; 69 euro.

    Hoewel je dit boek, net zoals vijftig jaar geleden gezegd werd over bepaalde Amerikaanse mannenbladen, vooral voor de uitstekende artikels moet lezen, zijn de fantastische illustraties op zich al een legitieme reden, en misschien ook de motivatie voor sommigen om het aan te schaffen. Deze bundel is gul gelardeerd met tientallen afbeeldingen van hoge kwaliteit, waar kleine details uit de schilderijen van Pieter van Breda, aka Bruegel (verrast? lees verder…), sterk uitvergroot worden gepresenteerd. Hoe vaak je de kunstwerken ook al gezien hebt, in het echt of in reproductie, je blijft nieuwe elementen ontdekken. Daar komt nog bij dat men hier, in de illustraties bij de teksten (die er uitleg over geven), heel ver gaat in het visueel allerlei laagjes

  • 209volkskunde 2020 | 2 : 195-238

    afpellen en uitpakt met nieuwerwetse x-stralen en meer geavanceerde beeldvormingstechnieken. Er wordt ingezoomd, niet alleen op beeld-details die je met het blote oog nog net kan onderscheiden, maar veel dieper. “Technical Art History” (voor zover je deze vreselijke benaming wil gebruiken) en geavanceerde technieken van conservatie- en restauratiewetenschappen, “heritage sciences”, krijgen hier, naast klassieke kunstgeschiedenis, een podium en pakken stevig uit.

    Dit boek is enerzijds het resultaat van een internationaal colloquium (6 tot 8 december 2018) met als hoofdtitel De Hand van de Meester en als ondertitel Materialen en tech-nieken van Pieter Bruegel de oudere. Die studiebijeenkomst vond plaats in het Kunsthistorisches Museum te Wenen. Daar bereikte de tentoonstelling Bruegel. De Hand van de Meester (2 oktober 2018 - 13 januari 2019) toen zijn hoogtepunt: uitverkocht, verlengde bezoekuren, bejubeld in de pers. Een aantal toponderzoekers presenteerden “in de marge” op de studiebijeenkomst de oogst van het toewerken naar en voorbereiden van die blockbusterexpo. In de bundel werden anderzijds ook de bijdragen toegevoegd, die eerder online gepubliceerd werden als e-book bij de tentoonstellingscatalogus. Samen met editor Alice Hoppe-Harnoncourt zorgden diverse auteurs, waaronder Manfred Sellink, voor de wetenschappelijke coördinatie. Het resultaat wordt in de markt gezet als de wetenschappelijke tussenstap naar de nieuwe golf, die tegen 2069 op gang zal komen om te vieren hoe een overleden schilder en beeldbouwer (“image builder”) uit de Lage Landen een half

    millennium relevant en interessant kan blijven.

    In dit boek worden alvast diverse zaadjes geplant om nieuwe inzichten te laten opbloeien. Wat als de eigenlijke naam van de jonge schilder-in-spe inderdaad Pieter van Breda was (Jan van der Stock, p. 12-13)? Van der Stock is voor de gelegenheid in zijn eigen archiefvondstenarsenaal gedoken om allerlei nieuwe accenten te adstrueren in de biografie, zoals de “vettewariers”-piste van de vader van Pieter, de commerciële flirt met de ondernemers Volcken Diericx en haar man Hieronymus Cock, de Vasari-informatie-connectie en de interacties met de rijke kompaan Hans Franckaert. Niet alle bijdragen in de bundel halen hetzelfde hoge niveau. Bijvoorbeeld de bijdrage van Claudia Goldstein (p. 298-305) over objecten die herkend kunnen worden op de Bruegel-schilderijen had wel wat meer redactionele tegenwind of ondersteuning verdiend, want het contrast tussen de oppervlakkige aanpak in haar stukje en de grondige analyse in vele andere artikels valt op. Bronnenverwijzingen, zoals www.dbnl.org in de noten 14, 15 en 16, zijn te algemeen en in een dergelijke bijdrage niet verwijzen naar het oeuvre van Jozef Weyns bijvoorbeeld is een gemiste kans. Relatief klassiek is ook het onderzoek naar kledij en textiel in het oeuvre van Bruegel in een bijdrage van Katja Schmitz-von Ledebur van het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Overtuigender zijn andere bijdragen van kunstwetenschappers zoals Manfred Sellink, Ron Spronk of bijvoorbeeld Tine Meganck in haar analyse van de seizoenen/maanden-reeks. Boeiend is ook de bespreking van Hans van Miegroet over de praktijken van toeschrijven

  • 210 | besprekingen

    van de naam Pieter Bruegel de oudere aan schilderijen of vermelding daarvan in archiefstukken, wat leidt tot een reflectie rond het concept “attributability”.

    Het belang van deze lijvige bundel schuilt niet alleen in de prachtige illustraties van opgeblazen details of de zaadjes van twijfel of net nieuwe suggesties voor aanknopingspunten in archieven, collecties of kunsthistorische vertogen, maar vooral ook in het feit dat enthousiast de resultaten van hedendaagse technieken van conservatie-restauratie worden gedemonstreerd. Scanners en andere high-tech instrumenten en methodes worden losgelaten op diverse werken, zoals het “Twee Aapjes schilderij” (1562),” “Triomf van de dood” (1562), “De zelfmoord van Saul” enzovoort. Van alles wordt uit de kast gehaald: geavanceerde microscopie, MA-XRF, IRR-analyse, GC-MS, pigmentanalyse, dendroarcheologie en ander onderzoek van het hout waarop geschilderd is, de analyse van de ondertekeningen, … Best wel indrukwekkend om te lezen en te zien wat er gebeurd is in de interdisciplinaire contactzones die kunnen floreren dank zij een blockbustertentoonstelling of de marketingtruc van een overlijdens-herdenking en vooral dank zij de overvloedige hulpbronnen en financiële middelen die daarvoor gemobiliseerd kunnen worden. Er is na de Bruegelpiek van de voorbije jaren opnieuw iets minder dan vijftig jaar om al die verhalen verder te integreren en zo de kenniswinst en blijvende relevantie (vergelijk met die vreemde ondertitel van de bundel “essays in context”) van sommige van die analyses aan te tonen voor

    het verder cultiveren van de omgang met het erfgoed van en rond een meesterlijk kunstenaar.

    Marc Jacobs

    Tilman Kasten & Elisabeth Fendl (eds.), Heimatzeitschriften. Funktionen, Netzwerke, Quellenwert. Münster-New York, Waxmann, 2017, 335 blz.; ISBN 978-3-8309-3774-6, € 34,90.

    Een titel kan misleidend zijn. Ik had me bij het aanvaarden van de opdracht voor de recensie verwacht aan een doorlichting van een ecosysteem van heemkundige tijdschriften als onderdeel van een groter geheel van het veld van historische en andere erfgoedpublicaties. Het bleek over een ander verhaal te gaan.

    De bundel focust (onder andere) op publicaties van en voor Duits(sprekend)e groepen mensen, die na de Tweede Wereldoorlog als verliezers (in vele betekenissen van

  • 211volkskunde 2020 | 2 : 195-238

    het woord) op de vlucht gingen of verplicht werden verplaatst uit Polen, de Sovjet-Unie, Tsjechoslowakije of andere staten. Hoe werden de herinneringscultuur en ver-toogvorming van zogenaamde “Heimatvertriebenen” vormgegeven in publicaties? In landen als Polen wordt bijvoorbeeld het woord “verdrijving” afgewezen: zeg “verhuizingen”. Het zou gaan om meer dan 12 miljoen Duits(sprekend)e mensen die weg moesten vanaf 1944. Formeel juridisch kunnen ze geen beroep doen op de pas op 10 december 1948 aangenomen Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die voorziet dat vluchtelingen en verdrevenen het recht hebben om terug te keren naar de staat waar ze woonden. In de naoorlogse Duitslanden (Oost en West) en Oostenrijk ging het om aantallen die overeenkomen met het bevolkingsaantal van het huidige België.

    In de bundel van Tilman Kasten wordt onderzocht welke publicaties de groepen “Heimatvertriebenen” maakten: krantjes, gestencilde blaadjes, rondzendbrieven en tijdschriften, die soms zelfs academische vormen aannamen (zoals Harald Lönnecker aantoonde). Al dat materiaal is, zoals Albert Feiber argumenteert, zeker naarmate ze bibliografisch en zelfs digitaal ontsloten werden en worden, een interessante bron voor diverse onderwerpen, gaan van politiek discours, over netwerkanalyse tot reflectie over concepten zoals migratie of Heimat, niet alleen in de 20ste maar ook in de 19de eeuw. Veel aandacht gaat uit naar het geïntendeerde lezerspubliek, de groepsculturen en naar de auteurs die het woord nemen. De hier besproken bundel biedt een overzicht van

    diverse beschikbare bronnenreeksen, de Vertriebenenpresse, pamfletten en historische tijdschriften in diverse bibliotheken en in gedigitaliseerde vorm.

    Het zijn niet het soort rustige historische verhalen en be-schouwingen zoals we die doorgaans kunnen lezen in wat in Vlaanderen heemkundige tijdschriften genoemd worden. Bepaalde projecties van nostalgie of ideaalbeelden over het verloren heem uit de kindertijd contrasteren met het omgaan met een dubbelzinnige status van de Heimatmigranten, ook in Duitsland en Oostenrijk zelf.

    Het meest boeiende, verrassende en ook meest schrijnende artikel vind ik de bijdrage van Beata Mache, met de titel “”Heimatblätter” der Posener Juden in der Zwischenkriegszeit” (p. 257-274). Het is het verhaal van in de vroegere Pruisische provincie Posen in het begin van de 20ste eeuw opgegroeide Duitstalige Joodse en andere mensen, die na de Eerste Wereldoorlog moesten verhuizen uit Polen. Ze raakten verspreid over Duitsland, maar bleven in Heimatblätter over het vroegere leven in Duitstalige gemeenschappen in Posen publiceren. Naast andere tijdschriften, waren er ook specifiek door Joodse groepen gemaakte tijdschriften over hoe het vroeger was in de Heimat in het Pruisische Posen voor het Polen werd. Naarmate de jaren 1930 vorderden, werd het hen steeds moeilijker gemaakt. Een decennium later reden de goederentreinen de eerste vier jaren met Duitssprekende Joodse mensen opnieuw richting Polen helaas. In het tweede helft van het decennium reden de goederentreinen en andere transportmiddelen met andere Duitssprekende mensen

  • 212 | besprekingen

    gevuld in de andere richting. Dankzij de bijdrage van Mache komen de andere Heimatbijdragen uit de tweede helft van de 20ste eeuw in een ander daglicht te staan in de bundel en wordt toch een meervoudige en kritische spanningsboog opgebouwd.

    Marc Jacobs

    Ceri Houlbrook, The Magic of Coin-Trees from Religion to Recreation. The Roots of a Ritual. Palgrave Macmillan, 320 blz., ill.; eBook ISBN 978-3-319-75517-5, 74,89 €; ISBN 978-3-319-75516-8, 95,39 €.

    Het boek The Magic of Coin-Trees (muntbomen) beschrijft de ge-schiedenis van rituele landschappen op de Britse eilanden en de overgang van religieuze praktijk naar recreatie, door te focussen op een zeer weinig bestudeerd voorbeeld: de muntboom. Dit zijn bomen doordrenkt met magische eigenschappen waarin munten

    ritueel zijn ingebed. Dit is een eigentijds gebruik, dat terug te voeren is in de literatuur tot 1700, toen het werd beoefend voor volks-medische en inwijdingsdoeleinden. Tegenwoordig is de gewoonte wijdverbreid, met meer dan 200 muntbomen verspreid over de Britse eilanden, maar lijkt meer op het terloops deponeren van munten in een wensput: munten worden in de boom gedeponeerd in ruil voor wensen, veel geluk of toekomstig fortuin. Auteur Ceri Houlbrook is ethno-archeologe, ook folklore archeologe genoemd, die deze fetisjbomen vanuit een hedendaagse wetenschappelijke blik bestudeert. Het gaat haar er niet om of dit type cultusbomen teruggaat naar een ver verleden, integendeel ze interesseert zich in de omgang van de huidige mens met dit type cultusbomen en zoekt daarvoor een verklaring. Als parallel maakt ze de gelijkenis met het gebruik van verliefden om hangsloten aan een brug op te hangen en vervolgens de sleutel in het water te gooien. Voortaan zijn de geliefden symbolisch aan elkaar geklonken. Hetzelfde verhaal van wat de mens, zoals Paul Jambers zou zeggen, drijft om munten in groten getale op een boom in te kloppen. Houlbrook valt het op dat er in Groot-Brittannië rond het jaar 2000 zich plots een hausse aan bezoeken van Britten aan muntbomen voordoet, waar je net het tegengestelde had kunnen verwachten, namelijk het uitdoven van een gedateerd ritueel. Heel haar boek gaat eigenlijk om het zoeken naar een verklaring waarom dit gebruik ineens zo populair geworden is bij de Britten. Met dit onderzoek draagt ze bij aan het debat over de historische relaties

  • 121ste JAARGANG (2020) Nr. 2

    Wetenschappelijk artikelIlaria Rosetti, Marc Jacobs & Ana Pereira Roders, Erfgoed en duurzaamheid 105– Een literatuuronderzoek en reflectie over de rol van participatieve erfgoedpraktijken in duurzame ontwikkeling

    EssaysMark Schep, Immaterieel erfgoed in een superdiverse omgeving: 123ondernemers, vrijwilligers en culturele organisaties als ‘custodians’Susanne Verburg, Jongerenculturen en immaterieel erfgoed: 135leren van beleving en borging

    SporenPaul Peeters, Centrum voor Studie en Documentatie vzw – Oorsprong 145en evolutie van de uitgever van VolkskundeHans Geybels, Volksdevotie in tijden van corona 163Gilbert Huybens, 18. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hss. 19997 & II 2801 Mus. 171Paul Catteeuw, Er was eens … De Gebroeders Grimm en hun sprookjes – 191 Tentoonstelling in Alden Biesen, 1-7 tot 30-8-2020

    Besprekingen* Karin Bauer & Jennifer Ruth Hosek (red.), Cultural Topographies of the New Berlin 194(Paul Catteeuw)* Lieve Blancquaert, Circle of Life (Paul Catteeuw) 196* Johan Boussauw, Raven en Kraaien – Eksters en Gaaien. Een natuurhistorie 197(Paul Catteeuw)* David Lipset & Eric K. Silverman (red.), Mortuary Dialogues (Paul Catteeuw) 199* Jasper Truyens, Antwerpen 1920 – Verhalen van de VIIe Olympiade (Paul Catteeuw) 201* Stephan Vanfleteren, Present (Paul Catteeuw) 203* Sebastian Bischoff, Christoph Jahr, Tatjana Mrowka, Jens Thiel (red.), 205“Belgium is a beautiful city”? (Marc Jacobs)* Alice Hoppe-Harnoncourt, Elke Oberthaler, Sabine Pénot, Manfred Sellink, 208Ron Spronk (red.), Bruegel. The Hand of the Master (Marc Jacobs)* Tilman Kasten & Elisabeth Fendl (eds.), Heimatzeitschriften (Marc Jacobs) 210* Ceri Houlbrook, The Magic of Coin-Trees from Religion to Recreation (Carlo Jengember) 212* Myriam Everard & Ulla Jansz, Sekse – Een begripsgeschiedenis 216(Maarten H.D. Larmuseau)* Nanda Geuzebroek, Vondelingen – Het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam 219(Maarten H.D. Larmuseau)* Jaak Slangen, Tussen gemeynte en landschapspark (Maarten H.D. Larmuseau) 223* Tom Willaert, Dirk Speelman, Fred Truyen, Digitale geletterdheid – Dataverwerking 225in de geesteswetenschappen (Maarten H.D. Larmuseau)* Peter Verlinden, Zwarte trots, witte schaamte? Over kolonialisme en racisme 228(Rik Pinxten)* Hermynia zur Mühlen, The Castle of Truth and other Revolutionay Tales 231(Marcel Van den Berg)* Ulrich Kockel e.a. (red.), Heritage and Festivals in Europe (Albert van der Zeijden) 235

    Summary 238

    Personalia 239