VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3...

413
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 Mark Prager Lindo editie Lodewijk Mulder bron Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (ed. Lodewijk Mulder). Roelants, Schiedam 1883 (tweede druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lind033lmul03_01/colofon.htm © 2008 dbnl

Transcript of VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3...

Page 1: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

Volledige werken van den ouden heer Smits.Deel 3

Mark Prager Lindo

editie Lodewijk Mulder

bronMark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (ed. Lodewijk Mulder).

Roelants, Schiedam 1883 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/lind033lmul03_01/colofon.htm

© 2008 dbnl

Page 2: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

1

Uit den Nederlandschen Spectator.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 3: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

3

Uit den Nederlandschen Spectator.

Eene taalkundige les.

Ik heb een kleinzoon, een jongen van zoowat zeven jaren, die 's avonds dikwijls opmijne kamer komt en zijn werk voor den ‘meester’ zit te maken en mij in de warbrengt met allerlei taalkundige vragen, die ik zeer moeielijk vind te beantwoorden.Daar ik het echter niet geraden acht mijne onkunde te bekennen, zoek ik ze op dezelfdewijze als de meeste menschen dat doen te verbloemen, en ik begin onuitputtelijk alseen advocaat te worden in het opwerpen van allerlei excepties, en in het bedenkenvan allerlei uitvluchten, om mij voor het oogenblik te redden. Er is echter één grootverschil tusschen mij en een rechtsgeleerde, en dat is, dat deze door zijn pratenmeestal andere menschen, terwijl ik door mijn babbelen gewoonlijk mij zelven inde war breng, - en gisterenavond vooral heb ik mij zóó tot over de ooren er in gewerkt,dat ik nu een beroep doe op alle geleerden en ongeleerden in Nederland om mij eruit te helpen.‘Grootva,’ zei de kleine jongen, met de pen in de hand, bezig met iets dat ‘eene

taalkundige ontleding’ heet, - ‘is het waar, dat “m e n ” een onbepaald voornaamwoordis?’Toen ik van de courant opkeek om hem te antwoorden, was ik geneigd om ‘ja’ te

zeggen; eene plotselinge gedachte, welke bij mij opkwam, gaf mij lust mijn ‘ja’ in‘neen’ te veranderen. Daar ik echter een diplomatieken middelweg zoeken wilde,zeide ik:‘Gij drukt u verkeerd uit, kindlief; “men” is geen “onbepaald voornaamwoord,”

maar wel, zeer bepaald, een voornaam woord in onze maatschappelijke taal.’‘Hoe zoo, grootva?’ vroeg het kind.‘“Men” is eigenlijk nog meer,’ hernam ik; ‘“men” is de naam van een grooten,

ondeugenden reus in de fatsoenlijke wereld, van wien iedereen op zijn tijd veel uitte staan heeft.’‘Maar hoe ziet hij er uit?’ vroeg de jongen, de pen neerleg-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 4: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

4

gende en plaats nemende tusschen mijn knieën, terwijl hij mij met grootenieuwsgierige oogen aankeek.‘Hoe hij er uitziet? - Wel, kind, - wie zal u dat zeggen. “Men” is juist wellicht

daardoor zoo sterk en gevaarlijk, omdat niemand hem tot dusver gezien heeft of zicheen denkbeeld van zijn uiterlijk maken kan.’‘Maar waar woont hij dan?’‘Zijn hoofdkwartier is in de hoogst fatsoenlijke kringen, kindlief, waartoe wij de

eer hebben te behooren; hij woont er meestal evenals de kiespijn, in den mond dermenschen.’De jongen proestte van lachen. ‘He, wat een gekke reus!’‘Geloof me, jongen, hij is lang niet gek. Het is de slimste vent dien ik ken.’‘Dan heeft grootva den reus wel gezien.’‘Dat niet; maar ik heb wel, evenals de meeste menschen, zijne macht ondervonden.

“Men” heeft mij al veel doen uitstaan en mij veel laten zien, dat ik nooit vergetenkan.’‘Toe, grootva, vertel maar iets van “men!”’‘Och, Klaasje, dat is niet noodig; - als gij zoo oud zijt geworden als neef Piet, komt

gij in de wereld -’‘Ik ben er al!’ meende de jongen trotsch.‘Ik bedoel niet juist die wereld, waarin de ooievaar u gebracht heeft, Klaasje! maar

de “wereld”, welke de menschen voor u gemaakt hebben, en waarvoor gij opgevoedwordt, - de “wereld” jongen, die in mooie huizen woont, en voor welke de arme luiden hoed afnemen; - de “wereld”, waarin tante en al onze familie en vrienden tehuisbehooren.’‘En Piet, de knecht ook?’ vroeg het kind, dat verzot is op Piet.‘Volstrekt niet, jongenlief!’‘En waarom?’‘Omdat “men” het niet hebben wil!’‘Dan wil ik ook niets met “men” te maken hebben!’‘Dat zeggen de meeste menschen in hunne jeugd, mannetje; maar dat wordt hun

op den duur heel anders geleerd. Gij moet het diepste ontzag hebben voor alles wat“men” van u vergt. Gij moet luisteren naar den goeden raad, welken “men” u geeft;- en vooral niets doen wat “men” ook niet doet!’‘Maar, grootva, als “men” altijd goeden raad geeft, is hij zoo kwaad niet.’‘Het ongeluk wil, kindlief, dat “men's” woorden en “men's” daden zeer dikwijls

in strijd met elkaar zijn, en soms lijnrecht tegenover elkaar staan, en dat hij anderendwingt om juist dat wat “men” hemelhoog geprezen heeft, te verzuimen en zelfs tehelpen ondermijnen.“Men”, mijn jongen, is een listige, gevaarlijke reus; “men” is begonnen, toen ik

in de wereld trad, met mij te verzekeren, “dat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 5: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

5

het geld niet gelukkig maakt” en “men” is door zijne handelwijze mijn geheele levenlang bezig geweest, met mij en anderen te bewijzen, dat het hoofddoel van ons strevengeld moet zijn. “Men” verkondigde mij overal, dat “de eerlijke armoede” nietonteerend is; maar “men” fluisterde mij daarbij in het oor, dat ik mij schamen moest,met een vriend in een kalen rok over straat te gaan en dat ik vooral zelf zorg behoordete dragen om den schijn van alles wat op armoede geleek te vermijden. “Men”veroordeelde alle wereldsche dingen, en moedigde mij aan om alleen “de deugd” opprijs te stellen, en “men” wierp zich op de knieën voor duizenderlei nietigheden,welke geene grootere waarde hadden, dan uw gebroken speelgoed. “Men” verteldemij overal, met een uitgestreken gelaat, en met de hand op het hart, dat “alle menschenbroederen” waren; maar “men” toonde zooveel minachting voor allen, die aan standof geld niet zijns gelijken waren, en was zoo onderdanig en kruipend voor al zijnmeerderen, dat ik spoedig begreep dat de bloedverwantschap niet veel te beteekenenhad. “Men” roemde zeer de onafhankelijkheid en de zelfstandigheid in den mensch;maar “men” sloeg iedereen onbarmhartig dood, die het waagde iets te doen, dat tegenzijn zin was.’‘Heeft de reus al vele menschen doodgeslagen?’‘Zedelijk, ja! En hun ontzielde lichamen waren nog in de “wereld” rond, als

dienaren van “men” en helpen hem vlijtig om ook anderen te gronde te richten.’‘Grootva,’ riep de jongen ernstig; ‘ik wil wezenlijk nooit iets met “men” te maken

hebben!’‘Kind!’ antwoordde ik plechtig, ‘ik herhaal het: gij kunt niet anders; uw grootste

ongeluk in de fatsoenlijke “wereld” zou zijn, als “men” voornaam de schoudersophaalde bij het hooren van uw naam en u “niet kende!”’‘Daar versta ik niets van!’ riep het kind.‘Maak u daaromtrent niet ongerust, jongen, er zijn nog vele kinderen, die reeds

hoog bejaard zijn, en het nog niet goed begrijpen, maar toch bekennen moeten, dathet zoo is. - Ten einde u echter de zaak eenigszins duidelijker te maken, zal ik ueenige nadere omstandigheden opgeven van hetgeen “men,” zooals ik zelf gezienheb, soms gedaan heeft.’‘Toe grootva!’‘Ik heb gehoord hoe “men” de eenvoudigheid en de ongegeneerdheid en de

gemeenzaamheid onder vrienden aanprees en echter niet toeliet, dat men elkaar zelfs“familiaar” in de wereld zag, zonder bespottelijke onkosten te maken voor toilet enuitgezochte spijzen en wijnen. Ik heb gezien hoe “men” elken schotel, alsof het eenelevensquaestie geweest ware, wikte en woog en het hoofd schudde als de wijn tewarm of te koud was, en zich diep ongelukkig gevoelde als de getruffeerde kalkoenniet in alle opzichten

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 6: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

6

voldeed, - en in denzelfden adem eene bijtende satire uitsprak over gulzigheid enweelde en verkwisting. Ik heb gezien hoe “men” mede aan tafel zat en het vermogenvan een armen man heeft opgegeten, die uit vrees, dat men hem voor “onfatsoenlijk”mocht houden, zich door prachtige tegenpartijen te geven, te gronde richtte, en ikheb gehoord hoe “men” hem naderhand uitlachte en voor een zwakhoofdigen dwaasuitmaakte. “Men” verleidt den een en ander op deze wijze, om ten zijnen behoeveallerlei schulden te maken, en “men” is de eerste om zoo iets overluid af te keuren.“Men” betuigt overal met den meesten eerbied voor de “kunsten” bezield te zijn, en“men” behandelt den kunstenaar, tenzij hij een buitenlandsche zanger is, of in degestalte van eene geliefkoosde d a n s e u s e optreedt, in de wereld met de meesteminachting. “Men” huldigt in woorden de “wetenschappen,” welke hij zoo vermogelijk van zijne haardstede en van den huiselijken omgang verwijderd houdt. -“Men” predikt op eene stichtelijke wijze de “verdraagzaamheid in gewetenszaken”en “men” trekt met ontembare woede tegen “andersdenkenden” te velde. “Men” iseen nijdige, spijtige reus, die niet verdragen kan, dat het iemand goed in de wereldgaat. Ik heb een vriend gehad, die algemeen, en te recht, bemind en geacht was;“men” wist ook niets tegen hem in te brengen; maar “men” zeide, zoo heel in stilte,dat niet alles goud is dat blinkt; “men” had wel eens hooren zeggen, - - o, “men”wilde wel gelooven, dat het niet waar was; maar “men” schudde het hoofd, en “men”liet zich zulke belangrijke geheimzinnige wenken ontvallen, en “men” begon mijnvriend zoo koel te behandelen, dat hij zich genoodzaakt zag, zich te weer te stellen.Maar mijn jongen, - en dit is een der ergste karaktertrekken van den reus “men,” -zoodra hij bemerkte, dat mijn vriend hem aan het lijf wilde, was hij nergens te vinden.Iedereen wist dat “men” een lasteraar was, en met zijn lasteringen voortging, maarniemand kon “men” met den vinger aanwijzen, en in zijn onzichtbare gestaltefluisterde en praatte hij altijd door, totdat de menschen bijna eenparig geloofden, dater i e t s waars moet zijn van al hetgeen “men” zoo onvermoeid verspreidde.“Men” verheft luid de stem en legt de meest deugdzame verontwaardiging aan

den dag over alles wat op “kwakzalverij” gelijkt, - en “men” vertelt u te gelijk zooheel in vertrouwen, dat zonder een beetje “kwakzalverij” men toch in niets kan slagen,en “men” slikt daarom doozen vol Holloway-pillen en voedt zich met RevalentaArabica; en draagt een Goldbergschen ketting om den hals en een Goldbergschenring aan den pink, en schrijft, met eene galvanische pen, kwakzalvers advertentiënin alle dagbladen. “Men” bekent heden openhartig niets van deze of gene zaak teweten, en velt er morgen stoutweg zijn oordeel over. - “Men” heeft zelf nooit eenboek geschreven, maar “men” recenseert onbarm-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 7: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

7

hartig in “veelgelezen” tijdschriften de werken van anderen. - Iedereen stemt toe,dat “men” alles voor een ander over moet hebben! en “men” is de grootste egoïst,die rondloopt, en er steeds op uit is alleen voor zijn eigen belangen te zorgen. “Men”is dus ook altijd gereed om iedereen met woorden te ondersteunen en daar “men” inde wereld verklaart niet veel om bloote woorden te geven, vergt hij daarentegen“daden” van allen, die hem helpen kunnen.Het is ook eene heele moeielijke zaak te ontdekken wat de groote “men” eigenlijk

wil of wenscht, als de mensch eenmaal tot verstand gekomen is, en zich voorneemt,zooals het behoort, zich blindelings aan hem te onderwerpen.“Men” keurt heden iets goed, waarover “men” morgen den meesten afschuw aan

den legt, en “men” verguist heden den held, dien “men” vóór acht dagen aanbad.“Men” is echter zoo slim, dat hij altijd de opgaande zon aanbidt, en “men” is zoohelderziend, dat geen mensch zich ooit in eenig vak onderscheidt, zonder dat “men”reeds lang voorspeld heeft, dat het eens gebeuren zou. Op dezelfde wijze is “men”al lang bedacht geweest op het ongeluk, dat iedereen treft, en “men” heeft al langgeweten, dat het “eindelijk” zoo ver komen moest.“Men” is ook vooral een groote voorstander, in woorden, van al wat “vooruitgang”

en hervorming van allerlei misbruiken bevorderen kan, op welk gebied van demaatschappelijke wereld men die ook vinde; maar “men” houdt zich met hand entand aan aloude dwaasheden vast, en schreeuwt, tot hij heesch wordt, tegen de zottevooroordeelen der menschen, en verzet zich daarop met de meeste hevigheid tegen“de kracht der gewoonte,” waaronder “men” zelf toch altijd zoo geduldig gebuktgaat. Tevens is de ongerijmde reus een machtige beschermer van al wat “nieuw” enin het oogvallend is. “Men” koestert volgens zijn eigen woorden eene aangeborenliefde voor al wat oud en eerbiedwaardig is, en is te gelijk onvermoeid in het opsporenvan het nieuwe. “Men” is zoo verzot op nieuwen kost, dat hij zich soms een geheelentijd met “iets heel nieuws” voeden kan, en naar niets anders vraagt. Iemand dus, diehem iets nieuws aanbiedt, kan verzekerd zijn, dat “men” hem voor een genie zalhouden, en “men” heeft er eene zoo groote behoefte aan, dat hij steeds bezig is methetgeen wezenlijk oud en versleten is, onder de eene of andere vermomming, voornieuw te willen laten doorgaan.“Men” is ook buitengewoon ingenomen met zijn eigen vaderland, en betuigt een

ijverig patriot te zijn; - maar “men” stelt er ook vooral hoogen prijs op, om alles watvreemd en uitheemsch is te begunstigen, en al wat niet anders is dan Nederlandsch,als “ouderwetsch” en “bekrompen” voor te stellen, en “men” vertrouwt vooral deeerste opvoeding zijner kinderen aan Zwitsers

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 8: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

8

en Belgen toe, terwijl “men” hardop verkondigt, dat hij de meeste minachting vooralle vreemde “poespassen” koestert.“Men” gaf mij ook te kennen, toen ik in de wereld optrad, dat het bespottelijk was

zijn tijd met beuzelachtige, nietsbeteekenende vermakelijkheden te verspillen; maar“men” ging dagelijks uit dineeren en soupeeren en partijtjes maken en sprak nietsdan onzin den geheelen avond, en “men” ging naar de komedie wegens het ballet,en “men” ging naar een concert, omdat het gegeven werd door een vreemden artiste,en “men” maakte digestie-visites en contra-visites en condoleance-visites, en “men”pousseerde kaartjes en schreef Fransche invitaties zonder einde, en “men” vond mijzulk een lompen, onbehouwen vlegel, toen ik tegen het een en ander protesteerde,dat ik niets beter wist dan mij te onderwerpen.“Men” hield mij onophoudelijk, als handelaar, voor oogen: dat “eerlijk duurt het

langst,” en “men” noodigde mij dagelijks uit, om deel te nemen aan allerleiwindhandel, en liet mij niet onduidelijk zien, dat als ik een schurk wilde wezen, ikspoedig rijk kon worden, terwijl het tien tegen één was, dat ik als stipt eerlijk manooit “vooruit zou komen” in de maatschappelijke wereld. “Men” vond mij eenbekrompen, eenzijdig mensch, als ik mij met niets dan mijn kantoor wilde bemoeien,en voorspelde te gelijk, dat het met mij “twaalf ambachten en dertien ongelukken”zou zijn, als ik mij met iets anders wilde bezighouden. “Men” prees mij altijd deoprechtheid en de openhartigheid in alles aan; maar “men” heeft het mij somsgeweldig kwalijk genomen, dat ik zijn raad volgde en de dingen bij hun naam noemde,in plaats van ze in conventioneele, beleefde vormen te verbloemen, en -’‘Wezenlijk, grootva, dat is mij alles te hoog,’ zei het kind; ‘ik krijg ook zoo'n

slaap!’‘Best, mijn jongen, dat zal “men” u niet kwalijk nemen; - ga nu naar bed!’Heden is hij van school te huis gekomen met eene afkeuring, omdat hij in zijne

ontleding ‘men’ niet als een ‘onbepalend voornaamwoord,’ maar op raad van grootva,‘men’ ‘bepaald een zeer voornaamwoord,’ genoemd had; - wat volgens de verklaringvan den ondermeester ‘onzin’ is.Ik echter blijf daarbij!

Eene vernederende bekentenis.

Iedereen heeft oogenblikken, waarin hij zwak is, en zich door eigenbelang, ijdelheid,of het een of ander gebrek laat verleiden, om dingen te doen, welke hij dikwijls tenstrengste in anderen afgekeurd heeft. - Zoo is het gebeurd, dat toen ik onlangs eene

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 9: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

9

uitnoodiging ontving om in zekere stad, - die geen honderdmijlen ver van Amsterdamligt, - eene verhandeling te komen houden, hoewel ik zeer goed wist, dat ik niet voordie taak berekend was, en wel honderdmaal om anderen had gelachen, die zich inhetzelfde geval bevonden, en t o c h verhandeld hadden, ik desniettemin bezweek,mijn jawoord gaf, om derwaarts te komen en als spreker op te treden. Nauwelijkshad ik echter mijn brief op de post bezorgd, of ik haastte mij, met een zekeren angst,bij eene goede kennis, die mij meer dan eens uit de verlegenheid gered heeft, eenbezoek af te leggen, en hem kennis van de zaak te geven.‘Vriend,’ zeide ik tot hem, en ik geloof, dat een zedige blos zich over mijn wangen

verspreidde, ‘ik heb een heel vleiend verzoek ontvangen om ergens te gaanverhandelen, en ik kom raad bij u halen.’‘Of ik van meening ben, dat gij de uitnoodiging moet aannemen, of niet?’ vroeg

hij.‘Neen; - dat juist niet; ik heb al zoo half en half besloten; - hm, - ik heb zoo wat

geschreven, hm; - ik heb eigenlijk al beloofd de spreekbeurt op mij te nemen.’‘Dat dacht ik wel!’ zei mijn vriend.‘Waarom?’‘Omdat de meeste menschen de mazelen en de kinkhoest en de verhandelziekte

ééns in hun leven krijgen en ik wist, dat gij de laatste nog niet gehad hadt,’ zei bedaardmijn vriend.‘Neen; - ik heb maar één enkele maal in mijn leven zoo iets gewaagd, en nooit

van te voren zoo geheel onder vreemden, - zoo, weet u - zoo zonder eigenlijk mijeen juist denkbeeld te kunnen vormen van het publiek,’ -‘Spreek niet van het “publiek!”’ viel mijn vriendmij in de rede; ‘dat is beleedigend;

zeg liever zonder te weten voor welke “geachte toehoorders” gij optreden moest.’‘Juist.’‘Dat is zeker nog al lastig,’ hernam hij.‘Daarbij moet ik bekennen,’ hervatte ik met de beminnelijke openhartigheid, welke

mij eigen is, ‘dat ik hoegenaamd geen onderwerp vinden kan.’‘Natuurlijk niet,’ zei mijn vriend, ‘en als ik het doel van uw bezoek begrijp, dan

is het om mij te vragen, u behulpzaam te zijn, bij het maken van eene verhandelingover een onderwerp, dat gij niet hebt, en dat geschikt zou zijn om toehoorders diegij niet kent, een uurtje te onderhouden?’‘Ja maar, - zoo heel en al - neen, - dat meende ik niet; - zie, -’‘Kom, kom! wees maar niet verlegen,’ hernammijn plaaggeest. ‘Steek eene sigaar

op; - wij zullen de zaak bepraten; - gij zijt

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 10: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

10

ongeveer in denzelfden toestand als de meeste verhandelaren; - zoo wat, op zijn best,half geschikt voor uwe taak.’‘Foei!’ riep ik uit; ‘de meest geleerde mannen in Nederland; - de meest geachte

werkende leden van allerlei genootschappen verhandelen wel allen op hunne beurt,- en zouden die voor hun werk ongeschikt zijn? Dat kunt gij toch niet bedoelen!’‘Het is mogelijk, dat ik mij vergis,’ zei mijn vriend; ‘ik heb ook slechts weinige

verhandelingen in mijn tijd gehoord; - ik val er meestal bij in slaap, als de redenaarniet te veel galmt; - maar al diegene, welke ik mij herinneren kan, zelfs van de meestgeprezen sprekers, begonnen, zoo niet met dezelfde woorden, toch altijd met dezelfdezaak, en die was de openhartige bekentenis, dat de redenaar het nooit zou gewaagdhebben de taak op zich te nemen, zoo hij niet overtuigd ware geweest, dat men mettoegevende welwillendheid, of welwillende toegevendheid, of zoo iets, zien zou opzijn gebrekkigen stijl, zijne onvolledige behandeling, zijne min juiste opmerkingen,- en eene geheele reeks gebreken, welke, zoo die goede menschen zich zelven uitvalsche zedigheid niet belasterden, - wat toch ongeloofelijk schijnt, - hen wezenlijktot uiterst ongeschikte verhandelaren maakten.’‘Hoor eens,’ hernam ik ernstig, ‘gij schrikt mij af! Ik kwam om hulp en

ondersteuning en gij beneemt mij den laatsten vonk van moed, die mij overbleef.’‘Hoe zoo?’‘Als de knapste leden van allerlei geleerde genootschappen -’‘Geen beste verhandelingen maken, gevoelt gij u overtuigd, dat gij in het geheel

niets goeds kunt leveren?’‘Natuurlijk,’ zei ik.‘Gij moet maar uw best doen,’ troostte mij de spotter.‘Ik zal het maar afschrijven,’ zei ik, ‘en ronduit bekennen, dat ik niet in staat ben-’‘Bah!’ riep mijn vriend, ‘daartoe komt gij nooit! Om twee zeer geldige redenen:

- de eerste is, dat uwe ijdelheid u dat nooit veroorloven zou, en de tweede is, dat deverhandelzucht, evenals de speelzucht, als ze eens opgewekt is bij den mensch,onoverwinnelijk blijft. - Dus onderwerp u aan het noodlot, dat gij u zelven op denhals hebt gehaald; - onderwerp uw toehoorders aan de verveling, welke zij zich zelvenberokkend hebben, door u uit te noodigen, en ga maar hoe eerder hoe liever zittenen breng uwe verhandeling op papier.’‘Gij hebt goed praten en lachen,’ zeide ik; ‘dat gaat zoo vlug niet!’‘Wel! en waarom niet? Ik zal u met drie woorden eene definitie van eene

verhandeling geven, en dan zult gij zien, hoe gemakkelijk het is er eene te maken.Mijn lieve vriend, eene verhandeling is, inderdaad, doorgaans niets anders dan “e e n ea l o u d e

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 11: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

11

w a a r h e i d ,” of “e e n e a l g em e e n a a n g e n om e n dw a l i n g , ” in drie deelengesplitst, - met een “kop” en een “staart:” v o i l à t o u t ! Het is een ding, dat veelop eene slang gelijkt, behalve dat het gewoonlijk onschadelijk is: - als gij den kopziet, weet gij zoo wat, dat het geheel in een kleinen kring te zoeken is, en het kost uniet veel moeite om den staart te vinden. - Ik heb zelfs sommige verhandelingengehoord, welke “kop noch staart” hadden, en toch zeer voldeden.’‘Dat is alles goed en wel,’ antwoordde ik, ‘maar het eerste van alles is een

onderwerp te hebben, en dat ontbreekt mij geheel en al.’‘Een onderwerp,’ hernam mijn vriend, ‘is het laatste wat gij noodig hebt. - Maak

maar eerst eene verhandeling en als die af is, sla dan een Conversations-Lexicon op,en vul het onderwerp in, - met het eerste het beste wat u onder de oogen komt!’Toen ik deze woorden vernam, viel ik op een stoel neder; - ik was tot wanhoop

gebracht. Mijn vriend zag mijn nood: - hij legde mij de hand op den schouder enzeide:‘Kom! kom! houd maar moed; ik wilde u volstrekt niet uit het veld slaan; -

integendeel, ik wilde u helpen. Ik zal u zelfs eene uitvoerige schets van eeneverhandeling geven, en gij kunt die op uw gemak uitwerken.’‘Doe wat gij wilt,’ antwoordde ik - ‘ik kan n i e t s meer!’‘Gekheid!’ hernam mijn raadsman; ‘let maar op; - gij zult zien hoe gemakkelijk

het gaat! Verbeeld u slechts, dat i k , u ben; dat ik zedelijk op verhandelaars-steltenen lichamelijk in een zwarten rok, het spreekgestoelte ‘beklim,’ door dit lessenaartjevoorgesteld; - verbeeld u verder, dat die ledige stoelen ‘aandachtige toehoorders,’en dat mijn wandelstok en uw hoed, de leden van de directie zijn. - Best! Ik beginmet rechts en links naar de waskaarsen te kijken, die ik mij verbeeld hier en dáár testaan; - ik verzet de ééne kaars een weinig; - ik zie eventjes rond naar het glassuikerwater, - het flauwe symbool van mijne flauwe lezing; - ik haal mijn zakdoekte voorschijn; - ik kuch eens eventjes;. - ik leg dit vel wit papier, dat mijne zeeruitgewerkte verhandeling voorstelt, - vóór mij; - ik buig diep, en begin. - De inleidingkent gij; - die is onveranderlijk van inhoud als de ‘prijscourant der effecten,’ en wijhebben reeds met een enkel woord daarover gesproken. Nadat ik dus een kleinkwartier zoekgemaakt heb met mijne eigene onwetendheid te betuigen, en met mijneeigene nederigheid een bluf te slaan, ‘ga ik er toe over,’ (let wel, bid ik u op al diegeijkte klassieke verhandelaarszinwendingen, welke ik u ten sterkste aanbeveel),‘om tot de zaak te komen;’ - dat is, te spreken van de ‘aloude waarheid,’ of van de‘algemeen aangenomen dwaling,’ waarop ik ‘de aandacht mijner toehoorders wenschte vestigen.’ - Ik bepaal mij het liefst tot eene

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 12: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

12

‘algemeen aangenomen dwaling,’ omdat het ontkennen meer in den geest van onzeeeuw is, dan het berusten, in wat ook, en ik daarbij in de gelegenheid ben, omdidactisch en uit de hoogte te spreken, - wat wel iets in strijd moge zijn met mijnepas betoogde nederigheid, maar onbetwistbaar echt in het g e n r e der besteverhandelaren is. - Ik ga voort met te vertellen, juist alsof het iets was van grootbelang voor mijn toehoorders, dat ik eerst ‘na lang aarzelen’ mijne keuze bepaaldheb tot het ‘onderhavige belangrijke onderwerp.’ - Hierover weid ik uit: ik neem degelegenheid te baat, om mijn toehoorders een compliment te maken en om mijneeigene uitgebreide kennis aan den dag te leggen. Ik heb ‘immers’ (gebruik zooveelmogelijk dit woord bij den aanvang van elken volzin), de eer op te treden in eenkring van zulke uitmuntende mannen, dat ik geen onderwerp had kunnen uitkiezen,in welk vak van welke wetenschap ook, dat hun vreemd zou zijn geweest. Ik heb mijdus beurtelings geslingerd gezien tusschen de staathuishoudkunde en de natuurkundigewetenschappen; - ik heb mij evenzeer aangetrokken gevoeld door een letterkundigals door een zuiver wiskunstig onderwerp, - aan al welke vakken ik vele ‘mijnersnipperuren’ besteed heb. - De zeven wijzen van Griekenland en de negen Muzenvan den Helikon hadden mij allen de hand geboden, - en het was dus eerst na rijpoverleg, dat ik mij had kunnen bepalen tot een onderwerp, dat even belangrijk alszwaar te behandelen is. Ik deins echter niet terug voor de taak, welke ik op mijgenomen heb, want ik ken de groote toegevendheid mijner toehoorders! - Hieropneem ik een slokje suikerwater, manoeuvreer een beetje met den zakdoek, en gavoort met een zeer plechtig gelaat.‘Ik heb gezegd, dat het door mij ter behandeling na lang aarzelen zorgvuldig

uitgekozen onderwerp hoogst belangrijk is. Eer ik er toe overga om dat onderwerp“nader toe te lichten,” zou de vraag bij eenige mijner zeer geachte toehoorders kunnenoprijzen, of ik inderdaad berechtigd ben, mijn onderwerp als w e z e n l i j k belangrijkte bestempelen.Ik meen, om de volgende zeer geldige redenen, die op onwrikbare overtuiging

berusten, die vraag b e v e s t i g e n d te kunnen beantwoorden. (Let op, vriendlief,dat al mijn bewijsgronden op alle mogelijke en onmogelijke onderwerpen toepasselijkzijn).Ten eerste: aangenomen dat bij den eersten oogopslagmijn onderwerp onbeduidend

schijne, - waag ik te vragen, wat er wezenlijk in de wereld onbeduidend is? - Ikherinner mijn toehoorders, dat de onbeduidende omstandigheid, dat Newton denappel van den boom zag vallen, onberekenbare gevolgen voor de natuurkundigewetenschappen heeft gehad, en dat, als Dr. Jenner de melkmeiden niet op de vingersgekeken had, wij de zegenin-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 13: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

13

gen van de koepokinenting nooit zouden gekend hebben! Ik beweer verder, zondertegenspraak te duchten, dat zelfs een stofdeeltje belangrijk is voor den aandachtigenen ijverigen onderzoeker; - in de derde plaats (alles moet bij eene verhandeling indrieën gaan, evenals het geven bij het om b e r e n ), noem ik mijn onderwerp vooralgewichtig, omdat het steeds aanleiding gegeven heeft tot zoovele dwaalbegrippenen omdat het in verschillende tijden zulke uiteenloopende meeningen uitgelokt heeft.Ik kom nu zeer geleidelijk tot de indeeling van mijne verhandeling. Ik ga in de

eerste plaats onderzoeken, welke deze meeningen zijn. Ik zal echter de voornaamstepunten “slechts aanstippen;” - ik mag immers “gerust aannemen,” - dat ze in onzedagen “van verlichting, beschaving en vooruitgang” algemeen, bekend zijn? Het ismij echter een aangename plicht om “onze geschiedrollen na te slaan,” en mijnehulde te brengen aan onze “nooit volprezen voorouders,” die “ons vaderland aan debaren ontwoekerd hebben,” en wier aandacht zonder twijfel reeds vroeg gevestigdwas op het belangrijk onderwerp, dat ik nu ga onderzoeken. Ik behoef dus mijntoehoorders “slechts te herinneren,” dat reeds in de “donkere tijden onzer grafelijkeregeering,” het te veronderstellen is, dat menige thans sedert lang in het grafvermolmende,maar onvergetelijke vaderlander, - wiens naam, helaas, in de jaarboekenonzer geschiedenis onvermeld is gebleven, - het onderwerp, waarmede wij ons thansbezighouden, ook tot “een gewichtig punt van overweging” heeft gemaakt. Onzeoudheidkenners zouden ook, zonder twijfel, vele sporen daarvan kunnen ontdekken,indien zij zich ernstig op de zaak wilden toeleggen; - ik spreek met overtuiging, wanthoewel zelf geen oudheidkundige, heb ik dikwijls met bewondering en verbazinggezien, hoe het aan hun “ijverige nasporingen” gelukt is, dingen te ontdekken, welkenooit bestaan hebben, zonder te gewagen van datgene, welks bestaan voor onmogelijkgehouden wordt. - In latere tijden, toen “de verdienstelijke Lourens Koster” (vanwien ik niet nalaten kan eene korte levensschets hier in te lasschen, - vooral daar deeer onzer natie daarmede gemoeid schijnt, dat wij nu een standbeeld ter zijner eereoprichten), - door de uitvinding van de boekdrukkunst, het zijne had bijgedragen omzooveel onzin - ik meen “zoo vele kostbare vruchten van het verstand,” - onsterfelijkte maken, - in latere tijden, zeg ik, vindt men in de “belangrijke geschriften van dienooit geëvenaarde mannen, die den bloeitijd versierden van de kleine republiek,welke toen wetten aan de wereld voorschreef,” vele onmiskenbare sporen van hetgroote gewicht, dat zij aan het onderhavige onderwerp hechtten; - en in onze dagen,toen de Nederlandsche vlag op Japan den wereld. veroveraar Napoleon trotseerde,is het onbetwistbaar, dat te midden van de beroeringen, welke “de grondvesten vanalle staten

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 14: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

14

van Europa schokten,” zeer vele der uitstekendste onzer vaderlandsche helden “meteen oog op de toekomst,” hun blikken ook op ons onderwerp gevestigd hielden. Ikzal “niet gewagen” van hetgeen nog heden ten dage in onsmidden gebeurt; “trouwens”dat zeer gezochte en terecht geprezen blad “de Navorscher” heeft reeds inverschillende nummers vragen dienaangaande medegedeeld, welke hoewel ze nietsbewezen dan de onkunde der inzenders, antwoorden “uitgelokt” hebben, die van dezeer uiteenloopende meeningen getuigen, welke de wijste menschen omtrent deeenvoudigste zaken koesteren, - en dus, welke geringe resultaten ze ook opleverden,- toch ontzettend veel te denken overlieten! “Verre zij het dus vanmij” iets beslissendsdienaangaande te zeggen: - integendeel, - “in het voetspoor tredende” van mijnvoorgangers, zal ik slechts “eenige bescheiden twijfelingen” opperen; - ik laat hetvolgaarne aan “meer bevoegde beoordeelaren” over, om de discussie voor te zetten,waarin ik mij niet verstout eenig deel hoegenaamd te nemen, of eenige partijhoegenaamd te kiezen, - wat zeer in strijd zou zijn met die voorzichtigheid enbescheidenheid, welke men algemeen verlangt van iedereen, die, in welk vak ook,in het publiek optreedt.’Hierop neem ik weder een slokje water, kijk met indrukwekkenden ernst rond en

hervat:‘Men zal mij dus ten goede houden, (nadat ik een half uur lang over niets gepraat

heb), dat ik in m e d i a s r e s val (ik gebruik overal zooveel Latijnsche woordenmogelijk, - niet omdat ik geen Hollandsche kan vinden, maar omdat ze in eenedegelijke verhandeling tehuis behooren); - de tijd schiet op: ik kan onmogelijk a bo v o alles onderzoeken, wat ik mij voorgenomen had. Ik ben overstelpt door denrijkdom van mijn onderwerp, - trouwens, wie zou dat niet zijn? Ik durf niet te veelvan mijn toehoorders vergen, na de mij reeds bewezen toegevendheid; - ik heb ook,in de eerste plaats, de belangrijkheid van mijn onderwerp volledig bewezen; in detweede plaats, heb ik historisch nagegaan, hoe en op welke wijze het altijd demenschen had beziggehouden, “er blijft mij nog over” te bewijzen, dat mijn onderwerpvoortaan onder “de algemeen aangenomen dwalingen” behoort gerangschikt teworden.Ik zou dit op velerlei wijzen kunnen doen: maar, zooals ik gezegd heb, de tijd

dringt en ik zal mij dus slechts tot enkele wenken moeten bepalen, -’‘In vredesnaam, vriend,’ riep ik, ‘schei er mede uit! Ik houd het niet meer vol: -

het is al te vervelend! - Het is verschrikkelijk!’‘Dat denken ook de meeste toehoorders van eene verhandeling,’ zei mijn vriend,

terwijl hij van achter de tafel kwam en bedaard plaats nam op de sofa; ‘maar debeleefdheid verbiedt,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 15: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

15

dat zij het zeggen. - Ik heb u echter eene getrouwe schets van de meesteverhandelingen gegeven, volgens mijne belofte; zoek nu maar een onderwerp uit, -leg het er in, evenals een kind met het laatste stuk van eene legkaart doet, en gij zijtklaar; - dat heb ik u straks verzekerd, en ik meen het!’‘Het is bespottelijk!’ riep ik knorrig.‘'t Is nog bespottelijker,’ antwoordde mijn vriend ‘om p a r f o r c e verhandelaar

te willen wezen; - zie, dat is mijne ernstige meening. Als de een of anderewetenschappelijke man door populaire voordrachten over het een of ander uit zijnvak kan en wil lezen, - goed: - ik zal hem met dankbaarheid en genoegen aanhooren;als de eene of andere “specialiteit” ons iets mededeelen wil, dat wij zoo spoedig nietuit boeken kunnen leeren, - ben ik de eerste, om dat met alle nederigheid aan te nemenen aan te prijzen; - maar als men zonder iets bijzonders te weten, of iets voortreffelijkste leveren, alleen als verhandelaar optreedt, - o vriend, - dat ge zóó diep gevallenzijt, zie, dat spijt mij meer dan ik u zeggen kan!’Ik nam mijn hoed en sloop vernederd uit de kamer: ik slaap niet meer, ik eet niet

meer, ik war rusteloos rond, even tevergeefs naar een onderwerp zoekende als wijlende wijsgeer Diogenes naar een eerlijk man. - Mijne verhandeling is op dit ééne puntna, klaar: - binnen weinige dagen moet ik ze voorlezen: - wie mijner Lezers zal zichover mij ontfermen, en mij, binnen de eerste veertien dagen, aan een geschiktonderwerp helpen?

Wie is het?

Zijne e n t r é e d e c h amb r e is onberispelijk. Zijn toilet is sierlijk, zijne f r i s u r elaat niets te wenschen over. Hij spreekt keurig Fransch, en in zijne geheele houdingis iets, dat een bescheiden besef verraadt van zijn eigen verdiensten, dat wij nietafkeuren mogen in iemand, die weet, dat hij een meester in zijn vak is.De dames ontvangen hem ten allen tijde met genoegen. Hij weet al het nieuws uit

de stad, en heeft in Parijs de laatste modes gezien. Hij behandelt de heeren, vooralde ouderen, met eene zekere voorname onverschilligheid, welke van zijneonafhankelijkheid getuigt; maar een bal, eene s o i r é e , of een concert zou, zonderhem, voor de dames niets dan verdriet opleveren. Zijn bezoeken zijn nooit te langgerekt, en hij speelt de hoofdrol, - zoodat man en vader voor hem wijken moeten -zoo lang hij verkiest te blijven.Hij verstaat meesterlijk de kunst om zich gewenscht te maken,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 16: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

16

door, op eene niet overdreven wijze echter, op zich te laten wachten, en zijne komstbij de eene dame als eene haar welgevallige opoffering van eene andere te doenvoorkomen.Daarom toont hij evenwel geene dwaze vooringenomenheidmet de eene of andere,

welke hem vijanden zou kunnen maken. Hij kent het vrouwelijk hart, en weet wel,dat men minder op de oprechtheid, dan op het aantal zijner complimenten zal letten.Hetgeen, waarmede hij heden de schoone blondine vleit, gebruikt hij morgen als

hij hare bejaarde tante bezoekt; hij spreekt met eene zekere minachting over zijnmededingers, welke de bewustheid van zijne eigene kracht doet uitkomen, en hij ismet eene streelende blindheid geslagen voor de gebreken van diegenen, in wiergezelschap hij zich bevindt, hoewel hij duidelijk laat doorstralen, dat hij die vananderen zeer goed opgemerkt heeft.Hij laat zich door geen vooroordeelen van stand en rijkdom verblinden; hij

frequenteert onverschillig alle huizen, waar hij eenig voordeel voor zich zelven ziet;hij is evenzeer op zijn gemak met de hofdame als met de vrouw van den kleinenburger. Aan deze vertelt hij gaarne, - en hoe gretig wordt hij niet aangehoord! - veelvan zijn bezoeken in de groote wereld, waar de looze verrader weder met diepeminachting over de pretensies der burgerlui spreekt! - Pretensies, mijne geliefden,waarover wij ons allen ergeren, niet waar? - en die wij nooit, nooit door ons voorbeeldaanmoedigen!Zoodoende wordt hij een veel gezocht, ja, bij velen in de wereld, een onmisbaar

mensch. - Als men hem verwacht, en hij uitblijft, is de teleurstelling veelal grooter,dan het onvoorzien wegblijven van den meest geachten gast op onze partijen; zijnkleine oplettendheden, zijne hulpvaardigheid, zijne onschuldige vleierij maken hemtot een algemeenen lieveling der dames, en zoo zij achter zijn rug over hem spottenis dat alleen, omdat zij niet willen bekennen, hoe onmisbaar hij haar geworden is.Mijn waarde jonge vrienden! gij, die pas in de wereld treedt en niet weet, hoe u

te houden, om vooruit te komen; gij, die gevoelt, dat gij lomp en onhandig zijt; gij,wien de complimenten en de baard nog in de keel blijven steken; gij, die echter metde edele zucht bezield zijt, om in de groote wereld te schitteren; gij, die hoe goedopgevoed anders, nog geen toon van conversatie hebt; gij, die den slag niet hebt, ommet de behoorlijke deftigheid over nietigheden te praten; - neemt hem, dien ik uafgeschilderd heb, tot voorbeeld!Dan zijt gij gered! Zoekt hem in praatzucht, in uiterlijk, zoo mogelijk, - en vooral

in karakterloosheid te evenaren, en in alle kringen zult gij niet alleen een gewenschtegast zijn; maar nog meer - en dit moet uw ideaal wezen: gij zult een algemeenelieveling der dames worden, - zonder één vijand te hebben onder de meest verstandigemannen!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 17: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

17

Gelooft ook niet, dat ik u eene denkbeeldige volmaaktheid voor oogen gehoudenheb; ik heb geen ideaal geschetst; - hij, dien ik afgeteekend heb, is een wezenlijk,levendig mensch van vleesch en bloed; hij is gereed ook u, evenals vele anderen totvoordeel te strekken; - ik zal hem morgen bij u zenden: - het is - onze kapper!

Een zeer voordeelig beroep.

Ams t e r d am , 18 Januari 1856.

M e v r o uw , g e a c h t e Vr i e n d i n !

Zeer vereerd gevoel ik mij door uw vertrouwen in mij gesteld, en ik haast mij om,zooveel in mijn zwak vermogen ligt, daaraan te beantwoorden. Uw moederlijkezorgen kan ik beseffen en in mijn hart oprecht deelen; niets zal mij streelender zijn,dan ze eenigszins te verminderen. Ik hoop ook, dat mij zulks gelukken zal, en aarzelniet hetgeen hier volgt ten sterkste in uwe welwillende aandacht aan te bevelen.Uw zoon, schrijft gij mij, mevrouw, heeft nu zijne opvoeding voltooid, staat op

het punt om in de wereld op te treden, en gij weet niet welke carrière voor hem tekiezen. Gij verlangt niet veel, verklaart gij, voor hem; - slechts een fatsoenlijken,aan zijne opvoeding en afkomst passenden stand in de maatschappij en redelijkevooruitzichten om mettertijd vooruit te komen, beroemd te worden en fortuin temaken. Dit weinige meent gij te mogen vergen, hoewel uw zoon geen genie is, omdathij niet onbemiddeld is, geene bloote kostwinning behoeft, en een heel innemendkarakter en gunstig uiterlijk heeft.Hij gevoelt, volgens uw berichten, geen lust om in den handel te gaan; hij heeft

geen trek om in de rechten te studeeren en voor advocaat te spelen; de medicijnenleveren, evenals de letteren, natuurlijk zelden iets meer dan eene armzaligebroodwinning op; - hij verlangt niet, als dorpspredikant, eenige der schoonste jarenvan zijn leven buiten de wereld door te brengen, en ik ben het met u eens, dat menhem niet d a d e l i j k hier te Amsterdam kan doen beroepen. De natuurwetenschappenvorderen ook, dat stem ik u toe, ontzettend veel inspanning, en beloven volstrektgeene schitterende loopbaan aan hem, die zich niet met lijf en ziel er aan toewijdt,wat men ook niet van een jongmensch in de maatschappelijke positie van uw zoonkan vergen, en zoo ziet gij er geheel van af, om hem te laten studeeren.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 18: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

18

Dat hij geen lust heeft om ondergeschikt ambtenaar te zijn, spreekt vanzelf, en dathij niet dadelijk hoofdambtenaar kan worden, is een redelijke grond om hem ook diekeuze af te raden. - Maar wat nu? vraagt gij. - Wel, mevrouw, ik zal u dadelijk helpen!Ik zal u dadelijk eene c a r r i è r e voor hem aan de hand doen, welke voor iedereenopenstaat, en die tot de hoogste posten en eereambten kan voeren, zonder dat menzich tot het slaafsche werk van een beginner, in welk vak ook, behoeft te vernederen:Door die carrière te omhelzen, zal hij dadelijk eene positie in de wereld innemen,

die wezenlijk benijdenswaard is, en die, zonder twijfel, op de meest gewenschtewijze zijne tijdelijke en maatschappelijke belangen bevorderen zal.Die loopbaan, mevrouw, - schrik niet bij hetgeen volgt, - is eenvoudig die van

‘vleier.’De vleiers, waarde mevrouw, staan tegenover de maatschappij juist in dezelfde

positie als de begunstigde minnaar tegenover eene coquette schoone, die openlijk demeeste minachting schijnt te koesteren voor hem, dien zij in haar hart het meestbemint. Ik wilde ook niet van uw zoon een lomperd of knoeier in zijn vak maken,of een van die ongelukkige dilettanten, die in welke kunst ook, slechts de minachtingen den haat der ware kenners opwekt; - maar ik wilde uw zoon tot een voorspoedigman opleiden, tot iemand, die opgang maakt in de wereld, voor wien alle deuren enharten (die hem in eenigerlei opzicht nuttig kunnen zijn) openstaan; - en als hij dangeen fortuin maakt, wijt het aan mij, mevrouw! Ik zal de verdiende blaam metonderwerping zoeken te dragen.Op zeer vele voordeelen kan dus een behendig vleier rekenen; maar het is niet

gemakkelijk het zoover in de kunst te brengen; als iedereen dat kon, zou men ookde vleiers nooit anders dan met gepasten eerbied hooren noemen; wanneer alleschilders op de hoogte stonden van een Horace Vernet, en alle schrijvers eenAlexandre Dumas evenaarden, zou men niets beters wenschen voor de tijdelijkebelangen van zijn kind, dan dat hij van de paplepel tot het penseel of de pen overging.Ik neem nu aan, mevrouw, dat gij dus alle kleingeestige, ongegronde vooroordeelen

tegen het beroep van een vleier uit uw eigen hart en uit het brein van uw zoon weette verwijderen, en dat hij zich met lust en liefde aan het heerlijke vak toewijdt, datik u aangewezen heb. - Vergun mij u eenige wenken te geven, welker opvolging hemeven nuttig als aangenaam zullen wezen.Het eerste hoofdvereischte van een volmaakten vleier, mevrouw, is

menschenkennis; menschenkennis ook van een geheel bijzonderen aard; namelijkdie van hetgeenmen beleefdheidshalve ‘onze zwakken’ noemt, die echter gewoonlijkzulk een verbazend ster-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 19: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

19

ken invloed op al ons doen en laten uitoefenen. Deze kennis stelt den kunstenaar,die ons opereeren zal, in staat, om het meest geschikte punt uit te kiezen voor zijnebewerking. Dit is een zeer gewichtig iets, en menig onkundige vleier lijdt, bij debeste bedoelingen, op deze gevaarlijke klip schipbreuk, vooral omdat het lang nietgemakkelijk is te ontdekken, in welk opzicht de mensch het vatbaarst is voor devleierij, en het slechts zelden is op een punt, waarin hij wezenlijk boven anderenuitmunt. Zoo heb ik, bij voorbeeld, menigen koopman gekend, die zijne eigenuitgebreide kennis van den handel zeer gering achtte, terwijl hij er trotsch op wasvoor een paardenkenner, of een biljartspeler, of iets anders, dat eigenlijk niet veel tebeteekenen had, door te gaan. En dit is volstrekt niet vreemd, mevrouw; wantwezenlijke kennis is altijd in zoover negatief van aard, dat zij een diep besef heeftvan hare eigene onvolmaaktheid, en het is eigenlijk slechts halve kennis, of geheeleonkunde, welke behoefte heeft om door de vleierij van anderen ondersteund te worden.Gelieve wel te verstaan, dat ik v l e i e r i j zeg en bedoel.Want de behoefte aan de deelneming van anderen in hetgeen wij doen en laten, is

geheel iets anders, en natuurlijk, ten minste in iedereen, die wel geaard is, enonderscheidt ons van de dieren niet minder dan die hooggeprezen rede, welke hetons soms zoo moeielijk valt van het instinct der viervoeters juist te onderscheiden.Als men nu ontdekt heeft op welk punt de vleierij het best vat, komt het er op aan,

die op eene handige en kundige wijze aan te brengen, en hierin, mevrouw, is hetslechts weinigen mannen gegeven om uit te munten, terwijl eene vrouw, - het isgeene vleitaal zoo iets te beweren, - als het ware instinctmatig, de kunst in devolmaaktheidbezit ‘t o l a y t h e f l a t t e r i n g u n c t i o n ’ oponze gewillige zielen.Men mag het als een axioma aannemen, waarde mevrouw, dat iedereen gevleid

wil worden; - het komt er dus slechts op aan, zooals ik gezegd heb, te weten op welkpunt, en h o e men hem vleien moet.Indien, om het eerste te ontdekken slechts menschenkennis vereischt wordt, - om

het tweede, op eene behoorlijke wijze te doen, moet men een genie zijn, mevrouw,en met eene harlekijnachtige gemakkelijkheid allerlei rollen weten te spelen, vanwelke de twee volgende, zeer uiteenloopende, de uitersten zijn, waartusschen al deanderen opgesloten liggen.10. D e o p e n h a r t i g e , g u l l e v l e i e r . Hij, die deze rol op zich neemt, moet

zich daartoe beperken, ze slechts bij zeer weinige menschen te spelen. Vleit meniedereen zoo maar onbedekt en gulweg, dan verliest de vleierij veel van hare waarde;- ze begint op de goedkoope editie van een ‘veelgelezen’ roman te gelijken. Niemandgeeft er wat om, als ze eens in de wande-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 20: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

20

ling bekend is. Gaat men er echter behoedzaam mede te werk, levert men, zoo tezeggen, slechts enkele exemplaren van een boek in den handel, al is het nog zoodom, juist de zeldzaamheid van het stuk zal eene verhoogde waarde er aan bijzetten.De verstandige vleier begrijpt dit en verspilt zijne goedkeuring niet op onverschilligen;- hij bewaart integendeel zijn loftuitingen voor de weinigen, die hij noodig heeft, enterwijl hij zoodoende zijne waar op prijs houdt, bewaart hij in het oog der wereldzijn onafhankelijk oordeel. Zoo hij op eene verstandige wijze nog verder gaat, envoor hem nuttelooze wezens luidkeels laakt en berispt, komt hij nog verder; want defijnste vleierij voor den ééne ligt soms in de berisping van een mededinger, - of zelfsvan een vriend, - opgesloten. Als ik, bij voorbeeld, aan den dansmeester mijnerkinderen verklaar, dat de dansmeester mijner buren een prul is, en geen e n t r e c h a tkan maken, is hij gelukkig; hij begrijpt, zonder dat ik het zeg, dat hij zelf een meesterin de kunst is, en rust niet eer mijn kleinen ook daarin uitmunten. Ik heb, mevrouw,van groote diplomaten gehoord, die door eene dergelijke hulde aan hun meerderebekwaamheden, zich tot de zeldzaamste sprongen lieten verleiden.De openhartige vleier is natuurlijk onbeperkt in het uitbazuinen der deugden van

het voorwerp zijner vleierij. Hij bekent ronduit, het is hem onverschillig, wie hetweet, of wat men er van zegt, dat A of B een staatsman, of een kunstenaar of ietsanders is, zooals men er zelden één ontmoet; - hij houdt zijn woorden voor orakeltaalen zijn wenschen beschouwt hij als wetten. Hij spreekt iedereen tegen, maar h emniet; hij gaat voor niemand uit den weg; maar hij werpt zich in het stof voor z i j nvoeten; hij zoekt zijn raad in de onverschilligste, en volgt dien zelfs in eenige dermeest gewichtige zaken; hij tracht zich met hem te identifieeren in alle opzichten,en wil gaarne de kruipende plant blijven, mits hij maar tegen den krachtigen stammag opgroeien. Het is verwonderlijk te zien, hoe hoog soms eene dergelijke parasietklimt, mevrouw! Deze rol is echter niet gemakkelijk te spelen zonder ze tot eenecaricatuur te maken, en wekt altijd vele vijanden op, die vermeden worden door20. d e n b e d e k t e n , a r g l i s t i g e n v l e i e r , van welkemoeielijke rol uw zoon

vooral veel werk moet maken. Deze is altijd in de positie van eene jonge schoone,die zich (natuurlijk, heel onder ons, mevrouw!) met schijnbaar veel tegenzin haarjawoord laat afpersen. Hij zal mij in mijn zwak aantasten en zeggen, dat hij ronduitbekent, dat hij mij als koopman acht en eert, maar dat hij niet veronderstellen kan,dat ik meer zou weten van een ander vak, dan hij, die er zijn geheele leven werk vanheeft gemaakt. Hij zal mij uitlokken, vooral in het bijzijn van anderen, om mijngevoelens daaromtrent te openbaren; hij zal mij tegen-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 21: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

21

spreken, schijnbaar met den meesten klem en met de meeste hevigheid; - maargelukkig is hij voor overtuiging vatbaar; hij geeft de eene stelling na de andere op;hij verdedigt zijne citadel met wanhopige inspanning van alle krachten, en strijkteindelijk de vlag met zooveel bevalligheid, en zet mij, schijnbaar met zoo veeltegenzin, den lauwerkrans op het hoofd, dat, zoo ik niet reeds vroeger daarvanovertuigd was, ik nu niet meer twijfelen kan, dat ik een genie ben, en wat nog meervan belang is voor hem, een groot denkbeeld van zijn bekwaamheden en kundekoester; want onze ijdelheid (veelal grootmoedigheid geheeten, mevrouw!) brengtons spoedig daartoe, om de krachten van een overwonnen vijand hoog te schatten;de kleine jongen, welken de schoolknaap op weg naar huis afgerost heeft, groeit optot een langen bengel, ten minste anderhalf hoofd langer dan zijn overwinnaar, inhet verhaal van den volgenden dag, en in dat opzicht, mevrouw, blijven wij, volwassenmenschen, meestal heel kleine kinderen tot aan het einde toe.De arglistige vleier bepaalt zich echter niet enkel tot toegevendheid; hij neemt

soms eene stoute vlucht en dicht ons deugden of liever talenten (wij zijn gewoonlijktrotscher op de laatste dan op de eerste) toe, die ons zelven en anderen onbekendwaren. Het is jammer, dat wij geen schilder zijn geworden; die krul onder onzenaamteekening bewijst, dat wij er grooten aanleg toe hadden; ons fijn gehoor strekthem (en spoedig ons zelven) tot bewijs, dat wij het heel ver in de muziek zoudengebracht hebben; terwijl ons gezond oordeel en onze veelzijdige kennis hem, voorhet algemeen welzijn, zeer doen betreuren, dat wij geene staatkundige loopbaangekozen hebben! Zou het menschelijk zijn, mevrouw, als wij iemand, die ons zoogoed kent, die ons zoo juist weet te waardeeren, - niet voor wat wij in de wereld zijn,zegt hij, maar voor wat wij wezen konden, als wij maar wilden, - niet met al onzekrachten vooruit hielpen? Mevrouw, als uw zoon dit maar goed beseft en vlijtigbeoefent, zal hij weldra zien, dat de menschen, hoe ondankbaar soms voor wareweldaden, zelden diegenen onbeloond laten, die hun verdichte deugden toekennen.Tusschen deze beide uitersten in de vleierij liggen vele andere rollen van denzelfden

aard, die alle volgens de omstandigheden gewijzigd en behartigd moeten worden.Men vleit een dom mensch het best, door schijnbaar zijn oordeel op hoogen prijs testellen, - of zelfs te trachten hem aan zijn verstand te brengen, dat men zijnegeestigheid hoog weet te schatten; - eene wezenlijk schoone vrouw hoort doorgaansliever haar vernuft dan haar bekoorlijkheden roemen, en hij, die heden, op welk punthet zij, zijne ijdelheid gevoelig gekwetst heeft gezien, zal morgen bijzonder geneigdzijn, juist op dat punt een oor aan de vleierij te leenen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 22: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

22

Eer ik dit besluit, moet ik u, mevrouw, vooral op het nut der vleierij opmerkzaammaken, in den maatschappelijken omgang. Kunt gij u, met de meeste inspanning,eene samenleving verbeelden, waaruit die verbannen ware?Mijn hemel, mevrouw, wat zouden de wielen van den maatschappelijken wagen

krassen en piepen, als wij zoo maar ineens dat nuttige wagensmeer afschaften!Verbeeld u, zoo mogelijk, dat iedereen voor iedereen een spiegel ophield, waarin hijzich wezenlijk zag, zooals hij is, en niet zóó als de vleierij hem voorstelt; verbeeldu, dat wij mannen, mevrouw, overal onze eigene leelijke gezichten zagen, zonderéén straal van die glorie, welke ons zoomildelijk door onze vleiers toegedicht wordt!Mevrouw, ik durf mij niet te verdiepen in zulke droefgeestige bespiegelingen; -

ik keer dus dadelijk tot uw zoon terug, in wiens belang deze wellicht te zeer gerektebrief geschreven is. Zie, hij is, volgens uwe opgave, noch een genie, noch een menschdie voor de ernstige studie geschikt is; - maar hij heeft geld en zucht naaronderscheiding en eerbewijzen. Er zijn velen in zijn geval; - óf zij moeten zich inhun lot schikken en hun ijdele droomen opgeven, om op den duur alleen bescheidenen wellicht nuttige en zeker voor zichzelven gelukkige burgers van den staat teworden, óf zij moeten zich tot eene dergelijke rol bekwamen als die, welke ik vooruw zoon geschetst heb; - want, die niet op eigen beenen staan kan, moet óf laag bijden grond kruipen, óf zich door een sterkeren vooruit doen helpen, en die naar roemen eer streeft en ze niet door eigen verdiensten verkrijgen kan, moet zich daartoebepalen, om ze, volgens de heerschende mode van de zwakheid van anderen af tebedelen, - en zonder vleierij zal hij niet veel verkrijgen bij eene wereld, die terwijlzij ons smeekt haar onbevreesd de waarheid te zeggen, dadelijk, als wij zoo ietsonbewimpeld doen, een scheef gezicht trekt, dat niet weder in de plooi komt voordatmen haar behoorlijk honing om den mond gesmeerd heeft.Ik heb de eer te zijn, enz.

Een vonkje.

Het is lauw, zoel weder. De zuidenwind waait flauw, met afgebroken zuchten, en dezon straalt zacht en warm door de lichte wolkenlagen en het doorschijnend nevelfloers,die haar glans matigen. Het is alsof de koude geheel en al uit het veld geslagen ware.De boomen hebben den schitterenden rijp, hun winter-hofkostuum, van de dorreleden afgeschud; de ijskegels zijn tranend

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 23: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

23

weggesmolten van de daken; dewitte sneeuwtapijten, die door de noordwestenwinden,ter eere van den grijzen vorst van den winter, overal gespreid waren, zijn opgerold,en de beekjes en wateren, die in zijne tegenwoordigheid verstijfden en een deftigstilzwijgen bewaarden, zijn weder aan het kabbelen en aan het babbelen als vanouds.Het is een verrukkelijk iets, de warme lucht in te ademen als men de deur uitkomt;

het is een kostelijk iets te beseffen, dat men nog een neus heeft zonder met houtenvingers daarnaar te moeten tasten. Ik trek mijne lichtste overjas aan, met een gevoelvan weelde dat ik lang niet gekend heb en stap de poort uit. Het doet er niet toe welkepoort, en het komt er volstrekt niet op aan, waarheen ik ga; het is mij volmaaktonverschillig of de wind mij in het gezicht waait of niet; integendeel, ik tart hem uit,en zuig hem in, en haal diep adem en verbeeld mij, dat mijn longen eerst weder rechtvrij werken, als de kolendamp van de stad daaruit en de vrije buitenlucht er wederin komt.Aldus genietende, slenter ik verder. Ik behoef niet als eene locomotief vooruit te

stoomen om warme voeten te krijgen, integendeel, ik laveer heen en weder over denweg, om de waterplassen te vermijden, met al de deftigheid van een Keulsche aakop het IJ, en het is mij recht aangenaam hier en daar den voet op eene weeke plaatste zetten, terwijl mijn teenen nog in de herinnering tintelen van de onzachteontmoeting, gedurende de vorst met kwaadaardige, ongevoelige, tot steen bevrorenaardklompen, die nu slechts zachte kussens vormen, waarop mijn voet gaarne rust.Al verder en verder. Wat is het doodstil buiten! Geen vee in de weiden, geen

kikkers in de slooten, geen gezang van vogels in de boomen. Hier en daar een eksterop het bouwland of een traag vliegende kraai, - de lijkbidder van den winter, - enzelfs geen insectje op het pad en geen mug in de lucht. Er is iets indrukwekkends indeze stilte. en terwijl ik voortslenter, zou ik niet - om ik weet niet hoeveel, - willenhebben, dat ze afgebroken werd. Het komt mij haast als een onbeschaamde stoornisder rust voor, als een dor takje van de boomen aan weerskanten van de laan (wantik ben een zijweg ingeslagen), door den zuchtendenwind afgeknapt wordt en ritselendlangs den stam naar beneden valt.De weg slingert en kronkelt aanvallig; maar waarheen? Rechts is eene breede sloot

met eene hooge doornenheg aan den overkant, met dicht geplante berken enesscheboomen daarachter. Links is weder eene sloot en daarachter uitgestrekteweilanden, met plassen water en afgeknotte wilgeboomen, tot over de enkels in demodder, en hier en daar een skeletachtig hek, om eene wei af te sluiten, en lange,rechte, zilveren waterlijnen in de tusschenliggende slooten. In de verte is de kimbeneveld, en ik ontwaar slechts ten halve een dorpskerktoren en de daken van eenigenederige woningen, met

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 24: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

24

boomen daarom heen. Zoover het oog reikt is er mensch noch vee te ontdekken.Ik slenter verder. De hooge heg rechts blijft onafgebroken langs den weg loopen,

links wordt echter het gezicht over de weilanden door elzestruiken belemmerd, welkeaan den overkant van de sloot groeien en peinzend hun takken over het modderige,stilstaande water laten hangen. De stilte en het gevoel van eenzaamheid zijn zoogroot, dat ik onwillekeurig een oogenblik blijf staan, om naar het een of ander geluidvan mensch of dier te luisteren. - Ik hoor echter niets, - niets dan het zachte zuchtenvan den wind, en het fluisteren der boomtakken, als ze zich lui heen en weer wiegen.Waar leidt de weg toch heen? Hij is sinds lang niet begaan, - of ten minste niet

bezocht, - want het voetpad aan weerskanten is reeds half met kort gras bedekt, enhoewel er sporen zijn van wielen en voerwerk op denmorsigen rijweg, is het duidelijk,dat sedert den dooi geen wagen of kar dien weg gevolgd heeft.Maar zie! mijne nieuwsgierigheid zal spoedig bevredigd worden. Ik ontdek eene

gaping in de doornenheg, onwillekeurig verhaast ik mijn schreden en sta voor hetbreede ijzeren hek van een onbewoond buitentje.Dat het onbewoond zijn moet, zie ik met den eersten oogopslag, Want het ijzeren

hek met zijn vroeger vergulde lansen-spitsen is van achteren met verweerde plankendichtgemaakt; de ketting van de bel is opgeknoopt en hangt in roestige vervelingboven het bereik der voorbijgangers, en naast het hek, even boven de heg uitkijkende,is eene plank gespijkerd, met dat eens onuitblijvende opschrift van al onze aardschewoningen: ‘te huur of te koop,’ in sombere, afdruipende, zwarte letters, op wat vroegereen witte grond geweest is, te lezen. Ik kan van het huis zelfs niets zien dan het dak,met een vanouds vergulden weerhaan, die nu stijfhoofdig de natuur tot eeneleugenaarster wil maken, en noordenwind aanwijst. De roode pannen van het dakzijn gedeeltelijk al met mos begroeid, en een enkel, luikloos zolderraam, staart metzijn dof geworden glas als een blind oog over het hek heen. Mijne belangstellingwordt opgewekt. Waaromweet ik niet, tenzij al wat onbekend is die uitwerking heeften ik gevoel een onweerstaanbaren lust om er binnen te komen, het huis op te nemen,door de verlaten tuinen te wandelen en rond te slenteren, en door de vensters in deeenzame kamers te gluren, die ik mij alleen nog door nijdige ratten en ritselendemuizen, achter de verkleurde behangsels, bewoond voorstel. Maar het hek is geslotenen de heg is dicht en hoog: ik zoek tevergeefs naar een ingang. Ik loop verder, tot deweg en de heg een draai nemen, en blijf daar staan, om te beproeven het huis van terzijde te zien. Dit gelukt niet, want het plantsoen is dicht en alleen het dak en destijfhoofdige weerhaan zijn zichtbaar door de takken der boomen. Maar er is ietsverder een gat in de heg,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 25: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

25

en de sloot is droog, en als ik den hoed afneem en mij buk, kan ik er best door heenkomen. De grijnzende waarschuwing, ‘hier liggen voetangels en klemmen,’ nu doorwind en weer verbleekt, schrikt mij niet af. Al tref ik op die eenzame plek menschenaan, zij zullen mij niet houden voor een dief of een strooper: - ik moet ook stellighet buitentje zien; - wie weet of ik het niet voor een prijsje kan huren voor dezomermaanden? Aangename beelden van een optrekje buiten doorkruisenmijn brein,ik laat de teugels aan mijne verbeeldingskracht, geef mij zelven, zoo te zeggen, desporen en sta een oogenblik later in den tuin, half geschrikt over het geraas dat ikgemaakt heb, met door de heg te komen.Zoo het stil en eenzaam was op den weg, zijn de stilte en eenzaamheid hier nog

eens zoo treffend. De slingerende paden voor mij zijn week en papperig en glibberiggroen uitgeslagen, zonder voetsporen en kil. Er is dicht kreupelhout tegen de heggeplant en sombere groepen van magere dennen en van spookachtige berken, metbleeken witten bast, en van hulststruiken, met verrottende roode beziën, wisselenelkander af. Ik sta een oogenblik besluiteloos en sla daarop het pad in, dat, naar ikmij verbeeld, mij het eerst naar het huis zal brengen. Eenige dorre bladeren van eenhoop in het midden van het pad, worden door mijne onverwachte nadering, - of doorden wind, - opgejaagd en vluchten, angstig ritselende, over den vochtigen grond voormij uit, totdat zij zich opmodderige plekken zenuwachtig platdrukken enmij in stiltelaten voorbijgaan.Daar is eindelijk het huis, of liever het lijk van het huis.De witte muren, de bleeke wangen, met de gele tint van verval en verwaarloozing

overdekt; de deuren en vensters, als oogen in den doodslaap vastgesloten; devermolmende leden van de stoep, uit hun verband geraakt en gebarsten; de gotenscheef hangende, en de regenpijp schuins uit elkander geraakt, en op eene onnoozele,hulpelooze wijze gapende en kwijlende.Daar zijn bloembedden voor enkele ramen, met zwart bevroren, doodemaandrozen

en andere planten; de kamperfoelie kruipt onopgebonden en verward neerhangend,als ongevlochten haartressen over den ongastvrijen ingang, en de gespleten pannenzijn van het dak afgewaaid, en de brokken liggen nog op de stoep. In mijneverbeelding zie ik de sijpelendewaterplassen op zolder, in gele vlekken op de plafondsdaar beneden doorschemeren, en de salpeter-kristallen tegen de muren.Er is iets onbeschrijfelijk pijnlijks voor mij in dergelijke teekens van verval. Wij

weten wel, dat wij geene eeuwige woningen hier oprichten; maar eene plek onzerschoone aarde, waar eens gezelligheid en vreugde geheerscht heeft, en die nu eenzaamen verlaten daar staat, heeft iets van een open graf, dat, mij ten minste, altijd dieptreft.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 26: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

26

Waar zijn de vroegere bewoners van het huis? - Waren het rijke lieden, die, het stillebuitenleven moede, nu de drukke stad bewonen en, als uitgevlogen vlinders, hetleege huisje achterlieten? - Waren het jonge menschen naar verandering hakende, -of een bejaard paar, dat nu nog rustiger ligt dan zelf hier buiten? - Ik verdiep mij inallerlei gissingen, en vermaak mij met allerlei verbeeldingen en slenter zoodoende,met mijn stok diepe ronde gaten borende in de kleverige randen langs de paden,totdat ik den hoek van het huis omsla.Ha! daar zijn teekens van menschen. Eene groene oasis te midden der woestijn.

Een klein bloembed, pas opgemaakt en waaruit de krokusjes de bonte hoofdenverheffen en zich in de zonnestralen koesteren. Er zijn ook kleine voetstappen, alsvan een kind in het rond, en het bedje is ruw en onhandig opgeharkt, en hier en daarstaan takjes van groene dennen tusschen de bloemen; - daar heeft een kind gespeeld,op dit eenzaam plekje, en het werk van zijn kleine handen is aangenaam en vroolijkte zien.Het heeft mij ook, - tot het geluk mijner lezers, - uit mijn sombere mijmeringen

opgewekt, en ik stap door, tot ik achter het huis kom, van waar eene rechte laan naareen wit hekje voert en uitkomt op een landweg, waar ik eene kleine boerenwoningzie liggen. Ik volg de laan, maak het hekje, dat slechts met een stuk halfverrot touwdichtgebonden is, open, en word aangegaapt door eene stevige boerin, die in de deurvan het huisje op eene prozaïsche wijze aardappels zit te schillen.‘Vrouwtje,’ zeide ik, ‘aan wie behoort dit buitentje?’‘Wil meneer het misschien koopen of huren?’ was het antwoord.‘Wellicht. Maar wie heeft laatst daar gewoond?’‘Wel wie anders dan de oude juffrouw!’‘En wie was de oude juffrouw!’‘Dezelfde, die, met Juni wordt het een jaar, gestorven en begraven is.’‘Maar heeft zij geen kinderen, - ik meen neven of nichtjes, hier achtergelaten?’

vroeg ik, terwijl mijn gedachten nog met het bloembedje bezig waren.‘Neen, meneer! De plaats behoort nu aan haar broer in de Oost; het is voor een

prikje te koop of te huur. Maar niemand wil er aan; want het is een vochtig nest. -Ik mag ook wel lijden, voor mijn arm kind, dat het lang leeg blijft!’‘Hoe zoo?’ vroeg ik.‘Meneer,’ hernam de goede vrouw, met beide ellebogen op de knieën steunende,

met een half geschilden aardappel in de linkerhand en het mes in de rechter; ‘dejuffer was een raar mensch. De dokter zei, dat zij menschenschuw was, omdat zijnooit uitging en niemand bij haar kwam dan de dominee en zij

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 27: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

27

zat den heelen dag, als het mooi weer was, in haar grooten stoel in den tuin, met demeid achter haar, en deed niets dan naar de bloemen kijken, en zij had niet eens eenekat bij zich, - en als het 's winters was, zat zij in de kamer bij de bloemenmand, enkeek uren achtereen daarnaar, en was altijd blijde als een knop uitkwam en al bitterboos als zoo'n onnoozele plant doodging. Maar het liefste plekje van alle voor haarwas aan gindschen kant van het huis, naar het zuiden toe, en daar had zij altijd harevaste plaats, en daar zat zij altijd, zoolang de zon scheen, - en was alleen ontevredenals de tuinman, terwijl zij er was, kwam werken; - want menschenschuw was zij, alseen wild konijn, dat is zeker, - zoo het haar niet in het hoofd scheelde, meneer. Dusgebeurde het eens, dat mijn ongelukkig kind, want het is een meisje, meneer, dat nual acht jaren oud en doofstom geboren is en een arm sukkeltje is en blijft, meneer,daar in den tuin was gekomen, en of de meid en de juffer al riepen, meneer, dáárbleef het, om reden, meneer, dat het niet kon hooren, dat gezeid was, dat het wegzou gaan, en de meid, meneer, die liep er op toe en schudde het bij den arm en gafhet een klap, - en toen schoot ik juist bijtijds toe, en nam mijn kind op, en lei het uitaan de meid en de juffer, hoe het schande was zoo'n arm, onnoozel schepseltje temishandelen; - want ik was niet bang voor haar, meneer, en zei haar geducht dewaarheid. En toen de oude dame vernam, dat mijn ongelukkig kind, meneer, doofstomwas, en praten noch hooren kon, noch iets leeren, zei zij niet veel, maar alleen, dathet kind vrij maar in den tuin moest komen spelen, wanneer het wilde. En zoogeschiedde het, dat de kleine meid alledaag daarnaar toe ging, meneer, en de oudejuffer kreeg langzamerhand zinnigheid in het schepseltje, mogelijk omdat het zoohulpeloos was, en haar niet door praten kon vervelen, - en zij leerde het kind zelvebloemen poten en ruiken, en gaf het kind allerlei mooie prenten, die de meid voorhaar uit de stad moest brengen, als zij er heen ging, en het kind, dat lastig en knorriggeweest was van den vroegen morgen tot den laten avond werd nu zoo zoet en zoolief, dat het een pleizier is, - en het was een zwaar verlies voor haar, toen de oude,menschenschuwe juffer stierf, en wij konden het schepseltje niet aan het verstandbrengen, dat het niet weer in huis of in den tuin bij haar komen moest, - en altijddoor is het kind bezig met het bloembed, op de lievelingsplek der oude juffer, in ordete houden; - net alsof zij er nog was, - en is altijd weltevreden en vroolijk als zij inden tuin mag peuteren, - en daarom, meneer, hoop ik, dat de plaats lang nog leeg zalblijven.’Ik wandel langzaam huiswaarts door de stille natuur en met een geheel anderen

indruk van het verlaten huis, dan ik eerst had gekregen; - het komt mij noch zoowoest, noch zoo eenzaam

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 28: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

28

voor; het is voor mij onafscheidelijk geworden van het aandoenlijke beeld van deziekelijke, menschenschuw genoemde juffrouw en van het hulpelooze kind, dat eenlaatsten vonk van schoone liefde opgewekt had, die uit het hart der oude dame in datvan het ongelukkige wichtje teruggekaatst was, en daar niet uitsterft, maar voortbrandten voortsmeult en glinstert en gloeit met onverminderde kracht en van hart tot hart,van mensch op mensch electrisch overspringt, als het dor gebeente in het grafvermolmt.Gelukkig allen, die zich bewust zijn een dergelijk vonkje in hun verlaten woningen

eens te hebben doen ontbranden!

Eene vossenjacht.

Ik ben buiten bij Janssen gelogeerd. Ik heb zaken met hem af te maken, en mijnwoord is gepasseerd, om van den Vrijdagmiddag tot den Maandagmorgen te blijven.Ik heb mij laten overhalen, om hem den Zaterdagmorgen op de vossenjacht te

vergezellen. Hoe ik daartoe kwam weet ik niet; want ik heb nooit een geweer in dehand gehad, anders dan als schutter, en de genoegens der jacht zijn mij tot dusveronbekend gebleven. Misschien heeft de sterke punch gisterenavond op mijne altijdlicht ontvlambare verbeelding gewerkt; misschien vreesde ik den geheelen dag inhuis te moeten doorbrengen, misschien bekoorde mij de nieuwheid van de zaak; -wie weet? - Maar, hoe het zij, ik heb, tot blijkbare vreugde van mijn gastheer, beloofdhem te vergezellen, en 's Zaterdagsmorgens om zes uur, sta ik huiverig en huiverendop, in verwachting van wat nog komen moet.Janssen zal mij voor de gelegenheid uitrusten. Mijn deftige zwarte rok hangt

neerslachtig met zijn sombere panden over een stoel en schijnt mij waarschuwendde leege, geknakte mouwen tegemoet te strekken. Ik wend de blikken van hem af,trek een grijslinnen kiel aan, die mij wat nauw over de schouders is, dompel mijnvoeten in een paar stijve, koppige waterlaarzen, stop de beschaamde pijpen van mijnebeenbekleeding er in, leg mijn grijnzende boordjes naast den spiegel neder, windeene warme bouffante om den hals, knoop, met ontzaglijke moeite, de mouwen vanden kiel vast, die zoo nauw sluiten, dat al mijn vingers onmiddellijk tot de dikte vankinderarmen opzwellen, zet mijn reispet zwierig op het oor, steek mijn zakdoek ineen der vijf en twintig zakken van den kiel, overtuigd dat ik hem nooit weder zalvinden, bekijk mij zelven bij het kaarslicht, met eene zekere schuchterheid, in denspiegel en stap moedig de kamer af.Ik strompel de trap af, glijd op mijn dikke, onwrikbare zolen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 29: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

29

door de marmeren gang, stoot mij de teenen, of liever de toppen mijner laarzen tegende deur van de eetzaal, en daar mijn schouders omhoog en naar voren gehaald zijndoor den nauwsluitenden kiel, en de korte mouwen mijn armen als de ooren van eenKeulschen pot gebogen houden, is mijn e n t r é e d e c h amb r e niet al te bevallig.Een lekker vuur brandt in den haard; Janssen zit aan de ontbijttafel, met

Champignon en nog een paar heeren uit de buurt. Aan het einde van de kamer, bijhet buffet, staat eene lange gestalte, heel grijs van het hoofd tot de voeten, meer kanik, bij het morgenschemerlicht, niet zien.‘Ga maar zitten en val aan!’ roept Janssen; ‘de tijd is kostbaar.’Ik heb hoegenaamd geen honger op dit ongewoon uur; daar ik echter zie, dat

iedereen druk bezig is met mes en vork, doe ik ook mijn best, en treuzel zoo langmogelijk, met moeite mijn gaaplust bedwingende, over het ontbijt.Het gesprek is niet levendig; niemand is levendig; alleen Champignon heeft het

druk als altijd. Hij springt zoowat om de vijf minuten op, kijkt uit het raam, houdtde hand voor de oogen en critiseert het weder.Daar buiten is niets te zien dan nevel, die in zware, wolachtige wolken over de

velden rolt, en alles, behalve de Chineesche schimmen van de boomen vóór het raam,en de natte, glinsterende stoep, sluiert.Champignon, dat zie ik nu, is heel anders gekleed dan Janssen en ik. Hij draagt

een jachtbuis van donkergroene kleur, met groote medailles, jachttooneelenvoorstellende, bij wijze van knoopen versierd. Zijn vest is van dezelfde stof en metkleine afstammelingen der groote knoopen, over zijne groene en roode sjaaldasvastgemaakt. Zijn beenen zitten van boven in zulk eene nauwe broek, dat het mijeen raadsel blijft, hoe hij er ooit ingekomen is, en tot boven de knieën reiken langeslopkousen, met zoo veel parelmoeren knoopen bezet, dat hij den halven nacht heeftmoeten opzitten, om ze alle door de gaten te krijgen.Een bruine, breedgerande hoed, met een groenen band, waarin allerlei veeren

steken, en dien hij nu eens opzet en dan weder afwerpt, voltooit zijn kostuum.‘Wij zullen eene goede jacht hebben,’ zegt Janssen; ‘de jager heeft ons dat beloofd,’

en hij wijst op de lange, grijze gestalte bij het buffet.Ik zie nu daarin een man van meer dan middelbaren leeftijd, in een grijs pak

gestoken, dat kaal en vol vlekken is.Hij heeft eene weitasch om de schouders, een stalen horlogeketting, een

hondenfluitje in zijn knoopsgat, en een eindje pijp uit een ruimen vestenzak kijkende.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 30: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

30

Zijn gelaatstrekken zijn gezond van kleur, maar hier en daar is het vel gebarsten doorde blootstelling aan wind en weer; hij heeft scherpe, doordringende blauwe oogen,die onder zware, grijze wenkbrauwen glimmen; hij staat op een stroohalm te kauwen,en verwaardigt zich niet iets te zeggen of iets anders te doen, dan tusschenbeide opzijn zilveren horloge te kijken.Wij staan echter van de ontbijttafel op; iedereen pakt een paar broodjes met vleesch

zorgvuldig in een klein damasten servet, steekt ze in den zak, tegen den middag,hangt een veldfleschje, dat hij uit het keldertje op het buffet vult, om den nek, en zookomen wij in de gang.Sommigen der heeren hebben geweren; anderen, waaronder ik, worden door den

heer des huizes gewapend.De geweren staan, door den jager en een jongen van een twintigtal jaren, dien hij

medegebracht heeft, geladen, tegen den muur. Iedereen grijpt naar een wapen, zethet aan den schouder, om te zien of het gemakkelijk valt, wat ik ook met eenigeinspanning doe, overtuigd dat de onwrikbare stroo-eter mij reeds diep veracht, enwij vertrekken, gevolgd door een stuk of wat knechts met honden en stokken.De onwrikbare heeft het geweer op den rug, de beide handen diep in de

broekzakken, en steeds den stroohalm tusschen de tanden en gaat voorop met dedeftigheid van een Indiaansch opperhoofd. Ik begrijp, dat ik niet beter kan doen danzijn voorbeeld volgen.Het gelukt mij, na tweemaal mijne pet afgestooten te hebben, mijn geweer op den

rug te krijgen; ik steek de handen in den zak, ben zeer voldaan over mij zelven, enverneem dat wij een half uurtje te wandelen hebben, eer wij de plek bereiken, waarde drijvers ons wachten.Ik zal den tijd hebben om op de wandeling warme voeten te krijgen en te bedenken

hoe ik mijn geweer, zonder een mal figuur te maken - weder van mijn rug zal krijgen,- waar het nu tegen mijn schouderblad drukt en hotst en stoot, en mij geweldig zeerdoet. Zoodra wij uit de aangelegde tuinen om het huis zijn, bevinden wij ons op eenkleverigen, glimmenden, gladden kleiweg, met groote waterplassen. Ik ben trotschop mijn waterlaarzen en stap moedig achter den onwrikbaren jager, die spreekt nochrondkijkt. Ik stap wellicht wat al te moedig door, want op eens glijden mijn geprezenwaterlaarzen onder mij uit, en ik bevind mij dadelijk op de knieën, met de handenin den zak, in een modderplas.Daar het pad smal is en wij één voor één loopen, veroorzaakt dit een plotseling

halt. De onwrikbare kijkt rond, en terwijl ik nog bezig ben mijn handen uit debroekzakken te bevrijden, werpt hij eventjes een blik op mijn geweer, ziet dat hetniet nat geworden is, keert zich weder om en vervolgt zijn marsch.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 31: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

31

Ik richt mij met eenige moeite op; mijn knieën beven van het kille, doordringendewater; mijn rechterhandschoen, - ik heb op de rechterhand moeten steunen, om opte komen, - is vol modder. Ik trek hem uit, berg hem haastig in mijn zak, en vervolgmijn weg, terwijl ik mijn best doe over eene aardigheid van Champignon te lachen,die onmiddellijk achter mij loopt en mij toeroept:‘Ge moest liever de waterlaarzen aan de handen doen, als ge door de modder wilt

kruipen!’Wij komen eindelijk aan den hoek van een perk van kreupelhout, waar in eene

droge sloot een dozijn of wat boerenjongens tegen den wind, die ons vlak in hetaangezicht waait, schuilen. Iedereen, die nu iets te zeggen heeft, fluistert geheimzinnigals een diplomaat; de stroo-eter neemt het commando op zich, haalt de handen uitden zak, het geweer van den rug en richt zijn vorschende blikken op de drijvers, diehem staan aan te gapen. Een van de jongens, die eene pijp in den mond heeft, krijgteen fikschen schop, en ik werp dadelijk, naar ik hoop ongezien, mijne sigaar weg,met een knorrig gevoel van medeplichtigheid in het kwaad doen, dat het verlies vande geurige manilla volstrekt niet vermindert.Terwijl de jager bezig is met zijn drijvers in te deelen, en hun eerder met wenken

dan met woorden aan te wijzen, hoe zij het perk moeten bezetten, neem ik degelegenheid waar, om mijn schouder van den ongewonen last van het geweer tebevrijden, en sta daarmede, in eene schilderachtige houding, met verkleumde vingers,te wachten op wat verder geschieden zal.Er zijn enkele dikke boomen, hier en daar een struik aan dezen kant van de lange

sloot; aan den overkant dicht kreupelhout. Op verschillende afstanden, van vijftigtot zeventig passen, worden de jagers, als straatroovers, in hinderlagen achter deboomstammen en dorre struiken verborgen. Janssen plaatste mij achter een boomaan den hoek van het boschje.‘Ge moet goed oppassen,’ fluistert hij mij in het oor; ‘als de vos h i e r uitkomt,

zal hij wel langs de sloot loopen, en het zal u gemakkelijk vallen, hem vlak in denkop te schieten; - maar ge moet goed oppassen, want als hij links uitkomt, zal hijdadelijk over den weg loopen, en ge moet vlug zijn, of ge krijgt geen schot!’Hij verwijdert zich op de teenen, en ik sta alleen op mijn post. Ik zoek mij zoo in

te richten, dat ik tegelijk langs de sloot en links om den hoek kan zien, daar ik echterniet scheel kijk, gelukt dat niet, en ik vergenoeg mij met zenuwachtig, zoo wat omde drie seconden, het hoofd om te draaien. Ik ben te meer hiertoe geneigd, omdat ikop den afstand van geen zestig passen, links om den hoek, een anderen jagergeposteerd zie, en ik bereken, dat zijn schot mij licht raken kan, als de vos tusschenons uitkomt. - Met verstijfde vingers haal ik den haan van mijn geweer over, houdhet gevaarlijke wapen uiterst voorzichtig in den arm gereed om

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 32: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

32

alles neer te schieten, wat voor den loop komt, en begin mij bijzonder bloeddorstigen moedig te gevoelen, terwijl mijn hart met angstige verwachting klopt, zoodra dedoodsche stilte door het verre geroep en het slaan der stokken van de drijvers tegende boomstammen gestoord wordt.Ik kijk zenuwachtig eventjes naar den jager om den hoek, mijn b ê t e n o i r e , en

zie dat hij, gereed om aan te leggen, onwrikbaar naar het hout loert en schijnbaarmijn bestaan ignoreert. Ik neem eene dergelijke houding aan en ben onbeweeglijkals de boomstam waarachter ik schuil. Zoo sta ik een geheelen tijd; het geschreeuwen geroep, met het geblaf der honden, weergalmt in de verte, - vóór mij is allesdoodstil; alleen valt er een zware druppel nat van een der takken vlak op mijn neus,en jaagt mij voor het oogenblik een schrik aan, die mijn hart dubbel snel doet kloppen... Daar hoor ik iets, ik leg het geweer aan - - een ekster vliegt uit het hout en duiktover den weg, - en ik zou van ongeduld stampen, ware het niet, dat mijn voeten reedsstijf bevroren zijn.Alweer sta ik een heelen tijd te luisteren. Er is iets onbeschrijfelijk treffends en

zelfs welluidends in dat droefgeestig klinkend geroep van: ‘Vos! Vos! Ha! Hoe!’hier en daar weerklinkend door het woud, met de doffe slagen der stokken tegen deboomstammen en tusschenbeide het ongeduldige blaffen van een hond; het geheelis, zoo te zeggen, een eigenaardig accompagnement van de stilte in de onmiddellijkenabijheid van den jager.Terwijl ik bezig ben met hierover na te denken, hoor ik op eens iets ritselen in het

plantsoen vlak tegenover mij; - dan weder is alles stil, dan ritselt het weder, eerstlinks dan rechts en eindelijk komt een groote haas van onder het kreupelhout uit,blijft op den rand van de sloot staan, kijkt rond naar het kreupelhout en richt zich opde achterpooten op, zonder mij gezien te hebben, blijkbaar onzeker waar heen tegaan. Het dier is geen tien passen van mij verwijderd; de gelegenheid is heerlijk: ikzal ten minste iets mede naar huis nemen; een ontembare moordlust doortintelt mijnaderen: h e t haas is vlak voor den loop van mijn geweer; ik behoef het niet eens aanden schouder te leggen; in onbeschrijfelijke spanning breng ik den vinger aan dentrekker; beide loopen zijn losgebrand; het haas doet één sprong in de hoogte en valtvoor mijn voeten neder!Ik werp mijn geweer weg, stuif van achter den boom uit, en werp mij op het lijk

van mijn slachtoffer. De halve kop is weggeschoten en het tweede schot is, op dienkorten afstand, als een kogel door het hart gedrongen. - Ik ben trotsch opmijne eersteproef; ik ben verrukt over mijn voorspoed; ik heb de schande vanmijne reeds geblekenonkunde uitgewischt; - de onwrikbare zal mij niet meer verachten ... Op dit oogenbliktikt mij iemand

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 33: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

33

zachtkens op den schouder; - ik kijk verbaasd rond; het is de onwrikbare zelf, diemijn geweer in handen heeft. - Hij legt den vinger op de lippen, zet mijn geweernaast het zijne voorzichtig tegen den boomstam, spreekt geen woord, maar steekt dehanden uit en grijpt den haas, dien ik hem zegevierend te gemoed houd. Eer ik weetwat hij wil, is het dier in zijne jachttasch verdwenen, en de onwrikbare is bezig methet geweer te laden. ‘Leelijke historie, mijnheer!’ fluistert hij: ‘haas geschoten, -buiten den jachttijd, - en dat noch, (met de meest mogelijke minachting,) zittend!Als de heer Inspecteur, die om den hoek staat, er iets van merkt, m o e t ikprocesverbaal opmaken: -verduiveld leelijk!’Als een bliksemstraal schiet mij nu alles te binnen, wat ik ooit van zware boeten

en straffen voor jachtovertredingen heb gehoord, ik - ik, de oude Smits, ben in hetoog der onpartijdige wet een misdadiger, - een strooper; - wat zal ik doen?De onwrikbare heeft den éénen loop al geladen, hij zoekt in zijn vestzak naar eene

prop voor den tweeden, en haalt, te gelijk met eene oude courant, zijne beurs uit, dieop het gras valt.De nood scherpt mijn verstand: - ik haast mij de beurs op te rapen; - hij gaat voort

met langzaam de prop in den loop naar beneden te stooten; - als ik hem zijne beursweder in de hand stop, is ze aanmerkelijk zwaarder geworden dan toen ik ze opraapte,- en de mijne?Zijne grijze oogen fonkelen voor een oogenblik duivelsch, als die van Caspar in

den F r e i s c h ü t z , hij betast de beurs zonder te spreken; maar knikt mij eventjestoe, en geeft mij het geladen geweer in de sidderende hand terug.Op dit oogenblik komt de jager van om den hoek bij ons. ‘Is mijnheer dáár

geweest?’ vraagt de onwrikbare; ‘ik dacht, dat mijnheer de Inspecteur daar sting!’‘Die is aan den anderen hoek,’ zegt de jager; ‘hebt gij op den vos geschoten,

Smits?’‘Er is niks in dit boschje,’ zegt de onwrikbare; ‘mijnheer heeft een wouw

misgeschoten. De vos zal wel in het andere perk zijn.’De drijvers, de honden, de jagers, komen langzamerhand aan; niemand heeft iets

gezien, iedereen is overtuigd, dat de vos ergens anders moet wezen. Enkelen vragen,wie geschoten heeft. Geen mensch schijnt verwonderd, dat ik misgeschoten heb.Wijnemen een slokje uit onze veldflesschen en trekken verder. Ik ben neerslachtig enmismoedig: ik gevoel, dat ik in demacht ben van den onwrikbare; ik ben een ellendigehuichelaar en misdadiger en gaf er iets om, om goed en wel te Amsterdam op mijnhoogsten kantoorstoel te zitten.Op eens maken eenige der jagers halt; de anderen sluiten zich aan; men vormt een

dichten kring, in welks midden de onwrik-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 34: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

34

bare staat op den grond te staren. Wij vestigen allen onze blikken op dezelfde plek,en een twaalftal deftige mannen staan, met de meeste belangstelling en met dengrootsten ernst, met de neuzen gebogen over het zeker bewijs, dat een vos onlangsdaar is voorbijgegaan.Het tweede perk wordt bezet en gedreven, met even weinig gevolg als het eerste;

- ik verveel mij gruwelijk.Ik sta te bibberen van de koude; mijn moordlust is voorbij; ik houd mijn geweer

gereed, uit vrees, dat de onwrikbare mij anders nog dieper verachten zal dan hij nureeds doet; maar mijne stemming is van dien aard, dat ik haast twijfel, of ik op denvos zou geschoten hebben, als hij zich vertoond had.Naar het derde veld hebben wij weder een langen marsch. Ook daar is niets. Mijne

stemming blijft onveranderd; alleen gevoel ik, bij de koude, grooten honger; maardurf niet aan mijne boterham te beginnen voor de anderen.Eindelijk, het is reeds bij één uur, makenwij halt bij een dennenboschje; de geweren

worden tegen de boomstammen gezet, en pratende en lachende haalt men zijnvoorraad voor den dag. Ik gevoel weder eene opwelling van vreugde, die helaas, vankorten duur is. Mijn modderigen, natten handschoen heb ik bij vergissing in den zakbij mijne boterham gestopt. Water en modder zijn doorgedrongen, ik kan er nietsvan gebruiken, en de onwrikbare verdeelt mijn maal, blijkbaar met groot welgevallen,tusschen twee krombeenige honden, die nooit de oogen van hem afwenden.Ik moet, evenals die verachtelijke dieren, van den afval van anderen leven; ik doe

dat met eene beschaamde, kruipende dankbaarheid, en ben blijde als wij wederopbreken, om eene laatste poging te doen om den vos te vinden.Alweder een perk met kreupelhout; al weder dezelfde voorzorgen; alweder

doodsche stilte en verveling, terwijl ik weder achter een boomstam, met vanvermoeienis knikkende knieën, sta te rillen.Eene doffe onverschilligheid maakt zich van mij meester: het is mij hetzelfde of

een olifant of eene muis te voorschijn komt. Ik sta alleen nog te berekenen, hoe langhet duren kan, eer wij weder tehuis zijn.Daar hoor ik weder het geroep en het geschreeuw en het kloppen in het hout; ik

sta weder met het geweer in den arm, onverschillig den zandweg op te kijken, dieaan den eenen kant door het dennenbosch is gezoomd, en aan den anderen kant dooreene droge sloot tusschen den weg en de heivlakte. - Op eens zie ik iets rosachtigsin de sloot, ongeveer vijftig passen van mij weg, stil en zonder eenig geraas, enineengedoken, loopen. Het is een bange hond, - neen, het is waarlijk de vos, die recht-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 35: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

35

streeks op mij aanloopt! - Ik breng mijn geweer, in vreeselijke ontroering, aan denschouder; nu is het oogenblik gekomen om alles te vergoeden; mijne hand siddertzenuwachtig; ik sluit de oogen en ruk aan den trekker, beide schoten vallen, maarde vos niet, die een sprong uit de sloot doet, een oogenblik onzeker schijnt waarheente loopen, en dan den weg inslaat, vanwaar hij gekomen is. Maar hij loopt niet ver.Een schot valt: de vos keukelt over den kop, en de onwrikbare komt van achter eenstruik, loopt naar den rand van de sloot, verzekert zich, dat de vos dood is, laat hemliggen en is bezig met den losgebranden loop weder te laden, als ik mij bij hem voeg.‘Ik heb hem zeker ook geraakt!’ roep ik in mijne opgewondenheid; ‘ik heb

tweemaal op hem geschoten!’‘Dat weet ik wel, mijnheer!’ zegt de jager.Het geheele gezelschap komt bijeen. ‘Wie heeft hem geschoten?’ klinkt het in het

rond.‘De jager heeft hem doodgemaakt, maar ik heb hem het eerst geraakt,’ roep ik:

‘ik heb hem beide loopen gegeven. De vos kwam langs de sloot, en ik legde bedaardop hem aan, en mijn beide schoten, -’‘Zitten ginds in dien boomstam,’ zegt de onwrikbare, eventjes met den vinger

wijzende op den, op twee plaatsen, meer dan tien voet van den grond afgescheurdenbast van een eik, ongeveer vijftien passen van waar ik gestaan had. De daverendelach, die opging, was te veel; ik deed mijn best, om mede te doen; het wilde niet;eene buitengewone strakheid had zich vooral vanmijne rechterwangmeester gemaakt;mijn rechteroog zat half toegeknepen: mijn gezicht was aan dien kant, door het stootenvan het slecht aangelegde geweer, zoo dik opgezwollen, dat ik onkenbaar werd. Geenmensch had medelijden met mij, zelfs Champignon, die anders bang voor mij is,luchtte zijne geestigheid op mijn kosten. - O, die lange, lange wandeling naar huiszal ik nooit vergeten, noch het beschamend gevoel, waarmede ik mij daar voor deoogen der wereld verborg, dadelijk naar bed ging, en den volgenden morgen stijf enaan alle ledematen geradbraakt opstond, om dit mijn eerste en laatste jachtavontuurte beschrijven!

Iets over ‘niets.’

Variis modis .....fit.

‘De stijl is niets,’ hoort men honderdmaal in het jaar zeggen: ‘zoodra ik stof endenkbeelden heb, zal het met den stijl wel gelukken.’ En dat is toch, bepaaldelijk,eene grove vergissing.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 36: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

36

Want de meeste menschen, zij mogen het bekennen of niet, tobben erg met bezwarenvan stijl en vorm, zoodra zij iets opstellen willen, en het duurt al heel lang eer deknapste van ons zoo ver is, dat hij zichzelven, mits hij eenig geweten heeft, - op ditpunt voldoet. - Gelukkig echter is het publiek niet zoo moeielijk, en de erbarmelijketaal, waarin zoo vele officieele stukken, welke van onzeministeriën komen, opgesteldzijn, dient slechts om diegenen, welke ze onder de oogen krijgen, de overtuiging tegeven, dat ook onze ambtenarenwereld te dien opzichte licht te bevredigen is.1)

Iedereen echter die eenigen prijs stelt op eene sierlijke wijze van uitdrukking, envooral hij, die wel beseft, dat het bij de meeste nieuwere schrijvers meer op dewoorden dan op den inhoud van hun werken aankomt, begrijpt, dat, hoewel de ‘stijln i e t meer de mensch’ zij, die toch dikwijls de hoofdzaak is bij het schrijven, en teneinde te bewijzen, hoeveel de schrijftrant wezenlijk tot de zaak zelve afdoet, laat ikhier volgen een kort staaltje in den stijl der meest gelezen hedendaagsche schrijvers,die allen verondersteld worden, hetzelfde onderwerp te behandelen, waarvan No. 1het thema is:

1. Stijl van den prozaïschen, praktischen mensch,die nergens iets in ziet.

Ik werd 's morgens om halfzes wakker, stond op, keek uit het venster over deweilanden, en daar het schoon weder was, besloot ik mij aan te kleeden en in dentuin, onder mijn ramen, te gaan ontbijten.

2. Stijl van Alex. Dumas & Cie.,of, hoe men uit niets alles maakt.(Uit het fransch, door een geoefend vertaler).

Den volgenden morgen stond ik met Aurora op, die schoone godin, de dochter metrozeroode vingers van den nacht en demaagd die demoeder is van den dag.Morpheushad mijn leger rijkelijk met zijn slaapbollen bezaaid; een zoete slaap had mij in zijnarmen gewiegd, ik gevoelde mij nu begaafd met nieuwe krachten, en ik wierp mijuit mijn bed, verslonden van eene onuitputtelijke dorst

1) Onlangs ontving eenmijner vrienden zijne benoeming tot zeker ambt, en demissive, waardoorhem de minister de kennisgeving daarvan mededeelde, en welke door Z. Exc zelfonderteekend, maar zeker niet gelezen was, luidde letterlijk: ‘Ik heb de eer hierbij ter uwerkennis te brengen, dat het den Koning op de hiertoe door mij, naar aanleiding van het daartoedoor u gedaan verzoek, gedane voordracht, bij besluit van - - behaagd heeft u te benoemen,enz.’ - Men prate toch niet met minachting van den K a n z l e i s t i l van de zestiende eeuw,zoolang nog dergelijke authentieke stukken heden ten dage uitgevaardigd worden!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 37: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

37

naar het geluk om mij te baden in die verrukkelijke zomer-morgenlucht, welke deweldadige natuur niet weigert zelfs aan ‘het land van kanalen, eenden en heffe vanhet volk,’ waarheen het grillige lot mijn schreden geleid had.De eerste stralen van eene geboren wordende zon waren in evenwicht1) op de

gordijnen van dien hoop van dons en bedekkingen, welke men in Holland een bednoemt. De gordijnen, evenals alles wat mij omgaf, waren van een uitgezochte witheid.Het licht en de helderheid verblindden mij. Ik gevoelde mij overvallen door eeneduizeling. Ik vergat voor een oogenblik, dat ik een van die afzonderlijke zielen was,welke tot het lijden zijn voorbestemd. Ik beefde van dronkenschap!...!!... Ik werpmij in mijn kleederen; ik open het venster, en een landschap, vol van betooveringen,ontrolt zich voor mijn blikken.Weiden zonder einde, versierd met het lachende groenvan het voorjaar, verliezen zich in den nevel, welke de kim nog sluiert. Daar voedenzich de kostbare kudden, welke den rijkdom van den staat en het sieraad van het landuitmaken. Een van die langbeenige vogels (het zinnebeeld der vruchtbaarheid voorden inwoner dezer gewesten), heeft zijn nest verlaten op het dak van gindsche hutmet stroo bedekt, en richt zich naar die streken, waar ten zijnen behoeve deinboorlingen vijvers met kikkers aangelegd hebben, om van daar zijn kwakkendenmaaltijd te halen. Zijne vlucht is majestueus en statig; ik herken in hem den vogel,die oorspronkelijk is uit dat land, waar, van den top der pyramiden, veertig eeuwenmet nijd den roem van Frankrijk hebben zien voorbijtrekken. Ik begrijp, dat hij zichhier, in het Egypte van het noorden, nauwelijks een buitenlander gevoelt Onder mijnraam heeft de eigenaar van het huis, een van die Hollandsche boeren, die van zuurkoolleven, en hun guldens met millioenen tellen, een vorstelijk vermogen gebezigd, omeen bloementuin aan te leggen op geheide palen, waar één enkele bloembol de rijkehuwelijksgift van zijne dochter zal uitmaken. In een kleinen hoek van dezen tuinstaat een lachend paviljoen, vóór hetwelk een standbeeld van hout één der onsonbekende zeehelden van het land voorstelt, met de nationale, lange witte pijptusschen de lippen, maar met een ijzeren arm, die het ongetrouwe Albion menigmaalheeft doen beven, en die nu op een rijk verguld voetstuk de wacht houdt. Ik zal mijnetafel doen oprichten in dit paviljoen; ik zal er een zuinigen maaltijd gebruiken,bestaande uit vruchten, pompernikel en eene flesch van dien uitmuntenden landwijn,S c h n i c k genaamd; ik zal er rijkelijk de geuren van de tulpen en van de zoelemorgenlucht smaken, en mij laten bedienen door eene van

1) L e s r a y o n s d u s o l e i l s e b a l a n c a i e n t s u r l e s r i d e a u x d e m o n l i t ,‘de zonnestralen waren in evenwicht’ enz. Holl. vertaling, of verminking van Xav. Maistre'sVo y a g e a u t o u r d e m a c h a m b r e . Dordrecht, 1846.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 38: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

38

die blonde dochters van den grond, die koud en wit zijn als de sneeuw, welke nooitvan den top der Nederlandsche bergen verdwijnt.

3. De helft1) van hetzelfde onderwerp door een wijsgeerigen Duitscher,die van niets veel maakt.

Het morgenrood vernietigt met zijn eerste stralen het negatieve leven van den slaap;- want is de slaap, die geen positief bewustzijn van zijne individualiteit heeft, nietslechts een negatieve toestand en willenloos voortbestaan, evenzeer van het leven,in den meer aesthetischen zin verschillend, als van dat ophouden onzer normalephysieke levensfunctiën, welke de mensch den dood, en de wijsgeer het begin deronsterfelijkheid noemt? - De koesterende zonnestralen vallen ook op mijn geslotenoogleden en ik verkeer in dien zeldzamen toestand, tusschen waken en slapen, waarinhet oog der ziel, gescherpt door de tijdelijke onafhankelijkheid zijner ikheid van destorende uitwerkingen van het physisch orgaan van het gezicht, op eene raadselachtigewijze, met eene verbazende snelheid en eenemathematische juistheid, metaphysischeafstanden en afgronden afmeet en peilt, tot welker bevatting en verklaring die lompetolken der ideënwereld, welke wij woorden noemen, volstrekt niet in staat zijn,hoewel de terminologie van een Kant den geheimzinnigen weg aanwijst, die wellichtna duizenden jaren ons nageslacht tot herkenning van een wijsgeerig alphabet zalleiden, dat zeker in de Urtaal van het wordende menschdom bestaan heeft, toen deAdamskinderen beter op de hoogte waren van eene natuur onder de autonomie derzuivere praktische rede2) dan thans het geval is.In mijn wezen neem ik nu dien strijd van het dualisme in de menschelijke natuur

waar, die niet eindigt eer de opwaarts strevende ziel het steeds nederwaarts dringendelichaam voor altijd verlaten heeft. Mijne ziel zou zich zoo gaarne in metaphysischebespiegelingen dompelen; mijn lichaam, magnetisch door het materieele leven dernauwverwante aarde aangetrokken, verlaat het rustbed en sleept zijne gevangene, denog over onsterfelijke dingen peinzende, in zich gekeerde, tot een diepzinniganalyseeren van hoogere waarheden geneigde ziel, mede.Die bijzondere idiosyncrasie van den geest, reeds duidelijk te erkennen in den pas

uit het nietzijn ontwaakten, zich spoedig tot

1) Plaatsgebrek dwingt ons slechts de helft van dit staaltje op te nemen.2) Zie: K a n t , K r i t i k d e r p r a k t i s c h e n Ve r n u n f t , R i g a 1797, blz. 74.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 39: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

39

eene onafhankelijke zelfstandigheid ontwikkelenden zuigeling, en welke bij denlogisch gevormden verstandsmensch de weetgierigheid heet, en in het kind en bij devertegenwoordigsters van het schoone geslacht de nieuwsgierigheid mag genoemdworden, dreef mij naar het venster, om eene vergelijking daar te stellen tusschen dat,wat de objectieve realiteit opleverde en hetgeenmijn subjectief voorstellingsvermogen,- hetwelk alleen op de nergens vast op steunende beelden der grillig voortbouwendefantasie werkte, - zich daarvan op den nog benevelden lens van de ziel voorgespiegeldhad.Bij deze vergelijking vond ik mij ten volle berechtigd, een bij mij op ondervinding

en onderzoek berustend geloof, als door de uitkomst gerechtvaardigd, aan te nemen.De historische en natuurkundige kennis, welke in de cellen van mijn brein opgeslotenwas, had (mij zelven onbewust), eene logische constructie van de streek, waar ik mijlichamelijk bevond, ofschoon slechts in algemeene trekken, gemaakt. Den plattegrond,op mijne verbeelding geschetst, analyseerende, kwam ik tot de resultaten, dat ik,door de venstergordijnen op te halen, eene van bergen en dalen ontbloote, dus eenevlakke of effene streek, door de kim, schijnbaar, half cirkelvormig ingesloten,ontdekken moest. Het loeien van eene koe (wellicht van een stier) had door degehoororganen de schildering van weilanden op de retina van het oog der verbeeldinggeteekend, - en van één op meer stuitende, had ik in plaats van een enkel stukhoornvee, mij eene geheele verzameling (eene kudde) voorgesteld, zonder juist totde nadere bepalingsbegrippen van koe, kalf, vaars, pink, os of stier gekomen te zijn.De werkelijkheid bewees hare eigene rationaliteit door met deze, bij intuïtie,

zichzelve onbewust, op physische noodzakelijkheid berustende voorstelling volmaaktin overeenstemming te zijn; - alleen afwijkende in die kleine excentrische détails,die door de willekeur der menschen en niet door de scheppende hand der natuurnoodzakelijk bedongen, a p r i o r i niet te berekenen zijn, en a p o s t e r i o r ibeschouwd, zoo dikwijls ongerijmd schijnen, als ze op den toetssteen eener grondigephilosophie gebracht worden. Deze kleine afwijkingen in de détails bestonden nuuit eenige abnormale rechthoekige secties van het terrein, meestendeels met eenmengsel van water en modder gevuld, welke, de verschillende weiden afscheidden,en in de vlucht van een dier vogels, welker instinct hen drijft tot een werktuiglijken,willenloozen tocht uit de zandvlakten der keerkringen naar de grasvelden dergematigde luchtstreken, en wijders uit een kleinen bloementuin, die zoodanig vlakonder mijn venster gelegen was, dat indien ik, door mij te veel daaruit te buigen,mijn centrum van graviteit genoegzaam verplaatst had, ik onfeilbaar, gehoorzamendeaan de wetten der attractie, in eene verticale of loodrechte richting, met eene volgens

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 40: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

40

eene mathematisch berekende en onfeilbaar steeds zeer snel toenemende snelheid,naar beneden stortende, daarin terecht zou gekomen zijn, - enz.

4. Stijl der hedendaagsche Engelsche romanschrijvers:of, hoe men van niets iets maakt.

Ik begin, na den geheelen nacht doorgeslapen te hebben, met mij om te keeren inmijn bed, zonder eenig ander bewustzijn, dan dat ik mijn best doe, op eene knorrigewijze te ontsnappen aan iets, dat mij wakker wil maken. Wat het is, weet ik niet; -ik vraag er ook niet naar; maar daar het mij den eersten keer niet gelukt, wentel ikmij nog eens om mijne eigene as, doe onwillekeurig de oogen open, en bevind mijvan aangezicht tot aangezicht met de morgenzon, die met een blakend gelaat dooreen doorschijnend nevelfloers, haar roode stralen lachend door de reten dervenstergordijnen zendt, en, als het ware, eene vergulde rechte streep dwars over mijnneus trekt, tot in den hoek van het ledikant.Het is onmogelijk eene dergelijke beleefde uitnoodiging om op te staan, van de

hand te wijzen. Ik maak een paar gapende verontschuldigingen tegen den wijkendenslaap en ontvlucht hem met één sprong, die mij midden in de kamer terecht brengt.Daar sta ik, omringd door eene oasis van helderheid en witheid, die iets

indrukwekkends heeft. De muren van de kamer zijn wit; de zoldering is wit; degordijnen van het ledikant en van de vensters zijn wit; er is eene keurige witte spreiover een tafeltje, met withouten pooten, midden in de kamer; de stoelen, en zelfs hetgevlochten riet der zittingen, zijn wit geverfd, en over het kleed op den vloer vloeiteen beek van sneeuwwit linnen tot aan het voeteneinde van het bed. Het verwondertmij dat mijn laarzen niet in den loop van den nacht ook wit zijn geworden, en zestaan, beschaamd over hunne eigene zwartheid, met binnenwaarts gedraaide punten,misanthropisch in een hoek, achter de wit glimmende deur. De witte waschtafel enhaar toebehooren, met een spiegeltje in eene witte lijst, dat al het wit in het rond witwederkaatst, volmaken de schilderij: - ik gevoel dat het eene beleediging zou zijnvoor dien spiegel, hem te dwingen, iets, dat eene andere kleur heeft dan alles wathem omringt, af te beelden, en ik schaam mij, meer dan ooit te voren, over mijn zeerbepaald rood haar en rossen baard en sluip naar het venster om de mij meer aan kleurverwante zonnestralen op te zoeken.De vensters dragen keurig geplooide witte overhemden, op blanke koperen roeden

vóór de onderste ruiten; het zou eene

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 41: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

41

schennis van het heilige gastrecht zijn, als ik ze met eene stoute hand wildewegschuiven, en als ik op de toonen sta en mijn neus tegen de glasruit platdruk, kanik er tenauwernood overheen zien.Ik redmij uit dit dilemma door met de meeste beleefdheid het raam op te schuiven.Eene zoele zomerlucht walmt mij te gemoet. De zon verheft zich zegevierend

boven de witte nevellagen, welke de kim nog in het morgengewaad hullen; de groeneweiden, fonkelend met dauwdroppels, rekken zich verkwikkelijk uit in de warmezonnestralen; het bonte vee verlevendigt het tooneel, zonder den diepen vrede testoren; - alleen eene, waarschijnlijk waanzinnige koe, loopt in een loggen galop, metopgeheven staart, zonder doel of reden, loeiende rond, terwijl haar meer bedaardemakkers stil als standbeelden blijven staan of liggen, en slechts één nieuwsgierigkalf den kop ronddraait en verwonderd zijne dolzinnige meerdere van jaren nastaart,zonder zich echter verder om haar te bekommeren.Op het dak van den stal is een ooievaarsnest, waarin een der langbeenige bewoners

pas opgestaan is, zijn vleugels uitrekt, eenige kleine mislukte balletsprongen doet,als om zijn krachten te beproeven, en eindelijk statig wegzweeft, als eenschaatsenrijder groote halve kringen in de gladde lucht beschrijvende.Een kleine, stijf afgebakende tuin ligt vlak onder mijn vensters. De bloemperken

zijn met eene mathematische juistheid cirkelvormig, in nijdige driehoeken, ofonverbiddelijke vierkanten aangelegd, waarschijnlijk door den bontgekleurden,vergulden tuinman, die op een houten voetstuk rondgluurt. De tulpen staan rechtovereind, op loodrechte, stijve stengels, naar mij op te kijken; een zomerhuisje vanwitgeverfd latwerk, met een spits oploopend dak en een verguld schuitje tot weerhaan,en dat in zijn geheel op eene reusachtige vogelkooi gelijkt, schijnt mij uit te noodigendáár te komen ontbijten. Ik zal als een tamme vogel daar gaan zitten, en mij latenvoeren door de dochter des huizes, die roode wangen heeft en nog veel rooderearmen, en die stijf en van hout schijnt, als het standbeeld, dat even spraakzaam is alszij, en hoewel ik geen nachtegaal ben, zal ik in de stilte van mijn hart toch mijndanklied aanheffen voor al het schoone, dat een zomermorgen, zelfs te midden derweilanden van Holland, waar niets te zien is dan vee, en niets te hooren is dan kikkers,oplevert.

Tusschen Rotterdam en de Moerdijk.

Ik moet naar Antwerpen gaan, om met een correspondent af te rekenen; - ik neemmijn weg over Utrecht, waar ik eene boodschap af te geven heb, en ben 's morgensreeds vóór elf uur aan het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 42: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

42

station te Rotterdam, wachtende op de boot, welke ons naar deMoerdijk zal brengen.Ik moet natuurlijk anderhalf uur daar blijven; - de reis van Rotterdam naar deMoerdijkduurt ongeveer twee en een half uur, en het is niet meer dan billijk, en vooral zeervoordeelig voor den restaurateur aan het Rotterdamsche station, dat men ruim dentijd hebbe, om zich voor dien langen tocht te versterken. Van Amsterdam te Utrechtaankomende met den eersten trein, hadden wij ook een kwartiertje gewacht op dentrein uit Emmerik en Arnhem, zoodat ik volstrekt niet buiten adem of vermoeid was,toen ik Rotterdam bereikte. Dit heet nu, zooals iedereen weet, de directecorrespondentie op België, en onze naneven mogen grinniken en grijnzen over zulkeen misbruik van het woord, - wij, van dit geslacht, zijn met deze manier van reizenzeer voldaan, - anders zou men zulk een oponthoud natuurlijk niet verdragen, en despoorwegen-directiën aan het verstand zoeken te brengen, dat zij ten behoeve vanhet publiek, en niet andersom, bestonden.Ik treed dus in de wachtkamer der passagiers van de eerste en tweede klasse van

het Utrechtsche station te Rotterdam1), en bevindmij in een somber, overal donkergeelgeverfd vertrek, met hier en daar kleine eilanden van hoekige, vierkante tafeltjesover de woestijn van den holklinkenden, killen plankenvloer verspreid. - Er is nietsom de eentonigheid van de hooge muren af te breken, dan twee of drie kleine, opbordpapier geplakte affiches, welke te kennen geven, dat de schel voor het buffet inden hoek van de kamer is. Er is niet eens een tarief van de uren van vertrek vantreinen of stoombooten te zien, omdat de directie begrepen heeft, dat men het in hetschemerlicht van dit vertrek niet zou kunnen lezen; - en met echte menschlievendheidheeft men geen spiegel opgehangen, waarin den ongelukkigen reizigers hunvervelende gelaatstrekken spookachtig te gemoet zouden grijnzen. Eene groote kachelis, uit angst, van den vervelend langen muur aan het einde van de zaal weggeloopenen heeft midden in de kamer, - met wijd opengespalkten mond - plotseling haltgemaakt, en daaromheen staan de reizigers, bezig met de punten van hun laarzen teverbranden en om de vijf minuten op hun horloges te zien Zij spreken niet, zij kijkenniet rond, zij zijn blijkbaar onder den invloed van den somberen geest van het vertrek;- slechts een enkele, die stoutmoediger is dan de overigen, waagt het met holklinkendeschreden de lange reis naar den hoek te aanvaarden, waar de schel hangt, en fluisterendaan den binnenkomenden knecht een kopje koffie te bestellen.

1) Hier wordt alleen gesproken van het gelukkig afgebrande station te Rotterdam.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 43: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

43

De halve duisternis en de somberheid in het rond schijnt op iedereen te werken; zelfsde luidruchtige Duitsche c omm i s -v o y a g e u r , die van Utrecht naar Rotterdamaanhoudend tegen iedereen gebabbeld heeft, verzinkt nu in stilte en gepeins, haaltuit een geborduurden koker eene sigaar te voorschijn, en blaast misanthropischekringen en wolken in een hoek, geheel aan zichzelven overgelaten.Ik blijf een oogenblik bij de kachel staan, en hoe warmer mijn voeten, hoe kouder

wordt mijn hart. Ik ben overtuigd, dat als ik anderhalf uur daar moet doorbrengen,ik in staat zal zijn, om, in plaats van mij aan boord van de stoomboot te begeven, mijin het water te werpen, en een einde aan mijn ellendig leven te maken; - dus, meteene wanhopige inspanning van alle krachten, schrijd ik door de kamer, ruk deglazendeur open, welke toegang tot de r a i l s verleent, adem de vrije lucht in, enkoester mij in den zonneschijn. - Tot mijne overgroote verbazing word ik nietteruggedreven, zooals ik verwacht had, door de vermaning, dat ‘de toegang verbodenis,’ - iets dat overal in Nederland en nergens anders in de beschaafde wereld op despoorwegen gebruikelijk is, - en stap door, tot aan het einde van de houten platformelangs de r a i l s , totdat ik door een wit geverfd hek tegengehouden word.Er is geen windje te gevoelen; de lucht is blauw en onbewolkt en de zon schijnt

warm en verkwikkend op mij neder. Ik steun met de armen op het hek, en staarverrukt op het heerlijke gezicht, dat zich vóór mij uitbreidt. Zeilschepen, schuitenen stoombooten van allerlei grootte doorkruisen elkaar op de blauwe wateren.In de verte schitteren de lange rijen huizen op de Boompjes blank en helder in de

zonnestralen, en boven de daken der huizen, aan den rand van het water en daarachterverheffen zich weder gebouwen van allerlei aard en spitse en vierkante torens, endaarvóór ligt een bosch van masten, en hier en daar een wit zeil, of de dansenderookkolommen der stoombooten. Hoe dichter bij de stad, hoe grooter de drukte enhet gekrioel van allerhande vaartuigen op het water, terwijl op de lange kade, eeneindeloos gewoel van menschen en karren en rijtuigen onduidelijk in het verschietdoor elkander wemelt.Alles getuigt van levendigheid, welvaart en werkzaamheid; - het is wezenlijk een

prachtig tooneel; - zoo ik niet Alexander ware, zou ik Diogenes willen zijn: - dat is,- zoo ik geen Amsterdammer ware, zou ik een Rotterdammer willen wezen!Maar daar legt de boot aan, waarmede ik verder moet. Kruiers met zware

handwagens, hemelhoog gestapeld, komen aanzetten; de passagiers volgen; het wittehek wordt geopend, en binnen een paar minuten zijn wij aan boord en gereed om tevertrekken.Welk een gewoel op het dek! Daar is een heel gezelschap

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 44: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

44

Rotterdammers, de dames prachtig gekleed en lieflijk te aanschouwen, met een stukof wat kleine kinderen bij zich; de heeren deftig achter hun boordjes, - eenigszinsminachtend op de overige reizigers nederziend; maar anders, onder elkaar joviaal envroolijk, - allen, behalve éénmannetje dat vol attenties is voor de dames en eenigszinsongerust schijnt te zijn over zichzelven, en zoo wat, om het kwartier, van hetgezelschap wegsluipt en in afgelegen hoeken, achter den schoorsteen, en in derookkamer, en op de trap van de kajuit, een borsteltje, met een spiegel er achter,uithaalt, een ontzettend leelijk gezicht trekt, en op een nijdige, onbarmhartige wijzezijn bakkebaard opborstelt, en dan weder met een zenuwachtigen glimlach tevoorschijn komt en voetbankjes haalt, en sjaals vasthoudt, en verschrikkelijke blikkenwerpt op alle ongelukkigen, die op het volgepropte dek hem bij toeval aanraken. Dehoeden en de laarzen en de nieuwe rokken van al deze heeren glimmen zoo prachtig,en het geheele gezelschap ziet er zoo frisch uit, alsof het uit een salon komt, zoodatde overige reizigers, waaronder ook ik, zich vernederd en beschaamd gevoelen, enhet niet wagen te knorren als de kellner, die een man van de wereld is, ons laat staanin het midden van eene belangrijke bestelling van kopjes koffie en broodjes, om eenlucifer te halen voor een van de groote, glimmende heeren.Naast dit gezelschap zit een ander, van mindere soort. Het zijn twee jonge meisjes

met twee jonge heeren, kleine burgerlieden, die de oogen niet kunnen afwenden vande ‘groote lui’ en die heel hard praten en schreeuwen en gillen van lachen, om tebewijzen dat zij zich volmaakt op hun gemak gevoelen. Een der jonge heeren vooralis een grappenmaker, die evenwel een wijden mantel om zijn schouders drapeert ende allerelegantste poses aanneemt, blijkbaar in de hoop om de aandacht der voornamedames tot zich te trekken. Daarbij fluistert hij zijn gezellinnen onophoudelijkaardigheden in het oor, waarop de eene telkens met een schaterenden lach en eenoverluid: ‘kijk hij eens!’ antwoordt.Verder is er een Engelschman, die onwrikbaar als een lantarenpaal te midden van

het gewoel staat, en over de hoofden der menschen heen ziet naar de streek, welkewij voorbijvaren. - De Duitsche c omm i s - v o y a g e u r heeft zich van hemmeestergemaakt en deelt hem in gebroken Engelsch velemerkwaardige bijzonderheden overHolland en de Hollanders mede, welke de Engelschman met een ijskoud gelaataanhoort, zonder anders dan met een knikje daarop te antwoorden; - het is duidelijk,dat het hem niet de moeite waard is, over een landje als het onze veel na te denken.De Duitscher is verrukt zulk een goed luisteraar gevonden te hebben, en is

overtuigd, dat hij effect bij hemmaakt door alles wat in Nederland is, zoo bespottelijkmogelijk voor te stellen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 45: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

45

Volgens hem, zijn wij een stijf, dom volk, zonder wetenschap of hoogere beschaving;- eigenlijk niets dan rijke kaasboeren, die een onafhankelijk bestaan genieten, alleentot het oogenblik gekomen is, waarop wij in het groote Duitsche rijk zullen ingelijfdworden.Op eene bank bij de verschansing, vlak onder het roer, zit een minnend paar,

waaraan ik mijn oud hart ophaal. Hij is een van die types van den zeeman, welkemen niet verder landinwaarts ziet dan Dordrecht. Het is een gezicht door wind enweer gebronsd, gegroefd met lijnen en vormen van zorg en inspanning en toch metdie kalme, onbezorgde uitdrukking en dien levendigen en toch rustigen blik, welkezoo eigenaardig is in bijna al diegenen, welke hun te huis op de wijde wateren hebben.Het is een man van middelbaren leeftijd, met den hoed in den nek, en de zwartzijdendas losjes om den gespierden hals geknoopt; hij zit met wijd uitgespreide beenen,met de stijve, lompe vingers op de knieën rustende, en staart voorovergebogen, metonafgewende blikken op haar, die zich op een knipstoeltje tegenover hem bevindt,vlak tusschen zijn groote voeten. Zij, die daar zit, is echter niemand anders dan zijnachtjarig dochtertje, dat kan iedereen zien, en de schipper is van de reis te huisgekomen en gaat naar Dordt, bij den patroon, dat begrijp ik dadelijk, en neemt zijnkindje mede en is even gelukkig, of nog gelukkiger dan een vorst. Het doet mij goedte zien met hoeveel teederheid hij het kleine ding behandelt, hoe hij haar optilt opde bank, om naar de schepen te kijken, die hier als afgetakelde lijken liggen te rusten,- daar, als skeletten, letterlijk zonder huid, aan den rand van het water liggen temijmeren en te droomen van de verre landen, welke zij bezoeken, en van de kostbarevruchten, welke zij naar huis zullen brengen. Het is aardig te zien, hoe de kleine meidtusschenbeide in eene opwelling van liefde, die zij niet zoekt te onderdrukken, demollige armen slaat om den hals van den zeeman, en hem een kus geeft, die met eensmak vergolden wordt, zoo luid als een pistoolschot, waarop mij het ‘Kijk hij!’ vande Rotterdamsche schoone onaangenaam in de ooren klinkt, en de zeeman eenigszinsbeschaamd opziet en zich den mond met den rug van de hand afveegt. - Ook is hetiets verbazends waar te nemen, hoeveel broodjes de kleine meid tusschen Rotterdamen Dordt verslindt, en hoe, als zij eindelijk niet meer eten k a n , haar mandjevolgepropt wordt, en hoe zij de lipjes moet zetten aan het glas bitter van haar vader;en hoe de zeeman over het scheeve gezichtje lacht, dat zij daarbij trekt en hoe hijmet een slok, met achterovergeworpen hoofd, het geheele glas ledigt, en niet eensknipoogt, tot groote verwondering van zijn kind, - en van mij ook.Inmiddels zijn wij tot dicht bij Dordt gestoomd, en de boot legt aan, om het

gezelschap heeren en dames uit Rotterdam aan wal

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 46: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

46

te zetten bij een dok, waar een pas gebouwd schip, met vlaggen en wimpels versierd,gereed ligt om van stapel te loopen. Groepen van werklieden, met de handen in dezakken, slenteren lui daaromheen, de kabbelende, verraderlijke golfjes spelen meteen zilveren glans, schitterend voor den voet van hun aanstaanden speelgenoot, dienzij straks, - evenals de mensch in zijne jeugd, tusschen veilige groene oevers drijvend,- aan de onstuimige baren der wereldzee zullen overleveren, en die daarop met hetnaaste tij terugkeeren, om op dezelfde wijze een ander schip ook zijn lot te gemoette voeren. De zeeman met het kind staat op, zoolang wij stilliggen, en wisselt eenigecritische aanmerkingen over den bouw van het nieuwe vaartuig met den man aan hetroer van onze stoomboot; hij lacht hartelijk over de verbazing van zijne dochter, diehet een heel groot schip noemt, en vertelt haar dat het zijne wel driemaal zoo grootis, en daar ik verkouden ben en een zakje met ulevellen bij mij heb, steel ik zijn hartdoor er een stuk of wat aan zijn kind te geven, en hoop eenige merkwaardigezee-avonturen van hem te vernemen, bij wijze van tijdkorting voor de overige vaart.Ik vergis mij zeer. Hij wil wèl met mij praten, maar alleen over het kind, en hoe hetzoo knap is, en zulke aardige brieven al schrijven kan, - en zoo lief reciteert, - en alshet kind het niet te druk had met eten, zou ik van dat reciteeren het slachtoffer zijn.Maar wij zijn nu vlak tegenover Dordt: - onze stoomboot fluit, als eene echte

locomotief; wij leggen aan en de meeste mijner medereizigers verlaten het schip.Die overblijven zijn grootendeels op weg naar België. Daar is de Engelschman en

de Duitsche c omm i s - v o y a g e u r , en de conducteur der posterijen, die zijn levendoorbrengt op reis heen en weer tusschen Rotterdam en Antwerpen, en die zich nietmeer verveelt, dan de meeste menschen, die alleen voor pleizier reizen; - en te Dordtkomen er een paar veekoopers aan boord, en het geheele voorste gedeelte van hetschip wordt door eene kudde schapen bezet, die kaal geschoren en van koude rillende,en onnoozel op en over elkander klauterende en blatende, elkander verdringen enverdrijven, totdat zij eindelijk tot rust gekomen, dicht op elkaar gepakt, en onwetendvan de toekomst die hen in België wacht, geduldig stilstaan en zeer menschelijk metden stroom medegaan.Die brengt ons met behulp van den stoom, vlug verder naar de Moerdijk. Een

eentonige, weinig afwisseling aanbiedende tocht, welken de reizigers door eten endrinken en afrekenen met den Belgischen kellner wijselijk trachten te korten. DeDuitscher is hier weder in zijne kracht. De Engelschman heeft het een en andergebruikt en legt aarzelend en hulpeloos een vijffrankstuk neder. De kellner geeft hemhet kleingeld terug, en de c omm i s -v o y a -

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 47: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

47

g e u r schiet er op toe, en telt het na, en vloekt en raast en woedt en schreeuwt, enlegt aan den Engelschman uit, dat hij bedrogen is, en dat het schande is, en meer vandien aard; - en de Engelschman, die met zijn tandenstoker bezig is, kijktternauwernood op, maar laat hem begaan, en de kellner legt de hand op het hart, enzijn tarieven van eetwaren en van den wisselkoers van vreemdemuntspeciën op tafel,en buigt en betuigt, en rekent in zijn zakboekje na, - en eindigt met te bewijzen, dathij gelijk heeft, waaarop de Duitscher de kajuit te warm vindt en naar boven verdwijnt,en de Engelschman en ik tegenover elkaar zitten te dommelen, totdat ik plotselingopgewekt word door de stem van eene der Rotterdamsche jonge meisjes, die tot denaardigen heer uitroept:‘Dat moet gij aan den ouden heer Smits zenden!’‘Wat?’ vroeg ik half in den slaap.‘Och hé! daar heeft hij mijnheer al wakker gemaakt!’ schaterde de schoone.‘'t Was maar zoo eene aardigheid!’ zei de geestige jongeling; ‘en mejuffrouw, die

een al te groot denkbeeld van mij heeft, -’‘Kijk hij eens!’ klonk het weder.‘Wilde, dat ik het aan den ouden heer Smits voor zijne wereldtentoonstelling zou

zenden. - Weet u, in zijn S p è c t a t o r ?’‘Wat was het?’ vroeg ik beleefd, hem een snuifje aanbiedende.‘Eene traan, die nooit geweend en toch dikwijls gestort wordt,’ - luidde het

antwoord.‘En dat is?’‘Levertraan.’Ik deed mijn best om te lachen, en de schoone zei dadelijk:‘O, hij heeft er nog een heele boel, - die even aardig zijn.’De jongeling wilde niets liever dan zijn aardigheden herhalen (iets dat wij allen

zoo gaarne zouden doen, zonder de heilzame vrees voor de recensenten), en begonweder:‘Verder heb ik, voor de tentoonstelling, eene tong die nooit eene onwaarheid heeft

gesproken.’‘Ik zou gaarne den mensch zien, die ze in den mond heeft!’ zeide ik deftig.‘Gij kunt voor een dubbeltje eene tong op de vischmarkt koopen! - en als gij ze

half op hebt, u in den spiegel bekijken; - dan ben je klaar!’ zei de geestige.‘Kijk hij nou!’ schaterde weder het meisje; - ‘maar vraag mijnheer of hij een dood

eerlijken dienstbode noodig heeft, die nooit tegenspreekt.’‘Zulk een juweel,’ hernam ik, ‘mag ik niet hopen te vinden -’‘Koop dan een stommeknecht,’ zei de geestige.Ik begon het al heel benauwd te krijgen; noch de toon, noch het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 48: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

48

gezelschap beviel mij; - ik wilde zoetjes aan het gesprek afbreken en begon het opiets anders te brengen.‘'t Is nog heel netjes ingericht hier aan boord,’ zei ik; ‘de kajuit is goed, en -,’‘Maar het onmisbaarste meubel onzer kamers ontbreekt er toch,’ zei de mijnheer.‘En dat is?’‘Een jabroer,’ zei de jongeling, met den elleboog de jonge dame in de zijde

stootende.‘Dat is zeker eene ramp,’ zei ik opstaande.‘Eene ramp!’ vroeg de geestige; ‘maar niet eene ramp, die iedereen gaarne draagt.’‘Eene ramp, die iedereen gaarne draagt is gekheid,’ zei ik positief.‘Wat is dan een grootkruis?’ vroeg de onbarmhartige, ‘is dat niet eene ramp, die

iedereen gaarne draagt?’Op dit oogenblik wordt het fluitje weder gehoord; - ik vlieg de trap op, om aan

den geestigen heer te ontsnappen. - Wij zijn aan de Moerdijk, en ik stap in denwaggon, en zit den heelen weg over naar Antwerpen te suffen en te droomen, dat ikwoordspelingen en raadsels maak, waaruit ik zelf niet wijs kan worden, en die ikzelf niet oplossen kan, en nog erger dan dit, - ik heb soms een wakenden droom, datik zelf en meer anderen dikwijls eene zekere gelijkenis hebben met den geestigenRotterdammer, die wij volstrekt niet kunnen loochenen. - Het is om razend te worden!

‘Niemand.’

Toen ik, uit de koude avondlucht, in de warme kamer trad, besloegmijn bril zoodanig,dat ik met moeite de dame en den heer des huizes bij de theetafel onderscheiden kon,terwijl mij aan eene andere kleine tafel, iets verder naar achteren in het vertrek, ookde gestalte eener dame, met een kind bij haar, door mijn benevelde brilleglazentegemoet schemerde.Ik boog eerst tegen de gastvrouw en maakte daarop eene van die verlegen, halve

buigingen tegen de andere dame, waarmede men veelal iemand begroet, van wienmen nog niet goed weet, of het eene kennis is, of niet.‘Neem plaats, Smits, hier bij het vuur,’ zei de heer des huizes, en terwijl ik half

nog aarzelde, om de dame aan de andere tafel den rug toe te draaien, voegde hij erzachtjes bij:‘Dat is “niemand,” - het is de juffer, die aan onze Anna Fransche les komt geven.’‘Anna wordt zoo ondeugend, dat wij haar maar onder de les in

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 49: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

49

de kamer moeten houden,’ zeidemevrouw, zich verontschuldigende: ‘Ga toch zitten!’Ik was nu gerustgesteld, en draaide de juffrouw, die ‘niemand’ was, bedaard den

rug toe, terwijl ik de mij aangewezen plaats innam.Het spreekt vanzelf, dat wij over het weder begonnen te praten.‘'t Is fel koud!’ zei mijn vriend.‘En ijselijk glad op straat, niet waar?’ zei mevrouw.‘Verschrikkelijk!’ hernam ik. - ‘Zonder een stuk baai om mijn overschoenen zou

ik zeker een paar malen gerold zijn!’‘Het is heel, h e e l lief van u, dat gij om onzentwil het gewaagd hebt, bij zulk weer

uit te gaan!’ verzekerde mevrouw, met een bekoorlijken glimlach.‘Omevrouw!’ stamelde ik; - want de waarheid was, dat ik iemand in de buurt over

zaken had willen spreken, maar hem niet tehuis gevonden had, en nu in hetvoorbijgaan, hier ingeloopenwas. Ik gevoeldemij echter niet verplicht, dit te vertellen,maar hieldmij goed en liet mij onbeschaamd complimenteeren overmijn heldenmoed.Het weder nu afgehandeld zijnde, begonnen wij het lieve spel van vragen en

antwoorden omtrent den gezondheidstoestand van de leden onzer familie, afgewisselddoor beleefde aanbiedingen van thee ‘met of zonder suiker en melk?’ - en hetpresenteeren van eene trommel met koekjes.‘Anna!’ zei mama.Anna wierp het boek weg en vloog naar mama toe.‘Vraag de juffer, of zij nog wat thee wil hebben.’‘De juffrouw heeft al een kopje gehad,’ hernam het kind.‘Doe wat ik u zeg!’ hernam de moeder.Het kind ging naar de tafel en wilde, zonder te spreken, het kopje weghalen. De

juffrouw bedankte en zette hare les voort, en wij hervatten ons belangwekkendgesprek.Over een half uurtje was dat geheel uitgeput, en wij waren juist opnieuw aan het

weder begonnen, toen de klok sloeg, de juffrouw opstond, het boek dicht maakte, enmet eene diepe buiging voor het gezelschap aan de theetafel, hetwelk haar groet meteen genadigen hoofdknik beantwoordde, de kamer verliet.‘Anna,’ zei de vader, ‘ge moest de juffrouw in de gang haar goed helpen omdoen!’‘Och neen, manlief! Anna blijf hier! Het tocht zoo erg in de gang! Wezenlijk, de

juffrouw is er al aan gewoon; - zij kent den weg!’Anna, die geen de minste haast getoond had, te doen wat haar vader verlangde,

kwam nu bij de theetafel en greep naar de trommel.‘De juffer is weder vijf minuten te vroeg weggegaan!’ zei het beminnelijke kind.

‘De pendule is hier vóór!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 50: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

50

‘O, dat ding is zoo bij de hand!’ zei de vader haar het hoofd streelende.‘Anna heeft ook groot gelijk,’ voegde mevrouw er bij: ‘de juffrouw geeft al heel

korte lessen; - die soort van menschen, mijnheer Smits, zijn even slecht als alleanderen; - allemaal egoïsten; hoe gemakkelijker zij hun geld verdienen, hoe lieverhebben zij het!’Ik wachtte mij wel eene dergelijke waarheid tegen te spreken. Maar mijn tijd was

om; ik verlangde weder naar huis, en met de eene of andere nietige verontschuldigingvoor mijn kort bezoek, wier onwaarheid mijn vrienden evengoed als ik kenden, greepik naar mijn hoed. Dergelijke onschuldige logens zijn de zeer gangbare valsche muntonzer maatschappij, waarvan iedereen dagelijks een geheelen schat gaarne ontvangten uitgeeft.‘Anna, schel maar dadelijk!’ zei mama. ‘Laat Jan de overjas van mijnheer

binnenbrengen! Het is wezenlijk niet uit te houden in de gang!’‘Stop je maar goed in!’ riep mijn vriend, terwijl ik met den kraag tot over de ooren

de kamerdeur uitging, tot in de gang gevolgd door mijn vriend en zijne dochter, diemama nu niet meer terugriep. In de gang moest ik mijn overschoenen aantrekken.De knecht hielp mij vlug met den eene. Met den andere ging het niet. Er was iets ingekomen. Jan haalde een derden overschoen er uit.‘'t Is de overschoen van de Fransche mamsell,’ zei de knecht; ‘Pietje heeft mij

straks verteld, dat de juffer haar gezeid had, dat zij er één kwijt was, en dien heeftzeker Pietje zelve, toen zij de gang opruimde, bij vergissing hierin gestopt.’‘En de juffer is met één overschoen gegaan,’ lachte het kind.‘Zij heeft er zelve een heelen tijd naar gezocht,’ verontschuldigde zich de knecht:

‘zij is pas weg!’‘En het is zoo glad,’ bracht ik in het midden; ‘zoudt gij haar niet kunnen inhalen?’‘Och,’ hernammijn vriend, wien het in de gang begon te vervelen, ‘wie weet waar

zij heen is. Het zal wel terechtkomen! B o n s o i r , Smits!’De knecht, die geen lust had in de koude uit te gaan, deed onmiddellijk de huisdeur

open, en ik stapte stevig door. Geen honderd schreden van het huis van mijn vriend,haalde ik de juffrouw in, die langs de gladde steenen voortsukkelde.‘Uw overschoen is terecht, juffrouw,’ zeide ik; ‘zoudt gij niet wèldoen met om te

keeren?’‘Dank u, mijnheer; ik zal wel zóó naar huis komen,’ hernam zij; ‘ik heb mij al

verlaat; en het is zoo glad, en -’Meteen gleed zij bijna van de voeten.‘Mag ik u den arm aanbieden?’ vroeg ik, zonder mij te bedenken, wie ik voor mij

had.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 51: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

51

De juffrouw aarzelde een oogenblik; maar wij waren onder eene lantaren en mijnbril en mijn grijs haar schenen haar vertrouwen in te boezemen.‘Ik ben u zeer dankbaar, mijnheer,’ zeide zij; - en wij gingen gearmd verder.Nauwelijks waren wij echter onderweg, of ik begon te begrijpen, dat ik een mal

figuur maakte: Ik rilde bij de gedachte, dat de juffrouw den volgenden dag wellichtvertellen zou, dat i k , de oude heer Smits, zoo maar met haar gearmd over straatgeloopen had! Ik schaamde mij, dat ik zoo vernederd zou worden voor mijn deftigekennissen; - ik ergerde mij geweldig over mijne dwaze opwelling van overdrevenbeleefdheid. Ik liep zwijgend naast de juffrouw. Zij sprak geen woord.Toen wij aan den hoek van eene straat kwamen, liet zij mij zachtjes los.‘Ik kan nu best alleen verder voortkomen,’ zeide zij. Ik was op het punt van haar

te laten gaan; - maar op dit oogenblik flikkerde de gedachte mij door de ziel: ‘mijnhemel, wat zou i k van den man denken, die mijne vrouw of mijne zuster in zulkweer en op zulk eene wijze in den steek liet?’‘Ik zal het genoegen hebben van u naar huis te geleiden,’ zeide ik.Vijf minuten later stonden wij voor de deur harer woning; dat is, zij stond op de

stoep; ik echter was gestruikeld en lag op de knieën vóór haar in de sneeuw,rondtastende in de duisternis naar mijn hoed, die afgerold was.‘Als gij eventjes binnen wilt treden, mijnheer,’ zei de juffrouw, ‘zal ik uw hoed

afvegen, en -’Ik volgde haar dankbaar in huis, en trad in de kleine huiskamer.Ik heb nooit iets prozaïscher, of minder c om f o r t a b l e dan die kamer gezien.

Eene vierkante, hoekige, geverfde tafel, met een gewastlederen overtrek, en lange,uitgehongerde pooten; - een karpet op den vloer, die in houten naaktheid rondomuitkeek, met spleten, als afgronden tusschen de gapende planken; stoelen, metgetraliede ruggen en gemeene matten zittingen; kale muren, zonder spiegel, ofschilderijen; een treurend zwart theeservies op een spichtige c o n s o l e , en deduisternis zichtbaar gemaakt door de zuinigste en vervelendste aller uitvindingen,eene zoogenaamde spaarlamp! In de schemering ontwaarde ik eene bejaarde vrouw,met een buitengewoon grooten neus en een mageren jongen, op een bankje voor denhaard, met een stapel boeken naast zich op den grond.De oude vrouwwas zeer doof, en het duurde lang eer zij begreep wat ik daar kwam

doen.‘Mijnheer wil zich eventjes afdrogen,’ gilde de dochter.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 52: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

52

‘Ja,’ zei de moeder; ‘ga maar dadelijk naar boven en trek droog goed aan, of gij bentme morgen weer ziek!’De dochter, die ook een grooten neus had, verklaarde, ‘dat zij al den tijd had.’‘Ja, zeker is het tijd!’ hernam de moeder.Ik stond er op, dat de juffrouw aan de wenschen harer moeder zou gehoorzamen,

en de oude vrouw volgde haar uit de kamer.Ik bleef alleen met den jongen, en raakte dadelijk aan het praten met hem; wat hij

mij vertelde, kwam ongeveer op het volgende neder:‘Zijn vader was kruidenier geweest, en voor een jaar of drie gestorven, en een oom

had den boel overgenomen, en was bankroet gegaan en zijne moeder had nietsgekregen van hetgeen haar toekwam. En zijne zuster was heel knap, en die bezorgdealles voor de huishouding, en betaalde zijn schoolgeld op den koop toe, door denheelen dag les te geven, - en zij had zelfs gouvernante kunnen worden bij eene heelrijke familie, die haar mee naar de Oost wou nemen, en haar net zooveel geld geven,als zij maar hebben wilde, omdat zij zoo knap en zoo - - leelijk was, - ‘en niet lichttrouwen zou,’ zei de jongen grinnikend; ‘maar zij had bedankt; natuurlijk, - omdatmoeder haar niet missen kon, en haar liever bij zich behield, ofschoon de familiehaar moeder geld genoeg wilde geven, om haar te laten gaan; - de dokter zei ook,dat het haar goed zou doen, in een warm land te zijn; - maar dat kon toch niet,’vervolgde hij, ‘omdat zij mij ook verder moest helpen, en nou verdient zij -’‘Meer, mijn goede jongen, dan gij haar ooit geven kunt,’ zeide ik.Ik wandelde in diep gepeins naar huis. Hier was een wezen, dat voor anderen

leefde; eene vrouw, die zich aan allerlei vernederende behandelingen, zooals ikbijgewoond had, blootstelde, - alleen om den wil van anderen, en wij - wij, haarmeerderen in de maatschappij, gedragen ons als zoodanig, door haar met - de meesteminachting te gemoet te komen, - en haar ‘niemand’ te noemen.‘Men ontmoet vele diergelijke niemanden in de wereld!’ zei ik treurig tot mijne

vrouw, aan wie ik mijne ontmoeting beschreven had.‘Hoe meer des te erger,’ hernam zij; ‘vertel hare geschiedenis,’ zeide zij verder;

‘als gij daardoor slechts één mensch voor onverdiende vernedering bewaart, is hetal veel!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 53: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

53

Eene zoölogische studie.

A horse! a horse! my kingdom for a horse!S h a k e s p e a r e .

In de vele natuurgeschiedenissen, welke men in onze groote bibliotheken vindt, hebik tevergeefs gezocht naar eene beschrijving van zeker schepsel, dat onder onzehuisdieren eene zeer merkwaardige rol speelt.Deze belangrijke gaping in onze zoölogische kennis behoorde hoe eerder hoe

liever aangevuld te worden, en ten einde onze ijverige natuurvorschers eenige wenkendienaangaande te geven, - zonder de verwaandheid te hebben, hun het gras voor devoeten te willen wegmaaien, - waag ik het hier, het een en ander op te teekenen tenhunnen behoeve in het bijzonder en voor mijn lezers in het algemeen, over de

S t o k p a a r d j e s .

De algemeenheid van het stokpaard is onbetwist. Er is geen man, hoe arm, hoerijk hij ook zij, of hij houdt er ten minste één op stal; er is geene schoone in Nederland,hoe angstvallig en beschroomd ook, die zich niet eens op haar hitje aan haar vriendenvertoont, en, als zij met eene zekere gratie er opzit en het diertje met vlugheid enbehendigheid weet te besturen, dan mag ik zulk eene schoone wel eens ontmoeten.De stokpaardjes zijn ook sedert onheuglijke tijden aan het menschdom bekend:

de Centauren en de Amazonen, waarvan wij zooveel lezen bij de oude Grieken,waren, naar mijne overtuiging, niet anders dan dichterlijke voorstellingen van heerenen dames op hun stokpaardjes gezeten; het houten paard van Troje was slechts eenreusachtig stokpaard van den goeden Homerus; de Bucephalus van Alexander washet stokpaardje, dat alleen die veroveraar wist te temmen; het gevleugelde ros derdichters is nog heden ten dage veelal niets meer dan een houten stokpaardje, en sedertden tijd van Phaëton, is het stokpaardje der eerzucht met menigeen op hol gegaanen heeft den onvoorzichtigen ruiter den nek gebroken. Wie herinnert zich ook nietmet vreugde het houten paard, met een schroefje onder de manen verborgen, uit deArabische Nachtvertellingen, dat den ruiter, die dat geheim wist, overal bracht, waarhij wezen wilde, en wie herkent daarin niet het stokpaardje, dat zijn buurman berijdt,en dat, - in diens verbeelding, - dezelfde schoone gave bezit?Het is ook niet alleen de algemeenheid van dit schoone dier, welke het zoo

belangrijk maakt; het heeft andere hoedanigheden,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 54: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

54

die het tot een waardigen mededinger maken van den leeuw, voor de kroon in hetdierenrijk, welke wij nog altijd beleefdheidshalve aan die verscheurende kattoekennen.De eerste goede hoedanigheid van een stokpaardje, is, dat een verstandig mensch

eene geheele stoeterij van die nuttige dieren er op nahouden kan, zonder dat ze hemvoor belasting of voer een cent kosten. De tweede loffelijke eigenschap is, dat meneen stokpaardje, als het lam of dampig begint te worden, gemakkelijk afschaffenkan, en verzekerd mag zijn, den volgenden morgen een nieuw en krachtig dier opstal te vinden, - dat in één nacht geboren en toegereden, gezadeld en opgetuigd,gereed staat voor den ruiter, en al maakt het dier in den beginne ook eenige krommesprongen met hem, hij kan er toch gerust op aan, dat zoo hij niet al te hard in de handis, en niet al te veel van het ros vergt, deze dagelijks aan kracht en leidzaamheidwinnen zal.Eene derde uitnemende deugd van het stokpaardje is, (en dit heeft het boven al

zijn natuurgenooten voor), dat het doorgaans hoe ouder hoe krachtiger en vluggerwordt. Ik heb zelfs stokpaardjes gekend, die van vader op zoon overerfden en slechtsmet gewoonte gevoed, geheel op de wijze der Arabische paarden, als leden van dehuishouding beschouwd en zelfs nooit uit de huiskamer verwijderd werden.Eindelijk bestaat eene der grootste voortreffelijkheden van het stokpaardje daarin,

dat het den mensch veel geluk opleveren kan, van uiterlijke omstandigheden geheelen al onafhankelijk, en dat hem zedelijk veelzijdig kan ontwikkelen. Want, evenalshet wezenlijke paardrijden hoogst weldadig op de lichamelijke gezondheid werkt,en hem, die een zittend leven leidt, eene fiksche doorstraling van het bloed bezorgt,zoo ook is het den in zaken en zorgen afgetobden sufferd tusschenbeide heilzaam enaangenaam eene vlucht te doen in het heerlijke rijk der verbeelding, dat zonder zijnstokpaardje voor hem ontoegankelijk zou blijven.De billijkheid vergt, dat ik na deze opsomming van eenige der schoonste

hoedanigheden van het stokpaardje, ook een enkel woord zegge van hetgeen mentot zijn nadeel zou kunnen aanvoeren.Dit bestaat voornamelijk daarin, dat een stokpaardje, hetwelk men niet behoorlijk

op de stang rijdt, wel eens geneigd is het bit tusschen de tanden te nemen, met denruiter op hol te gaan, en hem aan allerlei onheil bloot te stellen. Verder: als iemandzich wel bewust is (zooals U n c l e To b y bij voorbeeld), dat hij met eene zekereaanvalligheid zijn diertje berijdt, heeft hij nooit lust om er af te klimmen, maar rosten rijdt zijn leven lang en verzuimt soms het noodigste in zijn zaken, alleen om hetgenoegen te hebben van zich op zijn ros te laten zien. Maar dit is eer te wijten aande zwakheid van den ruiter dan aan de ondeugd van het dier, en in zulke gevallenmag men gerust zeggen: dat de mensch door

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 55: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

55

zijn stokpaardje bereden wordt, - in plaats van juist andersom, zooals het behoorde.Het zou voorzeker een eindeloos werk zijn, om de geschiedenis te schrijven, of

eene afbeelding te geven van ieders stokpaardje in het bijzonder, en denatuuronderzoeker moet zich dus tot eene meer algemeene beschrijving derverschillende familiën bepalen, die men in dat zeer talrijk ras opsommen kan.Ik waag het hier op enkele der meest in het oog vallende soorten van het g e n u s

stokpaard opmerkzaam te maken; - ik lever echter niets dan eene ruwe, zeeronvolkomen schets, mij bepalende tot eenige der meest lastige dieren, die iedereenoveral ontmoet. Eene eerste rol speelt heden in onze maatschappij het p r a k t i s c hs t o k p a a r d j e . - Zeker een zeer nuttig dier, zoo het niet door een hansworst beredenwordt, - wat, helaas, zoo dikwijls het geval is, - die er geen ander gebruik van weette maken, dan in den vollen ren op de windmolens der theorie een aanval te doen.De zwakhoofden, op deze dieren gezeten, komen ons dagelijks in groote getallen tegemoet. Zij lachen omwetenschap, slaan hun ruwe handen aan het werk, - en hakkenden boom om, ten einde te bewijzen, dat zij vroeger dan een ander de vruchten wetente plukken. Het zijn de menschen, die dagelijks de arme gans slachten, welke goudeneieren legt, - en dan het ongelukkige dier verwenschen, omdat het hen niet verrijktheeft. Een ruiter op een praktisch stokpaard, vraagt u, waartoe het dient zijn jongensLatijn en Grieksch te laten leeren. Hij kan niet inzien, dat de schoone kunsten tot ietsgoeds zijn voor iemand anders dan voor een kunstenaar van beroep; - hij wil hebben,dat zijn jongen met hart en ziel koopman zij, - en kluistert het kind, van zijn vijftiendejaar af, achter den lessenaar en is, vijf jaren later, verbaasd, dat na zulk eene praktischeopvoeding, de jongen tot niets deugt, dan tot eene machine, die hart noch ziel nochbrein schijnt te hebben.De ruiter op het practisch stokpaardje van onze eeuw is bepaaldelijk, - evenals

zijn vos, - blind aan het ééne oog, en ziet niets dan de materieele zijde der dingen.Hij jaagt in eene gevaarlijke richting vooruit, sleept vele onbezonnen dwazen mede,die zijn ondernemenden geest bewonderen, en het diep ongelukkig achten, dat zulkeen genie eindelijk hals over kop in den afgrond stort!Ook een lievelingsdier hier te lande, maar van geheel anderen aard, is het

v o o r z i c h t i g e s t o k p a a r d j e . Het is een heel mak, tam beestje, zoodat het geenwonder is, dat men er veel van houdt. Het schudt den ruiter niet door elkaar, kandoor een kind, alleen op de trens, gereden worden, en komt nooit uit een aangenamentelgang, waarbij de ruiter dood op zijn gemak zit. Van doorgaan is geene kwestie;van gevaar geen zweem, - en

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 56: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

56

zoodra het diertje iets tegenkomt, dat het schrikken doet, keert het zachtjes om, inplaats van kromme sprongen te maken en stapt voetje voor voetje naar den stal terug.Het komt dus zelden heel ver van huis, hoewel het soms zoodanig door anderen metmodder bespat wordt, dat men meenen zou, dat het door dik en dun heen wasgevlogen.Het voorzichtige stokpaardje laat zich heel geduldig, door wien ook, afrossen,

omdat het beter is één pak slagen te verdragen, dan een tweede op te loopen doorzich te verzetten, en kan zonder moeite door iedereen opgetoomd en afgeredenworden, terwijl het zich liever vergenoegt zelfs met gehakt stroo in plaats van haver,dan eenige onvoorzichtige teekens van ontevredenheid te geven. Het zoekt altijd dengulden middenweg te houden, en is er zoo aan gewoon, dat anderen het op dien wegvoorbijjagen, dat het zoo iets als eene natuurlijke zaak beschouwt, en op zijn best debeentjes hoog opheft, en een weinig aan het trippelen gaat, zonder echter van deplaats te komen, om te bewijzen, dat als het maar wilde, het ook even hard als eenander zou kunnen loopen.Het g e l e e r d e s t o k p a a r d j e is ook een der zotste diertjes, mij bekend. Het

voedt zich alleen, volgens zijn ruiter, van onsterfelijke dingen, ziet er dus gewoonlijktamelijk slecht in het vleesch uit, en daar het niet op de hedendaagsche wijzetoegereden is, maakt het eene wonderlijke vertooning in de wereld, die het diepveracht, en waarin het zich nooit al te wel gevoelt. Het geleerde stokpaardje, - geheelhet tegenovergestelde van het practische dier, - teert altijd door op aloude theoriën,wier waarheid en degelijkheid het meent te kunnen bewijzen; maar die het nooitpractisch zoekt toe te passen. Het heeft zoo vele Grieksche en Latijnsche lekkernijengesnoept, dat het onzen hedendaagschen kost niet meer lust. Het maakt alleen gebruikvan al het schoon der oudheid, om het leelijke van onze dagen daarmede tevergelijken. Het heeft niet de gave het schoone in ons werkelijk leven bruikbaar ofnuttig te maken Daarvoor toont het altijd de meest oprechte minachting. Het zou dolgaarne in de Olympische spelen mede gerend hebben, - maar acht het beneden zijnewaardigheid deel te nemen in den wedren zijner eigen dagen. Het ziet ook niet veelvan hetgeen in het rond gebeurt; het loopt gaarne een twintigtal eeuwen of zooachteruit, om jaren lang op een Grieksche partikel, of eene Egyptische hiëroglief tekauwen, waarin het meer voedsel schijnt te vinden dan in al wat men het heden tendage kan aanbieden. Het is een dier, dat niet zoo algemeen, - zelfs niet in onzeacademiesteden, - als vroeger gevonden wordt; - maar het wordt toch nog door velenbereden, die maar half het recht daartoe hebben, - en is een onschuldig, schadeloosschepsel, dat met het prac-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 57: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

57

tisch stokpaardje gekruisd, een heel goed en bruikbaar ras zou voortbrengen.Het t h e o l o g i s c h s t o k p a a r d j e 1) is meestal een hatelijk dier, met achterover

liggende ooren, den neus in den wind, en zoo hard in den mond en ongevoelig, dathet slechts aan zeer weinigen gegeven is, het behoorlijk in hunne macht te houden,als zij er zich eens op wagen.Het is een nijdig dier en slaat onbarmhartig naar iedereen, die het te na komt. Het

gaat op hol met iedereen, die geen volmaakt ruiter is, en heeft sedert den aanvangder wereld meer ongelukken en hartzeer veroorzaakt, dan alle overige stokpaardjeste samen. Het is een stokpaardje van mij, om het steeds te ontwijken, en als men hetook niet altijd door oppositie sterkte, zou het spoedig uit gebrek aan gal, om zijnspijzen te verteren, uitsterven.Een der lievelingsm o n t u r e s onzer dames is het p h i l a n t h r o p i s c h e

s t o k p a a r d j e , - een allerliefst beestje, dat zij, - evenals zij alles doen, - met veelbevalligheid berijden; - het is ook een dier bijzonder voor haar geschikt, jammermaar, dat het soms een weinig al te vurig is, - dadelijk van stal loopt, en haar zoo vervan huis brengt, dat zij licht vergeten, c h a r i t y b e g i n s a t h om e , en om huisnoch huiselijkheid denken, - en huiselijke plichten verzuimen, - om de Chineezen tebeminnen en met de menscheneters te dwepen.Alweder andere dames berijden het h u i s h o u d e l i j k s t o k p a a r d j e , een

wellicht zeer verdienstelijk, maar zeker hoogst vervelend dier, dat haar nooit uit dekeuken, de kinderkamer en de provisiekast laat komen. Bij zich tehuis, op bezoeken,op wandelingen, waar ook, stijgen zij nooit van dat stokpaardje af, en, als een soortvan vrouwelijke Centauren, verspreiden zij schrik en verveling in het rond, doorlange verhalen en eindelooze praatjes over de voortreffelijkheid of de ondeugdenvan haar kinderen en dienstboden. Zij hebben ook geen gedachten voor iets andersdan voor dit stokpaardje, en daar zij zeker nooit den S p e c t a t o r lezen, waag ik hetiedereen hier luidkeels toe te roepen, dat hij wèl doet met zulk een lastig dier (ikmeen het stokpaardje), overal waar hij het in gezelschap aantreft, onbarmhartig doodte slaan.Maar ik meen nu reeds genoeg, of wellicht al te veel, aangaande dit merkwaardig

ras van dieren gezegd te hebben, om den een of anderen natuurvorscher aan te sporenop eene degelijke, wetenschappelijke wijze, verder eene monographie over destokpaardjes te schrijven. Hij kan overal exemplaren genoeg voor zijn studiën

1) Men gelieve te begrijpen, dat ik volstrekt niet onder theologisch, iets anders dant h e o l o g i s c h , - en volstrekt niet g o d s d i e n s t i g , wat iets heel anders is, wil verstaanhebben.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 58: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

58

vinden, zonder daarvoor den Zoölogischen tuin te Amsterdam, of elders te bezoeken.

Proeve van eene groote opera, met ballet, enz.

DeOude Heer Smits, die een dolle liefhebber is van alle tooneelvoorstellingen, vooralwanneer ze door muziek vergezeld worden, is sedert lang met de eerzucht bezieldgeweest om iets voor het vaderlandsch tooneel te leveren, en na zich geoefend tehebben in het gebruik van allerlei German- en andere ismen, en vooral in het te pasof te onpas brengen van het voornaamwoord ‘dezelve,’ in alle mogelijke naamvallenvan het enkel- en meervoud van alle drie de geslachten, meent hij geheel en al, watde taal betreft, op de hoogte te zijn.Zijn overige studiën heeft hij gemaakt in de tekstboekjes der meest beroemde

opera's en der uit het Fransch of het Hoogduitsch vertaalde kluchtspelen. Hij heeftdus uit de nieuwste bronnen geput en al de traditioneele en ouderwetsche modellen,zooals Shakespeare, Vondel, enz. zorgvuldig ter zijde geschoven, ten einde zijngekuischten smaak niet daardoor te bederven, en geheel en al op de hoogte van zijntijd te zijn. Gedurende korte bezoeken te Londen en te Parijs, heeft hij ook nietverzuimd de meest bezochte tooneelvoorstellingen bij te wonen, zoowel als ook meteen critisch oog de poppenkasten aan de hoeken der straten en elders met de meesteaandacht gade te slaan. Uit al deze rijke bronnen heeft hij geput.Door dit een en ander nu behoorlijk voorbereid, meent hij in staat te zijn ons

vaderlandsch tooneel, op zijne wijze, ook wellicht op den duur van nut te wezen, enbegeerig om de handen aan het werk te slaan, geeft hij hier eene schets van eenegroote opera, waaraan niets ontbreekt dan de muziek van orkest, of draaiorgel, om,naar zijne overtuiging, geschikt te zijn voor de opvoering op ieder groot tooneel ofklassieke poppenkast van ons vaderland.Hij heeft er eerst over gedacht om een treurspel in een half dozijn bedrijven te

schrijven, - maar vreesde onder dat reuzenwerk te verschimmelen; - hij wist ookzeker, dat als hij iets degelijks schreef, het toch nooit tot de opvoering zou komen.- Dat hij zich niet vernederen wilde om een kluchtspel, of een bedroefd, lachwekkendstuk van welken aard ook te schrijven, zal iedereen begrijpen; - een opera-tekst echter,die even bedroevend (in velerlei opzichten), als algemeen lachwekkend en aandoenlijkmoet zijn, scheen hem toe, al de voortreffelijkheden van het treurspel en het kluchtspelin zich te vereenigen, - en tot zulk een werk gevoelde hij zich berekend.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 59: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

59

Eer hij nu zijn stuk geheel en al afwerkt, onderwerpt hij de schets daarvan aan hetoordeel van het verstandige publiek, en vooral aan dat der trouwe opera-bezoekers,van wie hij gaarne de aanmerkingen zou vernemen op deze zijne:

Schets voor eene groote opera, met ballet, in drie bedrijven.1)

Personen:DANDOLO, Doge van Venetië. - (Eerbiedwaardige grijsaard, - p è r e n o b l e ,1 s t e b a s .)DONNA DINA, deszelfs dochter. - (P r i m a d o n n a - S o p r a n o .)CICALA. - 1 s t e d a n s e r e s , doofstom, derzelver vertrouwelinge.PRINS PAPIRO, minnaar van Donna Dina, - (1 s t e t e n o r .)EEN ONBEKENDERIDDER: - zwart haar, roode mantel, lange schreden, en scheleblikken - deszelfs vertrouweling. (2 d e b a s .)1 s t e K o o r , van roovers en moordenaars.2 d e K o o r , mannen en vrouwen van Venetië, G o n d o l i e r i , B r a v i enz.B a l l e t . - Burgers en Burgeressen, Egyptische A lm è ' s enz.

Eerste bedrijf.Eerste tooneel.Het Plein van San Marco, te Venetië.

Op den achtergrond, het Kasteel van den Doge, met bordpapieren leeuwen voor de stoep.Maneschijn van gas.

Burgers en Burgeressen wandelen rond. Gondolieri en Bravi insgelijks. Allen gemaskerd.

KOOR.B u r g e r s .Het werk is gedaan;

B u r g e r e s s e n .Rusten wij uit.

B r a v i (ter zijde).Het moorden vangt aan!

G o n d o l i e r i .Stil ligt de schuit.

1) Dat de poëzie meestal ongerijmd is, en zelfs geen maat aangegeven wordt, zal mentoestemmen eenmeesterlijke greep van den Ouden Heer Smits te zijn; - want hoe ongerijmderde tekst is, hoe meer hij heeft van die der meest beroemde opera's; - en daar de maat alleendoor de muziek aangegeven behoeft te worden, zou het heel en al overvloedig zijn, die in dewoorden te houden; de muziek zelve kan, zooals in den tekst hier en daar aangegeven is, uitdie der meestberoemde klassieke opera's samengelapt worden.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 60: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

B u r g e r s en G o n d o l i e r i .{ Zingen en dansen } is onze lust.

B r a v i .{ Moorden en branden } is onze lust.

G e z am e n l i j k . (Fortissimo:)

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 61: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

60

Na zwaren arbeid }Zoet is de rust! } b i s .

Een bejaarde burger treedt voor, keert hun, wie hij aanspreekt, den rug toe, en draagt voorhet volgende schoone

Recitatief.Ginds, mijn vrienden, ginds! (Orkest - B o n s !) Zie ik den grij-zen vorst! (B o n s !)den Do-o-o-ge van Venetië, (B o n s ! R a n g ! F l a n g !) met zijne doch-tèer, (B o n s !B o n s !) (m e t g e v o e l ) en hoogstderzelv' gé-volg; (B o n s !) uit demid-déér-nachtsmis - (B o n s !B o n s !B o n s !B o n s !) (t r i l l e r ) tééé-érug-keerèn.(B o n s !) Laten wij hen ont-van (B o n s !) -gen, met gepast, ja (d im i n u e n d o ) -met gè-past vreugd-bé-to o-o-n! (Orkest: a g i t a t o : B o n s ! B o n s ! B o n s !B ommmm!!! F l a n g ! T i r e l i r e l i ! B om !)

(BALLET: la Cracovienne, door B u r g e r s en B u r g e r e s s e n .)

De Doge treedt op, gevolgd door zijn Dochter, Prins Papiro, Cicala, den Onbekenden Ridder enverder gevolg. De Doge ziet met welgevallen naar de dansenden: Papiro kust de hand van DonnaDina, en legt door pantomime zijne liefde aan den dag. De Onbekende Ridder knijpt Cicala in dewang en wil haar een kus geven, waarop zij zich verontwaardigd van hem losrukt en zich te middender dansenden begeeft.

(P a s s e u l van C i c a l a .)KOOR van alle aanwezigen.De doofstomme danst;Ziet haar maar aan!O welke gratie!Menschelijk' sprinkhaan!

D e D o g e (recitatief.)Mijn vrienden, dank! - Dank, mijn vrienden! - En nu vaartwel!

(Het Koor buigt stom, legt de handen op het hart en gaat twee aan twee weg. Telkens als een Braviden Onbekenden Ridder voorbijkomt, wisselt hij met denzelven een wenk van verstandhouding, trekteen blinkenden dolk van onder den mantel half te voorschijn en legt den wijsvinger van de linkerhandop de lippen.)

Quartet.

D e D o g e .Goed'nacht, meneeren! } bis.

D e O . R i d d e r .O vorst, goed'nacht! (s a r c a s t i s c h ) } bis.

D o n n a D i n a .Slaap wel, geliefde! (m e t g e v o e l ) } bis.

P a p i r o .Vorstin, slaap zacht! (a m o r o s o ) } bis.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 62: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

(De Doge en Donna Dina trekken zich langzamerhand naar den ingang van het paleis terug, steedszingende

Goed'nacht! Vaartwel!)

P a p i r o en de O n b e k e n d e R i d d e r .Vaartwel! Goed'nacht!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 63: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

61

Tweede tooneel.

P a p i r o en de O n b e k e n d e R i d d e r alleen.(Papiro werpt zich aanbiddend op de knieën en strekt de armen en den hals onbeweeglijk naarhet paleis uit, waarin de Doge en Donna Dina verdwenen zijn.)De Onbekende Ridder treedt voor, trekt een dolk en zingt.

D e O n b e k e n d e R i d d e r . Aria (bas).De tijd is daar,En alles is klaar,Ha! ha! ha! ha!Slechts bloed en goudEn alles koud!

Ha! ha! ha! ha!Wankel niet en twijfel niet! } Wijs: Caspars drinkliedStoot maar toe en geen verdriet! } uit den ‘Freischütz.’Ha! ha! ha! ha!

Sla maar toe en wees niet dom;Wie dood is, komt niet weerom,Als wijlen Pir-la-la! } b i s .Ha! ha! ha! ha! ha! ha! } b i s .

Papiro treedt voor.

P a p i r o . Aria (tenor.)Neen, verleider, neen! - o nimmer! -O Dina, neen! gij heerlijk vrouwentimmer!

Duo (tenor en bas.)D e O n b e k . R i d d e r .Vriend, wees niet zwak,De liefd' is lak!

P a p i r o .Liefd' is geen lak;Ik ben niet zwak!

D e O n b e k . R i d d e r .Wees vlug gereed,Denk aan uw eed!

P a p i r o .Rouw komt te laat!

D e O n b e k . R i d d e r .Ja, inderdaad!

(Te zamen.)Mijn} eed. } b i s .Zijn } eed. } b i s .Hij is } gereed! } b i s .Ik ben } gereed! } b i s .Te laat, te laat! } b i s .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 64: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

Ja, inderdaad! } b i s .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 65: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

62

De Onbek. Ridder wenkt met de hand, en van alle kanten komen in mantels gehulde Bravigemaskerd te voorschijn, ieder met een dolk in de hand.

KOOR.Het oogenblik is dáár, - vlug maar! aan het werk!Door moorden en stelen worden brave roovers sterk!

P a p i r o .Het oogenblik is dáár! - Ik schrik voor het werk!

D e O n b e k e n d e R i d d e r .Denk aan uw eed maar! - dan zijt gij sterk!

Zij sluipen, twee aan twee, naar het paleis van den Doge. Als de laatste moordenaarsbinnentreden, valt het scherm.

Tweede bedrijf.Eerste tooneel.

Het slaapvertrek van den Doge van Venetië.

D a n d o l o (alleen.) Aria (bas.)De zorgen verdrukken mij ouden man;Ik zal dus gaan slapen, - als ik maar kan.Papiro bemint mijne dochter, - zij hem;Maar stil, want ik hoor haar liefelijke stem!

Donna Dina in een wit nachtgewaad, met loshangende haren, treedt op. Zij omhelst haarvader.

Duo.D o n n a D i n a .O! Mijn vader!

D o g e .Mijn' dochter! o!

D o n n a D i n a .Mijn vader! o!

D o g e .O! Mijn' dochter!

B e i d e n .O! O! O! (b i s .)

D o n n a D i n a (agitato).

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 66: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

Mijn vader, hij bemint mij!

D o g e .Mijn dochter, wie is hij?

D o n n a D i n a .O bitterzoet verdriet! -

D o g e .Gij weet het, dochter, niet?

D o n n a D i n a .Een vreemde vorst, incognito. -

D o g e .Van 't Kafferland, - zegt hij niet zoo?

D o n n a D i n a .Zijn naam, zijn naam, wil hij niet zeggen!

D o g e .Ik zal hem morgen op de pijnbank leggen!

D o n n a D i n a .Va-dèr, va-dèr, dien ik lie-hief heb, enz. (wijze: G r â c e , uit ‘Robert le Diable’). Genade mijnvader, voor hem en voor mij!

D o g e .'k Zal daarover slapen; - de nacht is haast voorbij!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 67: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

63

(De Doge legt zich neder en slaapt. Zijne dochter werpt hem een wanhopig kushandje toe,zingt eene groote aria, bij wijze van wiegelied, en gaat. Er treden rechts twee Moordenarenop, als te voren, in mantels: links dito; door de middeldeur, hand in hand, Papiro en de Onbek.Ridder, ook met dolken gewapend.)

Mo o r d e n a r e n r e c h t s .Zijt gij het?

Mo o r d e n a r e n l i n k s .Zijt gij het?

Te z a m e n . } b i s .Wij zijn het. } b i s .

P a p i r o en de O n b e k . R i d d e r . } b i s .Zij zijn het! } b i s .

Mo o r d e n a r e n r e c h t s .Slaapt hij?

Mo o r d e n a r e n l i n k s .Hij slaapt!

D o g e .Ik slaap.

Mo o r d e n a r e n r e c h t s .Houdt u stil!

Mo o r d e n a r e n l i n k s .Wij houden ons stil.

D e O n b e k e n d e R i d d e r .Gij houdt u stil!

P a p i r o .Zij houden zich stil!

D o g e .Ik houd mij stil!

A l l e n (fortissimo!)Stil! Stil! Stil!

Mo o r d e n a r e n r e c h t s .Snel aan het werk!

Mo o r d e n a r e n l i n k s .De dag breekt aan!

D e O n b e k e n d e R i d d e r .Een fiksche stoot!

P a p i r o .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 68: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

En het is gedaan!

Mo o r d e n a r e n r e c h t s .Een fiksche stoot.

Mo o r d e n a r e n l i n k s .En het is gedaan!

D e O n b e k e n d e R i d d e r .Vlug aan het werk!

P a p i r o .De dag breekt aan!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 69: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

64

A l l e n (ritardendo.)Vlug! Vlug! Vlug!

(Het geheel wordt driemaal herhaald.)

Papiro nadert de sofa, waarop de Doge slaapt; hij is op het punt van hem den dolk in het hartte steken, als de Doge plotseling in den slaap niest. - Papiro deinst van schrik terug.

K o o r d e r M o o r d e n a r e n . } b i s .Schep moed! Schep moed! } b i s .

D e O n b e k e n d e R i d d e r . } b i s .Drink bloed! Drink bloed! } b i s .

Papiro en vervolgens al de moordenaren, één voor één, stooten den dolk in het hart van denDoge en sluipen van het tooneel. Het orkest geraakt in drift.De Doge ontwaakt na eenige oogenblikken en wentelt zich over het tooneel.

D e D o g e .Hulp! Hulp! Ik sterf!Dood en verderf!Ik ken hem wel!Mijn bloed vloeit snel...

(Lange aria, met gebed, gedurende hetwelk de dienaren en Almès optreden en den Dogeomringen.)

Finale van zijne aria.Vloek den moordenaar!Vloek hem en haar!Dina en Pap - o! o! o! (h i j s t e r f t .)

KOOR.O groote nood,De Vorst is dood!Een lijkdans toon' ons bitter leed;Komt, zusters, snel den tijd besteed!

BALLET. (Egyptische lijkdans door de Almès.)

Het scherm valt. Einde van het tweede bedrijf.

Derde bedrijf.Eerste tooneel.

Donna Dina, in rouwgewaad op hare kamer, met Cicala.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 70: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

D o n n a D i n a . Groote aria (Soprano.)Vermoord mijn grijze vader!O grenzelooze pijn!Dat ik een jaar moet wachtenEer ik getrouwd mag zijn! e n z .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 71: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

65

(Zij geeft hare wanhopige vermoedens te kennen, dat Papiro de moordenaar is: zij zal hemondervragen, en alles daaraan wagen, maar wil toch niet vertragen, enz. - Zij verzinkt echterin diepe melancholie, waarop Cicala danst, om haar te verstrooien en haar eindelijk alleenlaat.)Papiro treedt op.

P a p i r o . (Recitatief.)Ha! wat zie ik! Donna Dina! - en in tranen?

D o n n a D i n a .Och! hij is het! O prins Papiro! prins!

Duo.(Wijs van het duo in Don Juan, ‘Reich mir die hand,’ enz.)

H i j .Geef mij de hand, mijn leven,Kom in mijn slot met mij!

Z i j .Ik zal u tegenstreven,Pak u maar weg van mij!

H i j .U helpt geen tegenstreven,Ik heb mijn dolk op zij!!!

Z i j .Ik geef geen duit om mijn leven; -Maar spreek - zeg - wie zijt gij?

H i j .Ongelukkige, wilt gij het weten,Zoo leen mij nu het oor, -

Z i j .Ik luister, hoe gij moogt heeten,Ik schrik er toch niet voor!

H i j .Weet dan, 'k ben niet Papiro!

Z i jDat heb ik al lang gedacht! } t e e d e r .

H i j .Ik ben een roover hier, O! } t e e d e r .

Z i j .Ik had nog iets ergers verwacht. } s c h a l k s .

H i j .Mijn naam staat met bloed geschreven; - } s c h a l k s .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 72: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

Eer ik hem noem, zweer - neen, wacht!!Ik weet een geheim te bewaren,Een middel van veel meer kracht!

(Hij omvat haar met den linkerarm.)

Weet, liefste, dat ik heet - A b a l l - -

(t e r z i j d e )Het - l i n o blijft nog een diep geheim!

Z i j .Ik zie nog geen eind ... Och, ik val al -Ik val al; ik val al in zwij-ij-ij-m!

(Op het oogenblik, dat zij vallen wil, doorsteekt hij haar met een dolk en legt haar zachtjes op hetkarpet)

P a p i r o . (Groote Aria.)Zoo ruste zacht!Vaarwel! - Goed' nacht!Het is volbracht!...

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 73: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

66

In bloed en rook -Een dreigend spook, -

(Hij wordt waanzinnig.)

Verkouden haan! } (Solo hautbois.)Kraai niet! o maan! } (Solo hautbois.)Komt niet te na! -Tra-la-la-la! - (M o t i v e u i t l a F o l l e .)Wraak! schrik!Ik s t i k !Eerst hij - dan zij -En gij - en wij -En nu - nu mij!

(Hij doorsteekt zich zelven, zingt eene lange waanzinnige aria en sterft.) De Onbek. Ridder stortbinnen, gevolgd door alle leden van het Koor en het Ballet.

D e O n b e k e n d e R i d d e r .Ik ben bespot!Ik ben bedot!De gloed brandt fel -Ik vaar ter hel!

(Hij verzinkt in rook en vlam.)

SLOTKOOR.O nood! o nood!Ook die zijn dood!

Doch dansen wij in hoop op zegen,De zon schijnt steeds nog na den regen!

GROOT BALLET-TABLEAU.Het scherm valt.

Bij de eerste opvoering van dit meesterstuk zullen ook de eerste vijftienduizendinteekenaren op den N e d e r l a n d s c h e n S p e c t a t o r , bij wijze van premie, eenevrijkaart voor de representatie hebben.‘Smits, Smits,’ zeide mijne vrouw, ‘het is al te gek; gij kunt zulken onzin niet laten

drukken!’‘Mevrouw,’ antwoordde ik geraakt, ‘als het gekker is dan de tekst van twee derden

der groote opera's, welke wij alle avonden, waarlijk niet alleen om den wille dermuziek, gaan hooren, dan wil ik nooit weer eene pen op papier zetten!’

Een ‘ouderwetsche hollander.’

Een goede, ‘ouderwetsche Hollander,’ zooals men er velen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 74: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

67

ontmoet, is naast een p a r v e n u en een ‘echte geleerde,’ de vervelendste derstervelingen.Men gelieve dit stuk echter ten einde te lezen, eer men mijne vaderlandsliefde

verdenke!Niets, behalve eene indigestie, maakt mij zoo knorrig en ontevreden, als het

ontmoeten van een van die vaderlanders, welke alle lompheden en allebespottelijkheden, die hij begaat, daarmede zoekt te vergulden en te verschoonen,dat hij ze als voorvaderlijke deugden voorstelt.Een ‘ouderwetsche Hollander’ van dezen aard kenmerkt zich vooral door zijne

bekrompene, kleingeestige gehechtheid aan allerlei gewoonten en gebruiken, welkein onze hedendaagsche maatschappij den mensch ongeveer even zoo goed staan, alsde zwarte, gekleede rok op het naakte lijf van den wilde.Zoo'n ‘ouderwetsche Hollander’ is er vooral op gesteld, om in zijn eigen huis ‘op

zijn gemak’ te zijn, - en ‘op zijn gemak zijn,’ is bij hem niets anders dan zooonhebbelijk mogelijk voor anderen te wezen. Hij komt 's morgens, ‘ongekleed’ aande ontbijttafel, in een kostuum, dat alleen geschikt is om een vogelverschrikker opte sieren. Zijn haar behoeft niet opgemaakt te wezen, zijne jas mag scheef zitten, deuit dunne kabeltouwen gebreide sokkenmogen eene halve el onder de oude, versletenebroek uitkomen, om slechts gedeeltelijk door olifantsmuilen bedekt te worden; - hetdoet er niet toe: - ‘Niemand zal hem zien;’ - niemand dan zijne echtgenoote en zijneigene dochters; - de dienstboden daargelaten. Maar de ouderwetsche Hollandergeneert zich niet in zijn eigen huis: - dat behoeft hij waarlijk niet te doen!Aan de ontbijttafel is hij de benevelde zon, rondom welke al de huisplaneten

draaien. Zijne echtgenoote smeert de boterhammen voor hem; zijne dochter schenkthem de sterkste kopjes thee, met precies zoo en zoo veel klontjes suiker en zoo enzoo veel droppels melk er in; er wordt een plechtig stilzwijgen bewaard zoolang de‘ouderwetsche,’ - die 's morgens dezen éénen trek met andere fatsoenlijke liedengemeen heeft, dat hij niet gaarne praat, - den mond niet anders open doet, dan omhet vaste aantal beten broods in te slikken. Maar hij heeft met eten gedaan; het orakelzal spreken. Deftig, langzaam en duidelijk luiden zijn gewichtige woorden:‘Mijne pijp!’De oudste dochter haalt de pijp; de tweede vliegt om de tabaksdoos; de derde doet

een kooltje vuur uit de theestoof in het zilveren komfoor; de vrouw geeft hem decourant aan; hij verdiept zich in het nieuws van den dag en hult zijn peinzend hoofdin de dichte rookwolken uit zijne pijp. Inmiddels wordt het ontbijtgoed omgewasschenen slechts fluisterend enkele woorden on-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 75: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

68

der de andere leden van het huisgezin gewisseld; - men zou anders den ouderwetschein zijne studie van de courantenberichten en van de advertenties storen.Hij legt het dagblad neder, om eene tweede pijp te stoppen; hij ziet op zijn horloge;

het moet nog vijf minuten duren eer de barbier komt. Hij bedenkt zich een oogenblik;hij krabt de pijp uit; stil! Het orakel zal zich weder doen hooren!‘Geef mij eene schoone pijp!’Ook deze wordt gestopt; daar hoort hij de huisbel; hij neemt de courant, waarnaar

de overige huisgenooten begeerige blikken werpen, in de hand; - hij verlaat de kamer,om zich aan des barbiers handen over te geven; - hij beschouwt het als eene grootetoegevendheid van zijne zijde aan dwaze, nieuwerwetsche vooroordeelen, dat hijzich niet in de huiskamer laat scheren, zooals zijn vader en grootvader altoos deden!‘Nieuwerwetsche vooroordeelen,’ zooals hij alles noemt, wat niet komt uit de

goede oude doos, - zijne ware schatkamer, - zijn hem echter een gruwel.Hij wil hebben, dat zijn zonen de nieuwe talen leeren, om de handel

scorrespondentie daarin te voeren; maar hij bedankt daarvoor hen in de gelegenheidte stellen, om de meesterwerken der buitenlandsche letterkunde te leeren kennen; -dat zijn prullen, mijnheer, die van ernstige zaken afleiden, en allerlei dwazedenkbeelden verspreiden, waaraan wij al onze rampen te danken hebben. Vooralheeft hij eene diepe minachting voor dichters, alleen door die, welke de Kon. Acad.voor dergelijke menschen koestert, geëvenaard. ‘Bilderdijk is wellicht een knappevent geweest, mijnheer, - dat ontken ik niet; maar iedereen weet, dat hij geduriggeldgebrek leed, en als hij zich op den handel toegelegd had, in plaats van in vreemdelanden allerlei wonderlijke begrippen op te doen, en ze dan hier te verspreiden, zouhij eene veel betere carrière gemaakt hebben!’Hij heeft er niet tegen, dat zijn kinderen dansen leeren; alleen vindt hij de

nieuwerwetsche dansen allerbespottelijkst, en begrijpt volstrekt niet waartoe zijdienen. - Het practisch nut van teekenen en muziek voor iemand anders dankunstenaren van beroep, kan hij ook niet inzien, en ten opzichte der vrouwen uit hijzijn verhevene denkbeelden van eene goede opvoeding in ongeveer de volgendewoorden:‘De vrouw, mijnheer, moet zich met hare huishouding bemoeien, en met niets

anders, - en heeft al die larifaris, die nu in zwang zijn, niet noodig. De vrouw moetleeren koken, en de wasch doen, zooals mijne moeder deed, en zij moet fiksch dekousen stoppen voor haar man en kinderen, en een oog op de dienstboden houden,en ter kerk gaan, en zuinig zijn. En eene vrouw moet altijd opgeruimd en van eengoed humeur zijn, en er knap

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 76: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

69

uitzien; - maar daarom behoeft zij zich niet met dingen te bemoeien, welke buitenhaar kring liggen, en waarvan zij geen verstand heeft, en zij moet meer op haarmeubels letten dan op haar toilet, en liever zorgen, dat er een goed stuk vleesch optafel komt, dan dat er een Fransche roman, of zoo iets op ligt; - want de vrouw,mijnheer, moet degelijk zijn, zooals onze voorouders waren, en begrijpen, dat harebestemming is, om eene huismoeder te wezen, en niet om in de wereld te schitteren!En op die wijze hoop ik mijn dochters op te voeden, in weerwil van alle nieuwighedenen nuffigheden, die ik, als een ouderwetsche Hollander, niet kan uitstaan!’Het spreekt vanzelf, dat zijn gedrag en zijne houding tegenover het schoone geslacht

ten volle deze denkwijze bekrachtigen. Hij vindt het bespottelijk als eene vrouw ingezelschap het waagt over iets dan hare huishouding eene meening te hebben, vooralwanneer die verschilt van zijn eigen inzichten; hij richt nooit het woord tot haar overiets anders, dan nietigheden, - waarover eene vrouw oordeelen mag, volgens hem, -en hij laat zich door de vrouwelijke leden van zijn eigen gezin, als door eene soortvan opperdienstboden verzorgen, en vindt het bespottelijk, dat er mannen zijn, diehun eigen vrouwen en dochters met dezelfde beleefdheid als vreemde damesbehandelen. De ‘ouderwetsche Hollander’, brengt zijn haat van alle nieuwerwetschedwaasheden zelfs op de nuttigste uitvindingen onzer dagen over, hoewel deomstandigheden hem noodzaken niet altijd lucht aan zijn gevoelens te geven. Maareen ongeluk, op een spoorweg geeft hem aanleiding om bedroefd het hoofd teschudden over die overdreven haast, waarmede wij, van het nieuwe geslacht, alleszoeken gedaan te krijgen, en een gebroken telegraafdraad overtuigt hem opnieuwvan de weinige degelijkheid onzer hedendaagsche verbeteringen.In zijn handelszaken is hij eerlijker noch oneerlijker dan zijn nieuwerwetsche

buren; alleen is hij hen veel ten achteren in al die vorderingen, welke de veranderdeomstandigheden eischen. Deze beschouwt hij als een treffend blijk van de ondeugdenonzer eeuw, en dat hij niet zoo veel geld verdient als vroeger, schrijft hij niet aanzijne eigene achterlijkheid toe, maar aan de dwaze nieuwigheidszucht zijnermededingers.Dezelfde denkbeelden brengt hij natuurlijk over op het staatkundig gebied. De

herziene grondwet van 1848 is hem een gruwel; - niet omdat hij er gebreken in zoektof ziet; maar alleen omdat hij volstrekt niet begrijpt, waartoe ze noodig was. ‘Hetging alles heel goed vóór dien tijd,’ zegt hij; ‘waartoe die veranderingen dienen, weetik niet! Dat is allemaal navolging van het buitenland, en die vreemde poespassenhebben ons altijd meer kwaad dan goed gedaan!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 77: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

70

Het is natuurlijk een kenmerk van onzen ‘ouderwetschen Hollander’, dat hij alles,wat uitheemsch is, verfoeit, al onze deugden aan ons zelven en al onze gebreken aanhet buitenland toeschrijft.Hij gaat op d i n é ' s en eet zich eene indigestie aan Fransche schotels, - en

verwenscht geheel Frankrijk, omdat den volgenden dag zijne maag van streek is. Hijhoort Fransch spreken in gezelschap door goede Hollanders en slingert daarom denbanvloek over die onmisbaar geworden taal; hij hoort van theologische twisten, enschrijft alles aan ‘Duitsch mysticisme’ toe; hij verfoeit den windhandel op de beurs,niet als zoodanig, maar eerder als een gevolg van de naäperij dier waanzinnigeEngelschen! Hij is, met één woord, voor zijn kennissen en vrienden en huisgenooteneen der onverdraaglijkste wezens, die men zich verbeelden kan.En hoe komt dat? - Waarde lezer, ik ben, evenmin als gij, een blinde aanbidder

van al wat nieuw en uitheemsch is; ik betreur het evenzeer als de ‘ouderwetscheHollander,’ dat wij zoo vele dwaasheden van onze buren overnemen; - maar ik wildezoo gaarne, dat hij en zijns gelijken, - waarvan er vele zijn in Nederland, - begrepen,dat men verkeerd doet, met zich te verbeelden, dat men zijn voorvaderen waardigblijft, door als een mijlpaal stil te staan op den grooten weg van verlichting enbeschavingEen ‘ouderwetsche Hollander,’ naar mijn gevoelen, muntte uit door

godsdienstigheid, trouw, eerlijkheid, vastberadenheid en degelijkheid, en door veledeugden, welke thans nog op hoogen prijs gesteld worden, en welker instandhoudingons steeds eer zal aandoen; - maar de ‘ouderwetsche Hollander,’ - heel onder ons, -had ook zijn gebreken; hij was stijfhoofdig en eigenwijs en ietwat al te zeer met zichzelven ingenomen; - het ontbrak hem aan die ridderlijke, hoffelijke manieren, welkein den omgang zoo veel waard zijn; hij behandelde de vrouw veelal evenals de‘ouderwetsche Hollander’ van onze dagen doet; - hij zag niet in, dat de fijnstebeleefdheden tegenover haar, alleen eene verschuldigde hulde zijn van het sterkereaan het zwakkere geslacht; het ontbrak hem doorgaans aan dat gevoel voor hetschoone in uiterlijke dingen, hetwelk zoo weldadig op het gemoed werkt, en evenalshij de sierlijkheid zijner meubels opofferde aan de stevigheid, zoo offerde hij ookonbarmhartig zelfs op het zedelijk gebied den bevalligen vorm aan de gewaandegrootere degelijkheid van zijn gebouwen op. Hij werd dusdoende het type van hetgeenmen spottenderwijs, zeer ten onrechte, ‘een burgerman’ noemt; hij was niet te huis,of op zijn gemak, tenzij naar ziel en lichaam op pantoffels.Moeten wij hem hierin ook navolgen?Ik geloof stellig van neen. Laten wij ons zijn deugden eigen maken, - en ons met

recht daarop beroemen; - maar in den

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 78: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

71

naam van het gezond verstand - laat niemand zich verbeelden, dat ruwheid van vormen lompheid van handeling onafscheidelijk zijn van degelijkheid en ware innerlijkewaarde, of - om een veel gebruikt beeld ook hier weder te pas te brengen, - dat eenruwe diamant ooit te verkiezen is boven den geslepen steen!

Land- en volkenkunde.

Het is verbazend te zien welke groote vorderingen wij in alle takken van wetenschapmaken, en vooral in de ethnographische studiën, welke voor iedereen even belangrijkals belangwekkend zijn.Niets onderhoudt mij meer dan een werk ter hand te nemen, waarin ik de zeden

en gewoonten van vreemde volkeren afgeschilderd vind, en tevens, aan de hand vanden geleerden schrijver, eventjes een voet zet op den tempel der wijsheid, en mij, uitde verte, het licht te gemoet zie schemeren, dat op ééne algemeene afkomst enafstamming wijst van al de bewoners onzer aarde, die anders zoo verschillend enuiteenloopend zijn in karakter en zeden, dat, zonder de duidelijkste bewijzen van hettegendeel, men er licht toe komen zou, hen als tot geheel afzonderlijke dierenrassenbehoorende, te beschouwen.Waar, weet ik niet meer, maar onder andere treffende blijken van volksverhuizing

en vreemde afstamming, heb ik, ergens gelezen, dat het zoogoed als zeker is, dat deIeren, die Kampenaars van Groot-Brittannië, eigenlijk Pheniciërs zijn; - ergens andersstaat vermeld, dat na de opdelving van zeker reukfleschje, met zekere hiërogliefenbeschreven, in zekere stad in China, het voortaan als eene uitgemaakte zaak magbeschouwd worden, dat de Egyptenaren eigenlijk Chineezen zijn. Andere geleerdenhebben duidelijk bewezen, dat de Nederlandsche taal (niet die der vertalers, of derdagbladenmaar w e z e n l i j k de Nederlandsche taal) waarschijnlijk van het Sanskritafstamt, terwijl ieder redacteur van een tijdschrift dagelijks in de gelegenheid is, aande ‘ingezonden stukken,’ welke hij ontvangt, de waarheid bevestigd te zien, dat hethiërogliefenschrift nog niet bij ons in onbruik geraakt is.Diergelijke ervaringen en, als het ware, kruimels van geleerdheid, hier en daar

opgeraapt, hebben mij aangespoord ook zelf eenige onderzoekingen te doen op hetmij anders heel vreemd gebied der land- en volkenkunde, en de schatten, dáár nogte vinden, zijn zoo talrijk en zoo dicht bij de oppervlakte, dat ik dadelijk met dezakken vol van allerlei kostbare staaltjes naar huis teruggekeerd ben. Ik beijver mijnu eenige er van, - zonder

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 79: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

72

voorbehoud, - ten behoeve der geleerde wereld ten beste te geven; - ze hebben alleenbetrekking tot de merkwaardige overeenkomst, - zonder twijfel op eengemeenschappelijken oorsprong wijzende, - tusschen vele gebruiken hier te landeen die der meest verwijderde, - en zelfs in alle andere opzichten dan juist de bedoeldeovereenkomst, - der meest onbeschaafde streken.Zoo lees ik, onder anderen, in Kotzebue's reis rondom de wereld, eene korte

beschrijving van de gastvrije wijze, waarop de oorspronkelijke bewoners vanKamschatka een gast ontvingen, in de volgende woorden:‘Om een gast met alle opmerkzaamheid te behandelen en geene reden tot oorlog

te geven, stookte de gastheer zijne onderaardsche woning zoolang, dat er de hittebijna ondraaglijk was. Daarop ontkleedde hij zich zoowel als zijn gast, en nu werddezen eene ongehoorde menigte van spijzen voorgezet.... Bekende eindelijk de gast,dat hij niet langer in staat was de hitte te verdragen, of meer te eten, zoo waren alleregels der grootste wellevendheid in acht genomen, en de gastheer vorderde hemdan voor zijne gastvrijheid een geschenk af.’Geen mensch, naar ik mij verbeeld, zal deze regels lezen, zonder, evenals ik,

getroffen te zijn door de overeenkomst van deze gewoonte met hetgeen heden tendage in ons geliefd Nederland gebruikelijk is, en dienvolgens zal men ook licht metmij op de gedachte komen, dat de oude Batavieren oorspronkelijk in Kamschatkatehuis behoorden.Evenals die belangwekkende en beminnelijke wilden in aloude tijden deden,

beginnenwij ookmet onze eetzalen warm te stoken ten einde onzen gast te ontvangen,terwijl wij ons dikwijls letterlijk uitkleeden, ten einde hem de meest uitgezochtespijzen voor te zetten. - Wat het uitkleeden van den gast betreft, daarin bestaat eenklein verschil, namelijk dat wij zoo ver gevorderd zijn in de beschaving, dat wij datniet in zijne tegenwoordigheid (tenzij aan de speeltafel) doen. - Gewoonlijk wachtmen, tot hij zich verwijderd heeft, om al zijn woorden en handelingen te critiseerenen hem zedelijk geheel naakt uit te kleeden.Evenals bij de Kamschatdalen is ook bij ons, zeer beschaafde Nederlanders, het

eten de hoofdzaak op een d i n é . Geen mensch verlangt iets anders. De conversatieis slechts een p i s - a l l e r ; - alleen door, eene ons zelven onbewuste gehechtheid aande oude traditie, houden wij het steeds vol met over ‘de warmte,’ of ‘de koude,’ eenpaar nietsbeteekenende woorden te wisselen. Geen mensch zal ook zeggen, dat wijiets te kort gedaan hebben aan de beleefdheid, als de gast eindelijk op zijnKamschatdaalsch verklaart, dat ‘hij niets meer gebruiken zal,’ terwijl het geschenk,vroeger aan den gastheer gegeven, nu nog, bij wijze van fooi, door den knecht wordtingevorderd.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 80: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

73

Voorts gebruikte men vroeger in Kamschatka algemeen ‘eene zekere soort vanpaddenstoelen als eenmiddel tot bedwelming, en daardoor opgevroolijkt, vermaaktenzich de gastheer en zijn gasten door het hun bijzonder eigen talent, om menschen endieren op eene treffende wijze na te bootsen.’De champignons en de truffels vertegenwoordigen nog heden ten dage bij ons de

paddenstoelen, hoewel wij, helaas, genoodzaakt zijn onze toevlucht te nemen totnagemaakte Fransche wijnen, om ons te bedwelmen. Maar, als het eens zóó ver isgekomen op een heeren- d i n é , behoeft men niet lang te zoeken, om hier en daarden aap uit de mouw te zien kijken, terwijl het eene overbekende daadzaak blijft, dat't het hoogste toppunt van geluk is voor onze hedendaagsche jongeheeren, om voorL i o n s door te gaan, en iedereen van ons heeft, ten minste éénmaal in zijn leven,iemand ontmoet, die, zonder zich veel moeite te geven, voor een ezel of een uil, ofeen schaap zou kunnen doorgaan.Ik zou dus niet aarzelen, onze afkomst uit Kamschatka als eene uitgemaakte zaak

aan te nemen, ware het niet, dat ik ook gemerkt had, dat wij in andere opzichtenontzettend veel van de Chineezen overgenomen hebben, wat ons waarlijk zeer toteere strekt. Bijvoorbeeld, in het Hemelsche Rijk, zooals iedere schoolknaap weet,bestaat er geene andere aanspraak op bevordering in den staatsdienst, of kans omvooruit te komen in de wereld, dan door het bewijs te leveren van zijn vorderingenin de wetenschappen en van zijne overgroote bekwaamheid. Rang, geboorte, aanzienbaten daar niets. Alleen op degelijke kunde en kennis wordt gezien. De Mandarijnmet den blauwen knoop streeft naar den gele, die het bewijs oplevert van zijnmeerderetalenten; - wie eene pauweveder achter het oor heeft, is tot het toppunt deronderscheiding geklommen. - Is het niet precies zoo bij ons? - Wie heeft ooit inNederland gehoord, dat iemand alleen door machtige betrekkingen, of invloedrijkefamilie, of eenig ander ongerijmd middel, een staats- of ander ambt verkregen heeft?- Wordt er niet altijd alleen op verdiensten gezien, als dergelijke hooge posten inNederland vergeven worden? - Van waar die zucht naar ‘knoopendraaien’ onderonze ambtenaren, tenzij men hen als wezenlijke Chineezen beschouwe? - En kaneen ondergeschikt en verdienstelijk ambtenaar ook ooit iets streelenders verlangen,dan dat hij ‘een pluimpje krijgt’ van zijn meerderen? En nu waag ik u, wat is ditpluimpje gewoonlijk, zoo niet eene echte Chineesche pauweveer?Ik maakte een mijner vrienden, een echten geleerde, op deze merkwaardige

overeenkomst opmerkzaam, en werd zeer verrast door te vernemen, dat, hoewel hijdie niet loochenen kon, hij eene nog treffender gelijkenis meende te vinden tusschende hedendaagsche Nederlanders en de aloude Scythiërs.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 81: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

74

‘Dat beroemd volk,’ sprak hij, ‘leerde de jeugd, zooals u bekend zal zijn, alleen metden boog te schieten, de waarheid te spreken, en paard te rijden. - En wat doen wijanders? Is niet onze eerste les: spreekt altijd de waarheid? - en de tweede, die wijdoor ons voorbeeld geven, - met spek te schieten? En is niet het spek, dehedendaagsche Scythische boog, - welken overigens onze handboogschutterijen, inweerwil van zijne volstrekte en onloochenbare nutteloosheid, met voorbeeldigenijver weder bij ons zoeken in te voeren? - Wat nu het paardrijden betreft, - waardevriend, - gij hebt zelf genoeg van onze stokpaardjes gezien en gezegd, om te moetenbekennen, dat wij in de rijkunst volmaakte Scythiërs zijn.’Dienzelfden avond sloeg ik mijn boeken open, om het punt nader te onderzoeken,

toen ik, heel toevallig, eene beschrijving vond van iets, dat bij de NoordamerikaanscheIndianen zeer in zwang is, en dat mij weder omtrent onzen oorsprong aan het wankelenbracht. Ik las daar eene beschrijving van den stam der Hurons, en hoe zij eigenlijkaan dien naam kwamen door de vreemde wijze, waarop zij hun hoofdhaar naarachteren opbonden, wat hen eenigszins (in het oog der Franschen) op een wild zwijn(h u r e ) deed gelijken. Verder, dat de machtigste man onder die wilden, niet hetopperhoofd van den stam was, zooals men geneigd zou zijn te gelooven, maar altijdde een of andere goochelaar en waarzegger, die het volkje op de meest behendigewijze door allerlei bezweringen, streken en listen van zijne eigene onfeilbaarheid engroote deugden wist te overtuigen.Zeker kapsel, dat in den laatsten tijd zeer in de mode is geweest, - en het diepe

ontzag, dat wij voor allerlei goochelarij, staatkundige, letterkundige en andere aanden dag leggen, brachten mij nu weder op het vermoeden, dat wij wellicht vanNoord-Amerikaansche afkomst konden zijn, en ik zou mij hiertoe bepaald hebben,zonder de laatste merkwaardige ontdekking, welke ik heden ten beste zal geven, endie op het volgende nederkomt:10. Een goed Muzelman drinkt geen wijn.Dat doen wij ook niet, sedert onze wijnkoopers, als echte Turken, voor ons zorgen,

en verfhout en allerlei andere lekkernijen ten onzen behoeve opdoen, terwijl de‘afschaffers’ mede tot de ergste Turken, mij bekend, behooren.20. De dansende derwischen staan in de hoogste achting bij de Turken.Ik dacht aan mijn jonge vrienden, wier beenen alle avonden op bals verzocht

worden, en riep onwillekeurig: ‘t o u t c omme c h e z n o u s !’30. Verder: heet een boekverkooper bij de Turken en Perzen, ‘een mensch, die op

het brein van een ander teert.’Zóó h e e t e n zij n i e t bij ons: - maar men zou toch de

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 82: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

75

Oostersche benaming zonder bezwaar bij ons kunnen invoeren.40. DeMuftis, of godgeleerden, zijn het bij de Turken altijd, omtrent hoofdpunten,

onderling eens; maar voeren steeds den heftigsten strijd over woorden, of blootevormen met elkaar; wie het meeste praat en het langste volhoudt, krijgt altijd gelijkin het oog van het volk.Ik zal deze omstandigheid niet met onzen toestand vergelijken; - maar laat de

beslissing omtrent de afkomst onzer voorouders aan den echt Nederlandschen lezerover.

Eene eerste en laatste liefde, eene zeer sentimenteele geschiedenis.(Voor de Dames.)

Die alte Liebe erscheinet,Sie stieg aus dem Todtenreich,Sie setzt sich zu mir und weinet,Und macht das Herzemir weich.H'e i n e .

Ja, mijne dames, zoo is het! - Ik weet, dat men algemeen over de trouweloosheid dermannen klaagt, en hoe zij als zwartgerokte vlinders en listige, keurig gekleedebedriegers voorgesteld en afgeschilderd worden, en veelal die namen verdienen envolstrekt den omgangmet de vrouwen onwaardig zijn, welke hun als een der grootstezegeningen op het levenspad geschonken is. - Maar er z i j n uitzonderingen op denregel; - er zijn mannen, mijne dames, die slechts ééne geliefde gehad hebben, hoeoud zij ook worden, die haar trouw blijven tot aan hun laatsten dag, en die uwmedelijden en uwe hoogachting - om van niets kostbaarders te spreken, - verdienen.Ik ken zoo iemand; ik heb hem jarenlang gekend en geëerbiedigd; - ik ben er

trotsch op, in de gelegenheid te zijn, hem aan u voor te stellen en in uwe gunst aante bevelen.Daar ik zeer goed weet, dat gij niets om het uiterlijk geeft, maar alleen, - zooals

het behoort, - op innerlijke verdiensten ziet, aarzel ik ook niet, u zijn weinig innemenduiterlijk te beschrijven, - wij weten het wel: eene schoone ziel huist soms bij denman in een leelijk lichaam, terwijl eene leelijke vrouw; - maar ik vraag excuus; - erzijn geen leelijke vrouwen!Nu tot mijn held. - Verbeeld u, hoe romantisch! - Hij is sedert zijn dertiende jaar

een weeskind, en schatrijk! Wij gingen te zamen op school. Daar leerde ik hemkennen. Hij was bleek

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 83: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

76

en ziekelijk van uiterlijk, met lang, blond haar en groote, bol liggende, grijze oogen,een geenszins poëtischen wipneus, en breede lippen. De vrouw van onzenkostschoolhouder had diep medelijden met het weeskind, en zeide, dat hij er zooslecht uitzag omdat hij treurde over zijn ouders (die hij nooit gekend had, daar zijvroeg in de Oost gestorven waren); - terwijl wij kleine deugnieten, volhielden, dathij zich de maag bedierf met snoepen, want hij kreeg meer zakgeld van zijn voogddan al de overige jongens bij elkaar van hun ouders; - ten minste, dit werd stelligverteld; want weten kon het niemand, daar onze held, - op de wijze van de meesteromantische helden, - zich reeds vroeg van de menigte onderscheidde, daardoor dathij zich afgezonderd hield en geen van ons tot zijn vertrouweling maakte.Om deze reden hielden wij niet van hem. Wij begrepen toen zijn meer verheven

aard niet, en, - met de lichtzinnigheid, der jeugd eigen, - lachten wij om zijn geld envergrepen ons zelfs lichamelijk aan hem, als hij ons te veel in den weg liep. Geenwonder dus, dat hij zich hoe langer hoe minder om ons bekommerde, en dat in zijnhart (aan iets moet het hart toch hangen, zooals u zonder twijfel, mijne dames, uitSchiller bekend is) de eerste kiem tot die verhevene liefde ontwaakte, die zijne geheeleexistentie geduurd heeft.Daar ik u eene ware geschiedenis vertel, zal ik volstrekt niet voorgeven te weten

wanneer, of hoe die hartstocht hem zelven als zoodanig voor het eerst duidelijkbekend is geworden. Ik vermoed, dat hij al lang verliefd was (evenals de meestemenschen), eer hij het zelf wist; dat de liefde, die eenmaal wortel geschoten had, methem opgroeide en bloeide en zoo sterk werd, dat, - aangenomen hij zich wel eensdaartegen verzette, - hij niet meer bij machte was haar te wederstaan. - In elk geval,is het zeker, dat toen hij de school verliet en op de academie ging, - niet om testudeeren, maar alleen om een graad te halen, - hij, zoo te zeggen, al over de oorenverliefd was.Het was de liefde, waarover hij echter nooit sprak, - want g r o s s e

L e i d e n s c h a f t e n s i n d s t umm , - die hembelette dáár de vrienden te behouden,die hem dadelijk bij zijne aankomst omringden. - Want de studentenwereld, mijnedames, heeft dit met de burgerwereld gemeen, dat een rijke jongen nooit gebrek heeftaan menschen, die zich bij hem zoeken aan te sluiten; hoewel men bekennen moet,dat zoodanige rijkaard lichter daartoe komt om de dwaze jongens, die de waarde vanhet geld nog niet volkomen kennen, af te schudden, dan die kennissen, welke hemlater in onze veel wijzere en meer degelijke maatschappij vervolgen.Evenals alle menschen, die met ééne groote gedachte bezield zijn, zoo was mijn

held in het gezelschap van anderen veelal

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 84: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

77

afgetrokken en verstrooid, in eene mate, die hem geheel en al onverschillig deedschijnen voor anderen. Hij at aan eene studententafel, waar hij zonder nadenken, -alleen steeds met zijn hartstocht bezield, - den eersten schotel met doperwten, ofandere lekkernijen, op zijn bord ledigde en opat, zonder te merken, dat anderen nogniets daarvan genoten hadden; - hij schonzich, op dezelfde wijze, herhaaldelijk zijnglas vol uit de flesch fijnen wijn, en ledigde het in een stillen t o o s t aan het voorwerpzijner aanbidding, zonder daarop acht te geven, dat andere gasten hem dat kwalijknamen. - Als de een of ander hem op dergelijke kleine verzuimen oplettend maaktebloosde hij sterk, stamelde eene verontschuldiging, - en beging den volgenden keerweder dezelfde onwillekeurige lompheid.Vroeg men hem op partijen, - hij kwam er altijd. Hij at en dronk in stilte en gepeins,

vergat eene fooi aan den knecht te geven, - als dat soms te pas kwam, - rookte instilte eene manilla, en droomde van zijne schoone, zonder ooit zijn sigaren aan eenvriend aan te bieden, uit wiens koker hij zich meer dan eens vergast had, als hij denzijnen, in zijne afgetrokkenheid, vergeten had, - en hij kon er ook nooit toe komen,den stillen tempel zijner liefde, zijne keurige kamers, door het uitnoodigen van ruwegasten te ontheiligen.De jonge lieden, in hun dollen levenslust, zagen niet in, hoe de liefde hem tot een

martelaar maakte; - integendeel, zij begonnen hem te miskennen, spraken vanschrielheid en egoïsme, en lieten hem loopen.Daaraan onderwierp zich onze held zonder morren. Hij leefde alleen voor de liefde;

hij was tot klaarheid gekomen; hij kende het doel van zijn leven, en bracht gaarnede kleine opofferingen, die men van hem vergde, liever dan één oogenblik aan zijnebeminde ontrouw te zijn, door haar, om den wille van anderen, te vergeten.Ik ben nooit zijn vertrouweling geweest, maar ik verbeeld mij, dat hij alles in den

vorm behandelde, zooals het behoort, en zooals het u, mijne dames, beter dan mijbekend zal wezen. Zoo b.v. maakte hij zeker zeer ellendige verzen ter eere zijnerbeminde: hij zuchtte wanhopig als zij verkouden was en bracht haar geregeld elkenavond eene serenade in stilte. De reden, waarom hij niet vreesde hare tegenliefdeniet te verwerven, was, dat hij het voorwerp zijner aanbidding zoo lang gekend had;dat zij als kinderen met elkaar grootgebracht waren, dat zij elkaar bemind haddeneer zij het zelf wisten, zooals ik reeds de eer heb gehad u te zeggen, en dat zij elkaar(zonder formeel geëngageerd te zijn, mevrouw!) eeuwige trouw gezworen hadden.Maar de academie, mijne dames, is eene gevaarlijke plaats! - Heel gevaarlijk!! De

vriendschap kon mijn held van zijne eerste

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 85: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

78

liefde niet aftrekken; - de studie zelfs, natuurlijk altijd de hoofdzaak bij een student,was daartoe niet in staat; - maar een paar mooie oogen hadden mij toch bijna van hetgenoegen beroofd, u deze romantische geschiedenis te vertellen. Op de volgendewijze namelijk: hoe meer een student zich van zijne kameraden afscheidt, en hoeminder hij hunne achting zoekt te verwerven, des te hooger stijgt hij gewoonlijk inhet aanzien der hem omringende, deftige maatschappij. Zoo ging het ook met mijnheld. En geen wonder; hij was ‘ijselijk solide,’ zeiden de Mama's; - hij betaalde zooprompt zijn rekeningen, dat zijne hospita aangedaan werd en het aan iedereenrondbazuinde; hij had zulk een kolossaal vermogen! vertelde de notaris, die zijnvoogd was. - Hij zou zeker een sieraad der maatschappij worden! schreeuwden allente gelijk, en vooral de vrouw van den professor in de Mysogenie, bij wien onzestudent zeer ongeregeld op de colleges en uiterst geregeld op de t h e e 's kwam. Gijvermoedt al, mijne dames, waar ik heen wil. De Professor had niet alleen eene vrouw,maar hij had ook eene kleine familie van elf dochters, en ééne van die elf had zulkeschoone oogen en deed de suiker op zulk eene aandoenlijke wijze in zijn kopje theeen vroeg hem met zulk een zacht stemmetje, of hij ‘melk genoeg had?’ dat onzestudent, mijne dames, zijne eerste liefde begon te vergeten en niet alleen op theekwam bij den Professor, maar ook op koffie, - en ééns zelfs de Mama en de negenoudste dochters, - waaronder zij was! - 's namiddags naar buiten chaperonneerde ende sjaals en parapluies voor het geheele gezelschap droeg. Ik ben overtuigd, mijnedames, dat wie met een schoonmeisje naar buiten gaat en verliefd is, honderd kansentegen één loopt, mits de liefde wederkeerig zij, - om geëngageerd naar huis terug tekeeren, - dat heb ik zelf ondervonden. Verbeeld u nu den toestand van de eerste,onwetende geliefde van onzen held!....!!Maar verder. Toenmen buiten was, geraakten deMama en de overige acht dochters

allen in verrukking over de schoonheid van het natuurtooneel, dat zich voor haaruitspreidde aan den voet van een twintig el hoogen zandheuvel, waarop ikmij verbeeldhaar nog te zien staan, met de acht parasols wijzende naar de ondergaande zon aande kim, met den rug gekeerd naar hare zuster en onzen held, die den berg nietbeklommen hadden enmet niets dan eene theestoof tusschen zich zaten, met de oogenop den grond gericht. Het was een gevaarlijk oogenblik, vooral toen de dame dentheepot moest opschenken, en hij haar helpen wilde en hun vingers alzoo in aanrakingkwamen, en zij hem aankeek, met die groote, zachte, vragende oogen.Maar hij bezweek niet. Hij schonk wel wat al te veel water op de thee, en de overige

acht dochters en de voorbeeldige moeder moesten zich met heel slappen kosttevredenstellen, - en hij

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 86: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

79

was zeer verlegen en zij ook, - en hij stak zelfs het brandende einde van de sigaar inden mond, en verschroeide zich de lip, - maar hij was niet geheel en al verloren.Op weg naar huis echter! O, die wandeling, mijne dames! Voorop ging Mama,

dan de acht dochters, twee en twee; de jongsten eerst, - omdat de oudsten te goedopgevoed en te wijs waren, om rond te kijken, - en daarop volgde h i j met h a a r !Eerst moest hij haar sjaal omdoen (hij had al de Mama en de overige acht ingepakt),dan hielp hij haar een handschoen zoeken, - daarop viel een schertsend tweegevechtjevoor van den gevaarlijksten aard over het dragen van een mandje met het zakje suikeren de bitterkoekjes er in; daarop moest hij haar moed inspreken tegen een vleermuis,die telkens in de nabijheid van haar goddelijk aangezicht kwam fladderen, - eneindelijk, ja eindelijk, presenteerde hij haar den arm! Hoe hij dat doen kon, zoo inden heerlijken avondschijn, zonder zijne hand daarbij aan te bieden, - is mij tot opdit oogenblik een raadsel!Maar, - zijn hart, mijne dames, - zijn hart sprak bijtijds: siddert niet voor zijne

eerste liefde! Op het oogenblik, toen de verzoeking het gevaarlijkst was, trad haregestalte tusschen hem en haar, die aan zijn arm hing; hare dreigende gestalte scheenhem zijne trouweloosheid te verwijten; hij herinnerde zich zijn eeden en geloften,mijne dames, - dat deed hij! - en, ter eere van ons mannen zij het hier geboekt, - hijliet de schoone op de stoep staan, - weigerde eene boterham bij de familie te blijveneten; - en acht dagen later vertelden de tien andere zusters, - als een diep geheim,aan al hare vriendinnen, - dat die nare X. een blauwtje geloopen had bij hare zuster!Zelfs deze onware beschuldiging en onmenschelijke behandeling brachten onzen

held niet meer aan het wankelen. Hij besefte het gevaar, waarin hij verkeerd had, lieteene dissertatie hoe eer hoe liever voor zich schrijven, promoveerde en verliet deacademie.Toen, mijne dames, vestigde hij zich te Amsterdam: vlak tegenover mij; het is nu

dertig jaren geleden; hij woont er nog, op dezelfde kamers; onveranderd, getrouwals de Ridder Toggenburg aan zijne eerste en laatste liefde; - een voorbeeld voor onsgeslacht op dat punt, - een algemeen geacht en bemind mensch.‘Maar is bij niet getrouwd?’‘Neen, mevrouw.’‘Misschien eene ongelijke liefde, een meisje van geringe afkomst!’‘Volstrekt niet!’‘O hemel! Dan is zijne beminde overleden! Hoe naar!’‘Ook dat niet.’‘Maar in 's hemels naam,mijnheer Smits, waarom is hij dan niet met haar gehuwd?’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 87: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

80

‘Mevrouw, dat kon niet; - er was één hinderpaal, die onoverwinnelijk was; - het isverschrikkelijk, maar toch waar!’‘Ik geloof het wel! Maar wat was het toch! Waarom huwde hij zijne eerste en

laatste liefde niet, die goede jongen?’‘Mevrouw, - hij kon met zichzelven niet in den echt treden!’

Brief van en over een parvenu.

Gisterenmorgen heb ik onderstaand briefje ontvangen, en ik geloof niet beter tekunnen doen, dan er onmiddellijk op te antwoorden.

‘R o t t e r d am , 17 April 1856.

M i j n h e e r !

Met groot leedwezen heb ik uit uw geschriften meermalen opgemerkt, dat het eenstokpaardje van u is, tegen menschen, die van onderen af beginnen en opklimmen,te velde te trekken en hen onder den hatelijken naam van “p a r v e n u s ” bespottelijkte maken. In een uwer laatste nummers zelfs, in het begin van uw vrij flauw stukjeover den “ouderwetschen Hollander,” worden zulke menschen bij de haren er bijgesleept; ik bedoel waar gij zegt: “niets verveelt mij meer, behalve een P a r v e n u ,enz.”Zulke gezegden zijn even illiberaal als ongerijmd en grievend voor hem, die door

eigen verdiensten zich een weg in de wereld gebaand heeft, en daar ik mij zelf beroemeen van die menschen te zijn, en mij er niet meer aan blootstellen wil, dagelijks dooru beleedigd te worden, heb ik mij vast voorgenomen nooit weder een oog in uw“Spectator” te slaan, tenzij gij mij op dit punt beterschap belooft.Ik heb de eer te zijn, mijnheer Smits,

Uw dw. Dienaar,

Een “Parvenu.”’

‘M i j n h e e r d e P a r v e n u !

Uw brief heeft mij zeer getroffen, en ik gevoel wezenlijk het grootste berouw, datik door mijn onbezonnen geschrijf u onwillekeurig gegriefd heb. Uit uw regels merkik namelijk op, dat ik tot dusver niet geweten heb wat een p a r v e n u was, - of, datik heel iets anders daaronder versta, dan gij, die u op dien naam beroemt. Mag ikdus, - alleen ter mijner verontschuldiging, - uitleggen, wat i k daaronder begrijp, enzoo gij, na dat gelezen te hebben, er nog op staat, om een p a r v e n u te heeten,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 88: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

81

of voor de p a r v e n u 's in de bres te springen, zal ik u in gemoede aanraden verderden “Spectator” niet te lezen, omdat, ziet u, ik wezenlijk niet beloven kan, nooitweder iets over zulk een rijk onderwerp als het ras der p a r v e n u s in mijn blad opte nemen.Ten eerste, waag ik het u in korte woorden eene definitie van het woord p a r v e n u ,

zooals ik het begrijp, te geven.Een p a r v e n u is (inmijn oogen) iedereen, onverschilllig in welken stand geboren,

die door toevallige omstandigheden, en niet door eigen verdiensten, eene hoogerepositie in de maatschappij bekleedt, dan die, waarin hij eigenlijk t'huis behoort.Men heeft dus verschillende soorten van p a r v e n u s , en deze soorten bevatten

zooveel individu's, dat het onmogelijk is de deur uit te gaan, zonder dat de een ofander dezer, in uw oogen, zeer achtingswaardige wezens, u zedelijk of lichamelijktegen het lijf loopt.Bij voorbeeld, ik kan 's zomers nooit in A r t i s komen en plaats nemen aan mijn

geliefkoosd tafeltje (gij weet wellicht juist waar het staat?), zonder dat naast mijkomt te zitten een der ergste p a r v e n u 's, mij bekend, die, als ik hem koopen en totgeschenk kon geven aan de maatschappij, een afzonderlijk, verguld hok voor zichalleen verdienen zou, - vlak naast dat van den groeten Amerikaanschen buffel.Deze mensch was een zeer verdienstelijk schoenmaker, wiens broeder als

kajuitsjongen naar de Oost ging, vele jaren geleden, dáár, op de eene of andere wijze,ontzettend veel geld en de leverziekte opdeed, ongehuwd stierf en zijn broeder totbezitter maakte van een kolossaal vermogen.Deze verliet dadelijk zijne geboortestad, kocht een huis bij ons, op eene der

schoonste grachten, schafte zich prachtige equipages aan en beschouwde onmiddellijkal diegenen, die geen titel hadden, als zijn minderen en ondergeschikten. Alsschoenmaker had hij op schoenlappers nedergezien; als millionair verachtte hijnatuurlijk iedereen, die zich behelpen moest.Dit belette niet, waarde heer, zooals gij zelf, indien gij een echte p a r v e n u zijt,

wellicht ondervonden zult hebben, dat men hem overal met open armen ontving, Datwil zeggen: hij werd niet gedeballoteerd in de sociëteit, - in weerwil van al de anderep a r v e n u 's, die zich vereenigden om hem te doen vallen; - het is u bekend hoegaarne de kraaien elkander de oogen uitpikken, - hij ontving visites uit de buurt, enzelfs uitnoodigingen, die hemwel schoorvoetend gegeven, maar toch niet hardvochtiggeweigerd werden. Eerst werd hij op een groot d i n e r bij zijn bankier uitgenoodigd,die zich in het geheim tegen ons daarover verontschuldigde, dat hij zulk een klant,met zulk eene balans ten zijnen gunste, ontvangen mo e s t ; - en wij stemden dat toeen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 89: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

82

waren eerst nederbuigend beleefd, en daarop beleefd zonder nederbuigend te zijn, -en toen oefende het geld langzamerhand zijn invloed uit, - en hij begon nederbuigendjegens ons te zijn, en wij (en wellicht gij ook, mijnheer) aanbaden juist niet het goudenkalf, maar lieten ons wel zeer gedwee door den vergulden, volwassen os op de teenentrappen.Dat is nu 's lands wijs, 's lands eer, en ik heb er vrede mee. Het was precies niet

aangenaam, want soms trapte hij wat hard, en als men wederom wilde slaan, - het isdroevig te vertellen, maar toch zeer waar, - dan nam de goedhartige, lieve werelddat zeer kwalijk. “Men moet niet vergeten,” zeide men, “dat hij geene opvoedingheeft gehad; men moet hem met liefde en toegevendheid behandelen,” en dezelfdedriftige, deftige mijnheer, die 's morgens zijn eigen schoenmaker de deur uitgeschopthad, omdat zijn laarzen hem ietwat knelden, betoonde een engelachtig geduldtegenover den ruwen, schatrijken schoenmaker-p a r v e n u , die - zulke heerlijked i n e r s gaf.En zoo ging het voort, geachte heer. In de wereld is het niet anders. Deze

ex-schoenmaker, die niets dan geld had, om hem aan te bevelen, werd langzamerhand,in vele opzichten, ons aller tiran, en als hij maar een greintje gezond verstand hadgehad, zou hij ons allen tot zijn onderdanigste en meest dienstwillige slaven gemaakthebben. Dat had hij echter niet, en soms deed hij ons zijne minachting zoo pijnlijkgevoelen, dat wij weerspannig werden, - voor een oogenblik, - en grooten lustgevoelden hem op zijne plaats te zetten; - maar hij liet ons weder de macht van zijngeld gevoelen en wij bedaarden en werden weder wijs.Hij was ongehuwd, en is het nog gebleven, en de meest beschaafde mama's zouden

gaarne gezien hebben, dat hij de hand van haar lieve dochters gezocht had, en ikgeloof zelfs, dat er onder die lieve uochters enkele waren, die, - - - maar, hoe het ookzij, hij beroemde er zich op, dat hij “aan elken vinger van de hand een meisje konkrijgen,” - en wij gloeiden van toorn en spraken hem tegen, en in ons hart moestenwij toch bekennen, dat hij zoo geheel ongelijk niet had. Ook vernederde hij ons somsallen, door hardop in de sociëteit te verkondigen, dat hij wel wist, dat wij hem alleenom zijn geld hoogachtten; - maar dat hem dit niet hinderde, - en dat hij ons allen, alshij verkoos, koopen en verkoopen kon. - En daarop lachten wij, och, zoo hartelijk!En verzekerden hem, och zoo oprecht! van het tegendeel! - En ik geloof toch, datwij elkaar op dat oogenblik geen van allen fiks in de oogen durfden te kijken!Is ook iemand ooit vriendelijk jegens hem, dan denkt hij, dat men iets van hem

hebben wil. Behandelt men hem met koelheid, dan heet men een trotsche vlegel, enlaat men zich door hem met gemeenzaamheid behandelen, dan loopt men ge-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 90: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

83

vaar om zelf als een onwetende schoenmaker bejegend te worden.Zoo gij, waarde heer, iets ten gunste van dezen p a r v e n u in te brengen hebt, zal

ik het met genoegen vernemen. Vooralsnog blijf ik er bij, hem voor niets beters tehouden dan eene vergulde pop, waarop geen mensch het mij kwalijk kan nemen, alsik van tijd tot tijd verkies te schieten.Ik zal u echter ook een anderen p a r v e n u laten zien, dien ik niet minder verfoei,

dan den ex-schoenmaker, die mij overigens in zijne laatste qualiteit volstrekt nietverachtelijk voorkomt, maar dien ik alleen als iemand verfoei, die door zijn geld zichin beschaafde kringen indringt, waar hij niet te huis behoort, en daardoor aanleidinggeeft tot allerlei laagheid in de maatschappij.Maar stil! daar komt de andere aan! Kent gij hem niet? Hé! dat is jammer! Groet

maar diep! - Het is te laat; hij is voorbij zonder ons gezien te hebben; wij kunnenniets doen, dan met ontbloot hoofd hem nastaren en bewonderen!Zeer geachte heer, dat is niemand anders dan de baron van Bokshoorn. - “En die

man van ouden adel een p a r v e n u ?” zult gij zeggen.Ja, geachte heer; het is een uwer collega's. Het is niet anders. Ik zal u zeggen, hoe

dat komt. Hij heeft noch geld, noch opvoeding, noch verstand. Maar, - (o, diem a a r ' s , die wijzigen zooveel op deze aarde!) toen hij in de wereld trad, had hijc o n n e x i e s , en, als gij wezenlijk een echte p a r v e n u zijt, dan weet gij hoeveeldat waard is.Het spreekt vanzelf, dan men voor hem zorgen moest. Hij kon geen koopman

worden; - dat ging niet bij zijne afkomst. Hij had geld noch talenten om te studeeren,en dus, geachte heer, zette hij zich gemakkelijk neder op den levensweg en liet zichzoetjes aan door zijn vrienden den berg opkruien. Dat is ook best gelukt. Hij is opde ouderwetsche welbekende wijze, eerst in een postje gezet, waar hij zeer beklaagdwerd, en die werkenmoest onder de orders van een ouden ambtenaar van zeer geringeafkomst. Maar hij werkte niet, geachte vriend, en zijn chef klaagde zoo hard overhem, dat men hem verwijderenmoest en hem een ambt schenken, waarbij veel minderte doen viel, en veel meer te verdienen was. - Met één woord, gij kent ze, waardeheer, die verhouding in de ambtenarenwereld, van hoe minder traktement hoe meerwerk, en hoe minder werk hoe meer traktement, waardoor alles weder in evenwicht,komt, en onze impassible vriend klom zoo zachtjes aan naar boven, en stapte zoobeleefd en minachtend weg over de hoofden zijner minder voorname collega's, dathij binnen korten tijd, zonder ooit iets uitgevoerd te hebben, zich in het bezit zag vaneen zeer hoog ambt en van een geëvenredigd inkomen, van welke hoogte hij nederzietop de burgerwereld, die hem omringt, en waarover hij, als

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 91: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

84

over een lastigen modderplas op zijn weg heengesprongen is. - Hij is ook, onder onsgezegd, te dom om kwaad of goed te doen; hij is tevens te onnoozel om ooit iets tezien; maar gelooft gij niet, dat hij op zijne wijze een even groot p a r v e n u is als deschoenmaker?En ben ik hemmeer achting verschuldigd? Zie, zoo iets zou ik niet openlijk durven

verkondigen; - maar ik geloof het niet! - En inmiddels rangschik ik hem, evenals denanderen, onder de meest vervelende en bespottelijke wezens mij bekend.Nog één woord tot slot. Wees zoo goed niet uit hetgeen hierboven geschreven

staat, tot twee zeer verkeerde resultaten te komen: ten eerste, dat ik nederzie opiemand, die door eigen verdiensten in de wereld vooruitkomt, en ten tweede, dat ikeen van die bloeddorstige democraten ben, die een edelman, als zoodanig, verfoeiten in minachting zoekt te brengen.Integendeel, er zijn menschen, die van onderen aan beginnen; - maar niet bestemd

zijn door de natuur om onderaan te blijven; die werken en zwoegen en volharden envooruitkomen, - en voor zulke menschen heb ik eerbied - ik noem hen, in plaats vanp a r v e n u 's, de edellieden van moeder natuur.Er zijn ook menschen van hooge geboorte, die de ridderlijkste van alle spreuken,

n o b l e s s e o b l i g e , indachtig, ookmet dat grondbeginsel van het begin af bezield,een adel bezitten, die hun titel opluistert. Voor dergelijke menschen neem ik ook denhoed af en begrijp zeer goed, dat zij met geen onbetamelijken trots terugzien op eenelange reeks van beroemde voorouders; maar als zoo iemand zijn adel beschouwtalleen als een middel om materieel voordeel te bejagen, en vooral als iemand domgenoeg is te denken, dat de titel den edelman uitmaakt, zooals diegenen doen, diezoo iets heden ten dage nog koopen, of tot geschenk aannemen, dan blijf ik hembeschouwen als een p a r v e n u , onder welk ras, - als wij elkander goed begrijpen, -gij zeker voortaan u zelven niet zult willen rekenen.Ik heb de eer te zijn, enz.’

Onze vrienden.

I. ‘Onze eerste vriend.’

Another and another still appears.S h a k e s p e a r e .

Wie zijn onze vrienden? Wie zijn uw vrienden?Zijt gij in staat, waarde lezer, dadelijk een bepaald en voldoend

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 92: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

85

antwoord te geven op die schijnbaar zoo eenvoudige vraag?Ik wil u bekennen, dat ik, voor mij, er geene kans toe zie, zoo opeens duidelijk en

stellig aan te wijzen, hoe rijk of hoe arm ik ten dezen opzichte ben. Want, onder zijnvrienden, in de ware beteekenis van het woord, moet men niet slechts rekenen diege,nen, welke men nog heeft, maar ook onder dat getal opnemendiegenen, welke menvroeger bezeten heeft: de vrienden uit het verledene, de vrienden van onze eerstejeugd, van onze jongelingsjaren en van onzen rijperen leeftijd.Wie waren die? Hebben wij dien naam te mild gegeven aan velen, die hem

onwaardig waren? Hebben wij hem, op eene ondankbare, onnoozele wijze ook somsgeweigerd, waar wij hem verschuldigd waren? In één woord, wie en wat waren enzijn onze vrienden?De eenvoudigste, ouderwetsche wijze om tot helderheid op dit punt te komen, zou

natuurlijk zijn: 1o. eene verhandeling over de vriendschap hier in te lasschen; 2o. teonderzoeken, wie onze zoogenaamde vrienden aan al de daarin voorkomendevereischten voldoet, en 3o. in eene korte opsomming, tot slot, de echte van de valschevrienden te onderscheiden.Ik echter, zal mij hieraan niet wagen, omdat ik beloofd heb in het eerste nummer

van dit blad niet te ‘betoogen,’ - daar geen mensch een betoog meer lezen zou, alware het nog zoo fraai, - en vooral omdat ik overtuigd ben, dat wij zoo ver in debeschaving gekomen zijn, dat iedere schoolknaap al weet wat de vriendschap is,evengoed als, of beter dan ik het hem zou kunnen vertellen, zoodat zelfs de goedeCicero het niet zou gewaagd hebben zijn boekje over ‘de vriendschap’ heden tendage te schrijven, of indien hij het schreef, zeker geen uitgever daarvoor zou vinden.Ofschoon ik dus niets nieuws van de vriendschap zelve weet te vertellen, komt

het mij voor, dat er wel het een of ander over de vrienden zelven te zeggen valt,vooral als wij terugzien, en de bloedverwanten daarbuiten latende, in de eerste plaatsons op ons gemoed afvragen: - wie was

o n z e e e r s t e v r i e n d ?

Er is, voor de meeste menschen, iets heel bekoorlijks in, om een kreeftengang inhet leven te doen, en met de Chineesche schimmen van het verledene een oogenblikjete spelen. Overbekende gebeurtenissen van oude dagen komen ons zoo vreemd voor;- het verledene heeft zijn raadsels evengoed als de toekomst; - het overoude blijfttoch in vele opzichten zoo wonderbaarlijk nieuw en aantrekkelijk. De gestalten,welker schimmen wij oproepen, zijn van den eenen kant zoo schitterend verlicht,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 93: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

86

zoo helder en duidelijk te zien, - van den anderen kant zoodanig in duisternis gehuld,zoo onduidelijk van omtrek, - dat het geheel iets tooverachtigs heeft, - ja zelfs, hoeongerijmd het gezegde ook schijne, - iets waars en onwaars tegelijk, - en zeker altijdiets heel vreemds en gemeenzaams tevens.Vooral vereenigt het beeld van onzen eersten vriend al deze eigenschappen in zich.

Wie was hij toch?Was het de jongen, die naast ons op de schoolbank zat, - die met ons werkte en

met ons speelde, en bij acclamatie onze vriend heette? Wij hebben allen zoo iemandgekend, iemand, die onzen verjaardag medevierde, dien wij altijd (tot verdriet onzermama's, die hem volstrekt niet ‘zóó aardig’ vonden) mede naar huis wilden brengen;die dáár met vuile voeten in de kamer kwam, of de theekopjes van de tafel stiet, ofons schoonste speelgoed brak - en toch onze lieveling was. Wij hebben allen metzoo, iemand vischnetten geknoopt en vliegers gemaakt, en allerlei kattenkwaadbedreven, en hebben nooit, zoolang hij bij ons was, aan zijne of onze vriendschapgetwijfeld; - wij hebben allen met bittere tranen afscheid van hem genomen; wijhebben hem een pennemes of een albumblaadje ‘tot eeuwig aandenken’ geschonken,en een dergelijken schat wellicht van hem ontvangen en jaren lang bewaard, - jarennadat ons de schenker zelf onverschillig was geworden, - als eene soort van grafzerkop de rustplaats van een afgestorvene.Want waar is die eerste vriend gebleven? al weer het oude antwoord: - ik weet het

niet!De wagen rolt voort, en wij staan voor een oogenblik alleen; maar overmorgen

zal hij ons schrijven, en wij ondervinden reeds een zekeren troost in de zenuwachtigeopgewondenheid, waarmede wij wellicht den eersten brief over de post aan ons adresafwachten. En de brief komt, - en wij lezen hem tienmaal over en hebben zooveelmet ons eigen antwoord te doen, dat wij den inhoud vergeten, eer wij ons eigen episteltoegelakt hebben, - en wij dragen den brief in onzen zak rond, - en laten hem aanalle menschen lezen, en bluffen daarmede, evenals wij in latere jaren op anderenietigheden pochen, - en de brief wordt versleten en oud, en er komt hier een gat in,en daar wordt er een hoekje van afgescheurd, - omdat die door zoovele handen gaat,- en evenals de brief, gaat het ook met die eerste vriendschap; - men schrijft elkaarna langere tusschenpoozen, - men stelt het antwoord uit, - men ontmoet elkaar nietmeer in de eerste tijden: - men vraagt echter belangstellend naar elkanders welvaartaan onderlinge kennissen; - eindelijk heeft men het adres verloren - of vergeten; -eene lange tusschenruimte komt, gedurende welke men niets van elkander verneemt- en na verloop van jaren, gaapt ons de eens gemeenzame naam zoo vreemd en

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 94: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

87

koud tegemoet uit de huwelijks- of doodsadvertenties in de H a a r l em s c h eC o u r a n t , - dat wij ons twijfelend afvragen, evenals ik nu doe ‘is die wezenlijkonze eerste vriend geweest?’Zoo hij niet, dan een ander. Maar wie toch? Wellicht de arme ondermeester op

school. - Kunt gij u hem nog herinneren? - Ik meen dien armen drommel, die zoodanigafgesnauwdwerd door ‘mijnheer,’ op wien ‘mijnheers’ vrouw en ‘mijnheers’ dochterszoo uit de hoogte nederzagen, - die veel minder te eten kreeg en veel meer werkdeed, dan één van ons; ik meen hem, om wiens witkatoenen, gestopte handschoenenwij altijd lachten, die altijd ééne pen achter het oor had en een heele bos pennen,welke hij vermaken moest, in de hand; die ons werk verbeterde op school, en het‘toezicht’ had in onzen vrijen tijd, die ons zelf zelden strafte en menigmaal de strafvan den gestrengen chef van onze schuldbewuste hoofden afwendde; hem, dien wijallen in onze kinderlijke eenvoudigheid beminden, en toch onbarmhartig plaagden,- dien wij, in oogenblikken van overmoed en vreugde vergaten, maar die onzebiechtvader en raadsman was, als wij in nood verkeerden. - Weet gij ook nog, hoewij eens, in eene opwelling van dankbaarheid, hemmede naar buiten namen, op eenepartij door den zoon van dien rijken C. (dien gij ook wellicht vergeten hebt), op zijnsvaders landgoed gegeven, en hoe wij meenden hem genoegen te doen, door hem veelwijn te schenken? - en hoe onze ouders op eene genadige wijze, wel niet minder dandrie achtereenvolgende woorden met hem spraken, en onze ondeugende zusters, enwij daarbij, om zijn kalen rok en zijn verlegene manieren spotten, - en hoe wij hem,bij zijn vertrek van de school, - ik weet niet eens meer waarheen hij ging, - eenzilveren horloge tot geschenk gaven, door een brief vergezeld, - door den oudstenvan ons met ontzettend veel moeite geschreven, vooral met behulp van zijne tong,die elke letter, welke zijn vingers op het papier zetten, op zijn lippen voorteekende.Weet iemand uwer, mijn lezers, waar die arme ondermeester gebleven is, dien wij

zoo zeer beminden? Hoe heette de goede man ook? - Hebben we ooit iets meer vanhem gehoord, - of later zelfs naar hem gevraagd? - Was hij het wellicht, die ons meerdan eens in het druk gewoel op straat te gemoet gekomen is, - die ons half vragend,half verbaasd, - en altijd nog verlegen in de oogen keek, - en die, - toen hij zag, datwij hemwellicht zoo half herkenden, maar niet ‘tehuis brengen’ konden, zooals menzegt, bescheiden verder ging, terwijl wij ons onverschillig afwendden, om in eenprentenwinkel te staren, zonder in het minst ons te verbeelden, dat wij onzen ‘eerstenvriend’ zoo pas tegen het lijf geloopen waren.Als hij maar dien naam verdiende; - want het was toch in vele opzichten een malle

vent, niet waar? - Weet ge nog, hoe

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 95: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

88

hij was voor dien grooten N ew f o u n d l a n d e r van C.? - - Maar als ik daaraandenk, zou ik haast dien onvergetelijken viervoeter voor onzen eersten vriend houden!Waarom niet? Hij leerde ons, zoo spelende, menige les, die meer waard was, dandie, welke wij uit die droevige, veel gebruikte, maar in menigerlei opzicht, - ik zegdit met huivering, - zoo onnutte boeken opdeden. Hij was streng onpartijdig; - voorhem, evenals voor de wet, waren allen gelijk. Hij was even vriendelijk jegens denzoon van den leerlooier, dien wij, aristocratischgezinde Smitsen en Janssens, diepverachtten, als voor ons. Hij beet èn den ouden oppasser èn den jongen baron evenonbarmhartig in de vingers, als zij hem bij den staart trokken, en hij verslond eendroog korstje of een vet stuk ‘lekkers’ met dezelfde graagte. Zoo een ware vriendons ook helpt ons leed te dragen, dan was die hond, in den waren zin des woords,onzer aller vriend! Hij droeg vele onzer zonden op zijn ruige schouders, zonder temorren, of zich ooit te beklagen. Het was ‘die nare hond,’ - zoo heetten wij,ondankbaren, hem toen, - die zeker en stellig het eerste blad uit het nieuwewoordenboek gescheurd had. Hij was het ook; die altijd de inktkokers omvergeworpenen de leien gebroken en onze broeken gescheurd en de glazen ingeslagen had, - entoch kwispelstaartte hij, op zulk eene echt menschelijke wijze, tegen zijn lasteraars,en knipoogde zoo vriendelijk tegen hen, - en bewaarde op zulk eenebovenmenschelijke wijze hun geheimen!Hebben wij ooit iets meer van onze tweevoetige vrienden gevergd? - En hebben

wij hem ook niet precies zoo behandeld, als wij onze menschelijke vrienden in dewereld later hebben leeren behandelen? Toen hij oud en kreupel en half blind werden ons verveelde en zich het hoofd stiet tegen alle hoeken, - juist als een oud, zwakmensch zich ook overal in de maatschappij het hoofd stoot, hebben wij hem niet‘uitbesteed’ bij een boer, - zoo goedkoop mogelijk, - evenals men een grijzen,verdienstelijken ambtenaar ten koste van den staat een bitter klein pensioentje geeft,- en hebben wij het niet heel edel van ons gevonden, dat wij hem niet lietendoodschieten, - en het toch eenigszins onbescheiden van hem, dat hij zoo lang leefde,- en een klein deeltje van het geld kostte, dat wij nu zoo gaarne besteedden op zijnopvolger, dien beminden mops, die zoo allerliefst lief was, en onzen ouden vriend(binnen hoe korten tijd?) geheel en al eclipseerde.Wie van de vier was nu onze eerste vriend?Was het de jongen, of de ondermeester,

of een van de honden? - Of nog iemand anders uit de duizend en eene schimmen vanhet verledene, die oprijzen en verdwijnen en schitteren en door elkaar wemelen?Daar is de oude tuinman, bijvoorbeeld, die soldaat was geweest

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 96: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

89

en zoo overheerlijk vertelde van zijn veldtochten; naar wiens heldendaden wijluisterden met dezelfde ademlooze belangstelling, welke Desdemona aan deaandoenlijke avonturen van Othello schonk, - terwijl hij de spade liet rusten en zijnpijpje opstak, en wij op de zodenbank voor zijn voeten zaten, en onze ouders het hartniet hadden te knorren, als de oude man zijn werk verzuimde, omdat hij zulk een‘kindervriend’ was.Die oude tuinier is een wellicht van de meest helder verlichte beelden uit ons

verleden van den éénen kant, terwijl van den anderen kant hij in eene Egyptischeduisternis gehuld blijft.Wij zouden zijn gelaat weder onder duizenden herkennen, met de kleine,

schitterende, levendige oogen, en den grooten, rooden neus, en het ééne been (hetrechter- of het linkerbeen?), dat hij altijd uitstrekte en ons deed huiveren als hijvertelde van den bajonetsteek, dien hij juist dáár, met den vinger op de plek zelvewijzende, ontvangen had, en welks litteeken, zooals hij verzekerde, nog duidelijk tezien was. - Maar van zijn physiek op zijn moreel overgaande, raak ik omtrent dezenonzen vriend eenigszins in de war. Ik heb eene flauwe herinnering, dat de meestezijner verhalen eindigden met een onrechtstreekschen aanval op ons zakgeld, tenbehoeve van het een of ander ongelukkig weeskind, welks ouders in den oorloggesneuveld waren, en dat door hem onderhouden werd, en welks woonplaats en naamhij, volgens zijn herhaalde betuigingen, alleen uit groote kieschheid verzweeg. Ikzie nog, hoe gewillig wij onze duiten opofferden, en hoe hij ze in zijne blikkentabaksdoos borg, en hoe wij hem beloofden het geheim zijner milddadigheid tebewaren; - ik zie ook, hoe hij zeker aarden kruikje uit een geheimzinnigen zakherhaaldelijk onder zijn vertellen te voorschijn haalde en een flinken slok daaruitnam van zeker versterkend middel, welks toebereiding hem door een monnik inSpanje geleerd was, en hoe hij soms, eenigszins bedwelmd door dat middel, verwardraakte in zijn verhalen, en een grooten veldslag in Rusland begon en in Italië eindigde,- en vooral weet ik nog, dat ik later een heelen tijdlang geen jenever kon ruiken,zonder op de eene of andere geheimzinnige wijze herinnerd te worden aan deatmosfeer, waarin de oude krijgsheld gehuld scheen, als hij wat veel van zijngeneesmiddel gebruikte. - Weet gij ook niet, hoe de overige dienstboden hem altijdvijandig gezind waren? - En is hij ook niet opeens, - zonder dat wij ooit vernomenhebben waarom, - uit zijn dienst bij ons ontslagen, en verdwenen, in die wijde wereld,die ons zooveel geeft en zooveel ontneemt; - en eindelijk, en wat nog vanmeer belangis, - was die oude man wezenlijk onze eerste vriend? - of - - - maar ik heb nooit hethart gehad iets rechtstreeks tot zijn nadeel te gelooven, of te zeggen! - Evenwel, bijnader inzien, waag i k het toch niet hem, meer dan

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 97: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

90

éen der reeds genoemden, onzen ‘eersten vriend’ te noemen.En zoo gaat het met al de schimmen, welke wij oproepen. Daar zijn ontelbare

onder, die wij liefhadden, - zooals wij in de dagen der onschuld licht iedereen enalles liefhebben gehad, die ons vermaakten, of ons met goedheid en toegevendheidbehandelden; maar wie daaronder was w e z e n l i j k onze ‘eerste vriend?’Nog eens, en voor den laatsten keer, herhaal ik het: ik weet het niet!Wellicht omdat het noodig is, om een vriend te kunnen waardeeren, zelf eenigszins

ontwikkeld te zijn, ten einde te onderscheiden, hem, die ons slechts als aardigspeelgoed, waarmede hij zich vermaakte, behandelde, van hem die ons met eene alte zwakke toegevendheid tegemoet kwam, om den wille onzer ouders, of om anderebeweegredenen; - en vooral van hem, die om ons eigen best streng en onverbiddelijkkon zijn, als het noodig was, en zich noch door onze tranen noch door onze kinderlijkevleierij liet misleiden.Wellicht zijn wij ook als kinderen voor het verheven gevoel van ware vriendschap

geheel onvatbaar; wij zijn, als het ware, broeikasplantjes nog, die huiverig zijn voorde frissche buitenlucht, welke onze blaadjes door elkander schudt, de onvruchtbarebloesempjes afwaait, - en toch de geheele plant versterkt. - Wij hebben vooral eenvreeselijken schrik voor het snoeimes, - dat door eene wijze en zeer voorzichtigehand gevoerd, tot onzen lateren groei zooveel bijdraagt.Ik geef het dus op naar een ‘eersten vriend’ te zoeken; wellicht zal ik gelukkiger

zijn in mijne opsporing der vrienden onzer jongelingsjaren.

‘Doodfamiliaar.’

.... The funeral baked meatsDid coldly furnish forth the tables.H am l e t .

Wij zijn op een d i n é bij onze nieuwe buren gevraagd; hoewel wij geen twintigschreden ver te loopen zouden hebben, eischt het fatsoen, dat wij rijden, en devigilante zal dadelijk vóór zijn.Ik sta in de voorkamer te wachten, met mijne vrouw en mijne vrouws tante.De beide dames zijn deftig in 't zijde gekleed, maar er ontbreken aan haar japonnen

die, voor ons mannen, raadselachtige strikjes en strookjes, lintjes of bandjes, die eengroot ‘toilet’ van een half toilet, of hoe het heet, onderscheiden.Evenwel is mijne vrouw deftig te aanschouwen en niet minder

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 98: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

91

deftig is hare tante, wier c r i n o l i n e ook eene zekere stijfheid aan haar gedrag enhumeur schijnt te hebben gegeven.De bescheidenheid verbiedt mij over mijn eigen uiterlijk te spreken; maar ik kan

niet nalaten, terwijl ik in de kamer op en neer wandel, tusschenbeide een blik in denspiegel te werpen en mij te verzekeren, dat mijn boordjes en mijne kuif onwrikbaarop hun plaatsen blijven.‘Het is eigenlijk geen d i n é ,’ zegt mijne vrouw; ‘mevrouwA. heeft mij verzekerd,

dat wij geheel e n p e t i t c om i t é zouden zijn, en heel s a n s f a ç o n s enongegeneerd.’‘Ik geloof dat het heel aardig zal zijn,’ merkt tante op, die met een kwaadaardig

gezicht voor den spiegel staat, en tevergeefs met haar gehandschoende vingers eenweerbarstig haar van haar t o u r zoekt te recht te wijzen.‘Wij zullen zeker heel prettig bij elkaar zijn,’ voeg ik er bij, met een

lijkbiddersgezicht, en wij stappen in de vigilante ongeveer met hetzelfde opgeruimdgelaat, waarmede men naar eene begrafenis gaat.Dit ongelukkig denkbeeld komt juist bij mij op, terwijl het portier van het rijtuig

dichtgeslagen wordt, en de lijkstaatsieachtigheid van alles vervolgt mij het geheelefeest door.Iemand in een zwarten rok, met witkatoenen handschoenen, - zeker de

kostersknecht, - want de A's hebben geen mannelijke dienstboden, opent het graf, -ik meen de deur van het gastvrije huis, en sluipt, of zweeft liever, als de schim vaneen afgestorvene, met wezenlooze gelaatstrekken ons vooruit, totdat hij de deur vande zaal opengeworpen heeft, waar wij opgewacht worden.Onze gastvrouw, met haar gemaal, treden ons te gemoet, en heeten ons met

zachtfluisterende stemmen, - zooals bij condoleantievisites gebruikelijk zijn, - welkom.Wij nemen dezen groet op eene droefgeestige wijze aan, worden aan een paar overigegasten, die ons onbekend zijn, gepresenteerd, bij welke plechtigheid wij de halfgefluisterde namen nauwelijks vernemen kunnen, en zakken uitgeput door onze stilledroefenis in de groote fauteuils, en spelen met onze zakdoeken, - die wij gereedhouden om de nog te storten tranen op te drogen, - en kijken elkaar steelswijze aan,en zuchten bedroefd over het slechte weder, en uiten wanhopige klachten over dedure tijden, en steunen over den pas gebroken vrede, - alles met gesuste stemmen enmet die onderworpenheid en afgetrokkenheid, waarmede men in een sterfhuis overniet oneigenaardige, maar toch meestal in den grond onverschillige zaken spreekt.Daar doet een ander lijkbidder, met een hoog ernstig gelaat, de dubbele deuren

open, - en wij worden uitgenoodigd het lijk te komen bezichtigen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 99: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

92

Wij, heeren, gevoelen, wat zoo iets voor de dames moet zijn, en haasten ons haardeelnemend den arm aan te bieden. Om harentwil houden wij ons goed, en een flauweglimlach zweeft op onze lippen, terwijl wij, - er is nu geen twijfel meer aan delijkstaatsie, - twee en twee voortstappen, met de meest bedroefden der aanwezigen,den heer en de vrouw des huizes, ieder door een vriend ondersteund, aan het hoofdvan den stoet.Het kerkhof ziet er keurig uit; het herinnert mij aan die, welke ik in Duitschland

en elders gezien heb; - overal bloemen en sieraden op de oppervlakte, en zoo vol vangroote en kleine gedenkteekens onzer ijdelheid en praalzucht, dat men er voorschrikken moest. De geheele tafel, met de groote pyramide in het midden, gelijkt opeene miniatuur- P è r e l a C h a i s e .Op onze graftombes staan al onze namen geschreven; - wij zoeken onze rustplaatsen

uit, en nemen ze met onderwerping, op eene neerslachtige wijze, in; - mijneverbeelding, die, eens aan het werken, niet licht weder bedaart, stelt mij nu het geheelegezelschap voor als eene vergadering van de geesten der afgestorvenen, de G h o u l sder Arabische nachtvertellingen, die bezig zijn met hun walglijk maal te houden.Wij zijn ook ‘doodfamiliaar’ gevraagd, zegt de gastheer, die ons verzoekt te doenalsof wij te huis waren, en die met een zijdelingschen blik op de getruffeerde schotels,ons verzekert, dat hij vooral zijne vrouw verzocht heeft, hoegenaamd geen omslagte maken; - die huichelaar! maar wij zijn opgebeurd door zijn woorden voor hetoogenblik, en versmaden den troost niet van de geurige soep en zien onze eigenmismaakte gelaatstrekken niet meer in de pas zoo blinkende, maar nu besmette lepels;- en wij buigen ons hoofd over de soepborden, en verdiepen ons in stil gepeins,ongeveer van den volgenden stichtelijken aard. Wij merken wellicht op, dat hettafelzilver gedeeltelijk geleend is, omdat er niet op alles hetzelfde wapen prijkt; wijverdiepen ons in gissingen omtrent den prijs van de Madera, die de lijkbidder uittranenfleschjes schenkt en op eene aandoenlijke wijze presenteert; - wij verwonderener ons over, hoe die A er toekomt een prachtig d i n é te geven, en vergeten, dat wijhet hem zeer kwalijk genomen zouden hebben, als hij het niet had gedaan, en onswezenlijk, in plaats van ‘doodfamiliaar,’ op een levendig discours en een stuk koudvleesch onthaald had; wij zijn overtuigd, dat wij ons doodelijk vervelen en verderdoodelijk vervelen zullen; maar wij doen ons best om moed te houden, omdat wijweten, dat wij geene ‘eeuwige woning,’ zooals de Egyptenaren ze noemden, hebbenin bezit genomen, en in het vooruitzicht op het soeperig gesprek, laten wij ons halfgeledigd bord gedwee door de lijkbidders wegnemen.O wat is de conversatie doodsch! - elk oogenblik gaat er een dominee bij de

lijkstatie voorbij, zonder echter een goed woord

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 100: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

93

tot ons te spreken. O, wat zitten wij daar, zoo volmaakt, in alle opzichten, gelijkendeop wat de goede Homerus noemt, ‘de ledige hoofden der afgestorvenen.’ Allen,behalve de gastheer en zijne echtgenoote. De eerste doet zijn best om nog het laatstelevensvonkje aan te blazen in het gezelschap; hij verheft soms zijn stem zoo luid datiemand, die vier schreden van hem af is, ze hooren kan; hij maakt wanhopigeschertsen, als eenmisdadiger op het schavot, waarover wij ons dwingen te glimlachen;hij doet zijn best om onverschillig te zien op het bord vol truffels, dat de lijkbidderhem voorzet, en ze te eten, alsof het zuurkool ware; hij is even nieuwsgierig als wij,te weten wat op den derden schotel zal volgen, zonder dat hij er iets van mag latenmerken, en hij verstaat even weinig van de kaart van het m e n u , naast zijn bord, alsde lijkbidder, die ze daar neergelegd heeft.Maar zijne vrouw: - zoo wij pas overleden zijn, (zonder echter, dat een van ons

lijk is geworden, dit verzoek ik u op mijn woord wel te willen gelooven), is zij reedsin het vagevuur. Ik zie haar verbleeken, terwijl de schotel van den dag binnengebrachtwordt, en nieuwsgierige blikken in het rond werpen, ten einde op te merken welkenindruk die op ons maakt, en vooral op dien ouden B., die van niets anders verstandheeft dan van eten en drinken, en wiens oordeel op die punten beslissend is Ik zie,hoe ook zij haar best doet onverschillig te schijnen, en hoe zij gemarteld wordt alsC. zich stuipachtig ronddraait, om iets tot haar te zeggen en den knecht een mooienkristallen schotel uit de hand stoot, en - verbrijzelt; - ik hoor nog, hoe zij hemverzekert, dat ‘het er volstrekt niet op aankomt,’ - en hoe zij betuigt, ‘dat zij geenzwak op iets van dien aard heeft,’ - en ik bewonder haar heldenmoed, als ik bedenk,dat al dat kristal gehuurd is, - en dat, hoewel zij er geen zwak op heeft, het haar tochduur te staan zal komen.En ik zie haar angst, dat er iets verkeerd mocht gaan, en besef haar kwellingen,

als C. verklaart, dat die Madera goed is, en dat hij daarbij zal blijven, en den knechtverzoekt de flesch naast hem te zetten; - want ik begrijp wel, dat die flesch ook deeenige en de laatste is van dat geslacht in huis, en ik zie hoe ze spoedig een lijk zalworden, en hoe men even tevergeefs naar meer zou zoeken, als heden ten dage naareen afstammeling der Abencerrages. Maar mijnheer en mevrouw houden zich goed,alsof zij dagelijks niets anders dronken, en terwijl de Pelikaan hare borst openrijt,om haar jongen te doen leven, benadeelen zij hun eigen kinderen, ten einde hungoede vrienden ‘dood familiaar’ te verkwikken. Praat me niet meer van gebrek aanvriendschap in de wereld!Maar nu is de plechtigheid aan den vollen gang. Wat duurt het lang! Zullen de

open kuilen onzer magen nooit opgevuld worden? Hoe ijverig, hoe stil werken wijallen bij het begrafenisfeest!Alleen het geluid onzer werktuigen, of hier en daar een zucht,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 101: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

94

stoort de diepe, plechtige stilte, terwijl de kostersknecht de half leege schotelswegneemt, en met vette lippen, - die echter altijd even ernstig toegeknepen zijn,weder met andere vleeschmassa's aankomt, die wij alle begraven moeten! O, het iseen somber werk! - slechts afgewisseld door de noodige rust en de inachtnemingdier beleefdheidsvormen, welke men zelfs te midden der grootste droefheid nietverwaarloozen mag. En wat duurt het eindeloos voort! Lijken van visschen, vangevogelte, van dieren, alles verdwijnt; de bleeke dood heeft met onwrikbaar billijkenvoet jacht gemaakt op de dieren van woud en veld; de bewoners van lucht en waterzijn gesneuveld, - en wij, wij moeten de slachtoffers begraven!

Maar onze droevige taak is eindelijk, zoover wij konden, verricht, de gastheer legtzijn huilebalk, - ik meen zijn servet, - ter zijde; hij staat op van het werk, en tweeaan twee verlaten wij de rustplaats der dooden, wier beenderen nagepluisd zullenworden door den lijkbidder en zijn medehelpers, die als een troep hongerigeroofvogels op de overblijfels van ons maal een aanval doen.Wij zijn zeer gesticht geweest, in alle opzichten, niet waar? - En kunnen nu naar

huis?Neen! ons ontbreekt nog het kopje koffie of thee, - wij worden bedankt voor de

eer, welke wij de familie hebben aangedaan; - wij stappen in het rijtuig, en rijdenstil naar huis. - Haalt den dokter morgen vroeg, om voor onze overladen magen tezorgen, - om ons te redden van de nachtmerries, welke ons vervolgd hebben, envooral om ons te beletten, dat wij zelven wezenlijk lijken worden vóór den tijd!O mensch, hoe verspilt gij den kostbaren tijd en de goede gaven, - wat zijt gij

dierlijk in uw genoegens! en - -Maar, als gij mij vraagt, kom ik toch gaarne morgen ook bij u ‘doodfamiliaar’

eten!

Variaties op ‘le carneval le Vénise.’

Heisa! Juch-heisa! Dideldum-dei!Da geht's ja lustig zu, bin auch dabei.S c h i l l e r .

Gisterenavond zat ik alleen op mijne kamer; mijne vrouw is uit dogeeren bij haretante, en ik had den heelen langen, stillen avond woor mij.Ik wilde natuurlijk een boel werk doen, - en heb niets uitge-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 102: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

95

voerd; in eene heele zitting van de Tweede Kamer zou men wezenlijk niet minderkunnen doen, - en dat wil veel zeggen.Daarom heb ik echter niet ledig gezeten. Ik had een stapel boeken op tafel, en die

even doorkijkende, - eer ik aan het werk ging, - kreeg ik er één in handen, dat eenebeschrijving bevatte van een carnaval te Venetië, in den goeden ouden tijd, - toende Oostenrijksche politie niet onder de maskers keek, en de zonnige overmoed vanden hartstochtelijken Italiaan niet door de nevelachtige vrees van den flegmatiekenDuitscher in banden geslagen was.Het was een boek vol prenten. Ik heb er in zitten turen met al de nieuwsgierigheid

van een kind, en genoten met al het verstand van den rijperen leeftijd.Ik verplaatste mij in mijne verbeelding te midden van het plein van San Marco;

ik knoopte avonturen aan met geheimzinnige domino's; ik wisselde geestige zettenmet echte Polichinellos; - ik kreeg twist met ijverzuchtige Turken; ik mishandeldeongelukkige Pantalons; ik danste de Tarantella mede, de dolste van de dolle bende;ik lachte hardop over de deftige voorbijgangers, die zoo mild met kalk en meelbestookt werden door de schaterende maskers in de wagens en op de balkons; ikstond in stomme bewondering te midden der aanschouwers van de f a n t o c i n i , -ik gleed zachtjes in een g o n d o l a , zelf gemaskerd en met gemaskerde schoonen,op de stille wateren van den R i a l t o ; - het was mij in één woord, alsof ik een levenden werkzaam deel uitmaakte van al de bonte groepen op de bladen, die ik omsloegen weder weglegde, - en weder voor mij nam. Daarbij was het alsof de viool vanErnst en zijn C a r n e v a l d e V é n i s e mij onophoudelijk in de ooren klonk, - ende muziek van dat stuk, anders zoo b i z a r r e en weinig beteekenend, kreeg nu eendieperen zin en werd verstaanbaar voor mijn gehoor, en ik floot de melodie voor mijzelven, en klapte in de handen en gedroeg mij als een volmaakt dolzinnigen oudenB a j a z z o in de eenzaamheid van mijne kamer.Zoo ging ik naar bed. Maar ik kwam niet in slaap. De bonte gestalten op de prenten

vervolgden mij. Ik kon een langen A b b a t e met een monster-neus niet kwijtraken,en liep met hem, arm in arm, een heelen tijd achter twee geheimzinnige, gemaskerdeschoonen, die telkens verdwenen en dan weder onverwachts te voorschijn kwamen.Dan weder was ik omgeven door eene zee van wonderlijke gezichten en maskers,die heen en weer golfden verward en onduidelijk, totdat ik, op het punt van in teslapen, door hun schel gelach, of de afgebroken accoorden der dansmuziek opgewektwerd, - op mijn horloge keek, - en weder aan het mijmeren raakte...... Een heelentijd over een carnaval op reusachtige schaal voor geheel Nederland, - waarbij ik zelfna-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 103: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

96

tuurlijk de hoofdrol speelde, en de menschen, och, zoo geestig intrigeerde, dat hetdiep te betreuren is (voor mij), dat mijn plan nooit verwezenlijkt kan worden. Zooging het den geheelen nacht door. Ik sliep geen oogenblik gerust. Ik was koortsachtigopgewonden tot de zon opging, - en toen was ik zenuwachtig afgemat.Ik stond op, in de hoop, dat daarmede alles uit zou zijn; ik ging voor den spiegel

staan, trok onwillekeurigmijne slaapmuts af, en begroette mij zelvenmet de woorden:‘B o n s o i r , b e a u m a s q u e !’Gij kunt u niet voorstellen hoe ik schrikte toen ik mijne eigene piepende, echt

domme domino's-stem hoorde, en het lange, bleeke gezicht, en de deftige buigingzag, waarmede ik mij zelven begroette! Was ik aan het ijlen?..... Was ik nog in dendroom?Ik verzette mij met een ijzeren wil. Ik wierp mijne slaapmuts weg, zoo ver ik kon,

kleeddemij dadelijk aan, wat mij niettegenstaande de verwarring mijner denkbeeldengelukte, zonder eenige andere ramp dan eene diepe snede in de kin bij het scheren,en geloofde toen dat ik volkomen genezen was.In deze overtuiging stapte ik naar de kamerdeur, maar ik kon toch niet nalaten

rond te kijken naar mijn slaapmuts eer ik de kamer verliet; - ze lag half verscholen,met den kwast schelms naar mij toegekeerd, - als een dronken c l ow n uitgestrektop het bed, en toen ik de deur achter mij toetrok, hoorde ik haar duidelijk roepen:‘J e t e c o n n a i s , b e a u m a s q u e !’ en een schaterende lach van al de maskersop de prenten vervolgde mij de trap af.Het was al te gek! - Op de ontbijtkamer hoopte ik echter, dat alles voorbij was,

vooral toen ik de ketel van de stoof afgezet had, en haar belet had verder l eC a r n e v a l d e V é n i s e te zingen, waarmede ze druk bezig was toen ik binnentrad. - Zoodoende dronk ik slappe thee, - maar ik was voor den carnevalstroepbeveiligd, en ik nam de couranten met van vermoeienis bevende vingers, maar metde deftigheid, welke mij eigen is, ter hand.Daar las ik natuurlijk eerst het politiek nieuws, - de handelsberichten had ik al den

vorigen avond ingezien; - ik vernam, met verrukking, hoe de vertegenwoordigersder groote oorlogvoerende mogendheden nu met elkaar verzoend waren, en hoe zijelkaar feesten gaven, en hoe de Russen op het welzijn van de Engelsche Koningindronken, en hoe de Britten den Russischen autocraat een toost toebrachten, en hoebeiden den Franschen Keizer hemel hoog verhieven, en, wezenlijk, het was mijdadelijk weder alsof ik te midden van een b a l m a s q u é was, - en ik werd vooralin dit waanzinnig denkbeeld versterkt toen ik mij de woedende artikels in de Franscheen Engelsche bladen, - zoo kort geleden, - tegen de Moskovieten te binnen bracht, -en vooral toen ik las, dat het Engelsch ministerie zich nog zoo bezig hield met devervaardiging van reusachtige mortieren en kanonneerbooten, en wat nog al meer.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 104: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

97

‘Als d a t niet een carnavalsgrap is, dan begrijp ik het niet!’ riep ik in mijnezinsverbijstering uit. - Of ik onder ‘d a t ’ den vrede of de krijgstoerustingen bedoelde,weet ik, wegens den verwarden toestand mijner, hersenen, nog niet.Verder las ik van de carnavalspret van het onderzoek naar het gedrag der Engelsche

generaals in de Krim, - en mijn waan werd hoe langer hoe sterker, - en geheel Parijs,en de vreugde dáár over den vrede, en over den jongen kroonprins, kwamen mij, inmijne ziekelijke stemming, als eene zeer kostbare, maar tevens zeer echtecarnavalsvertooning voor.‘Duitschland.’ - Zie zoo! Nu ben ik er uit! Daar zal ik wel het carnaval ontloopen!

- - - maar, daar las ik van het doen en drijven der uiterste rechterzijde van hetH e r r e n -H a u s in Pruisen, - hoe men nog in de negentiende eeuw, - en na dewaarschuwing van 1848, - toch nog de middeleeuwsche gebruiken en wetten envoorrechten weder in het leven wilde roepen, - en ik legde de courant ter zijde enzuchtte onwillekeurig: ‘een treurige carnavalsvertooning!’ Een oude ruïne vanbordpapier in plaats van hechten steen, en waar niet eens meer een geest in spookt!- En daarbij overvallen mij droefgeestige herinneringen aan e i n e i n i g e sD e u t s c h l a n d , en aan die aarts-carnavalspop den R e i c h s v e rw e s e r , - met deverkleede volksmannen van de P a u l s -K i r c h e te Frankfort, - en aan het volkslied‘Wo i s t d e s D e u t s c h e n Va t e r l a n d ?’ - en ik ben innig overtuigd, dat alshetD e u t s c h e Va t e r l a n d zichooit ongemaskerdopeenb a l m a s q u é vertoont,geen mensch het in zijn macht zal hebben met recht daartegen te zeggen: ‘j e t ec o n n a i s , b e a u m a s q u é !’Ik ben blijde tot de ‘Binnenlandsche Berichten’ te komen. Wij, Nederlanders,

mijnheer, zijn zulk een lichtzinnig volk niet. Het carnaval blijft bij ons in deachterbuurten, op zijn best! Wij, fatsoenlijke lieden, hooren en vernemen er nietsvan. Het lezen van de berichten uit het vaderland en de koloniën zal mij wel genezen.Eerst over het aantal petitionarissen tegen de wet op het onderwijs! Zie, dat is geengekheid! Dat is heel serieus. Het is nog altijd eene optische illusie, dat ik daarachterzie staatkundige hansworsten, met de maskers van heiligen voor! Jongen, wat benik blijde, dat ik dat besef.Dan de vertooningen in Haarlem met het standbeeld van mijn onvergetelijken

vriend, den weledelen heer L. Koster! Dat is ook geene dwaasheid! Wezenlijk niet;dat is ernstig gemeend; - want de menschen hebben hun goed geld daarvoor gegeven!Dat is ook het geval met de Boogschuttersgilden, die evenals de asperges, nu wederbeginnen te schieten; - ik zou wel willen zien, wie den moed had, wat zij, of huntijdgenooten, die voortreffelijke rederijkers, uitvoeren, voor zeer dwazecarnavalsvertooningen te houden!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 105: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

98

Dan lees ik elders van eene vergadering van de letterkundige afdeeling van de Kon.Academie van Wetenschappen, en hoe of iedereen daarbij zoo deftig sprak, en hoeof iedereen over alles een rapport uitbracht, en hoe men de overige werkzaamheden,wegens gebrek aan tijd, tot eene volgende gelegenheid moest uitstellen, en mijnoud-Nederlandsch hart verheugt zich, dat ook daarbij niets carnavalachtigs te zienis, - evenmin als in de publieke promoties aan onze Academie, - die zoo deftig enindrukwekkend zijn, en meer geld kosten, dan een heele carnaval in de meesteHoogduitsche staten.Zoo lees ik verder en word hoe langer hoe bedaarder en zet de ketel weder op het

vuur, en wandel de lange marmeren gang af naar het kantoor, waar ik, met heternstigste gezicht van de wereld, mijn jongsten bediende, die een luiaard is, mijnheer,eene lange preek houd over tijdverspilling en gebrek aan ernst bij zijn werk, - en denboekhouder verzeker op zijn vragen, dat ik nog geen oogenblik heb gehad, om hemde gevraagde opgaven te doen, en daarop ga ik weder naar mijn ontbijt, om deadvertenties te lezen - en die gelakte ketel begroet mij dadelijk met: ‘j e t ec o n n a i s , b e a u m a s q u e !’ en de poppen zijn weder aan het dansen, en ik hoorze zingen: ‘O gij, oude huichelaar, die beter wilt zijn dan een ander, die spot overalles en iedereen, en iedereen voor een carnavalsgek uitmaakt, die op eene anderewijze dwaas is dan gij! Wat zijt gij zelf anders dan een masker, als gij zelf zooveelkostbaren tijd in dwaze mijmeringen doorbrengt, die gij u zelven wijs maakt iets tothet heil der maatschappij zullen bijdragen? - Zijt gij niet op de meest voortreffelijkewijze vermomd, als gij, in uw besten zwarten rok op eene deftige partij deftige taalzit uit te slaan, en u doodelijk verveelt en gapende, in het geniep, tienmaal in het uurop uw horloge ziet, totdat eindelijk het zalige oogenblik gekomen is, waarop gij “degastvrouw voor den aangenamen avond bedanken kunt?”Is het niet eene carnavals-mystificatie wanneer gij, acht dagen later, als gij weet,

dat de menschen niet te huis zijn, u haast, om een kaartje af te geven, tot blijk dat gijdie carnavalsdwaasheid, eene “digestievisite,” hebt willen maken, - vooral als ietslater diezelfde vrienden tot uw groot leedwezen, u te huis treffen, en gij vanweerskanten uw “groot leedwezen” uitdrukt, dat gij het onlangs op uw voorgenomenbezoek “zoo slecht hebt getroffen,” - en van weerskanten in uw hart betreurt, dathetzelfde ongeluk u heden niet is overkomen.En hoe denkt gij over u zelven, waarde. Smits, als gij over de bitter slechte, dure

tijden zit te zuchten en steunen, met uw vriend Jansens, ieder met eene fijne sigaarin den mond en eene fijne flesch voor u? En gij uwe huisvrouw vermaant, om vooralzuinig te zijn, - en gij juist wegens die slechte tijden, de helft

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 106: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

99

zoo veel als anders aan de armen geeft - en u zelven, ouden carnavalsgek, geen deminste ontbering oplegt?Is het ook niet eene bloote carnavalsaardigheid van u, als gij, die zoo deugdzaam

zijt, dien schelm van een tabaksboer, van wien gij zulke belangrijke aankoopen doet,en die u als zulk een oneerlijk mensch bekend is, de hand geeft, en grappen met hemmaakt, en hem zoo echt vriendschappelijk behandelt, en naar binnen neemt, om koffiebij uwe vrouw te drinken? - Of doet gij dit alleen “om een duit te verdienen,” zooalsde menschen zeggen? En ziet gij in diergelijke huichelarij niets ongepast!Is het uit loutere, zuivere eenvoudigheid des harten, oude Smits - its - its, dat gij

zoo te velde trekt tegen de ijdelheden der maatschappij, en over nietsbeteekenendeeerbewijzen en prachtvertooningen, of is dat soms wel niets anders dan de maskerdie spreekt, - en die gaarne zijne vermomming zou afleggen, en met beide handentoegrijpen, als hem zelven zoo iets aangeboden werd? O oude Smits - its - its! J et e c o n n a i s ! J e t e c o n n a i s !’ siste de ketel.

Pietje, schrijf dadelijk aan mevrouw, dat zij onverwijld naar huis moet komen; haalook onmiddellijk den dokter! De ben gansch niet wel! Dokter Sangrado, dadelijk! -en als hij niet te huis is, een ander masker! - ik meen medicus! - Och! Ik ben erg aanhet ijlen.

Een blik in de geleerde wereld.

De oude Egyptenaren waren in kasten ingedeeld; de zoon moest het beroep van zijnvader volgen; alles in de Egyptische maatschappij was netjes afgepast en afgebakend.Daar waren geen eerzuchtige schoenlappers, die priesters van hun kinderen wildenmaken, omdat zij te zwak waren om hun ambacht te leeren; daar waren geenp a r v e n u ' s , die op hun ouders en bloedverwanten met minachting nederzagen, enin dezen en ook andere opzichten heb ik dikwijls gedacht, hoe jammer het is, datdiezelfde kasten-indeeling niet grondwettig bij ons bestaat.Zij, die onze pas herziene grondwet opnieuw wenschen te verbeteren, zullen het

ook met mij eens zijn, dat het artikel daarin: ‘Alle Nederlanders zijn gelijk voor dewet,’ best in dien echt positief-vaderlijk-historisch-Egyptischen zin gewijzigd zoukunnen worden, en hun tegenstanders zullen moeten bezwijken, als zij met mijnagaan, hoe deze door mij bedoelde indeeling, zoo niet in naam, toch inderdaad invele opzichten bij ons bestaat.Bij voorbeeld, ik laat de mindere kasten dáár, en bepaal mij

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 107: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

100

alleen tot de drie groote kasten: van de kooplieden, de krijgslieden en de geleerden,die in ons rijkje te vinden zijn. Ik zal niet behoeven te betoogen, dat ik, alsAmsterdammer, gelijk heb, als ik den handelsstand voorop zet.Deze drie kasten leven geheel van elkander afgezonderd, en zijn, voor zoover mij

bekend is, ook met de meeste minachting voor elkander bezield.Een echt Hollandsch koopman beschouwt natuurlijk den krijgsman als weinig

meer dan eene vergulde pop, of een nietig wezen, dat, van geenerlei nut in den staat,alleen een ontzettenden boel geld kost, terwijl de beursman den geleerde voor eenonpractischen, waanwijzen mensch houdt, dien men in de (handels)maatschappijbest zou kunnen missen.Van zijn kant, ziet de ridderlijke krijgsman zeer uit de hoogte neder op den

handelaar, die het geldverdienen tot het hoofddoel van zijn leven maakt, terwijl hij,in zijne eenvoudigheid, hoogen eerbied koestert voor een geleerde, zonder duidelijkte beseffen, hoe een mensch er toe komen kan, zijn leven lang over ‘de boeken tesuffen.’De geleerde zelf trekt zich op zijne studeerkamer terug, met een gevoel bijna van

walging voor den koopman, dien hij als een groven materialist beschouwt, voor allewezenlijk hoogere beschaving onvatbaar; - wat den soldaat betreft, van dien spreekthij, als van een ruwen, onwetenden krijgsknecht, zijne aandacht volstrekt onwaardig.Zoodoende leeft de een gewoonlijk in eene echt Egyptische afzondering van den

ander, en beoordeelt hem even juist en billijk als zijn tegenvoeters.Het besef van deze onwetendheïd wordt doorgaans door drukke bezigheid en

aloude en diepgewortelde veroordeelen gesmoord;maar somsmoet het toch ontwaken,- en bij mij is dat menigmaal het geval geweest, zonder dat ik ooit verder bengekomen, dan tot de overtuiging mijner onkunde en tot den voorbijgaanden wensch,die te verminderen.Dit verlangen is nu ten opzichte der geleerde wereld een dag of wat geleden bij

een toevallig bezoek in eene academiestad, weder bij mij verlevendigd en ookgedeeltelijk verwezenlijkt geworden.Ik was er, dat spreekt vanzelf, alleen voor handelszaken heen getrokken, die eerder

afgedaan waren dan ik verwacht had, en dewijl ik een vriend mijner jeugd dáár onderde geleerden heb, besloot ik hem op te zoeken en aan zijne hand, zoo mogelijk, eenvluchtigen blik in den tempel der geleerdheid te slaan.Mijn vriend was blijde mij te zien.Wij praatten over oude tijden en oude kennissen,

en ik beloofde gaarne den dag bij hem door te brengen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 108: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

101

‘Er is echter weinig hier, dat u interesseeren zal,’ zeide hij. ‘Niets dan geleerden engeleerdheid.’‘Dat is juist wat mij het meest gewenscht is,’ was mijn antwoord, dat op de pas

aangehaalde gronden berustte, ‘Ontsluier voor mijn onwetend oog eenige derwonderen van de geleerde wereld.’‘Als gij er lust in hebt, zal ik u onze groote bibliotheek laten zien,’ zeide mijn

vriend. ‘Daar gij echter geen tijd of gelegenheid zult hebben daar te studeeren, zultgij dat bezoek wel kunnen uitwinnen; stel u maar een goed voorzienenboekverkooperswinkel met honderd vermenigvuldigd voor. Gij kunt er alles vinden,wat gij wilt!’‘Ik heb de banden van zoo vele boeken in zoo vele bibliotheken op mijn reizen

gezien, dat ik mij de uwe best verbeelden kan,’ hernam ik. ‘Laat mij liever iets anderszien; iets eigenaardigs en echt geleerds.’‘Als ge iets van antiquiteiten afweet, kunnen wij, tegen koffietijd, een bezoek

afleggen bij den Deken van de calligraphische faculteit aan onze hoogeschool,’ steldemijn vriend voor.‘Daar weet ik natuurlijk niets van,’ was mijn antwoord; ‘maar ik zou toch gaarne

dien beroemden man eens zien.’Mijn vriend keek op zijn horloge.‘Laten wij maar dadelijk gaan,’ zeide hij; ‘ik moet hem iets vragen over eene

vergadering, en zal u aan hem voorstellen.’De geleerde zat natuurlijk op zijn studeervertrek. Hij was ook natuurlijk in een

ouden c h amb e r c l o a k gehuld en zijne tafel was natuurlijk met papieren bedekt.Mijn vriend stelde mij aan hem voor, en de geleerde schonk mij een genadigen blik,en verontschuldigde zich, dat hij ons niet vragen kon bij hem te blijven, omdat hijhet juist zoo geweldig druk had - met coupons te knippen en de bewijsstukken voorde nieuwe reeksen in te pakken en aan zijn makelaar over te zenden.‘“E i n G e l e h r t e r i s t a u c h e i n M e n s c h , s o z u s a g e n ,”’ zei mijn

vriend met een glimlach, Schiller parodieerende, toen wij de deur uitstapten, nadathij beloofd had den volgenden avond bij eene geleerde vereeniging den professor teverontschuldigen, die op de sociëteit wilde gaan, om de jaarlijksche rekening enverantwoording van de heeren directeurs aan te hoeren, - 't geen hij niet verzuimenkon, zonder een gulden boete te betalen.Het deed mij recht veel genoegen den professor zoo verstandig en practisch te

vinden.‘Ik ben overtuigd, dat wij best met elkaar overweg zouden kunnen,’ zeide ik; ‘het

spijt mij dat ons bezoek zoo kort moest zijn.’ Ik was er trotsch op, dat ik mij zoodadelijk op mijn gemak gevoeld had bij zulk een groot geleerde.‘Ja,’ hernam mijn vriend, ‘het is wel jammer, dat hij altijd zoo

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 109: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

102

ijselijk bezet is. Hij heeft het zijn heele leven zoo druk gehad, dat hij nooit den tijdheeft kunnen vinden iets uit te voeren.’‘Gij meent zeker met zijn colleges?’ vroeg ik.‘Dat precies niet. - Zoo heel veel colleges geeft hij niet, en daar hij reeds in de

vijftig jaren professor is, en altijd door hetzelfde dicteert, gaat hem dat nog algemakkelijk af. Maar hij heeft nog een boel andere dingen te doen, die veel tijdvergen.’‘O ja,’ zeide ik, begeerig om mijne kennis te toonen, terwijl wij den hoek van de

straat omsloegen; ‘hij moet zeker druk werk hebben met het nazien der dissertatiesvan de jonge lui, die -’‘Ja zeker,’ hernam mijn vriend deftig, ‘daar gaat heel wat tijd mee heen.’‘Vertel me eens,’ vroeg ik vertrouwelijk, ‘is het ook waar, dat de professor

gewoonlijk zelf het grootste gedeelte van zoo'n dissertatie maakt?’‘Neen!’‘Maar dan verandert hij er zeker zoo veel in, dat hij de dissertatie evengoed zelf

zou kunnen maken?’‘Ook niet.’‘Dan geeft hij zeker het onderwerp op, - en maakt de schets voor den doctorandus?’‘Mijn waarde Smits, - gij vergist u wezenlijk weder!’‘Maar vertel mij dan, in vredes naam, wat doet de hooggeleerde heer, - en hoe

gaat het met zulk eene dissertatie toe?’‘O, doodeenvoudig, op de volgende wijze: Als een student zóó ver is met zijn

examina, dat hij aan zijne dissertatie kan beginnen, legt hij een bezoek af bij onzengeleerden vriend, om over het onderwerp met hem te raadplegen. De student heeftnatuurlijk al vooraf vast bepaald wat hij behandelen wil; maar laat de beslissing altijd,met de meeste nederigheid, aan den professor over. Als mijn vriend nu het niet heeldruk heeft, en in een goede bui is, keurt hij het onmiddellijk goed; - als hij het drukheeft (en hij h e e f t het altijd druk), en in eene kwade bui is, keurt hij hetonvoorwaardelijk af, en noemt een ander onderwerp, waarin de student hoegenaamdgeen lust heeft. -’‘Of waar hij niets van afweet,’ voegde ik er zeer wijs bij.‘Dat doet er volstrekt niets toe,’ verbeterde mijn vriend. ‘De hoofdzaak is, dat hij

er geen lust in heeft. - Dus gaat hij heen, met eene diepe buiging,- en keert terug naverloop van eenige dagen, als hij zich verzekerd heeft, dat de professor in eene goedebui is; en dankt hem voor zijn raad, dien hij voornemens is, in alle opzichten tevolgen, - en komt met zijn eigen onderwerp langzamerhand weder voor den dag -en nu wordt dat ook goedgekeurd. Maar daarmede is het aandeel van onzenhooggeleerden vriend aan het werk nog niet volmaakt. Hij vraagt op welke wijze destudent voornemens is, de zaak aan te pakken, en luistert soms

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 110: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

103

meer dan een half uur, naar de geïmproviseerde schets, die de doctorandus van zijnwerkje geeft, en moet tusschenbeide goedkeurend met het hoofd knikken, of eenbedenkelijk “Hm!” uiten, en de meeste deelneming toonen, en de minst mogelijkewoorden verspillen, tot het aan zijne beurt komt, om raad te geven.’‘Ja, dat zal zoo gemakkelijk niet zijn,’ zeide ik; ‘hij moet zelf goed te huis zijn in

het onderwerp, om dat te doen.’‘Juist omdat hij dikwijls op dat punt volstrekt niet op de hoogte is, en toch, als

professor, zoo iets niet bekennen mag, vriend Smits, is zijne taak zoo moeielijk. Maaronze vriend weet dat meesterlijk te doen. Hij begint met den student aan te raden,vlijtig alle bronnen van zijn onderwerp na te sporen, en vooral om alles te excerpeeren.Daarop vertelt hij hem, dat het noodzakelijk is, eene geregelde verdeeling te maken,en niet alles door elkaar te haspelen. Hij verzekert hem insgelijks, dat hij niet telangdradig moet worden over ondergeschikte punten, die hij toch niet geheel en almet stilzwijgen mag voorbijgaan; - hij vermaant hem te zorgen, dat hij goedCiceroniaansch Latijn schrijft, en dat hij geene meening mag uiten, waarvoor hijgeene klassieke autoriteit kan aanvoeren; hij herinnert hem er aan, dat bescheidenheidder jeugd betaamt, en dat hij in geen geval nog levende, groote geleerden, al hebbendie zich hier of daar vergist, mag tegenspreken; hoewel het hem overigens nietverboden is, onbevangen zijn oordeel te zeggen, zooals het een vrijdenkenden,onafhankelijken geleerde betaamt. Ook moedigt hij hem aan, zich door geenzwarigheden te laten afschrikken, en met de meeste vlijt en volharding zijn werk tevolbrengen, en verlangt altijd, ten einde hem een bijzonder blijk van zijnewelwillendheid te geven, zijne schets of zijn manuscript te zien, eer hij aan hetdrukken gaat. Hierop vertrekt de student en maakt, meestal met behulp van eenrepetitor, een dik manuscript gereed, met zoo weinig mogelijk tekst, zeer vele notenen nog meer aanhalingen, dat hij ter beoordeeling aan den professor brengt, die hetstuk in bewaring neemt; daar hij echter den tijd niet heeft het d a d e l i j k in te zien,belooft hij, het zoo spoedig mogelijk terug te zenden. Na verloop van drie wekengaat de student schoorvoetend naar zijn manuscript vragen. Mijn vriend is niet tehuis. Ongeveer drie weken later, na ettelijke vergeefsche gangen, is hij weder in hetbezit van zijn manuscript en van de kostelijke aanmerkingen van den professor, dieongeveer op het volgende nederkomen: zoo de hoofdstukken lang zijn, raadt hij aan,ze te verkorten; en andersom. Hij kan er ook niet te veel op aandringen, dat deschrijver zijn Latijn door een goed Latinist late corrigeeren; hij is oprecht vanmeening, dat het stuk wel beter had kunnen uitvallen; - maar hij heeft ook nog welveel slechtere in handen gehad; - overigens acht hij het voldoende, vooral als het nietontsierd wordt door al te veel drukfouten; het zou hem

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 111: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

104

ook nog aangenaam zijn den schrijver over zijn theses te spreken; alsmede wil hijzich gaarne belasten met het nazien van de voorrede, die door iedereen gelezen wordt,- juist in tegenstelling van andere boeken, - terwijl de dissertatie zelve haast doorgeen mensch meer dan “ingekeken” wordt. -’Mijn vriend was juist zoo ver gekomen, toen wij vlak voor een oud gebouw bleven

staan, tegen welks muren, op een zwart bord, eene menigte gedrukte en beschrevenpapieren geplakt waren, alle, tot mijne verbazing, in de Latijnsche taal opgesteld. -Ik kon er geen woord van lezen. Mijn vriend echter keek ze eventjes door met eenkennersoog, terwijl ik in eerbiedige stilte naast hem stond.‘Nu, Smits,’ zeide hij eindelijk met een glimlach, ‘dat treft gij heden! Weet gij

wat daar aangeplakt staat?’‘Neen.’‘Heden om één uur is er eene publieke promotie. Dat had ik geheel en al vergeten.

Die moet gij bijwonen; het is de moeite waard zoo iets te zien. Het verwondert mij,dat ik de aanplakbiljetten op de pompen niet gezien heb!’‘Die heb ik wel gezien,’ hernam ik, wenschende een bewijs van mijn opmerkenden

geest te geven, ‘zoo uit de verte, maar ik hield ze voor de aanplakbiljetten van eeneverkooping of een kermisspel, of zoo iets.’‘Als gij hier komt, om den draak met onze geleerde wereld te steken, dan laat ik

u niets zien!’ hernam mijn vriend dreigend.Ik betuigde, dat niets verder van mijne gedachte kon zijn, dan zoo iets, en drukte

mijn vurig verlangen uit, om de belangrijke op handen zijnde plechtigheid bij tewonen.‘'t Is al kwart voor één,’ zei mijn vriend; ‘laten wij maar dadelijk naar het groot

auditorium gaan; daar kunnen wij een oogenblik uitrusten en ik kan u het een enander uitleggen eer de plechtigheid begint.’Wij treden door een zijdeurtje in een groote zaal, waar vóór een halfmans-hoog

beschot een hooge kansel stond, met een voorlezerslessenaartje er onder, juist als bijons in de kerk. Rechts en links waren hooge, deftige banken, en voor den lessenaarwas een tafeltje met een stapel boeken er op. Achter het beschot zaten op de talrijkebanken reeds eene groote menigte toeschouwers van allerlei aard, en heel aan heteinde van de zaal, was eene soort van orgelgalerij, waar ik eenige dameshoedenontwaarde.Mijn vriend en ik namen plaats in eene der banken rechts van den preekstoel, waar

ik, als oud-lid van den kerkeraad, mij zeer op mijn gemak gevoelde, en alles bestzien kon, wat voorviel.‘Hoe komt het, dat gij hier zit?’ vroeg ik aan mijn vriend; ‘ik wist niet, dat gij lid

van den kerkeraad waart?’‘Onwetende,’ hernam hij, ‘hier zitten wij in de doctoren bank -,’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 112: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

105

Ik zette dadelijk zenuwachtig den hoed af.‘Maar, lieve vriend, daar hoor ik niet te huis, ik -’‘Zet uw hoed maar weder op, als gij verkiest; - als doctor hebt gij het j u s p i l i ,’

zeide hij lachende, ‘dat wil zeggen, het is u geoorloofd, in deze geleerde vergaderinggedekt te blijven. - Vrees ook niets, men zal u niet naar uw bul vragen; blader maarvlijtig in de dissertatie, die men u straks zal aanbieden; glimlach heel wijs, of knikschijnbaar veelbeteekenend, telkens als gij een der sprekers in vuur ziet geraken, engij kunt er gerust op aan, dat gij uwe rol als doctor zeer goed speelt, en zeker zult gijevenveel verstaan van hetgeen gebeurt, als de meesten der aanwezigen.’Ik schikte mij in mijn lot en bleef bedaard zitten, toen tot mijne verwondering eene

luide muziek van de galerij weerklonk, - juist als in het paardenspel, - en ik aan dehouding der toeschouwers begreep, dat de zaak een aanvang zou nemen.Links van den preekstoel gingen ook een paar dubbele deuren open en een deftige

stoet trad binnen.Eerst de pedellen van de academie met eene indrukwekkende houding; daarop de

heeren professoren in toga en baret, en daarachter een mannetje in een zwarten rokmet een staanden kraag, eene witte das, eene korte broek, en zwartzijden kousen enschoenenmet gespen, een stalen degen en een driekanten hoed onder den arm. Rechtsen links gingen twee anderen juist op dezelfde wijze gekleed; zij herinnerden mijalle drie aan den beul in zijn groot kostuum, zooals hij zich vroeger vertoonde, indie goede, aloude, Nederlandsch Egyptische tijden, toen de menschen nog gegeeselden gebrandmerkt werden. Bij het binnentreden van den stoet ontstond er een drukgeschommel in de zaal; in de studentenbanken hoorde men lachen en proesten; eenigeder heeren in de doctorenbank haalden dissertaties uit den zak, en ik zag kleineaanteekeningen met inkt op den rand der pagina's, - en toen ik weder naar dehoofdpersonen keek, was een der professoren reeds op den kansel, terwijl een dermannen met steken, het voorlezers-bankje innam, de twee andere beulen zich eerstrechts en links van hem opstelden, en zich vervolgens beijverden, iedereen, bij wienzij konden, van eene dissertatie te voorzien. Inmiddels prevelde de professor op denkansel iets in, het Latijn, maar zoo onduidelijk, dat als hij in het Hollandsch gesprokenhad, geen mensch hem verstaan zou hebben, en dat daarmede eindigde, dat dedoctorandus het woord kreeg, hoewel hij klaarblijkelijk iemand was, die niet heelveel te zeggen had. Hij stamelde echter een paar regels, die hij van een papiertje las,dat met eene speld in zijne voor hem liggende dissertatie vastgeprikt was, en zweeg.‘Hij vraagt, dat de menschen hem niet te hard vallen, als zij zijne dissertatie en de

theses er achter aanvallen,’ zei mijn vriend. -

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 113: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

106

‘Daar begint professor A. al. Deze is de meest gewenschte opponent, die een studenthebben kan. Hij opponeert alleen uit beleefdheid. Hij zoekt een punt uit, waaroverhij reeds lang en breed met den doctorandus heeft gesproken en waartegen hij hemzijn bezwaren reeds opgenoemd en hem de tegen-argumenten in den mond gegevenheeft. Hij begint met zijne verwondering te kennen te geven, dat zoo iemand als dedoctorandus, zich zoo kan vergissen als hij op dit punt gedaan heeft, en eindigt meteen compliment aan zijne kunde en den wensch te uiten, dat de doctorandus hem zalkunnen wederleggen. - Zie zoo, nu gaat hij zitten, en de doctorandus zegt zijn vanbuiten geleerd lesje op, en de professor glimlacht en stemt toe, - en het eerste kwadekwartier is voorbij. A d'a u t r e s . Die nu spreekt, is de hatelijke opponent, die ergenoegen in schept den promoveerende in de war te brengen. Hetgeen hij zegt, isscherp als eene naald, en zijn “c o n c e d o , ” na het gestamelde antwoord van denarmen jongen, wiens opponent hij is, sist van zijn lippen, alsof hij hem uitfloot: Nugaan de studenten aan den gang. Tegen deze spreekt de doctorandus reedsvrijmoediger; het zijn zijn vrienden, - toespraak en antwoord zijn afgesproken, omniet te zeggen van buiten geleerd; - als iemand, die vreemd is, op eene gevaarlijkewijze opponeert, wordt hij tot zwijgen gebracht door een van die heeren naast ons,vrienden van den doctorandus, die met een j u r e m e o , van rechtswege een eindeaan de discussie kunnenmaken en zelve voortpraten, zoo lang zij dat noodig achten.’Zoo ging het voort, gedurende een uurtje, toen, midden in eene lange redevoering

van een der opponenten, de pedel de deurenweder openwierp, enmet eene donderendestem ‘h o r a !’ riep, waarna de opponent zich haastte een punt te zetten achter zijneoratie, en de doctorandus een bedankje oplas al weder van zijn papiertje, en deplechtigheidmet een Latijnsch gebedje en een luid ‘amen!’ eindigde. Hierna stondende professoren op en verwijderden zich; de muziek viel weder luid jubelend in, ondereene drukte in de zaal, die eerst een einde nam toen de professoren deftig weder naarbinnen traden. Na, - zooals mijn vriend vertelde, - in de senaatskamer geconfereerdte hebben over den graad aan den doctorandus te verleenen, las de promotor van eengroot vel papier een lang formulier voor, wenschte, na zijne plaats verlaten te hebben,den nieuwen doctor geluk, terwijl iedereen, onder het geluid der muziek, zich haastteweg te komen.‘Vlug,’ riep mijn vriend; ‘nu gauw mede naar de felicitatie!’Eer ik wist wat mij overkwam, bevond ik mij met mijn vriend in de groote zaal

van een voornaam logement, waar ik, behalve eene menigte studenten, vele derheeren vergaderd vond, die ik bij de promotie gezien had, en natuurlijk ook den pasgepromoveerde, die zenuwachtig handjes stond te geven, voor eene groote

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 114: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

107

sofa, aan iedereen, die binnenkwam, hem zijn compliment maakte, zich haastte eenesigaar op te steken, en een glas portwijn, of een kop chocolade, of bouillon, of zooiets machtig te worden.Na verloop van een half uurtje verdwenen langzamerhand de vreemdelingen,

zooals zij gekomen waren, en onder dat getal mijn vriend en ik.‘Wat dunkt u van zoo'n plechtigheid?’ vroeg mijn vriend.‘Ik vind ze nog al dwaas,’ zeide ik, ‘en zonder twijfel is ze ook zeer kostbaar.’‘Ze komt me ookmiddeleeuwsch en barbaarsch voor,’ waagde ik verder te zeggen,

toen mijn vriend mij niet tegensprak, ‘eene caricatuur van eene wezenlijk ietsbeteekenende plechtigheid in de voorvaderlijke tijden.’‘Het zou toch jammer zijn, zoo iets af te schaffen,’ zeide mijn vriend.‘Voor wien?’ vroeg ik.‘Voor de pedels,’ hernam hij, ‘die een boel geld daarmede verdienen, - en het is

waarschijnlijk om hunnentwil, dat er onder de professoren nog zoo vele voorstandersvan die publieke vertooningen zijn. Anders begrijp ik het niet.’

Een fijngevoelig mensch.

Mijn vriend Klaas is iemand, die een ‘ijselijk’ fijn gevoel bezit, - zoo fijn, dat hijeigenlijk in watten gelegd moet worden, om door de wereld te komen, zonder zichdagelijks overal te stooten en pijn te doen. Dit, zijn fijn gevoel, maakt tevens dentrots en het ongeluk van zijn leven uit. Het is ook iets, dat hem in zijn eigen oogenoneindig boven de meeste stervelingen verheft, en welks gemis bij anderen hemvreeselijk kwelt, - wellicht echter minder om hunnent- dan om zijnentwil.‘Het is een droevig iets,’ zegt hij, ‘als de menschen zelven geen fijn gevoel hebben,

en dat bij anderen niet weten te waardeeren, en aan kwalijknemendheid oflichtgeraaktheid, of hoe zij het noemen, het verdriet toeschrijven, dat een fijngevoeligman over hunne handelwijze soms aan den dag legt; - dat ondervind ik telkens!’En ik schud het hoofd en druk hem desnoods de hand, en wacht mij er voor, hem

tegen te spreken, omdat ik zoodoende licht dat fijne gevoel, dat hij in zoo hoogematebezit, krenken zou.‘Want,’ heb ik hemmeer dan eens op een toon van onwrikbare overtuiging hooren

zeggen, ‘ik ben volstrekt niet ijdel, - in het geheel niet; - integendeel, niemand weetbeter dan ik zijn eigen gebreken in te zien en te betreuren, ik laat mij ook

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 115: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

108

gaarne door iedereen onderrichten en terechtwijzen, maar - het hangt er van af, h o emen dat doet.’Daar ik nu niet bepaald weet, wat een fijngevoelig mensch onder het woord h o e

verstaat, zwijg ik, en hij geeft eene geheel andere wending aan het gesprek, en gaatvoort:‘A p r o p o s , zijt gij gisteren op het d i n é bij A. geweest?’‘Ja wel, en ik moet bekennen, dat ik mij er zeer goed geamuseerd heb. Het

verwonderde mij echter u, als buurman van A., daar niet te ontmoeten.’‘Het was wel een heel groot feest. Het spijt mij, ik heb er voor moeten bedanken.

- Neen, niet omdat ik al uitgevraagd was, - dat niet, maar, zooals ik gezegd heb, hetspeet mij zeer verplicht te zijn, dat om eene geheel andere reden te doen. Gij weet,dat A. en ik oude buurlieden zijn, - en, wezenlijk, ik houd veel van hem, - en vanzijne geheele familie, - maar men moet niet van mij vergen, dat ik mij daaromvernederen zal om eene openvallende plaats, - zeker voor iemand anders bestemd,aan te vullen. Want, geloof mij, Smits, ik moet mij zeer vergissen, of de meesteuitnoodigingen werden al acht dagen vóór het feest gedaan; - ik heb zelf den knechtdaarmede op straat gezien, - terwijl ik pas eergisteren, op de sociëteit, door A. zelvengevraagd werd. “Mijne vrouw,” zeide hij, “wilde u hedennamiddag laten vragen; wijhebben het niet vroeger gedaan, omdat wij u niet deftig wilden behandelen.” - Nuvraag ik u, Smits, wat zoo iets eigenlijk beteekent? - Ik was te gevoelig om veel teantwoorden, maar, daar ik hem volstrekt niet grieven wilde, wendde ik voor mij nietal te wel te gevoelen. Ik geloof echter, dat hij wel besefte, dat ik eenigszins getroffenwas door zijne handelwijze; want veinzen kan ik niet, - dat weet iedereen! Overigensis het m o g e l i j k , dat ik mij vergist heb, want ik was reeds ontstemd, toen hij mijin de biljartkamer aansprak, door eene onbeleefdheid van B., die mij midden in eenzeer belangrijk gesprek over de aanstaande verkiezingen, met een “straks verder!”liet staan - om een potje te gaan spelen! Nu ben ik volstrekt niet kwalijknemend, -maar het komt mij voor, dat als iemand van mijn jaren, zich de moeite geeft, om aaneen jongmensch, zooals B., iets, dat nogal van groot gewicht is, uit te leggen, hij welzooveel fijn gevoel moest hebben, om mij niet in den steek te laten voor een partijtjebiljart! - Nu, dat doet er niet toe; ieder heeft zijne eigene wijze van zien, en die armeB. is toch zeer te beklagen; - gij weet evengoed als ik, welke soort van opvoedinghij gehad heeft, - en het zou m i j zeer verwonderen, als hij veel fijn gevoel bezat. -Ik ben dus gisterenavond maar stil te huis gebleven, in de hoop dat C, die wel wist,waarom ik dat deed, mij in mijne eenzaamheid zou komen opzoeken; - maar dat deedhij niet, en speelde hedenmorgen den verbaasde, toen ik hem mijne

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 116: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

109

gevoeligheid daarover aan den dag legde, en maakte zich van de zaak af, met de, inzijn oogen, zeer voldoende verontschuldiging, “dat hij wellicht zou gekomen zijn,als hij er aan gedacht had, - maar dat was volstrekt niet het geval geweest.” - Noemtgij dit nu geen gebrek van fijn gevoel, Smits? - Men behoeft niet aan zijn vriendente denken, - o neen, volstrekt niet! Zoo iets zou in onze dagen niet te pas komen! Totmijn geluk echter, behoor ik nog tot het oude geslacht, hetwelk andere denkbeeldenomtrent dergelijke kleinigheden koesterde. E n f i n , men moet zich schikken in dewereld, en ze nemen zooals ze is, en niet altijd jammeren en klagen, wat ook nietsbaten zou! Maar pijnlijk is het en blijft het toch! En men gewent er ook niet aan,hoewel men zijn best doet, om even ongevoelig als zijn buren te schijnen,’ en hijzucht diep.‘Maar’ breng ik verontschuldigend in het midden, ‘gij moet het niet zoo ernstig

opnemen, zóó meenen het de menschen toch niet, -’‘Dat is het juist, wat mij mede het meest kwelt, Smits,’ hervat mijn vriend met

vuur. ‘Als iemand mij willens en wetens beleedigt, of grieft, - dan weet ik waar ikaan toe ben; dan besef ik, dat hij mijn vijand is, en dien overeenkomstig handel iktegenover hem, - maar altijd zonder eenigen wrok, - want die is mij geheel vreemd.Maar het is bitter, dagelijks zoo iets van zijn beste vrienden te ondervinden! Het iserg, zulk een totaal gemis aan fijn gevoel bij hen te ontdekken! Een gemis, dat zichin kleinigheden openbaart, waarin de menschen zich niet de moeite geven te veinzen,maar waaruit men zeer goed opmaken kan, hoe zij in gewichtige gevallen zich houdenzouden. Daar ben ik nu, bij voorbeeld, al jaren lang lid van E x e r c e n d o , en tochben ik nooit in de directie gekomen, - en waarom? - Ik kom trouw op allevergaderingen; ik betaal mijne contributie zoo geregeld mogelijk; ik vermeet mijnooit een afkeurend oordeel te vellen over iets dat daar gebeurt, - en toch laat menmij buiten alles, - en ik wil bekennen, dat het mij spijt mij zoodanig vergeten te zienen gepasseerd te worden door jongere leden, welke de ouderen in de directie opvolgen,terwijl geen mensch aan mij schijnt te denken. En waarom? Alleen vriend, omdat ikte k i e s c h ben, mij zelven op den voorgrond te plaatsen en in alles een hoofdrol tewillen spelen. - Gij moet ook niet denken, dat ik er i e t s om zou geven, lid van dedirectie te zijn. Gelukkig ken ik geene kleingeestige eerzucht van dien aard; - ik hebook geen tijd op dergelijke gekheden te verkwisten, dat heb ik reeds honderdmaalgezegd; - maar als ik naga wat mij t o e k om t , waarde Smits, dan spijt het mij, omde menschen zelven, dat zij de kieschheid niet hebben dat in te zien.’‘Maar,’ geef ik ootmoedig in bedenking, ‘is het wellicht eenigs-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 117: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

110

zins uw eigene schuld, als de menschen uw groote verdiensten zoo over het hoofdzien? - Door die steeds zelf te loochenen, door steeds uwe onverschilligheid vooralle diergelijke kleine onderscheidingen aan den dag te leggen, belet gij misschienzelf, dat de menschen hunne hulde aan uw talenten brengen.’‘Och,’ herneemt hij met een bedroefd hoofdschudden; ‘het is mij onmogelijk mijn

eigen zeer geringe verdiensten en deugden rond te bazuinen! Dat kan men ook nietvergen van iemand, die zooveel fijn gevoel heeft als ik. Zoo iets is goed voor eenman als D., die zich overal pousseert, die den neus in alles steken moet, en die zooweinig bescheidenheid heeft, dat juist hij, op onze laatste vergadering, den jongenE. tot mede-directeur voorstelde, en m i j om mijne stem voor hem vroeg! Die hebik hem natuurlijk gegeven, uit overmaat van kieschheid wellicht, want ik houd hemvoor geheel ongeschikt voor dat baantje, - maar zoo ben ik eenmaal, en ik kan hetniet helpen. - Maar, zie eens, wie is dat, die daar voorbijgaat, zonder te groeten? Isdat niet L.?’‘Jawel, - maar hij keek naar dien prentenwinkel en heeft ons niet gezien.’‘Niet gezien! - O neen! natuurlijk! Ten minste hij zou nooit bekennen, dat hij ons

gezien had; - maar gelooft gij niet, dat als hij iets van ons noodig had, hij beter uitde oogen gekeken zou hebben? - Neen, neen, Smits, gij zijt veel te zacht in uweoordeelvelling, dat heb ik u dikwijls gezegd; - men mag wel g o e d zijn maar a l tegoed is gek; - geloof mij gerust, het is een kwast van het eerste water, - ik kom hemwel twintig maal op een dag tegen, - en ik weet zeker, dat hij nooit groeten zal, alsik den hoed niet eerst afneem. - Daarop wacht hij! Ja, ja! En als ik in het minstkwalijknemend ware, zou ik hem ook nooit van mijn leven groeten; maar gelukkigben ik dat niet; - ik erger mij alleen over zijn gebrek aan beleefdheid! En gij zult welmoeten bekennen, dat ik zoo h e e l ongelijk niet heb!’‘Het is toch een knappe vent,’ waag ik in het midden te brengen, ‘ik heb hem

verleden dat nieuwe boek van G. zoo juist hooren beoordeelen, en met zooveel tactde schoonheden van het werk doen uitkomen, dat H., die bijzonder veel vantegenspreken houdt, er geen woord tegen inbrengen kon.’‘Hm! Is dat ook waarlijk zoo'n mooi boek?’‘Wel zeker. Hebt gij het niet gelezen?’‘Om u de waarheid te zeggen, nog niet. Gij weet, dat ik zeer bevriend ben met

G.'s vader, en ik wil u bekennen, dat zonder stellig er op gerekend te hebben, ik mijtoch verbeeldde, dat ik van den schrijver, of van zijn vader, een present-exemplaarzou ontvangen, en dus heb ik het niet besteld. Nu is het nog niet gekomen, en iswellicht onderweg Maar ik begin te gelooven, dat G., wiens boek overvloeit van demeest verhevene gevoelens! -

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 118: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

111

zooals men zegt, - verzuimd heeft om mij een present-exemplaar te vereeren. -Misschien heeft hij het vergeten, en in dat geval neem ik het hem volstrekt nietkwalijk, - hoewel het juist niet geheel vleiend is, in het vergeetboek te geraken. -Maar wie weet? - misschien is hij ook nooit voornemens geweest mij zijn boek tezenden, en zoodra ik dat weet, zal ik het stellig uit de leesbibliotheek laten komen;want lezen moet ik het toch, al ware het alleen uit belangstelling in den zoon vanmijn goeden, besten, ouden vriend. - Gij moet ook bekennen, dat het niets anderszou geweest zijn dan een blijk van zijn fijn gevoel, als ik het van hem had ontvangen.’Ik denk aan de vele vrienden en de betrekkelijk, weinige exemplaren van zijn

boeken, waarover ieder schrijver beschikken kan, en zeg niets.‘Hoor eens, Smits,’ hervat mijn vriend na eene korte stilte, ‘het komt mij voor,

dat gij het op dit punt niet met mij eens zijt; - zie dat spijt me, - maar ieder heeft zijneovertuiging en die weet ik zeer goed te eerbiedigen; maar dat gij het mij niet ronduitzegt, - zie, dat grieft mij bitter! Geloof me, ik vrees geene tegenspraak; gij kunt mijgerust alles zeggen wat gij wilt, ik zal het u niet kwalijk nemen!’‘In dat geval,’ antwoord ik hem, ‘zal ik met mijne meening rond vooruitkomen.

Niet alleen in deze laatste zaak, maar ook in al de overigen ben ik het niet met u eens,vriend. Het komt mij voor, dat hetgeen gij voor fijn gevoel bij u zelven en voorgebrek aan dezelfde deugd bij anderen houdt, niets anders is dan eene lastigelichtgeraaktheid,’ (ik wilde niet ijdele kwalijknemendheid zeggen;) ‘welke uontzettend veel kleine rampen doet ondervinden, en u heel veel vijanden, in de wereldmaakt; het is iets, dat -’‘Geen woord meer, Smits!’ buldert hij; ‘geen woord, als wij niet doodsvijanden

zullen worden!’‘Maar,’ smeek ik, ‘gij hebt mij beloofd, mij niets kwalijk te nemen, wat ik ook

zeide, anders zou ik, -’‘Ik deed dat, omdat ik bij u ten minste zoo veel fijn gevoel veronderstelde, dat gij

mij geen lompheden zoudt zeggen,’ herneemt mijn vriend met veel waardigheid denhoed afnemend en mij alleen latende staan.Die dwaze vent! Het is een gelukkig iets voor u en voor mij, lezer, dat wij nooit

van ons leven zoo mal zijn geweest! Nooit hebben wij onze gekrenkte eigenliefde,of onze onredelijke lichtgeraaktheid, voor ‘fijn gevoel’ willen laten doorgaan, - oneen!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 119: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

112

De volmaakte briefsteller.

La parole est donnée pour cacher la pensée.

Gezegde van L a r o c h e f o u c a u l d , Ta l l e y r a n d , o f i em a n da n d e r s , en praktijk van iedereen.

De dagbladen brengen ons zeker ten minste eenmaal in de maand, aankondigingenvan de eene of andere verzameling van brieven, welke tot model dienen moeten vooriedereen, in elke omstandigheid des levens.Geen dezer verzamelingen, hoe aanbevelenswaardig ze ook overigens zijn mogen,

heeft echter de eer aan den ouden heer Smits in alle opzichten te voldoen, en hij heeftzich dus voorgenomen, zelf iets te geven, dat, als het eens uitkomt, alles van dienaard, dat reeds bestaat, te boven zal gaan; want het zal het werk zijn, naar hij redenheeft te hopen, niet van hem alleen, maar ook van vele zijn medewerkers, die lustmochten gevoelen tot dit verheven doel, - het afschaffen van allerlei flauwe brieven,- mede te werken.Ten einde geen tijd te verliezen, geeft hij hier een paar staaltjes van de verzameling,

en zal langzamerhand daarmede voortgaan, met zijn eigen voortbrengselen en dieder inzenders, hier te plaatsen, totdat het geheel bij elkaar in het licht kan komen, bijeen zeer milden uitgever, die aan iederen schrijver voor elk vel druks vijf en twintigpresent-exemplaren tegen boekverkoopersprijs aanbiedt, - mits hem de kopij francote huis bezorgd wordt.De brieven, welke de redacteur zelf schrijft, zullen hier niet onderteekend worden;

- ten einde verwarringen te voorkomen, verzoekt hij zijn medewerkers hun stukkenmet eene enkele letter, of pseudoniem te kenmerken, terwijl diegenen, welke zelveniet schrijven kunnen, een kruisje, of zoo iets dienen te zetten.

Eerste brief.Van eene naïve dochter aan hare moeder.

‘'s Gravenhage, den.. Mei ....

Lieve Mama!

Dit is al het derde schrijven, dat ik u deze week zend, niet omdat ik iets weder vanhuis noodig heb, maar omdat ik het zoo ijselijk prettig vind met u te keuvelen, terwijlik zoo doodstil hier op mijne kamer zit. Ja, doodstil, Mamalief, want tante

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 120: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

113

is nooit zichtbaar vóór twaalf uur; de nichtjes hebben tot dien tijd muziekles en neefCharles, die mij anders trouw gezelschap houdt, moet altijd van 's morgens tien totdrie op dat nare b u r e a u van het ministerie zitten schrijven, waar oom van 's morgensvroeg tot 's avonds laat bezig blijft.Dus houd ik het grootste gedeelte van den morgen aan mij en zit zoo heerlijk op

de logeerkamer, met het uitzicht op een der vroolijkste en drukste straten van de stad,dat het mij bijna spijt, als ik mijn toilet moet maken, om tegen het tweede ontbijtweder naar beneden te gaan.Gij kunt u niet voorstellen, lieve Mama, welke allerliefst lieve zomerhoedjes ik

uit het raam zie voorbijgaan, en hoe geheel anders de dames zich hier kleeden danbij ons, zoodat ik mij soms haast schamen moet, als ik met de familie uitga, en mijntoilet bij het hare vergelijk, - vooral als Charles medeloopt, die zulk een spotvogelis! Maar natuurlijk, lieve Mama, ik denk altijd aan uwe spreuk, dat “men niet om hetuiterlijk moet geven,” en toen Caroline eergisteren h a a r nieuwen hoed te huis kreegen ik dien, - voor de aardigheid, - oppaste, kende ik mij zelve haast niet meer in denspiegel, en moest zóó lachen, dat ik er niet van uitscheiden kon, omdat tanteverklaarde, dat hij mij zeer goed stond (hij kost haast niets!) en Charles mij zoo velecomplimenten maakte, dat ik blozen moest!Om tante nu genoegen te doen, zal ik, met uw goedvinden, mijn ouden hoed i e t s

laten veranderen, zoodat die niet meer zoo s t e r k afsteekt tegen die der nichtjes, enheb dus de gelegenheid waargenomen van een regenachtigen dag gisteren, dat wijniet uitgingen, om dat alles te beredderen.Heden zal ik hemweder te huis krijgen en opzetten, als wij de muziek in het Bosch

gaan hooren.Alles hier, behalve huishuur en dergelijke dingen, waarmede ik gelukkig nog niet

te maken heb, is overigens d o l goedkoop! - Verbeeld u, lieve Mama, dat e c h tFransche g l a c é -handschoenen, - heel e c h t e , - die wij bij ons niet krijgen kunnen,hier, als men de k a n a l e n weet, voor een spotprijs te krijgen zijn, zoodat ik uitzuinigheid, eene heele provisie zou willen opdoen eer ik naar huis kom, voor u ende zusters; - maar dan mo e t gij mij, beste Mama, ook nog één couponnetje bijtijdsinsluiten, want mijn beursje begint zoo licht te worden, dat ik het haast niet meerdurf te voorschijn halen. Daar neef Charles nu de volgende week jarig is, en tantemij steeds met beleefdheden en oplettendheden overlaadt, zal ik ook dienen voor eenheel, heel klein geschenkje voor hem te zorgen, en ben dus al een dag of wat geledenmet de nichtjes er op uitgegaan, om de Bazaar met dit doel te bezichtigen. Ik heb er

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 121: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

114

echter nog niets gekocht, dan een visite-boekje, dat ik v o l s t r e k t n i e t m i s s e nk o n .Want, lieveMama, de menschen zijn haast a l t e beleefd hier, en ik word avondop avond met de nichtjes uitverzocht, en amuseer mij altijd best, hoewel men nietzoo eenvoudig is hier als bij ons, en ik mij meer opschikken mo e t , dan ik zouwenschen; want het was o nmo g e l i j k mijn oude strikken en linten hier te dragen(ik heb ze echter alle bewaard voor zuster Pietje, als ik naar huis kom), en dus heeftmij mijn toilet nog in den laatsten tijd heel wat gekost. Ik zal dit echter, dat weet ikwel, op iets anders moeten uitwinnen, en verlang hoe eerder hoe liever te hooren,wat gij mij ten dien opzichte aanraadt.Ik geloof vooral, dat het eene groote bezuiniging zou zijn, als ik de g o e d e

japonnen, welke ik van huis heb medegekregen, hier spaarde, - want ze lijden veeldoor dat altijd uitgaan; - en als ik hier een paar h e e l g o e d k o o p e zomerkleedjeskocht, - met behulp van tante, - om ze hier af te dragen, en dat te meer, omdat mijngewoon toilet zoo vreeselijk naar afsteekt bij dat der nichtjes, en die ondeugendeCharles zegt, dat hij mij altijd in de oogen ziet, omdat hij liever daarin kijkt, dan opeen verongelukt dambord, zooals hij mijn m o o i e ruit noemt! Gij kunt u nuverbeelden, lieve Mama, hoe men over mijn andere japonnen spot! - Ik ben dus erover denkende, om een paar van die, welke ik gisteren, a l l e e n t e rb e z i c h t i g i n g , hier in huis gekregen heb, te houden en d a d e l i j k te latenmaken;de eene, voor de wandelingen, d o o d e e n v o u d i g , en de andere, voor 's avonds,met eene kleine g a r n i t u r e van kant, of zoo iets, zooals tante, - die uw geest vanoverleg heeft, liefste Mama, - het best vindt; mij is het natuurlijk heel onverschillig!Ik zou die b e s t kunnen betalen, - en nog iets overhouden voor eene c o ë f f u r e ,

die mij zeer ontbreekt, - als gij een goed woord voor mij wildet doen bij Papa, ommij h e t g ew o n e en g e e n c e n t meer, voor mijn aanstaanden verjaardag, inApril, voor te schieten. Daartegen zal die goede, beste vâ zeker niets hebben, - en ikzal dus, zonder op antwoord te wachten, maar twee japonnetjes uitzoeken.Daar ik pas drie weken hier ben, heb ik nog g e e n o o g e n b l i k kunnen vinden

om die goede, lieve, beste oude nicht Jane op te zoeken, die ergens in eenev e r s c h r i k k e l i j k e achterbuurt: moet wonen, zooals tante zegt, en die de familiehier niet z i e t . Oom is z e e r verstoord op haar, wegens het huwelijk van hare dochtermet een zoogenaamden kunstschilder, iemand, die altijd met omgeslagen boordjesen zonder das loopt, en heelemaal baard is, zooals de nichtjes zeggen. Charles is hetop dit punt met zijn vader niet eens, en zegt dat de schilder

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 122: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

115

“een kapitale vent is,” en dat hij zich nergens beter amuseert dan bij hem.De gebreide, of liever de nog te breien borstrokken voor broer. Jan vorderen niet

h e e l hard hier, want, Mamalief, ik durf met dat grof werk wezenlijk niet naarbeneden te komen, waar er allerlei d e f t i g e bezoeken komen, en tante altijd haarbreikous onder de sofa-kussens wegstopt, en een stukje borduurwerk ter hand neemt,als zij op het uur van visites aan de huisdeur hoort aanschellen. - Ik ben dus begonnenmet het borduren van een paar pantoffels, - voor wien weet ik niet; - want Papa zouze nooit willen dragen, en voor broeder Jan zijn ze v e e l te klein. Neef Charles, diemij aan het werk gezien heeft, plaagt mij erg daarover, en vindt ze zoo mooi, - zooalshij z e g t , - dat ik ze aan dien lastigen jongen zal moeten geven, ten einde tante niette doen denken, dat ik i e t s tegen een van haar kinderen heb, - en dat te meer, omdatCharles waarlijk een goede jongen is, en heden zich wezenlijk opoffert, en verlofvraagt van zijn chef, om tegen elf uur naar huis te komen, ten einde met ons naarScheveningen te gaan koffie drinken, - hoewel, zooals hij verzekert, het onmogelijkis vooruit te zien, welke zeer g ew i c h t i g e stukken bij het ministerie kunneninkomen in zijne afwezigheid, en er g e e n m e n s c h anders is dan hij op het bureau,die ze beantwoorden kan.Ik vind het dus h e e l gewaagd van hem, om zoo maar om mijnentwil het land in

gevaar te brengen; - maar l i e f is het toch niet waar, Mama? - hoewel Carolineverklaart, dat hij altijd blijde is een excuus te vinden om vroeg van het ministerieweg te komen, - wat ik niet gelooven kan.Hoe dit nu zij, ik mag het gezelschap niet laten wachten, en eindig dit, om mij

voor ons uitstapje gereed te maken.Kus papa en zusje Piet, - voor wie ik eene pop zal medebrengen, - en broer Jan

recht hartelijk voor mij, liefste Mama, en geloof mij steeds

Uwe liefh. dochter,enz.

PS. Hoe maakt het Poes? Ik verlang om haar weder te zien; maar ben blijde, dat zeniet hier is, omdat Charles alle katten haat!!Tweede PS. Juist toen ik dit sluiten wilde, kwam demodemaakster met mijn ouden

hoed terug. - Verbeeld u hoe allerijselijkst verdrietig. Zij zegt, - en tante geeft haargelijk, - dat het meer kosten zou, dien te veranderen dan een nieuwen te nemen; - ikvlieg dus, want ik heb geen o o g e n b l i k te

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 123: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

116

verliezen, als ik klaar zal komen, - om z o o g o e d k o o p mo g e l i j k een nieuwhoedje te koopen. Dag Mamalief!’

Tweede brief.Aan een vriend in hulpbehoevende omstandigheden.

‘Am s t e r d am , den 18 ...

Waardste en beste Vriend!

Hetgeen gij mij schrijft van uwe verlegenheid, doet mij van ganscher harte leed, enhet is mij een oprecht genoegen, u dadelijk te hulp te kunnen komen. Gij zegt mij,dat gij zonder de som van - - gulden, voor den tijd van zes maanden, tegen het beginvan het volgende jaar, geheel en al reddeloos verloren zijt. - Welnu, die som staat ugeheel en al ten dienste, - tenzij onverwachte omstandigheden, welke geen menschvoorzien kan, mij beletten, woord te houden. In dat geval, schrijf ik u ten minsteveertien dagen van te voren.Ik ben hartelijk blijde, dat gij mij n u niet om bijstand vraagt; - op het oogenblik

is de toestand mijner kas (dit geheel onder ons) erbarmelijk, en het zou mij bij denbesten wil, onmogelijk zijn geweest, u tegemoet te komen. - In groote haast, daar ikop het punt sta van naar de Beurs te gaan,t.t.

enz.

PS. Mijn hemel! Daar lees ik uw brief nog eens over en zie, dat gij schrijft in plaatsvan “het begin van het volgend jaar,” “het begin van de volgende w e e k ;” - uwgekrabbel is z o o onduidelijk, dat het geen wonder is, dat ik mij, in mijne haast omu te helpen, vergiste. - Uit hetgeen hierboven staat, zult gij inzien, dat het mijondoenlijk is in uw verzoek te treden; - neem den wil voor de daad, en geloof, dathet mij zeer, zeer spijt, geen oogenblik den tijd te hebben iets meer hierbij te voegen.’

Derde brief.Van een candidaat aan de kiezers van het kiesdistrict.

‘Mijne Heeren!

Hiermede heb ik de eer, mij in uw kiesdistrict tot candidaat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 124: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

117

te stellen voor het lidmaatschap der Tweede Kamer der Staten-Generaal, en gevoelmij dus verplicht, u bijtijds eene rondborstige verklaring van de gevoelens te doen,waarmede ik steeds bezield ben geweest. Ik zeg “geweest,” omdat ik van meeningben, dat niemand onfeilbaar is, en ik mij gaarne, zoo de meerderheid der kiezers datwenschelijk achten, tot andere denkbeelden zou laten overhalen.Mijne Heeren, ik ben een gematigd liberaal, en als zoodanig geloof ik alle uitersten

te moeten vermijden. Ik ben dus ten zeerste geporteerd voor het behoud van onzeonwaardeerbare voorrechten en vrijheden, welke wij aan onze onvergetelijke voorouders en de herziene grondwet van 1848 te danken hebben.Ik ben er dus stellig tegen, om de vrijheid van onderwijs, onder welk voorwendsel

ook, te belemmeren, en zoo het uwe meening is, dat het nieuwe wetsontwerp tendezen opzichte voldoet, zal ik het ten krachtigste ondersteunen. Word ik echter vanhet tegendeel overtuigd, niets zal mij beletten, zonder aanziens des persoons, het tenlaatste toe te bestrijden.Vooruitgang op den weg der bezuiniging, vind ik eene heerlijke leus, die echter

meestal als alleen voor de leus kan gebruikt worden, omdat vele omstandigheden,waarover ik mij liefst niet wilde uitlaten, ze in de praktijk niet uitvoerbaar maken.Evenwel, moet men zich voor alle noodelooze verkwisting wachten, en evenals derekenkamer doet, op een halve cent zien, behalve wanneer het geldt, om detraktementen onzer hooge ambtenaren in deze dure tijden te verhoogen, hoewel ikeene vermindering onzer belastingen zeer wenschelijk acht.Ik ben ook, over het algemeen, voor eene verzoenende politiek gestemd; menmoet

de menschen niet in het harnas jagen, en door toegevendheid van zijne zijde, ook dievan anderen erlangen. Dit zijn de gevoelens van iederen redelijken mensch, en dusook de uwe.Of ik het tegenwoordige ministerie ondersteunen of aanvallen zal, hangt af, mijne

heeren, van mijne o v e r t u i g i n g , en van niets anders, en die zal eerst gevestigdworden, als ik in de gelegenheid ben geweest door de ondervinding als wetgever,over de handelingen van het Kabinet te oordeelen. Op dit oogenblik schroom ik niet,rondborstig te verklaren, dat ik al lang niet alles onvoorwaardelijk goedkeur, wat inden laatsten tijd op ons staatkundig gebied is voorgevallen, - terwijl ik mij echterniet vermeet, om die reden een onbekookt, afkeurend vonnis te vellen.Slechts één punt mag ik echter niet met stilzwijgen voorbijgaan. Reeds lang, hoewel

uit de verte, daar ik niet de eer heb een inboorling of ingezeten van uw district tezijn, - wat ik altijd betreuren zal, - heb ik met verontwaardiging gezien, dat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 125: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

118

de regeering er niet op bedacht is geweest, de zoozeer door u gewenschte subsidiënte verleenen voor het aanbouwen eener komediezaal in uwe hoofdplaats, en evenmindaartoe wil overgaan, volgens uwwensch, om een honderd bunders of wat domeinen,tot het aanleggen van een park, af te staan. Insgelijks, heb ik, tot mijn leedwezenvernomen, dat het tot dusver aan iemand van invloed bij het hooge bestuur ontbrokenheeft, om hetzelve opmerkzaam te maken op de vele verdienstelijke mannen onderu, wier borst nog niet met het ridderkruis versierd is.Maar, mijne heeren, wij leven in een tijd van vooruitgang en verlichting, - en om

beide, als uw vertegenwoordiger te helpen bevorderen, zou eene hoogst vereerendetaak zijn voorUw dienstw. dienaar- -’

Vierde brief.Brief van belanglooze raadgeving, aan een jongeren broeder.

‘Waarde Willem.

Uw brief is zoo belangrijk, dat ik geen oogenblik talmen wil met mijn antwoord,vooral daar gij, zooals gij zegt, met verlangen daarnaar uitziet, en u overtuigd houdt,dat ik het met u eens zal zijn, dat gij hoe eerder hoe liever weder naar huis moetkomen.Dit is echter niet het geval, en ik schrijf u nu met al die oprechtheid, waarmede ik

gewoon ben, - zooals het een eerlijk man betaamt, met u en iedereen om te gaan, entevens met al den ernst, welke een ouderen broeder past, die bij zijn jongeren deplaats van vader en moeder vervullen moet.Gij klaagt er over, dat uw verblijf bij oom Hein u in geenerlei opzicht bevalt, en

dat gij hartelijk verlangt, hoe eerder hoe liever verlost te zijn van den geestdoodenden,vernederenden omgang met hem en met die “collectie van gepensioneerdeleverziekten,” zooals gij ze hoogst oneerbiedig noemt, die nu zijn vrienden zijn enzijn vroegere hooggeschatte en achtingswaardige ambtsbroeders waren.“Oom,” zegt gij verder, “is iemand, die om niets anders dan lekker eten en drinken

denkt, en om niets anders dan geld geeft, en tot niets anders in staat is, dan omwh i s tte spelen,” - en gij vraagt mij, sof zoo iemand en zijne omgeving een geschiktenomgang opleveren voor een jongmensch van achttien jaren, dat nog fortuin in dewereld moet maken en geen tijd te verliezen heeft.’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 126: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

119

‘Helaas! mijn waarde broeder, de korte tijd van dit aardsche leven is voor iedereeneven kostbaar, en als die maar besteed wordt in het vervullen van onze plichten,geloof mij, het is vrij onverschillig op den duur, welke deze plichten zijn! - En hetis uw plicht, om onzen dierbaren oom Hein tot vriend te houden, en hem in geenerleiopzicht reden tot ontevredenheid te geven. - Want, behalve door de heilige enonverbreekbare banden des bloeds, waarde broeder, zijt gij ook door eigenbelangaan hem verknocht, en moet uw best doen den kinderloozen man op zijn ouden dagtot steun te worden. Immers, verbeeld u slechts, dat gij dat niet deedt, - is het danniet hoogstwaarschijnlijk, dat hij, die zoo s c h a t r i j k is, in de handen zou vallenvan allerlei intriganten, welke zijn hart van zijn dierbare betrekkingen enbloedverwanten langzamerhand zouden vervreemden, en hem verleiden, om op denduur, de zonde te begaan van het grootste gedeelte van zijn zuur verdiende penningenaan vreemdelingen te vermaken, - in plaats van dezelve, zooals het behoort, en zooalsde waardige man nu voornemens is, aan ons beide, die het zoo hoog noodig hebben,na te laten?Zie, waarde broeder, niets is vreemder aan mijn hart en karakter dan de zelfzucht,

en het is dus volstrekt niet om m i j n e n t w i l , dat ik u den raad geef, - ja, zelfs erop sta, dat gij bij oom blijft; - maar het is vooral om den wille van onzen goedeno om z e l v e n , dat ik dat van u verlang. Verbeeld u het treurige lot van iemand vanzijn leeftijd en van zijn vermogen, - die geheel aan zichzelven overgelaten is! - Och,broeder, mijn hart bloedt als ik daaraan denk, en ik zou dadelijk zelf overvliegen,om onzen rijkbegaafden oom nooit meer te verlaten, zoo ik niet door de zorg voormijn huisgezin en door mijne betrekking genoodzaakt ware hier te blijven!Dat uw verblijf bij hem, waarde broeder, u niet bevalt, ligt ook meer aan uzelven

dan aan hem. Gij zijt immers geheel vrij om te doen en te laten wat gij wilt! Heteenige, wat hij van u vergt, is, dat gij hem onder het ontbijt de courant voorleest, datgij hem behulpzaam zijt, zijn vele brieven aan zijn agent op Java over te schrijven,dat gij hem op de wandeling vergezelt, als het weder goed is, en met hem zit tedammen, als hij genoodzaakt is te huis te blijven. Het is ook zeer nuttig voor u, hemop zijn bezoeken uwe geleide te geven en dusdoende over allerlei zaken van grootbelang te hooren spreken en met den toestand onzer koloniën bekend te worden, -wat gij echter niet inziet, maar dwaselijk beschouwt, als “een voor u vervelendgebabbel over koffie en indigo met variatie van c u r r y en k aw a b s .” Ook houdtu dit af van den onnutten omgang met lichtzinnige jongelieden van uw eigen jaren,wier conversatie slechts van nietigheden en onzin samenhangt.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 127: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

120

Dat gij oom voor etenstijd uit de sociëteit moet af halen, vind ik volstrekt niet andersdan eene kleine beleefdheid, welke gij gaarne voor hem over moet hebben, en ikbegrijp niet, waarom gij u dáár vervelen moet, waar gij steeds in de gelegenheid zijt,naar de gesprekken van uw ouderen van jaren te luisteren, die zeker toch niet, zooalsgij volhoudt, “den tijd zoeken te dooden met piket spelen en domineeren, en u evenonbescheiden heetten, als gij den mond open doet om te spreken, of te gapen.”Na tafel hebt gij ook overigens, zooals gij zelf verklaart, den tijd geheel aan u,

zoolang oom zijn middagslaapje doet; - want zoo h e e l druk kunt gij het toch niethebben met een paar concept-brieven op te stellen, die oom onder de thee nakijkt, -waarop het wezenlijk eene eer voor u is, de vierde man aan de whisttafel te mogenzijn, en u in dit heerlijk spel te oefenen, dat, helaas, zoo weinig menschen in dengrond verstaan.Ik hecht er ook bitter weinig aan, dat gij oom uitmaakt voor “een driftigen ouden

egoïst, die, omdat hij veel geld heeft, iedereen als een slaaf beschouwt en behandelt,die eenigszins afhankelijk van hem is.”Dat de goede man de gebreken van lederen sterveling heeft, - dat hij geen e n g e l

is, - dit besef ik zeer goed; maar ik moet u onder het oog houden, dat hij het grootsterecht ter wereld heeft, eene hooge mate van dankbaarheid van u te vragen. Want hetzoumij v o l s t r e k t n i e t v e r w o n d e r e n , als hij u op den duur meer dan iemandanders bevoordeelde, en reeds nu voorziet hij u met zakgeld, wat gij op eene zeerondankbare wijze “wekelijksch loon” noemt.Het is ook gekheid te verklaren, dat gij, in het bezit van uw gezond verstand en

van gezonde ledematen, na eene goede opvoeding genoten te hebben, volstrekt nietgenegen zijt, “uwe onafhankelijkheid te verkoopen, of op elk uur van den dag uwkarakter te verloochenen.”Het is slechts uw plicht immers, uit eerbied voor ooms hooge jaren, hem altijd

gelijk te geven, - en den eerwaardigen grijsaard niet door tegenspraak te vertoornen,zonder dat gij “uwe eigene achting,” zooals gij beweert, moet verliezen.Indien hij u ook tusschenbeide wat hard valt, en op eene onbillijke wijze berispt

en beknort, - “afsnauwt,” noemt gij het, - moet gij dit met christelijke nederigheidverdragen, als eene betreurenswaardige uitwerking van zijne langdurige en kwellendeziekte en als een gebrek, dat eerder aan zijn bloed, dan aan zijn hart toe te schrijvenis.Is het ook niet waar, dat oom gelijk heeft, u dagelijks er aan te herinneren, dat h i j

u huisvest en voedt en bij zijn dood, - lang leve hij nog, de waardige man! - tot eenrijk man

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 128: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

121

wil maken? - Zoudt gij anders niet licht uw z e e r g r o o t e verplichtingen aan hemvergeten, en hem dat laten zien, zooals gij dat nu aan mij toont?En o, mijn broeder, wat zou het mij spijten als ik u op den duur van ondankbaarheid

moest betichten!Nog eene reden heb ik, om u te smeeken, - ja zelfs om u te bevelen, niet alleen als

uw broeder, maar ook als uw voogd, - om voortaan u anders te houden tegenoveroom, dan gij tot dusver gedaan hebt, en mij van alle klachten van uw kant teverschoonen, en die reden is, - zie, ik doe een beroep op uwe broederlijke liefde, -zoo gij uw eigen voordeel niet beseft en behartigt, denk dan aan al hetgeen gij mijen de mijnen verschuldigd zijt. Maakt gij ooms toorn gaande, verlaat g i j hem nu,ook wij zullen daaronder lijden, en hoewel ik ver daarvan af ben, i e t s van u tevragen om m i j n e n t w i l , - geloof ik toch verplicht te zijn, u r o n d u i t te zeggen,dat, indien zoo iets gebeurde, ik het u nooit zou vergeven, of mij teekenen, zooalsnu,Uw liefhebbende broeder,N.N.’

Iedereen.

S i g n a l em e n t .

Augen - - - - -?Nase - - - - -?Mund - - - - -?Bart - - - - -?Besondere Kennzeichen?

U i t t r e k s e l u i t e e n P r u i s i s c h e n r e i s p a s .

In een vorig nummer van dit blad heb ik mij moeite gegeven om aan te toonen, dat‘Niemand’ wel terdege soms iemand is voor wien men den grootsten eerbied magkoesteren, terwijl ik reeds veel vroeger heb trachten te bewijzen, dat het onbepaaldevoornaamwoord ‘Men,’ bepaaldelijk een zeer voorname rol in onze taal speelt.Sedert dien tijd heeft mij ‘Iedereen’ vervolgd met de lastige bede, dat ik ook iets

van hem zou zeggen. Totnutoe heb ik dat ontweken, omdat die taakmij zeer moeielijkvoorkwam, daar ‘iedereen’ in zoo vele verschillende gestalten optreedt, en met zulkeverbazende snelheid van gedaante wisselt, dat het mij ondoenlijk is, hem in eenigenbepaalden vorm te schetsen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 129: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

122

‘Iedereen’ is soms niet veel meer dan niemand, - in de zuivere beteekenis van hetwoord. ‘Iedereen's’ kennis bepaalt zich tot de kunde van een schoolknaap; ‘dat weetiedereen!’ is zooveel gezegd als: dat indien gij het ook niet weet, gij een erge domkopzijt, - en ‘iedereen’ die het wel weet, is evenwel daarom nog lang geen iemand vangezag.Daarom wordt ook waarschijnlijk ‘iedereen’ zoo dikwerf als den zondenbok der

maatschappij gebruikt; iets, dat ‘iedereen zegt,’ maar dat men bepaaldelijk tot niemandkan te huis brengen, wordt door een wijs mensch onmiddellijk als een los gerucht,hetwelk geen geloof verdient, verworpen Daar echter ‘iedereen,’ ten minste in zijneigen oogen een wijs mensch i s , struikel ik over de bespottelijke tegenspraak enongerijmdheid, dat ‘iedereen’ zeer veel prijs op zichzelven stelt, en tevens geen duitom ‘iedereen’ geeft! - Het is om razend te worden!Zoo ik nu verder ga, en mij ‘iedereen’ logisch zoek te construeeren, daar ik hem

niet lichamelijk te zien kan krijgen, dan stuit ik weder op een aantal bezwaren, diemij wanhopig maken, terwijl mijne fantaisie weder aan het gisten gaat en mij dedolzinnigste dingen voorspiegelt.Eerst verbeeld ikmij ‘iedereen’ als eene soort vanmenschelijke h y d r a , waartegen

de helden te velde trekken, en tevergeefs het eene hoofd van het ondier na het andereafslaan, daar ze, even snel als die van het monster van de fabelkunde, wederaangroeien.Zooals ik gezegd heb, het gerucht door ‘iedereen’ verspreid, en door niemand

gewaarborgd, - één hoofd van het dier, - wordt heden door eene wijze verworpen, -en groeit morgen, in eene eenigszins gewijzigde gestalte, weder aan, - en zoo gaathet voort, van dag tot dag en van eeuw tot eeuw. Wat ‘iedereen’ weet, heeft geenewaarde, - en toch, wat ‘iedereen’ doet, heeft een onbetwistbaar groot gezag, en‘iedereen's’ oordeel is een orakel. Als ‘iedereen’ dezen of genen zanger oftooneelspeler prijst, zal ik mij wel wachten, mij door al de tongen van de groote slangte doen uitsissen, of uitfluiten, door de ongerijmdheid van ‘iedereen's’ meening tebeweren, en als ‘iedereen’ iemandmet zijne giftige tong bespuwt, zal ik het wel latenmet zulk een mensch gearmd over straat te gaan.En tochmag ik niet wenschen ‘iedereen’ tot vriend te hebben, en stel er zeer weinig

prijs op, ommet ‘iedereen’ overal gezien te worden. - Ja zelfs, ik neem het eenigszinskwalijk, als ik met ‘iedereen’ op eene partij uitgenoodigd word, en wil ik, van mijnkant, iemand een bijzonder blijk van achting geven, dan vraag ik niet ‘iedereen’ omhem te ontmoeten. In één woord, hoewel ik niet nalaten kan of mag, om ook te doenwat ‘iedereen’ doet, en om in grooten angst te leven voor ‘iedereen's’ vonnis, bewijsik hem

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 130: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

123

zoo weinig wezenlijken eerbied, dat ik ‘iedereen’ van elk uitgezocht gezelschapuitsluit, en zelfs met de meeste minachting van hem spreek.Als ‘iemand’ echter in het openbaar optreedt, dan richt hij zich gerust tot één der

hoofden van het monsterdier ‘iedereen,’ en vindt zelfs voor de meest tegenstrijdigegevoelens ingang. Zoo hij als schrijver optreedt, en een afgetrokken onderwerp wilbehandelen, waarvan niemand ooit iets gehoord heeft, begint hij met te verzekeren,dat ‘iedereen’ van de belangrijkheid daarvan overtuigt is, - en ‘iedereen’ stemtstilzwijgend toe, en luistert goedwillig naar dingen, waarvan hij niet het minste beseft.Wil iemand echter eene groote maatschappelijke kwaal uitroeien, dan begint hij

met te bewijzen, dat ‘iedereen’ daaraan lijdt, - en het hoofd van ‘iedereen’ tot hetwelkhij zich nu richt, laat zich geduldig om de ooren slaan, - of de overige zes koppenlachen onbarmhartig het zevende uit.Wil een staatsman iets gedaan krijgen, dat hij en zijn aanhangers niet alleen tot

stand kunnen brengen, - welaan, hij wendt zich gerust tot ‘iedereen,’ - en als hetveelhoofdig monster eens begint voor hem te brullen, waagt men het niet licht, hemtot uitersten te brengen, - en toch laat ‘iedereen,’ hoewel hij luide op zijn krachtenpocht, zich meestal heel geduldig door den eerste den beste ringelooren, die hem opeen gebiedenden toon toespreekt, - vooral kan ‘Men’ hem gerust met de eene handstreelen en met de andere slaan, zoo hard ‘Men’ wil.Zonderling is het ook te zien, hoe het veelhoofdig dier het nooit met zichzelf eens

is, en hoe het, met zeven stemmen te gelijk, soms zeven verschillende wijzen uitbrult,die elk op zich zelve beurtelings toch voor d e stem van ‘iedereen’ doorgaat.‘Iedereen’ verlangt met de eene stem naar verlichting en vooruitgang, en ‘iedereen’bestempelt met eene tweede stem iemand, die iets nieuws wil invoeren, met dennaam van ‘revolutionnair.’ ‘Iedereen’ zingt gaarne een loflied mede ter eere van dekunst, en ‘iedereen’ geeft bitter weinig om den kunstenaar zelven. ‘Iedereen’ neemtden hoed af van het eene hoofd voor de ware geleerdheid, - maar noemt ze, met eenander hoofd, ‘toch zeer onpractisch en onbruikbaar in onze dagen’ ‘Iedereen’ lachtkwaadaardig over de dwaze verkwistingen en de ijdelheid zijner buren; - en ‘iedereen’zet hem daartoe door zijn voorbeeld aan.‘Iedereen’ komtmij ook soms voor als een bundel van niemanden door het publieke

vooroordeel samengebonden en aldus sterk gemaakt, maar gemakkelijk te ontbindenen op te breken, als men doortasten wil, - en toch is ‘iedereen’ weder op zijne wijze‘iemand,’ en evenmin eene nul in de schepping als gij of ik, waarde lezer; - evenwelzou ik het niet gaarne wagen aan ‘iemand’, - die wezenlijk weet, dat hij ‘iemand’ is,- te zeg-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 131: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

124

gen, dat hij niet meer dan ‘iedereen’ is, - en toch weder, zoo ik het mij nog goedherinner uit mijn schooltijd, moet een deel minder zijn dan het geheel.Al deze tegenstrijdigheden brengen mij hoe langer hoe meer in de war, zoodat

mijn arm brein geheel en al op hol dreigt te geraken, en hoe meer ik er over nadenkhoe erger wordt het.Aangenomen, dat ‘iedereen’ toch niets is dan eene verzameling van niemanden,

- dan kom ik tot niets; - want al vermenigvuldig ik niets met tien duizendmaal niets,komt er toch niets bij uit; - maar geef niets om ‘iedereen,’ als gij durft, waarde lezer,en zie hoe ver gij het in de wereld brengt!Neem ik daarentegen aan, dat ‘iedereen’ wezenlijk eene collectie van ‘iemanden’

is, dan moet ik om ‘iedereen’ iets geven, en mij ‘iedereen’ tot vriend zoeken tehouden, - en als ik dat doe, moet ik zelf dadelijk een volmaakte ‘niemand’ worden,- waartoe ik, evenals ‘iedereen,’ geen den minsten lustin mijn hart bespeur.Daarentegen zie ik toch ‘iedereen’ als een zeer onpartijdigen rechter aanstellen,

en erken hem zelven als zoodanig, en doe evenals anderen mijn hoogste beroep ophem; - want, als zelfs de wijste der menschen zich vergist, en ons verkeerd beoordeelt,is onze eenstemmige uitroep: ‘Gelukkig, dat hij niet “iedereen” is!’En hieirbij moet ik het voorshands laten berusten, want ik zie wezenlijk geen kans

om ‘Iemand’ te bevredigen met eenige beschrijving of bepaling van ‘Iedereen’, dieik zou kunnen geven, al tobde ik nog den geheelen nacht er over, terwijl, als ik verderdoorpraatte, ik reden heb te gelooven, dat ‘Men’ de schouders zou ophalen overmijne dwaasheid, en dat ‘Niemand’ iets meer van mijn uitboezemingen zou willenlezen.

Geen pruttelaar.

‘'t Is een beroerde boel!’ zegt B. met klem, en neemt zijn hoed op en drukt hem opeene knorrige wijze in de oogen en verlaat de leeskamer van de sociëteit, waar hijmet Piet en mij alleen had zitten praten, - waarover weet ik niet meer.‘Hi! hi! hi!’ lachte Piet, die voor den haard stond, met de courant in de hand: ‘'t

Is toch jammer, dat B. altijd zoo knorrig is; - 't is anders een goede vent!’‘Maar een eeuwige pruttelaar!’ hernam ik.‘Ja! ja!’ antwoordde Piet, met een hoofdschudden; ‘dat is hij! zoo'n echte pruttelaar!

Ik, voor mij, neem de dingen zoo zwaar niet op. Het helpt ook niets; ik trek mij dewereldsche zaken niet zoo erg aan. Leven en leven laten is mijn grondregel!’‘Dat is ook het best,’ hernam ik.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 132: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

125

‘Maar dat gaat toch zoo gemakkelijk niet in deze wereld,’ gaf Piet in bedenking;‘want gij moet toch bekennen, dat alles nog lang niet in den haak is in demaatschappij.’‘Dat weet iedereen,’ gaf ik tot antwoord.‘Maar niet daarover pruttelen; dat is de baas, Smits!’ hervatte Piet. ‘Dat pruttelen

helpt niets! Dat zeg ik altijd, hoewel de hemel weet, dat men dagelijks stof genoegvindt, om er over te morren. - Ja, als ik het naga, is er haast niets, waarover men zichniet ergeren moest als men zich niet voorgenomen had, niet te pruttelen. Zie onzecouranten, bij voorbeeld,’ ging hij voort, met de twee vingers van de rechterhand ophet blad slaande dat hij nog in de linker hield; ‘een beroerde boel! Niet waar?Hoofdartikels, die ik nooit lees, en buitenlandsche berichten, die men beter uit devreemde bladen kan vernemen! En dan zoo slecht geredigeerd doorgaans, dat menzich er over schaamt, en zoo vol drukfouten, dat ze op cacographieën gelijken! Enmeestal met eene letter gedrukt! Bah! - Weet ge ook, Smits, hoe het komt, dat zealtijd zoo laat uitkomen? - Ik niet; dat wij ze echter best, ten minste een half uurvroeger konden krijgen, is zeker; maar pruttelen helpt toch niet, en daarom houd ikmijn mond, als een wijs mensch! Wat ook die malle advertenties betreft, in dedagbladen, dat is ook heel erg; daar heb ik een blad, waarvan vier kolommen van dezes uit advertentiën bestaan! Is dat niet gek?Waarommoet ik mijn goede geld betalen,om dergelijke dingen te lezen? Dat is, op zijn best, afzetterij! Evenals al die berichtenvanwonderbaarlijk dikke asperges, enmerkwaardigemoorden en diefstallen, waarvanik geen woord geloof! Dat zijn duidelijk niets anders dan bedenkselen, om het bladte vullen; - maar klagen helpt niet; - dus zwijg ik, en neem de dingen zooals ze zijn!’‘Hebt gij de annonce gezien van dat groote concert voor morgenavond?’ vroeg

ik; ‘daar zullen wij wel samen heen kunnen gaan.’‘Dank je wel! zeer verplicht! Wel gek, - maar zóó gek niet! Allemaal onzin; zoo'n

vreemde poespas weder, die ons goede Hollanders, komt afzetten! 't Is me wat liefs!Dan kan ik mijn geld beter besteden! Denk aan die nieuwe belasting! Ik ben geenpruttelaar, maar als ik den vent, welke dien kunstgreep bedacht heeft, pakken kon,dan zou ik hem eens geducht de waarheid zeggen! Dat is schande, Smits! Men zalons het vel overde ooren trekken! En dan te zeggen dat wij de belasting wel in denloop van het jaar door goedkooper brood zullen uithalen. Juist alsof de meestefatsoenlijke lieden, welke die belasting betalen, hoofdzakelijk van brood leefden!Wel, als ik bij mijn ontbijt een kadetje of wat op heb, dan eet ik den geheelen daggeen brood, behalve een paar sneetjes om twaalf uur, en een boter-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 133: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

126

hammetje zoo dun als een pannekoek, 's avonds. Meer kan ik niet gebruiken; hetergert mij ook altijd de menschen, die zoo laat eten, midden in den nacht nog, alsvraatzuchtige dieren, voor de volle tafel te zien zitten smullen en zich allerlei ziektenop den hals halen! Geen wonder, dat zij galziek en slecht gehumeurd en pruttelaarsworden!’‘Kom, kom!’ hernam ik, ‘ik heb u wel meer dan eens met heel veel smaak 's avonds

mede zien eten!’‘Ja, dat wil ik wel gelooven; het is mij altijd eene verlossing, als op zoo'n partij

het etensuur slaat, en men van die vervelende speeltafeltjes opstaan kan, waar menden heelen avond achter moet zitten, en doen alsof men het pleizierig vond! Niet,dat ik zoo'n vijand ben van een geregeld partijtje; dat niet! Maar, tien tegen een, iser altijd een van de vier aan tafel, die er niets van weet, - en dat is erg, - en die babbelten praat en lacht tusschen het spelen door; - zie, dat is onverdraaglijk, - vooral wanneermen, zooals ik, a l t i j d slechte kaarten krijgt. Neen, dat is wezenlijk merkwaardig,Smits; ik houd nu niet van pruttelen, maar, zonder overdrijving, ik verlies geregeldelken avond als ik speel, en als men dat vooraf weet, dan is het plezier van het spelenweg!’‘Maar ik dacht, dat gij niet van praatpartijtjes hieldt?’‘Dat doe ik ook niet. Ik weet niets vervelender dan eene praatpartij, behalve eene

s o i r é e m u s i c a l e , zooals het heet, die altijd er op aangelegd is, om de dochterdes huizes in het voordeeligst licht te doen uitkomen, - en anders niet, - en waar vande gasten gevergd wordt, dat zij alles mooi vinden en goedkeuren, wat de liefhebbersverkiezen op te dreunen. Op een concert kanmen tenminste met zijn vrienden pratenen de muziek critiseeren - maar op eene s o i r é e m u s i c a l e is men niet slechtsverplicht zich te vervelen, maar daarbij te verklaren, dat men alles heerlijk vindt, -van de rammelende piano af, tot aan de valsche stemmen, die ze begeleidt! - En watnu die praatavondjes betreft, - ik wil niet klagen, en houd er niet van, om alles af tekeuren, maar nu vraag ik u op uw geweten af, - wat hoort men daar gewoonlijk?Wellicht mijnheer A., die een geestig mensch is, en die zich beleedigd gevoelt, alshij zich den neus snuit, en men niet daarover lacht, - of mijnheer B., die een grootgeleerde is, en ons voor domkoppen houdt als wij het niet heel pleizierig vinden naareene geïmproviseerde dissertatie over de Egyptische mummiën te luisteren, - ofmijnheer C., die een staatsman is, neemt het woord, en vergast ons op al deonuitvoerbare plannen, welke hij tot heil van het vaderland ontworpen heeft, - maarwelke, “de omstandigheden” beletten, dat hij ooit in praktijk zal brengen! - Of nogerger; daar ontmoet men dien zeer eleganten jongen C., die l e d o n d e l ac o n v e r s a t i o n heeft, zooals men zegt, - en die den heelen avond door over het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 134: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

127

weder en de théaters doorbabbelt en onnoozel is als een kind en kwaadsprekend als,- nu, dat doet er niet toe! - Maar ik houd niet van zulke praatjes en ga mij geduldigvervelen, als ik gevraagd word, want ik ben met weinig tevreden, en wie over allesmorren wil, maakt zich zelven en anderen ook het leven onaangenaam! - Maar wiltgij al weggaan?Wacht toch, ten minste, tot die regenbui voorbij is; - het is een beroerdklimaat hier! acht maanden winter en vier maanden koude! - 't Is bespottelijk! En tehuis al de kachels met primo Mei afgebroken! Nu voor mijn part; - ik ben met allestevreden: “Ga uw gang,” zeg ik altijd tegen mijne vrouw; “al wilde ik pruttelen, hetzou mij toch niet helpen!” - en zoo zitten wij, avond op avond, tegenover elkaar terillen, tot ik het niet meer uithouden kan en naar de sociëteit moet vluchten! E n f i n ,men moet zich in alles schikken! - Kom, blijf nog een oogenblik! Wij zitten hier zooprettig en gezellig te praten; - ik heb ook den heelen morgen niets te doen, - en weetwaarachtig niet hoe ik anders den tijd zal krijgen tot koffiedrinkenstijd! - Gij kuntniet langer blijven? - Nu ga dan maar heen, in vredesnaam; laat mij maar aan mijnlot over; - 't zal wel terechtkomen! - Het doet er ook niet toe! - B o n j o u r , Smits! -Jan!’ hoor ik hem bulderen, terwijl ik de deur uitga. ‘Jan, is de N i e uw eR o t t e r d amme r nog niet daar? - Nog niet? 't Is een beroerde boel! Geef mij danmaar de courant van gisteren, - 't pruttelen helpt niet, of ik zou de directie een standjedaarover maken!’

De drie gratiën.

Als gij nu vóór het huis blijft staan, zoudt gij het niet vermoeden, - en toch is hetwaar: daar hebben de drie Gratiën gewoond.Het is een huis, dat er nu vrij zonderling uitziet en een eigenaardige physionomie

heeft. Van boven ouderwetsch, met een spits oploopenden gevel, als de hooge kapselsvan de vorige eeuw, met hier en daar eene veelbeteekenende spleet, - als de rimpelsop het vroeger zoo gladde voorhoofd; - van onderen echter schitterend van spiegelglasen al de prachtige uitstallingen van eene modemaakster; - alles naar den laatstensmaak, en met gas verlicht. - De nieuwe winkel en frissche verf en al het bonte, datmen daar ziet, steekt zonderling af tegen de sombere deftigheid van het bovenstegedeelte, en herinnert aan het gerimpeld gezicht van eene oude coquette, wiervervallen gelaatstrekken opgesierd zijn en schitterenmet blanketsel en valsche tanden.-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 135: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

128

Maar wij hebben met het huis niets te maken. Ik wilde van de drie Gratiën spreken,welke het vroeger bewoond hebben, en die nu, al jaren geleden, evenals de overigegoden en godinnen, - de aarde verlaten hebben.Zij hadden niet veel van de schoonheid, en hoegenaamd niets van de lichtzinnigheid

van hare moeder Venus geërfd, - en toen ik haar kende, leefden zij alleen en heel stilin het groote, sombere huis, hetwelk in die dagen even deftig van onderen als vanboven er uitzag.Zij waren ook alleen in de wereld, - behalve een broeder, van wien ik nader spreken

zal, en ettelijke neven en nichten, die in streken woonden, welke in die overoudetijden, toen er nog geen spoorwegen waren en de menschen nog van afstandenspraken, - voor heel verafgelegen konden doorgaan.De drie zusters verschilden niet veel in leeftijd, en Euphrosyne, de jongste, scheen

ten minste eene halve eeuw oud te zijn; - zij werd echter altijd als een kind behandelddoor haar oudere zusters - in zoover namelijk, dat als er een oogenblik kwam, waaropzij gezamenlijk niemand vreemds of hulpbehoevends te koesteren hadden, de jongstehet voorwerp werd van al de zorgen en oplettendheden der beide andere vriendelijkegodinnen.Mij dunkt nog, dat ik de drie zusters zie, hoe zij Zondagsmorgens in een

ochtendtoilet, dat mij onmogelijk is te beschrijven, maar dat door eene in hetoogvallende helderheid en witheid altijd uitblonk, naar de vroegpreek stapten, - iederjuist het spiegelbeeld van de andere; maar Euphrosyne altijd tusschen Aglaia enThalia in, en op drie passen afstands gevolgd door den ouden, grijzen knecht, die dekerkboekjes droeg, met de zware gouden sloten, en er veel trotscher en iets deftigeruitzag dan zijn gebiedster, die hij in vele opzichten wist te tyranniseeren.Het is eene daadzaak, dat de zusters op dien kerkdag nooit omgekeken hebben of

de oogen anders dan drie schreden voor zich op den grond gericht hielden, totdat zijde kerkdeur bereikten, waar Aglaia zich omkeerde, de boeken uit de hand van denknecht nam, en onder zich en haar zusters uitdeelde, terwijl de beide jongeren haarde parapluies overleverden, welke zij weder aan den knecht gaf, die ze met de zijnein het midden, met al de deftigheid van een Romeinschen Lictor, in den arm nam,en na kerktijd precies op dezelfde plek, - tot groote stichting der toeschouwers, -weder aan de oudste zuster ter hand stelde, die hem daartegen opnieuw met dekerkboeken belastte.Dat de spotvogels in de buurt over de oude dames lachten, is natuurlijk; het waren

ook deze spotvogels, die haar den naam gaven van de drie Gratiën, en die den oudendienaar Mercurius noemden, maar zelfs deze spotvogels namen diep den hoed af, engroetten ernstig en eerbiedig, met het gezicht deftig in de

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 136: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

129

plooi, als zij ooit de drie Gratiën te gemoet kwamen, of aan het venster voorbijgingen,tusschen de reten van welks stevig geplooide gordijnen, men de zusters altijd, iedermet eene breikous in de hand, achter dezelfde kleine ronde tafel, zag zitten: Aglaiaen Thalia ieder in een hoek van het venster en de jeugdige Euphrosyne in het midden.Ik had het geluk haar intiem te kennen, en hoewel ik een enkelen keer in mijn

leven - zooals ik tot mijne schande moet bekennen, - over oude vrijsters geschertstheb, iets waarover ik nu groot berouw gevoel, - is het mij, of iemand anders, nooitin het hoofd gekomen, haar als zoodanig te beschouwen. De drie zusters waren ookonderling zoo onafscheidelijk verbonden, dat men slechts in een land, waar depolygamie een aangenomen iets is, aan het uithuwelijken van de drie Gratiën zouhebben kunnen denken, - mits men in zulk een land een mannelijk wezen kon vindenhaar allen drie waardig!Ik echter heb weleens zelfs de hooge eer genoten van een paar dagen onder haar

gastvrij dak te logeeren, en nooit zal ik die voor mij zoo gedenkwaardige bezoekenvergeten! Zoo ik nu grooten prijs stel op orde en geregeldheid en daardoor soms devleiendste loftuitingen van mijne echtgenoote uitlok, komt dat alleen, omdat ik diedeugden van het voorbeeld der drie Gratiën geleerd heb.Ieder der zusters had eene slaapkamer op dezelfde verdieping, en precies op

dezelfde wijze gemeubileerd, en met denzelfden klokslag, iederen morgen ('s zomerseen uuitje vroeger dan 's winters), traden de drie dames te gelijk in de ontbijtkamer,waar zij elkaar een goeden morgen wenschten, en zij, die de week had, - en wiersymbool het luid rammelende sleutelmandje was, - dadelijk haar gewichtige functiënaanvaardde, Zij zette de thee, zij legde de nog vochtigeO p r e g t e H a a r l em s c h eC o u r a n t over de theestoof te drogen, - zonder ooit een onbescheiden blik er in teslaan vóór den tijd, - en bereidde dan het vaste aantal boterhammen voor iederezuster. De gast bediende zichzelven; - maar het zou eenmoedig, of een zeer lichtzinnigmensch geweest zijn, die het gewaagd had om een korstje af te snijden, of met eenezwaardere hand, dan alsof ze het scheermes over zijne eigene kin voerde, een gat inde boter te boren, in plaats van ze op de klassieke wijze af te schrapen.Daarop volgde het stille gebed, met gevouwen handen en gesloten oogen, - en dat

dit gebed geen bloote vormwas, gevoelde iedereen, als hij de liefderijke blikken zag,waarmede de zusters, na het eindigen daarvan, elkander aankeken, terwijl zij, diepas de week had gehad, de courant opnam, den bril opzette, welks glazen reeds doorde derde zuster afgeveegd waren, en de courant voorlas, - niet hier en daar een stukjeer uitpikkende en

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 137: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

130

geheele kolommen met een minachtenden blik overslaande, alsof ze niets tebeteekenenhadden,maar beginnendemet ‘O p r e g t e H a a r l em s c h e C o u r a n tvan den zooveelsten,’ en eindigende met: ‘G e d r u k t e n u i t g e g e v e n d o o rJ o h a n n e s E n s c h e d é e n Z o n e n .’Merkwaardig was het ook te hooren, hoe de zusters belang in alles stelden; en

welke schrandere opmerkingen zij maakten zelfs over de staatkunde, en hoe zij devreemde namen, vooral de Engelsche, radbraakten, en hoe hare geographischeonschuld haar de veldslagen, welker beschrijvingen te dien tijd de courantengrootendeels vulden, deed verplaatsen uit Italië naar Spanje, of elders, naarmate dathet met haar wenschen overeen kwam. Want, dat zij groote reden tot belangstellingin het krijgsgeluk hadden, weet iedereen, die zich haar broeder Willem herinnert,die den handel, het vreedzame beroep zijner voorouders versmadende, met zijnzestiende jaar in Fransche dienst was gegaan, maar die, zoowat om de zes maanden,steeds nog in gebroken Hollandsch met zijn zusters correspondeerde, en altijd doorbeloofde haar eens te komen bezoeken; - en nooit woord houden kon, of wilde.Was er nu ergens een veldslag voorgevallen, - en wisten zij niet bepaald, dat het

hier of daar was, - dan werd die, met het meeste vertrouwen, zoover mogelijk vanhet tooneel van broeder Willems heldendaden verplaatst; - en de zusters wenschtenelkaar geluk, dat die ‘doldriftige jongen,’ (toen niet ver van de zestig jaren,) aan geennieuwe gevaren was blootgesteld geweest.Maar behalve deze meer ernstige reden om de berichten zorgvuldig na te gaan,

leverde het blad eene aangename bron op van gemengde belangstelling engewaarwordingen voor de drie beminnelijke zusters.Als men een advertentie aantrof van iets dat verloren was geraakt, luidde het altijd

uit den mond van haar die voorlas, bij wijze van slot: - ‘en ik heb het niet gevonden,’- waarop de beide anderen hardop lachten. Als een treurig sterfgeval vermeld stond,- en vooral als er sprake was van jeugdige achtergebleven betrekkingen, - beefde weleens de stem van de voorlezeres, - en de beide oudere zusters keken met liefderijkeblikken eerst elkaar en dan de jongere aan, met een halven glimlach en eene halvetraan in het oog, alsof zij wel vreesden, dat het ook haar lot zou kunnen worden, omeens zoo verlaten te zijn; - en als er een beroep was op de weldadigheid, werd er metzooveel klem en zelfs met zoo iets zegevierends in de stem voorgedragen, dat menbest, zonder dat een woord daarbij gesproken werd, begreep, waarom de zusters opeens, alle te gelijk, eerst de oogen op het sleutelmandje vestigden en dan elkandereventjes toeknikten.Na het ontbijt gingen de zusters aan haar bezigheden en wer-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 138: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

131

den tot het uur van koffiedrinken voor het oog der meeste stervelingen onzichtbaar,- evenals het ook tot den huldigen dag eenemysterie gebleven is, wat de twee andere,welke niet de week hadden, in dien tijd deden. - Maar dat de weekhebbende hetgeweldig druk had, kan iedereen opmerken, die haar nu eens in de gang zag staan,in conferentie met de keukenmeid, dan weder, door eene half openstaande deur, eenblik op haar wierp met een stofdoekje in de hand, en het sleutelmandje aan den arm,- te midden van eene kamer, die ‘de beurt’ had, en welker meubels chaotisch doorelkaar lagen, en welker stoelen bij die gelegenheid overal, behalve op hun eigenpooten, mochten staan.Daar was ook een tuin achter het huis, - een groote, deftige vierkante tuin, met

lijnrecht gekapte boomen, en opgekamde paden, en geschoren hekken, en netjesgemangelde en gestreken bloembedden, en een zomerhuisje zonder stoelen of tafel,welke elk voorjaar weder opgeverfd werden, en in het koele koetshuis weggesloten,ten einde ze niet door blootstelling aan de zon te bederven. En de zusters gingen nietgaarne in den tuin wandelen als de paden zoo pas opgeharkt waren, - wat overigenselken morgen geschiedde, - omdat de voetstappen zoo ongeregeld en slordig stonden,en de golvende lijnen, door de hark getrokken, zoo leelijk afbraken; - maar deze tuinwas toch haar trots, - en hoe goedhartig anders, spraken zij eens onverbiddelijk eendoodvonnis uit over eene vreemde kat, die het heiligdom der bloembedden ontwijdhad, en waarover de tuinman bitter klaagde, en die nooit in den voor haar gezettenstrik viel, - omdat die kat, naar mijne vaste overtuiging, niemand anders was dan deonbeschaamde vrijer van de keukenmeid, die 's avonds, van over de schutting vanden buurman, te midden der tulpen kwam neerploffen, op weg naar de keuken.Maar dat hebben de zusters nooit geweten, en de strik voor de vreemde kat bleef

jarenlang op dezelfde plek, en jaren achtereen keken de drie zusters tegelijk zoodrazij opstonden, met eene zekere huivering door dezelfde ruit in de tuinkamer, halfvreezende, half wenschende, om het lijk van het misdadige dier te zien, - en telkensmet een zucht van verlichting weggaande, als het listige slachtoffer zich weder hadweten te redden.Onder en na de koffie ontvingen de zusters bezoeken, - en heel drukke bezoeken

ook: als daar waren van buurlieden, die met haar zaten te keuvelen, tot het welbekendekeldertje op tafel gezet werd, en de gasten geregeld voor een likeurtje bedankt, engeregeld een ‘bitterkoekje’, door Euphrosyne uit de schitterende zilveren trommelgepresenteerd, gebruikt hadden; - dan kwam, op vaste dagen in de week, de predikant,die deftig eene lange pijp rookte en een glaasje Madera slurpte, en op verzoek derdrie gezusters van zijn armen vertelde, en die zeer lang van

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 139: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

132

stof was, en die geheimzinnige, half gefluisterde conferenties met de weekhebbendevoerde, en haar aalmoezenier was, en nooit, tegen wien ook, mocht spreken vanhetgeen hem voor de behoeftige schapen zijner kudde ter hand gesteld werd; - endan kwamen er vooral kleine kinderen, zoontjes en dochtertjes van vrienden envriendinnen, met eene boodschap aan de drie zusters (niemand heeft het ooit in hethoofd gekregen eene boodschap afzonderlijk aan eene der drie te zenden); - diegestreeld, op schoot genomen en rijkelijk begiftigd, met overladen magen naar huisgezonden werden, na zooveel gekust te zijn, dat het wonder was, dat iets van hungezichtjes overbleef. Wonderbaarlijk was het ook te zien, hoe alle kinderen, in deoogen der drie Gratiën, met al de deugden en schoonheden hunner ouders begaafdwaren, - en hoe zij met de meest volmaakte blindheid geslagen waren voor hungebreken, - wat bespottelijk zou geweest zijn, indien het niet zoo aandoenlijk liefderijkgeweest ware.Maar in niets kwamen de drie Gratiën in een meer eigenaardig licht voor den dag,

dan in haar denkwijze omtrent dien deugniet van een broer Willem. Broer Willem,het ideaal van haar stil leven, die onverschrokken krijgsman, de c h e v a l i e r s a n sp e u r e t s a n s r e p r o c h e , met wiens beeld haar echt vrouwelijke harten vervuldwas.Broer Willem was van huis weggeloopen; maar het was, volgens haar, jeugdige

overmoed en de onverwinnelijke zucht naar krijgsroem, die hem verleid hadden, -en de drie zusters betaalden de uitrusting van den jongen held, die hij mede nam, -en de zeer zware schulden, welke hij achterliet, - en zonden hem telkens kleinesommen, - zoolang hij ze noodig had, - en dweepten met broer Willems brieven,welke hoe langer hoe schaarscher werden, - en vooral met eene zwart papierensilhouette van hem, die niets vertoonde dan het profiel van een grooten neus en demet eene speld geprikte schets van een paar dikke epauletten en den omtrek van hetkruis van het Legioen van Eer, dat broeder Willem op het slagveld van Austerlitzverworven had.Het was en bleef ook altijd eene illusie der drie oude dames, dat deze beminde

broederWillem eens onverwacht haar voor oogen zou staan, en dat hij onophoudelijknaar huis verlangde, en zoodra hij een kort verlof zou kunnen krijgen, zijn drie zustersaan zijn hart zou komen drukken, - zooals broer Willem zoo oprecht in zijn brievenbeloofde, (telkens als hij weder wat geld noodig had) en zooals hij nooit, - nooitdeed.Evenwel werd broerWillems kamer als een heiligdom gehouden, en broerWillems

bed werd steeds opgemaakt, en eene gepluimde slaapmuts van broer Willem, eeneder kostbaarste reliquieën, welke hij achtergelaten had, werd geregeld op het kussengelegd, - en geregeld fluisterden de zusters elkaar toe, als de geel geworden mutsweder in de wasch kwam:

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 140: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

133

‘Wie weet of hij niet terug zal zijn eer ze weder van de bleek komt?’Maar broeder Willem bleef uit, - en eindelijk meldde een zwart gelakte brief van

een kameraad zijn dood - en bracht de laatste groeten, die hij, helaas, niet gezondenhad, aan de treurende Gratiën over. - Dat was een sombere dag voor haar. Evenwelveranderde deze gebeurtenis uiterlijk weinig in haar leefwijze of in haargedachtengang. Zij treurden om den verloren held harer jeugd: - zij legden depluimmuts niet meer op het kussen; - zij sloten de deur van zijne kamer dicht en hare,liefderijke herinnering aan hem in haar hart op, - en de zwarte silhouette kreeg eenedubbele waarde in haar oogen.Ook werden zij milder jegens vreemdelingen; de kleine liefdegaven werden

verdubbeld; - zij behoefden niet meer voor broeder Willem op te leggen; zij zelvenhadden geen groote behoeften, en terwijl anderen met geld, geld zoeken te koopen,besteedden zij haar penningen aan het opdoen van geheele schatten van liefde.Zoo ging het nog vele jaren voort. Eindelijk zaten, in plaats van drie, slechts twee

Gratiën voor het raam thee te drinken; maar het derde leege, vergulde kopje bleefsteeds nog op het blad; - en al weer iets later, bleef er maar eene der gezusters over.Was het Aglaia, Thalia of Euphrosyne? - Ik weet het niet meer.Enkele menschen, die ik daarnaar gevraagd heb weten het ook niet; - zij weten

alleen, dat de overgeblevene de deugden van haar beide overledene zusters scheengeërfd en bij hare eigene gevoegd te hebben, - en toen eindelijk het huis geslotenbleef; - en alleen weder geopend werd als de ‘kijkdag’ voor de verkooping gekomenwas, is menigeen daarheen gegaan, niet door nieuwsgierigheid of kooplust gedreven,maar alleen door de behoefte om nog één laatsten weemoedigen blik te werpen ophet aardsche verblijf der drie Gratiën.

Mijmeringen van een telegrafist.

't Is een vreemd, een pijnlijk leven, om zoo de onbekende vertrouweling van iedereente wezen en om zelf geen vertrouweling te hebben, - om in iedereens geheimeningewijd te zijn, - om de aandoenlijkste en belangrijkste berichten over te brengen,- en om zelf, als eene machine, telkens de hand te leenen tot zaken, waaraan het hartvreemdmoet blijven, en die nooit over de lippenmogen komen. - Een eentonig leven,vol afwisseling, - een gejaagd leven, vol rust; - eene hoogst gewichtige betrekking,bij welke men steeds een nul blijft!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 141: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

134

Van 's morgens vroeg tot laat in den nacht, - met slechts een paar uren rusttusschenbeide, - hoor ik niets dan het eentonig gesnor en getik en gerammel van deraderen en ketenen, die, onwrikbaar als het noodlot, even langzaam en bedaarddraaien, terwijl het bitterste doodsbericht en de heuglijkste tijding met de snelle vonknaar ver verwijderde streken overvliegen. Dikwijls heb ik die ongevoelige dradenbenijd; - dagelijks vlieg ik in gedachte met de vonk mede, terwijl ik lichamelijk opmijn kantoorstoel gekluisterd zit..... Daar wordt driftig aan het venstertje van hetkantoor getikt; - ik schuif het glas bedaard terug; - het gaat mij toch niet aan, en eenmensch met een bleek gelaat, geeft mij een streep papier in de hand:‘Dadelijk! als het u belieft, mijnheer, er is groote haast bij!’Ik lees: ‘Gij moet onmiddellijk overkomen; Anna is gevaarlijk ziek!’‘Mijnheer, hier is pen en inkt, mag ik u verzoeken het bericht over te schrijven;

er mogen geen doorhalingen zijn; het woord “ernstig” is doorgeschrapt, en“gevaarlijk” daarboven geschreven; zoo mag ik het niet aannemen.’De berichtgever spreekt niet; hij rukt mij de pen uit de hand, en met bevende

vingers schrijft hij de noodlottige woorden over; ditmaal luidt het bericht ‘zeergevaarlijk’, en hij smijt het geld neder, wacht niet op het r e ç u , en ijlt weg.Machinaal sein ik het bericht over; - en dan raak ik in gepeins. Wie is Anna? Eene

zuster, - een kind, - eene echtgenoote, - eene beminde? - Was het haar vader? - Ofwie ook, die bij mij was? Hoe gaarne zou ik hem een woordje moed ingesprokenhebben! Zal hij, die het bericht ontvangt, dadelijk kunnen komen? Zal hij bijtijdshier zijn? - Zal hij ook antwoorden met de telegraaf? In mijne verbeelding ben ik inde donkere ziekenkamer, waar de stilte des doods heerscht: - dáár, daar, achter dezware gordijnen, is de lijderes; - bij de sponde zit de treurende moeder, wij stellenons zoo gaarne, eene moeder bij ons sterfbed, evenals bij onze geboorte voor; - dedeur staat op eene reet, en angstige gezichten vorschen met vragende blikken naarden toestand der zieke, en zij, die bij het bed zit, legt de vingers op de lippen enschudt bedroefd het hoofd; en de vragende oogen worden vochtig en verdwijnen; enik hoor zacht snikken in de gang totdat de dokter binnentreedt, met een ernstigenblik, en op het horloge ziet, en naar de fleschjes op de tafel, die hij opneemt en schudten proeft en weder nederzet, - en eventjes door de reten der gordijnen kijkt, en dewenkbrauwen ophaalt, - en weder kijkt, en weder de gordijn toe laat vallen, en zondereen woord te spreken een receptje schrijft en met een hoofdschudden overgeeft, - enklaarblijkelijk zich klein en hulpeloos gevoelt. O, het moet een bitter iets zijn, inzulke oogenblikken,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 142: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

135

als de kunst onmachtig, wordt, arts te wezen en troost noch hulp te kunnen bieden!en dit gevoelt de dokter, terwijl hij sprakeloos tegenover demoeder zit, en werktuiglijkmet zijn horlogeketting speelt, en met afgewende oogen de angstige blikken niet zienwil, welke op zijn gelaat gevestigd zijn....Klik! Klik! - Ik zit weder op het kantoor; mijn droombeeld is verdwenen: - daar

is een bericht uit Antwerpen: ‘Koop dadelijk voor dertig duizend gulden 4½ percents.’Terwijl ik het bericht overschrijf en toelak, ben ik weder met mijne verbeelding

op de Beurs. Daar is leven en drukte en gewoel en bedrijvigheid en geene gedachtemeer aan den dood, die drie schreden van daar, achter de geslotene gordijnen, staatte loeren!Dertig duizend gulden! Ik, arme telegrafist, als ik die som had, wat zou ik daarmede

beginnen? Ik nam mijn ontslag dadelijk uit de gevangenis van het bureau, dat iszeker! Ik zou het kapitaal veilig beleggen en van de renten best kunnen leven, en dedompige stad ontvluchten. Ik zou mij ergens buiten vestigen; als landbouwer; ik zoueene vrouw, niet zoeken, - maar zeker iemand, op wie ik al jarenlang het oog gevestigdheb, - zelfs toen ik nog ondermeester was, - dadelijk vragen; - ik zou ook onmiddellijkgaan trouwen, en een geheel idyllisch leven leiden; - ik zou met weinig tevredenzijn; eene gezonde, degelijke kost, een stuk of wat flinke kinderen, liefst twee meisjesen twee jongens, een karretje; om er tusschenbeide mede naar de stad te rijden, eenbeetje geld, om boeken te koopen, en genoeg ommijn kleinen eene goede opvoedingte geven; dat zou natuurlijk niet gaan met de renten van dertig duizend gulden; maarik zou ook nog door mijn landbouw een aardig sommetje kunnen verdienen; - wieweet ook, of ik het niet zoover bracht dat ik lid van de Provinciale Staten werd? Endan heel licht van Gedeputeerde, en dat zou mijn inkomen meer dan verdubbelen, -en het zou ook aardig zijn, met mijne vrouw eens een uitstapje in het buitenland tekunnen doen; ik zou zoo gaarne Parijs zien, - van waar ik soms dagelijks een halfdozijn berichten krijg. - en als ik maar in de wereld kon rondkijken, geloof ik stellig,dat ik even slim als een ander zou worden, en in plaats van slechts zulk een berichtover te seinen, zou ik zelf bevel kunnen zenden aan mijn makelaar, om voor mij‘dertig duizend gulden aan 4½ percents’ te besteden! Alweder aan het raam getikt,en de liefelijke droom is weg.Ditmaal is het een gebronsde zeeman, pas van de reis aangekomen, met een kort

bericht aan zijne vrouw, die in een klein landstadje woont, dat hij morgenavond tehuis zal zijn.Ik vertel hem, dat er in het stadje nog geen kantoor is, en dat hij het bericht alleen

tot B.... kan zenden, vanwaar het ver-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 143: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

136

der moet gaan, met eene estafette, - wat heel duur is - Dat kan den goeden man nietschelen; hij legt zijne zware beurs op de tafel, haalt het horloge uit en vraagt maarhoe lang het duren zal eer zijn bericht overgebracht is. - En ik stel hem gerust enschrijf het in het boek, en geef hem zijn geld terug, en hij staat met een half verbaasd,half lachend gelaat toe te kijken, met de vingers in het zware haar spelend, terwijlik bezig ben met seinen, en hij verzekert mij onder het werk, dat hij er niets vanbegrijpt, maar dat het toch eene schoone uitvinding is, - en hij gaat eindelijk weg, inhet idee, dat ik in plaats van eene ellendige machine een groot geleerde moet wezen,en laat eene lucht van pik en teer achter, die mij dadelijk verplaatst naar het strand,waar ik het ruischen der golven hoor en het schommelende schip zie met de rijkevracht, en de dobberende schuitjes op de woedende zee, - wier verwoestingen ik zoodikwijls moet vermelden, maar wier aangezicht ik zoo zelden mag zien. Ben ik eenerge egoïst, dat ik dus alles tot mijzelven terug breng? - Wellicht wel. Het zou mijniet verwonderen, - ik heb niemand anders, waarmede ik omgaan kan.Alweder een bericht, - en geen bericht van dagelijkschen aard, het is een bevel

van het hoofd der politie in een onzer groote steden, aan zijn ambtgenoot bij onsgericht, om iemand aan te houden, die met den volgenden trein komt, iemand, dievan moord en roof is aangeklaagd, met het signalement van den misdadiger daarbij.Over een uur zal hij zich in veiligheid wanen, - en over een uur zal de wrekende

Nemesis, wier werktuig ik ben, hem reeds ingehaald hebben! De besteller, evenonwetend als de draad van het gewicht zijner boodschap, draaft onverschilligdaarmede weg; - als hij talmt, als hij valt en den voet verstuikt, kan de moordenaarzich nog redden; - een gladde steen, een oploop in de drukke straten, kan hem nogeene kans geven! Zulke dingen gebeuren wel eens! - Hoe zou hij er om bidden, alshij veronderstelde, wie hem aan het station zal opwachten!Daar zie ik al in mijne verbeelding de onwetende menigte ronddrentelen en

slenteren tegen den tijd, dat de trein zal aankomen; de slaperige voerlieden, die opde bokken der vigilanten zitten te dommelen, totdat zij en de duttende kruiers in hetleven geroepen worden door het schelle fluitje van de locomotief, - ik verbeeld mij,hoe de schuldbewuste met een angstig kloppend hart en met een schijnbaaronverschillig oog, het hoofd uit het portier uitsteekt en naar de zee uitziet, die hemweldra van zijn vervolgers zal scheiden; - ik zie zijn vingers krampachtig den reiszakopvatten, om geen oogenblik te verliezen als de trein stil houdt, en hoe hij tegen zijnmedereizigers, zoodra de loop van de wagens gestremd wordt, met een gedwongenlach eerder zucht

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 144: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

137

dan zegt: ‘Eindelijk zijn wij aangekomen!’ en hoe hij toch aarzelt den veiligen wagente verlaten, hoewel hij slechts een paar minuten geleden, zoo veel haast had, en hoehij nu, met slinkschen tred, naar den uitgang van het station sluipt, en hoe hij nietskwaads veronderstelt in den slenteraar daar, met de handen in de zakken, die,schijnbaar zonder belangstelling, hem volgt, en ik hoor hem een kleinen jongen halffluisterend den naasten weg naar de haven vragen, waar hij eene boot zal vinden omhem aan boord van het schip te brengen, dat morgen naar een ander werelddeelvertrekt; .... en daar zinkt de reiszak uit de onmachtige hand, - daar verbleekt hetontstelde gelaat, - twee mannen zijn op hem toegeschoten op een wenk van hem, diehem volgde, - en de wanhopige zondaar verdwijnt uit mijn oogen, te midden van deschreeuwende menigte, die hem op eens omgeeft.Hoe zou het gegaan zijn, als ik het bericht had vertraagd? - Als ik iets van dat

uitvoerig signalement had veranderd? Ben ik niet eigenlijk de man, die hem aan hetgerecht heb overgeleverd? - En zal die gedachte mij niet kwellen, als het schavotvoor hem opgericht is? Bah! Ik ben maar een werktuig en men roept mij weder totmijne nooit eindigende taak.Daar zijn de beursberichten voor de dagbladen, dat is een vervelend werk, - slechts

een cijfertje verkeerd en de hemel weet, welk onheil er gesticht wordt! Daar gaat hetbericht heen, waar naar honderden en duizenden reikhalzend zitten te verlangen, endat honderden en duizenden wellicht rijk of arm maakt. - Maar geen mensch denktaan hem, die het overbrengt, en zoo ik den dank der gelukkigenmis, ben ik ook tegende verwijten der ongelukkigen beveiligd.....‘Mijnheer, ik heb gisterenavond laat een bericht naar B. gezonden; - mijn naam

is A; is er nog geen antwoord?’‘Neen, Mijnheer.’De man heeft met eene stem gevraagd, die geene hoop uitdrukte; hij slentert weg,

met een gang, die onzeker en wankelend is als zijn gevoelens; hij heeft mij niet eensaangezien; hij heeft er niet aan gedacht, dat ik zijn geheim ken; - als hij hedenavondvóór negen uur geen gunstig antwoord ontvangt van zijn correspondent, moet hijzich morgen failliet verklaren.Welk eene ellende in de wereld! - Ik gevoel mij haast gelukkig, dat ik er buiten

ben; het gaat mij alles wel door de vingers, maar er blijft niets van achter, dat mijaanraakt, - als ik het zoo beschouw, moet ik mij in mijn hart verblijden, dat ik eenarme stumperd van een telegrafist ben! Waarom zou ik het mij ook aantrekken? - Entoch als er geen antwoord komt voor dien ongelukkige weet ik al, dat ik hedennachtvan hem droomen zal, - en ik kan de ziekenkamer ook niet uit mijn hoofd krijgen, -en ik doorleef den eersten nacht met dien misdadiger

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 145: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

138

in de gevangenis, - en ik speculeer in den droom op de beurs mede, en sta morgentoch weder op om .... alweder een bericht.‘Aan den ouden heer Smits; s.v. pl. kopij per omgaande!’Ik ben ten minste blijde, dat ik geen schrijver ben!

Een heel aangenaam gesprek met mijner vrouws tante.

‘Ja, waarde neef! zoo zijt gijlieden mannen! - Ik heb het honderdmaal aan Keetjegezegd, - gij weet nooit zelf wat gij wilt! Een paar jaren geleden, zet gij u neder enschrijft een allerakeligst stuk over “oude vrijsters”, en nadat gij wellicht inziet, hoegij u daardoor de welverdiende verontwaardiging van alle ongehuwde dames op denhals hebt gehaald, die te wijs zijn geweest, om hare onafhankelijkheid aan uliedenmannen op te offeren, - gaat gij op uw gemak weer zitten en discht ons uw verhaaltje,of hoe gij het noemt, van de drie Gratiën op, in de hoop om zoodoende weder ingenade door ons opgenomen te worden!’‘Maar, waarde neef, die vleierij is te onhandig! Zulke lompe kunstgrepen zullen

u niet helpen! Laat ik u wat beters leeren! Als het u wezenlijk te doen is, omvergiffenis te erlangen voor uw zonden, - niet van m i j , want ik weet, dat gij omm i j n bescheiden oordeel weinig, of liever n i e t s geeft, - maar van andere dames,met wie gij meer ingenomen zijt dan met uwe vrouws tante, - zooals, helaas! datarme Keetje wel weet, - dan zal ik u de behulpzame hand leenen. Gij moet u namelijkniet verbeelden, dat gij onze gunst kunt winnen, door o n z e deugden te roemen, -dat is iets, dat wij, bescheidene en zedige vrouwen, niet wenschen of begeeren, -maar toon liever uwe gerechtigheid door de feilen en gebreken van uw eigen geslachtaan te wijzen, - ja, van de heeren der schepping, - de hemel beware mij voorzoodanigen heer, - zooals gij u zelven zoo bescheiden noemt; en hang een getrouwbeeld op vooral, als contrast van de “oude vrijster”, van den “ouden vrijer”, - als gijdat durft en kunt! Als gij dat deedt, zoumen aan uwe oprechtheid k u n n e n gelooven,- hoewel geen mensch in de diepte van uw hart kan zien, en het gemakkelijk valt,als schrijver, allerhande dingen te vertellen, waarvan g e e n w o o r d waar is, - endie men als “vruchten der verbeelding” - ik heb er een anderen naam voor, -voordraagt.’‘Ja wezenlijk tante, ik heb er dikwerf aan gedacht, om de oude vrijers eens onder

handen te nemen, dat is een rijk onderwerp, maar, -’‘Ja, m a a r ! Er is altijd een m a a r bij, als een, man iets goeds wil doen! Het is

altijd voor u mannen gemakkelijk een

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 146: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

139

excuus te vinden om iets te laten, waartoe gij geen lust gevoelt; - wat zoudt gij gezegdhebben, als Keetje, toen gij haar vroegt, ook met een “maar” had geantwoord?’‘Dat weet ik niet, tante; het is zoo lang geleden, - ik geloof echter nu (heel onder

ons), dat zij met geen “maar” heeft geantwoord, omdat ik haar juist iets vroeg, waarinzij geen tegenzin gevoelde!’‘Mijn hemel, Smits! gijlieden mannen wordt hoe ouder hoe gekker, dat is zeker.

- Gij hebt mij echter niet gezegd, waarom gij niet over de oude vrijers wildetschrijven.’‘Tantelief, ik zou het willen, maar ik kan niet! Ik kan mij zoo moeielijk een ouden

vrijer voorstellen; ik zie er wel vele loopen, maar ik ken er geen één; ik heb de noodigestudies er niet voor gemaakt.’‘Dat is ondankbaar, Smits.’‘Hoe zoo, tante?’‘Hebt gij u nooit uw eigen lot voorgesteld, als Keetje geen medelijden met u had

gehad? Hebt gij er nooit over gedacht en beseft welk een ellendig wezen gij, gij, nuhaar gelukkige echtgenoot, zoudt geworden zijn, zonder uwe engelachtige, veellijdende vrouw?’‘Neen, tante; ik moet bekennen, ik hebmijn geluk genoten, zonder het te ontleden;

wij zijn door elkaar en met elkaar ontwikkeld, - zelfs in mijn gedachten kan ik onsbestaan niet meer scheiden.’‘Gekheid, Smits! gij moest liever zeggen, dat gij als een kind het goede geniet,

zonder te vragen, hoe gij het maken zoudt, wanneer gij het missen moest.’‘Tante, ik geloof, dat gij gelijk hebt. - - Maar ik ben er toch dankbaar voor, en

wezenlijk, het ware geluk laat zich niet ontleden!’‘Niet? Dat is weder een uwer machtspreuken! - Ik geloof er niets van. Ik zal u het

tegendeel bewijzen. Ik zal u laten zien, wat gij, zonder vrouw, zoudt geworden zijn;- ik zal u leeren wat een oude vrijer is; dan kunt gij ten minste niet meer voorwenden,dat gij uit onwetendheid zwijgt.’‘Als ik maar eens op de hoogte ben, tante, dan beloof ik u. - -’‘Luister eerst, en zie dan wat gij doet, Smits! Ik houd niet van beloften. Ik geloof

niet alles, wat men mij vertelt. Gij hebt mij ook van morgen al zoeken te foppen.’‘Hoe zoo?’‘Gij hebt mij gezegd, dat gij geen oude vrijers genoegzaam kendet, om hen te

kunnen afschilderen, - niet waar? - Hoe betitelt gij dus uw vriend Pad?’‘Pad is geen vriend van mij!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 147: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

140

‘Niet? En gij gaat toch haast alle dagen met Pad naar de sociëteit, en gij komt methem van de beurs, en gij dineert wel eens bij hem, en hij bij u! En als dat heden tendage geen vriendschap uitmaakt, dan weet ik het niet! Maar zoo'n Pad hadt gij bestkunnen worden op den duur, zonder Keetje! Want Pad is het type van een “oudenvrijer”. Pad, uw vriend, die 's morgens opstaat en 's avonds naar bed gaat zonder éénegedachte voor iets of iemand over te hebben, dan voor zichzelven, en die het goeden het kwaad beide nalaat, omdat beide hem zoo lastig zouden zijn, en die eenzoogenaamden “gulden middenweg” bewandelt, omdat hij geen den minsten lustgevoelt, om rechts of links daarvan af te wijken.Pad zegt ook dagelijks, dat hij niet eerzuchtig is, en met zijn matig vermogen ook

niets noodig heeft; daarom leeft hij zoo te zeggen, Smits, op een eiland te middender maatschappij, even eenzaam als Robinson Crusoë, met zijn egoïsme, die papegaai,die niets anders doet, dan op den meest vleienden toon hem altijd door: “Beste Pad!goede Pad! wijze Pad!” toe te roepen. - Beste Pad! die als staatsburger met allestevreden is, wat er gebeurt, en zich evenmin om zijn eigen vaderland als om deChineezen bekommert. Wijze Pad! die het even bespottelijk vindt vóór de eene partijals tegen de andere te ijveren; wien het onverschillig is, - omdat hij zelf geld genoegheeft, - of hij van het jaar twintig gulden meer of minder in de belasting betaalt; -die nooit gebruik makende van zijn kiezersrecht, niet beseffen kan, dat anderen eriets om geven; die den gang der zaken alleen afmeet naar den invloed, welken dieuitoefent op zijn persoonlijk gemak, en die, zonder warm of koud te worden, nu deeene dan de andere partij in den staat ziet zegevieren. Goede Pad! Ja! Die metdenzelfden zwarten rok en met hetzelfde deftige gelaat op een d i n é bij u, of op uwebegrafenis komt, - wien het onverschillig is, of gij hem vraagt of niet op uwe feesten,- omdat in het eerste geval, hij bij u eene digestie-visite moet maken, en in het tweedevan die moeite is ontheven. Beste Pad! die u gezelschap komt houden, zoo dikwijlsals gij alleen zit, en hij zelf zich nergens anders beter kan vermaken; - en die alleenbelet wordt u de belangrijkste diensten te bewijzen, omdat hij u niet in de gelegenheidwil stellen om, - zooals de meeste menschen - uwe dankbaarheid te toonen!Wijze Pad! Die ook nooit zelf iets van iemand vergt, en daarom het recht heeft te

eischen, dat men hem met rust late; die ook alle menschen aanmaant, met hun lottevreden te zijn, en die iederen hulpbehoevende verzekert, dat wezenlijk de goederendezer aarde niets waard zijn, - anders zou hij zelf in de gelegenheid geweest zijn, dehemel weet, welke rijkdommen en eerbewijzen te behalen; - maar als wijze man,moet men beide verachten. Die

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 148: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

141

wijze Pad is ook overtuigd, dat als iedereen er zoo over dacht als hij, er veel minderongeluk in de wereld zou zijn. Hij raadt ook iedereen aan, zijn voorbeeld te volgenen zich met zijn eigen zaken te bemoeien, en hij is er met recht trotsch op, dat hijzich nooit heeft laten verleiden, om zich in iets te mengen, dat hem niet persoonlijkaanging.Daarom is hij ook vrij van alle vooroordeelen. Hij gevoelt zich even gelukkig in

het gezelschap van den zedeleeraar als van den losbol. Beide vermaken hemmet hunpraatjes, en hij beseft wel, dat hij zelf even ver boven hun beider bereik staat, als demaan boven de gaslantarens. Hij is ook even geregeld, Smits, in zijne beweging alsonze bijplaneet, of hoe gij, geleerden, ze noemt, en hij draait even vast in zijn kringetjerond. Hij flikkert en flonkert niet als die malle sterretjes, die hem omgeven, en alshij ooit eene ongelukkige neiging gevoelt van zijne baan af te wijken, brengt hemweldra de aantrekkingskracht van zijn eigen egoïsme weder in evenwicht.Het is ook alleen uit wijsheid, dat hij niet huwt; hij heeft de kansen tegen elkaar

gewikt en gewogen, en begrijpt, dat als hij eene vrouw nam, hij wellicht niet zoogelukkig zou zijn, als nu, en de ondervinding, welke hij heeft van de ongelukkigeverbintenissen zijner kennissen, versterkt hem in zijn voornemen, om zóó gek niette zijn, en het zekere voor het onzekere niet op te offeren; want zonder een engel vaneene vrouw, gevoelt hij, dat hij diep rampzalig zou zijn, en hij heeft niet de ijdelheid,- die wijze Pad! - om te denken, dat hij een engel zou kunnen vinden, - die hemwildehebben! Evenwel zou hij toch gaarne iemand hebben, om voor de knoopjes van zijnoverhemden te zorgen, en om zijn handschoenen te stoppen, en als hij heel ergverkouden is en te huis moest blijven, wordt hij soms sentimenteel, en zou gaarneeene liefderijke echtgenoote hebben, om een lekkerder soepje voor hem te koken,dan hij van zijn huisbaas kan krijgen, en om hem een uurtje voor te lezen, als hijvroeg onder de warme dekens kruipt.Wat kinderen betreft, Smits, als de kinderen op den aardigen leeftijd van tusschen

drie en vijf jaren geboren werden, en als ze niet opgroeiden, en zooveel geld kostten,en tusschenbeide niet blootgesteld waren aan de mazelen en den kinkhoest en hetroodvonk, en allerlei kwalen, - en als men zag, dat alle kinderen hun ouders eer aandeden, dan zou de wijze Pad ook wel kinderen willen hebben; - maar nu! - Neen, nubedankt hij er voor! Hij heeft geen lust om zich, als die arme B, dood te werken voorzijne familie, - dat kan hem geen mensch euvel duiden, - en als hij dat niet deed, danzou hij 's middags aan tafel niet eens meer zijn half fleschje wijn kunnen drinken!Overigens is Pad een man zonder behoeften, niet waar, Smits? Hij verkwist geen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 149: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

142

geld, en is ook geen vrek. Waarom zou hij ook iets overleggen?Hij heeft zich eene veilige lijfrente met zijn kapitaal gekocht, en is dus buiten

verzoeking die soms ooit aan te tasten of te zien verminderen; hij behoeft voor geeneerfgename te zorgen en moet dus niet overleggen, en hij zegt, dat hij er trotsch opis, dat hij de vrees niet kent van onbezorgde betrekkingen achter te laten. Hij vergtook niet, dat men hem na zijn dood zal beweenen, en zijn eigen oog is gelijk aan eenstuk glas, dat even koud en gevoelloos het lief en het leed van hem die daarvoor komtstaan, spiegelt. Met één woord, Smits, de oude vrijer gelijkt op een naakten,onvruchtbaren steen te midden der bloeiende bloemen dezer aarde, en als gij zelf datniet geworden zijt, hebt gij het, evenals al uw wijze vrienden en bekenden, alleenaan uwe vrouw te danken!’Zoo denkt mijne vrouws tante over de oude vrijers!

Een atelier.

Wanneer ik een vrijen morgen heb en mijne tegenwoordigheid dus op het kantoorof op de Beurs niet vereischt wordt, is er niets, dat ik liever doe, dan rondslenterenin de ateliers van eenige kunstschilders, met wie ik bekend, - ik zou haast zeggen,bevriend ben, - ware het niet dat ene dergelijke bekentenis mijne soliditeit in denhandel zeer in verdenking zou kunnen brengen, en daarbij mijne deftigheid, waaropik zulk een hoogen prijs stel, in de oogen der wereld doen verminderen; want het iseene uitgemaakte zaak, dat een kunstenaar iemand is, die men in de hoogst beschaafdehandelskringen onzer groote steden ‘niet ontvangt,’ en dat, hoe gaarne wij onzedochters anders uithuwen, wij haar liever als volmaakte oude vrijsters zien opgroeienen verwelken dan onze toestemming tot hare vereeniging met een kunstschilder ofzoo iemand geven.Dat alles vind ik, natuurlijk, uitmuntend en een sterk bewijs voor onzen kunstzin

en onze vrijheid van alle vooroordeelen, maar ik kan toch niet nalaten zelf in eenhoekje van mijn hart eene geheime sympathie en neiging te koesteren voor alles watkunstenaar is, en vooral voor die bedaarde en geknevelde muzenzonen, die met hetpenseel bij wijze van lans gewapend, en met het palet tot schild, in het strijdperk deslevens treden en zich door dik en dun den weg tot roem en eer en rijkdom zoeken tebanen.Er is iets avontuurlijks en pikants in hunne leefwijze, dat mij aantrekt; zij hebben

iets te midden der dagelijksche gezichten, die ons omgeven, van een vreemdmuntstuk,de hemel weet hoe, onder de vervelende dubbeltjes in algemeene circulatie geraakt;

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 150: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

143

zij zijn de beschaafde Nomaden onzer anders vastgewortelde bevolking; het zijneerlijke Zigeuners, die op onze kosten wel leven willen, en ons daarbij uitlachen; -en als het wezenlijke genies zijn, zijn zij onze leermeesters en onderwijzers, die wijvan onzen kant echter, op zijn best, als bedorven kinderen behandelen, met allerleiaardigheden paaien, en zoo te zeggen, met nietsbeteekenende snoeperijen de maagzoeken te bederven, zonder hen echter als broeders in onze kringen of huizen op tenemen.Hoe komt dit? Ik weet het niet; maar overal ziet men dezelfde verschijning: in

Nederland, in Duitschland, in Engeland, - slechts niet in Frankrijk, waar alles meerof minder B o h ém i e n is, - is en blijft de kunstenaarswereld eene wereld opzichzelve, eene t e r r a i n c o g n i t a voor den deftigen burgerman, - ten minste voormij, - waar ik meer ontdekkingen doe en meer vreemds zie, en meer wetenswaardigsleer, dan op een driemaandschen zomertocht aan boord der stoombooten en in dewaggons der spoorwegen op de groote r o u t e s der beschaving.Het is mij dus een groot genot eenige mijner vrije uren onder kunstenaars door te

brengen, en ik ben er trotscher op, den vrijen toegang tot menig atelier te hebben,dan een hoveling van Lodewijk XIV, - dien kwakzalver p e r e x c e l l e n c e , - hetwas op zijne p e t i t e s e n t r é e s te VersaillesIk schud dus de tabakstof en de koffielucht van den handel af, en haal diep en vrij

adem, als ik de wandeling onderneem naar de werkplaats van mijn jongen vriendKobalt, die een atelier heeft in zekere achterbuurt, vier trappen hoog, vlak onder hetdak, - om bevrijd te zijn van den ‘lastigen reflex’ van de tegenover liggende huizen.Kobalt is een fiksche vent, - wellicht geen genie van den eersten rang, maar iemand,die wel het beste wil en die hard werkt en eene onbepaalde liefde tot de kunst heeft,en de roeping van den kunstenaar (hoewel hij misschien die nog niet recht beseft),voor de schoonste op aarde houdt. Het is een stichtelijk iets, hem op zijn atelier voorden ezel te zien zitten, in eene met verf bemorste kiel, met roode muilen aan devoeten, zonder halsdas, met zijn forschen, blonden knevel en zijn netjes gekaptenbaard en hem daar in zijne kracht te hooren uitkomen, over de kunst, over de politiek,- over alles, waarop men het gesprek brengt.Er is eene openhartige, manhaftige welwillendheid in al wat hij doet en zegt,

gepaard met een zelfvertrouwen en een gevoel van kracht, die den jongen kwastwonder wel staan.Ik werp mij, - met eene zekere huivering voor mijne netjes afgeborstelde jas, - op

een der weinige gezonde stoelen in het vertrek, terwijl Kobalt, wellicht nog met eenpenseel tusschen de tanden, en een tweede penseel in de hand, wijst op eene openesigarenkist, en zich haast de paar noodzakelijke strepen te zetten,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 151: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

144

welker gemis zijn kunstwerk zoude bederven, en die hij op dat oogenblik, - of nooit,- terwijl de inspiratie duurt moet zetten.Ik echter steek de sigaar op en kijk rond. Daar zijn caricaturen met houtskool op

de gewitte muren, van al zijn vrienden en kennissen; daar zijn schetsen, met spijkershier en daar tegen de wanden opgehangen, - of studiën van boomen en neuzen, engezichten, - en wat niet al meer. Er is geen kleed op den vloer, - dat spreekt van zelf,- het stof ligt dik op portefeuilles en brokken van oude wapenrustingen en gipsfigurenen anatomische teekeningen en beelden, en op al de behoeften van een schilder,welke chaotisch door elkaar, op den grond en overal verspreid liggen.Het spreekt vanzelf, dat Kobalt een enthousiast is, en dat zijne stemming, - hij is

nog jong, - zeer gewijzigd wordt naar de omstandigheden van het oogenblik. Is hijzelf met een stuk tevreden, of heeft hij eene bestelling gekregen van den een ofanderen ‘kunstminnaar,’ dan is hij uiterst opgeruimd en tevreden en vol hoop envertrouwen op de toekomst; - wil het werk niet ‘vlotten,’ - worden zijn schilderijenniet verkocht, - dan is hij somber en wantrouwend; - uiterlijke, of liever materieelevoor- of tegenspoed heeft denzelfden invloed op hem, als op andere stervelingen, enhoe zwaarder zijne beurs, hoe lichter zijn hart, - en omgekeerd.Is dat een bewijs van gebrek aan karakter, of aan genie? Ik geloof het niet. Het is

iets, dat ons allen eigen is, en de koopman, die heden eene goede speculatie heeftgemaakt, zal er ook niet aan denken, te klagen over den ellendigen toestand van denhandel, zooals zijn ongelukkige mededinger zonder feil zal doen. Zoo ben ik onlangsbij Kobalt opgeloopen, en vond hem in eene der gelukkigste stemmingen mogelijk.Hij had eene kleine schilderij aan een kunstkenner verkocht, en de wereld was teklein en het leven te kort geworden voor de grootsche plannen, welke deze gelukkigegebeurtenis in zijn vruchtbaar brein hadden doen ontstaan.Hij zat voor een doek, groot genoeg om er eene tent van te maken, en was bezig

met daarop de omtrekken te teekenen van eene groote historische schilderij, vanwelke hij eene kleine schets in een paar uren bij elkaar geklad had. Het was eeneuitgemaakte zaak: daarmede wilde hij zijn naam en roem vestigen!‘Ziet u, mijnheer Smits,’ zeide hij, ‘de tijd der jeugd is die der productiviteit; ik

gevoel nu kracht en moed om een groot werk te ondernemen; daaraan zal ik mijgeheel en al toewijden, - en ik twijfel geen oogenblik aan den uitslag!’‘Ga uw gang, jonge dweper!’ klonk eene diepe basstem uit een hoek van de kamer,

waar ik iemand had zien zitten, dien ik voor een model hield, maar die bleek te zijnde vriend en medekunstenaar van Kobalt, de reeds zeer bekende Asfalt, die voor

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 152: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

145

zijn jongen kunstbroeder nu als kruisridder poseerde, en sierlijk uitgedost was in eenblikken helm, met een rooden mantel om de schouders geslagen; ‘ga uw gang, jongedweper, ook gij moet door teleurstellingen wijs worden! Maar houd mij niet langerop dan noodig is, en geef me eene sigaar, eer gij weder aan mijn welgelijkendcaricatuur begint!’‘Die Asfalt werpt mij altijd koud water over het hoofd, als ik bezield ben,’ lachte

zijn vriend, weder naar het penseel grijpend.‘Een stortbad is ook soms een heilzaam iets voor opgewonden hersens,’ sprak de

andere.‘Mits het de inspiratie niet uitdooft’, bracht ik in het midden, ‘en niet van het

grootsche afschrikt.’‘De ware inspiratie laat zich niet uitdooven,’ hernam de andere; ‘eene

oogenblikkelijke opwelling kan men onderdrukken en vernietigen; maar de bezielingvan den scheppenden geest laat zich evenmin uitblusschen, als de zon aan den hemel.’‘Gij hebt mij echter dikwijls mijn schoonste inspiraties benomen,’ klaagde de

jonge kunstenaar.‘Zeg liever, dat ik u belet heb weder een toren van Babel te willen oprichten,

vriendje,’ zei bedaard de andere. ‘De inspiratie is niet genoeg: gij kunt u een prachtighuis gemakkelijk denken: maar zonder handen kunt gij het niet oprichten. Houd uwjeugdige ideeën vast; koester, ontwikkel en volmaakt ze; - maar verbeeld u niet, datgij ze uitvoeren kunt, eer gij in de kunst de techniek meester zijt.’‘Al doende leert men,’ antwoordde zijn vriend.‘Dat is zoo! Al doende leert men vooral in de kunst, evenals in andere dingen, zijn

eigen krachten en gebreken inzien; - gij zijt reeds op weg! Gij wilt een groot historischstuk maken, en kunt nog niet met mijn neus klaar komen!’‘Het zal wel gelukken,’ zei Kobalt, opgeruimd; ‘al gelijkt het niet op u, dan zal

het toch wel een schoone ridder worden.’De andere glimlachte.‘Daar hebt gij het al,’ zeide hij. ‘Het toeval moet u helpen, - of het werk mislukt.

Geloof mij, kereltje, dat gaat niet. Wilt gij een goed kunstwerk leveren, dan moet gijeerst zelf tot helderheid komen. Alles moet voor u duidelijk en vast van omtrek zijn,tot in de kleinste d é t a i l s , - of het geeft niets. Hier bij toeval een schoon figuur;daar eene andere gestalte, die leelijk uitvalt; het geheel lapwerk, zonder eenheid enkarakter, - en evenmin op uw ideaal gelijkende, als die neus op den mijnen’.‘Zijn ideaal kan men ook nooit bereiken,’ zei Kobalt.‘Dat is waar,’ luidde het antwoord; ‘maar men kan er den weerschijn van geven,

niet de caricatuur, - zooals velen doen, - en gij nu doen zult, - en later op eenehartverscheurende wijze klagen, dat men uw genie miskent en niet waardeert en wat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 153: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

146

al niet meer, - ongeveer met evenveel recht, als ik zoude hebben over het publiek tejammeren, indien ik mij in dit kostuum op straat vertoonde en mij door iedereen lietuitjouwen.’‘Het publiek!’ riep Kobalt met minachting; ‘wie geeft iets om het publiek? Wat

weet een Nederlandsch publiek van kunst of kunstgevoel! Ik walg van het publiek!’‘En toch wilt gij uw parelen voor de zwijnen werpen?’ vroeg de andere; ‘en gij

vergt daarbij, dat die zwijnen u daarvoor erkentelijk zullen wezen, en u eerbiedigen- en roemen en u den kost geven! En zelfs als kunstenaar wijdt gij u geheel en al aanden dienst van het verachtelijk publiek toe, - of is dat n e t zoo?’‘Het moet wel,’ hernam de andere met een zucht; ‘ik moet leven; ik moet kunnen

voortstudeeren; - ik -’‘Met één woord; gij zijt de onderdanige slaaf en afhankelijk van het diep verachte

publiek?’‘Nooit de slaaf!’ riep de andere. ‘Ik geef niets om het oordeel van het publiek! Het

publiek slikt alles, parelen of eikels, wat men het voorwerpt, met dezelfdeonverschilligheid en hetzelfde onverstand.’‘O gij kostelijke jonge kwast!’ lachte de andere, van zijn zetel opstaande en zijn

mantel op eene theatrale wijze om zijn schouders drapeerende, terwijl hij een schredevooruit trad, en de volgende tirade debiteerde, welke wij beide stilzwijgendaanhoorden:‘O gij kostelijke jonge kwast! Weet gij al wie en wat het publiek is? Is dat iets

anders dan uw volk en vaderland, waarvoor gij en ik en anderen leven? Behoort gijer ook niet onder, evengoed als ik, of vriend Smits, of wie ook? Of staat gij op hoogestelten midden in den stroom der maatschappij, en ziet gij het ‘stomme publiek,’zooals gij het minachtend noemt, onder uw verheven voeten wegdrijven? Ziet gijwellicht dat publiek, als hongerige visschen, met open mond naar de goddelijkekruimels snappen, die het u en de uwen behaagt, hun naar de hoofden te werpen, vande hoogte van uwe verhevene standplaats? Of zijt gij zelf eenmensch ondermenschen,- een hongerige visch onder de hongerige visschen, die in de golven rondplassen enden kost zoeken? - ‘Ja!’ zult gij wellicht toestemmen; ‘maar een vliegende visch, -een genie, - niet waar? - Vooral geen gewone stokvisch!’ Een vliegende visch, diezich tusschenbeide op zwakke vlerken boven de golven verheft, - om voor éénoogenblik in hoogere sferen te zweven en u te verbeelden, dat gij een adelaar zijt,en dan weder te midden uwer medemenschen, of visschen, neer te ploffen! - Ovriendlief, niets klinkt bespottelijker in mijn ooren, dan de klachten, welke gij enuws gelijken over het ‘stomme publiek’ en over den bedorven smaak van het volkaanheft. Gij

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 154: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

147

schildert daar een groot stuk waartoe u de krachten ontbreken, - en gij hangt het op,en gij zijt in uw hart evenmin als ik, onbewust van zijn gebreken, - en toch klaagtgij bitter, als het ‘stomme publiek’ u niet vergoodt! - Een ander, die zich ookkunstenaar noemt, - de hemel vergeve hem de zonde! - praat over het verhevene vande kunst, en over idealen en wat niet al meer, - en lapt een stuk in elkaar, om het te‘verkoopen,’ en kiest een onderwerp dat ‘trekt,’ zooals hij zegt. En het stuk zelf iswalglijk voor den fijnen smaak, wat de compositie betreft, en erbarmelijk in deuitvoering, wat de techniek aangaat, - en dat zal de schilder zelf u volgaarne bekennen,als hij de hand op het hart moet leggen; - ‘maar,’ zegt hij, ‘als het niet zoo was, zouik het niet verkoopen; - ik zou van honger kunnen sterven! Mijn jonge vriend, geloofdat niet! Al wie alleen om d e n b r o o d e schildert, schrijft, musiceert, ofbeeldhouwt, geloof mij, die is geen kunstenaar; - die is geen priester der Muzen,maar slechts een rampzalige handwerksman, om geen duit beter, dan de timmermanof metselaar, die bescheidene leden van het groote publiek, dat gij zoozeer veracht!Maar het is de roeping van den kunstenaar, om als leeraar en opvoeder onder zijne

medemenschen op te treden, en wie dat beseft, en wie zich als eerlijk man tot eenheiligen plicht stelt, om niets onder de oogen van het volk te brengen, dat nietverheven en goed van aard is, kan overtuigd zijn, dat het dankbare volk zelf daterkennen zal, en hem spoedig op de hoogte plaatsen, waarop de p s e u d o -kunstenaarzichzelven zoo gaarne verheft, en waarvan, - zoo het hem gelukt, die door middelvan een t o u r d e f o r c e te beklimmen, - hij zoo jammerlijk weder naar benedenglijdt! -Kunt gij u ook wezenlijk een groot genie te binnen roepen, dat gebukt is gegaan

onder den slechten smaak van het algemeen? Is er ooit een groot genie geweest, datzich verwaardigd heeft, zich en zijne roeping te vernederen, door voor de weinigeonverstandige schreeuwers te willen werken? Is het niet de goddelijke gave van denechten, grooten kunstenaar, om volgelingen te scheppen, en om zelf geen slaaf tezijn van mode of vooroordeel? - en gevoelt gij dat dit waar is, en dat gij zelf eengenie zijt, - dan is de weg, dien gij te volgen hebt, wel moeielijk te bewandelen, maarniet zwaar te vinden, en elke schrede daarop, zal u gemakkelijker vallen. Zoo gijechter geen genie zijt, geen scheppende geest, o, mijn vriend, dan beoefen, - zoo gijdat verkiest, - de kunsten in stilte, tot uw eigen vermaak, tot uwe eigene beschavingen stichting; - maar in 's hemelsnaam, breng niet uw kreupele kinderen onder hetvolk, of zoo gij dat doet, begeer niet, dat men ze als engelen àanbidde.De menschen, waarde jongen, zijn ook, ten opzichte der

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 155: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

148

schoone kunsten, gelijk aan vetkaarsen. Zij moeten opgestokenworden, als zij brandenzullen. En de kunstenaren zijn daartoe aangesteld, om de lichten op te steken. Desmaak voor het schoone en goede, - heden ten dage vooral, zooals men de menschenopvoedt, - sluimert bij velen; - de kaarsen hebben geen vuur, eer gij ze opsteekt.Steek ze echter geregeld aan, met de vlam van het schoone, - gebruik van tijd tot tijdden snuiter eener gezonde critiek, en gij kunt er gerust op aan, dat zij goed brandenzullen.Wilt gij ze echter met een gloeiend ijzer doen ontvlammen dan vergaan ze, zonder

licht te geven, - en als gij ze in den tocht der zinnelijkheid verzet, branden ze scheef.Maar wie moet dan de schuld dragen? Wees billijk, vriendje, en beken, dat, als gijde menschen het reine en het verhevene toont, zij ook het reine en het verhevenezullen bewonderen en aanbidden; - maar houd de kaars voor het felle vuur, of denmensch voor den verderfelijken gloed van het verfijnde zingenot, dat men zoo dikwijlsheden ten dage, als het toppunt der kunst beschouwt, - en beiden vergaan op eenejammerlijke wijze! Merk dit op, vriendlief: matig uwe eerzucht, totdat gij wezenlijkiets goeds kunt doen; treed op met die bewustheid tegenover het publiek en vreesniet voor den uitslag! - Als gij echter, in jeugdigen overmoed anders handelt, dangeloof mij, hoeveel ik ook van u houd, zal ik de eerste zijn, om den domper ter handte nemen en u zelven als eene ellendige, stinkende vetkaars te smoren!’Toen Asfalt met veel emphase deze tirade ten einde had gebracht, wierp hij den

helm in een hoek van de kamer en den rooden mantel van zijn schouders, drukte zijnbreedgeranden hoed diep in de oogen en stapte met lange schreden door ons gevolgd,de trap af, om zijne middagwandeling te doen.Ik echter ging stil naar huis, waar mijne vrouwmet haar tante, mij op de thee zaten

te wachten, en deze laatste vooral niet begrijpen kon, hoe ik er pleizier in kon vindenmet zulk raar volk als die schilders zijn, om te gaan.

In de vrije natuur.

't Is een heerlijk denkbeeld! Één van de weinige Zondagen van dezen zomer, dat hetweder wezenlijk mooi is! Ja! wij gaan naar buiten, in de vrije natuur! Een heel aardiggezelschap: mijne vrouw enmijne vrouws tante en ik zelf en een half dozijn vrienden.Dadelijk na de koffie is het geheele gezelschap bijeen; de dames in keurigwandeltoilet, met prachtige hoedjes en zulke wijd uitstaande zomerjapons, dat zij opde heerlijkste tafelschellen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 156: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

149

in het groot gelijken. De heeren zijn ook met de meeste zorg, - niet opgeschikt, datdurf ik niet zeggen, - maar getoiletteerd, en ik bewonder al deze pracht en sluip naarboven om een nieuwen rok en een nieuwen witten hoed en een paar nieuwe g l a c éhandschoenen aan te trekken, en vind het heel natuurlijk, dat wij, evenals de bloemenvan 't veld, ons bij het heerlijk weder ter eere der ‘vrije natuur’ zoo schoon mogelijkuitdossen.Als ik weder naar beneden kom, staan de rijtuigen voor de deur. De handschoenen

worden toegeknoopt, een laatste blik in den spiegel, en wij zijn gereed. Twee en tweeop de banken, een heer en eene dame; de breede rokken maken het onmogelijk voortwee dames naast elkaar achterin te zitten, - en zeer moeielijk voor de heeren, om devoeten te bergen op een punt, waar zij vastgenageld moeten blijven, tot men wederuit de rijtuigen klimt.Deze rijtuigen zijn echter heerlijke opene barouchetten en wij rollen spoedig door

de stad de poort uit, en komen op de klinkers, waar de conversatie mogelijk wordt.Wij hebben een rit van anderhalf uur eer wij onze bestemming ‘de vrije natuur’

bereiken; - inmiddels praten wij druk over de laatste tijdingen in de courant en zijnhet volstrekt niet eens, of het zaak zou zijn op dit oogenblik Spanjaarden te koopen,of nog een tijdlang te wachten.Het is ook druk op den weg. Rijtuigen van allerlei aard komen ons te gemoet, of

jagen ons voorbij, en geven ons telkens een volle laag stofwolken. Ik bemerk meteenig verdriet, dat ik in de stoflaag op mijn nieuwe jas met de punt van mijn vingerheel aardige teekeningen kan maken, en de dames worden onrustig en kijken metangstige blikken elkaar naar de hoedjes.Mijne vrouw drukt de vrees uit, dat de tegenover haar zittende vriendin zeer door

het stof wordt geïncommodeerd, en deze wijst met een kleinen gil op de grijze laag,waarmede mijne vrouws parasol reeds bedekt is. De lieve schepsels denken, alsgewoonlijk, geheel niet aan zich zelve; het is het lijden van een derde, waardoor zijzoo bewogen zijn, en dit gevoel noopt mijne buurvrouw voor te slaan, dat men dekap van het rijtuig zal opzetten.Dit gebeurt en wij rijden verder. De zon schiet loodrechte brandende stralen op

onze kruinen; geen luchtje is aan den hemel; de kap belet den minsten tocht, en hetstof valt dik en zwaar als roet op ons neder.Als wij de monden opendoen, om tegen elkaar te glimlachen, - geen mensch heeft

de kracht meer om te spreken, - vult het onze monden als slechte tandpoeder. Hetkriebelt ook in onze neusgaten, alsof de ‘vrije natuur’ ons een snuifje wilde bieden;onze oogen loopen over van tranen, welkemicroscopische zanddeelen daaruit lokken;zelfs de nagemaakte bloemen der dames

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 157: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

150

schijnen te verwelken en het tuig en de huid der verhitte paarden liggen gebakkenonder eene korst van stof, die de rusteloos zwaaiende staarten, in zichzelven reedseene soort van stofkometen, tevergeefs zoeken af te slaan.Alleen de koetsier blijft impassibel en de knecht naast hem, met steeds gekruiste

armen en diepzinnig voorovergebogen hoofd, gelijkt volmaakt op een Napoleon inlivrei en verwaardigt zich rechts noch links te kijken, - zelfs niet als hij de schattingbetaalt aan den tolgaarder en voor een oogenblik de armen met inspanning losmaakt,om ze dadelijk daarop weder in den knoop te slaan.Wij staren zwijgend en wezenloos voor ons; de dames zijn dicht gesluierd en

achter de parasols onzichtbaar en ik zit met verbazing en nijd de insectenwereld waarte nemen, die het zoo geweldig druk heeft en zich zoo heerlijk vermaakt in 't stof.Daar is in de eerste plaats een monster, wel een halve duim groot, met groote,gaasachtige, langwerpige, glinsterende vleugels, en een pikzwart lijf, dat telkensrondvliegt en ronddwarrelt alsof het mij in den nek wil gaan zitten, en dan weder,bijna op dezelfde plek, op den breeden rug van den koetsier plaats neemt en uitblaast,en weder den dollen dans begint. Ettelijke paardenvliegen vergezellen ons ook enlaten bloedige vlekken na op de halzen der gekwelde schimmels en gonzen, steedsnog met bloeddorstige gevoelens bezield, ons om de ooren.Eene onbeschaamde wesp vliegt ook onophoudelijk mede en laat zich telkens op

mijne mouw neder en kromt op zijn gemak het gestreepte tijgerlijf, en schijnt metgenoegen haar dun middeltje te vergelijken met dat der dames, en vliegt weder weg,- om eene halve minuut later, als waanzinnig weder binnen te schieten, - en hetzelfdespel te beginnen.Terwijl ik dit, in een half slapenden toestand zit waar te nemen, en geheel

bewegingloos blijf, ten einde de wesp niet te irriteeren, naderen wij snel onzebestemming.Daar zijn wij er eindelijk! Welk een lange reeks van rijtuigen, en welk een bont

gewoel van menschen! Wij schudden, zoo goed het gaat, het stof van onze hoedenen jassen af; de dames schudden, met de haar eigenaardige gratie, de japonnen uit,trekken hier en daar iets te recht en wij bieden haar den arm het kronkelpad op, dattot het heerlijke punt leidt, waar wij ‘de vrije natuur’ gaan genieten.Er is niets, dat een beleefd man liever doet, dan met eene vrouw gearmd loopen;

dat is eene van die kleine, onschuldige galanterieën, welke men ons nog vergunt, endie men altijd als een groot voorrecht moet beschouwen; maar ik moet bekennen,dat zulks buitengewoon moeielijk valt, als het pad wat smal, de rokken (volgens denallerlaatsten smaak) ver uitsteken en op eene geheimzin-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 158: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

151

nige wijze verstijfd zijn, en de zon van den linkerkant fel brandt, waardoor de parasol,in die richting gehouden, telkens in aanraking met den rand van onzen hoed, of inonze oogen komt, terwijl men zoodanig rechts moet buigen, om de dame te kunnenbereiken over den rand van den grooten cirkel van onderen, dat men groot gevaarloopt om het evenwicht te verliezen, en vrij onzacht tegen haar, die men ondersteunenwil, aan te bonsen.Zoo beklimmen wij, twee en twee, den heuvel, in ons hart overtuigd, dat wij dit

veel gemakkelijker alleen zouden kunnen doen; maar de heeren blijde met de dameste zijn, en de dames zich weder om den wille van ons, egoïsten, opofferende.Welk een prachtig gezicht! Eindelijk zullen wij het volle genot der ‘vrije natuur’

hebben!Wij blijven ook in bewondering staan; maar slechts voor een oogenblik. ‘Zeg eens,

Smits,’ herinnert mij de vriend, die met zijne dame achter mij staat: ‘blijf niet te lang,er zijn een heele boel menschen achter ons, en alles schijnt reeds bezet te zijn.’Wij haasten ons verder te komen. Daar staat een tafeltje, - tot onze verrassing nog

onbezet, juist op het heerlijkste punt. Ik stuur daar op los.‘Daar niet, Smits!’ fluistert mijne dame; ‘vlak in de buurt zitten die lastige Paauwen;

die zullen ons zeker dadelijk komen aanspreken, of zich bij ons voegen.’Ik verander dadelijk van richting en zeil op eene meesterlijke wijze door het smalle

vaarwater, tusschen de druk bezette tafels, door ons geheel convooi gevolgd, totdatwij een onbewoond eilandje ontdekken, waar wij ons vestigen.Stoelen en voetenbankjes schijnen als paddenstoelen uit den grond op te schieten.

De dames nemen plaats, met het gezicht naar het mooiste punt toegekeerd; wij heerenzitten met den rug daarnaar toe; maar zouden ons niet beklagen, zoo de zon de damesniet vlak in de oogen scheen, waardoor zij genoodzaakt zijn de parasols zoodanig tehouden, dat wij niets te zien krijgen dan juist den top van die zeer nuttige en fraaievoorwerpen.Madera en mineraal-water en Rijnwijn worden besteld, en ik heb verschrikkelijken

dorst en krijg lust in eene teug bier; maar ik ben mijne drift meester, en weet, dat ikmij op eene verschrikkelijke wijze blameeren zou, als ik mijn wensch uitte; - ik zwijgdus en drink warm zout en water met suiker en appelwijn; of brandewijn, of wat hetis, dat voor Madera en Rijnwijn doorgaat.Wij zitten zoo dicht op elkaar gepropt, dat wij fluisterend spreken moeten, ten

einde niet door onze buren overhoord te worden; ik mag niet rechts kijken, omdatde Paauwen ons onophoudelijk zitten te begluren; links is niets te zien, voor mij nietsdan de parasols; rond om ons heen zit allerlei volk, dat wij niet kennen, en demenschen zitten elkaar ‘op te nemen’ en te bekijken en te ver-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 159: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

152

achten, te midden der ‘vrije natuur’ op de meest stichtelijke wijze, waardoor zij ookhun eigen fatsoen ophouden.Inmiddels speelt ook een hart- en oorverscheurende ‘harmonie,’ die iedereen

verveelt, maar zonder welke het genot der ‘vrije natuur’ niet volmaakt zou zijn; eniedereen vindt ze afschuwelijk; maar iedereen zou het heel doodsch vinden, als zeer niet was.Twee tafels van ons af, zit een heel gezelschap van vreeselijk gemeen volk; - h o e

die hier komen, kan niemand van ons begrijpen! De dames hebben de hoeden afgezet;zij hebben zelfs de handschoenen uitgetrokken; en eten koekjes uit een papierenzakje en lachen hardop en gillen van pleizier, en de heeren (dat ik hen nog zoo heetenmoet in deze democratische tijden!) zitten ongegeneerd, met wijduitgespreide beenen,en rooken lange pijpen! - Ik zou om alles ter wereld op dit oogenblik niet willenweten, dat i k ooit eene lange pijp heb gerookt, - of dit nog te huis wel eens doe; ikzou die schande niet overleven in de ‘vrije natuur!’ Om vier uur is er t a b l e d'h ô t ein het logement, aan den voet van den heuvel. De noodige plaatsen worden voor onsbesproken, zoo ver mogelijk van de Paauwen af, - en als wij een uurtje in de ‘vrijenatuur’ gezeten hebben, beginnen wij naar het middagmaal te verlangen. Het is veelte warm om te wandelen, en wij blijven dus verachten en ons tot etenstijd ergerenover het ‘raar volk,’ dat hier verzeild is geraakt.De t a b l e d'hô t e is in de lange stikheete zaal van het huis, en daar eten wij veel

slechter en betalen veel duurder dan in het eerste logement van ons land; en daarbijworden wij nog gehinderd door die ‘nare menschen,’ die weder vlak in onze buurtzitten, en driemaal van iederen schotel eten, en telkens proesten van lachen over despijzen, die hun onbekend zijn, en allerlei ‘fijne wijnen’ drinken en doen alsof zij zekenden, en ze wezenlijk heel puik vinden, en nauwelijks het eten door de keel hebben,of zij steken slechte sigaren op, waardoor onze dames en wij ook in haar gevolg,verdreven worden, en met een gevoel van oneindig groot genot weder den bergbeklimmen, om nu eindelijk, ongestoord in de ‘vrije natuur’ te zitten.Maar de zon schijnt niet meer, een zware laag wolken rijst van onder de kim op;

de lucht betrekt hoe langer hoe meer, de dames zien angstig op haar schitterend toilet,zij geven elkaar geheimzinnige wenken, die spoedig in woorden overgaan.‘Snel een kopje thee en dan weg, eer de regen begint. De “vrije natuur” is heel

mooi, maar onze japonnen en hoeden.’Wij dalen met snelle schreden den pas beklommen berg weder af, hijgend pakken

wij ons in de rijtuigen weder in; die geheele ‘nare boel’ staat ons in de deur van hetlogement aan te gapen, en schatert van lachen, en verheugt zich, het onweder vanboven op den berg te zien opkomen! Nu! aan hen, of hun goed, is

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 160: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

153

niets te bederven! Wij gunnen het gemeene volk de pret! Niet waar, geachte lezer?- en als gij lust hebt aanstaande week de ‘vrije natuur’ met ons op eene fatsoenlijkewijze te genieten, zal het ons aangenaam zijn u zoo spoedig mogelijk, na kerktijd,bij ons te zien.

Eene heel nieuwe uitvinding.

Mijn geachte vriend en correspondent, Pierre Sansnom, heeft in het voorlaatstenummer van den S p e c t a t o r een voorstel gedaan, om een octrooi te vragen vooreene fabriek van ‘echt nagemaakte, verbeterde en geperfectionneerde menschen,’ enstelt zich voor, door eene dergelijke philanthropische onderneming, niet alleenzichzelven en zijn compagnons te verrijken, maar ook der geheele menschheid eenbelangrijken dienst te bewijzen.Ik moet bekennen, dat, wat mij zelven aangaat, ik zeer met zijn denkbeeld

ingenomen ben, en dat, zoo ik op dit oogenblik disponibele kapitalen had, ik ervolstrekt niets tegen zou hebben, ze in deze zaak te steken.Inmiddels zou men iets door de oprichting van eene naamlooze maatschappij, met

acties, kunnen beginnen, en de eerste staaltjes zijner waren zoeken klaar te hebbentegen de opening van het nieuwe Nijverheids-Paleis te Amsterdam.Eer wij echter daartoe overgaan, om de laatste beslissende stappen te doen, wilde

ik eenige kleine wijzigingen in het plan van mijn vriend maken, en in plaats vanG u t t a - P e r c h a enS p o n s -m e n s c h e n in den handel te brengen, zou ik geneigdzijn, eene fabriek op te zetten van menschen, die hoegenaamd g e e n l i c h a amhebben.Zoo de lezer denkt, dat ik door deze uitdrukking menschen bedoel, die ‘geheel

ziel’ zijn, - dan vergist hij zich zeer. Ik ben een practisch mensch, en beroem mijdaarop, - en ik begrijp best, dat eene arme, ongelukkige, onsterfelijke ziel, die, zooalsmen zegt, moedernaakt in de wereld rondzwierf, te midden onzer bedrijvigemaatschappij, er heel slecht aan toe zou zijn. Maar, dat men daarom een lichaam zounoodig hebben, is eene gevolgtrekking, welke men volstrekt niet behoeft te maken,- en als men het geduld wil hebben, hetgeen hier volgt met aandacht te lezen, danzal men tot het verrassende besluit komen, ten eerste, dat men heden ten dage reedshet grootste gedeelte van zijn lichaam missen kan, en ten tweede, dat wijlangzamerhand een tijdstip naderen, waarop èn ziel èn lichaam beide best zullenkunnen ontbeerd worden, - eene gelukkige periode, welke ik, - als man van denvooruitgang, - mij een genoegen smaak vooruit te loopen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 161: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

154

Ik heb gezegd, dat men reeds zonder eenig bezwaar een groot gedeelte van zijnlichaam in deze wereld kan missen; - ik heb mij onnauwkeurig uitgedrukt, - uit vreesvoor overdrijving, - iets daar ik een afschuw van heb! - ik had moeten zeggen: demensch kan reeds vele der gewichtigste deelen van zijn lichaam ontberen, zonderdat hem dit in eenigerlei opzicht in de maatschappelijke wereld hindert.Dit heeft men al lang van zekere dieren en reptiliën geweten, en het verwondert

mij zeer, dat men deze natuurkundige waarheid ook niet lang op den mensch - datdier par e x c e l l e n c e , - overgebracht heeft; want die eigenschap, - namelijk, dathij best leven kan zonder vele der vroegere zoogenaamde levensdeelen, - bezit hij,evenals de meeste andere gaven, in eene veel hoogere mate dan zijne redeloozemedeschepselen.Ik zal dit bewijzen. - Het is nu al meer dan dertig jaren geleden, dat een bekwaam

ontleedkundige eene schildpad de hersenpan ledigde, die zorgvuldig met eene sponsuitwiesch, en het dier weder liet begaan. De schildpad leefde na deze aangenameoperatie zes volle maanden. Dit is een feit, hetwelk de algemeene verbazing dernatuurkundigen in dien tijd opwekte.En toch, waarde lezer, vraag ik u in gemoede af: wat was die arme, hersenlooze

schildpad, bij vele menschen vergeleken, die wij dagelijks tegen het verminkte lijfloopen, en van wie wij ook dagelijks, niet de meeste waarheid zeggen: ‘Dat is eenkerel, die hoegenaamd geen kop heeft!’ terwijl wij van honderd andere welvarendemenschen zeker weten, dat hun hersenpan totaal leeg is!En hoe lang leven deze menschen? Wel, waarde heer, juist zoolang, zoo niet veel

langer, dan gij en ik, die zulke volle hersenkasten hebben en wier brein in dennormalen toestand verkeert!De mensch sterft niet na zes maanden, zooals de arme schildpad, uit gebrek aan

hersenen! Integendeel, hij wordt er dikwijls vet op en heeft een veel grooter genotvan de dingen dezer aarde, dan zijn onverminkte medemenschen. Zijn de menschenook, door dat kleine gemis van hoofd of brein, minder geschikt dan anderen voor demeest gewichtige ambten en bedieningen? Volstrekt niet! luidt weder het antwoord.Zij kunnen zelfs de hoogste posten en de meest eervolle betrekkingen, zoowel alsmeer nederige bedieningen, waarvoor anderen totaal ongeschikt zijn, op eeneschitterende wijze waarnemen en vervullen.Is het, bij voorbeeld, noodig voor een ceremoniemeester, of een kamerheer, of een

dansmeester, of een surnumerair bij de posterijen, om hersenen te hebben? Als zooiemand wezenlijk een ‘goeden kop’ heeft, moet die hem niet zeer in den weg zitten?- Is het niet genoeg, dat de twee eersten, bij gelegenheid, met de meeste aanvalligheideen krommen rug weten te maken? Ligt

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 162: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

155

niet de voortreffelijkheid van den derde in de vlugheid, niet van zijn hersenen, maarjuist van het tegenovergestelde uiteinde van zijn lichaam? En wat zou de laatste meteen hoofd doen, tenzij hij de ooren noodig heeft, om de pen er achter te steken?Is er ook heden ten dage één vrije kiezer in geheel Nederland, die - zoo hij ze bezit,

- niet meer last dan genoegen van zijn hersenen heeft? Raken ze niet totaal in de war,als hij de advertenties ter aanbeveling en ter afkeuring van denzelfden candidaat inhetzelfde nummer van die oprechte H a a r l em s c h e C o u r a n t leest? Is het nietveel beter geen hoofd te hebben, dan te ondervinden, dat zijn hoofd op hol raakt temidden van de theologische en staatkundige quaesties van den dag? Heeft men nietuitmuntende ‘soep’ van allerlei openbare redenaren, die geen hersenen hebben? -Soep, die niet minder zwaar te verteren is, dan die, welke men van de breinloozeschildpad maakte?Zijn er niet eene heele menigte zoogenaamde ‘verlichte koppen’, die allerlei

gekheid hebben uitgekraamd over dat heerlijke Costersfeest, terwijl al de zwakhoofdenen vooral diegenen, welke gebrek aan gezonde hersenen hadden, er een onverdeeldgenot bij smaakten?Om af te dalen tot een lager geplaatst, maar volgens het algemeen vooroordeel,

volstrekt niet minder noodig levensdeel van den mensch, - hoeveel stervelingen zijner niet, die veel meer verdriet dan pleizier van het hart hebben? En hoevelen zijn erook niet, die, zonder hart, alleen met een zoogenaamd ‘gezond verstand’ begaafd, -en zelfs zonder een zweem van verstand, - allerbenijdenswaardige schepselen in huneigen oogen zijn; iets dat, voorzoover mij bekend is, met geen dier of ongedierte terwereld gebeuren kan - terwijl tweevoetige hartelooze menschen ons in duizendtallente gemoet komen, en meestal buitengemeen welvarend zijn.Evenals de mensch zonder hersenen, of zonder hoofd, de voorkeur verdient voor

zekere betrekkingen, zooals ik hier boven reeds aangestipt heb, zijn er ook anderebezigheden, welke bijzonder geschapen schijnen voor denmensch zonder hart. Onderandere die van deurwaarder. Een deurwaarder met een goed hart, moet eenallerongelukkigst wezen zijn! Bijna zoo erg er aan toe als een beulsknecht met eendergelijk lastig orgaan begaafd.Ik heb al betoogd, dat een telegrafist met een hart in het lijf een allerongelukkigst

wezen is, en niemand zal mij tegenspreken, als ik ten stelligste verklaar, dat het zeerte wenschen zou zijn, dat de meeste onzer hedendaagsche staatslieden het hart niethadden, veel van den onzin uit te kramen, welken zij ons zoo goedig octroieeren;terwijl een recensent met een goed hart een allerbespottelijkst wezen zou zijn, eneen zeer mal figuur maken als medewerker zelfs van de -- Hola! laat ik mij de vingersniet bran-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 163: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

156

den! Ik moet bij de harten blijven, welke ik waarlijk niet alleen voor de reedsopgesomde wezens, maar ook voor de menschheid in het algemeen, als zeer misbarevleeschklompen beschouw, - al zijn ze zelf soms van steen, zooals mijn vriend, PierreSansnom, terecht aanmerkt.Ik zal dit zoo kort mogelijk trachten uiteen te zetten.Ik beroep mij in de allereerste plaats op de echte menschenkenners, - en daar

iedereen, in zijn eigen oog eenmenschenkenner is, wacht ik veel sympathie. Ik vraagdan mijn menschkundige vrienden, hoe vele mannen zijn er onder uwe kennissen,die het hart op de rechte plaats hebben? Gij schudt treurig het hoofd; maar antwoordenzult gij niet: dat begrijp ik wel; - echter toestemmen moet gij, dat niets den menschmeer tot schande strekt, dan ten opzichte der plaatsing van zijn hart misvormd tezijn.Als de harten ook niet zoo week en broos, - of liefst in 't geheel niet bestonden,

zouden de dichters oneindig vroolijker en gelukkiger gezongen hebben, dan totnutoehet geval is geweest. En daarbij een hart is van geen groot belang. Want, hoevelenzijn er niet, die hun hart wegschenken en wegsmijten zonder eenig nadenken - enhet weder terugnemen, of terugkrijgen, als eene prul van geenerlei waarde, - en is erniet menige jongen, die wel zijn hart aan een arm meisje wil schenken, maar ervriendelijk voor bedankt, in deze dure tijden, om haar de hand daarbij aan te bieden?- En, onder ons mannen gezegd, - of liever zoo zachtjes mogelijk gefluisterd, - zijner ook niet h e e l enkele voorbeelden van gevallen, of gevalletjes, waarin eene vrouwwel de hand van een schatrijken man wil aannemen, maar zich bitter weinig er ombekommert, of het hart daarbij is of niet?Tot dusver heb ik hoofdzakelijk van mannenharten gesproken; ik moet nu een

enkel woord bepaaldelijk van het vrouwelijk hart spreken. Is dat niet een allerlastigstding voor de eigenaresse? Zeggen wij, wijze mannen, niet, en wie zal ons durventegenspreken, dat eene vrouw altijd geneigd is, het hart op kosten van het brein teontwikkelen, - dat is, zich eerder door het gevoel dan door het verstand te latenleiden? Hebben wij ook niet meestal liever eene vrouw met een zak vol geld, danalleen met een groot hart? Nemen wij niet, als wij het krijgen kunnen, het hart opden koop toe? Zoeken we echter niet altijd het hart der vrouwen te stelen, - en doenwij dit niet alleen om harentwil, - omdat wij weten, dat eene echte vrouw niet gelukkigis, totdat zij haar hart weggeschonken heeft, - of trachten wij die harten alleen meesterte worden uit egoïsme en ijdelheid, - om ze als curiositeiten op de é t a g è r e onzereigene verdiensten op te zetten, en om ons daarom door onze vrienden te latenbenijden? O foei, die gedachte is al te akelig!Is het hart eener vrouw dikwijls voor den man iets anders, dan

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 164: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

157

eene goede, rentegevende bank, waarin wij onze overvloedige kapitalen aan liefdeen gevoel, en wat niet al meer, deponeeren, om rijke interesten van te trekken? Enverknoeien wij niet met zoeken naar vrouwenharten in onze jeugd, een boel tijd, dienwij veel nuttiger konden besteden, met het verdienen van de duiten, waarmede menzoo en zooveel 4½ percents kan krijgen, en eene heele vrouw op den koop toe?Wat ook beide geslachten aangaat, ik ben er van overtuigd, dat geene pijn ter

wereld, - behalve kiespijn, - met hartzeer te vergelijken is, - en als wij aan een aanvaldaarvan lijden, wenschen wij niet telkens hardop, dat wij geen hart hadden? Looptniet telkens de mond over van datgeen, waarvan het hart vol is, - en wordt dat nietvervelend voor anderen, en gevaarlijk voor ons als zoo iets ons overkomt? - terwijlvan den anderen kant een leeg hart nog treuriger te aanschouwen is dan een ledigewijnflesch; en een verdeeld hart niet eens eene Belgische cent waard is. Moeten wijdus niet overtuigd zijn, door alles wat wij in de maatschappij zien, dat de hartenheden ten dage alleen bij het kaartspel onmisbaar zijn? Indien echter iemand het hartheeft dit axioma tegen te spreken, dan krijgt hij met mij te doen!Evenals met hoofd en hart, gaat het ook met andere lichaamsdeelen.Als ik geen handen had, zou ik mij zoo dikwijls niet de vingers verbrand hebben,

dat is zeker. Er zijn geen lastiger wezens, dan de velen, die in alles den vinger willensteken; een erfoom zonder handen, zou onmogelijk aan het verwijt van al tevasthoudend te zijn, kunnen blootgesteld worden; menige echtgenoot zou dankbaarzijn, als zijne vrouw hem niet onder den duim kon houden; menige luiaard zouderecht blijde zijn, als men niet meer van hem vergen kon, dat hij de handen uitstak;en het handhaven der wetten in de maatschappij zou oneindig gemakkelijker vallen,als de advocaten ze niet meer zoo handig konden verdraaien. Het is ook nietaangenaam telkens door iedereen op de vingers getikt te worden.Van onze voeten is het eveneens onbetwistbaar, dat wij ontzettend veel verdriet

hebben, - buiten en behalve de eksteroogen, welke ons meer pijnigen, dan de nijdigsteblikken onzer doodsvijanden. Menige niet dappere man, die zich door de appendiceszijner beenen heeft laten verleiden om zich hier of daar in het oogenblik van gevaaruit de voeten te maken, zou een held geworden zijn, als hij stil was blijven zitten.Zonder voeten zouden de menschen, met of zonder bedoeling, elkaar niet telkens opde teenen trappen, en het zou zoo menigen armen drommel best te pas komen, alseen hardvochtigen schuldeischer hem, bij onderling gemis aan voeten, niet telkensachter de hielen kon zitten. Het zou ook een groot geluk zijn, als onze mededingers,- onze beste vrienden daargelaten, - eeuwig en altijd buiten staat waren

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 165: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

158

ons den voet te lichten, en als men ons niet telkens onze kleine wanbedrijven voorde voeten kon werpen, zouden wij veel minder behoeven te blozen dan nu het gevalis.Uit dit een en ander blijkt nu voor iedereen, die zijn verstand wil gebruiken, dat

de voornaamste deelen van ons lichaam zeer goed te missen zijn, en ik kom nu tothet hoofdpunt van mijne redenatie, - waarop ik in het begin zinspeelde, - dat wij opweg zijn dit algemeen in te zien, en zoowel lichaam als ziel op den duur - volgensde hedendaagschemaatschappij, - als onnoodige, lastige aanhangsels van denmenschaf te schaffen.Dit blijkt ten duidelijkste uit ons toestel van opvoeding; ook hierin volgen wij,

evenals in vele andere dingen, ons zelven onbewust, den rechten weg.Ik breng mijn jongen, als hij acht jaren oud is, op eene uitmuntende dagschool,

mijnheer; eene school, die niets te wenschen overlaat! Daar heerschen overheerlijketucht en orde! Daar zitten, van 's morgens acht tot twaalf, mijnheer, vijf en zestigjongens op de banken, doodstil, zonder zich te verroeren, bezig met hun verstandjeste ontwikkelen, mijnheer, op de meest doelmatige wijze. Niet machinaal, - wel neen!maar geheel rationeel! Zij moeten het ‘waarom’ van alles weten. Zij moeten denkenbij alles, wat zij doen, en dat is uitmuntend, en als hun dat moeielijk valt, is het alleen,omdat zij nog last hebben van die malle lichamen, die in het begin niet zoolang opde harde banken rustig kunnen zitten. En toch geeft men zich zooveel moeite om delichamen te dresseeren! De kinderen mogen met de handen niet anders dan op detafel zitten (dit hebben zij reeds op de bewaarschool geleerd); zij mogen niet lachen;zij moeten voor zich zien; zij zijn verplicht in de boeken te kijken en geen gezichtentegen elkaar te trekken; zij begrijpen, dat het eene zonde zou zijn, zich door hunlichaampjes te laten overhalen met elkaar te stoeien; het zou bepaald eene misdaadzijn, als zij het waagden met elkaar te vechten. Zoo zitten zij lichameloos, vier urenlang, en als de klok twaalf uur slaat, loopen zij zoo hard zij kunnen naar huis, metleege magen, maar met een hoofd vol tiendeelige breuken, taalregels, voorbeelden,uitzonderingen en jaartallen, waarmede hun verstand, (niet hun hart of ziel) gevoedwordt, ongeveer op dezelfde wijze als men de kalkoenen met dikke pillen volpropt,die de onverstandige vogels anders niet zouden lusten.Als nu de vleeschelijke maag ook gevuld is, duldt men dat het lichaam een uurtje

lang zijn rechten doet gelden; - dan weder naar school. Het is jammer, dat menzooveel tijd - minstens twee volle uren, - heeft moeten verliezen, maar het isnoodzakelijk het lichaam in zoover te ontwikkelen, dat de geest er geen hinder vanheeft. Men wijdt er eene negatieve soort van zorg aan, die stiefmoederlijk envernederend is, omdat wij beseffen,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 166: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

159

dat het niet op het lichaam aankomt, - anders begrijp ik het niet, - en dat wij alleenin zoover ons daarmede bemoeien moeten, als het wenschelijk is geen last daarvante hebben. Er is geene quaestie van, om het zoo voortreffelijk mogelijk te ontwikkelen,het groeit en moet dus gevoed worden; het moet recht gehouden worden, omdat eenbochel zoo leelijk is; maar wij zijn, gelukkig, te ver in de beschaving van den geestgekomen, om ons te verbeelden, dat het noodig zou zijn, de spierkracht, evenals degeestelijke vermogens in te spannen en aan te kweeken; wij maken menschen vanonze kinderen en geen boerenlummels; wij schikken ze op als heeren en dames; wijbesteden dikwijls honderdmaal meer zorg en liefde aan de kleederen, dan aan denietige lichamen zelven, welke ze versieren moeten; wij hebben oneindig liever, datonze kinderen fatsoenlijk langs de straten wandelen; - deftig als microscopischegrijsaards, - dan dat zij aan de eischen van het zotte lichaam toegevende, hunledematen uitrekken en met elkaar ravotten en die keurige kleeren vernielen!Waartoedient ook al die woestheid? Hebben zij niet tweemaal in de week den schermmeester,en leeren zij niet 'sWoensdags en Zaterdags dansen! En zijn er niet, die zelfs tweemaalin de zeven dagen op den koop toe, les hebben in de gymnastie, en gaat er niet metdie opofferingen aan het lichaam zeer veel kostbare tijd verloren, dien men zoo hoognoodig heeft voor die onwaardeerbare ontwikkeling van den geest?Nog een paar jaren, en men gevoelt hoe langer hoe meer de lasten, welke een

lichaam medesleept. Het kind heeft het lager onderwijs achter den rug; het moetverstands-gymnastie leeren op eene inrichting voor middelbaar onderwijs. Daar zijnontelbare inrichtingen van dien aard, welke ten zeerste aan te bevelen zijn. Daarleeren de jongens latijn en grieksch, hollandsch, fransch, hoogduitsch, engelsch,cijferkunst, meetkunst, algebra, natuurkunde, italiaansch boekhouden, aardrijkskunde,geschiedenis, teekenen en muziek, - en hebben daarbij ook geregeld les van dencatechiseermeester, die zorg draagt, dat zij alles in orde hebben voor den dominee.Met doorhaling van de twee eerste vakken, welke alleen voor de studeerende jeugdzijn, kan men gerust aannemen, dat alle ‘beschaafde’ kinderen al deze talen en anderevakken moeten leeren; - en er is niet ééne goede kostschool, waar ze ook niet alleonderwezen worden.Maar wat is eene goede kostschool?Waarde vriend, eene goede school is, - volgens

de ‘behoeften’ van den tijd, - eene dergelijke, waarvan het hoofd ongeveer op denvolgenden toon tot een zeer verstandigen vader spreekt.‘Mijnheer, het is bij mij alles streng en stipt geregeld! Van 's morgens als wij

opstaan tot 's avonds als wij naar bed gaan, zijn de kinderen nooit zonder toezicht;nooit ledig!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 167: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

160

Ik maak ze in zoo en zooveel tijd, voor welke academie gij wilt, klaar. Dat neem ikop mij! Daarvoor sta ik u borg. 's Morgens beginnen wij om zes uur en 's avonds omzeven uur scheiden wij uit, en dan hebben de jongens het werk voor den volgendendag af te maken en om halftien liggen ze al te bed. En zij hebben een uur om teontbijten, een uur om koffie te drinken, en weder een uur om te wandelen, of te spelenna het eten, een uur weder 's avonds; - in 't geheel dus, mijnheer, vier uren op devijftien, en muziek en teekenen is ook eene uitspanning! En op al de academiesworden al de jongens, welke ik breng, geplaatst.’Is dit niet eene goede school, eene beste school, waarde vriend?Zult gij uw jongen niet daarheen zenden? Daar worden zelfs dezelfde boeken

gebruikt als op de academies; - daar worden juist de behoeften voor de examinageleerd; daar wordt niet gelet op den aard van het kind, of op de behoeften van zijnlichaam. De tucht is compleet militair; Jan en Piet en Klaas, die allen verschillendekarakters, verschillenden aanleg, en verschillende lichamen hebben, worden, zooalsmen zegt, over één kam geschoren. Zij hebben allen aan het einde van het jaar, zooniet precies evenveel bladzijden uit hetzelfde boek geleerd, toch evenveel uren overhetzelfde boek gezeten; - en hij, die in den gegeven tijd het meeste daarvan gesliktheeft, is ook de vlugste jongen en komt het eerst klaar voor het gevreesde examen.Wellicht zou Piet meer geleerd hebben dan Jan, als men met zijn geest zijn zwaklichaam had ontwikkeld; - maar aan het lichaam wordt niet gedacht, dat moet mede,als het kan; anders wordt het op sleeptouw genomen; - wij lachen al lang om hetdwaze denkbeeld der ouden: m e n s s a n a i n c o r p o r e s a n o is onzin! M e n ss a n a s i n e c o r p o r e ! dat is het devies onzer eeuw!Ik zou nog breedvoerig kunnen spreken over al de menigvuldige bewijzen, welke

wij dagelijks zien, van de weinige belangstelling, die men toont omtrent deontwikkeling van het lichaam, als men die vergelijkt bij de zorg, welke men draagtvoor de oefening van het verstand; maar ik meen, dat ik mijzelven die moeite kansparen, en mijn lezers de verveling van mij verder op dit dorre pad te volgen; iedereenzal mij moeten toestemmen, dat dit de richting van onze opvoeding is, en ik moetnu nog slechts, zoo kort mogelijk zoeken aan te wijzen, hoe men bij het onderwijsnaar den hedendaagschen smaak, ook zeer bevoordeeld zou zijn, als men het gelukhad, een kind te bezitten, dat te gelijk ziel- en lichaamloos ware.Onder ‘ziel’ echter versta ik al die gaven van verbeelding en gevoel en die

aangeboren liefde tot het schoone in de natuur en in de kunstwereld, welke zooverbazend lastig vallen, als men zijn leven slijten moet met het aanleeren van deelementen van allerlei wetenschap, waarmede hoofdzakelijk niets gemoeid wordt,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 168: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

161

dan het koele verstand en het rekbare geheugen. Ik begrijp wel, dat deze bepalingvolstrekt niet voldoen zou aan een wijsgeer; maar ik ben zelf geen wijsgeer en schrijfook niet voor wijsgeeren, omdat, zooals iedereen weet, er geen wijsgeeren meer zijnin Nederland, waar alles zoo practisch ingericht wordt, dat die ongelukkige theoristenhier evenmin op hunne plaats zouden zijn, als eene eend boven op de groote pyramide.Als men zich dus met mijne verklaring van ‘ziel’ voor het oogenblik behelpen

wil, - ze is duidelijk genoeg voor mijne bedoeling, - dan zal men zien, dat daarvooreven weinig gezorgd wordt, als voor het lichaam. Hier is ook alles weder negatiefvan aard. Wij laten onze kinderen teekenen en muziek leeren, - ja, als zij den tijddaartoe hebben, en het vinden kunnen in hunne speeluren, - als zij geene ‘meergewichtige’ studiën (zooals het rekenen en analyseeren) daarvoor moeten verzuimen:het is beter hun verstand te oefenen, dan hunne verbeelding te leiden; - het beste vanalles is, deze laatste zoo veel mogelijk te smoren! Want, k a n een kind dat eenelevendige verbeelding heeft, acht uren daags zich bepalen tot dingen, die daarmedein het minst niet in verband staan? En zoo het kind, zonder dat men zijne verbeeldingleidt en beschaaft en wijzigt, evenals men met zijn verstand doet, - aan zich zelfovergelaten wordt, - is het niet tien tegen een, dat het den verkeerden weg zal opgaan,en dat, hoe rijker door de natuur begaafd, hoe armoediger, hoe bedroevender deuitkomst zal wezen?Hebt gij niet honderderlei voorbeelden voor oogen van dergelijke ongelukkige

wezens? Van jonge lieden, die jaren lang onder den band der strengste tucht, hetverbazend ver hadden gebracht in het weten van alles wat het verstand kon vatten -en die jammerlijk te gronde gegaan zijn, omdat hun gevoel, hun hart, hunneverbeelding, op zijde geschoven en buiten aanmerking gebleven waren, en eindelijk,eindelijk, - als zij vrijheid van handelen kregen, - hen medesleepten in het verderf,eer zij den tijd hadden, ze onder den band te brengen?En toch hadden zij zulk eene voortreffelijke opvoeding gehad, - niet waar? Mijn

hemel, wat waren zij knap. Maar, hoe grooter geest - -O foei! over die ellendige lastering van den menschelijken aard en van het

goddelijke zijner gaven! - Foei! over diegenen, die dit hoofdschuddend toestemmen!Schrijft het alleen toe aan eene verkeerde opvoeding en ontwikkeling, en gij zultgelijk hebben, - of wilt gij dat niet doen, dan vereenigt u met mij, om eenemaatschappij op te richten voor het fabriceeren van menschen, die lichaam noch zielhebben, en uit niets dan het koele verstand bestaan, dat heden ten dage, op kostenvan lichaam en ziel, zoo schoon en heerlijk ontwikkeld wordt!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 169: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

162

Zoo'n prul van een dansmeester!

I. ‘Chassez croisez.’

‘U n , d e u x !U n , d e u x !C h a s s e z c r o i s e z !A v o s p l a c e s ,M e s s i e u r s !’Eene piepende stem, het geschuif van vele voeten over den vochtigen vloer, eene

krassende viool, welke klanken voortbrengt, die alleen een dansmeester van denkattendarm kan uitlokken - dan een schaterende lach, en vele jeugdige, schreeuwendestemmen en weder de viool en weder de commando's en het gillen van de zwakke,piepende stem. - Geene kwestie, of er was dansles op de kostschool, waar, vele jarengeleden, mijn oudste zoon onderwezen werd in de gronden der wetenschappen, enwaarheen ik, op een stikheeten zomernamiddag, geredenwas, om hemmet een bezoekte verrassen.De meester was niet te huis; ik echter stond achter het schoolgebouw in den tuin

en luisterde een oogenblik en keek onopgemerkt door de met wijnranken begroeideramen naar binnen.Een tiental drukke jongens tot eene quadrille gerangeerd; de helft van de tien voor

dames figureerende, allen met elkaar vechtende en stoeiende, en den dansmeesterop iedere mogelijke wijze plagende; en deze zelf, een klein mannetje, met reeds halfvergrijsde haren, met den strijkstok in de hand, vermanende, en spelende en dansendeen tellende, alles tegelijk, met de oogen van zijn lichaam naar de voeten zijnerleerlingen ziende en met de oogen zijner ziel, - maar heeft een dansmeester eeneziel? Ik heb dikwijls gedacht van neen; - hoe kan anders een man zich tot zulk eenwerk vernederen? Ik zou honderdmaal liever metselaar, of zelfs kamerheer inwerkelijken dienst zijn! Het verwondert mij ook niet, dat de jongens hem zoooneerbiedig behandelen; ik heb tienmaal meer eerbied voor zoo'n flinken jongen alsvoor zoo'n ouden suffer! En zelfs zijn onmachtige toorn heeft iets belachelijks enbijna verachtelijks. - Al weer aan den gang! Daar stoot ‘bij toeval,’ zooals het heet,een der woeste krullebollen een anderen tegen den dansmeester aan, terwijl deze een‘p a s ’ voordanst; - de maat is volgemeten met den schaterenden lach, die op dezeheldendaad volgt, en de dansmeester grijpt met de linkerhand strijkstok en viooltegelijk en zwaait beide hoog over zijn hoofd, en trekt vlug, niet van leer, - maar hetleer, in den vorm van zijn dansschoen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 170: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

163

van den rechtervoet, en appliceert daarmede den schuldige een slag op de wang, dathet klinkt.Al weer gejoel en geschreeuw en gestoei rondom den kleinen man, die dreigend

en hijgend nog zijn wapen zwaait, - en ik haast mij hard aan de deur te tikken, teneinde den gevaarlijken strijd bijtijds af te breken.Op mijn getik volgt eene doodsche stilte; ik treed binnen en de dansmeester heeft

met denzelfden spoed, waarmede hij hem ontbloot heeft, den voet weder bedekt, enstaat met de viool aan den schouder, gereed om het gestoorde onderwijs te hervatten,en de jongens zijn weder geschaard met schitterende oogen en gloeiende wangen endoen hun best er uit te zien, alsof zij de les met de meeste oplettendheid volgden.Het is blijkbaar eene groote verlichting voor allen als men ontdekt, dat i k het ben

en niet de instituteur, en mijn jongen vliegt mij om den hals, en ik vraag heel beleefd,of hij het overige van de les verzuimenmag, en krijg eene onderdanige toestemming,zooals ik natuurlijk verwacht had, en mijn jongen volgt mij, door al zijn kameradenbenijd, in den tuin, waar wij eene plek opzoeken, die zoover van huis verwijderd is,dat wij het gekras van de viool niet meer hooren.Ik, echter, na allerlei belangrijke puntenmet mijn zoon behandeld te hebben, zooals

daar zijn, de vorderingen, welke hij in de laatste veertien dagen gemaakt heeft in hetGrieksch, en hoe hij zijn zakgeld besteedt, en of de juffrouw goed voor zijn linnenzorgt, en of hij genoeg te eten krijgt, en wat niet al meer, geef hem eene ernstigevermaning over zijn oneerbiedig gedrag jegens den dansmeester, - niet omdat ik zelfer iets in zie, - maar omdat, - e n f i n , men moet ook die menschen handhaven in hunvak, - en het behoort zoo, dat een vader, hij zij daartoe in staat of niet, aan een jongenvan vijftien jaren tusschenbeide een goeden raad geve.En de jongen luistert bescheiden naar de wijze woorden, welke van mijn lippen

vloeien, en steekt tevreden zijn vermeerderd zakgeld op, waarmede ik de pil verguld,en een uur later neem ik afscheid van hem en rijd in het open wagentje vergenoegdhuiswaarts.Het is een rit van anderhalf uur langs den landweg, waarop de gloeiende zon felle

stralen schiet, en die dwars gelinieerd is met de magere schaduwen, welke de jonge,verschroeide boomen er over heen werpen. De weg is stil en eenzaam; hier en daareen jongen met eene luie koe, die langs de sloot graast; anders is er niets te zien.Zoo rijd ik een half uur lang, tot ik eene gestalte, als een zwart puntje heel in het

verschiet eindelijk ontdek; naarmate ik die aanhaal, ontdek ik den dansmeester, diemet zijne viool op de

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 171: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

164

gewone, geheimzinnige wijze onder de rokspanden verborgen, door het dikke zandhuiswaarts trippelt. Als ik hem voorbij snel, neemt hij diep den hoed af, en de zwaredruppels op zijn voorhoofd en zijn verhit gelaat en de verlangende maar bescheideneblik, welken hij op mijn rijtuig werpt, wekken mijn medelijden op, en ik doe denkoetsier stilhouden, en bied aan, hem mede te nemen.Na eenige complimenten klimt de kleine man in den wagen en wij zetten onzen

tocht voort. Nu hij bij mij is, dien ik ook iets tegen hem te zeggen. Maar wat? Overonze koffie- en indigoveilingen kan ik met hem niet spreken; - over de politiek? -Men verbeelde zich een dansmeester, die Groeniaanschgezindware?Over letterkunde?Ik geloof niet, dat hij zelfs in staat zou zijn eene vraag voor den ‘Navorscher’ tebedenken! Ik zal over zijn vak spreken.‘Hebt gij het nogal druk met les geven, mijnheer?’‘Heel druk, mijnheer; van 's morgens acht soms tot 's avonds negen uur, alleen

met een uurtje om te eten tusschenbeide;’ en de kleine man zou zich vergenoegd inde handen wrijven, zoo hij niet met de linker de steeds verborgene viool moestvasthouden.‘Dat moet nog al vermoeiend zijn.’‘Gewoonte, mijnheer, niets dan gewoonte! Maar ik word oud en soms valt het mij

wat zwaar in de hitte naar de stad te wandelen en dan dadelijk weder les te geven.’‘Zijn dan de buitenlessen zoo voordeelig, dat het de moeite waard is. -’‘Heel voordeelig, mijnheer! - Heeft u heden de dagbladen gelezen?’Ik begrijp, dat het onderwerp hem niet bevalt, en haast mij hem het een en ander

nieuws te vertellen.‘Mijnheer,’ vraagt hij daarop met eene aarzelende stem, ‘zou het eene goede zaak

zijn om nu Spanjaarden te koopen?’Een dansmeester kapitalist en speculant! Dat begint mij te vermaken.‘Dat weet ik niet. Hebt gij wellicht plan om Spaansche effecten te koopen?’‘Mijnheer,’ luidt het antwoord, ‘ik heb eene kleine som overgehouden, welke ik

gaarne op eene voordeelige wijze wilde beleggen.’‘Hebt gij familie?’‘Een zoon, mijnheer, die op zee is; - die is bezorgd; en eene moeder, voor wie ik

gaarne iets opleggen wilde, - ingeval, - ingeval ik buiten staat geraakte om verderdansles te geven. Mijne vrouw is al tien jaren dood.’‘Woont uwe moeder bij u?’‘Ja, mijnheer; wij zijn weder alleen in de wereld, als bij het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 172: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

165

begin van mijn leven, toen heeft zij mij opgevoed en grootgebracht; nu kan ik haaronderhouden,’ en hij richt zich trotsch op.‘Ik raad u de Spanjaarden af!’‘Zoo, mijnheer? Goed, ik zal ze dan niet koopen. Maar ik zou het geld toch gaarne

voordeelig beleggen voor de oude vrouw. Voor mij zelven is er al genoeg.Mijn zoon,die tweede stuurman is, zendt mij ook jaarlijks iets; - maar in geval van ongeluk zouik gaarne de oude vrouw geborgen weten.’De dansmeester komt mij iets minder verachtelijk voor en wij raken vertrouwelijk

aan het praten; ik gebruik mijne ondervinding als koopman en eer wij in de stad zijn,heb ik hem beloofd zijn geld op de meest voordeelige wijze voor hem te beleggen,en daarbij heb ik het land, dat de jongens hem zoo ruw behandelen.Aan de poort nemen wij afscheid van elkaar; den volgenden dag brengt hij mij

zijn geld, en zoo ben ik bij toeval rentmeester van mijn zoons dansmeester geworden.Ik wacht mij echter zorgvuldig zoo iets allerbespottelijkst aan iemand anders dan

aan mijne vrouw te vertellen.

II. La Pastorale.

Het is een paar jaren later. Wij zijn op eene prachtige partij bij mijn vriendChampignon. Alle zalen zijn opengezet en heerlijk verlicht, en ik dwaal rond meteen onnoozelen gezelschaps-glimlach op mijn lippen en met zeer nauwe laarzen aande voeten, en als de menschen mij de woorden niet uit den mond nemen, - of lieverstelen, - vertel ik, met eene geheimzinnige stem, aan iedereen die naar mij luisterenwil, dat het heel warm is, en dat het eene heerlijke partij is, en dat het weder zeerschoon is, en amuseer mij op de eigenaardige wijze van bejaarde heeren, die nietdansen, omdat zij te oud zijn, niet spelen, omdat zij geene partij kunnen samenstellen,niet zitten, omdat zij geene plaats kunnen vinden, niet praten, omdat zij niets tezeggen hebben, en niet weggaan, omdat zij blijven moeten.Zoo kom ik tot den ingang van de danszaal. Daar wordt met de meeste deftigheid

eene deftige quadrille gedanst, en vlak naast mij staat de kleine dansmeester, zoodeftig gekleed, dat ik hem in het eerst niet herken, totdat hij in de handen klapt en‘L a p a s t o r a l e !’ commandeert.Mijn hemel! wat is hij bleek, en hoe beeft zijne stem! En zijn dunne lippen sidderen,

en de vuisten zijn krampachtig gesloten in de veel gewasschene witteglacé-handschoenen, en hij ziet rechts

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 173: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

166

noch links, maar doet werktuiglijk zijn diensten, en de glimlach, waarmede hijgindschen verdwaalden heer te recht wijst, is pijnlijker te aanschouwen, dan zelfsde verlegenheid van den terechtgewezene zelven, die al vijf minuten lang tegenoverniemand op eene onnoozele wijze staat te c h a s s e z - c r o i s e e r e n , terwijl zijnedanseuse hem aan den anderen hoek van de quadrille tevergeefs zoekt.Zoodra de oude man een oogenblik rust schijnt te hebben bij de c h a i n e

a n g l a i s e , tik ik hem op den schouder.‘Wat scheelt er aan, oude vriend? Wat mankeert u?’‘Niets, mijnheer; dank u; ik ben heel wel. Maar mijn zoon - à v o s p l a c e s !’‘Uw zoon?’ vroeg ik, zoodra de dansenden zich verspreidden; ‘wat is er met uw

zoon?’‘Heden heb ik den brief gekregen, mijnheer,’ steunt de oude man, ‘op de kust van

Sumatra - verdronken!’‘Nu een mazurka als het u belieft!’ roept de zoon des huizes, en de oude man, met

de tranen in de oogen, waarop men niet let onder de schitterende juweelen en deprachtige toiletten, klapt weder in de handen en de dansmuziek verdooft het geluidvan de klotsende golven, die het lijk van het eenige kind van den dansmeester wiegen.Ik zoek weder in zijne nabijheid te komen. ‘Waarom zijt gij niet weggebleven

hedenavond? Gij zijt in geene stemming voor uw werk, en gij ziet er slecht uit.’‘Een dansmeester behoeft niet gestemd te zijn,’ zegt de kleine man. ‘Ik was al

veertien daag geleden besteld; - het is ook hier een goed huis; ik krijg een tientjevoor den avond en nu moet ik, behalve voor mijne moeder, ook voor mij zelvenwerken, - zoolang het nog kan!’‘Ik zal mijnheer Champignon zeggen wat er gebeurd is; hij zal begrijpen, dat gij

naar huis verlangt; daar kunt gij met uwe moeder praten en uw hart lucht geven; datzal u goed doen.’‘Neen, mijnheer! Ik praat liefst niet met vreemdelingen over - over - en morgen

moet ik toch weder aan den gang. Mijne moeder is ook heel, heel oud en doof - envergeetachtig, mijnheer. Zij begrijpt toch niet meer recht, wat er gebeurd is.’En de oude man maakt zich van mij los en neemt een glas limonade van een

verachtenden knecht, die hem nauwelijks den tijd gunt het van het blad te nemen,en een paar minuten later hoor ik de bevende stem, die niemand opvalt, al wederdruk aan den gang en bij tusschenpoozen, den geheelen avond door, klinken denietsbeteekenende woorden van de dunne lippen en niemand ziet het hart vol leed,dat onder den ouderwetschen rok, waarover menigeen glimlacht, verborgen is; engeen een in de geheele zaal begrijpt welke zelfopoffering en hoeveel plichtbesef

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 174: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

167

den oudenman bezielen, die om eene suffe oudemoeder te onderhouden, zijne eigenesmart zoo heldhaftig weet te verbergen en te onderdrukken.Terwijl wij echter in de deur van de zaal staan en onze dames haar doeken en

mantels helpen omdoen eer zij in de rijtuigen stappen, hoor ik den jongen Janssentegen zijn moeder zeggen:‘Wij moeten ook den ouden dansmeester voor onze danspartij huren; die vent

verstaat zijn ambacht meesterlijk!’

III. Cavalier seul!

Nog een jaar is voorbij.Ik zit op mijn kantoor en de knecht treedt met een glimlach op het gelaat binnen

en zegt:‘Compliment, mijnheer, en als mijnheer het niet kwalijk neemt, de oude

dansmeester heeft iemand gezonden met een boodschap, dat hij mijnheer vriendelijkverzoekt, eens in den loop van den dag bij hem aan te komen.’‘Bij hem aan te komen?’ vraag ik verbaasd; want ik behoef niet te zeggen, dat mij

zoo iets heel vreemd in de ooren klonk, en dat ik anders den dansmeester alleen zagals hij op de bepaalde dagen de renten van zijn geld kwam halen.‘Ja, mijnheer, zoo zei het kind, dat de boodschap bracht. Zij is ook dadelijk, zonder

antwoord af te wachten, weder weggegaan.’‘Het zal wel eene vergissing zijn.’‘Dat geloof ik ook, mijnheer.’Een paar uren later ga ik uit en daar mijne middagwandeling mij, bij toeval, vlak

voorbij de woning van den dansmeester voert, loop ik er eventjes aan.Ik klim een viertal hooge trappen op, en vind eene deur, waarop een kaartje

vastgespijkerd is, met den naam van hem, dien ik zoek en met zijne qualiteit,‘P r o f e s s e u r d e d a n s e ’ er onder. Ik tik tweemaal aan en daar niemand antwoordgeeft, treed ik eindelijk binnen.In eene armoedig gemeubileerde kamer zit, hoewel het midden in den zomer is,

eene oude vrouw in een leuningstoel vlak voor den haard te breien. Zij ziet eventjesop als ze mij ontwaart, maar gaat werktuigelijk met hare bezigheid voort, zonder mijeen tweeden blik, of een enkel woord te schenken.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 175: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

168

‘Is uw zoon niet te huis?’ vraag ik. De oude staart mij door den grooten bril aan,maar geeft geen antwoord.Ik verhef de stem en herhaal de vraag.‘Mijn zoonmoet naar de les!’ stamelt eindelijk de oude, en ik haal mijn portefeuille

uit, om op een stukje papier te zetten, dat ik bij hem geweest ben, als ik eene halfaanstaande deur in den hoek van de kamer ontwaar, waarachter ik eenig gestommelverneem.Ik meld mij daar aan en word binnengeroepen.Daar ligt de oude dansmeester op het bed uitgestrekt.‘Ik hoorde u, mijnheer,’ zegt hij, ‘en wilde opstaan om u te ontvangen, maar ben

te zwak.’Zelfs de inspanning, welke het hem kostte om deze weinige woorden te uiten,

scheen te veel voor den ouden man te zijn. Hij zeeg achterover op het kussen en bleefeen oogenblik stilliggen, met het gezicht gekeerd naar den muur, waartegen eenslecht portret van een jongen zeeman hing. Daaronder echter op een stoel stond degeslotene vioolkist. Ik zette ze op den grond en nam zelf plaats naast het bed.‘De jongen geleek volmaakt op zijne moeder!’ zei de oude man, na eenige

oogenblikken, steeds nog op het portret starende. ‘Mijnheer, ik heb nooit gehoord,dat men het lijk heeft weergevonden.’‘Maar hoe gaat het met u?’ vroeg ik, wenschende eene andere wending aan zijn

gedachten te geven. ‘Ik wist niet, dat gij ziek waart, of ik zou al vroeger gekomenzijn,’ en ik keek rond en ontwaarde eene tafel vol fleschjes en doosjes, die van eenlangdurig ziekbed getuigden.‘Ik ben al vier weken ziek,’ zuchtte de oude man. ‘De dokter kan er niets aandoen;

zelfs de Holleway-pillen hielpen niet, die ik eerst gebruikt heb; - mijnheer, ik ga zelfmijn zoon zoeken, om hem bij zijne moeder te brengen. Daarom wilde ik u zoogaarne eerst spreken.’‘Kom, kom!’ hernam ik; ‘gij moet den moed niet zoo snel opgeven; gij kunt nog

best herstellen.’De oude man schudde het hoofd.‘Het is met mij gedaan, mijnheer. - Wilt gij mij een grooten dienst bewijzen?’Ik knikte toestemmend.‘Zoek mijne moeder ergens goed uit te besteden; bij menschen, die zorg voor haar

dragen zullen, - tot het einde; daarvoor heb ik geld genoeg overgelegd!’ en al weervloog eene schemering van trotsche zelfvoldoening over het bleeke gelaat.‘Ik zal het doen, als het noodig mocht wezen; - ik hoop echter -’‘Ik heb al eene volmacht voor u onderteekend,’ zei de zieke;

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 176: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

169

‘het werd tijd! Mijn hoofd begint zwak te worden; - het zal niet lang meer duren.’Op dit oogenblik trad de oude vrouw in de deur. Zij keek onrustig op haar zoon

en op mij, en zei knorrig tot hem: ‘Het wordt tijd, dat gij naar de les gaat! Het is ookhaast tijd om thee te drinken. Waarom zijt gij zoo lui?’‘Breng haar als het u belieft weder naar haar stoel, en geef haar een glas bier uit

die kruik op tafel, mijnheer, dan zal ze weder stil zijn,’ fluisterde de zoon.Ik deed zooals hij begeerde en hij dankte mij met eene eenvoudige beweging van

de hand, die een markies van het oude r é g im e niet misstaan zou hebben.‘Ik zal nu goed slapen,’ zeide hij na eene korte stilte. ‘De oude vrouw is bezorgd,

ik kan gerust bij mijne vrouw en kind gaan.’Er was geen zweem van kwakzalverij of onbetamelijken hoogmoed, geen woord,

dat vreemd of gezocht luidde, geene beweging, die ik anders zou gewenscht hebben;- zijne stille onderwerping trof mij zeer en ik stond op en drukte hem de hand enuitte weder de hoop, dat ik hem morgen beter zou vinden.Hij schudde het hoofd, dankte mij niet weinige woorden, en verzocht mij hem een

Bijbel aan te geven, die op tafel lag, en de vioolkist weder op den stoel te zetten eerik vertrok. - Ik weet niet of hij op die, of op het portret staarde, toen ik de kamerverliet.Den volgenden dag regende het sterk en de wind loeide woest en onstuimig en

deed de glazen van het venster rammelen, toen ik tegen den namiddag bij den ziekebinnentrad. De dokter zat naast het bed en schudde het hoofd toen ik hem vragendaankeek.De oude man ijlde. Hij sprak van zijn lessen, die hij verzuimde omdat hij op zee

moest, om zijn zoon te zoeken; hij schrikte voor de dreigende baren, die hem zoolangvan zijne vrouw scheidden; hij telde eentonig zijn u n , d e u x , t r o i s ! en speeldemet de vingers, alsof hij nog de viool greep; maar telkens als hij voor een oogenblikweder bedaarde, vestigde hij beurtelings het schitterend oog op het portret en op devioolkist.‘Er moet bij hem gewaakt worden,’ zei de dokter; ‘daarvoor heb ik al gezorgd.

Hij is geheel buiten kennis en zal waarschijnlijk niet weder bijkomen.’De ziekenoppasser trad binnen en wij verlieten het huis, tot aan de deur gevolgd

door de bittere klachten van de oude, wezenlooze vrouw over de luiheid van haarzoon, die niet opstaan wilde, - en die niet meer werkte, en die haar geen klontjesmeer voor de thee naar huis bracht.Ik had veel gegeven, als hij in zijn laatste uren het geluk had

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 177: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

170

mogen smaken om de dankbare zorgen zijner moeder te ondervinden. - Maar hetmocht niet zoo zijn!‘Ik zal morgenmiddag weder naar hem komen kijken,’ zeide ik bij het

afscheidnemen tegen den dokter.‘Kom dan niet te laat,’ was het antwoord, terwijl hij een snuifje nam.Het was echter te laat toen ik om tien uur den volgenden morgen bij hem kwam.De ziekenoppasser was bezig met de kamer op te redderen, alsof er niets gebeurd

was, en de oude vrouw zat nog te jammeren over gebrek aan klontjes en keek onsonverschillig aan; - en de vioolkist was al van den stoel weggenomen en in een hoekgeplaatstIk weet zelf niet waarom, maar ik nam ze op en plaatste ze op den stoel naast het

sterfbed.‘Het lijkt precies op eene kleine doodkist,’ zei de oppasser met een glimlach; ‘daar

heeft de overledene ook over geijld van nacht en wilde niet, dat ik het ding wegzette.Hij zeide eerst, dat het de doodkist van zijn zoon was, in de Oost, en dan een paarminuten daarna, dat het de eenige vriend was, die hij in zijn geheele leven had bezeten,en toen wilde hij niet meer naar school gaan om zich door de kwade jongens te latenplagen, en hij was dood moe, zei hij ook, en kon niet meer tot het laatst op het balblijven, en dan prevelde hij wat Fransche danswoorden, en verbeeldde zich dat zijnemoeder, die zeer rustig den heelen nacht doorgeslapen heeft, naast hem zat, - eneindelijk, mijnheer, zei hij, dat het tijd was, om naar de les te gaan en wilde opstaan,en juist toen mijnheer, sprong zoo'n snaar van de viool in de kist en hij zonk terugop het kussen, en riep heel duidelijk: “E n a v a n t ! C a v a l i e r s e u l !” en is kortdaarop als een lam gestorven.’Drie dagen later werd de groote lijkkist van de kleine weggedragen, die er steeds

naast was blijven staan, en de oude moeder zag ze onverschillig door de haastigedragers naar beneden brengen.Ik bleef een oogenblik achter, alleen op de kamer.‘Waarom’, sprak ik tot mij zelven, ‘waarom heeft deze arme mensch zich zijn

geheele leven lang geplaagd? Enwaartoe? Het is een droevig lot een vak te beoefenen,dat iedereen veracht; een droeviger lot, om zooals hij, alleen over te blijven, zonderéén wezen, dat hem beminde, zonder één vriend zelfs om hem te betreuren. En tochhij had een goed hart en een standvastig karakter; hij was een liefderijke zoon envader tot het einde toe; - waarom - waartoe moest hij zoo veel lijden?’Ik zette den hoed op en wilde het lijk volgen; onwillekeurig echter sloeg ik een

laatsten blik in het rond en herhaalde: ‘waarom? waartoe?’Daar viel mijn oog op den Bijbel, die nog op den stoel naast de vioolkist lag. Ik

behoefde het boek niet open te slaan om het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 178: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

171

antwoord op mijn beide vragen te vinden, en toen ik naar beneden kwam en denziekenoppasser spottende tot de dragers hoorde zeggen, terwijl hij met den vingerop de nu toegedekte lijkkist wees: ‘E n a v a n t , C a v a l i e r s e u l !’ nam ik denhoed eerbiedig af en sprak in mij zelven: ‘C a v a l i e r s e u l ! wellicht op aarde!maar nu, Goddank, niet meer!’

De Champignons op reis.

Voorbericht.

De oude heer Smits is op eene eerlijke wijze in het bezit gekomen van de volgendebrieven van de familie Champignon, en meent zijnen lezers en het Nederlandschevolk in het algemeen, een dienst te bewijzen door ze in den S p e c t a t o r op te nemen,ten eerste, omdat er vele Champignons in ons rijk zijn, wien het, zonder twijfel,aangenaam zal zijn, met de avonturen hunner bloedverwanten aldus bekend te worden,en ten tweede, omdat hij zich verbeeldt, dat die brieven zelfs door diegenen, welkegeen stamgenooten zijn van het snel opkomend geslacht der Champignons, metgenoegen zullen gelezen worden.

Eerste Brief.Van den Heer Jhr. Pieter Champignon, aan zijn neef Pilz, te Amsterdam

Hôtel de Bellevue,Bad Knoblauchshauser-Schwitzenheim.

Wa a r d e N e e f !

Ik haast mij bij onze aankomst hier ter plaatse, u dadelijk mijn adres op te geven enu te verzoeken, tot nader bericht, mijn brieven enz., naar hier op te zenden, daar wijvan ons plan, om alleen de Rijnoevers te bezoeken en ons dan eenige weken te Akente vestigen, afgeweken zijn en waarschijnlijk ons hoofdzakelijk hier zullen ophouden,waar de wateren evengoed voor de gezondheid en even slecht naar den smaak mijnervrouw zijn als in eerstgenoemde badplaats. Daarenboven biedt ons Schwitzenheimmenig genoegen aan, dat wij elders ontberen moeten, en ik ben er uiterst oververwonderd, dat het tot dusver door zoo weinige onzer landslieden bezocht is, die tefatsoenlijk zijn, om 's zomers te huis

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 179: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

172

te blijven, en wien het verveelt, evenals mij, om dag op dag met allerlei raar volk uitHolland op de stoombooten langs den Rijn te zitten en van de beste plaatsen en delekkerste schotels door die beroerde Engelschen beroofd te worden. Van dit alleszijn wij nu bevrijd, en ik kan niet genoeg het gelukkige toeval zegenen, dat ons reedsden tweeden dag van onze reis, tusschen Bonn en Coblenz, aldus diende.Gij moet namelijk weten, dat wij, zooals het gewoonlijk gaat, op dek - zooals het

heet, - zaten te eten, aan eene lange, smalle reeks van aan elkaar vast gehaakte tafeltjes,te midden van Engelsche kleermakers, die den M i l o r uithingen en vanNoordhollandsche burgerlieden, die met hun ouderwetsche zwarte rokken, vuilevingers en stijve, slecht gekleede vrouwen en dochters, ons voor ons land dedenblozen, zoodat wij wezenlijk, om buiten alle mogelijke aanraking met diergelijk zichopdringend canaille te blijven, verplicht waren onderling Fransch te spreken. Ik zatnaast mijne vrouw; tegenover ons Brunhilde en Adolf, die, zonder het zeil, dat heellaag getrokken was, wegens de zon, het heerlijke gezicht van de schoone streek onderhet eten genoten zouden hebben. Nu waren zij genoodzaakt om dat te missen en,daar de wind sterk woei, had Brunhilde ook volop te doen met haar ronden,breedgeranden hoed, die - dat moet men bekennen, - haar zeer goed staat, en welkenzij, wellicht daarom, nooit aflegt.Wij hadden de dunne soep met de sterretjes en halvemaantjes van meel, half laten

staan; de b o u i l l i , die onder de tanden even vol draden was als eene gekooktebreikous, konden wij niet door de keel krijgen; een theeschoteltje vol komkommerswas niet geschikt om onzen honger te stillen; de Engelschen naast ons hadden deschotels met zalm, die er heel goed uitzagen, geledigd. Mijn vrouw waarschuwdeons, niet van den podding te gebruiken, die zeker gemaakt was van de overgeblevenebroodkruimels van den vorigen dag; een half dozijn kalfskopjes op één schotel deedons rillen, zoodat, zonder een stukje van een kip, die zoo groot was als eene kleineduif, en die met een bordvol gestoofde kersen rondging, gevolgd door een stukgebraden b o u i l l i , dat met eene zure saus opgedischt werd, zouden wij letterlijkzonder iets in de maag te hebben, opgestaan zijn.Geen wonder dus, dat wij allen meer of minder ontevreden waren, toen het dessert,

in den vorm van enkele blauwe bordjes met heel kleine koekjes, een stukjetranspireerende kaas en eenige bestovene kersen op tafel gezet werd, en ik eene goedeflesch Bordeaux bestellen moest, omdat de zure Rijnwijn aan boord onze hongerigemagen van streek zou gebracht hebben.Op dit oogenblik vroeg Brunhilde aan haar broeder den naam van eene van die

gekke ruïnen, welke bijna zoo talrijk zijn aan den Rijn als de koeien in de weidenbij ons, en toen hij haar

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 180: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

173

niet inlichten kon, knoopte een Duitsche mijnheer, naast haar, op wien wij tot dusverniet gelet hadden, een gesprek aan en wees haar op de meest beleefde wijze, hoewelin zeer gebroken fransch, terecht. ‘Ç a s ' a b b e l e l e s r o u i n e s d u “K a t z e ,”l e j a t , e t l e p o u r g d e l a z o u r i ,’ zeide hij, terwijl Adolf den zakdoek in denmond stopte, om niet van lachen te proesten.Tevens haalde de Duitscher een panorama van den Rijn uit den zak en begon ons

uitvoerig al die malle legenden te verhalen, die hij ons verzekerde ‘d o u t b l e i n sd e b o ë s i e ’ waren.Ik moet zeggen, dat mij deze praatjes in het begin razend verveelden en dat ik aan

Brunhilde een wenk gaf zich niet te familiaar te maken met iemand, dien wij in hetgeheel niet kenden, en die, - dit moet ik bekennen, - in de oogen van ons, Hollanders,er allesbehalve fatsoenlijk uitzag. Verbeeld u namelijk een hoofd met zwart haar,zoo kort geknipt als een oude kleerborstel, daarbij rollende zwarte oogen en eengezicht, dat onder een kapucijnersbaard geheel en al verborgen was. Daarbijomgeslagen boordjes, een half ontbloote hals, en een borst vol juweelen, die ik stelligen zeker voor nagemaakt hield. Bovendien waren zijn handen niet zóó gesoigneerdals ik gewenscht zou hebben. - Ik hield hem stellig voor een schilder of een muzikantof zoo iets, dat men niet kent, - of kennen kan, zoolang de verwenschtedemocratenboel bij ons en elders behoorlijk onder de plak gehouden wordt.Verbeeld u dus mijne verbazing, waarde neef, toen de Duitscher, die zich door

onze koelheid niet liet afschrikken, over de tafel heenreikte, om mij de plaats tewijzen, waar wij ons juist bevonden, en ik op den wijsvinger van zijne rechterhandeen ring ontdekte met een groot wapen er op, waarboven e e n e g r a f e l i j k ek r o o n zweefde!!Terwijl zijn vinger nog op de kaart rustte, maakte ik met een blik eerst mijne vrouw

opmijne ontdekking opmerkzaam; daarop legde ik mijne linkerpink naast zijn vingerop de kaart; de kronen boven onze wapens rustten broederlijk naast elkander;‘G l e i c h e s z u G l e i c h em g e s e l l t s i c h g e r n !’ - Van dat oogenblik af aanvloeide het gesprek, dat ik dadelijk in het Duitsch begon, en ik zat in doodsangst,dat Adolf, die het wapen niet gezien had, den vreemden edelman beleedigen zou,daar hij zeer genegen scheen, hem met zijn gewonen overmoed voor den gek tehouden. Gelukkig echter sprak kort daarop de conducteur van de boot onzen nieuwenvriend als ‘H e r r G r a f ’ aan; Adolf was ingelicht en ik gerustgesteld, en wezenlijkbleek de graaf een a l l e r i n t e r e s s a n t s t mensch te zijn, die niet minder dan d r i elinten door elkaar in zijn knoopsgat droeg, - waarbij mijn eikekroontje er geheelverwelkt uitzag, - en dit hoewel hij zeker niet boven de zesendertig jaren oud k o nzijn!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 181: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

174

Het was onbetwistbaar iemand van groot aanzien en van zeer hoogen stand, - entoch, Pilz, behandelde hij ons g e h e e l e n a l als zijns gelijken en werd hoe langerhoe vertrouwelijker en aardiger!Hij lachte hartelijk over onze Noordhollandsche landslieden, en was verbaasd toen

wij, - met eenige aarzeling, - hem lieten merken, dat ook wij Hollanders waren; - hijwas ook uiterst naïf in zijn denkbeelden en voorstellingen omtrent ons land, en scheenzeer verwonderd toen ik hem verzekerde, dat niet alle dames daar rookten en datalleen het gemeene volk lange pijpen gebruikte en jenever dronk.‘Hij kon wel gelooven,’ zeide hij, met eene buiging, ‘dat de hooge adel dat niet

deed; “n o p l e s s e o p l i g e ;” maar het Hollandsche volk zelf - a c h w a s !’ - hetwas wezenlijk alleraardigst te hooren!Maar onze vriend had niet veel gereisd, dat bekende hij openhartig. Hij heette,

zooals hij vertelde, Von Stumpfnase-Bettelbrod, was van den a l l e r o u d s t e n adelin geheel Duitschland, en niemand anders dan deE r b - o b e r - h o f - k amme r g e r i c h t s - s c h i n k e n v o r l e g e rvanZijneHoogheidden regeerenden vorst van Schwarzbrodenthal-Knappwurst!Zijne gewichtige betrekking aan het hof had hem tot dusver belet zijn vaderland

te verlaten, en nu keerde hij van eene diplomatieke zending, om den zwager van denvorst over het gelukkig herstel van een geliefkoosden jachthond te becomplimenteeren,terug, - met het commandeurskruis van de huisorde van de Gouden Gans versierd.Dit alles verhaalde hij doodeenvoudig, zonder eenigen bluf, en het was wezenlijkeen genoegen te zien, hoe weetgierig de jonge man was, en met hoeveel verstand hijvroeg naar onze adellijke instellingen en ridderordes, en hoe ik hem uitleggenmoest,dat een jonkheer bij ons eigenlijk, hoewel iets heel anders, precies hetzelfde was alseen F r e i h e r r , en een titel, die alleen verleend werd aan oudadellijke huizen, -zooals het mijne, - die zich van elders in Nederland kwamen vestigen, - om ze gunstigte onderscheiden van den Hollandschen adel van baronnen en graven, en hoe deeikekroon een van die ridderorden was, die eene w e z e n l i j k e onderscheiding zijn,en hoe ik nu slechts ridder was van die orde, maar zonder twijfel over een jaar opzijn best, - als ik maar wilde, - commandeur zouworden, - en e n f i n , - eer demiddagom was, hadden wij onze visitekaartjes gewisseld en ware de b e s t e vriendengeworden, terwijl de uren letterlijk als minuten voorbij snelden te midden van evenbelangrijke als onderhoudende gesprekken over al de gewichtige punten, welke ikhier even aangestipt heb.Tegen den avond kwamen wij te Coblenz aan, en de graaf, die in weerwil van

zijne hooge betrekking, doodeenvoudig met een

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 182: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

175

heel klein reiszakje en een langen degen met eene Duitsche pijp samengebonden,reisde, hoorde met verdriet, dat wij daar afscheid van elkaar moesten nemen. Hijvroeg met belangstelling, waarheen wij gingen en (onder ons gezegd) ik geloof, datBrunhilde's oogen niet zonder uitwerking op hem gebleven waren, toen hij met dehand op het hart verzekerde, dat hij met ons ‘e i n e n u n v e r g e s s l i c h e n ,ü b e r g l ü c k l i c h e n N a c hm i t t a g ’ doorgebracht had.Groot was ook zijne verwondering toen hij vernam, dat wij naar Aken gingen. Hij

verzekerde ons, op zijn woord als edelman, dat sedert het sluiten van de speelbank,Aken in het geheel niet meer ‘b o n t o n ’ was; dat men er niets vond, dan podagristenen p a r v e n u ' s en dat een edelman dáár evenmin op zijne plaats was, als op debeurs. Daarentegen raadde hij ons sterk aan om Schwitzenheim te bezoeken, waarwij vele zeer hooge familiën zouden aantreffen, uitmuntende wateren, een heerlijklogement, en iets, dat hij wel wilde heeten voor ‘s t e i n r e i c h e H o l l ä n d e r ’ vanminder belang: ‘s e h r b i l l i g e P r e i s e ,’ terwijl de vorst, zijn heer, - wienszomer-residentie te Schwitzenheim is, - zich een genoegen daaruit maakte, om allevoorname vreemdelingen op demeest gastvrije wijze te ontvangen. Daarbij beloofdehij, Adolf mede op een wilde-zwijnenjacht te nemen, verzekerde aan Brunhilde, datde bals ten hove haar verrassen zouden door hunne pracht, en betuigde mij, dat zijnoom de G r o s s - F e d e r v e r s c h n e i d e r maar al te gelukkig zou wezen, met mijover de financiën van het land te kunnen praten. Ik, voor mijn part, waarde Pilz,wilde mij niet laten overhalen om ons eerste plan te verzaken; want ik houd niet vanbluffen en vrees, dat ik mij aan het hof niet zeer op mijn gemak zal bevinden; maarde kinderen en mijne vrouw drongen er zoozeer op aan, en de graaf was zoo uiterstvriendschappelijk in zijn aanbiedingen, dat ik eindelijk bezwijken moest en belovenom den volgenden morgen onzen nieuwen vriend naar Schwitzenheim te volgen.Daar zijn wij nu sedert een paar uren aangekomen en hebben het heerlijk getroffen

in het logement, waar de graaf, volgens afspraak, eene heerlijke suite kamers voorons gehuurd heeft, die pas bewoond zijn geweest door een Duitschen prins met zijngevolg. Wij waren ook nauwelijks aangekomen, of de graaf haastte zich zijneopwachting bij ons te maken, en ik moet zeggen, het is wel wat waard vrienden bijhet hof te hebben; want het is bijna belachelijk te zien, hoe onderdanig iedereen hieris, en hoe ik aanhoudend ‘H e r r B a r o n ’, enmijne vrouw ‘d i e g n ä d i g e F r a u ’heet in het oneindige! Hoe dwaas, niet waar? Maar lands wijs, lands eer! - en wijzullen er spoedig aan wennen, denk ik.Gekker is het, dat Stumpfnase reeds den vorst van onze komst

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 183: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

176

verwittigd heeft, en dat wij z o o s p o e d i g m o g e l i j k ons moeten latenvoorstellen. Ik sluit dus hierin eene lijst van zaken welke mijne vrouw en Brunhildeonmogelijk missen kunnen bij die gelegenheid. Wees zoo goed nicht Pilz te vragen,of zij zorgen wil, dat ze bijeengebracht en behoorlijk ingepakt worden in de tweegroote koffers bij ons op zolder en verzend ze aan ons adres m e t d e n m e e s t e ns p o e d .De prijzen hier vallen mij niet mede; wij betalen ten minste zoo veel als te Aken,

- maar niet meer, dat verzekert ons de graaf, dan alle overige ‘h o h eH e r r s c h a f t e n ’, welke ons kwartier reeds bewoond hebben; dus moet ik mij inmijn lot schikken.Adieu, voor het oogenblik, waarde Pilz; eerstdaags schrijf ik u nader en weet

inmiddels, dat gij en onze lieve Nicht ons de moeite te goed zult houden, welke wiju zoo ongaarne veroorzaken.

tt.C h amp i g n o n .

P.S. Nog iets! Iedereen verschijnt hier aan het hof in uniform; - dat is nu niet anders;- wees dus zoo goed mijne oude schuttersuniform in een klein koffertje mede tezenden. Als de epauletten wat vuil zijn (ik heb ze in de laatste drie jaren niet gezien),laat de kleermaker er maar een paar nieuwe bij doen, - Adolf kan ze later gebruikenals hij eens officier bij de schutterij wordt; - ik heb ook nog een half el, of zoo, vanhet breede lint van de eikekroon noodig. Hoe is het met de laatste lading koffiegegaan, die wij voor gemeenschappelijke rekening hebben gekocht? Mijn hemel!Wat zou de groote wereld hier zeggen, als zij vernam, dat ik mij aan dergelijke dingende vingers vuil maakte!

Tweede Brief.Van Jhr. Adolf Champignon aan zijn vriend Jan Bot, te Haarlem

Am i c i s s i m e !

Wij zijn sedert twee dagen te Schwitzenheim, zooals neef Pilz u wel gemeld zalhebben, en ik moet bekennen, dat het leven hier mij zeer bevalt! Ik had er tegenopgezien om met de oude lui op reis te gaan en kon er niet veel pleizier in vinden,om overal, waar wij kwamen, met Brunhilde aan den arm rond te slenteren en deoude kerken en de verbleekte schilderijen mooi te moeten vinden. Dat is altijd eensaai werk voor iemand, die van een pretje houdt, - en vooral voor een broer, die welzijne zuster lief-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 184: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

177

heeft, zooals dat behoort, maar niet verplicht is met haar nuffigheden zóó ingenomente zijn, als zekere andere personen.Nu daarvan ben ik gelukkig bevrijd, en dat wel op eene heerlijke wijze.Wij hebben

namelijk kennis gemaakt met een patente vent aan boord van de boot, zoo'n Duitschenrijksgroote, of zoo iets, die de gunsteling is en de eerste minister zoo wat bij denregeerenden vorst hier, die ons overhaalde Schwitzenheim te bezoeken, in plaats vanAken.Jongens! Wat zijn die beschaafde Duitschers toch prettige kerels! Zoo geheel

anders als de saaie ploerten van kooplieden bij ons, waarmede ik, - tot mijn verdriet,- dagelijks moet omgaan en onder wie, - met uitzondering van u, - ik geen één vriendheb!Hier heb ik er al dadelijk een geheel leger van gevonden, - en allen, kereltje, heele

Pieten, dat verzeker ik u! Daar is in de eerste plaats Stumpfnase zelf, dan een stukof wat garde-officieren van den vorst, die van adel zijn m o e t e n (heel anders dande grenadiers bij ons, hé?) en allerlei groote heeren van het hof, die den geheelendag bij ons in en uit loopen en zoo familiaar zijn, dat wij ons allen al bij den naamnoemen en ik reeds gisterenavond met drie daarvan, na een partijtje é c a r t é en watwijn, B r ü d e r s c h a f t gedronken heb!En waaraan hebben wij deze gulle ontvangst bij zulke wezenlijk groote lieden te

danken? Aan niets anders, jongenlief, dan onzen adellijken titel, waarmede gij altijdden gek scheert! - Als mijn vader niet de slimheid gehad had, dien bijtijds te koopen;als men hier, in plaats van den edelman, alleen den koopman gezien had, zou menons hebben laten loopen, - met de meeste minachting, - en wij zouden niet zooveelvan de wereld gezien hebben, als nu het geval is! Ik wilde maar, dat de een of andervan die echt Amsterdammer patriciërs, die g e e n titel heeft, en zich houdt, alsof hijer niet om gaf, hier verzeild raakte; hij zou het blaadje gekeerd vinden - en weldraontdekken, dat in een beschaafd land, een edelman iets meer is, dan een blootekoopman, - al is die nog zoo rijk!Overigens heeft men omtrent het koopmanschap wel wat zonderlinge ideeën hier,

en geen mensch, die van hooge afkomst is, ziet anders op een koopman, dan als opeen ploert van het eerste water! Dit maakt, dat de oude heer en ik overeengekomenzijn, om van onze betrekking tot den handel niets te laten uitlekken; men moet devooroordeelen van de menschen weten te eerbiedigen, - zoo lang men onder hen is,ten minste, - en zoo men niet alles goedvindt, over dingen van geen overgroot belangleeren zwijgen.Deze wenk zal u wellicht doen beseffen, dat ik niet blindelings ingenomen ben

met alles wat wij zien en hooren, en dat, hoeveel beter mij de wijze van zijn hieraanstaat dan te Amsterdam, ik toch nog er op trotsch ben een Hollander te zijn. MetBrunhilde

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 185: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

178

is het geheel anders gesteld, en als wij lang hier blijven en niets in hare zienswijzeverandert, zal zij niet rusten voor zij eene Duitsche G r ä f i n n of zoo iets wordt. Zijdweept letterlijk met alles wat voorkomt, en heeft heden eene gitaar gekocht met eenrosa lintje. waarop zij les krijgt van den eersten hofzanger van den vorst, die eenverduivelde knappe kerel is in zijn vak, en ook een heel goed uiterlijk heeft, met eenfikschen baard en knevels, en die Schiller en Goethe van buiten kent. Dat is heelanders als zoo'n muziekmamsel of mijnheer bij ons, - en dat voor de helft van hetgeld; want de kerel krijgt slechts zeven en een halve S i l b e r g r o s c h e n de les enkleedt zich daarbij als een L i o n !Maar ik moet u eene beschrijving geven van de plaats zelve, waar wij leven; als

ik iets langer hier ben geweest, zal ik u meer van de inwoners kunnen vertellen.Schwitzenheim ligt in een heel romantisch dal, en op een afstand zien al de huizen

er uit alsof ze van p a p i e r -m a c h é gemaakt waren; alles is zoo klein enschilderachtig en zelfs de residentie van den vorst is nauwelijks grooter dan eenedubbele portierswoning van een van onze groote buitens, met een gothisch hondenhokdaarnaast, waarin, in plaats van viervoeters, een detachement van tweebeenigelijfwachten gevestigd is zoo lang de vorst hier vertoeft.Het hôtel ligt op een heuvel buiten de poort van de stad, evenals de B r u n n e n

en de K u r s a a l , beide even klein en smaakvol aangelegd en even verlaten; wanthet is wat vroeg in het seizoen, zooals ik hoor, voor dit bad, hoewel deR o u l e t t e tafels en het R o u g e e t N o i r reeds druk aan den gang zijn.De stad zelve wint niet bij eene nadere kennismaking. De straten zijn nauw en

smerig en de op een afstand zoo schilderachtige woningen benauwd, vervallen envuil, dat men er van huivert! Elk huis wordt bewoond door ten minste vijf families,die soms even veel verschillende ambachten uitoefenen; zoo, bij voorbeeld, op deeerste verdieping boven het groote koffiehuis, woont de H e r r M e d i c i n a l -R a t he n H o f l e i b a r z t s e i n e r D u r c h l a u c h t , met den hof-kleerkamer boven zijnhoofd, en den hof-friseur daarboven, die de rest van het huis met den hof-pikeur deelt(iedereen hier is i e t s bij het hof!) terwijl daarnaast, boven den hof-kruidenier, deopper-kamerheer en een H o f r a t h gevestigd zijn, op kwartieren die een onzerpennelikkers op het kantoor diep verachten zou. Ik spreek alleen van hetgeen ikgezien heb; want ik ben reeds bij die beide heeren op bezoek geweest, bij den eenom koffie te drinken 's middags om twee uur, en om domino te spelen, onmiddellijkna tafel, en bij den andere omMa i t r a n k te drinken 's avonds en é c a r t é te spelen.Het is een wonderlijk contrast om die eenvoudige, ik had haast gezegd, armzaligewoningen, met de geverfde wanden en kleedlooze vloeren en het wrakke, kersen-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 186: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

179

houten ameublement, te vergelijken met de prachtige uniformen en decoratiën derbewoners! Zulke eenvoudigheid bevalt mij bij uitstek en als de heeren niet soms degeheele kamer als kwispeldoor beschouwden en ontzettend veel zuur bier dronken,zou ik niets daarop aan te merken hebben.Bij den H o f r a t h hebben wij gisterenavond van zeven uur af tot over elf é c a r t é

gespeeld, en dat tamelijk hoog, zoodat ik, die nog niet geheel op de hoogte van hetspel was, bijna al het geld ben kwijtgeraakt, dat ik medegenomen had. Zend me duseen paar bankjes van veertig gulden tot de volgende maand; want ik wilde den oudenheer niet gaarne zeggen, waarom ik nu reeds gebrek aan geld heb. Stumpfnase heeftmij zoolang zijne beurs ter dispositie gesteld; maar ik wilde niet gaarne van zijnevriendelijkheid gebruik maken, omdat wij elkaar nog zoo kort kennen.Hedenavond gaan wij echter, als de oude lieden en Brunhilde naar bed zijn, ons

geluk aan de Bank probeeren. Stumpfnase zegt, dat hij eene onfeilbare berekeningheeft, hoe men, als men volhardt, winnen mo e t . Over een paar dagen ga ik met hemop een jachtkasteel van den vorst logeeren, waar zijne moeder en negen zustersoogenblikkelijk resideeren. De oude gravin is eene geboren vorstin Von Schnäpschenen, zooals hij zegt, eene ouderwetsche, zeer trotsche dame, die tot dusver zich daaropberoemt, nooit met eene burgerlijke van afkomst in dezelfde kamer gezeten te hebben.Zijn negen zusters zijn, dat verzekert hij ook, toonbeelden van schoonheid, - maarnog allen ongehuwd omdat ‘w i r s i n d n i c h t r e i c h ,’ zegt hij met eenebeminnelijke openhartigheid, ‘u n d n u r e i n v e rm ö g e n d e r E d e lm a n n ’eene passende partij voor zijn zusters zou zijn. Hij heeft mij ook, heel in hetvertrouwen, verteld, dat verleden jaar een heel rijke heer Von, wiens overgrootvadereen burgerman was, zich uit eene wanhopige liefde tot zijne oudste zusterdoodgeschoten had! De moeder was niet te vermurwen geweest, hoeveel dejongelieden ook van elkaar hielden! Hoe verschrikkelijk! Niet waar? Men moet tochbekennen, dat men bij ons wijzer is, en dat een schatrijk man, al was zijn vaderschoenlapper geweest, niet licht gevaar zou loopen door armoedige edelen afgewezente worden!Verzuim niet mij de gevraagde bankjes d a d e l i j k te zenden, en geloof mij

inmiddelstt.A d o l f C h amp i g n o n .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 187: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

180

Derde Brief.Van Mevrouw Champignon aan hare vriendin Mevrouw Smits, teAmsterdam.

Hôtel de Bellevue, Schwitzenheim.

L i e v e , b e s t e K e e t j e !

Eindelijk neem ik de pen ter hand, om u eens te vertellen, hoe het ons hier gaat. -Och, beste Kee! wezenlijk, ik gaf er een mooi stuivertje om (en zou er nog winst bijhebben), als wij weder goed en wel te huis zaten! Ik ben namelijk in eene wereldverplaatst, waarin ik mij geheel vreemd gevoel, - waar er niets is, dat mij aantrekt,- veel dat mij hindert, - om geen sterker woord te gebruiken, - en, wat het ergst vanalles is, ik moet, om den wille van mijn man, toegeven, en mijn best doen, om tegelooven, dat hij gelijk heeft, als hij beweert, dat wij het hier zoo goed hebben.Misschien is het ook zoo, en is al mijne ellende niets dan verbeelding; - lieve Kee,ik weet het niet; - oordeel zelve of het zoo is, of niet, en geef mij een goeden raad,wat ik doen moet!Ten eerste, lieve Kee, ben ik geheel en al uitgeput, door van den morgen tot den

avond comedie te moeten spelen en, door, zoo te zeggen, heel duur plaats in de logeste nemen, ten einde mijzelve in de malste rollen te zien optreden, die men voor eeneechte Hollandsche burgervrouw (die ik toch, helaas, in weerwil van alle pogingenvan man en kinderen, blijf!) zou kunnen bedenken. Gij weet wel, dat hoe gezond ikook ben (ofschoon misschien iets dikker dan wenschelijk), Champignon er op staat,mij jaarlijks naar het een of ander f a s h i o n a b l e bad mede te nemen, waar ikgenoodzaakt word de wateren te gebruiken enmij aan de leiding van zoo'n vreemdenpoespas van een dokter toe te vertrouwen, - juist alsof ik wezenlijk erg lijdende was.Champignon spreekt dan met al de voorname lieden, die hij daar ontmoet, over denzwakken toestandmijner gezondheid, en terwijl ik mij hoe langer hoe sterker gevoel,en een bijna onverzadelijken eetlust heb, moet ik de interessante spelen en met geduldaanhooren, hoe men mij alle mogelijke kuren aanraadt voor alle mogelijke ziekten,- die ik nooit heb gehad! Gij zult wellicht vragen, hoe dit komt. Het antwoord is heelgemakkelijk. Gij moet namelijk weten, lieve Kee, dat het in de groote wereld, waarinwij, helaas, nu gelanceerd zijn, volstrekt noodzakelijk is voor eene deftige dame omniet volmaakt gezond te zijn, als zij eenigen opgang zal maken. Men moet altijd overi e t s klagen, en zoo het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 188: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

181

niet verder gaat, ten minste veinzen half blind te zijn en zonder een l o r g n o n nietste kunnen zien.Om Champignon pleizier te doen, heb ik mijn oogen al half bedorven door zoo'n

scherp glas te gebruiken; maar het deed hem altijd goed, als de menschen zeiden,dat ik sterk bijziende was, en dat had ik dus voor hem over Dat ging een tijdlang heelgoed; - nu is dat niet meer genoeg! De mannen zelven moeten steeds een brilletje opden neus, of een stuk glas in het oog geknepen hebben, en wij vrouwen moeten ietsanders bedenken, - en wat dat ook zij, - dat kan alleen door de b a d e n genezenworden!Welke kwaal ik nu heb, weet ik niet; deH e r r -M e d i c i n a l - R a t h en hofdokter,

aan wien ik overgeleverd ben door Champignon, laat zich daarover niet uit; als ikhem daarover vraag, schudt hij slechts het hoofd en glimlacht en verzekert mij (watik trouwens geloof!) dat het niet gevaarlijk is, en dag op dag komt die man en voeltmij den pols met eene gewichtige mine en vertelt mij al het nieuws en gaat dan wederweg, om bij onze rekening nog eene visite, op te schrijven, die ik, - naar mijn idee,- best had kunnen missen. - Overigens heb ik hem te kennen gegeven, dat ik geenvan zijn uitheemsche drankjes wilde innemen, maar dat ik mij tot de wateren beperkenzou, - die heel naar van smaak zijn, Keetje! - en ik moet zeggen, hij en Champignonvinden dat heel goed.Van mijn man heb ik ook bovendien veel last aan de middagtafel, waar wij met

de overige gasten eten. Daar kan hij het niet verdragen, dat ik, na een mager ontbijtjeom acht uur, een zestal glazen water, en eene gezondheids-wandeling van twee uren,om één uur aan de t a b l e d'h ô t e honger heb! Hij wordt er wezenlijk knorrig over,als ik meer eet dan een kind van drie jaren, en verzekert mij telkens, dat ik mijnekwaal vergeet en mij, door fiks te eten, in levensgevaar breng! - Maar, beste Kee, tehuis eet ik altijd, met een gezegenden eetlust, van alles, en juist zooveel als ik wil,zonder dat Champignon, of iemand anders, zich om ‘mijne kwaal’ bekommert, - enik houd vol met dat ook hier te doen; - wij moeten ons fatsoen waarlijk duur genoegbetalen, zonder dat ik mij door gebrek aan voedsel wezenlijk ziek zou laten maken.Maar dit is eene mijner geringste ergernissen! Wij zijn hier onder een raar volkje

verzeild geraakt! Louter baronnen en graven, Keetjelief, die handelen en denkenalsof de geheele wereld ten hunnen behoeve geschapen ware, en zich schijnen teverbeelden, dat een edelman niets anders te doen heeft, dan den burgerman teverachten en mishandelen. Dat gaat zóóver onder deze Duitschers, dat ik aanChampignon heb moeten beloven, aan niemand hier te vertellen, dat ik niet vanadellijke afkomst

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 189: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

182

ben, - ‘omdat,’ zegt de goede man, ‘men anders denken zou, dat ik mij gemesallieerdhad!’ - Och, Keetje, h i j zich gemesallieerd! Hij, de kleinzoon van een Duitschenmarskramer - die getrouwd is met de dochter van een deftigen kruidenier uitAmsterdam!! Maar e n f i n !Ik moet bekennen, dat er h i e r eenige aanleiding bestaat voor Champignon om

op dit punt ongerust te zijn; want toen de hofmaarschalk van den vorst, bij wienChampignon zich aanmeldde om gepresenteerd te worden, ook aanbood om mij aande prinses voor te stellen, zeide hij tevens, dat zulks eene groote eer was, alleen aanadellijke dames toegekend, en dat hij reeds den naam van mevrouw Champignon,geboren baronesse Von - - met een vraagteeken, op de lijst voor het volgende hofbalgeplaatst had. Op het bal zijn wij ook gisterenavond geweest, Keetje-lief, en zulkeen vervelenden avond heb ik in mijn leven niet doorgebracht! Och, en zoo kostbaar!- Maar dat is het minste van alles, Keetje, en ik moet, om den tijd niet heel en al teverbabbelen, dadelijk met de deur in huis vallen over meer ernstige zaken! - debeschrijving van het bal zelf zult gij wel van Brunhilde ontvangen: dat arme kind iszoo naïf trotsch op alles wat zij hier medemaakt, dat ik het hart niet heb met haar teknorren!Gij moet echter weten, dat ik volstrekt niet gerust ben omtrent onzen Adolf, die

binnen de drie weken, welke wij nu hier zijn, zoodanig veranderd is, dat gij hemhaast niet kennen zoudt. Verbeeld u, dat hij, die evenals de meeste fatsoenlijke jongeAmsterdammers in den handelsstand, eene diepe verachting voor, en eeningewortelden afkeer had van al wat militair is, nu geheel omgekeerd is, en zijn baarden knevels laat staan, lange sporen draagt, en even hard als al zijne groote Duitschevrienden over den handel scheldt! Hij, die nooit iets anders dan den handel gezienof begeerd heeft, en die over een paar maanden weder achter de lessenaar zal moetenzitten, en naar ik hoop, mettertijd, een steunpilaar onzer Beurs worden! Eene hoop,helaas, die dagelijks flauwer wordt, want hij heeft al zijne zuster op mij los gezonden,om mij te polsen, hoe ik er over denken zou, als hij met Papa er over sprak, om hemhier (stel u dat voor, Keetje!) onder dienst te laten gaan! Een zekere graaf Stumpfnase,- een heel best mensch, dat moet ik bekennen, - zou hem protegeeren en hem spoedigde epaulets bezorgen! - Lieve Kee, gij weet niet, hoe ik hierover tob! Champignonis zoodanig weggesleept door al de vriendelijkheid, welke men ons bewijst, dat hijin staat zou zijn, in een zwak oogenblik zijne toestemming te geven, tot iets, dat onsallen later verschrikkelijk spijten zou, en ik zal dus de gelegenheidmoetenwaarnemen,om den heer Von Stumpfnase stilletjes te vragen zijn invloed bij Adolf te gebruiken,om hem van zijn malle denkbeelden af te brengen. Zijne zuster

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 190: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

183

of ik hebben niet meer de minste macht op hem, - en wat Brunhilde zelve betreft,daar heb ik reeds zorgen over, die ik u liefst vooreerst niet wilde mededeelen!Och, lieve Kee! wij leven in een aardsch tranendal, dat is zeker, waar zelfs een

pleizierreisje niets dan verdriet oplevert, waarvan ik u nog niet de helft opgesomdof aangestipt heb! Ik weet ook haast niet, waarmede aan te vangen. Ik mis ook alleshier, Keetje-lief. Vooral de wekelijksche bezoeken van onzen dominee en mijnleerzame gesprekken met hem over theologische quaesties! Daaraan denkt niemandhier! Er is geen mensch, die zelfs ooit van de Groninger school gehoord heeft, entoen ik onlangs aan den graaf Stumpfnase, onder de koffie, het stelsel van Scholtenuitlegde en het vergeleekmet dat der Groningers, en het onderscheid aanwees tusschende Groenianen en de beide vorigen, kon ik merken, dat, hoe gewillig hij ook daarnaarluisterde, hij er toch niets van begreep! Wees nu zoo goed om een pakje te makenvan eenige stichtelijke lectuur voor dien jongen man; het nieuwste vooral, watuitgekomen is! Zoolang ik hier m o e t blijven, zal ik trachten nuttig te wezen, enwanhoop er zelfs niet aan, eene vertakking van een Hulpstichtelijk-zanggenootschapvoor dames hier aan het hof opgericht te krijgen, waarvoor de oude prinses-moeder,die, helaas, stokdoof is, en meer dan half verkindscht, zonder twijfel zeer geporteerdzou zijn!Maar het is tijd om naar de Kurzaal te gaan; ik moet u dus voor heden

vaarwelzeggen, Keetje-lief, en noem mij, als altijd,Uwe liefhebbende vriendin,

D o r o t h e a C h amp i g n o n .

Vierde Brief.Van den Heer Hendrik Tjalk aan zijn vriend Smits, te Amsterdam.

Hôtel des Bains, Schwitzenheim.

Am i c e !

Toen ik u een paar weken geleden schreef, dat ik voornemens was op raad van dendokter hier de wateren te beproeven, omdat mijn gebroken been, - hoewel weder nugeheel, - steeds zwak blijft, dacht ik niet, dat ik hier ooit eene soort van avontuurzou beleven, - en toch is zulks het geval, en tegen alle verwachting in, in plaats vanmij hier te vervelen, vermaak ik mij kostelijk.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 191: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

184

Verbeeld u namelijk, dat toen ik aan het groote logement Bel levue aankwam en eenekamer op de benedenste verdieping verlangde, daar het klimmen mij niet aanstaat,ik afgewezen werdmet het bericht, dat de geheele é t a g e voor het seizoen afgehuurdwas door een Hollandschen baron, en ik moest dus onder het nederige dak, vanwaarik u nu schrijf, eene toevlucht zoeken. 's Namiddags, na tafel, keek ik toevallig het‘Am t l i c h e s F r em d e n b l a t t ’ in, - en zie, - het bleek dat de Nederlandscheedelman voor wien ik, arme makelaar, wijken moest, niemand anders was dan ‘d e rH e r r B a r o n v o n C h amp i g n o n m i t F am i l i e u n d G e f o l g , a u sAm s t e r d am .’Gij weet nu, dat ik vroeger wel eens doodelijk ben geweest van Champignons

dochtertje, - en zoo de oude heer niet zulk een geweldige kwast ware, en ik hadkunnen hopen, dat het meisje zelf, na de dwaze opvoeding, welke men haar gegevenheeft, ooit - - maar die malligheden heb ik mij lang uit het hoofd gezet, en zoo ikniet nog zoo zenuwachtig was, na zoolang te huis gezeten te hebben, zou ik niet eensmeer hartkloppingen gekregen hebben, toen ik plotseling ontdekte, dat zij en ik zooonverwachts bijna onder hetzelfde dak leefden, en dat wij, - hoe ik dat ook mochtzoeken te ontloopen, - elkaar dagelijks hier of daar zouden moeten ontmoeten.Zoodra ik dit besefte, heb ik ook dadelijk begrepen, dat het zaak was, met mij

zelven in het reine te zijn, eer ik de familie onder de oogen kwam. Ik stak dus eenesigaar op en ben met behulp van een dikken stok langzaam den met boomenbegroeiden weg naar een openbaren tuin, waar altijd muziek is 's avonds,opgewandeld, terwijl ik mij zelven terdege onder handen nam, om te zien, hoe ikeigenlijk nog over vroegere dagen dacht. Het resultaat was, dat ik zonder eenig gevaarvoor mijne eigene rust de Champignons kon ontmoeten; de ijdelheid, nuffigheid encoquetterie van het meisje; - hare dwaze, romantische denkbeelden en half franscheopvoeding maken haar totaal ongeschikt voor de vrouw van een Hollandschenkoopman, en daarbij (uitgezonderd de moeder) schijnt geen mensch in de geheelefamilie één greintje gezond verstand te bezitten.Ik zal dus heel beleefd tegen de Champignons zijn, dacht ik bij mij zelven, en hen

noch zoeken noch vermijden, en wat het meisje zelf aangaat, bah! ik heb er zoo velengezien, die mij voor één oogenblikje bekoorden en dan weder heel koel lieten, datik niet bang behoef te wezen, - nu dat ik haar gebreken zoo goed ken, - door haaringepakt te worden.Dit was niet sentimenteel, maar wel practisch geredeneerd en ik was dus zoo koel

als een komkommer en zoo bedaard als een oester toen ik, pas in den tuin gekomen,rondkeek en aan een tafeltje, vlak in de buurt, de Champignons ontwaarde.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 192: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

185

Het zou bepaaldelijk onbeleefd geweest zijn, hen niet aan te spreken en ik naderdedus nog onopgemerkt, de plaats, waar zij zaten. Mama was half achter haar parasolverborgen; Papa was bezig met eene courant, en de dochter zat met half afgewendhoofd druk in gesprek met een fatterigen Duitscher, die haar druk het hof scheen temaken.Mama was de eerste die mij ontwaarde. Het deed mij wezenlijk goed te

ondervinden, hoe hartelijk de goede vrouw was, en terwijl zij mij, met hare gewonewelbespraaktheid, welkom heette, als een ouden vriend en vertelde, dat het zulk eengeluk voor haar was zoo ver van huis een landsman te ontmoeten, en honderderleidingen van dien aard, had ik den tijd om op te merken, dat Champignon zelf en zijnedochter, hoewel uiterst beleefd, eenigszins gegeneerd schenen door mijne komst. DeDuitscher fixeerde mij brutaal door zijn lorgnon, en vroeg fluisterend iets aan dejonge dame, die met een half gesmoorden lach en een blos antwoordde, terwijl papazich beijverde mij zoo ver mogelijk van zijne dochter en den nieuwen vriend eenstoel aan te bieden.Maar het meisje scheen te begrijpen, dat het niet paste zoo openlijkt ê t e -à-t ê t e te zitten met een vreemdeling; zij trok den stoel dichter bij de tafel enhet gesprek werd weldra algemeen.Na op allerlei vragen geantwoord te hebben, en vooral op vele van Champignon,

die bijzonder veel belangstelling scheen te gevoelen in de bewegingen van het hof,- juist alsof hij er altijd geleefd had, - en die met verbazing scheen te luisteren naarmijne verklaring, dat ik er niets van wist, ging ik onwillekeurig er toe over, om vandingen te spreken, welke ons beiden meer aangingen.‘Er is quaestie geweest van een nieuwen directeur voor de Bank,’ zeide ik.‘A c h , w a s !’ viel mij hier de Duitscher in de rede; ‘hebt gij ook eene bank te

Amsterdam, evenals hier? - wat speelt men? r o u g e e t n o i r , - of r o u l e t t e ?’‘R o u l e t t e ,’ zei ik brutaal, ‘is het geliefkoosde spel van onze staatslieden; eerst

van den éénen kant gerold dan naar den anderen; - naarmate de kansen gunstigschijnen; - in plaats van r o u g e e t n o i r , s p e e l t men bij ons groen en -’Champignon werd hier benauwd en wendde zich tot den Duitscher.‘Mijn vriend sprak van de Bank, de groote Bank te Amsterdam, - niet van de

speelbank, H e r r G r a f !’ - met een sterken klemtoon op het laatste woord, om mijte doen inzien, met wien ik te maken had.‘A h s o !’ zei deDuitscher; ‘zoo'n Bank voor kooplieden - zoo'n handelsinrichting!’‘Juist,’ zei Champignon, ‘zeer goed gezien! juist!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 193: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

186

‘Och,’ zei de Duitscher, ‘ik zou toch gaarne zoo'n echt Hollandschen koopman willenzien; - dat moet was e i n z i g e s s e i n !’Champignon kleurde tot achter de ooren; mama en de dochter ook; alle drie keken

mij benauwd aan.‘Aan uw wensch is licht te voldoen,’ merkte ik bedaard op, met mijn wijsvinger

op mijzelven wijzende: ‘hier zit er één!’‘A c h w a s ! S i e w ä r e n K a u fm a n n !’ riep de Duitscher, en vestigde weder

zijn lorgnon op mij, alsof ik een vreemdsoortig dier ware.‘En daar zit er een ander,’ vervolgde ik, op Champignon wijzende, die op eens

weder zoo rood werd als een kreeft, en letterlijk, de hemel weet waarom, vanverlegenheid er uitzag alsof hij door den grond zou zinken, terwijl zijne vrouw endochter mij met open mond aanstaarden.Een bijna onmerkbare lach speelde om de lippen van den Duitscher, terwijl hij

ons beurtelings door zijn glas fixeerde.‘Het is bekend,’ zeide hij eindelijk, ‘dat de heer Baron van Champignon een groot

financier is,’ en meteen boog hij diep.Champignons gelaat helderde weder op, en eer wij den tijd hadden iets meer

omtrent, deze gewichtige dingen te zeggen, viel de muziek in; alle conversatie werdonmogelijk, tenzij men zijn buurman, evenals de G r a f deed met Champignon'sdochter, onophoudelijk iets in het oor wilde fluisteren.Ik vroeg echter naar Adolf, die niet tegenwoordig was, en vernam, dat hij bij een

H o f r a t h ; - - maar daar komt hij juist aan om mij eene visite te maken; ik eindigdus in haast en schrijf u eerstdaags weder.tt.H e n d r i k T j a l k .

Vijfde Brief.Van Jhr. Adolf Champignon aan zijn vriend Bot te Haarlem.

Hôtel de Bellevue, Schwitzenheim.

Am i c e !

Ik schrijf u in de grootste haast, en in eene ontroering, die ik nauwelijks meester kanworden, en welke niet bedaren zal, of kan, tot ik antwoord van u ontvangen heb. Gijmoet namelijk weten, dat ik v o o r h e t o o g e n b l i k in de grootste verlegenheidzit! Ik zeg v o o r h e t o o g e n b l i k en herhaal die woorden, opdat gij niet aarzelenzult, om mij op de hier ingeslotene acceptaties een honderd gulden of acht negen, -of nog beter een bankje van duizend gulden, d a d e l i j k te zenden.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 194: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

187

De zaak verhoudt zich namelijk zóó; het is hier mode in de groote wereld, waarinwij nu leven, om onder heeren te spelen, en natuurlijk m o e t ik mede doen, hoewelik in mijn hart geen speler ben. De oude heer wil ook absoluut, van den eenen kant,dat ik de kennismakingmet de voorname vrienden, welke wij hier gevonden hebben,aanhoud, - en van den anderen kant, wil hij niet, dat ik meer geld uitgeef, dan anders,en predikt eiken morgen tot vervelens toe over het verderfelijke van de speelzucht,en hoe hij het mij nooit zou vergeven, als ik mij daartoe liet verleiden, enz, - zooalsgij u best verbeelden kunt.Het is nu echter o nmo g e l i j k voor mij geweest, om daar buiten te blijven, en

het ongeluk heeft gewild, dat ik s t e e d s verloren heb, zoo, dat ik mij er nu niet meeruitredden kan enmijne d e t t e s d ' h o n n e u r hoe eerder hoe liever afbetalenmo e t .Gelukkig, dat ik met een kleine duizend gulden daarvan af zal wezen, en genoegoverhouden, om met Stumpfnase een c o u p aan de bank te wagen, om alles wederin orde te brengen. Den laatsten keer, dat wij daar gespeeld hebben, zouden wijz e k e r mooie zaken gedaan hebben, zoo wij maar geld genoeg hadden gehad, omvol te houden; - dat was, helaas, het geval niet, en krediet geeft men daar niet!Wij zijn echter van de uitkomst van Stumpfnase's berekeningen overtuigd, en hij

heeft gisteren eene kleine wijziging daarin gebracht, welke ze onfeilbaar maakt! -Wilt gij mede doen, zend dan maar nog een vijfhonderd gulden of zoo voor uwerekening mede, en ik zal bij mijne terugkomst met u de winsten eerlijk deelen.Voor mij zelven zou ik u ook niet lastig behoeven te vallen, zoo een q u a s i vriend

mij hier niet in den steek gelaten had, - en dat wel iemand, bij wien ik nooit zoo ietsverwacht zou hebben! Eergisteren namelijk is Tjalk hier aangekomen, bij wien ikdadelijk een bezoek bracht, en tegelijk aanbood om hem bij al de groote lui tepresenteeren, wat hij echter niet zonder aarzeling aannam, omdat hij bang was, zooalshij zeide, zich niet onder hen te huis te gevoelen. - Dit is bij zijn gebrek aan t o n niette verwonderen; - hetgeen volgt, zal u meer verrassen.Ik vertelde hem namelijk van mijne oogenblikkelijke verlegenheid en vroeg hem,

die a l t i j d bij kas is, om mij met een duizend gulden te helpen. - Zijn antwoord waseene stellige weigering. De schriele vent kon van zijn geld niet af, - dat begreep ikwel, ofschoon hij dat maskerde onder het voorwendsel, dat hij alleen omm i j n e n t w i l de gevraagde hulp weigerde!‘Als gij geld noodig hebt, ga bij uw vader,’ zeide hij, ‘en is het tot eenig goed doel,

en hij wil u niet bijstaan, reken dan op mij: - maar om te spelen: neen!’‘Ik zal u binnen drie dagen het geld teruggeven,’ hernam ik.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 195: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

188

‘Drie dagen, of drie maanden; - 't is mij onverschillig; om te spelen krijgt gij het vanmij niet! En als gij die duizend gulden verliezen mocht, vriendje,’ voegde hij er bij,‘dan begrijp ik niet, hoe gij de som zoo spoedig zoudt kunnen terugbetalen!’Ik merkte toen, dat hij alleen vrees koesterde voor zijn duiten, en legde hem uit,

dat zelfs ingeval ik verloor (wat zoogoed als o nmo g e l i j k is), ik alleen mijnkleermaker en nog een paar van die beroerde winkeliers wat op h u n geld behoefdete laten wachten, om alles weder in orde te hebben.‘Dus wildet gij met het geld van uw kleermaker betalen?’ vroeg hij: ‘Dank u wel;

dat bevalt mij niet. Ga bij uw vader, en als gij dat niet durft, - behelp u zonder hetgeld, dat ik u niet leenen zal!’Gij kunt wel begrijpen, dat ik grooten lust gevoelde, om hem voor zijne

onbeschoftheid behoorlijk te bestraffen; maar ik moest hem ontzien, wegens Mama,die nogal met hem ingenomen is, en omdat ik ook eenigszins vreesde, dat hij mij bijden ouden heer zou verklappen. Dit heeft hij tot dusver niet gedaan, - en ik benwegens al het gemaal blijde, dat ik mij bedwongen heb!Verbeeld u, die vent heeft ééns het hof aan mijne zuster gemaakt! D i e is

allergelukkigst hier en heeft wel (als ik mij niet z e e r vergis), eene c o n q u ê t egemaakt, waarop wij allen trotsch mogen zijn! - Meer zal ik provisioneel niet zeggen!Misschien is het alleen uit d é p i t , dat Tjalk mij niet bijstaan wilde! Laat eenedergelijke verdenking niet op u rusten, maar zend mij hoe eerder hoe liever degevraagde penningen over; - want wachten k a n ik niet! Ik heb al stellig b e l o o f dbinnen weinige dagen mijne schuld af te doen, en bouw geheel en al op u! - -Zoo op het oogenblik ontvang ik een briefje van Tjalk, die mij, zeer uit de hoogte,

het gebruik van zijne beurs aanbiedt, ‘mits,’ zoo luiden zijn woorden, ‘gij uw woordvan eer wilt geven, nooit weder, hier of elders, u aan het spel over te geven.’Wat verbeeldt hij zich! Welk recht heeft hij zoo iets van mij te vragen? Alsof ik

een speler van beroep ware! Ik zal hemmaar heel kort antwoorden, dat ik hem bedankvoor zijne v r i e n d e l i j k h e i d , en op de uw e rekenende blijf ik,tt.A d o l f C h amp i g n o n .

Ons oud huis.

Ik had den sleutel van de voordeur in mijn rokszak, en ik stapte door de stille straatvan het stille stadje waar de Gaper boven de deur van den apotheker haast het eenigemenschelijke gezicht

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 196: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

189

was, dat behalve het mijne het waagde zich aan den gloed der achtermiddagzon blootte stellen.Het was een vervelende gang. Ik moest wegens zaken door het stadje komen, waar

ik als kind eenige jaren doorgebracht had, toen mijn vader de agent was van zijnvader in die tabakrijke streek. Het huis, toenmaals door ons bewoond, was ook onseigendom gebleven, en voor een ‘prikje’ sedert onheuglijke jaren in huur gegevenaan eene armoedige betrekking van de familie, die pas overleden was, en nooit deonbeschaamdheid had gehad over ‘verven, behangen, of noodzakelijke veranderingen’te spreken. Onze neef had twee kamers bewoond, het overige van het huis afgeslotenen alles gelaten zooals hij het gevonden had. Nu had zich een nieuwe huurderopgedaan, ons oud huis moest gemoderniseerd en opgepoetst worden.Ik was er niet in geweest sedert ik het met mijn ouders verlaten had, als jongen

van dertien jaren, - en dat is nu geleden omtrent - - - ik zal niet zeggen hoe lang!maar toch lang genoeg om alle sentimenteele gehechtheid aan de oude barakke mijuit het hoofd te drijven. Dikwijls in de eerste jaren na ons vertrek naar Amsterdam,had ik verlangd het oude huis weder te zien; daarna had ik er met genoegen aangedacht; later werd ik onverschillig daaromtrent; - nu dacht ik aan weinig anders dande vervelende lange wandeling over de heete straatsteenen, aan hoeveel geld hetkosten zou, om den boel in orde te brengen - en of ik bijtijds klaar zou komen, ommet den avondtrein weder te vertrekken.Evenwel naarmate ik het huis nader, kan ik niet nalaten eenigszins nieuwsgierig

te worden onrtrent den indruk, welken alles op mij maken zal.‘Het spreekt vanzelf,’ redeneer ik bij mij zelven, ‘dat ik alles ontzettend klein zal

vinden in de wezenlijkheid, dewijl ik mij veel zoo groot voorstel in de verbeelding;- vooral den tuin en de veranda achter het huis, met traliewerk, waartegen ikopklauterde, om de druiven af te plukken, die wij kinderen ons verbeeldden dat onderNederlands zon rijp worden!Overigens zal ik er veel stof vinden en, naar ik vrees, geen enkelen stoel, om een

oogenblik uit te blazen, tot de aannemer komt, dien ik daar besteld heb, om met hemden boel op te nemen.Daar sta ik voor de deur. Aan den voorgevel van het huis is niets veranderd; - en

toch komt die mij zoo vreemd voor! Evenwel niet kleiner dan ik mij verbeeld had,en ik zal mij niet behoeven te bukken om binnen te treden.Daar loopt echter eene leelijke barst van boven in den trapgevel tot op de eerste

verdieping, dwars over het front van het huis; wat zal het kosten om de wond doorden tijd geslagen, te genezen, en zoodanig toe te pleisteren, dat het litteeken nietontsierend is?

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 197: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

190

Dat is de eerste vraag voor den aannemer. Ik zal maar naar binnen gaan en in dekoele achterkamer op hem wachten.Lezer, hebt gij ooit een onbewoond huis opengestoten? Zoo niet, en gij van

emo t i e s houdt, - mits gij eenigszins zenuwachtig zijt, - kunt gij er u door dieeenvoudige handeling eene heele menigte verschaffen.Ten eerste, al is het slot nog zoo goed gesmeerd, dan geeft het toch een geheel

ander geluid, wanneer het terugspringt, dan het doen zou, als de keukenmeid het vanbinnen opendeed. Er is iets hols en vreemds in het geknars, en vooral in dat van deonwillig terugwijkende deur, alsof beide nog half sliepen en niet gaarne uit den dutopgeschrikt werden.Zoo'n lange, smalle gang, waarop rechts en links deuren uitkomen en op welks

bloote steenen, van de gastvrije mat en den keurigen looper ontbloot, elke stap alseen oorveeg klinkt, heeft zelfs midden op den dag iets onheimelijks, - vooral als dehuisdeur achter u toeslaat met een hongerigen hap, en eene luide echo opwekt, enhet spinneweb, dwars over de gang, vanwaar gij elken draad kunt onderscheiden inde schuinsvallende lichtstralen, zenuwachtig trilt en danst in den strijd van de frisschelucht, die gij hebt binnengelaten, met de muffe dampen, die er zoo gaarne uit willen.Het is mij wezenlijk aangenaam, dat de deuren van die gang alle dicht zijn, en ik

dus niet in de duisternis der gesloten kamers behoef te zien.Ik moet echter zeggen, dat de huisgang mij al heel nauw voorkomt; - en toch weet

ik nog best, dat ik er geknikkerd heb, - met wien? - Dat kan ik mij niet herinneren;maar wel duidelijk nog het geluid der opspringende knikkers, als ze over de steenenheen knetterden en tegen het houten beschot met een dof geluid aanbonsden.Waaromweet ik niet; maar ik zou dat geluid nu ook gaarne weder vernemen, - en als ik maareen paar knikkers kon machtig worden, zou ik gaarne voor een kwartiertje met dengeest van vorige dagen een partijtje willen spelen! - Maar de steenen zijn oneffen engebarsten en verzonken, die vroeger zoo glad en zoo schoon waren, - of heb ik despleten en barsten toen over het hoofd gezien, - en ben ik zelf, en zijn de steenen nietveranderd? - Ben ik wijs en critisch en verstandig geworden, en laat ik mij niet meerdoor het gebrekkige foppen, - en - maar ik moet maken uit de gang te komen, - benik juist door mijne scherpzinnigheid zoo veel gelukkiger geworden, - en zou het nietsoms voor den mensch, evenals voor het kind, - beter zijn, om fiks weg, in weerwilvan kleine oneffenheden, te spelen, en te genieten dan om eerst allerlei kleinebezwaren op zijne baan te willen opruimen, - en ondershands zoo oud te worden, datzijn hersens te zwak zijn, om zijn winsten te berekenen, zijn vingers te

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 198: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

191

stijf, om ze te tellen en zijn geheele lichaam te broos, om eenig genot te hebben opde gladde baan die hij met zoo ontzettend veel moeite voor zich gereed heeft gemaakt,- en waarop hij, - evenals de blind geworden Faust, - het gapende gat niet ziet, - datgereed staat om hem bij de eerste, te lang uitgestelde schrede te verslinden?Maar voorwaarts! Eerst in de spreekkamer - links. Ik frommel een tijdlang aan

den knop van de deur, haast mij om een vensterluik te openen en wat licht binnen telaten, en kijk rond.Alles vreemd! De deur staat op dezelfde plaats, - dat is waar en de vensters ook;

maar of het verkleurde behangsel hetzelfde is, of een ander, - dat weet ik niet meer.Het dient echter vernieuwd te worden; dat is zeker. En, ja! D i e kamer is toch kleingeworden en benauwd! Of ben ik zoo groot geworden? Het komt me onmogelijkvoor, dat i k ooit op die lage vensterbank gezeten heb, zonder den grond te kunnenbereiken met de teenen, en dat i k het geweest ben, die met de hakken tegen hetbeschot den tamboersmarsch sloeg; - en waar is de groote kast in den hoek van dekamer waarin ik mij zoo dikwijls verstopt heb? - de kleine deur daar? - Ba! ik beneen reus geworden! En ik zie met welgevallen op de ronding van mijn vest en opmijn gevulde handen; - maar wrijf met minder genoegen, hoewel steeds nog met eenhalven glimlach over mijn kaal geworden schedel! Een kale reus ben ik geworden,- naar lichaam, dat is zeker! Hoe naar ziel? Is die mede gegroeid? - of alleenveranderd? Als men zich zelven zoo iets vraagt: dan valt het antwoord altijd zoostreelend uit, dat iedereen begrijpen zal, dat ik in de beste luim ter wereld verder ga.Indien echter de een of andere verklaart, dat hij niet met zichzelven tevreden is enoprecht zich voor een domkop of een onredelijkmensch houdt, die zich niet behoorlijkontwikkeld heeft, - vermijd dan zoo iemand als de pest - want in zijn hart houdt hijzich toch voor niet slechter dan zijn buurman - waarschijnlijk voor veel beter, - ende vergelijking is niet aangenaam!Door de kleine deur naar de huiskamer, achter, met het gezicht op den tuin! Hoera!

Daar zijn de luiken open en de zon schijnt vroolijk, en door eene gebroken ruit is defrissche lucht naar binnen gedrongen. Daar is nog veel, dat mij aan de oude dagenherinnert! Eerst en voor alles het behangsel! Ja, het is steeds nog hetzelfde, zoo eenouderwetsch, gewerkt behang, - dat geheele menschengeslachten overleeft, en bleekeren bleeker wordt en losser en losser hangt, totdat de bonte ruiters van de jacht daaropen de blaffende honden en de springende fonteinen en prachtige tempels en de schoonedames met de hooge hakken en de bonte parasols allen te zamen langzamerhandvergaan en vermolmen en verdwijnen, evenals de menschen, die ze

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 199: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

192

zoo lang hebben bewonderd en bij wie ze zoo menig zonderling denkbeeld hebbenopgewekt. Ik, ten minste, kon vroeger mij nooit zat zien aan dergelijke behangselen.Ze hadden altijd iets fantastisch en ongerijmds. De vervaardiger er van was met zulkeen naïf zelfvertrouwen over allerlei bezwaren heen gestapt, dat ze mij ontzaglijkboeiden. Wie herinnert zich niet, bij voorbeeld, den Griekschen tempel, met deVenetiaansche gondel daarvoor en de heeren met de gele kaplaarzen langs het kanaalrijdende en den Moor, die het schoothondje draagt, en het Engelsche park met dewilde-zwijnenjacht achter den tempel, en bij de sluis van het kanaal een onmogelijkekoopvaardijvaarder, waaruit stapels onmogelijke waren op de kaai opgehoopt liggen,en sjouwers, in onmogelijke houdingen, die reusachtige vaten tegen de steenendammen oprollen, terwijl een Amerikaansche planter, met een breedgeranden strooienhoed op het hoofd, in zijn zakboekje de zeer duidelijke merken der kisten en balenopteekent?Op een dergelijk behangsel, verbleekt als de herinneringen, welke mij nu

omzweven, sta ik een oogenblik te staren; - maar de kleuren worden niet wederlevendig en ik wend mij eenigszins teleurgesteld af. De werkelijkheid heeft te veelopgeleverd sedert ik dit alles aanschouwde; de fantasie is uit gebrek aan oefening, -of aan kracht, niet meer uit den doodsslaap op te wekken. De kamer moet nieuwbehangen worden, evenals mijn hart, eer het mij weder bevallen kan. En toch kan ikniet nalaten het als een ouden vriend te begroeten eer ik mijn blikken daarvan afwend!Waarom is ook de kamer zoo leeg en toch zoo vol tegelijk? Er is geen één meubelstukmeer in, en geen één kan ik mij duidelijk voor den geest stellen; - geen één, - behalveeen lessenaartje, waaraan ik bij het raam zat te werken; - een lessenaartje, waarvanik een sleutel had, - den eersten sleutel, dien ik in mijn leven bezat, en die mij behoeftegaf, om iets te bezitten, dat weggeslotenmoest worden; - het gevoel van eigendommente hebben, die geheel de mijne waren! Maar de naakte wanden van de kamer en deontbloote vloeren zijn toch rijk aan herinneringen van allerlei aard, die echter zooverward zijn, dat ik ze niet best uit elkander kan houden; - ik weet, bij voorbeeld,volstrekt niet, of het in deze kamer was, of hiernaast, dat de gevreesde bezoeken vanden tandmeester afgewacht werden; het is mij onduidelijk of de boekenkast, zoo rijkaan geïllustreerde werken, die mijn kinderoog boeiden, hier in dezen hoek stond, ofniet; - maar helder en duidelijk te midden der volle leegte en der schemerendeverwarring, zie ik hier en overal nog de onvergetelijke gestalte mijner moeder.Het is mij, alsof ik hare zachte stem nog hoorde, alsof ik nog in haar liefderijk oog

kon staren, alsof ik nog van hare schertsende lippen de verhalen hoorde, welke alleeneene moeder doen kan,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 200: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

193

- alsof, - maar wat kan mij het oude huis zelf meer schelen? Bij die herinnering aanh a a r verbleekt het overige, en ik sluip in den tuin om stil te zitten peinzen overdingen, die men niet vertelt aan zijn besten vriend, en die men niet opschrijft voorden vriendelijksten lezer; - want ik zit in mij zelven na te gaan, hoeveel bonte schelpenmijne moeder mij als kind gaf, om daarmede te spelen, - en hoe ik sommige er vanroekeloos verloren of weggeworpen heb, - en hoe ik later de anderen opengebrokenen onderzocht heb, - en er steeds een rijke parel in vond, van welker bestaan ik invroegere jaren niet gedroomd had! - - -En in den tuin is ook niet veel veranderd. De boomen en ik zelf zijn oud geworden

en sommige zijn reeds aan het verwelken, en nieuwe geslachten van mieren envlinders en kevers verlevendigen de kronkelende paden, die nog als vanouds tusschende bloembedden slingeren. En, evenals vanouds, zit ik te staren op het bedrijvigeleven van de insectenwereld in het zand en meer belangstelling daarin te gevoelen,dan in vele die anders het menschenhart vervullen, - en ik schrik bij het denkbeeld,dat ik aan het einde van mijn leven, even kinderachtig zou zijn als in het begin, - entoch weder - is zoo iets kinderachtig? Ik raak weder aan het denken en verzink geheelen al in een van die heerlijke, maar, helaas, zeer egoïstische droomen, waarin demensch in de beeldengalerij van het verledene ronddwaalt en zijn eigen portret inallerlei leeftijden zoekt te ontdekken, telkens zich zelven bewijst (terecht of tenonrechte), dat hij er hoe langer hoe beter uitziet, en hoe langer hoe dichter dat ideaalnadert, dat hij zich voorstelt, totdat hij, geheel verweekt en vermurwd, in eeneNarcissusachtige stemming, op zich zelven verlieven zou, ware het niet, dat, inweerwil van al zijne verblinding, er enkele scheeve trekken en leelijke puisten opzijn spiegelbeeld zijn, die hem weldra bewijzen, dat hij de engel niet is, dien hij zichverbeeldt.Als ik weder uit mijn droom ontwaak, begint de avond reeds te vallen; - de

aannemer is er nog niet; - de jonge maan en de avondster schemeren reeds metzilveren glans door den golvenden top der hooge acacia; - kleurloos, maar in scherpeomtrekken, zie ik, evenals zoo vele tooneelen uit mijne jeugd, - elk blaadje in hetlicht, dat van boven valt, sidderen, en dezelfde rilling als vanouds gaat mij door hethart, terwijl ik den blik van ons oud huis afwend, en gevoel, - ik weet niet hoe, - datik ten minste voor één oogenblik, door de herinneringen daarin opgewekt, nadergekomen ben tot die onveranderd schitterende maan en sterren en vooral tot hetheilige, onveranderlijke Licht daarboven!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 201: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

194

Een bezoek in een deftig huis op de Heerengracht.

Gelukkig eindelijk weder te huis! Zelfs eer de zomer ten einde is, doet het denrechtgeaarden Amsterdammer goed, de drukke Kalverstraat en de verlaten Grachtenweer te zien. Zijn deftig, nieuw opgeverfd huis, - zoo keurig schoongemaakt, - staatgastvrij, met geopende deuren en vensters, hem te wachten en welkom te heeten; -zelfs het thans ondrinkbare duinwater smaakt niet slechter dan de meestemineraalbronnen, - en de geuren van de grachten zijn hem welbekend en minderonaangenaam dan de stiklucht, welke zoolang zijn reukorganen heeft aangedaan uitde keukens der logementen, de vuile straten der meeste Duitsche steden en de kajuitender stoombooten.Maar wie is er al weer in de stad? Wie van de oude kennissen en vrienden zijn

zichtbaar? Wij zullen zien.Ik begin met een plechtstatig bezoek, - om welke reden gevoel ik mij niet genoopt

nu reeds te zeggen, - op de Heerengracht.Ga mede, vriendelijke lezer, vergun mij het genoegen, u bij mijn vrienden te

introduceeren. Gij behoeft u wezenlijk niet te schamen, wie ge ook zijt, mij derwaartste vergezellen; - want, - zie maar, of ik overdrijf, - ik blijf staan voor een der grootsteen deftigste huizen op de groote en deftige gracht. - Een mooi gebouw niet waar? -En toch niet mooi, of groot genoeg voor den huisheer, die over eenige maandenverhuizen wil, naar een nog grooter huis, op dezelfde gracht, aan hetwelk hij nogeen paar belendende gebouwen bijtrekken wil!Ik zie al, dat dit indruk op u maakt. Best! Trek uw handschoenen terecht en uw

boordjes in de hoogte; - wij zullen aanschellen en vragen, of wij ontvangen kunnenworden.Wij geven onze kaartjes aan de dienstbode en worden in eene spreekkamer gelaten.Die valt u niet mede, waarde vriend! Groot en deftig is het vertrek wel; - maar de

meubels! Schaarsch en ouderwetsch! - En de schoorsteen! - wel, daar is geen eenbronzen of porseleinen sieraad op! Niets dan een doosje lucifers en een aschbak! -Jongens! wat ziet er dat burgerlijk en armoedig - neen, niet juist armoedig, maar welvreemd uit in zulk een huis! en dan twee brandkasten, bij wijze van c o n s o l s ! - zie,dat is ook raar! En geene enkele schilderij aan de muren! Het geheel is zekerongemeen kaal en smakeloos, vergeleken bij de meeste spreekkamers in de mooiehuizen in de buurt.Maar daar is de meid weder. Mijnheer zal dadelijk bij ons komen. Mijnheer zal

ons ontvangen.Een oogenblik later treedt hij in de kamer. Het is iemand die veel bezoek ontvangt,

en die veel te doen heeft en die niet van

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 202: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

195

onnoodige praatjes houdt, en die ons niet eens vertelt, dat het nogal slecht weer is,en die, zelfs te midden der drukte in de stad, het Metalen Kruis glad schijnt vergetente hebben!Hij noodigt ons niet eens uit, om te gaan zitten, maar vraagt ons eenvoudig, - in

plaats van iets te gebruiken, - hem naar achteren te volgen, waar hij met zijn kindertjesjuist bezig was, toen wij aanschelden, en hij is niet gewoon, om denwille van vriendenof vreemden, zijn kinderen teleur te stellen. Niet alle ouders zijn zoo streng in devervulling hunner plichten. Wij zullen onzen gastheer met genoegen volgen.Wij gaan eene breede trap op. In de verte hoor ik eene piano.‘Zijn uw kleinen bezig met muziekles, mijnheer?’‘Eenigen daarvan!’‘Heeft u er vele?’‘Zoo'n zestigtal!’‘Wa-a-t! Hoe!’‘Ja, geen wonder, dat gij verbaasd staat, vriend; want de huisheer is nog eenmensch

in den bloei zijner jaren, - en een goed Christen daarbij, - zooals ik hoop u te bewijzen,- en toch zulk eene Turksche familie!’‘Ik geloof, Smits, dat gij mij voor den gek houdt!’‘Volstrekt niet. Ik ben van mijn leven niet ernstiger gestemd geweest, dan op dit

oogenblik.’‘Dan hebt gij mij verleid, met u een bezoek op eene kostschool te brengen. Dat is

beroerd!’‘Neen, vriend! Ik zou mij daar evenzeer vervelen als gij. - Ga maar gerust verder

mede. Geloof mij; gij zult uw tijd goed besteden!’‘Ik zal u eerst mijn kleintjes laten zien,’ zegt de huisheer: ‘ik heb er een dozijntje;

- tusschen de zes en tien jaren oud!’‘En toch maar ééne vrouw?’ fluistert gij mij in het oor, vriend.‘Ja, mijnheer heeft slechts ééne vrouw!’‘Nu, ik geef het op!’‘Daaraan doet gij wel! - Zie, de huisheer doet de deur van het vertrek open en

noodigt ons uit, om binnen te treden.’Wij bevinden ons in eene leerkamer. Aan eene groote tafel zitten zoo wat een

twaalftal kindertjes, jongens en meisjes, aan weerskanten van de tafel. Daarachterstaat een onderwijzer, bezig met hun les te geven. Aan de wanden der kamer hangeneenige kaarten. Alles is weder doodeenvoudig, netjes maar zonder weelde. De kleinenzitten stil, met schriften en boeken voor zich, en kijken niet eens op, als wijbinnenkomen.‘Zij zijn pas aan de beginselen, zij leeren lezen, schrijven en rekenen,’ zegt de

huisheer.Bij het hooren van de welbekende stem, ziet men een vriendelijken glimlach op

velen der kleine gezichten; - maar geen één

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 203: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

196

kijkt op! De drukke vingers zijn echter bezig, naar het ons voorkomt, op dezelfdezenuwachtige wijze als soms bij hevige koortsen, met de bladeren der boeken enschriften te spelen en er overheen te glijden en rusteloos op het papier heen en wederte zweven. Meer kan ik op dat oogenblik niet zien; - want, - gij beseft het al, vriend,- die kleine kinderen zijn allen blind! - Blind! van het goddelijk licht van de goudenzon en de zilveren maan verstoken - reddeloos, hulpeloos blind, - nooit te genezen,- bestemd om nooit hier op aarde het hart te voelen sidderen van de indrukken, diehet door het oog ontvangt, - blind, blind voor de schoonheid der natuur en van hunevenmensch en voor die kunstwerken, welke een nog hooger ideaal trachten teverwezenlijken. Blind en hulpeloos! Maar, Goddank, niet blind voor het zedelijkschoon en niet onvatbaar voor de verhevenste gevoelens der menschheid! En terwijlik dit met u zoo half besef, - en begin te begrijpen, wat deze arme kleintjes aan denhuisheer en zijn helpers verschuldigd zijn, - schaam ik mij niet te bekennen, dat eriets opwelt in mijn oogen, dat mij belet veel duidelijker te zien, dan een van die armekleintjes, onder wie ik mij bevind.Zoo gij zelf kinderen hebt, vriend, - ziende, blijde, levenslustige kinderen, zult gij

dit oogenblikkelijk beseffen; - zoo gij er geene hebt, moet gij toch uwe aandoeningovermeesteren; - want dat gij niet zonder aandoening hier k u n t blijven, - als uwhart op de rechte plaats is, - daarvoor sta ik u borg; - maar laten wij nu het tooneelwat nader opnemen.Wat is er op al die gezichtjes te lezen? Eerst en voor alles eene treurige, sombere

les! Daar zitten ze, de arme kleinen, velen beroofd van het levenslicht dooronachtzaamheid, - door verkeerde behandeling in de allereerste maanden derkindschheid, - door erfelijke ziekten, het gevolg van uitspattingen en ondeugden derouders; - door rampen van allerlei aard; - de minsten door de wreedheid der natuur!Vreugdelooze gezichten, zonder uitdrukking! - de trekken van slapende wezens, diedroomende in den donkeren nacht van het lange leven rondtasten; - velen, zeer velenin den diepen slaap van de geestvermogens, zoo vroeg verwaarloosd, evenals hetgebrekkige lichaam, en nu zoo moeielijk wakker te schudden!Zij zijn slechts korten tijd hier; ze komen uit allerlei streken van Nederland bijeen.

Het is de taak, de grootsche en edele taak van onzen huisheer, om deze slapendenwakker te maken; - om deze blinden naar lichaam en naar ziel ziende te maken. Eerehem en zijn medewerkers, de taak is even verheven als moeielijk!Op verzoek van den huisheer laat de onderwijzer een der kleintjes lezen. De vlugge

vingers raken nauwelijks de e n r e l i e f gedrukte letters aan, en reeds spreekt dezoo korte maanden nog te voren, als het ware verlamde tong de klanken en woordenuit

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 204: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

197

van de eenvoudige leesles, en de intonatie der stem doet gevoelen dat het kind ookgoed begrijpt, wat het voordraagt. Dat wordt ons nog duidelijker door de vragen,welke de onderwijzer tusschenbeide doet, - door de soms bedeesde, toch zeerintelligente antwoorden, door de belangstelling op de gezichtjes te lezen, als demeester spreekt en vertelt, - door den ijver, om hem te voldoen, door den glimlachals hij schertst, - door het vlugge opsteken van sommige vingers, tot bewijs, dateenige kleine dreumels reeds gereed zijn met een antwoord, hetwelk de gevraagdeniet zoo spoedig vinden kan. Terwijl wij dit alles gadeslaan, wijkt eenigszins hetpijnlijke van den eersten indruk; - echter kunnen onze ziende oogen nog niet zonderhuivering sommige der rusteloos rollende, gezichtlooze, misvormde oogballenaanschouwen; - en zoeken, met een gevoel van verlichting, de gesloten oogleden vaneenigen, wier gebrek aldus minder afzichtelijk wordt.‘Kom eens vóór de kaart, Cornelisje,’ zegt de huisheer, een klein mannetje van

tien jaren, die er sterk en gezond uitziet, hoewel hij niet grooter is dan de meestekinderen van zeven jaren, staat vlug van de bank op, en loopt, zonder eenig bezwaarden weg vindende, rondom de tafel naar de wand, waartegen de kaart binnen zijnbereik, opgehangen is. Die kaart is, evenals al de andere op het Instituut, e n r e l i e f ,en de uitvinding van een der docenten in huis; - ze zijn nu ook ingevoerd op de meesteBlinden-instituten van Europa. Koperen spijkers, van verschillende grootte, wijzende steden en dorpen aan; de rivieren en zeeën zijn uitgehold; de bergen verheven, -en de vlugge vingers waarmede het kind ziet, - want tasten is het niet meer - vliegenvan boven naar beneden, - van noord naar zuid, van oost naar west, - zoo vlug, datmen ze niet volgen kan in hun bewegingen.Het kind heeft den vinger op Amsterdam: - ik vraag naar Leeuwarden, en het

vingertje drukt reeds den koperen knop; - van daar naar de hoofdstad vanNoord-Brabant, naar den Biesbosch, naar Haarlem, bijna met de snelheid van deelectrische vonk! Daarbij een lachend gezichtje, eene gelukkige uitdrukking op hetkleine gelaat, - en dan de gesloten oogen! Vergelijk dat met die stompe, versuftetrekken van de pas aangekomenen, wier trage geestvermogens en verstijfde vingersnog moeielijk den weg tot het licht zoeken, en het zal niet alleen uit nederbuigende,nietsbeteekenende beleefdheid zijn, dat gij den onderwijzer de hand drukt eer wijden huisheer volgen naar eene andere klasse!Daar zijn de kinderen reeds meer gevorderd; daar zijn ze ook naar lichaam reeds

meer ontwikkeld, en het licht der ziel heeft de sombere gelaatstrekken, die voor hetlicht der aarde verduisterd blijven, merkelijk opgehelderd. Het is niet meer zoo pijnlijkde blinde kinderen in het gezicht te kijken. Op sommige der kleine physionomieënligt reeds eene opgewekte, kalme tevredenheid en

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 205: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

198

geluk, die het ons goed doet te zien. Wij zijn dus in staat hen lichamelijk nader opte nemen; wij staren niet meer uitsluitend op hun donker gelaat.Wat zijn en blijven ze toch lichamelijk, buiten hunne blindheid, ver ten achteren

bij andere kleinen van denzelfden leeftijd. Het schijnt alsof het gebrek aan licht bijde minsten het éénige lichaamsgebrek is. Ze zijn teer en niet uitgegroeid, -verwaarloosd in de vroegste jeugd, - nu bijkomende, maar toch grootendeelsverstoken, door hun hoofdgebrek, van die rustelooze beweging en lichaamsoefening,welke zoo weldadig bij andere kinderen werkt. Daarentegen zijn ze stellig en zeker,wat het verstand aangaat, velen vooruit, die gezond aan lijf en leden zijn. Onzehuisheer vertelt het ons ook, dat als de allereerste, voor ons haast onbegrijpelijkebezwaren te boven zijn gekomen, het ontwikkelen van het verstand betrekkelijkgemakkelijk gaat.‘Maar niet van het hart,’ voegt hij er bij: ‘zij kunnen ons, - wij hun niet in de oogen

zien. Zij zijn, in het begin óf bedorven, óf verwaarloosd, wantrouwend, bevreesd ofangstig voor den ziende.’En de huisheer heeft begrepen, dat de weg tot het verstand, toch door het hart moet

gaan, - en hij is door al de bezwaren niet afgeschrikt, - en als men de kinderen ziet,aan zijn zorgen toevertrouwd, en de heerlijke vruchten van zijn onderricht, - dan ismen geneigd, om aan zeer vele groote geleerden en aan zeer vele wijze enallerkundigste docenten den goeden raad te geven, dat zij eventjes bij de blindengaan, om zelven, - in weerwil van hun zeer scherpen blik, - te leeren zien!Daar zitten nu de kinderen, steeds nog eenvoudige, maar zeer doelmatige lessen

te lezen en met den onderwijzer daarover te spreken, en sommigen schrijven, metbehulp van eene puntige stift, en met een kunstmatig, uit puntjes eenvoudigsamengesteld alphabet, opstellen en lessen, en anderen leeren door koperen dradensymmetrisch te schikken op planken, de eerste beginselen der vormleer, - terontwikkeling van het gevoel voor het schoone dat onze mindere klassen, op de bestingerichte volksscholen, anders niet schijnen noodig te hebben!De kinderen cijferen ook met eene wezenlijk verrassende vlugheid, en geheel uit

het hoofd demeest verbazende sommen uit, die tot in demillioenen loopen, en hebbener pret in om het eerste klaar te zijn, en antwoorden helder en duidelijk en verstandigop eenige eenvoudige vragen in de vaderlandsche geschiedenis, - en eene kleineJohanna komt, op verzoek van den huisheer, uit de bank tot ons, en draagt een versjevoor, zoo aardig en schelms (want het is een geestig kindergedichtje, en volstrektniet kwezelig of zoetsappig), en de andere kleinen lachen zoo hartelijk, - maar tochveel stiller en veel minder luidruchtig

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 206: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

199

dan andere kinderen, - dat ik, - terwijl zij dat doet, en als ik niet vreesde mijnedeftigheid geheel en al te verloochenen enmij voor u te moeten schamen, - de huisheerzou mij beter begrijpen, - lust zou hebben, het kind op te nemen en hartelijk af tekussen. Ook verbeeld ik mij, dat ik gaarne een uur of wat met de kleinen bezig zouzijn, en vooral hun gaarne eens een ellenlang verhaal zou doen, - zoo'n tooversprookjevooral! En dat ik mij daarbij beter zou amuseeren, dan op het deftige d i n é , dat ikdezen winter bijgewoond heb, - dat geloof ik op dit oogenblik zeker!De heer, die aan deze meer gevorderde kinderen onderwijs geeft, is dezelfde die

de zeer nuttige kaarten, welke wij straks gezien hebben, uitgevonden heeft. - Terwijlwij de kamer verlaten, om verder te gaan, betrap ik mij op de vraag, of ik zijn naamals honorair lid van het een of ander genootschap heb hooren noemen, - en ik kanmij dat volstrekt niet herinneren. M i s s c h i e n is hem echter de Eikekroongeschonken, onder de menigte van kunstenaren, welke die orde dragen, - hoewel ikhet lintje niet in zijn knoopsgat gezien heb. Ook is het zeer mogelijk, dat hij andersdoor de regeering of door het bestuur onderscheiden is; - maar ik durf er niet naarvragen, - om redenen, welke ik ook niet durf noemen.Daar zijn wij bij eene afdeeling van de hoogste klasse. Een aantal jongens en

meisjes, tusschen de zestien en achttien jaren wellicht; - misschien wat ouder of watjonger - dat kan ik niet zien. Hier is het individueele karakter van ieder duidelijkeren meer leesbaar uitgedrukt; - het verstand is verder ontwikkeld, - maar de lichamen,vooral van de jongens, zijn zwak en tenger en slechts bij een enkele valt iets, dat opeene natuurlijk ontwikkelde spierkracht gelijkt, in het oog. Dat is treurig en pijnlijkte aanschouwen, maar niet te veranderen; - en wordt eenigszins opgewogen door deopgeruimdheid en opgewektheid, waarmee zij zich met hun werk bezighouden. Ditwerk is, - schrik niet, terwijl onze vriendelijke huisheer het ons uitlegt, niets andersdan het lezen van eene les in de Duitsche Grammaire!Bespottelijk, niet waar? Waarom moeten die arme wezens, die toch zoo veel

moeten missen, nu nog met de beginselen eener vreemde taal geplaagd worden?‘Daarvoor zijn twee redenen,’ verklaart de huisheer; laten wij daarnaar hooren,

eer wij zoo bepaald ons afkeurend oordeel vellen.‘Ten eerste,’ zegt hij, ‘moeten zij, behalve Duitsch, ook Fransch leeren, omdat in

die taal vele werken voor blinden geschreven en gedrukt worden, en het andersmoeielijk is boeken te vinden, die met de letters e n r e l i e f , zoo onmisbaar voorde blinden, gedrukt worden. Ten tweede, leeren zij een weinig Duitsch, omdat zijmeestal veel van zingen houden, en de Duitsche muziek

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 207: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

200

hen het meest bekoort, en het noodig is, dat zij verstaan, wat zij voordragen, - en devertalingen van den tekst der Duitsche muziek veelal beneden critiek zijn.’Zeg eens, vriend, zouden wij niet eenige onzer groote zangers, niet te spreken van

de zangeressen, die zoo gaarne Italiaansche aria's opdreunen, waarvan zij, noch hetkunstminnend publiek, iets verstaan of begrijpen, met veel nut voor hen zelven enhet algemeen, een tijdlang naar het Blinden-Instituut kunnen zenden? - En is het nietwijs van onzen geleider, dat hij zich de moeite geeft, ook dit schoonheidsgevoel bijdie gebrekkige kinderen op te wekken en te vormen? Hij neemt ook een kort examenaf van eenige der meest gevorderde jongens en meisjes, terwijl wij daarbij staan enwij ontdekken eene vaardigheid in het antwoorden en een helder begrip van de zaken,die vele hunner ziende medemenschen missen.Maar wij moeten verder: wij hebben nog veel te zien. In de kamer, waarin wij nu

binnengeleid worden, zitten een twaalftal der meer gevorderde meisjes handwerkente leeren. Daar wordt met eene vlugheid gebreid, dat men verbaasd staat; daar wordenallerlei dingen gehaakt door die blinde meisjes, welke wij ziende mannen toch nietbegrijpen kunnen; - met uitzondering echter van eenige prachtige a n t i m a c a s s a r s ,met rijke patronen - alles op het gevoel gewerkt, met die helderziende vingers, diehet oog vervangen, - zoodat wij hoe langer hoe meer beginnen te denken, dat onzehuisheer en de dames, die de meisjes leeren, tot die weldadige toovenaren moetenbehooren, welke, helaas, zoo schaars nog op aarde gevonden worden!Al weer verder, over de gang, waar wij eventjes, door eene opene deur de pers

bekijken, waarmede de boeken voor de blinden gedrukt worden, naar eene anderekamer, waar de jongens ook met handwerken bezig zijn. Daar worden stoelengevlochten en manden; - netten voor weitasschen en dergelijk, met de meestkunstmatige patronen en toch met eene nauwkeurigheid en netheid, die door ziendenniet zouden kunnen worden overtroffen. Onze huisheer prijst hier den een, moedigtden ander aan, - en, - maar dit is toch gekheid, - hoe is het mogelijk! Hij brengt onsaan eene tafel, waar een stuk of wat blinde jongens bezig zijn met - pijpedopjes temaken! - Pijpedopjes, vriend, van de fijnste soort, ware kunstwerken van pijpedopjes,met letters er in en cijfers, en wat niet al! - en die kleine vingers tooveren wezenlijkmet den fijnen draad en gedoogen niet de minste oneffenheid of ongelijkheid, welkehet meest geoefend oog hinderen zou!Ik weet wel, vriend, het is geen wetenschappelijk gevormde man, die de taak op

zich genomen heeft, om dit te onderwijzen; het is slechts een knappe arbeider, doorden huisheer uitgezocht en tot docent gevormd;maar als wij het reuzenwerk bedenken,en de

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 208: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

201

talrijke, onnoemelijke bezwaren, welke hij te overwinnen heeft, bij zijn eenvoudigonderwijs, dan komt het mij voor, dat ik (het traktement daargelaten) nog lieverprofessor in het Chaldeeuwsch zou zijn, al wist ik er geen woord van, - aan de meestberoemde hoogeschool, dan aan blinde kinderen dergelijk onderwijs te moeten geven.Zulk een geduldswerk is met geen geld te betalen, - en ik geloof ook gerust te kunnenverzekeren, dat de onderwijzers aan het instituut dat beseffen en aan hun hart eenebelooning vinden in de liefde der kleine gebrekkige kinderen, welkemet geen schattente koop zou zijn.Van hier gaan wij de slaapzalen zien; - maar ik weet alleen, dat die ruim en luchtig

zijn en goed ingericht; - ik heb te veel met de bewoners zelven te maken, dan dat mijhet gebouw zou kunnen schelen!Als wij weder naar beneden komen, zijn er een twintigtal der blinde kinderen in

eene groote zaal bijeen, waar twee piano's staan en een groot orgel.De huisheer die van alles schijnt af te weten, neemt eene viool in de hand; hij roept

een der grootste jongens aan de piano; een tikje op den lessenaar en allen staan op;een paar akkoorden op de piano - en de blinde kinderen verheffen de welluidendestemmen en wij verstommen onder het geluid van een koor uit Hiller's Z e r s t ö r t eJ e r u s a l em . Ik weet volstrekt niet of hier en daar een toon te hoog, of te laag is, -ik weet evenmin, of deze of gene passage meer of minder nauwkeurig wordtuitgevoerd; maar dat weet ik, vriend, dat nooit muziek een dieperen indruk op mijgemaakt heeft dan nu.Zie de gezichten, vooral der meisjes als het een of ander gedeelte haar treft; zie

die zenuwachtige vingers van sommige der jongens, krampachtig in de plooien vande blauwe kielen spelen en wroeten; - zie, die kleintjes, die niet medezingen, maardie roerloos luisteren; - verplaats u, zoo gij kunt, in zoo'n donker hart, waar nooiteen lichtstraal van buiten vallen zal; zie het onuitsprekelijk genot door allen gesmaakt,- hun door het geduld en de liefde van hem, die de plaats van vader bij hen vervult,geschonken; - zie, met hoeveel ijver hij zelf bestiert en dirigeert en leidt, en hoortevens de volle klanken bruischen door de zaal en fluisteren tot uw hart, - - en weesvoor een oogenblik verlicht, als gij meent, dat de huisheer te midden van zijn ijver,op u niet let, en dat uwe aandoening door de blinde oogen vóór u noch gezien nochopgemerkt kan worden.Waarom ga ik dus naar het raam? - Ik weet het niet; - maar de frissche lucht, die

uit den tuin naar binnen stroomt, doet mij goed, - en ik adem weder vrijer en benminder beklemd als de muziek weder zwijgt en onze geleider vraagt, of wij nog ietswillen hooren.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 209: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

202

Een stuk, bij voorbeeld voor twee piano's? - Dat wordt allerliefst uitgevoerd - envooral teekenen de gelaatstrekken der meisjes scherp haar genoegen. Ik merk op, datzij opgeruimder van aard schijnen dan de jongens, en verneem dat zulks ook hetgeval is; - tot twaalf, dertien jaren is er geenmerkbaar onderscheid ten dezen opzichte,- later worden de jongens ernstiger; zij beseffen meer en dieper hun ongeluk.Al weer ruischt de muziek in een prachtig koor, - alweer sta ik als versteend daarbij,

- en als alles gedaan is, volgen wij sprakeloos en diep ontroerd den huisheer uit dezaal.Eventjes naar zijne huiskamer, om een oogenblikje uit te rusten, eer wij het groote

huis op de Heerengracht verlaten; - en daar kan ik niet nalaten te vragen of dedankbaarheid der kinderen eenigszins geëvenaard is aan de weldaden, hun bewezen.Het is mij een steen van het hart, als ik hoor van ja; - en als de huisheer uit eene

kast een prachtig gewerkt stoelenkleed haalt, en mij met korte woorden vertelt, dathet hem gezonden is door een arm, blind jodenmeisje, dat met moeite door breiennu den kost voor zich zelve en haar ouders verdient, - en die haar uren van rustgebruikt heeft, om dit reuzenwerk voor hem te verrichten, en dat het kind nooitgelukkiger is, dan als het hem weder bezoeken mag, - dan gevoel ik wel, dat onzehuisheer geene behoefte heeft aan uiterlijke onderscheidingen en eerbewijzen, en ikga met u, vriend, verder - en ben weder over een uur op de drukke Beurs. - en praatmet mijn vrienden over al het heerlijke, dat wij in het buitenland gezien hebben; -maar zwijg van ons bezoek op de Heerengracht, - hoewel gij wellicht met mij zultbekennen, dat gij nergens ter wereld iets hebt gevonden, dat het vaderland meer eeraandoet en uw hart meer treft, dan het Instituut voor Blinden te Amsterdam!

Les fanfarons de vice.

‘Gij moet er stellig heen gaan,’ zeide ik tot mijn vriend C.; ‘het is een kostelijk stuk,er wordt zeer goed gespeeld!’‘Wat, en waar?’ vroeg hij.‘Naar de Fransche Va r i é t é s , - naar de opvoering van L e s F a n f a r o n s d e

v i c e .’‘Bah!’ zei mijn vriend.‘Het amuseert u zeker meer,’ hernam ik, ‘om de menigte menschen te zien in de

wereld, die voor zooveel beter willen doorgaan dan zij zijn, dan om een stukje tezien spelen, waarin zij zich op ondeugden beroemen, die zij niet wezenlijk bezitten.’‘Neen,’ zei mijn vriend.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 210: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

203

‘Wat dan?’‘Ik behoef het tooneel niet te bezoeken, om de schoonste exemplaren van

f a n f a r o n s d e v i c e waar te nemen,’ was het antwoord; ‘die loopen mij overalin den weg op de grooteWereldbeurs van het fatsoen, waar er haast meer windhandelgedreven wordt dan op onze Beurs op den Dam.’‘Dan is het heel erg,’ antwoordde ik; ‘maar wat bedoelt gij nu met windhandel op

de Beurs van het fatsoen?’‘Kijk rond,’ zei mijn vriend, ‘en het antwoord zal mij gemakkelijk vallen.’We zaten echter aan een tafeltje in A r t i s , te midden der menschen en dieren, en

ik zag niets anders, dan dat het zeer druk was, en dat de menigte, als gewoonlijk bijschoon weder, zeer veel genoegen scheen te scheppen in het luisteren naar de muziek;en in het aangapen van elkaar, terwijl de andere dieren, zooals het behoort, in veelminderen graad hunne belangstelling trokken.‘Ik zit liever hier, dan in de Va r i é t é s ,’ zeide mijn vriend, ‘de menschen spelen

hun rollen in het werkelijk leven oneindig, beter dan op het tooneel. Het is ook altijdtot hun eigen b é n é f i c e dat zij spelen, - en daar ieder de held is van zijn eigen stuk,- treedt ook iedereen in zijne rol op met de meeste zelfvoldoening en speelt met demeeste geestdrift.’‘Kom!’ hernam ik, ‘niet alle menschen zijn huichelaren.’‘Dat heb ik ook niet bedoeld,’ antwoordde C. met een glimlach, ‘ik heb alleen

gezegd, dat de f a n f a r o n s d e v i c e in de wereld beter spelen, dan die op hettooneel, en ik zal u er eenige dadelijk aanwijzen, die mijn beweren door hun voorbeeldstaven.’‘Hm!’ zeide ik twijfelend.‘B o n j o u r , heeren!’ klonk eene flauwe stem achter ons, en wij keken om en

ontwaarden onzen jongen vriend Blaasbalk, die, zooals gij weet, lezer, nog geenvijfentwintig jaren achter den rug heeft, van zeer goede afkomst en als deelgenootvan de groote firma Blaasbalk en Vonk een rijk man mag genoemd worden.‘Ga zitten,’ zei C.‘Zitten?’ herhaalde Blaasbalk, met het lorgnet in het oog geknepen, en wezenloos

rondstarende. ‘Zitten? - ja; dat is altijd minder vervelend dan rondwandelen,’ en lietzich op een stoel zakken, alsof zijn lichaam hem niet behoorde en een lastig iets was,dat hij gaarne kwijt werd.‘Waar zijt gij gisteren geweest?’ vroeg ik; ‘ik heb u niet in de sociëteit gezien,

waar ik u zocht om -’‘Ik ben nergens geweest,’ hernam Blaasbalk; ‘nergens; - toch - ja, nu herinner ik

mij; - ik ben buiten wezen dineeren, bij E.’‘Een groot d i n é ?’ zeide C.‘Verduiveld saai,’ hernam Blaasbalk, die heel langzaam sprak,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 211: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

204

met eene stem zonder eenige modulatie en alsof de inspanning bijna zijn krachtente boven ging.‘Wie van onze kennissen is er geweest?’ vroeg ik.‘Och, een heele boel, maar wie weet ik niet meer. Ik was blijde vóór elf uur weder

in stad te zijn, en naar bed te gaan.’‘Waren die beide mooie nichtjes uit Den Haag nog daar?’ vroeg C.‘Nichtjes? - Uit Den Haag? - ik geloof van ja. Ik heb naast 200 iemand gezeten.

De jongste, naar ik meen.’‘Een allerliefst meisje!’ riep ik uit.Blaasbalk haalde de schouders op, en sloeg de asch van zijne sigaar af. ‘Zij heeft

geen rooien duit in de wereld!’ zei hij minachtend.‘Maar, mijn hemel, gij behoeft waarlijk niet eene vrouw met geld te zoeken.’‘Ik wil hoegenaamd geene vrouw hebben, - met of zonder geld,’ sprak Blaasbalk,

‘de vrouwen vervelen mij.’‘Kom, kom!’ zeide C., ‘zoo oud zijt gij nog niet!’‘Och, ik heb al te veel van de wereld en van de vrouwen gezien; ik ben op dat punt

b l a s é . Goeden dag, heeren! - het is hier eene vervelende drukte; ik ga ergens ineen stillen hoek zitten dutten.’‘Een beroerde kerel!’ riep ik uit, zoodra hij weg was.‘Een uitmuntende comediant!’ zei mijn vriend, zich in de handen wrijvende: ‘een

meester in zijn vak!’‘Hoe zoo?’‘Zie eens, Smits, dien jongen en zijne geheele familie ken ik, zooals gij weet, van

kindsbeen af, en hij is een van de grootste f a n f a r o n s , die er bestaan. Het is echtermode geworden in de fatsoenlijke wereld, de hemel weet waarom, om geen gevoelte toonen; - om desnoods wanhopig te worden over een grijs haar in den baard, enom zich te beroemen op een oud en versleten hart, eer men, zoo te zeggen, dekinderschoenen uitgetrokken heeft. Blaasbalk doet zijn best om niet ten achteren teblijven in zulk een heerlijk streven; hij is een jongen van talent en van geest en speeltde rol, welke hij zich heeft laten opdringen, uitmuntend. Onverschilligheid omtrentalles en iedereen is de hoofdtrek daarvan, en hoe pijnlijk hem dat ook valt, hij houdtvol! Spreek met hem over godsdienst, en hij doet alsof hij in slaap valt; praat overpolitiek en hij lacht u uit. Hij verzekert mij dagelijks op de Beurs, dat de geheelehandel hem walgt; hij grinnikt in de komedie over iedereen, die daar laat zien, dathij zich amuseert; - hij vindt een boek, van welken aard ook, zooals hij verzekert,niets anders dan een slecht slaapmiddel, - en gij hebt zelf gehoord, wat hij van hethuwelijk denkt, en hoe hij over de vrouwen spreekt. Is hij echter daarom eennietsbeteekenende kwast,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 212: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

205

of een verachtelijke losbol? Niets van dat al. Ik weet van E. zelven, dat hij formeelom eene uitnoodiging voor dat d i n é geïntrigeerd heeft, - omdat, let wel, Smits, hijtot de ooren verliefd is op datzelfde meisje, welks bestaan hij het fatsoenlijk vondop het oogenblik bijna te ignoreeren; - ik heb hem honderdmaal zien blozen, als hijzich bij vergissing door zijn gevoel liet wegsleepen om eenige edele opwelling tetoonen; - ik heb hem op concerten, met eene heldhaftige inspanning, zien gapen temidden van een muziekstuk, dat zijn gevoel aandeed; - hij is er trotsch op geweesteene liefde te afficheeren voor eene d a n s e u s e , die hij nooit gezien heeft, en hijheeft zich geschaamd, dat hij geweend heeft over den dood van eene oude kindermeid,- en nu is hij van ons weggegaan, niet om in een stillen hoek te zitten dutten, maarom de familie E. te zoeken, die hedenmorgen in de stad is gekomen om de nichtjesA r t i s te laten zien, - en als hij over drie weken met het meisje geëngageerd is, zalhij nog onze felicitatiën met eene onverschillige houding aannemen en met eenexcuus, ‘dat men zich eindelijk toch in de wereld etablisseeren moet,’ - juist alsofhij, door een allerliefst vrouwtje te zoeken en te winnen, eene slechts wegens denoodzakelijkheid te vergeven dwaasheid begaan had. - Geloof me: zoo'n vent isaardiger waar te nemen, dan al de f a n f a r o n s van het tooneel bij elkaar.‘Maar,’ zeide ik, ‘op het tooneel ziet gij er van allerlei aard bij elkaar, en duidelijker

voorgesteld dan in de maatschappij.’‘Volstrekt niet,’ hernam C., ‘maar wij zijn zoo daaraan gewend geworden in de

wereld, dat het ons niet meer treft, tenzij wij, - evenals op het tooneel, - de c h a r g ezien, de caricatuur, als het ware, van de rol. - Daar is bij voorbeeld, die arme drommelvan een Kwik, die den lekkerbek uithangt, - en die zich, met ontzaggelijk veel moeite,den roem van een echten kenner te zijn, verworven heeft. De goede man is ingewoonten en smaak eigenlijk doodeenvoudig in zijn eigen huis; daar eet hij metvrouw en kind van hetzelfde stuk vleesch, heden warm, morgen koud, en overmorgenopgestoofd en drinkt daarbij, zeer smakelijk, zijn glas bier, - terwijl hij zich schaamt,als, bij ongeluk, een dergelijk blijk van verstand uitlekt. Hij zal zelfs met eenneusophalen op een d i n é sommige der fijnste schotels, als hem onwaardig, latenvoorbijgaan, - terwijl hij er wijselijk niet van gebruikt, ten einde zijne maag niet tebederven. Hij, die, op zijn best, te huis een goed glas tafelwijn drinkt, critiseert enbeoordeelt al de fijne wijnen, welke hem op een feest gepresenteerd worden; - hijgevoelt zich buitengewoon gevleid, als men hem iemand noemt, dien men alleen defijnste gerechtenmag voorzetten, en is in den hoogsten graad verheerlijkt als hij vooreen oogenblik doorgaat voor een wezen, dat niet van gewone spijs en drank kan levenen zijn lichaam tot een afgod maakt. Is dit niet zoo? Is hij niet een f a n -

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 213: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

206

f a r o n d e v i c e , schooner en vermakelijker te aanschouwen, dan iets, dat men ophet tooneel kan voorstellen? - En het is niet alleen tot afficheeren van kleineondeugden en gebreken, dat deware f a n f a r o n s d e v i c e in onze zeer beschaafdemaatschappij zich bepalen. Zij gaan verder, en vinden er een wonderlijk genot in,om dikwijls eene leer te verkondigen over de meest heilige zaken, welke, zoo zijwezenlijk daaraan geloofden, hen tot de grootste misdadigers ter wereld zou maken.Kent gij niet, bij voorbeeld, evengoed als ik, onzen goeden vriend F., die, zelf de

beste zoon, dien zich eene moeder kan wenschen en de liefderijkste broeder voorzijn zusters, dien men zich voorstellen kan, er het grootste genoegen in schijnt tescheppen, om van alle vrouwen te spreken op een toon, alsof zij de meest verworpenschepselen ter wereld waren? Is hij het niet, die zijn tafels en boekenkasten gevuldheeft met de verachtelijkste Fransche werken van allerlei aard, welker doel het schijnt,om de meest walglijke zedeloosheid te prediken? Lacht hij niet het hardst mede opde sociëteit over den armen K., die nog “doodelijk” is van zijne eigene vrouw? Ishet hem niet alleraangenaamst, en neemt hij het niet als een groot compliment op,als men hem een volmaakten Cyniker noemt? Heeft hij ooit van zijn leven, in zijnwoorden, naar iets hoogers gestreefd, dan naar den roem van een allergevaarlijkstenDon Juan, en is hij, in zijn daden en handelingen, eindelijk niet oneindig beter geweest,dan zeer vele der schijnbare vrome zielen, welke zich zoodanig ontroerd en geschokttoonen door zijn gezegden? - Geloof mij, Smits, dergelijke f a n f a r o n s d e v i c ezijn niet schaars te vinden in de maatschappij; - zend hen maar naar de Va r i é t é s ,om hunne eigene bespottelijkheid te leeren inzien, en - zoo wij zelven niet zijn zooalszij, - laten wij liever de echte komedianten in de wereld, dan de meest volmaaktetooneelspelers waarnemen; - dat is veel onderhoudender, vooral voor mij ten minste,- en daarom doe ik het, - niet, omdat ik iets tegen het tooneel heb.’‘Hetgeen gij mij vertelt,’ zeide ik, ‘is in vele opzichten waar; - maar geef mij nu

den sleutel, leer mij inzien, hoe het komt, dat het haast even fatsoenlijk is, ondeugdenals deugden te huichelen.’‘Dat is eene vraag,’ hernam mijn vriend opstaande, ‘waarop gij nauwelijks

antwoord zoudt krijgen, zelfs in den Navorscher; - ik gevoel mij ook niet in staat udaarop eene voldoende opheldering te geven, maar ik geloof wel, dat de liefhebberijom ondeugden te afficheeren, die men niet bezit, grootendeels toe te schrijven is aande zucht van den patricier om zich van den plebejer te onderscheiden, en die f a u t ed e m i e u x , tot dit wanhopig middel toevlucht heeft moeten nemen. Zie, tot hetgeluk der menschheid, wordt de beschaving en verlichting hoe langer hoe meeralgemeen; niet alleen de bevoorrechte klassen, maar ook minderen worden met

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 214: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

207

elken dag meer in de gelegenheid gesteld eene opvoeding te verkrijgen, welke, watmen ook doe, om het tegen te werken, op den duur strekken mo e t , om allearistocratie, behalve die der menschheid, in den waren zin van het woord tevernietigen. Hoe langer hoe meer vallen ook die uiterlijke scheidsmuren, welke deverschillende standen van elkaar afgezonderd hielden. De edelman en de kleermakerzijn heden ten dage op tien passen afstands onderling niet te onderscheiden, en deburgerman van opvoeding stelt zich zonder schroom op dezelfde lijn met zijn meeraristocratischen buurman, wiens aloude voorrechten nu en voor altijd afgeschaft zijn.Maar èn de burgerman èn de aristocraat zoeken zich steeds uit demenigte te verheffen.Beschaving en deugd zijn een algemeen eigendom, bijna in iedereens macht; - maarde ondeugden, vriend, van welken aard ook, zijn meestal kostbaar; - men moet geld,of tijd, of gezondheid overhebben, om ze te kunnen bot vieren; - een man die voorden broode werkt, kan niet onverschillig schijnen voor de maatschappij, welke hemvoedt; - een arme drommel, die haast niet te eten heeft, kan den lekkerbek nietuithangen; - een familievader, die van den morgen tot den avond werkt voor vrouwen kinderen, kan niet veinzen een losbol te zijn; - er is dus iets hoogst fatsoenlijksin om, een f a n f a r o n d e v i c e te zijn; - en ik herhaal het: noodig ik al diegenenuit, welke die edele eerzucht hebben, om de Fransche Va r i é t é s te bezoeken, teneinde te zien, hoe echt d i s t i n g u é s zij zijn en blijven.’

Getobd.

Geef heden een stuk speelgoed aan een kind enmorgen reeds werpt het kleine menschden pas geprezen schat weg, om met gretigheid de handjes uit te strekken naar ietsnieuws, van veel minder waarde.Ten dezen opzichte zijn en blijven wij allen kinderen, tot het einde van ons leven

toe, en het ergert mij dus, wanneer ik zoo vele, anders wijze menschen, met de meesteminachting hoor spreken van ‘het nieuwe’ als van iets, welks wezenlijke waarde nogniet aangenomen of uitgemaakt kan worden. Want, van de meeste onzer aardschebezittingen (let wel, ik spreek alleen van die) ligt juist de waarde in de nieuwheid ervan; de zucht alleen naar het nieuwe heeft de menschheid onwillekeurig verder opden weg tot hare bestemming geholpen, dan men oppervlakkig wel meenen zou. Enhet is ook geene illusie, dat de geheele mensch heid, in den gang harer ontwikkeling,de schreden van het kind gevolgd heeft, en zeer dikwijls door bloote nieuwsgierigheidge-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 215: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

208

prikkeld, de eerste moeielijke schreden op het pad der beschaving gedaan heeft.Het is ook een wonderlijk iets, te aanschouwen, hoe wij, in weerwil van al ons

pruttelen daartegen, in alle dingen ‘naar iets nieuws’ streven, en hoewel doorgewoonte, bijgeloovig aan veel dat oud en versleten is, gehecht, moeten wij in veleopzichten, ondanks ons zelven, in een zekeren graad huichelaren zijn, en terwijl onzemond van den lof van het oude overvloeit, steken wij heimelijk, en met een zekergevoel van schaamte, de ongeduldige vingers naar het nieuwe uit.Men klaagt bij voorbeeld dagelijks over het gebrek aan oorspronkelijkheid bij

onze schrijvers, men vergelijkt hen minachtend bij hun voorgangers van de oudeklassieke wereld, - en tien menschen uit elf, zonder eenige andere beweegreden dande nieuwsgierigheid, - leggen Homerus neder om het laatste nummer van het zotstetijdschrift ter wereld, dat pas in de kamer gebracht wordt, in te zien.Maar men keert toch tot de ouden terug! - Ja, als men het nieuwe bekeken heeft,

- als men het slechte heeft leeren kennen, keert men natuurlijk tot het goede terug,altijd echter met eene zucht naar iets nieuws, die nergens en nooit bevredigd wordt.Is het ook niet juist mede de hoogste roem, welken men de klassieke schrijverstoezwaaien kan als men hun vurigste bewonderaars hoort verklaren: ‘zij bieden,telkens als men ze ter hand neemt, nieuwe nog niet ontdekte schoonheden aan!’Is niet, zelfs bij het oude, de bekoorlijkheid van het nieuwe en onbekende, hetwelk

wij hedendaagschen daarin vinden, eene zijner grootste aantrekkelijkheden?Neemt men dus een nieuweren schrijver ter hand, dan is het niet om bij hem de

schoonheden te zoeken, welke reeds uit de ouden bekend zijn. Zijneoorspronkelijkheid wordt gewogen op de weegschaal van ‘het nieuwe,’ en hij, dieiets nieuws weet op te disschen in deze tijden, zoo hij anders niet een bepaaldestumper is, zal stellig en zeker opgang maken. Dat er echter stumpers zijn, die ietsnieuws in een oud en versleten gewaad hullen, zoodat het al zijn glans verliest, iseven zeker, als dat er andere, handige goochelaren zijn, die het oude in een nieuwenvorm gieten, waardoor het al de waarde van het oorspronkelijke herkrijgt.Merkwaardig en sterk in het oog vallend, vooral op het gebied der fictie, is en

blijft het, dat zoodra het nieuwe daarvan af is, de hoofdbekoorlijkheid, zelfs aananders degelijke werken, ontbreekt.Een roman, welks ontknooping men vooruit ziet, legt men, zonder hem uitgelezen

te hebben, onbevredigd neder, tenzij, zooals Dickens, het verrassende van de beelden,de frischheid van de kleuren, zoodanig boeit, dat men bij de nieuwe schoonhedenvan de détails, de bekendheid met de hoofdzaak vergeet.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 216: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

209

En, helaas! het is niet alleen door nieuwe s c h o o n h e d e n , dat wij in de letterkundigeof maatschappelijke wereld ons zoo sterk aangetrokken gevoelen.Schoon of leelijk, het n i e uw e beveelt zich zelf, zonder verder signalement, als

dusdanig aan. Het nieuwe is, al veronderstelt men zelfs het afschuwelijke er onder,toch nog bekoorlijk, zoodat wij zelden of nooit iemand hooren vertellen van eendreigend levensgevaar, waaruit hij ontsnapt is, zonder met eene eenigszins aangenamehartklopping, den wensch te koesteren, hetzij wij dien uitspreken of niet, om ookzoo iets ondervonden te hebben, of in de toekomst te ondervinden.En waarom? - Om het nieuwe van de gewaarwordingen, welke bij dergelijke

gelegenheden opgewekt worden; - anders begrijp ik het niet. Om deze reden is hetook, en niet omdat de menschheid zoo geheel bedorven is, dat die schandelijkeletterkunde, welke in Frankrijk te huis behoort, zoo gretig verslonden wordt doorallerlei lezers, hakende naar nieuwe emoties en snakkende om, tegen welken prijsook, aangedaan te worden. Men schudt wel het hoofd over het gebrek aan zedelijkewaarde, men haalt de schouders op over den wansmaak der schrijvers en van hetonnoozele publiek, - en zelfs de beste van ons, zal, terwijl hij huivert voor de leer,in dergelijke boeken verkondigd, zich toch door ‘het nieuwe’ daarvan hebben voelenaantrekken. Hij heeft wellicht het boek met ademlooze belangstelling ten eindegelezen, - en dan eerst, - als het nieuwe er af is, - werpt hij het met de meeste walgingzoo ver mogelijk weg, om aan zijne verontwaardiging lucht te geven - en om zichzelven te berispen, dat hij zich toch door het nieuwe heeft laten wegsleepen.Het is deze rustelooze zucht naar het nieuwe, zoo geheimzinnig, overal werkzaam,

die ook het oog met zoo veel welbehagen doet rusten op iets vreemds, - en die hetoverbekende in de uiterlijke wereld van zooveel zijner schoonheid berooft.De schilderij, waarop men zoo kort geleden in verrukking staarde, is heden even

treffend voor andere als voor hem die ze kent; - ze heeft niets van hare schoonheid- maar alleen den glans der nieuwheid verloren, en wij gaan, zonder om te kijken,voorbij, om iets nieuws te zoeken. Het muziekstuk, dat heden ons oor bekoort, wordt,zoodra wij het kennen, ter zijde gelegd, - ten einde ons niet te vervelen met ‘altijdhetzelfde’ en wij bekennen, dat het slechts een middelmatig product was, waarvanwij alleen het nieuwe bewonderden.Verandering voedt de ziel; - wij zouden even zoo goed van verveling sterven als

wij altijd op dezelfde volmaakte schoonheid moesten staren, als wij zeker omkomenzouden, zoo men ons met niets dan truffels voedde. Er is meer wijsheid in de bekendespreekwijze: ‘t o u j o u r s p e r d r i x , ’ dan men oppervlakkig wel zeggen zou.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 217: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

210

Deze zucht naar het nieuwe dringt ook zoo diep door in onze leefwijze en heeftzooveel invloed op ons karakter, dat men eigenlijk daarvoor huiverenmoest, als vooreene onwederstaanbaremacht, waartegen demeest verstandigemensch zich tevergeefszoekt te verzetten.Hoe lang smaken wij ooit, geheel onverdeeld, het volmaakte geluk van het

tegenwoordige? Werpen wij het niet telkens achteloos ter zijde, ten einde metongeduldige blikken, reikhalzend in het nog onbekende rijk van de zeer onzekeretoekomst een blik te werpen?Wij verlangen (hoe weinig prijs wij ook soms verklarenop het leven te stellen), volstrekt niet naar den dood, die ons aan het einde van onsbaantje staat op te wachten, - en toch, zoo sterk is de zucht naar het nieuwe, dat wijtelkens een eindje van den korten weg zouden willen overslaan; - dat wij telkensnaar morgen snakken, - alleen om een punt te bereiken, dat ‘iets nieuws’ belooft.Terwijl ik dit alles gadesla, is het mij soms alsof de geheele menschheid op hol

ware in de jacht naar het nieuwe! - en ik doe mede, natuurlijk!Ik laat mij heden een kleedingstuk maken, naar de laatste mode, en eer er de glans

van het laken af is, moet ik het ter zijde werpen, - omdat het zoo leelijk is gewordenvoor het oog, dat naar het nieuwe zoekende, zonder rijm of reden, de ruit, welkegisteren zoo schoon w a s , heden afschuwelijk oordeelt, en ze met welgevallen doorde breede streep ziet vervangen die overmorgen, voor de hemel weet welke andereuitvinding, zal moeten wijken.En is het met onze dames beter gesteld?Heden crinoline en morgen - - ja, wie weet, wat morgen brengen zal op het gebied

der mode? - Alleen d i t weten wij zeker; - wat het ook zij, het oude zal daarvoormoeten zwichten, - totdat zelfs de dag zal komen waarop onze ronde hoeden, - eengedenkteeken van den menschelijken wansmaak, a e r e p e r e n n i u s ! - invergetelheid zullen geraken!Hoe hebben die het zoo lang volgehouden? Hoe staan die, en enkele andere

dwaasheden, nog zoo pal, te midden der verwoesting, door de zucht naar het nieuweaangericht?Houd mij vast, lezer, ik begin te duizelen; ik raak den kluts kwijt! Terwijl wij van

den éenen kant door het nieuwe zoo machtig, en even onweerstaanbaar wordenaangetrokken als de naald door het magneet, worden wij van den anderen kant dooreene geheele andere macht als met ijzeren banden teruggehouden! Die macht is dieder Gewoonte; - zij alleen hecht ons, zij bindt ons aan onze oude, leelijke hoeden,en nog erger - aan onze aloude, leelijke vooroordeelen en zonden.Zijn wij er niet van overtuigd, dat alle menschen broeders zijn?

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 218: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

211

Zal niet iedereen mij dat met de meeste oprechtheid bekennen, en desnoods zelfs mijop het hart drukken? En al ware onze kleermaker de meest beschaafde man uit destad, zouden wij den zedelijken moed hebben met hem gearmd in A r t i s teverschijnen, - en wat zouden wij zeggen, als hij om de hand van eene onzer tiendochters kwam vragen, die wij overigens zoo gaarne toch ‘verzorgd’ zagen?Zou het niet een moedig mensch wezen, die het waagde (ergens anders dan in het

Blinden-Instituut) te Amsterdam eene theevisite te maken met eene gemakkelijkepet, in plaats van een zwartzijden schoorsteen op het hoofd? Berust niet onzeovertuiging op de meest ontegenzeglijke bewijsgronden, dat de dichtgeregenkeurslijven onzer vrouwen en dochters, niets anders dan eene huiveringwekkendemismaaktheid veroorzaken? En houden wij toch niet vol, uit gewoonte, met eenewespentaille te bewonderen, die, zoo wij ze onbevooroordeeld aanzien, niet minderbespottelijk is, dan de verminkte voet der Chineesche vrouw, welke ons zooafschuwelijk en barbaarsch voorkomt?Is het rooken niet bepaaldelijk eene zeer dwaze en kostbare, zoo niet voor de

gezondheid eene zeer nadeelige gewoonte? - En neemt die niet hand over hand toe,terwijl wij, met eene sigaar in den mond, onze kinderen daartegen waarschuwen?Zijn er niet duizenderlei dwaasheden van allerlei aard in de staatkundige, de

letterkundige, en zelfs in de handelswereld, die anders zoo practisch is, welke wijzeer goed inzien, en die wij uit gewoonte niet afschaffen?De gewoonte, dat zeggen wij allen, is eene tweede natuur, - en wij lasteren

daarmede onze natuur op eene schandelijke wijze; - want die is en blijft vooruitgaanden voortvarend van aard, terwijl de gewoonte, met een ongeloovigen glimlach, zelfsden meest nuttigen stap voorwaarts gadeslaat, alleen omdat het oude, waaraan zijhecht, daardoor dreigt verlaten te worden. De gewoonte van het oude en gebrekkigete gebruiken, heeft steeds in het begin der wereld de schouders doen ophalen overde meest heerlijke uitvindingen der nijverheid; - de gewoonte om het leelijke schoonte vinden, brengt menigeen in extase bij een ballet, die niet in staat is, zonder tegapen, een treurspel van Shakespeare uit te lezen.De gewoonte is een ultra-conservatief, en de zucht naar het nieuwe, als men wil,

een ultra-liberaal. De eerste staat het oude voor, alleen omdat het o u d is; - de laatstewil het nieuwe, alleen om den wille van de nieuwheid.Waar is de geest, die tusschen beide den ongelukkigenmensch in evenwicht houdt?Waar is de gulden middenweg tusschen de gehechtheid aan dwaze gewoonten,

welke men niet afschudden kan, en tusschen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 219: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

212

die overdreven zucht naar het nieuwe, die ons overhaalt, om met beide handen toete tasten naar onbekende dingen, welker waarde ons nog een raadsel is?Ik heb mijn vriend A. gevraagd, die een groot geleerde is, en alle stelsels van alle

mogelijke en onmogelijke philosofen bestudeert en van buiten kent, en die zegt, metde hand op het hart, dat de ware wijsbegeerte het rechte pad aanwijst. - Welke echterde ware wijsbegeerte is, heeft hij mij niet duidelijk kunnen uitleggen, - omdat, zooalshij zelf bekennen moet, hij omtrent eenige hoofdpunten nog niet geheel en al in hetreine is.Ik ben bij mijn vriend B. geweest, die hoegenaamd geen wijsgeer is, en zich alleen

daarop beroemt, een practisch mensch te zijn, en die verklaart, dat alles dááropaankomt, dat men niet te lang over de dingen tobt, maar dadelijk toehapt, en hetgoede en het schoone, waar men ze vindt, gebruikt, hetzij oud of nieuw, - van heden,of van de voorwereld.Hij heeft mij echter geene zekere teekens kunnen aanwijzen, waarvan ik het goede

en schoone zoo dadelijk maar zou kunnen herkennen, en stemt toe, dat men dikwijlseerst uit ondervinding over de zaken oordeelen kan.Onze buurman C., die er bij stond, terwijl hij mij dit vertelde, haalde echter de

schouders op. ‘Niets,’ sprak hij, ‘is bedriegelijker dan de onberedeneerde praktijk;eer men handelt, moet men theoretisch van de deugdzaamheid zijner grondbeginselenovertuigd zijn. Eer men met de theorie vertrouwd is, zal de praktijk altijd falen. Invele dingen is het oude beter dan het nieuwe, - en in anderen is het juist omgekeerd;- dat is zeker! Wees dus voorzichtig, en gooi de oude schoenen niet weg, eer gij denieuwe, -’‘Maar inmiddels, - en terwijl ik mij met de meeste voorzichtigheid bedenk, - heeft

een ander ze wellicht aangetrokken, en is mij zoo ver vooruitgesneld, dat ik hem nietmeer inhalen kan,’ bracht ik in het midden.‘Dat is zeer waar,’ sprak de theoreticus; ‘maar zoo hij komt te vallen, blijft gij

zeker staan, en op den duur zult gij, in elk geval, hoe ongelukkig ook, door de theoriekunnen bewijzen, dat gij heel onbillijk zijt behandeld, - en dat gij en niet de haastige,die onberedeneerd, zonder eenige wetenschappelijke gronden, gehandeld heeft, dewijze zijt!’Hiermede was ik nog niet tevreden en ging, nog al tobbende, bij mijn vriend D.,

die geen Latijn of Grieksch kent, en dus een domkop genoemd wordt door dengeleerde, terwijl hij door den practischenmensch veracht wordt, omdat hij zeer gaarneredeneert en nooit met grooten ophef van drukte handelt. De theoreticus noemt hemechter eene nul in de schepping, omdat hij geen stelsel heeft voor alles, en de dingenzoo noemt en neemt als hij ze vindt.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 220: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

213

D. lachte over mijn bezwaren. ‘De zucht naar het nieuwe,’ sprak, hij, ‘is eene vande goddelijke gaven, die ons van de dieren onderscheiden; door haar worden wijvoortdurend opgewekt en aangemoedigd, en soms als blindelings geleid tot resultaten,waarvanwij vroeger geen denkbeeld hadden. Stel die zucht op hoogen prijs; ontwikkelze goed en ze wordt in weetgierigheid herschapen.De gewoonte, welke ons aan het oude hecht, is echter ook heilig; zij is volstrekt

niet in strijd met de zucht naar het nieuwe, zooals gij nu meent; zij is slechts dewijzigende hand, welke belet, dat de zucht ontaardt, en dat het schoon van vroeger,als eene waardelooze nietigheid, in het vergeetboek van het verledene raakt, zoodraons eene nieuwe bezitting geschonken wordt. De wijze om beide met elkandervreedzaam te doenwerken, en den strijd tusschen het oude en het nieuwe te vermijden,is echter de groote levensquaestie, welke sedert de schepping de menschheidbezighoudt. Zoodra die bekend is, - en in beoefening komt, - zult gij het ideaal vanden mensch zien; - stel u dat steeds voor, vriend, - dat hoogste ideaal, - en zie toe,terwijl gij uw best doet, dat te bereiken, of ik niet gelijk heb, als ik beweer, dat dezucht tot het nieuwe door de gehechtheid aan het oude gewijzigd, in plaats van u tehinderen, u overal de hand zal reiken, en op weg brengen, om d a t te worden, watzoo velen gaarne wilden zijn, - namelijk een e c h t liberaal!’

Hoegenaamd geen ploerten.

Het is mij ten deel gevallen, buiten en behalve mijn eigen kinderen, die gelukkig nuallen volwassen en geëtablisseerd zijn in de wereld, ook de rol van voogd te hebbenmoeten spelen bij een neef, die vroeg ouderloos is geworden en nu hij zijn negentiendejaar bereikt heeft, als student aan onze meest beroemde hoogeschool ingeschrevenis.Welke hoogeschool ik bedoel, behoef ik niet nader, te zeggen. Een Groninger zal

wel weten, welke ik meen; een Utrechtenaar zal niet den minsten twijfel op dit puntkoesteren, en een lid van de Leidsche Academie zal mij, dat is zeker, evengoedbegrijpen als de beide anderen, - zoo niet beter!Ik ben dan zeer onlangs eenige dagen naar boven ongenoemden zetel der

geleerdheid geweest, om mijn neef te bezorgen en hem op zijn kamers in te richten,en tevens, om de gelegenheid te zoeken, hem met eenige andere studenten, met wieik bekend ben, in aanraking te brengen en hem aan hunne welwillendheid aan tebevelen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 221: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

214

Tot mijn leedwezen vond ik de meeste der heeren, die ik zocht, niet te huis. Bij deneen, na eene donkere wenteltrap met veel moeite te hebben beklommen, om tien uur's morgens, vernam ik van zijn oppasser, dat hij naar de colleges was, hoewel de noggesloten luiken van zijn slaapkamer, de laarzen en kleeren voor de deur, en de kokendetheeketel op de zitkamer, bij het nog onaangeroerd theegoed, mij het tegendeel haddendoen verwachten.‘Zie daar,’ sprak ik tot mijn neef, ‘een voorbeeld voor u! Onze vriend is zeker in

een luchtig morgentoilet, en zonder zelfs ontbeten te hebben, aan het werk gegaan!Ik hoop, dat het hem geen kwaad zal doen, zich met eene leege maag aan de gureochtendlucht zoo roekeloos bloot te stellen!’En wij gingen verder.Bij een tweede stond een fraaie t i l b u r y voor de deur, waarin hij, dien ik bezoeken

wilde, juist klom, toen ik mij aanmeldde. Het speet hem ijselijk, dat hij mij nietontvangen kon! Hij was op het punt om ergens buiten een vriend te gaan bezoeken,die gevaarlijk ziek lag, en eer ik den tijd had, hem te vragen, wanneer hij terug zouzijn, werd ik tot over de knieën beklad door de vlug voortrollende wielen,waartusschen de ongeduldige, menschlievende jongeling voortjoeg.‘Nog een voorbeeld voor u, neef!’ zeide ik; ‘zie, zóó iemand is een ware vriend!

Hij verlaat zijn studiën; hij verzuimt de minder belangrijke plichtplegingen derbeleefdheid, om den zieken broeder troost te brengen! Het zoumij niet verwonderen,als zoo iemand een ijverig lid ware van het Zendelinggenootschap! Zoek hem op,neef, en zie, dat gij, op den duur, zóó wordt als hij!’Een derde, bij wien wij ons aanmeldden, kon ons onmogelijk ontvangen. Hij lag

zelf ziek te bed, de arme jongen, en de oppasser was bezig met zijne zitkamer op teruimen. Leege wijnflesschen en gebroken glazen lagen overal rond en de spiegeltusschen de ramen had een barst van boven tot onderen.‘Mijnheer heeft gisteren zijn papa en verdere familie over gehad, en na het

afscheidnemen was mijnheer gisterenavond zoo zenuwachtig, dat hij heden wel denheelen dag te bed zal moeten blijven,’ zeide, met een treurig gezicht, de getrouweknecht.Wij lieten onze kaartjes en de meest oprechte wenschen voor zijne beterschap

achter en trokken verder.De vierde, bij wien wij aanschelden (het was al bij twaalf uur geworden), was juist

op het punt, om voor zijne gezondheid eene wandeling te gaan doen. Wij wildenhem dus volstrekt niet ophouden, en hij gaf ons r e n d e z - v o u s dien avond in destudenten-sociëteit, waar hij ons inlichten zou over de wijze, hoe mijn neef zich zoumoeten laten inschrijven bij het corps, bij welke Professoren hij bezoeken diende afte leggen, enz.Tegen negen uur dien avond waren wij dus op de bepaalde

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 222: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

215

plaats, en vonden onzen vriend aan een tafeltje in den hoek van de kamer, bezig metde couranten te lezen en op ons te wachten.Onze vriend was oud-student en een man van groot gewicht en verbazend veel

ondervinding aan de academie. De knechts van de sociëteit loerden uit de verte opzijn wenken; hetgeen hij met een enkel woord bestelde, scheen als met een tooverslagte verschijnen; geen student kwam aan onze tafel voorbij zonder een vriendelijkknikje of een beleefden groet. Wij zaten alleraangenaamst te praten en een glaasjewijn te drinken, dat (en als echte Amsterdammer beroem ik mij er op een kenner tezijn), met goedkeuring zelfs op een deftig d i n e r in onze hoofdstad zou begroetworden.Onze aanstaande groen, die aanvankelijk zeer bedeesd was geweest, en geen woord

uitte, begon langzamerhandmeer op zijn gemak te komen en, moedig geworden doorden wijn, liet hij zich vrij en ongedwongen en zelfs met de meeste opgewondenheiduit over alles wat hem in 't hoofd kwam.‘'t Is toch een heerlijk leven!’ riep hij met welgevallen rondziende in het weelderige

lokaal. ‘Jongen! ik zal zoo blijde zijn als ik ontgroend ben en lid hier onder u lieden!’‘Ik hoop toch,’ zeide ik, ‘dat gij om de sociëteit uw andere vrienden niet

verwaarloozen zult; gij hebt brieven aan eenige heel lieve familiën, en -’‘Ik ga met geen ploerten om, zoo lang ik student ben, oom!’ viel mij de

opgewonden jongen eenigszins onbeleefd in de rede.‘Mits ge ook de ploerten in de studentenwereld links laat liggen, heb ik niets tegen

uw voornemen in te brengen,’ hernam ik; ‘de toekomst zal echter uw neigingenwijzigen.’‘Er zijn geen ploerten in de studentenwereld!’ verzekerde minachtend mijn neef,

met een zegevierenden blik op onzen vriend, alsof hij zich er al op beroemdetegenover den oud-student, dat hij zoo'n ploert van een oom op zijne plaats had gezet.‘Neen!’ zei de oud-student met een glimlach; ‘er zijn geen ploerten onder ons;

volstrekt niet! gij hebt groot gelijk, ventje! Er is geen student ter wereld, die zichdien naam zou laten welgevallen! Zie rond, de sociëteit is heel vol; is er iemand hier,dien gij een ploert zoudt durven heeten? Niet een, mijnheer Smits, hoe ongelooviggij ook kijkt! Die jonkman, bij voorbeeld, op wien gij op dit oogenblik het oog hebtgevestigd, - weet gij wie dat is? Wel, dat zal ik u zeggen: hij is de oudste zoon vaneene van onze deftigste familiën; hij heeft veel geld; hij is een “kranige” student, hijkomt hier niet, om te blokken en te suffen voor den kost, maar om zijn tijd alsfatsoenlijk man door te brengen, en zoo het kan, ookMeester in de Rechten te worden,en zoo het niet kan, over een jaar of wat, heel tevreden weg te gaan - met één woord,hij is student, om student te zijn en niet om de ge-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 223: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

216

volgen, zooals de meesten van ons. Hij heeft dus groot gelijk, als hij die vervelendecolleges niet bezoekt, en zich liever aan zijn liefhebberijen van paarden en hondenovergeeft, met afwisseling van biljart en kaartspelen. Ook hij bezoekt “de ploerten”in de stad niet. Hij houdt zich trouw aan het studentencorps. Hij kruipt niet voor deprofessoren en gaat zich niet op hun thee's vervelen. Hij kent zelfs de meesten dierheeren niet van aanzien, zooals hij verzekert, en heeft geen plan zich met hen teencanailleeren. - Niet, dat hij trotsch is, - volstrekt niet; maar hij houdt zich uitsluitendop met jongelieden van zijn eigen slag en hij vraagt noch naar de afkomst, noch naarde opvoeding zijner kameraden, mits zij verstandig genoeg zijn, zich naar zijn zinte schikken en op zijne wijze met hem “door te werken.”Houdt gij hem nu voor een ploert?Zeg hem dat, als gij durft, en hij zal u, zonder complimenten, die leege wijnflesch

naar het hoofd werpen, - wellicht de vierde, die hij hedenavond reeds geledigd heeft,zonder dat die eenigen uiterlijken invloed op hem uitoefent. Bedenk ook, hoeonrechtvaardig het zijn zou, hem als zoodanig te bestempelen! Hij heeft geen éenerekening in de stad, die op den duur niet door zijne familie afbetaald kan worden;hij heeft nooit een “standje” gehad, dat niet op de eene of andere wijze “gesust” is;hij heeft bij de laatste maskerade eens zoo veel geld verteerd als ieder ander; hij isin zijne kleeding eenigszins excentrisch en in het oogvallend; maar dat gaat h emen niemand anders aan; hij is de schrik van alle ploerten in de stad; - hoe zou hij ooitzelf met dien hatelijken naam, zonder schreeuwende onrechtvaardigheid bestempeldkunnenworden? Vooral, daar hij zoo vele, “vrienden” hier heeft en zulk eenemachtigec l i q u e . Zie, die daar, die hem altijd overal op de hielen volgt en zoo vertrouwelijkmet hem schijnt en zijn trouwste trawant is; - weet gij wie dat is? Dat zal ik u zeggen.Dat is de zoon van een kruïdenier, en nu staat hij gearmdmet de spruit van den oudenedelman!Welk een heerlijke ineensmelting van alle standen aan de academie, niet waar? Is

dat niet oneindig veel waard? Het kost ten minste den ouden ploert van een kruidenierdie soms zijn zoon hier komt bezoeken, en niet weinig trotsch er op is, hem in zulkeen goeden kring te vinden, een heele boel geld? De jongen is in alles ook hetspiegelbeeld, of liever een slechte afdruk van zijn voorbeeld. Ook hij werkt niet; hijbehoort tot de c l i q u e , met lijf en ziel; hij is een van diegenen, die het meeste kandrinken en die het hoogste speelt, en die de meeste “beeren” heeft. Maar hij maaktdaarvoor “connexies” voor de toekomst, en als hij wellicht op den duur hier “gesjeesd”is, zullen zijn voorname vrienden, hem zonder twijfel, in de wereld voorthelpen enhem den een of anderen post bezorgen, waarwoor hij zoo geschikt zal

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 224: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

217

zijn. Dat is ook het minste wat zij doen kunnen voor al de moeite, die hij zich geeftom hun te behagen, - en als gij zaagt hoe hartelijk hij lacht over alle aardigheden dieuit hun mond komen, en hoe gedienstig hij is om hun in alle omstandigheden zijnehulp te verleenen, zoudt gij (in plaats van hem voor een geweldigen, laffen ploert tehouden, zooals gij nu wellicht doet, mijnheer Smits!) den diepsten eerbied voor zijneedele zelfopoffering gevoelen, en den hoed afnemen voor iemand, die er zoo veelvoor over heeft, om in de wereld vooruit te komen!Zoo gij echter het niet wenschelijk acht, dat uw neef in dien kring kome, dan is er

een ander, waarvan het hoofd op het oogenblik alleen aan die tafel zit. Zie, dat's eenrespectabel jongmensch! Hij is, evenals het hoofd van de vorige c l i q u e , van zeervoorname afkomst. Gij ziet aan hem den aristocraat in alles; - van zijn toilet af, totaan zijn blanke handen, die hij met eenige coquetterie zoo gaarne ten toon spreidt.Zijn gedrag is sedert den eersten dag, dat hij op de academie kwam, onberispelijkgeweest! Hij bezoekt de colleges heel trouw, hoewel hij er niets van begrijpt; hijheeft een repetitor, die hem het noodige, en volstrekt niet meer dan het noodige, vooralle examens instampt; hij maakt deftige visites bij de professoren en al de voornamefamiliën in de stad; hij chaperonneert dames naar het concert en gaat ook uit dineeren,en bezorgt geregeld op zijn tijd keurige mandjes met wild aan al de hoogleeraren,met wie hij iets te maken heeft, en wier lessen hij alleen verzuimt, als hij zou moetenrespendeeren. Hij heeft ook geen cent schuld ergens in de stad, en is een bepaaldevijand van de woeste vermaken, die onder de studenten in zwang zijn. Hij gaat dusgeregeld uit de stad als er “iets te doen” is, en ontvangt anders, op bepaalde tijdstippen,bezoeken van zijne lieve familie, die hem de beste grondbeginselen heeft ingeprent.Hij dineert aan de t a b l e d ' h ô t e van het voornaamste logement, met eenige

jongelieden van zijn slag, die onderling, of met àllerlei vreemdelingen, Franschspreken, omdat zij begrijpen, dat het onderscheid van stand in de academiewereldevenmin uit het oog moet worden verloren, als in de maatschappij. Hij sluit zich dusaan geenmensch aan, die niet even hooggeplaatst is in de wereld als hij. en behandeltieder ander met eene ijskoude, afschrikkende beleefdheid, die hij nooit verzaakt. Hijzal niet onvoorzichtig met iemand vriendschap sluiten, die hem later zou kunnenlastig vallen; de zoon van den kruidenier blijft, als medestudent, hem even vreemd,als diens vader, die tot een ras behoort, dat “men” niet kent. Hij beschouwt echterde enkele studenten in de rechten, waarmede hij omgaat, als de keur van de academieen lacht over het denkbeeld van verbroedering en vereeniging der verschillendestudenten aan de hoogeschool. Een

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 225: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

218

literator zal misschien gouverneur worden, van zijne kinderen in de toekomst; eentheologant behoort als zoodanig tot eene klasse, wier leden men in hunne ambtelijkebetrekkingmoet eerbiedigen, maar waarmede hij en zijns gelijken niet converseeren.Eenmedicus is eene fatsoenlijke soort van ambachtsman, en een philosoof beschouwthij als eene afwijking van het geslacht der literatoren, alleen als repetitor te gebruikenvoor het klein mathesis-examen. Dat heeft hij nu zelf eindelijk achter den rug, en zalverder mettertijd, dood op zijn gemak, ook zijn andere examens doen, en deprofessoren zullen zeer indulgent zijn, en het hem zoo gemakkelijk mogelijk maken,om door alles heen te komen, omdat het wezenlijk jammer zou zijn, indien eenjongmensch van zulke goede afkomst en die zich zoo onberispelijk gedraagt, nietMeester in de Rechten werd, zonder welken titel hij niet in de diplomatie, - voorwelke c a r r i è r e hij bestemd is, - k a n voortkomen, - en dat het gemis van zulk eenvoortreffelijken jongen edelman bij dat vak voor het vaderland oneindig groot zouzijn, dat begrijpt gij wel!Of is dat niet zoo? En houdt gij hemwellicht voor een nietsbeteekenenden, dommen

egoïst, die alleen uit eigen belang handelt, en geen hart heeft voor de vriendschapen geen gevoel voor al hetgeen de studenten eigenlijk onderling moet verbinden?Noemt gij hemwellicht zelfs een ploert, - en een ploert van den ergsten aard, in wiensbinnenste geene stem weergalmt, die hem opwekt tot alle vreugde en allemededeelzaamheid der jeugd, en die in vooroordeelen grootgebracht en opgekweekt,kracht noch lust heeft ze af te schudden? Zoo gij dat doet, mijnheer Smits, zal ik u,als laatste staaltje, eene geheel andere soort van student leeren kennen; - wellicht datdie de eer zal hebben, u beter te bevallen als kameraad en boezemvriend van uwneef.Zie, daar zit hij achter dat speeltafeltje, met zulk een vriendelijken glimlach op de

lippen, de partij gade te slaan. Hij is iemand, die zich er op beroemt, met iedereenop den besten voet te zijn, en hoegenaamd tot geene c l i q u e te behooren. Hij is,zooals gij hem noemen zoudt, de stille c l a q u e u r van het studentencorps. Als hijmet den aristocraat in den hoek zit, fluistert hij hem in 't oor, dat hij groot gelijk heeft,zich niet met iedereen in te laten en zich tot kennissen te bepalen, over wie hij zichlater in de wereld niet zal behoeven te schamen. Hij zelf, zegt hij, is ook niet trotsch,- maar - en hij ziet met medelijden op den kruidenierszoon, die in de verte met zijnvoorname vrienden zit te dobbelen, en de aristocraat geeft hem groot gelijk, en vindthem een heel passabel mensch, dien hij om allerlei kleine gunsten vraagt, zonder dathij er ooit aan denkt, hem in zijne vriendschap op te nemen.Zoo onze vriend echter, onder de ruwe gasten, die ik u eerst beschreven heb,

geraakt, dan verandert hij geheel en al van toon.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 226: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

219

Hij kent, dat betuigt hij met de hand op het hart, geen onderscheid onderacademiebroeders; hij veracht de overige wereld; hij juicht hun woeste streken toeen betreurt, dat hij er geen deel aan heeft kunnen nemen; hij ontwerpt mede grootscheplannen voor dolzinnige uitspattingen, maar wordt ongelukkig ziek, juist als het erop aankomt ze uit te voeren, en zit op zijne kamer met een paar medelijdende gastente treuren over de excessen, die zijn lichtzinnige kameraden begaan.Hij is tevens nederig en bescheiden in de hoogste mate. Hij zelf wenscht niet in

aanmerking te komen - en is nooit in aanmerking geweest, - om lid van het bestuurvan welke vereeniging ook te zijn; - hij bepaalt zich alleen tot het beloven van zijnestem (heel in 't geheim!) aan iedereen, wien hij begrijpt, dat ze gewenscht kan zijn.Hij is ook gereed om allerlei liefdediensten aan iedereen te bewijzen. Hij speelt zelfnooit mede, maar wil gaarne de kaarten houden voor een ander, die eventjes in hetspel gestoord wordt; hij roept den knecht met bulderende stem, als iemand andershem noodig heeft, en bestelt nooit zelf iets, omdat hij slechts een “enkel glaasje” metiedereen gebruikt, die het hem aanbiedt. Hij spot over het college-houden met deluie gasten, en zit toch zelf met onwrikbare aandacht op de bank, naar den professorte luisteren, die hem als een toonbeeld van vlijt aanwijst. Hij is gaarne gereed, voorwien ook, een dictaat over te schrijven, en heeft altijd vergeten zijn sigarenkoker opzak te steken. Zoo hij echter iemand met zijne beurs kan dienen, is hij dadelijk klaar;- alleen is het jammer, dat die beurs altijd leeg is! Men neemt echter onder studenten,lichter dan in de wereld, den wil voor de daad aan, - en hij heeft dus eene zekerepopulariteit verkregen, die hem belet, zoo hij geene wezenlijke vrienden heeft, grootevijanden te hebben. Het is ook inderdaad heel moeielijkte knorren op iemand, diealles en iedereen even goed vindt, en dadelijk gereed is, zich door iedereen te latenovertuigen!Gij ziet dus, mijnheer Smits,’ eindigde mijn vriend, ‘dat uw neef volkomen gelijk

had, toen hij verzekerde, dat er geen ploerten waren aan de academie; - dit was vooreen groen zoo kwaad niet ingezien; laten wij hem nu naar bed brengen, en als hijwakker wordt, en eerst een paar maanden hier is geweest, zal hij in de gelegenheidzijn, zelf in te zien, of ik bij de schildering, die ik u van eenige van onze studentengegeven heb, overdreven heb of niet, en hij zal ook tevens in staat zijn, eene beteresoort van jongelieden te leeren kennen dan die, welke ik hier zoomaar in losse trekkentot zijne stichting heb geschetst.’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 227: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

220

Iemand van belang.

‘Mijnheer Smits,’ zeide hij (hij was zekere Niemand, die zich bij mij had latenaandienen), ‘ik kom u hartelijk bedanken voor een stukje in no. 11 van uwS p e c t a t o r , waarin gij u het lot van “Niemand” aangetrokken hebt, en dat ik, alslid van die groote familie, met zeer veel genoegen gelezen heb.’‘'t Is heel vleiend voor mij,’ zeide ik, ‘dat gij u de moeite hebt willen geven, mij

dat te komen zeggen. Kan ik u verder van dienst zijn?’‘Om de waarheid te spreken: ja! Na u bedankt te hebben voor de reeds bewezen

goedheid, wilde ik u gaarne nog een paar grieven blootleggen, waaronder ik in dewereld gebukt ga, en die gij in 't geheel niet aangeroerd hebt.’‘En die grieven zijn?’ vroeg ik, een potlood ter hand nemende, ten einde dadelijk,

met de behoorlijke deftigheid, proces-verbaal op te maken van hetgeenmijn bezoekeraan den dag zou brengen.‘Ten eerste, mijnheer Smits, wilde ik klagen, niet over de wereld; maar over de

leden mijner familie zelven - over mijn eigen bloedverwanten, die mij op eeneschandelijke wijze mishandelen!’‘Zoo!’ zeide ik, de wenkbrauwen fronsende; ‘dat wist ik niet.’‘Neen, mijnheer, dat begreep ik wel. Anders zoudt gij dat punt in uw stuk niet

onaangeroerd hebben gelaten. Vergun mij u de zaak wat nader uit te leggen. Degrootste grieve, die ik tegen mijne familie heb, is, dat zoovele leden er van mij geheelen al verloochenen.’‘Hoe zoo?’ vroeg ik. ‘Waarom?’‘Mijnheer, wij zijn eigenlijk eene heel groote familie, - een heel oud geslacht, dat

tot het deftigste van geheel Nederland behoort,’ zei Niemand met eenigen trots, ‘enhet is mode geworden onder de familie der “Niemanden,” om de onaanzienlijkenvan dien naam niet te erkennen, - of, als men zelf wat opgekomen is in de wereld,van naam te veranderen, alsofmen p a r v e n u s ware! - en zijn naaste bloedverwantenals vreemdelingen te beschouwen.’‘Dat is schande!’ riep ik uit.‘'t Is ook volstrekt niet aangenaam voor ons, arme leden van de familie, mijnheer,’

hervatte Niemand. ‘Ik word, bij voorbeeld, als ondermeester op eene school met demeest vernederendeminachting ter wereld behandeld; ik ben en blijf Niemand, terwijlmijn volle neef Niemand, - die kamerheer is, - evenals Ulysses bij den Cycloop, -iemand van belang blijkt te zijn!’‘Neem het mij niet kwalijk, vriend,’ zeide ik, ‘maar ik her-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 228: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

221

inner mij voor het oogenblik geen een kamerheer aan het hof, die Niemand heet!’‘Dat wil ik wel gelooven! Er is ook geen een onder die heeren, die bekennen zal,

dat hij tot onze familie behoort, - en toch is het zoo! Ik zal het u bewijzen; - hoenoemt gij iemand, bij voorbeeld, die van 's morgens tot 's avonds met louternietigheden beziggehouden, niets te doen heeft, hetwelk eene welgeregelde machineniet even goed zou kunnen verrichten, en die, iets beter gekleed dan een deftigeknecht, ook eenigszins deftiger werk verricht? Is dat niet een “Niemand” van heteerste water? Zal hij niet, in tegendeel, de menschen zoeken wijs te maken, dat hijiemand van belang is? Wat zou iemand zeggen, als ik (met den hoed in de hand) bijhem kwam en zeide: “Dag neef! Ik, de ondermeester Niemand, heb deze weekvacantie; gij hebt geen dienst, wij hebben dus beiden niets te doen, en ik wilde, datgij mij eens de fraaiigheden van de residentie het zien!” Verbeeld u verder, dat ikhem, zoo geheel ootmoedig zeide: “Ja, neef; het is zoo, - ik beken het! Gij zijt eenveel grooter Niemand dan ik! Ik moet, om maar zoo wat den kost te verdienen, dagop dag de kleine kinderen leeren en onderwijzen (ik geef ook les aan uwe kleineNiemandjes), - en gij zijt er opgesteld, dat ik ze zoodanig opvoed, dat ze ook op denduur groote Niemanden kunnen worden, evenals gij, - en gij vertrouwt ze mij toe,als de grootste schatten, die gij op aarde hebt, - en het kost mij ontzettend veel moeite,om hen goed te krijgen, en heel veel tijd, om heel weinig geld te verdienen, en eenheel kalen zwarten rok te kunnen dragen, als ik bij u op visite kom, - en gij, neef,hebt een pak, dat veel mooier is, dan dat van den hofkoetsier in gala-livrei, - en gijdoet niets dan achter een stoel staan, om een muziekblad om te slaan, of achter eenspeeltafeltje zitten, om “de vierde man” te wezen, - of namen aflezen op eeneaudiëntie, - of op last van uw meester, den opperkamerheer, invitaties schrijven,volgens model, en nu vraag ik u, neef, of het u goed staat mij te verloochenen, en uzelven een hooggeboren heer Iemand te noemen, terwijl gij in uw hart - zoo gij eenhart hebt, - overtuigd moet wezen, dat gij, evenals ik, - eigenlijk een “Niemand”zijt?” Gij begrijpt wel, mijnheer Smits, dat mijn neef de kamerheer alleen de schoudersophaalt, mij de deur laat uitzetten, en ik ga mij over hem beklagen bij mijn oom, dielid van de Eerste Kamer is.’‘Lid van de Eerste Kamer!’ riep ik verbaasd uit.‘Een eigen oom van mij, mijnheer! Ik heb bloedverwanten, zooals ik de eer heb

gehad u te verzekeren, in de allerdeftigste betrekkingen. Behoef ik er u aan teherinneren, dat vele “Niemanden” zelfs eens op het ministerieele kussen gezetenhebben? Dat zij, zoolang zij de macht in handen hadden, hun waren naam, ver-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 229: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

222

loochenden, en dat zij, heel onbeschaamd, dien eerst bekenden, zoodra zij afgetredenen gepensionneerd waren? Die heeren zullen u zelve gaarne bekennen, dat zij nu“Niemand” zijn! En hun vorige vleiers gaan hen ook voorbij, zonder zelfs te groeten,en halen de schouders op, en verklaren heel vrij: “hij is Niemandmeer; hij heeft nietsin te brengen!”Maar met mijn oom van de Eerste Kamer is het geheel anders gesteld:Die heeft nooit iets in te brengen gehad; - alleen een boel geld, en daar hij nooitiemand tegensprak en geen mensch kwaad deed, en er zeer deftig uitzag, heeft menhem lid der Kamer gemaakt, hoewel iedereen hem tot dien tijd als een “Niemand”kende. Nu is oom echter Iemand geworden; dat verzeker ik u! Hij zit heel deftig opzijne plaats en stemt altijd met de meerderheid mede, zoodra die bekend is, en blijftkalm te huis, als die twijfelachtig wordt; en compromitteert zich niet door iets tegeniemands zin te doen of te zeggen, en is dus een groot man geworden en zeer populairen heeft zelfs, juist door een “Niemand” van den goeden, ouden stempel te zijn,verscheidene lintjes en onderscheidingen ontvangen; - nu vraag ik u, of het mooi vanhem is, zijn waren naam te loochenen, en vol te houden, dat alleen ik een Niemandben, terwijl hij onzen neef den kamerheer, gaarne als iemand van zijne familie erkent.’‘Mijnheer,’ zeide ik verontwaardigd, ‘ik houd u voor een verwaanden democraat!’‘Dan doet gij mij eene schreeuwende onrechtvaardigheid aan, mijnheer Smits!’

luidde het antwoord. ‘Onder de democraten ben ik evenmin in tel, als onder dearistocraten. Bij mijn neef, den kamerheer, en bij mijn oom, het lid van de EersteKamer, afgewezen, ga ik tot mijn anderen neef, het hoofd van de ultra-liberalekiezersvereeniging hier ter stede. Dat is een kerel naar mijn hart, zeg ik. Die zal mijniet verloochenen! - Ja wel! De anderen zijn ten minste beleefd in hun vormengeweest; - hij geeft zich niet eens die moeite! Hij, die zelf tegen iedereen te veldetrekt, die iemand is, of zijn wil, wordt woedend, als ik hem voor een “Niemand”houd. Hij schreeuwt, van den vroegen morgen tot den laten avond, moord en brandover iedereen, die het een of ander ambt bekleedt, dat hij zelf gaarne voor zich ofzijn zoon (ook een echte Niemand) in beslag zou genomen hebben; hij heeft zelfnooit iets anders gedaan, dan iedereen en alles berispen en afkeuren, zonder ietsbeters daarvoor in de plaats te kunnen stellen; - zijn geheele streven is voor iemandvan beteekenis door te gaan; - hoe zou ik, mijnheer Smits, met een Niemand vandien aard overweg kunnen?’‘Dat is wel wat moeielijk,’ hernam ik; ‘maar ik begrijp ook niet best, wat gij van

al de andere Niemanden verlangt?’‘Van hen zelven niets, mijnheer. Maar van de wereld de rechtvaardigheid, dat zij

hun voor oogen houde, dat zij niet beter zijn

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 230: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

223

dan ik; dat zij tegen den hofnar en den kamerkwast en den razenden Roeland vaneen democraat zeide: “Ziet, mijn geachte vrienden, hoe en op welke wijze gij u ookvermomt, het helpt u niets! Gij zijt een fraai klaverblad van Niemanden, die het hoofdtevergeefs heft boven uwe nederige broeders in het stof Verbeeldt u niet, dat gij, inuw gouden rok, of te midden van de laffe Iemanden, die u toejuichen, iets meer ofiets beters zijt, dan de stille broeders, die hun naam niet verloochenende, door u zoouit de hoogte behandeld worden. Laat de algemeene broederliefde, waarvan men inwoorden zooveel ophef maakt, om ze in de daad zoo gemakkelijk te vergeten, tochonder de groote familie der Niemanden ten minste geene fictie wezen! Reikt elkaarde hand, - en ziet of gij zoodoende niet op den duur kans hebt om iemand te worden,die meer achting verdient, dan waarop gij nu zoo onbescheiden aanspraak maakt.”’‘Is er niets anders, dat gij van de wereld vergt?’ vroeg ik spottend.‘Een heele boel, mijnheer,’ hervatte Niemand. ‘Ik heb u de grieven blootgelegd,

die ik tegen mijne familie heb. Laat ik u nog, nu ik eens aan den gang ben, ook dieopsommen, welke ik in de maatschappij ondervind, waar ik (onder mijn waren naam)op de door u beschreven, verachtelijke wijze behandeld word. Men zou zeggen, datdit al erg genoeg is; maar er is eene nog ergere onrechtvaardigheid, welke u geheelen al schijnt ontgaan te zijn, - en namelijk de volgende: Mijn oom van de EersteKamer geeft er vooral aanleiding toe. Mijn oom moet bekennen, zegt hij, dat er veleoude misbruiken bestaan (dat kan “Niemand” helpen); het spijt hem te zien, datdaardoor ook in dit of dat departement alles in de war raakt; - hij wenscht dus, datde zaken anders waren; en meer kan “Niemand” doen in zijne positie, - zoodat, alseindelijk een ongeluk komt, dan heeft “Niemand” de schuld te dragen, daarvan is hijovertuigd! - En “Niemand” wordt dus de zondenbok, die ontzettend veel teverantwoorden heeft in deze wereld. “Niemand” heeft gezien, dat de dijken in slechtentoestand zijn, en het is “Niemands” plicht daarnaar te kijken, en het is “Niemand”te wijten, als er eene overstrooming volgt. “Niemand” verwachtte veel van dezen ofgenen minister, en de ministers verklaren ook hardop, dat “Niemand” het recht heeftom alles van hen te vergen, - een recht, dat zij overigens alleen aan “Niemand”toekennen, - want, zoodra Iemand dat in zijn hoofd krijgt, wordt hij dadelijk als een“Niemand” behandeld. - “Niemand” heeft kunnen voorzien, dat de effectenprijzenzoo spoedig dalen zouden, en de makelaar op de Beurs schuift de schuld van denslechten inkoop op “Niemand.” “Niemand” kan alles verdragen, - zegt iedereen, dieweerom slaat, als men hem trapt, en “Niemand”mag het recht in eigen handen nemen,zegt de rechter, die hem daar-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 231: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

224

voor beboet. Aan “Niemand” worden dus de grootste voorrechten en privilegiëntoegekend en van den anderen kant worden hem zelfs de kleinste beleefdhedengeweigerd en zijn bestaan geïgnoreerd, of hem de zotste ongerijmdhedentoegeschreven. Een “Niemand” bederft een goed gezelschap, en wordt niet gevraagd,en toch is het altijd “Niemand” geweest, die den spiegel gebroken, of een hatelijkgerucht in omloop gebracht heeft. “Niemand” heeft iets gezien of gedaan, dat verkeerdis in de huishouding, en “Niemand” komt gaarne te laat, als hij op een goed dinergevraagd wordt. “Niemand” heeft echter te veel gegeten, hoewel iedereen denvolgenden dag ongesteld is. Zelfs de misanthroop vertrouwt “Niemand”, terwijl hijiedereen veracht, en “Niemands” crediet op de beurs is zoo goed als dat vanRothschild zelven. Wil “Niemand” echter borg voor u staan, dan kimt gij geen centkrijgen, en als “Niemand” uw boeken las, mijnheer Smits, zou ik wel willen zien,waar gij een uitgever vondt, hoewel gij “Niemands” oordeel behoeft te vreezen,zoolang gij, zonder iemand te ontzien, u daarop toelegt, om die maatschappelijkedwaasheden -’‘Het spijt me, maar ik moet bepaaldelijk Iemand spreken heden avond,’ zeide ik,

uitgeput door verveling, tot mijn heven vriend; ‘neem het mij dus niet kwalijk, alsik u verzoek uwe visite een andermaal te hervatten.’‘Volstrekt niet, mijnheer!’‘Voor “Niemand” meer te huis hedenavond!’ riep ik, zoodra de deur achter zijn

rug gesloten was.

Aan het venster.

Het zoeken naar denkbeelden wordt, zoo ik mij niet vergis, doorMassillon vergelekenbij het uitkijken uit een venster. ‘Men kan,’ zegt hij, ‘volstrekt niet weten wat voorhet oog der ziel voorbijgaat; maar dat er altijd, op den duur het een of anderverschijnen zal, is zeker.’ Dit is zijne gedachte, hoewel het niet zijn woorden zijn,en hetgeen hij op abstracte dingen toepast, pas ik soms toe op de werkelijkheid, enkan, - al niets doende, - uren lang uit het raam zitten kijken en mijmeren over devoorbijgangers, - dat is, niet zoozeer over hunne persoonlijkheid, als over allerleivonken, die zij, zoo te zeggen, uit de straatsteen en slaan, en welke mij somsbuitengewoon vermaken, hetzij ik ze zoek tot vlammetjes aan te blazen, of mij alleenmet de oogenblikkelijke opflikkering tevreden stel. De straat is, in één woord, voormij, wat de kaleidoskoop is voor het kind, en ik zie er met het oog der verbeeldingaltijd zesmaal meer dan de wezenlijkheid oplevert, - totdat ik, vermoeid en uitgeputdoor de eeuwige afwis-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 232: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

225

seling, mijn blikken binnenwaarts keer, om alles na te gaan, wat ik ontdekt heb.Want iederenmensch beschouw ik als een belangrijken roman, die mij zeer boeien

zou, als ik hem maar lezen kon, en terwijl ik (in 't voorbijgaan,) alleen het titelbladzie, of wellicht de eerste regels van het eerste hoofdstuk, spin ik gaarne het overigevan het verhaal in mijne verbeelding uit, en erger me zeer als ik tot geen ontknoopingkan komen.En niet slechts de menschen, maar ook de zaken hebben een dergelijk (wellicht

denkbeeldig) gewicht, voor hem, die verkiest er over na te denken; - een stukjesteenkolen kan mij in de ingewanden der aarde verplaatsen, vanwaar het eensuitgehaald werd, - en een matje vijgen toovert de heerlijkste tooneelen van deweelderige Levant voor mijn oogen. Met één woord: er is poëzie in alles, mijnvrienden, in weerwil van den prozaïschen tijd, welken wij heeten te beleven, - enzoo iemand over het gebrek daarvan klaagt, ligt de schuld eerder aan hemzelven,dan aan zijne omgeving.Gelooft gij dit niet? Welaan, steekt eene sigaar op en laten wij een half uurtje lang

te zamen uit het raam kijken; wij kunnen dat evengoed doen als met elkaar in desociëteit een partijtje piket spelen.....Een kruidenierswinkel over de deur! Daar is waarlijk niets belangrijks te zien!In den winkel wellicht niet, - hoewel ik dat zoo gaaf niet aannemen wil; - maar de

kruidenier zelf! - Laten we hem een oogenblik waarnemen. Hij staat juist in de deur,met de handen in de broekzakken, de pet achter op het hoofd, - met een vorschendoog naar den hemel te kijken. Zijn gelaat heldert op, terwijl hij de zon door de dikkenevelschichten ziet doorbreken, en hij keert zich om, en zegt iets tegen zijn leerjongen,die een paar schreden achter hem staat, en nu eene ladder te voorschijn haalt uit denwinkel en daarmede de deur uitkomt. De kruidenier blaast zijn eindje pijp aan, stoptde handen weder in de broekzakken en volgt hem op straat, en achter den kruidenierkomt zijn vijftienjarig dochtertje met eene vogelkooi in de hand, die zij haar vaderaangeeft, zoodra de leerling de ladder tegen den muur geplant, en zich in de positiegesteld heeft, om ze vast te houden. De kruidenier zelf echter maakt zich tot eenezeer gewichtige bezigheid gereed; nog eens wordt het pijpje aangeblazen; de petwordt nog verder achter op het hoofd geschoven, waar ze op eene raadselachtigewijze toch blijft hangen; een paar maal beproeft hij met den eenen voet de onderstesport, ten einde te zien of de ladder behoorlijk vast staat, en eindelijk klimt hij, metveel deftigheid, naar boven, terwijl zijne dochter hem. van het midden der stille straat,stap voor stap met onafgewende

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 233: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

226

blikken volgt, en de leerjongen, met de gebaren van een jeugdigen Hercules, deladder vastklemt, en paars in het gezicht wordt van de onnoodige krachtsinspanning.Inmiddels is de kruidenier naar boven gekomen en na eerst aan den spijker in denmuur getrokken te hebben, alsof die bestemd ware eene wereld te dragen, wordt devogelkooi in de koesterende zonnestralen opgehangen. Het kost den goeden manheel veel moeite ze loodrecht te krijgen. Eerst hangt ze te veel rechts, daarop te veellinks; - dan buigt hij zich achterover op de ladder, alsof hij geen ruggegraat had, ommet de linkerhand voor de oogen ze goed te bekijken, terwijl hij, met de rechter, zenog een klein tikje links geeft, - en dan weder bekijkt, en dan weder wat rechts brengt,totdat zijn dochtertje hem verzekert, dat alles in orde is. Daarop volgt eenealleenspraak van den kruidenier tot den eenigszins onthutsten, fladderenden vogelgericht, terwijl hij zorgvuldig ziet of het waterfleschje en het zaadbakje behoorlijkgevuld zijn, en eenige groene bladeren netjes en kunstig tusschen de ijzerdradenvlecht, waarna hij weder de pet naar voren trekt, met een gebaar, hetwelk te kennengeeft, dat hij met zijn werk tevreden is, en weder, steeds nog met één oog op denvogel, naar beneden daalt. Van de straatsteenen zien nu alle drie, - de leerling metde ladder op den schouder, - naar boven; en luisteren een oogenblik met veelwelgevallen naar den tjilpenden kooibewoner en verheugen zich er over, dat die zoolekker in de zon hangt. - - Zij worden echter door die kar met schuurzand verdreven,en verdwijnen weder in de donkere schuilhoeken van den winkel.Gij kunt echter, zoo gij verkiest, een heel romannetje spinnen uit het weinige, dat

we daar gezien hebben. De kruidenier is een goedhartige vent, - daarvan ben ikovertuigd, - en wellicht hemzelven onbewust, glimt er een vonkje van liefde tot hetschoone en tot de poëzie in zijn hart, dat zich lucht geeft in zijne teedere zorg voorhet vogeltje. Kunt gij u niet voorstellen, welke teleurstelling het voor hem zijn moet,als het weder hem niet vergunt de kooi op te hangen? Kunt gij u niet verbeelden,welke leegte hij gevoelen zal, als die vogel eens op den rug, met opgetrokkeneklauwen, onder in de kooi gevonden wordt? Begrijpt ge ook niet, uit den ijver,waarmede de leerling hem hielp, dat hij een goedaardige meester is? Hebt gij vooralniet opgemerkt dat die roodharige jongen zich trachtte te onderscheiden in de oogenvan het blondemeisje, en terwijl vader en dochter naar de kooi kekenmet onverdeeldeaandacht, hebt gij niet gezien, dat hij den blik op de schoone gevestigd hield, en zichop eene verlegene wijze achter het oor krabde, - alsof hij zelf onzeker was, wat hijgevoelde, - of zichzelven afvroeg, wat dat geven moest? En wat m o e t dat geven?Eene knappe deern, door een leelijken jongen bemind; - eene sentimenteelegeschiedenis in drie dee-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 234: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

227

len? - Of zal alles goed en geregeld afloopen en uit den kalen leerjongen degewenschte schoonzoon opgroeien, en zullen de beide jongelieden den oudenkruidenier, - als de vogel er niet meer is, - verplegen en in zijn leuningstoel in dewarme zonnestralen zetten, en hem omgeven met jonge vogeltjes uit hun eigen nest,die zijn grijzen ouderdom opvroolijken zullen?Ik zou het wel willen weten. Inmiddels is de kar vlak voor de deur blijven staan,

en trekt onze aandacht van den vogel en den kruidenier af.Aan de kar is volstrekt niets te zien. Niets, dan dat men aan de smerige wielen

ontwaren kan, dat die een heel eind ver gekomen is. Eene heele vracht ook voor denarmen knol, die ze heeft moeten trekken en nu met hangenden kop geduldig staat tewachten, tot zijn baas, door een geweldigen ruk aan den mond, hem vermaant omverder te gaan.Die knol heeft betere dagen gezien. Dat is duidelijk aan den fijngevormden kop,

aan de dunne, hoewel nu verstijfde beenen, aan de kleine, lomp beslagene voeten,aan een zeker iets in al zijn vormen, hoe verborgen ook onder het zware tuig (inzichzelf reeds eene geheele vracht), dat van edele afkomst en vroegere, zorgvuldigeverpleging getuigt. Zelfs de halfvergrijsde, ruige staart waaruit de roekeloozestraatjongens ongestraft in het voorbijgaan de haren plukken, wordt nog op eene fierewijze gedragen. Het oude ros herinnert mij aan den ém i g r é , den markies van heta n c i e n r é g im e , die jaren lang den kost verdiende te Amsterdammet les te gevenin zijne moedertaal, - en toch nog altijd, en in welke behoeftige omstandigheden ook,de edelman bleef, die hij geboren was. - - Zulk een paard, geloof me, heeft ook eenavontuurlijk leven gehad.Het kan best zijn, dat het jonge paard rechtstreeks uit Engeland is overgekomen;

- ik zie het, dunkt me, op stal van een onzer rijke Amsterdammers, die er trotsch opis zulk een moedig en prachtig jong dier gekocht te hebben, - ik zeg gekocht tehebben, - want er op rijden, doet hij niet meer na den eersten dag, toen hij het zoovoorzichtig in de m a n è g e besteeg, en het hem daar afwierp. Niet, mijnheer, dathij niet rijden kan! Volstrekt niet! Integendeel, de p i k e u r , die hem, ik weet niethoevele lessen, tegen ik weet niet hoevele guldens gegeven heeft, verklaart, dat hijeen uitmuntend ruiter is; - maar ‘het beest heeft nukken, mijnheer, - erge nukken,mijnheer!’ - dat heeft de p i k e u r , met een oog op de toekomst, verzekerd, - en nustaat het alleen te pronk op stal, en heeft het een benijdenswaardig leven. Dat echterniet van al te langen duur is; want zijn heer heeft er spoedig genoeg van, het paardvoor niets den kost te geven en hij ruilt het (met eene heel kleine geldelijke opoffering)tegen een uiterst geschikt rijpaard van den p i k e u r , dat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 235: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

228

bijna tien minuten lang draven kan, zonder te toonen, dat het dampig is, en een heelaardig handgalopje heeft, en alleen telkens struikelt, omdat het niet genoeg in dehand gehouden wordt, en volstrekt niet, omdat het zoo zwak op de voorbeenen is.Bij den p i k e u r heeft het paard een minder goed, maar daarentegen een zeer

nuttig leven. Het is nog jong en moet een boel leeren en maakt intieme kennis metde c h amb r i è r e en leert den Spaanschen tred en is een tijdlang het blufpaard,waarop zijn meester c a r o u s s e l rijdt en zich in het publiek vertoont. Hij berijdthet ook op een wedren, en zou den prijs er mede behaald hebben, zoo niet het dier,- bij den laatsten sprong - gestort ware, en, helaas, een gebrek aan den schoudergekregen had, dat zijne wezenlijke waarde tot op nul reduceerde.Hierop volgt het gelukkigste tijdvak van zijn leven; zes maanden in de weide, -

in vrijheid en rust, - totdat alles zoover hersteld is, dat de oppervlakkige kenner nietsmeer van het kwaad ontdekken kan.Alsdan is het met zijne rust gedaan. Het dier wordt als lessenknol in de m a n è g e

gebruikt, waar de onervarenen er trotsch op zijn een echt Engelsch paard te rijden,- totdat het ‘voor een prikje’ wordt overgedaan aan een kunstruiter, en een tijdvakvan schitterende ellende volgt. ‘Alcmène’, zooals het dier wordt omgedoopt, is eersthet paard, waarop de heer Alfons in de groote m a n è g e rijdt en zoovele hartenverovert, en dat ook in den c i r q u e zijn zakdoek apporteert en uit een emmer watereen stuk geld opvischt, en als een hond nederzit en zich door den c l ow n aan tafellaat bedienen, en dood ligt en een lieveling van het publiek wordt, totdat de heerAlfons op een goeden dag den nek breekt of wegloopt, om de eene of andere reden,na zijn paard, - dat nu oud en stijf begint te worden, - aan een ander overgedaan tehebben, die het alleen gebruikt om den klassieken galop van den c i r q u e te loopen,terwijl hij over de bandels of door den hoepel springt, of als Mezeppa, invleeschkleurige tricots, op zijn rug uitgestrekt ligt. Helaas! slecht voer en veel werken onophoudelijke lessen hebben den armen knol geheel en al bedorven; - nog eenpaar jaren en hij gaat over in handen van een huurkoetsier, en eindelijk, steeds dalende,komt hij aan zijn tegenwoordigen meester, - van wien hij spoedig bij den vilder zalkomen. Arm dier!Maar hij strompelt langzaammet zijne zware vracht verder!Mogenwij hem nooit als rookvleesch weder ontmoeten!Nog klinkt het geraas der zware wielen, terwijl ze langzaam over de steenen rollen,

ons in de ooren en onze aandacht wordt reeds door een ander geluid afgetrokken.Daar staat een kerel met een orgel voor de deur. Jaag hem niet weg, eer wij hem vannaderbij wat opgenomen hebben.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 236: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

229

Het is een van die zwartgebrande gezichten, met donkere, zwaarmoedige dochlevendige oogen en eene geduldige, lijdende uitdrukking op de trekken, die ik nooitzonder belangstelling kan aanschouwen. Ik weet het wel; het is een jonge, krachtigevent, die door handenarbeid best den kost zou kunnen verdienen; het is een landlooperuit vreemde streken, die met zijn gedraai en gekweel mij soms vreeselijk verveelt; -maar toch moet ik hem onwillekeurig gadeslaan, en ik gevoel mij niet sterk genoegom hem een paar centen te weigeren.Ver van hier, - aan genen kant der met sneeuw bedekte Alpen, ligt de hut, welke

hij verlaten heeft, om hier zijn geluk te zoeken. Welke vreemde tooneelen, - welkeheerlijkheden der natuur, welke prachtige steden, heeft hij niet op den langen tochtdoorkruist! Welke zonderlinge herinneringen zal hij opgedaan hebben! Hier, dehoogmoedige grensbewaker, die hem de pas uit de hand rukte en hem als eenmisdadiger behandelde, en onwillig verder liet trekken op zijn eenzamen weg; daarde vreedzame dorpsbewoner, die half schuw, half nieuwsgierig den zwartenvreemdeling aanstaarde, en eerst door zijn vriendelijken glimlach en dan door deonbekende tonen van zijn orgel tot vertrouwelijkheid gelokt, hem in onverstaanbaretaal aansprak en met eene kleine gift verder zond. Dan tooneelen van huppelendekinderen, betooverd door de draaiende poppetjes en dansende bij de vroolijke muziek,en tooneelen van de woeste kermisfeesten, waar dronken matrozen en wufteBacchanten in den wilden dans rondom het orgel sprongen. Hier eene milde gave,te kostbaarder omdat ze onverwacht was, en door een vriendelijken blik vergezeldwerd; - daar hoon en scheldwoorden. Overal vermoeienis en nergens te huis - enslechts in verre verte een straal van hoop op den terugkeer naar het vaderland, eneen angstig berekenen van de kleine spaarpenningen! Geef hem gerust een duitjemede; - al is het ook alleen uit medelijden. - Overigens verdient hij het wel Zie, hijis dadelijk omgeven door een heelen troep luisteraars. ‘Allen kinderen en menschen’,zegt gij wellicht, ‘die den kostbaren tijd verspillen met naar zijne muziek te luisteren.’Maar dat neem ik zoo gaaf niet aan; - er is weinig in het leven van onze lagerevolksklassen, dat, hoe ook, geschikt ware hunne liefde tot het schoone, of hun gevoelvoor de kunst in eenigen graad te ontwikkelen. Het is ook, naar mijne meening eengewaand voorrecht van ons, uit de meer beschaafde standen, om ons te houden, alsofhet schoone en het goede in die vakken alleen voor ons geschapen ware, en, zoo nietdoor onze woorden, zeer zeker door ons doen, het volk alleen op zoogenaamdepractisch nuttige voordeelen te wijzen. - Zie, bij voorbeeld, dien jongen, dien echtenstraatbengel, zonder pet op het hoofd en haast zonder kleeren aan het lijf, met demeeste juistheid de maat slaan met

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 237: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

230

zijn vuile handen; hoor hem het deuntje van het orgel fluiten, als hij verder drentelt;- er is wellicht een halmpje opgeschoten in het onbebouwde veld van dat hart, datlater vruchten dragen k a n , - en zoo dat niet gebeurt, ten minste een kostbare bloemzal worden voor hem, die het bezit, al is het alleen, omdat het hem een onschuldig,tot dusver ongekend genoegen oplevert.Maar wacht eens! Daar komt eene geheele reeks van romans aan, - als wij ze maar

lezen konden, in één persoon vereenigd, - daar is de brievenbesteller! De bode vanhet Noodlot, die u voor een dubbeltje, met een even onverschillig gelaat, hetzwartgerande doodsbericht, als de heuglijkste tijding overbrengt. Ga hem maar eenoogenblik in zijn gangen na, en zie dan, of gij niet stof genoeg vindt, om er denheelen dag over te fantaseeren! Daar heeft hij de dikke, ministerieel bestempeldemissive in de hand, boven op het dikke pak, - is dat eene benoeming of eenepensioneering? Is het de pas tot de intrede in dien drukken diensttijd, - of, zoo tezeggen, de quitantie voor een leven van ploegen en zwoegen, die de gewenschte rust,of de gevreesde terzijdestelling medebrengt? - Daaronder liggen stapels vanhandelsbrieven, minder aan menschen dan aan firma's gericht; belangrijkebestellingen, zware wissels, die gehonoreerd of geprotesteerd zullenworden; tijdingen,die geheele familiën met vreugde of met leed vervullen, en midden daaronder schuilthet keurig ingesloten en toegelakt briefje, met het adres van eene vrouwenhand, datin zichzelf reeds een geheele roman is. - Daar is ook de eerste brief van denschooljongen aan zijn ouders, en de laatste brief van den vertrekkende, - met deloodsboot meegegeven, - vlak boven het onverschillige gesteendruktehuwelijksbericht, dubbel toegelakt, dat wij niet lezen, als wij het ontvangen en welksuitblijven wij toch zoo kwalijk zouden opnemen; - daar is ook: - ‘Niets, mijnheer!’voor hem die zoo ongeduldig naar een brief uitziet, en iets van belang wellicht voorhem, die niets wachtende was. Daar is de wereld in een doosje, gelijk men zegt, envoor een wijsgeerigen brievenbesteller, - zoo die bestaat, - eene onuitputtelijke bronvan opmerking en waarnemingen.....Helaas, hij brengt mij een pak proeven en ik verlaat ongaarne het venster en mijne

mijmering, om mij verder bezig te houden met het zoeken, naar dansende letters endie allerongelukkigste drukfouten, waarover mijn vriend, Pierre Sansnom, eens zooaandoenlijk geklaagd heeft!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 238: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

231

A. keer terug!

Gij hebt het ook gezien, niet waar, lezer? In groote, zwarte letters, zoo aan 't hoofdder advertentiën in de H a a r l em s c h e C o u r a n t , eenige weken geleden: - A.k e e r t e r u g . Zonder uitroepingsteeken, - zonder iets er achter, dan de zwarte punt,die tot slot diende, en een einde maakt aan al wat wij er van weten.Maar zulk een enkel woord, een iets, dat buiten de dagelijksche routine van de

dagbladenberichten valt, treft de aandacht ook van hem, wien het niet persoonlijkaangaat; het wekt de verbeelding op, prikkelt (of men het bekennen wil of niet) denieuwsgierigheid, en zeker heeft menigeen, evenals ik, op den dag toen hij dieadvertentie las, met eene zekere deelnemende en ernstige belangstelling, de zwarteletters voor zijn geest zien zweven en gezocht zich, op de eene of andere wijze, eeneverklaring daarvan te geven.A. k e e r t e r u g . Wie is A.? Ik ben onlangs in de sociëteit geweest; daar heb ik

(op een vreemdeling wachtende) tot laat in den nacht gezeten, toen de zalen geheelverlaten waren, toen iedereen naar huis was gegaan, behalve een heel vroolijkgezelschap van jongelieden aan de speeltafel. Daar heb ik, als toeschouwer gezetenen met een akelig gevoel het spel gevolgd; - het spel dat niet meer een aangenaamtijdverdrijf, maar eene soort van helsche woede was geworden.Daar heb ik een jongen van heel geringe afkomst, die de grootste opofferingen

aan de zijnen gekost heeft om hem een postje te bezorgen, waarvan hij bij de grootstezuinigheid fatsoenlijk leven kan, met koortsachtige inspanning elke kaart zienwaarnemen, die omgeslagen werd, elke kans berekenen om te winnen, terwijl hijmet bevende vingers en angstigen blik sommen waagde, waarover hij zeker, op eeneeerlijke wijze, niet beschikken kon. Reeds toen vroeg ik mij zelven af: wat moet ervan hem worden, als hij verliest?... Maar het geluk, zooals het heet, begunstigdehem; hij won veel, en speelde hooger en hooger en won het geld van jongelieden,waarvan de meesten het evenmin kondenmissen als hij, - het was een droevig tooneelen wordt avond op avond hernieuwd. Het is treurig waar te nemen, hoe de jongeliedendáár ter plaatse, uit een ellendigen geest van bluffen, zich laten verleiden door hetspel, hetwelk voor meer bemiddelden pief veel te beteekenen heeft, - maar voor heneene levensquaestie wordt. Het is een somber gezicht in die prachtige zaal, despeeltafels te zien, waarachter een half dozijn rijke, halfversleten r o u é s eenetijdelijke opwekking zoeken, omgeven door jeugdige, frissche gezichten, nu doorden hartstocht vertrokken, door de vrees verbleekt, of wellicht met de tijdelijkeopgewondenheid van een ver-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 239: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

232

raderlijk oogenblik van zoogenaamd geluk schitterend. Het is vreeselijk te zien, hoemen daar door opwekking van den valschen moed, met behulp van sterken drank,de stem van het geweten en van dien zedelijken moed tracht te smoren, die luideroept: ‘K e e r t e r u g !’Het is nu meer dan veertien dagen geleden, dat ik dat onheilspellende tooneel, dat

avond op avond herhaald wordt, bijgewoond heb, - en nog steeds zweeft het mij voorden geest; geldt de oproeping in de courant wellicht een der ongelukkige, jeugdigeslachtoffers van het spel? Is het eindelijk tot eene beslissing met hem gekomen?Heeft hij zijn ‘eereschulden’ niet meer kunnen voldoen? Heeft hij geen opofferingenmeer kunnen vergen van hen, die reeds zooveel voor hem opgeofferd hebben? Heefthij den laatsten, wanhopigen c o u p gewaagd? Is hij verdwenen, zonder dat menweet waarheen? Is hij op, weg om zich bij de vele ellendigen te voegen, die densoldatenstand onteeren, door, als zij zich schamen moeten in de maatschappij op tetreden, als laatste toevlucht, ‘dienst te nemen naar de Oost’? Is hij, met nogwanhopiger besluit, uit de schitterende zaal gevlucht, om rond te dwarrelen langs deverlaten oevers van het diepe, stille water, dat hem eene laatste toevlucht schijnt aante bieden, en van welks kille omhelzing hem slechts het gebrek aan dierlijken moedgered heeft, en doolt hij nu beschaamd en onbekend rond onder het volk waaruit hetden zijnen zooveel moeite heeft gekost om hem op te heffen, en dat hij reeds zoodiep heeft leeren verachten in die ‘fatsoenlijke’ wereld, welke hem tot den val verleidheeft? A. k e e r t e r u g ! Mogen die woorden hem bereiken en tot inkeer brengen,- al zijn ze niet tot h em gericht! Ze passen op veel meer letters van het alphabet dande A, die daarmede gemeend is. Er zal menigeen in de sociëteit, welke ik bedoel,dat blad in handen nemen; - menigeen zal hetgeen hier boven staat, niet op zichzelven,maar op zijn buurman toepassen. K e e r t t e r u g ! zeg ik nog eens, aan allen, diegevoelen, dat de woorden hun gelden, eer het te laat is! K e e r t t e r u g ! Het iseene-ernstige, eene welgemeende, eene dringende waarschuwing!A k e e r t e r u g . De voortvluchtige A's verdringen zich in mijne verbeelding! Nu

is A. de geliefde dochter, wier geschiedenis ik niet behoef na te sporen, die hetouderhart en het ouderlijke huis in het geheim heeft verlaten, om een geluk te zoeken,dat haar zoo verleidelijk werd voorgespiegeld; - dat haar zoo bitter bedriegen zal, -en ik zie de sprakelooze ouders, met bevende handen het dagblad opnemen en zichmet tranende blikken afvragen, of zij het wel gelezen heeft, en zitten te turen entevergeefs wachten den langen dag en den somberen nacht door, of zij welwederkomen zal. Er is eene doodsche stilte in huis,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 240: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

233

en eene doodelijke wond in het hart van den anders krachtigen vader en van devroeger zoo gelukkige moeder, en met gevouwen handen onderwerpen zij zich aanhet lot en er komt geene andere bede over hun lippen dan ‘k e e r t e r u g !’Er is een geheel boekdeel in die paar woorden voor haar, aan wie zij gericht zijn.

Er is eene eeuw van ellende verloopen voor haar ouders sedert de paar dagen dat diewoorden zoo zwart en dreigend gedrukt stonden, en ze nu voor het eerst onder deoogen der rampzalige komen, voor wie alleen zij bestemd waren. K e e r t e r u g !Die woorden verpletteren den valschen spiegel van een geluk, dat steeds verderachteruit wijkt als zij het telkens in haar bereik acht. Keer terug tot het stille kamertje,waar gij, in het verblijf der onschuld, van uwe moeder die lessen hebt geleerd, welkegij zoo slecht opgevolgd hebt; - keer terug tot die kleine ontelbare reine vreugden,welke gij zoo weinig teldet toen ze u behoorden en welker gemis u geen schattenvergoeden; keer terug tot het stille kamertje, zeg ik, waar alles, behalve gij zelve,nog onveranderd is. Keer terug tot het vogeltje, tot de bloemen, tot de onschuldigegenoegens, die het kinderlijke hart vervulden; keer terug tot den bijbel uwer moeder,die nog bij uwe verlaten slaapstede ligt; keer terug tot het groote, met onmetelijkeliefde vervulde hart der ouders; - al weet gij, dat de bloemen tevergeefs voor u zullenbloeien, en de vogels u verder geen vreugdeliederen zullen zingen; - het is nooit telaat om tot het heilige boek en in de armen der ouders terug te keeren!A. k e e r t e r u g . Ik sta aan het strand, en ik zie de ranke schepen met witte

vleugels uitgespreid gereed, om de reis naar verre wereldstreken te ondernemen, enik zie A., dien blonden krullebol, wiens hoofd door Robinson Crusoë en De Ruiter'slotgevallen op hol gebracht is, en die de vervelende Latijnsche themata en diehoofdbrekende Grieksche conjugaties stoutweg verlaten heeft, om tegen wil en dankder zijnen zeeman te worden, met glinsterende oogen rondslenteren, slechts nogonzeker, aan welken kapitein hij zijn sterken arm zal aanbieden. A. droomt van deschoone keerkringsstreken en hij dweept met de Zuidzee-eilanden, en hij heeftonbepaalde voorgevoelens van soortgelijke avonturen als wijlen Don Juan met debekoorlijke Haidée beleefde, en de gouden zon en de blauwe hemel en de zilverengolfjes doen zijn hart kloppen, en hij gevoelt zich reeds een held in zijn hart. Armejongen! Morgen kan de lucht betrekken en met het matrozenpak zouden ook voor ude illusiën en droomen verdwijnen! Vooral als gij voor het eerst zeeziek wordt! Hebtgij ook, o jeugdige held, aan het hard gezouten spek, aan de vuile schoenen van denkapitein, aan de gemeene taal, aan de weinige genoegens en de vele slagen, die denkajuitsjongen ten deel vallen, gedacht? Gij hebt vrij willen zijn? Wilt gij u dadelijkslaaf maken? Gij hebt

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 241: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

234

gelijk; neem er eerst een pretje van, treed in die herberg, en bestel, met gemaakten o n c h a l a n c e , waarvan niet eens de smerige knecht de dupe is, een glas grog eneen zeemans-maaltijd. Doe uw best niet misselijk te worden van de pruim, die gijzoo stoutweg in den mond stopt en dadelijk (zooals gij meent ongezien) wederuitwerpt, en neem de courant op, om de verlegenheid te verbergen, welke u overvaltin dit voor u zoo vreemd tooneel. Waarom verbleekt gij, jonge held? ‘A. k e e rt e r u g .’ Jawel! Op eens is die stem luid geworden, die gij tot nu toe gesmoord hebt.Zij fluistert u in, dat gij schatten gaat zoeken, die niet in vergelijking komen bij hetvaderhart, dat gij achterlaat; zij vertelt u heel zeker, dat gij niet zoo sterk zijt als giju verbeeldt, dat gij niet de kracht hebt, zooveel achter te laten, om de kans te wagenvan nog meer te vinden; - dat ééne omhelzing van die verlaten ouders meer waardis dan al wat gij u voorspiegelt van de toekomst, - dat, - maar de diligence is voorde deur; goed zoo! A. k e e r t e r u g ! Ik zou wel tegenwoordig willen wezen bij uwetehuiskomst; ik zou willen zien hoe de vreugde van hun kind weder te bezitten alleterecht gevreesde verwijten van de ouders doet verstommen; hoe, half trotsch op deu zelven behaalde overwinning, en half vernederd door de belachelijke rol, welkegij gespeeld hebt, gij in stilte op uwe kamer, die gij niet meer zoo roekeloos verlatenzult, de courant bewaart, waar A. k e e r t e r u g ! u eene waarschuwing voor uwgeheele leven zal zijn, en u wellicht van andere, meer gevaarlijke dwalingen dan deeerste terughouden!A. k e e r t e r u g ! - Ja het is eene waarschuwing, meer of minder aan ons allen

gericht: aan hem, die begint te spelen, aan haar die begint te wankelen, aan denjongeling, die dweept, ook aan den man, die op de begane paden der maatschappijzoo licht den goeden weg vergeet. A. k e e r t e r u g . Wie gij ook zijt en dit gevoelt:de advertentie was aan u gericht!

Schrijven aan een zeer ernstigen vriend.

‘Ja, mijn zeer ernstige vriend! Ge hebt gelijk, ik lach er om! Het ligt nu zoo in mijnaard en ik kan het niet laten.Wij, schrijvers, moeten (evenals de damesrokken) hedenten dage veel uitstaan, en als men altijd een ernstig gezicht wilde trekken, zou meneindelijk zoodanig in de plooi komen, dat men spoedig het lachen, - waardoor zooalshet u bekend is, waarde vriend, wij menschen ons van de ernstige dierenonderscheiden, - geheel en al zou afleeren.‘Maar,’ zegt gij, ‘het lachen op zijn tijd is goed, daartegen heb ik

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 242: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

235

niets in te brengen, - men moet echter niet om alles lachen en ernstige dingen dienenook ernstig behandeld te worden.’Dat stem ik u zoo gaaf niet toe, vooreerst, hetgeen gij zeer wijze en ernstige lieden

lachen op zijn tijd noemt, is voor mij eene ongerijmdheid. Een lach, evenals eenzonnestraal, is het kostbaarst, als die onverwacht, - of weder, zooals gijlieden ernstigemenschen soms meent, - wellicht geheel ten ontijde komt, - mits echter het een lachuit het hart is en geen bloot gegrijns van den mond.Dat men niet over a l l e s lachen mag, is stellig waar.Maar het is een overbodig gezegde: men k a n niet om alles lachen, al wilde men

nog zoo gaarne, hetgeen heiligen goed, hetgeen wezenlijk tragisch of aarts-slecht is,daarover zet ik het iemand te lachen, die het hart op de rechte plaats heeft, - en hetis een axioma bij mij, dat slechts hij, die een goed hart heeft, wezenlijk lachen kan,een ander kan de kaakspieren vertrekken en het geluid van een lachende nadoen,ongeveer als een doofstomme leert spreken; maar oprecht en hartelijk lachen kan hijniet.Nu leven wij in eenemaatschappij, waar ons zelden de uitersten van goed en kwaad

tegen komen; waar de middelmatigheid in alles eene hoofdrol speelt, en demiddelmatigheid heeft altijd ten minste, ééne zijde, die belachelijk is, - en als ik dieonder het oog krijg, lach ik er om, naar hartelust, - vooral op het papier, en zoo tezeggen in de fictie; er is reeds zooveel ernstigs in 't leven, dat het ons ten minstevergund moet wezen in onze verbeelding vroolijk te zijn.Dit zult gij mij wel willen toestemmen; alleen zullen wij misschien het niet eens

zijn in onze denkbeelden omtrent hetgeen men als ernstige zaken moet beschouwen.Ik voor mij, ben het met mijn vriend Lodewijk van Montalte geheel eens op dit punt;gij kent zijn brief ‘over den Ernst’ in No. 2 van den S p e c t a t o r ; lees dat schrijvennog eens over en zie toe, of ik het recht niet heb te beweren dat de maatschappij onsveel stof tot lachen oplevert, en bovendien, dat als men eens aan den gang is het heelmoeielijk is voor een verstandig en van nature opgeruimd wezen, om weder uit tescheiden.Het lachen is ook, op zichzelf, geloof mij, een heel onschuldig genot en tevens

een heel krachtig middel, tegenover vele dwaasheden, die, zoo men ze ernstig wildebehandelen, langzamerhand een zeker gewicht zouden krijgen, en het hoofd verheffenen ons eindelijk noodzaken ze met al de defrigheid van groote rampen te bestrijden.Ze zouden, tegenover de ernstige bevechting zich wapenen van top tot teen uit hetvervelende arsenaal der logica en der betoogen; want niets is woordenrijker dan dedwaasheid, in welke gestalte ook, als ze geroepen wordt om zich te verdedigen, enhet is - geloof me dit op mijn woord van eer als opge-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 243: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

236

ruimd mensch, - een harer kenmerken, dat zij altijd het laatste woord in de discussiewil hebben.Daarom, mijn zeer ernstige vriend, vermijd ik een dergelijk tweegevecht, waarin

ik zeker het onderspit zou delven. Ik heb er niets tegen, om schertsende eene lans tebreken met den vervelenden reus der menschelijke en maatschappelijke dwaasheid;- maar ik gevoel de kracht niet in mij, om mij daaraan te onderwerpen, dat zoodraik ernstig met de dwaasheid wilde omspringen, die mij, alleen met hare vervelinggewapend, zou doodslaan.Daarbij heeft het lachen één voordeel, en levert het schertsen in den strijd één

onwaardeerbaar groot voorrecht op, dat aan geen ander wapen eigen is; - het verschaftu namelijk altijd onnoemelijk vele bondgenooten; het lokt zelfs overloopers van denvijand, die hem verzaken en van ganscher harte met u mededoen; en eindelijk zoouw tegenstander een goedaardige dwaas is, en niet al te vast gewikkeld in het pantservan den ernst, lacht hij gul mede, en legt, zonder vernedering, soms zelfs met eenverzoenenden glimlach, de wapens neder.Eene dergelijke overwinning is alleen aan den lach voorbehouden; ook hem valt

ze zelden te beurt, dat is waar; maar juist daarom is deze te kostbaarder en moet nietwegens kleingeestige vooroordeelen verworpen worden.Ook is het iets, hetwelk aan de menschelijke natuur eigen is, dat zij het denkbeeld

niet verdragen kan van belachelijk te wezen. Zeg haar, met den meest mogelijkenernst, dat zij hierin of daarin dwaalt, of zelfs wetens en willens verkeerd doet, en zijzal u dikwijls voor een vervelenden zedeprediker houden en - op den verkeerdenweg volharden; - bewijs haar echter, dat zij zich bespottelijk of belachelijk maakt,en zij krijgt eene kleur tot achter de ooren, en zoekt zich onmiddellijk te verbeteren.Dit is geen bewijs van de verdorvenheid van onzen aard; mij dunkt, dat het alleendaaraan toe te schrijven is, dat wij niet licht tot de overtuiging van onze slechtheidkomen, en dat wij, ons troostende met het goede, dat wij in ons zelven kennen, datin de weegschaal werpen tegenover het slechte, dat men ons verwijt, en hetwelk menzoo eenzijdig en hoog ernstig aantast, - en dus komen wij niet licht ter inzage, -terwijl iets, waarover een ander lacht, en hetwelk onze vrienden dwingt om mede telachen, zoo in het oogloopend dwaas is, dat zelfs de deftigste ijdelheid en de zotsteeigenliefde het niet meer verdragen kunnen en zwichten moeten.Bovendien, o zeer ernstige vriend, beken ik volgaarne, dat het ernstige al heel

dikwijls in eene deftigheid en een gewicht gehuld is, die mij afschrikken, en tevensben ik het met Sterne volmaakt eens, als hij opmerkt, dat de ernst veelal slechts demantel is, waarin de dwaasheid zich zoekt te vermommen, ten einde zich

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 244: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

237

eene waardigheid aan te matigen, welke haar van rechtswege volstrekt niet toekomt.Kan ik, bij voorbeeld, ernstig kijken, al doe ik nog zoo mijn best, als een

Champignon zich over zijn gekochten adel - dom verheugt? Kan ik iets anders doen,dan hem lachende in 't genot van zijn koopje laten? - Kan ik ook anders als lachen,als een oudadellijke Niemand, zich, met de handen in de zakken, op de graftombenzijner geëerbiedigde voorouders plaatsende, van daar, uit de hoogte, op alle overigestervelingen nederziet, ons zoekt wijs te maken, dat de deugden zijner voorvaderenhem het recht verleenen, om als een vadsige afgod offeranden van ons burgerlui tevergen? Wilde ik met deze beide vrienden in ernstige discussie treden, zou ik nietmijn tijd verliezen, en zou ik daarmede veel verder komen? Wel neen! mijn zeerernstige vriend; dat kunt gij ook niet denken!Nu heb ik daartegen meer dan eens het onschuldige genoegen gesmaakt van een

Paddenstoel hartelijk om een Champignon te hooren lachen, en zelfs is de eer mijherhaaldelijk te beurt gevallen, van een allerdeftigsten Niemand een glimlach temogen afpersen over de dwaze verwaandheid van vele hoog ernstige leden van zijnuitgebreid geslacht.Nog iets, zeer ernstige vriend; hetgeen wezenlijk belachelijk is in den mensch en

in de maatschappij, zit meestal op de oppervlakte, die wij het meest en gemakkelijkstzien, - en welke zoo dikwijls het betere, dat in de diepte verborgen ligt, vermomt enontsiert. Waarom dan, in vredesnaam, zou ik over hetgeen wezenlijk belachelijk is,anders dan met een lach spreken? Als ik soms dieper tracht te gaan en inderdaad opiets ernstigs stoot, dan kan ik zoo deftig zien als een uil; - maar, heel onder onsgezegd, - niet a l l e menschen hebben veel diepte; en ik moet al weer lachen, als iksoms, met ontzaglijk veel moeite de veelbelovende oppervlakte opgeruimd heb, - ener evenmin een wezenlijk beeld achter vind, als achter een gebroken spiegel. Kentgij, mijn hoog ernstige vriend, dergelijke menschen niet, en hoe maakt gij het in hungezelschap (want er zijn er te veel, om hen altijd te kunnen ontloopen), en is uw zeereerbiedwaardige ernst niet onder dergelijk volk evenmin op de plaats als eenebrandende bom in een porseleinwinkel? Moet gij hen daarmede niet verpletteren enstuk slaan - en waartoe al dat spektakel om niets? Ik vraag u, in gemoede, wat iseigenlijk belachelijker bij dergelijke gelegenheden, - uw ernst of mijn schertsen?Van den anderen kant, mijn wijze vriend, zijn er honderdenmenschen, die in hunne

onschuld, en zonder het te weten, de ernstige zaken op eene belachelijke wijzebehandelen, en mij en anderen daarover doen lachen, - volgens het oude gezegde, -omdat wij liever lachen dan huilen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 245: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

238

Tegen deze menschen, waarde vriend, moogt gij, wat mij betreft, gerust te veldetrekken met den meesten ernst. Wees echter dan ook slechts rechtmatig vertoorndover diegenen, welke eene ongepaste aanleiding tot lachen geven; maar blijf tevensgenadig gezind tegen diegenen, wier lachspieren onwillekeurig in beweging gebrachtworden.Is het mijne schuld, bij voorbeeld, wanneer ik er hartelijk om lachen moet, als ik

zie, dat ons fatsoen, door de ernstige maatschappelijke dwazen geschat wordt naarde verteringen, welke wij maken, - hetzij ons dat lijkt of niet? Moet ik niet proestenvan lachen als ik mijn vriend C. in de sociëteit ontmoet, die een der ijverigste ledenvan het afschaffingsgenootschap is en zie, hoe hij geregeld elken morgen een paarglaasjes madera en elken avond zijne flesch wijn drinkt, terwijl hij zich met eenbedroefd hoofdschudden afwendt, als ik een half glaasje punch bestel? Zoo ik nietweenen wil, moet ik niet weder hardop lachen (zelfs op gevaar van voor onbeleefddoor te gaan), wanneer ik nu deze, dan gene staatsmannen van de meesttegenovergestelde richtingen, met de meeste deftigheid hoor verklaren, dat zij enhun aanhangers alleen de onbaatzuchtige, ware volksvrienden zijn, - en het u,evengoed als mij, en duizenden anderen, hoog ernstige vriend, zeer goed bekend is,dat het die heeren alleen te doen is, om het roer in handen te krijgen of te houden?Is het mogelijk anders te doen, dan te lachen over de ernstige pogingen van

diegenen, welke in godsdienstige zaken zich beijveren te bewijzen, dat de vormboven de leer gaat? En moet gij ook van den anderen kant niet lachen, als hunoverdrevene tegenstanders opeens alle vormen willen verwerpen? Zijn er ook nietverbazend veel ernstige dwazen, over wie men lachen moet, omdat zij zelfs eenescherts als iets ernstigs beschouwen en behandelen?Waarde vriend! Is het ook niet eene ernstige zaak, dat wij sedert zoovele jaren op

eene wet op het middelbaar en hooger onderwijs wachten? En moet gij niet op eeneonbeschaamde wijze hardop lachen, als men u afvraagt, hoe lang wij nog zullenmoeten wachten?Doe dat, geloof me gerust, in dit en vele dergelijke gevallen; uw gezicht zou anders

licht zoo lang worden, dat zelfs ik, als ik het zag, niet meer zou kunnen lachen, enverplicht zou zijn mij te noemen, wat de hemel verhoede

uw zeer ernstigen vriend,

Sm i t s .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 246: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

239

Een geheel nieuwe medewerker.

‘Mijnheer,’ zei de meid, ‘daar is een mijnheer - met een knevel, die u verlangt tespreken!’Het was blijkbaar, dat die knevel indruk op de meid had gemaakt; maar volstrekt

geen gevaarlijken indruk; want zij legde een zekeren minachtenden, echtAmsterdamschen klemtoon op het woord ‘knevel’, die duidelijk te kennen gaf, datzij een heel min denkbeeld van den vreemdeling koesterde.Ik zelf ben op dat punt ook niet geheel en al van het nog bij ons, ouderwetsche

Nederlanders, heerschende vooroordeel omtrent baard en knevels vrij:‘'t Is zeker eene vergissing, Kaatje,’ zeide ik.De meid haalde de schouders op.‘Hij vroeg zeer bepaaldelijk naar mijnheer,’ hervatte zij; ‘'t is misschien zoo'n

vreemde poespas, die -’‘In elk geval kunnen wij hem niet op de mat laten staan,’ zeide ik; ‘vraag nog eens,

of hij m i j moet spreken, en zoo ja -’‘Zal ik zeggen, dat mijnheer niet te huis is.’‘Integendeel: laat hem dan maar binnen.’De oude dienstbode scheen dit maar half goed te vinden en verwijderde zich

schoorvoetende. Een paar oogenblikken later trad de vreemdeling met eene diepebuiging binnen. Het was een lang, mager mensch, met een grooten baard en langeblonde knevels; ik kende hem volstrekt niet.‘Mijnheer!’ begon hij eenigszins verlegen, ‘ik ben kunstenaar, - ik maak portrets;

- ik ben photografist, en -’‘Dank u wel,’ viel ik hem in de rede; ‘voor het eerste boekdeel, dat ik uitgaf, heb

ik mijn welgelijkend portret geplaatst, en -’‘Maar ik wenschte volstrekt niet uw portret te maken,’ zeide de kunstenaar.‘O!’ hernam ik koeltjes, wellicht eenigszins teleurgesteld, - wellicht eenigszins

vernederd, terwijl ik, met eenige nieuwsgierigheid, er bijvoegde: ‘mag ik dan weten,wat mij eigenlijk het genoegen van uw bezoek verschaft?’‘Mijnheer Smits,’ hernam de kunstenaar, eenige papieren uit zijn portefeuille

halende; ‘ik heb iets voor uw S p e c t a t o r , en daar ik een zeer onduidelijke handschrijf, wenschte ik u dat zelf te mogen voorlezen.’Ik wierp onwillekeurig een blik op de pendule, die echter niet onopgemerkt bleef

door mijn bezoeker.‘Het zal niet lang duren,’ pleitte hij, uiterst bescheiden, terwijl hij met eenigszins

bevende vingers zijn handschrift openvouwde en zijn stoel wat dichter bij de lamprukte.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 247: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

240

Ik echter zette mij in mijn leuningstoel terecht en luisterde aandachtig, terwijl hij mijhet volgende voorlas:

U i t h e t l e v e n v a n e e n p h o t o g r a f i s t .

‘Zoo het leven van een telegrafist iets belangwekkends heeft voor het publiek, dankomt het mij voor, dat ook dat van een rondtrekkenden kunstenaar, die dagelijksmenschen uit allerlei stand voor zijn oogen ziet, insgelijks het een en ander opleverenmoet, dat niet geheel en al van belang ontbloot zijn kan.De telegrafist ziet ternauwernood diegenen, met wie hij te maken heeft; uit een

enkel berichtje moet hij geheele toestanden en gebeurtenissen opmaken, of zichverbeelden; wij daarentegen, hebben tijd en gelegenheid, diegenen, welke voor onszitten, waar te nemen en gade te slaan, en tevens somswoorden of geheele gesprekkenop te vangen, welke ons diep treffen, en die, hoewel steeds weder door nieuweindrukken vervangen of verdrongen, zooveel stof tot nadenken opleveren, dat mener voor duizelt. Sommige dezer indrukken zijn dus vluchtig en voorbijgaand als dezonnestraal, onder welks schijn ze opgevangen worden; andere zijn blijvend enhouden den geest bezig en keeren steeds terug en ontwikkelen zich tot beeldjes entafereelen, waarin de zitter zelf niet altijd de hoofdpersoon blijft. Ik wilde u eenigedezer tooneelen trachten voor te stellen: - als ze ruwe schetsen blijken, is dat mijneschuld niet; ik kan met pen en inkt niet photographeeren.’De kunstenaar hield een oogenblik op, sloeg eene bladzijde om en hervatte daarop,

na een klein kuchje, als volgt:‘Het is helder weder; de kermis is druk aan den gang; in het kastje voor de deur

van mijne tijdelijke woning prijken de heerlijkste en meest verleidelijke beelden,met een groot plakkaat, waarop duidelijk te lezen staat, voor welke uiterst geringesommen de keurigste portretten vervaardigd worden. Het zal mij benieuwen, hoeveleklanten en van welken aard ik heden krijg.Mijn atelier is keurig in orde, zelfs met eenige bloempotten opgesierd, en het

onmisbare ronde tafeltje ontbreekt ook niet, met het gedrapeerde kleedje, waarop deheeren zoo gaarne met de linkerhand rusten, met vooruitgestoken rechterbeen enbezielden, opwaarts geslagen blik, als ik hen afbeeld. Voor de dames en diegeinender heeren, welke liefst eene peinzende houding aannemen, ontbreekt ook de deftigev o l t a i r e niet, en daarin uitgestrekt, verbeid ik ongeduldig de gewenschte klanten;- de aard van mijn middagmaal zal zeer van hun komen of uitblijven afhangen, enik zie ook, met een zucht, dat mijn roksmouwen, - - maar daar hoor ik al iemand opde trap; ik spring snel uit den stoel op, toover een alleropgeruimdsten en beleefdstenglim-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 248: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

241

lach op mijn gelaat, en sta gereed om de aankomenden behoorlijk te ontvangen, wiergeschommel op het portaal vervangenwordt door eene korte stilte en dan een benauwdtikken aan de deur. Ik heb liever, dat die opeens, zonder schroom opengedaan wordt;een benauwde klant is gewoonlijk òf achterdochtig, òf tot afdingen geneigd; hij, dieongedwongen en zonder schroom binnentreedt, doet dat meestal in het bewustzijnvan een gewenschten klant te wezen, en ik hoor reeds vooruit zijn guldens in mijnzak rammelen.Nu doe ik opeens de deur wijd open en zie voor mij staan, met den breedgeranden

hoed in de hand, een ouden boer, met sluik, neerhangend haar op een gelaat doorwind en weer gebronsd, een man van hooge jaren, met gekromde knieën in eenekorte broek gestoken, met lange, zwarte wollen kousen en schoenen met gespen enmet zulk eene starende, nieuwsgierige, half schichtige, half sluwe uitdrukking opzijn gelaat, dat mijn fortuin gemaakt zou zijn, wanneer ik hem, zooals hij daar staat,afteekenen en ‘uitgeven’ kon, als type van een echt Noord-hollandschen boer. Achterhem, op de mat, en verlegen over zijn schouder kijkende, ontwaar ik een fikschenjongen, met omgeslagen hemdskraag, een zwierigen zwarten strik om den gespierdenhals, en ‘zeeman’ in onmiskenbare trekken, in alles uitgedrukt, wat ik van hem zie,- van den strooien hoed met het fladderende lint, dien hij ook in de rechterhand houdt,terwijl de linker diep in de broekzakken verborgen is, tot aan het vlugge blauwebuisje en het schitterend witte overhemd.Zoo staan wij een oogenblik voor elkaar: de oude boer kan er niet toe komen om

binnen te treden, totdat zijn zoon (de gelijkenis tusschen beiden is onmiskenbaar)hem een paar maal met den elleboog aangestooten heeft, en hij, altoos schoorvoetende,zich eindelijk over den drempel waagt.‘Wie van de heeren,’ vraag ik beleefd, ‘zal ik de eer hebben te portretteeren?’ Ik

kom dadelijk tot de zaak, omdat er licht andere klanten kunnen verschijnen, - en iknog lichter door een van die plotseling optrekkende nevels kan overvallen worden,welke mij eene gedwongene rust schenken.Eer zij er toe kunnen komen, om een antwoord te geven, keeren zij elkaar den rug

toe en op de hielen ronddraaiende nemen zij, stuk voor stuk, alles in de kamer op,bij welke gelegenheid de jonge zeeman sterk bloost, als hij zijn eigene gestalteonverwachts in den grooten spiegel tegen den muur ontwaart.Eindelijk, na aldus op hun as gedraaid te zijn, staan zij weder van aangezicht tot

aangezicht tegenover elkaar; maar geen van beiden spreekt nog: de jongen stootweder den ouden met den elleboog aan, en de oude knijpt het eene oog dicht en kniktbedenkelijk, alsof hij tot geen besluit kon komen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 249: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

242

‘'t Is voor de oude vrouw,’ zegt eindelijk de zeeman, terwijl zijn vader weder eenhalf dozijn maal achter elkaar bevestigend knikt, en zijn zoon, na deze inspanning,eene pruim uit den mond neemt, zorgvuldig in papier wikkelt en daarna in detabaksdoos bergt.Ik ben nu op de hoogte en zet mijn instrument te recht en vertel hoe ik begrijp, dat

zijne moeder zoo gelukkig zal wezen, zijn portret te hebben als hij op zee is, en deoude man knikt maar altijd door als een Mandarijn op een schoorsteenmantel, en na- tot mijne verbazing zonder eenig bezwaar, - den prijs betaald te hebben, welken deoude boer mij zesmaal voortelt op de tafel, eer ik aan het werk mag gaan, verzoekik den jongen zeeman op een stoel plaats te nemen, zijn oog op mijn instrument tevestigen en zich niet te verroeren.De jongen neemt die positie aan, welke aan alle zeelieden eigen is, met

voorovergebogen lichaam, de handen op de uitgespreide knieën rustende en met hethoofd een weinig op zijde, nieuwsgierig met de opene, trouwhartige oogen elkemijner bewegingen volgende.De oude man gevoelt blijkbaar een diep ontzag voor al wat hij ziet; hij kan er niet

toe komen, om te gaan zitten, en spreekt met eene fluisterende stem en schrikt zelfseen weinig als ik zijn zoon uitleg, dat hij geheel bewegingloos moet blijven, en rechtsnoch links kijken, en het instrument, alsof het een vuurmond ware, op hem richt.Groot is echter beider vreugde, als ik eenige minuten later de welgeluktedaguerreotype laat zien; de oude man is weder verlicht en lacht hardop, en de jongenbekijkt zijne gelijkenis eenigszins verlegen en veegt zich herhaaldelijk den mondmet den rug van de hand af, - alsof hij pas iets heel lekkers gegeten had, - en krabtzich achter het oor en grinnikt met de meeste vriendelijkheid.Het zijn klanten, die mij bevallen; wellicht is er ook nog een duitje aan te verdienen

en eer ik het portret inpak, sla ik den jongen zeeman op den rug, en zeg:‘Komaan, vriend, gij zijt goed getroffen; - ik zie het bevalt u wel; zal ik er nog

een afdruk van maken? - dat kost maar de helft, en gij kunt het aan uw liefje cadeaudoen eer gij vertrekt.’Nauwelijks zijn die woordenmij van de lippen, of ik heb er berouw van; de jongen

knijpt zijn hoed in elkaar met gesloten vuisten, hij ziet mij eerst gloeiende van toornen dan weder doodsbleek van ontsteltenis aan, en de oude boer vaart uit, met eenehevigheid, waarover ik verbaasd sta.‘Neen, zeg ik!’ roept hij; ‘zijt ge ook in 't komplot? Neen! Duizendmaal neen! De

meid heeft geen rooien duit! En hij, hij kan en zal een beter huwelijk doen, dan metdat bedelaars-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 250: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

243

kind! - Wat hebt gij er u mee te bemoeien?’ gaat hij voort, zich tot mij richtende, entegelijk den sidderenden jongen onder den arm grijpende; ‘het is m i j n zoon, enhebben zal zij hem niet, en als hij van de reis terugkomt, zal hij wel wijzer zijn, - enzij zal wel een anderen gek vinden - die haar hebben wil; maar mijn jongen krijgt zijniet!’De jonge zeeman spreekt niet: maar hij bijt zich op de bleeke lippen, en laat het

hoofd hangen, en brommende en vloekende klimt de oude man met hem de trap af... Hier is een raadseltje en een roman, waarvan ik zeer onverwachts een paarbladzijden gelezen heb; - het schijnt, dat menmesalliances ook onder den boerenstandkan maken. - Wat zal de jongen doen? En zijn meisje? Zal hij zich onderwerpen voorhet oogenblik en wachten - wachten totdat hij weder in 't land komt en onafhankelijkis, - zal zij hem getrouw blijven; - zal de vader ....‘Ja, mijnheer; ik ben klaar; ik kan dadelijk beginnen, neem plaats als het u belieft.’Het is een nieuwe klant, een man van een kleine veertigtal jaren, en van half

fatsoenlijk uiterlijk, die met een pak onder den arm binnentreedt en eenigszins schuwrondkijkt. Hij is blijkbaar uiterst tevreden, mij alleen te vinden, en wrijft zichvergenoegd in de handen en sluit voorzichtig de deur en keert zich dadelijk tot denspiegel, waar hij met behulp van een zakkammetje zijn kuif opzet en verscheideneuitdrukkingen achtereenvolgens op zijn gelaat toovert, blijkbaar met het doel om tezien, welke hem het best staat, en waarbij de verlegenheid altijd doorschemert,hoeveel moeite hij zich ook geeft die te verbergen.Deze heer is mij geen raadsel; het is een ijdele kwast; hij zal moeielijk te voldoen

zijn; maar dat is alles, en over den prijs zal hij niet knibbelen. Hij is ook niet meteene eenvoudige daguerreotype tevreden; hij moet eene gekleurde photographiehebben en wel in zijn uniform als 1ste luitenant der schutterij!Nu begrijp ik wat zijn pak bevat.‘De vigilante komt me over een half uur halen,’ zegt hij, ‘ik zal geen tijd verliezen,’

en de vreedzame burger, met zijn plat nietsbeteekenend gelaat, gaat druk aan dengang om zich in een indrukwekkenden militair te herscheppen.O, kostelijke metamorphose! Met moeite haakt hij den stijven kraag dicht; de

nauwsluitende rok hindert hem in al zijn bewegingen; - maar eindelijk is hij tochgereed, en staat voor mij, van boven in krijgshaftige pracht getooid, van onderen nogin de zwarte broek; - daar hij alleen tot het midden wil afgebeeld worden, oordeelthij wijselijk, dat het niet van noode is, van beenbekleeding te veranderen.Ik heb groote moeite om niet hardop uit te proesten. Daar staat hij voor mij, in

indrukwekkende houding op zijne sabel leu-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 251: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

244

nende; het hoofd eenigszins rechts gekeerd, met eene strenge, martiale uitdrukkingop zijn gelaat, die er blijkbaar niet tehuis behoort, - en dan van onderen: die kortekromme beenen en de groote, lompe voeten; - neen, wij mannen zijn volstrekt nietijdel! Dat is zeker! Zou deze eene verkleede vrouw zijn?Het duurt ook niet lang, of ik heb een welgelijkend beeld van de caricatuur van

zich-zelven, welke hij mij voorstelt, op de plaat.Die moet nog bijgewerkt worden. Hij is uiterst daarmede tevreden; als ik maar de

blinkende epauletten en roksknoopen schitterend doe uitkomen, zal hij verrukt zijn;ik moet ook nog veel zorg besteden aan het gevest van den sabel en den dragon; -daarvoor kan ik licht nog een paar gulden rekenen; op het gezicht komt het minderop aan, - en vooral moet ik maken, dat het hoe eerder hoe liever bijgewerkt is, ‘nietdat er juist haast is,’ zegt hij; ‘maar e n f i n !’ Hij kan ook, als tweede Narcissus, nietvan zijn eigen beeld scheiden; hij drukt mij zelfs de hand, alsof ik hem eene weldaadhad bewezen; hij werpt nog één laatsten blik op het dierbare conterfeitsel, dat hijeerst ‘morgen’ kan krijgen en strompelt eindelijk de trap weder af. Halfweg keerthij terug, om nog eenmaal zich in het gezicht van het portret te verheugen en mij ophet hart te drukken, niet t w e e gele strepen in plaats van é é n op de epauletten tedoen en ten laatste ben ik van hem ontslagen.Ik ben nog druk bezig met het bijwerken van dit interessant portret, en heb mij

reeds voorgenomen een tweede exemplaar daarvan, - met bijzonder schitterendeepauletten, zeer roode wangen en een verdichten knevel voor mijn kastje in orde temaken, - daar niets meer trekt dan een uniform, - als ik weder aangenaam gestoordword door het binnentreden van een paar nieuwe klanten.Ditmaal een heer en eene dame van jeugdigen leeftijd, beiden zeer verlegen en

gehaast, naar het schijnt.De heer geeft mij dadelijk te kennen, dat hij verlangend is een portret van - van -

zijne zuster te hebben, - en de dame, die wellicht van Adamswege zijne zuster magzijn en eene allerliefste kleine blondine is, terwijl hij lang en zwart is, legt sterkblozend haar hoedje ter zijde, en neemt, na een vluchtigen blik in den spiegel, dadelijkplaats voor mijne daguerreotype, terwijl de jonge heer een blik op haar vestigt, dievan eene geheel andere soort van bewondering getuigt, dan die welke broeders ooitaan hun zusters schenken.Zij slaat ook de oogen neder en vouwt de handjes zedig over de knieën en ik ben

in de hoop van een allerliefst portretje te maken als opeens een stap op de trap gehoordwordt en de broeder en zuster plotseling opschrikken, en mijne eerste poging geheelen al mislukt.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 252: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

245

Na dezen ijdelen schrik lacht het paartje zoo hartelijk en het meisje bloost zoo liefen haar oogjes schitteren zoo helder, dat zij er wezenlijk allerbekoorlijkst uitziet enbinnen een paar minuten heb ik zulk een lief kopje op de plaat, dat de broeder verruktis en bepaaldelijk verlangt ook het eerste, mislukte portret te hebben, tegen welkenprijs het zij, - hoewel het met twee hoofden in plaats van één prijkt, en elk hoofd eendubbelen mond heeft.Het is nu aan de beurt van den broeder, en hij legt mij heel uitvoerig en omslachtig

uit, hoe hij zijne eigene beeltenis wenscht te zenden aan een vriend ‘in de Oost,’ enalweer kleurt het meisje even sterk als te voren, en ik heb ontzettend veel moeitehem stil te doen zitten, omdat in plaats van naar mij of de daguerreotype te kijken,hij steeds het oog op zijne zuster gevestigd houdt.Beide portretjes worden eindelijk in heel kleinemedaillons gedaan enmeegenomen,

en na de deur achter mijn klanten gesloten te hebben, hoor ik, dat zij ontzettend veeltijd noodig hebben om de hooge trap af te klimmen, en daar het blijkbaar een paarheel fatsoenlijke jongelieden zijn, zou ik, - zooals de beleefdheid vergde, - hen gaarnetot beneden toe vergezellen, - ware het niet, dat mij een zeker voorgevoel zegt, datzij liefst alleen den weg zochten. Maar ik kan niet nalaten uit mijn raam te turen, omhen nog eens te zien als zij op straat komen, waar zij, tot mijne verwondering, dadelijkuiteengaan, en de zuster haastig rechts de straat op snelt, terwijl de onbeleefde broederzich langzaam in de tegenovergestelde richting verwijdert, telkens omkijkende, totdatde geliefde zuster eindelijk om den hoek verdwijnt.Ja, de daguerreotype is weder de vertrouweling van een paar minnaars geweest,

zooals dikwijls het geval is, daaraan is geen twijfel; ik ben ook heden bijzondergelukkig geweest daarin, dat diegenen, welke zich lieten afbeelden, met hun portretstevreden waren; dat gebeurt niet veel; de daguerreotypeur kan niet vleien als eengewone portretschilder; puistjes op den neus en vlekken op de wang worden ookafgespiegeld; geïdealiseerde gelijkenissen kunnen wij niet leveren, en deportretschilders hebben zonder twijfel gelijk, als zij zich voor grootere kunstenaarshouden dan wij, - vooral op het punt van vleien.Maar daar is reeds een nieuwe klant; de gouden zonneschijn lokt de menschen

zelven uit en hun geld in mijn zakken! Dat gaat goed!Het is een heer met omgeslagen boordjes, eene schitterende juweelen speld, groote

zwarte knevels en groote zwarte kringen onder de oogen. Hij heeft eene rol muziekonder den arm en hij trekt de handschoenen uit en werpt ze in den hoed, met een

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 253: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

246

zwier aan groote artisten eigen en laat tevens lange, niet zoozeer blanke als bleekehanden zien, met die spichtige klauwen er aan, welke alleen pianisten hebben.Hij werpt zijn paletot op een stoel en vertelt mij in gebroken Hollandsch, dat hij

de bekende pianist Octave Fandango is, - waarop ik eene diepe buiging maak, alsofik met zijn naam en roem reeds volkomen bekend ware; - daarop geeft hij mij verderte kennen, dat hij voornemens is, zijn portret te laten lithographeeren naar eenephotographie, voor zijn talrijke bewonderaars, en verlangt eenige proeven van mijnekunst te bezichtigen. Ik toon hem onmiddellijk het portret van den schutter. Hijbekijkt het een tijdlang, blijkbaar met veel welgevallen, en vraagt mij daarop, of hetniet de gelijkenis is van den een of anderen vorst of edelman (hij is volstrekt niet opde hoogte van onze Hollandsche uniformen), en wenschende hem inlichtingen tegeven, leg ik hem uit, dat die heer eigenlijk slechts een goede burger is, - zooals ikaan het adres gemerkt heb, dat hij mij achtergelaten heeft, - meester goudsmid vanberoep, - waarop de groote kunstenaar het portret verachtelijk nederlegt, iets mompeltvan ‘p a r t r o p b o u r g e o i s ! ’ en rondkijkt naar andere beeltenissen van meerverhevene personen, terwijl hij mij zelven met minder beleefdheid behandelt danzoo lang hij het idee koesterde, dat de schutter iemand was van hoogen rang.Ik heb nu berouw over mijne onnoozelheid. Ik haal eene portefeuille dadelijk te

voorschijn en schenk de deftigste titels aan al de menschen, wier aansprakeloozeportrets hier bijeenliggen. Ik bevorder een tamboermajoor tot veldmaarschalk; ikbenoem een apotheker tot graaf; ik herschep eene modemaakster in eene m i l a d y ,en des kunstenaars hoogmoed wordt verzoend. Zou er ook wezenlijk zoo weinigonderscheid in de menschen zijn, dat de titel niets anders is dan eene conventioneelefictie - en hoe komt het, dat de gemeene man doorgaans er zoo verzot op is, al is hetmaar op demeest onrechtstreekschewijze, in aanrakingmet zijn meerderen te komen?Eindelijk poseert de kunstenaar; met de muziekrol in de eene hand, en de andere,

op welker pink een groote ring prijkt, die zeer zorgvuldig ten toon gespreid wordt,tusschen het vest en het overhemd, half ingestoken, met een bezielden blikhemelwaarts kijkende.De gelijkenis is volmaakt en hij heeft een agaten knoop in het knoopsgat, die op

het portretje zeer moeielijk van eene ridderorde te onderscheiden is.Met de pose en den rok, zijn eigen werk en dat van den kleermaker, is hij dus

uiterst tevreden; met zijn gezicht, - het werk van moeder Natuur, - minder. Hij vindt,dat de neus vooral te groot en te grof is uitgevallen, - en hij heeft gelijk; - maar hijdoet

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 254: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

247

verkeerd met de schuld aan het lichtbeeld te geven. Het is onmogelijk, volgens zijnidee, dat de natuur hem zulke leelijke diepe kringen onder de oogen heeft gegeven,- en hierin heeft hij weder gelijk. Ik begin echter al bang te worden, dat hij het portretjeniet zal willen aannemen, en dat ik dus mijn tijd en moeite verspild zal hebben.Gelukkig echter kom ik op den inval van hem te verzekeren, dat dit een en ander toete schrijven is aan het felle licht, en dat de lithograaf, - die het overteekenen moet, -dat zonder twijfel wel zal inzien en verbeteren, terwijl ik tevens in geveinsdeverrukking sta over het nobele van de geheele physionomie, en het triomfeerendhoud tegenover het platte gelaat van den schutter. De kunstenaar wordt tot mijnemeening bekeerd; hij wordt zelfs grappig over de ijdelheid en verwaandheid van denarmen onnoozelen burger, en terwijl hij de trap afklimt, kan ik niet nalaten herinnerdte worden aan zoowat het eenige brok Latijn, dat ik nog ken - ‘Mu t a t o n om i n ed e t e -’‘Houd op, als het u belieft,’ viel ik hem in de rede; ‘ik versta hoegenaamd geen

Latijn.’‘Het wil alleen zeggen,’ eindigde de photografist, zijn papier op tafel leggende,

tot teeken, dat hij geëindigd had, ‘dat alle menschen meer of minder (behalve gij enik, mijnheer Smits), door hunne eigene ijdelheid op dezelfde wijze gefopt worden,als mijn zeer beroemde klant signor Octave Fandango.’

Een nieuwe almanak.

I.

‘Zeg eens, Smits,’ zeide mij een mijner ijverigste medewerkers in de redactie vanden S p e c t a t o r , toen wij op zekeren avond bij elkaar zaten met ons zes zeven,bezig met de onsterfelijke stukken te bespreken en voor te bereiden, waarop wijwekelijks het Nederlandsche volk vergasten. ‘Zeg eens, Smits, zoudt gij ook niet eenalmanakje geven aan 't eind van het jaar, met de eene of andere aardigheid er in?’‘Almanak en aardig,’ zeide onze pedante medewerker, ‘dat is onmogelijk!’‘Hé! en waarom?’ vroeg onze naïeve collega, - een eigen neef van Hildebrands

Mietje met de kalfsoogen.‘Omdat de redacteurs van de almanakjes nooit eene bijdrage van Dik,’ (zoo heet

de pedante) ‘hebben willen plaatsen,’ merkte onze Satiricus op.‘Ik weet ook niets nieuws of aardigs, dat men in een almanak zou kunnen vertellen,’

zeide onze Recensent. ‘De namen der maanden zijn bekend, de datums der grootefeestdagen en der verjaardagen onzer vorstelijke familie insgelijks, en wat de eclipsen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 255: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

248

en kometen aangaat, die zijn toch nooit zichtbaar in ons beneveld klimaat.’‘Men zou in zóó ver iets nieuws in een almanak kunnen geven,’ zeide onze Purist,

‘dat men in plaats van de vreemde, heidensche namen, de inheemsche, echtHollandsche benamingen der maanden weder invoerde.’‘Bah!’ riep onze geleerde medewerker.‘Ik houd toch vol,’ hernam de Purist, ‘dat die heidensche namen even ongepast

als ongerijmd zijn.’‘Dat is geene reden om ze te veranderen,’ zei die Satiricus; ‘de minste namen en

titels, die wij gebruiken, geven ons eenig juist denkbeeld van de personen of zaken,die ze voeren.’‘Ik neem niets aan en ik verwerp niets,’ zeide onze Scepticus, ‘zonder bewijs. Ik

verzoek dus onzen Purist zijn beweren ook door bewijzen te staven.’‘Dat is gemakkelijk te doen,’ hernam de Pedante; ‘neem slechts de namen der vier

laatste maanden; ze zijn al gek genoeg; de negende maand noemen wij September,- de zevende, - en zoo voorts, altijd door twee ten achteren.’‘In zoover zijn die namen toch echt Nederlandsch,’ meende onze Satiricus.‘Die aanmerking van Dik is ook niet nieuw,’ zeide onze Recensent, ‘maar ze is

niet ongegrond; die Latijnsche namen zijn bepaaldelijk grootendeels, zooals wij hetjaar indeelen, ongerijmd.’‘Zijn dan de Hollandsche benamingen zoo veel beter,’ vroeg onze Geleerde, ‘dat

men om harentwil nog die eerbiedwaardige overblijfsels van klassieke en beteretijden moet verwerpen?’‘Laten wij dat eens onderzoeken,’ zeide ik. ‘Januari, - Louwmaand, - wie heeft

iets daartegen in te brengen?’‘Louwmaand?’ vroeg de Naïeve, ‘wat is Louw?’‘Dat weet iedereen,’ zei knorrig de Pedante; ‘Louw is eigenlijk een Brabantsch

woord en beteekent zeelt, een zekere visch, -’‘Die geen mensch eet, als hij zijn gezond verstand heeft,’ zei onze Satiricus.‘Dat betwijfel ik,’ zei de Scepticus.‘In elk geval is die naam toch niet zeer toepasselijk,’ bracht ik in 't midden.‘Evenmin als Sprokkelmaand, in een land waar er haast geen hout te sprokkelen

valt,’ merkte de Recensent op.‘Ik vind Maart ook geene maand om den naam van de liefelijke Lente te dragen

in onze gewesten,’ zeide onze Dichter.‘Menmoet ook zelf een kalf zijn, omApril met eenig recht of genoegenGrasmaand

te noemen,’ zei de Satiricus.‘Zoo is ook de naam van Bloeimaand voor Mei, gedurende welke wij meestal nog

achter de kachel zitten, onzin!’ riep de Geleerde.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 256: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

249

‘Ik vind het haast nog dwazer om Juni Zomermaand te heeten,’ merkte onze Naïeveop, ‘wij krijgen immers geen zomer meer in ons klimaat?’‘Hooimaand, voor Juli, is ook bedroefd prozaïsch,’ zeide onze Dichter.‘Of Oogstmaand voor Augustus deugt, zal wel niemand van ons kunnen beslissen,’

merkte de Satiricus op; ‘wij zijn immers, als fatsoenlijk lieden, gedurende die maandnooit in Nederland?’‘Ik ben er bepaaldelijk tegen, om September Herfstmaand te heeten,’ zeide onze

Recensent; ‘het komt mij voor, dat wij slechts één jaargetijde hebben, en dat is dewinter, en die begint reeds in October, met steeds toenemende koude en eindigt metde verminderende warmte van September.’‘Ik vindWijnmaand voor October, eene bespottelijke benaming in ons waterachtig

land; men moest die, - als dat ging zonder de afschaffers te beleedigen, - lieverJenevermaand heeten,’ zeide de Satiricus.‘Slachtmaand, voor November, is bepaaldelijk v i e s ,’ bromde de Dichter.‘Wintermaand voor December, is al afgekeurd,’ merkte de Recensent op.‘Bij slot van rekening,’ zeide ik, ‘hebben wij alles afgekeurd: nu, op straffe van

revolutionnair te heeten, moeten wij wat beters in de plaats geven.’‘Wat beters behoeft niet,’ antwoordde de Satiricus; ‘als het maar wat anders, wat

nieuws is.’‘Ik stel voor,’ zeide onze Practicus, die tot dusver een zeer karakteristiek stilzwijgen

bewaard had, ‘dat wij, als volgt, den afloop van onze beraadslaging resumeeren: 1o.Het is gebleken, dat noch de heidensche, noch de Nederlandsche benamingen dermaanden, of de indeeling der jaargetijden, aan de behoeften van den tijd voldoen.2o. De aanwezigen verbinden zich in hunne eerstvolgende vergadering de noodigewijzigingen in den kalender voor te slaan, en te motiveeren en onze hoofdredacteurzal die, welke door demeerderheid der aanwezigenworden aangenomen, door middelvan den S p e c t a t o r bekendmaken en aan het publiek aanbevelen.’Met algemeene stemmen werd dit voorstel aangenomen. Dientengevolge werd er

reeds de volgende week eene buitengewone zitting gehouden en de oude heer Smitsheeft nu het genoegen om de voorgestelde veranderingen in den kalender aan hetoordeel van het wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk publiek te onderwerpen,tegelijk met de door hem, of zijn medewerkers, gemaakte en goedgekeurdeconsideransen daarbij, welke zeer bepaaldelijk evenzeer a d r em zijn als de meestuitvoerige memories van toelichting.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 257: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

250

De eerste, die op onze zeer belangrijke vergadering het woord opvatte, was onzeDichter. ‘Onze Recensent heeft, mijne heeren, een waar woord gesproken,’ las hijvan zijn manuscript, ‘toen hij onlangs beweerde, dat men slechts één jaargetijde had:namelijk de winter, die met 1o. October begint en met den laatsten dag van Septembereindigt: het is dus slechts redelijk en natuurlijk, dat wij met die maand beginnen,zonder evenwel in de rechten van Januari, als eerste maand van het jaar, te willentreden. Laat ik u dat bewijzen, en u tevens doen zien, hoe de winter eigenlijk hetgeheele jaar door bij ons heerscht.De natuur en de mensch maken zich in October reeds gereed om den vorst van

denwinter met, - hoewel somsmet onwillige, - toch gepaste eerbewijzen te ontvangen.Heerlijk in die maand, zit moeder Natuur in al hare bontste pracht getooid,

schitterend van de schoonste kleuren, haar rijkste gaven, met kwistige hand aan haarbedorven kindertjes, de menschen uitdeelende, - als liefderijke moeder (hoewel voorhet scherpziend oog tevergeefs) het voorgevoel onderdrukkende van de naderendeverandering, welke kille morgennevels, de langwordende avonden en de verwelkendebloemen aankondigen. Ook moeder Natuur zucht, dat bij haar, - evenals in hetmenschelijke leven, - de prachtige bloem moet verwelken, eer zij ons de kostbarevrucht mag aanbieden.In deze oogenblikken is het, mijne heeren, dat de grijze Vorst van den winter, met

inachtneming der behoorlijke beleefdheidsvormen, zich bij haar aankondigt.Snerpende, hoogmoedige noordenwinden, zijn kwartiermakers, snoeven vooruit,

- en moeder Natuur, - eene echte vrouw, - bereidt zich gedwee voor, om dengeweldenaar te ontvangen, en zich aan hem te onderwerpen. Zij omhult haar bekoorlijkgezicht in een dichten nevelsluier, - wellicht om hare droefheid te verbergen; - hetschitterende licht der zonnestralen weerkaatst niet meer van haar gelaatstrekken inhet hart der menschen; fluisterend zucht hare zachte stem onder het verkleurde loofder boomen en struiken, en de dorre bladeren ritselen ter aarde, en dwarrelen overde vlakte heen, en drijven op de rustelooze wateren, en klemmen zich angstig vastin de doornenheggen en verbergen zich bewegingloos en benauwd in holten endiepten en verkondigen overal met bevende stemmetjes: “De winter nadert! De vorstis op weg!”En deweinige overgebleven bloemen zijn geknakt als zij de droevemare vernemen,

en leggen wanhopig de hoofdjes neder, nog ten laatste, - evenals een goed mensch,- eene weldaad bewijzende voor het afsterven, en het kostbare zaad achterlatende,dat in de toekomst zoo heerlijk opbloeien zal. En de tjilpende vogels verstommen ofvluchten, eer de ijskoude schepter over hun verlaten woningen zal gezwaaid worden,en de luchtige vlinder legt

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 258: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

251

zijn prachtigen tooi af en verbergt zich in de veilige, eigengemaakte cel, en de bontetor graaft zich diep eene warme wijkplaats in den koesterenden schoot der aarde. Hetgonzen van de nijvere bij verstomt ook langzamerhand in den langen winterdroomen zelfs de nijdige spin (wanhopende aan verderen buit), zoekt een schuilhoek, waarze in gulzig gepeins de uren telt, totdat nieuwe slachtoffers in haar strikken zullenvallen.Wanneer nu moeder Natuur alles op deze wijze voorbereid heeft, - wanneer de

eerste sombere indrukken overwonnen, - als de vier eerste winterweken voorbij zijn- alweer, als echte vrouw, zoekt zij zich in haar lot te schikken met een opgeruimdgelaat.Zij siert de dorre takken der boomen met schitterende ijskegels en briljanten; zij

legt een bedeesd stilzwijgen op aan de lichtzinnig kabbelende beekjes, die onder dedrukkende ijskorst verstommen; zij werpt den nevelsluier terug, om hare hulde aanden vorst te brengen; zij strooit hemmet hare helder fonkelende sterren; zij licht hemvóór met den zilversten maneschijn.En de winter zelf, - hoe vergeldt hij de nederige onderwerping der lieftallige natuur?

- Wel! hoe anders, dan dat hij, als echte man, zich alles, in het besef zijnermeerderheid, als een onbetwist recht aanmatigt - op zijn best laat welgevallen, - somszelfs, als hij knorrig is, - met ondankbaarheid versmaadt.Hij is buiig en grillig en raast en huilt en slaat met woede de heerlijke versieringen

van den rijp van de angstig rillende boomen af, en zijn trawanten, de oostenwinden,lachen hen uit in hunne zwarte, onopgesierde naaktheid. Of hij mokt en mort enfronst de sombere, loodzware wolken-wenkbrauwen en zijn onderdanige dienarenuit het westen hullen sprakeloos en stom de geheele aarde in een lijkkleed, - dichteren dichter, dieper en dieper en stiller, totdat de eentonigheid zelfs den dwingeland,die ze veroorzaakt heeft, verschrikt, en hij opbruischt en met woest gebrul desneeuwvlakte schoonveegt en zijn kille adem tot diep in den boezem der aarde dringten haar doet bevriezen.En de harde behandeling kan haar uiterlijk doen verkoelen en verstijven; - maar

de warme liefdevonk koestert zij diep in die schuilhoeken, waar de koude nietdoordringen kan, en wij weten, dat de eerste verkwikkende straal der zon de nuverborgene, heerlijke gaven des te schoener zullen doen bloeien en uitkomen; - alweerals echte, teerhartige vrouw, hoe wreed men haar bejegene, één enkele liefderijkeblik is genoeg om haar het kwaad, dat haar aangedaan is, te doen vergeten - envergeven.Als echte vrouw ook, heeft zij hare kleine listen en hare onschuldige vleierijen,

waarmede het haar soms gelukt den strengen Vorst van den winter voor een oogenblikte boeien en aan hare zachte leiding te onderwerpen. Op zulke dagen is de Winterniet meer dezelfde ijzingwekkende dwingeland; hij is in een goedaar-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 259: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

252

digen, zachtzinnigen, opgeruimden, schertsenden reus herschapen. Hij veegt, metlichte hand, de zware wolken van zijn breed voorhoofd af; hij ziet met welgevallenneder op de steeds groene dennen en de schitterende bladen van het klimop en desierlijke roode beziën van de hulst, waarmede moeder Natuur zich versierd heeft; -het heldere blauw van den hemel en de fonkelende diamanten van het sneeuwveldzijn hem eene welgevallige hulde; en er is zelfs een glimlach van genoegen tebespeuren op zijn breede trekken, als hij zich in de blinkende ijsvelden spiegelt. Hijhoudt ook, in zulke oogenblikken, zijn killen adem in, en schikt zich op bij hetondergaande licht der zon in de heerlijkste kleurenpracht, welke moeder Natuur, -alweer als eene echte vrouw, - met bijzonder veel welgevallen aanschouwt enbewondert.Zoo gaat het in 't begin der regeering van den Winter. Langzamerhand verandert

alles. De gemeenzaamheid met hem vermindert vele zijner verschrikkelijkheden; hijgeeft toe in allerlei kleinigheden; dit weet moeder Natuur, en hij houdt dol veel vanhaar, dat weet zij ook, en de geduchte reus wordt soms door haar (ik zeg nu niet meervan moeder Natuur, dat zij op eene echte vrouw gelijkt,) op een g r uw e l i j k e wijzegeplaagd.Zij houdt hem kleine, bonte, onbeschaamde krokusjes onder den rood bevroren

neus; zij stookt de boomen op, om zelfs in zijn bijzijn uit te loopen; zij coquetteertmet lichtzinnige zefiers; zij noemt hem een wreedaard als hij hen verjaagt; zij weentvele tranen om hem, als hij zelf uit wanhoop vluchten wil, - en als hij terugkeert,houdt zij zich onverschillig en praat onophoudelijk - van “schoonmaken” en wijsthem spottende op zijn geel geworden vermorst sneeuwtapijt, dat nu niet meer gebleektwordt, en moedigt zelfs de kleinste beekjes aan, om op eene onbeschaamde wijzezich van alle banden te ontslaan, en, laat eindelijk den armenWinter, te midden zijnerhuisgoden, met natte voeten staan.Tegen zoo iets is geen mensch bestand, nog veel minder de joviale, krachtige reus.

Hij bezwijkt, evenals een gewone sterveling, voor de toebereidselen voor het“schoonmaken;” - hij vlucht voor een tijdlang naar vreemde gewesten, en moederNatuur neemt met een stortvloed van regen van hem afscheid, om zich dadelijk aan't werk te maken, - nu weder als echte vrouw, - om alles voor zijne terugkomst in deeerste dagen van October in orde te maken en op te sieren.Want,’ vervolgde onze Dichter; ‘het is altijd het einde van Mei eer hij vertrekt,

terwijl hij ook niet verzuimt getrouwe wachters zijner heerschappij achter te laten,om te beletten, dat andere jaargetijden zich in zijne afwezigheid eenig gezagaanmatigen.Daar zijn de getrouwe stormvlagen en de ijskoude winden, welke de verraderlijke

nadering van den jongen vorst der Lente bespieden en hem zoolang om de oorenslaan, totdat hij, na wellicht één

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 260: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

253

voet over de grens gezet te hebben, vlucht. Daar zijn de hagelbuien, welke in vollelagen tegen den Zomer geslingerd worden, als hij zich indringen wil, - en wat denHerfst betreft, die is op zijn best, een der kruipendste vleiers en nederigste voorbodenvan den grooten Winter zelven.’‘Nu ja,’ viel hier onze pedante medewerker den Dichter in de rede; ‘dat is al lang

genoeg; wat de natuur zelve betreft: dat die aanneemt, dat er slechts één jaargetijdeis, daarmede heb ik vrede; maar moeten wij menschen ons naar de natuur schikken?’‘Dat zou lijnrecht in strijd wezen met onze veelgeroemde beschaving,’ merkte de

Satiricus op.‘Hé, dat is toch raar!’ liet zich onze mannelijke Mietje hooren.‘Ik heb toch de aanmerking voorzien,’ hernam de Dichter, ‘en geloof ook, dat het

gemakkelijk zou zijn te bewijzen, dat de winter voor den mensch, evenals voor denatuur, op hetzelfde tijdstip begint, en ook den weldadigsten invloed op hem uitoefent.Maar ik heb er nog niets van op het papier; - ik tob nog over den vorm.’‘Gekheid,’ zei de Scepticus, ‘wat waar is en waar blijft, is gemakkelijk uit te

drukken; als gij over den vorm tobt, is het omdat u de zaak zelve niet duidelijk is.’‘Het is echter juist de vorm, die zoo dikwijls den dichter maakt in onze dagen,’

merkte onze Recensent op.‘Maar ik zou toch willen weten, hoe men bewijzen wilde, dat de winter een

weldoener der menschheid is?’ zei de Scepticus.‘En als onze dichter met zijn verzen niet klaar is,’ zei de Satiricus, ‘en denkbeelden

heeft, dan kan hij die ten minste op eene ongerijmde wijze uitdrukken.’‘Hoe meent u dat?’ vroeg de Naïeve, wien niemand antwoordde.De Dichter echter hervatte:‘Den winter noem ik een weldoener der menschen om verschillende redenen. En

wel in de eerste plaats, omdat de winter bij ons de meest oprechte der jaargetijdenis; wij weten wat wij van hem te wachten hebben; onze warme overkleeding, onswaterdicht schoeisel, onze vlammende haardsteden, onze tochtlatlen en dubbeledeuren zullen ons alle te pas komen. - Hij verleidt ons niet als die lichtzinnige,veranderlijke, zoogenaamde lente, door een vluchtig oogenblik van zonneschijn, omons aan hem bloot te geven en ons vertrouwen te boeten met rheumatiek enhersen-benevelende verkoudheden; hij fopt ons niet, als die aartsbedrieger de zomer,dien wij afzetten willen, met ijdele beloften van verkwikkelijke warmte en debedrieglijke hoop op schoone dagen in de open lucht doorgebracht, om in plaatsdaarvan gure winden, of onophoudelijke, beangstigende stormen te geven. Neen; dewinter, zoo te zeggen, neemt ons dadelijk flink bij den neus; hij belooft ons tenminstedrie maanden koude, - en geeft er ons gewoonlijk vijf op den koop toe; hij is kwistigmet zijn gaven; hij stapelt de stra-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 261: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

254

ten op met sneeuw, welke de dankbare stedelijke regeeringen meestal gerust latenliggen; hij sluit onze grachten met eene ijskorst dicht, die veel dikker is, dan zelfsde angstvalligste schaatsenrijders wenschelijk of begeerlijk achten; hij maakt datzotte reizen en trekken, waartoe wij allen zoo geneigd zijn, buiten noodzakelijkheid,tot eene ongerijmdheid; hij hecht ons aan onze huisgoden en aan de goede gaven,welke zij ons in het gure jaargetijde zoo mild aanbieden. Hij opent onze harten voorde gastvrijheid en de gezelligheid; hij onthaalt ons op heerlijke concerten en prachtigetooneelvoorstellingen; hij verleent nieuwe bekoorlijkheden aan het prettigestudeervertrek. Minerva en de Muzen, welke anders hier niet te huis zijn, en den tijdverspillen onder de f a s h i o n a b l e gasten op de buitenlandsche badplaatsen, vestigenzich in den schoonsten tijd van den winter in ons midden.Maar ze komen toch veelal zoo raar ingepakt aan, dat men wezenlijk moeite heeft

haar te herkennen te midden van de crinoline en de valsche bloemen,’ merkte deSatiricus op.‘Minerva in eene crinoline!’ riep verbaasd de Naïeve.‘Ik heb bitter weinig van de godin der wijsheid of van de Muzen zelven, in den

laatsten tijd bij ons gemerkt, in welke gestalte ook,’ bracht onze Recensent in 'tmidden.‘Hoe!’ riep weder de Naïeve; ‘wat zegt gij dan van onze rederijkers en van onze

hoogescholen en de geleerde colleges aldaar, en van onze wetenschappelijkegenootsch -.’‘Niets,’ zei de Recensent, ‘dan dat ik twijfel o de Muzen of Minerva zich veel op

genoemde plaatsen, tenzij incognito, vertoonen.’‘Wèl, wèl!’ zuchtte de Naïeve.‘Laten wij over zoo iets niet kibbelen,’ zeide ik; ‘het zij de Muzen bij ons komen

of niet, zeker is het, dat de winter haar daartoe uitnoodigt. Ga voort, als het u belieft,met het opsommen der voordeelen, welke de winter aan den mensch oplevert.’‘Mij dunkt, dat het al genoeg is,’ zei de Recensent; ‘zijn er meer voordeelen dan

de reeds opgesomde aan ons eenig jaargetijde verbonden, dan zullen die wel te berdekomen, als wij over de benamingen der maanden spreken; die moeten nu stelligveranderd worden.’‘Met ééne zijn wij al klaar,’ riep de Practicus. ‘October heet voortaan wintermaand.’‘Voor de volgende maand meen ik eene benaming gevonden te hebben,’ zeide de

Pedant, ‘die veel toepasselijker is, dan òf Slachtmaand òf November, en die ook inverband staat met hetgeen de dichter gezegd heeft van de goede gaven van den winter.- Waarop is het, mijne heeren, dat wij ons voornamelijk verheugen in die maand?’‘Op het einde daarvan,’ zeide de Satiricus.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 262: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

255

‘Mijnheer Dik meent z e k e r iets anders,’ zei de Naïeve.‘Dat doe ik ook,’ bevestigde de Pedant met eene drift, welke van zijne bezieling

getuigde; ‘er is één iets, dat die maand ons voor het eerst in het jaar aanbiedt, waaropelke verstandige sterveling zich verheugt; een iets, mijne heeren,’ en hij smakte metde lippen, ‘hetwelk vooral de schoonste aanleiding geeft tot de reeds geprezengezelligheid van den winter; een iets, dat tot vreugde en gastvrijheid uitlokt. - dat -’‘Kom toch tot de zaak,’ zei droogjes de Practicus.‘Nu dan, met één woord,’ hervatte de Pedante, ‘ik bedoel de eenige, de

onvergelijkelijke oester! niet het bespottelijke, eerzuchtige schulpdier, dat zijnebestemming niet erkennende, in plaats van den zilten, in den mond wegsmeltendenkost, ons niets aanbiedt dan eene onnoozele parel, waaraan demode eene denkbeeldigewaarde hecht, en die de Egyptische koningin tevergeefs tot hare oorspronkelijkebestemming trachtte terug te brengen, door ze in den schuimenden wijnbeker tewerpen, - neen, ik roem de oester zooals de natuur ze geschapen heeft en de wijzemensch ze veredelt door zorgvuldige mesting en voeding; de oester in hare waregedaante; hetzij als malsche Kor-oester, als reusachtige Zeeuw, als fijn beschaafde,blanke Engelsche oester. - De oester in gezelschap van den schitterenden Champagner,van de schuimende A l e , van de gloeiende Punch, is en blijft altijd, p a re x c e l l e n c e , de gave van den winter! Ik weet het wel; ik heb het ondervonden; inminder beschaafde landen, zooals Engeland en Frankrijk, gebruikt men - of lievermisbruikt men - het schoone geschenk van den Oceaan, in bijna alle jaargetijden; ikheb lauwe oesters in de maand Juli in Londen gezien; - ik heb barbaren ze daar, temidden der drukke straat en onder de gloeiende zonnestralen, zien verslinden metnijdige azijndruppels verzuurd; ik heb p e t i t -m a î t r e s te Parijs een “half dozijntje”zien inzwelgen voor tafel, in stikkende restauraties, in de vergeefsche hoop, ommidden in den zomer eetlust daardoor op te wekken; - ik heb getreurd en gezuchtover de bedorvenheid dezer eeuw, die zoo iets gedoogde; en ik heb met een dankbaarhart gedacht aan de oester, zooals wij het verstaan: 's avonds laat; in de warme kamer,in goed gezelschap en onder vroolijken kout, en ik heb mijn lot gezegend, dat wij inNederland ten minste, de oester weten te waardeeren. Want, het is laster wat menzegt, als men het goede dier soms tot zinnebeeld der eenzaamheid en afzonderingophangt. Eenzaam als een oester! - Bespottelijk! het heeft er niets van: de oester isgezellig en leeft slechts, als de wijze, afgezonderd te midden der menigte, maar tochals lid van de republiek waartoe ze behoort, eene republiek van louter wijzen en“gematigden”, die niet schreeuwen en tieren en van “vooruitgang” en van “verlichting”wonder veel praten en niets doen; maar - wijzen, die voor het algemeen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 263: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

256

welzijn opgroeien en leven - en eindelijk sterven; en die (eenmaal van den deftigenbaard ontbloot) ons in eeuwig frissche jeugd tegemoet lachen en blank schitterendein de sierlijke schelpen ons tot een vreugdemaal uitnoodigen, waaraan Apicius, metgoedkeuring van Galenus zou mogen deelnemen. - Mijne heeren, is dit niet zoo?’ging de spreker met toenemende, watertandende geestdrift voort; ‘is het eerste vaatjeoesters, dat ons November bescheert, niet eene der schoonste gaven van den winter?Is de oester niet overwaardig den naam aan die maand te geven? Wie zal dat durventegenspreken?’‘Ik houd niet van oesters,’ zei de Naïeve; - of hij er wat meer wilde bijvoegen,

weet ik niet; maar hij had zulk een storm opgewekt over zijn wansmaak, dat hij nubeschaamd zweeg, en met eenparige stemmen werd besloten ‘November’ in‘Oestermaand’ te herdoopen.‘Dat gaat buitengewoon vlug,’ zei de Scepticus; ‘jammer maar, dat de benaming

van Wintermaand voor December zoo juist is, dat die blijven zal, wat gij er ookmocht tegen inbrengen.’‘Dat is nog te bezien,’ zei de Pedante.‘December, Wintermaand!’ riep de Dichter: ‘Neen, dat is al te gek; het is de

schoonste maand van het jaar! als wij ooit hier lente hadden, zou ik ze lieverlentemaand heeten!’‘Hé!’ zei onze Naïeve; ‘hoe kan dat? Het vriest dan toch gewoonlijk nogal heel

hard.’‘Daarbuiten vriest het, dat is waar,’ riep de Dichter opstaande; ‘maar juist daarom

is de bloeitijd van het menschelijke hart, die in deze maand ontluikt, des te schooner.De natuur mag dood schijnen; maar in ons binnenste bloeien juist de kostbaarstebloemen, die voor het geheele jaar vruchten dragen.’‘Hé, hoe raar!’ zei de Naïeve.‘Vreemd of niet, het is toch het geval,’ hervatte de Dichter; ‘verplaatst u eventjes

met mij in een huiselijk tooneel in December. Daar is sneeuw en bittere, nijpendekoude en duisternis op straat; daar is licht en leven en warmte in huis. De ouders metde kinderen zitten gezellig bij elkaar; de moeder ziet liefderijk en trotsch rond opden jeugdigen, bloeienden kring; de vader vergeet zorgen en bezigheden; hij legtzijn gezag neder, - hoewel wij hopen willen, dat zijn budget er door is - hij glimlachtopgeruimd, hij kijkt even dikwijls als zijn jongste zoon, die op zijn knieën zit, naarde pendule; ook hij vindt, dat het theedrinken al heel lang duurt hedenavond, hoewelhij anders geneigd is, dat gezellige uur te rekken; en de oudste dochter, die pasgeëngageerd is met den jongen advocaat, die naast haar zit, en de jonge advocaatzelf, zijn hedenavond niet zoo uitsluitend met elkaar bezig als anders, maar lachenmet de kinderen en vermanen die op eene voorbeeldige wijze tot geduld, hoewel zijzelven blijkbaar gejaagd en onrustig zijn.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 264: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

257

Eindelijk heeft moeder het laatste kopje omgespoeld en afgedroogd; hoe langzaamtoch, - in het oog der anderen, - en hoe overdreven voorzichtig stapelt zij het keurigeporselein op het blad op; zij wil ook geene hulp hebben, maar rijst plechtstatig uithaar stoel op, als alles ten laatste gedaan is, en verlaat met deftigen tred de kamer.Zelfs haar echtgenoot mag haar niet volgen, maar wacht gedwee totdat hij met deoverigen geroepen wordt, en als zij weg is, ontstaat er eene doodsche stilte, alleenafgebroken door het onrustig geschuif der vele kleine voeten, als allen opstaan, -langer blijven zitten, is onmogelijk, - en met gespannen aandacht naar elk geluidbuiten de kamer luisteren. Daar gaat eene deur heel aan het einde van de gang openen dadelijk weder toe, en eene electrieke schok doortintelt het heele gezelschap. Dekleine jongen klapt zenuwachtig in de handen; de dochter krijgt eene kleur, (ditmaalniet door dien dwazen jongen rechtsgeleerde aangejaagd), zelfs de vader laat in despanning zijne sigaar uitgaan en vergeet haar weder op te steken. Een tijdlang - eeneeeuwigheid van bijna drie minuten, - blijft alles daar buiten nog doodstil; - eindelijkhoort men de geheimzinnige deur weder openen enw e d e r toedoen - en ja! - moederszware zijde ruischt door de gang, en zij staat weder op den drempel der huiskamermet een schitterend gelaat, en neemt den arm aan van haar man, en geeft de handaan het jongste zoontje, en wordt gevolgd door het geëngageerde paar en door deandere juichende krullebollen, en de geheele stoet trekt in plechtigen optocht doorde marmeren gang, die hedenavond zoo ontzettend lang schijnt, eer men het vertrekaan het einde daarvan bereikt. Dáár aangekomen, blijft moeder nog één oogenblikstaan, om eer zij den sleutel omdraait, zich te overtuigen, dat allen bijeen zijn. Ditmaalis er geene vreeze voor achterblijvers: de kleinen en grooten verdringen zich om haarheen, en op een bescheiden afstand volgen zelfs de getrouwe dienstboden.Hoera! Uit de duisternis en de koude van de steenen gang, opeens in het volle

licht, in de verkwikkende warmte, in den koesterenden gloed van de schitterendezaal, waar de Kerstboom in zijne duizelingwekkende pracht, met zijn veelbelovendegaven prijkt! - Zoo is ook eens de geheele menschheid uit de duisternis van denlevensweg ingeleid tot Licht en Waarheid, en het is Hem waardig, die gesprokenheeft “laat de kinderkens tot mij komen,” - dat wij menschen, ter Zijner eere, onzekleinen op Zijn gedenkdag om ons verzamelen en verheugen. - Daar staat de altijdgroene boom, met zijn duizenden lichten en zijn rijke gaven, - geen ongepastzinnebeeld van de leer aan welker stichting hij herinnert, en juichende omringen dekleinen de schitterende verschijning, welker diepe beteekenis zij nog ternauwernoodbeseffen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 265: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

258

Niet alzoo de ouders. Onder de takken van den Kerstboom staande en uit Zijn naamde gaven uitdeelende, liefde en dankbaarheid opwekkende, die deugden, welke Hijzoo boven alle andere geprezen heeft, is hun de Kerstavond het schoonste feest vanhet jaar, en zij beijveren zich het op eene waardige wijze te vieren. Daar zijn niet bijuitsluiting gaven voor hun e i g e n e kinderen bestemd. De Kerstboommoet vruchtendragen voor den dienstbare en den arme en den kranke, zoo hij aan zijne bestemmingzal voldoen, en te midden van eigen genot en vreugde, moeten de kleinen, onder detakken van den wonderboom, leeren om ook een veel verhevener geluk te kennen inhet verzachten van anderer leed en smarte.Zie ook hoe die kleine jongen zijn pas verkregen schatten voor het oogenblik laat

liggen, om met moeite een pak warme kleeren voor de kindertjes van den armenbuurman op te tillen; hij wil het zoo gaarne dadelijk zelf overbrengen! Is het wonder,dat zijn zusje verlangt om hem te vergezellen? Dat de beurzen getrokken wordenvan al de overigen, om de gaven nog te vermeerderen; - dat niemand rust heeft, eerhet licht van zijn Kerstboom ook in de sombere, afgelegene, ellendige woningenweerkaatst? O, er is zegen op zulk een huis, waar de schitterende stralen ook elderstegelijk verlichten en verwarmen; en er is vooral zegen op de dankbare traan, welkeschitterend in het licht van den Kerstboom in het oog der gelukkige ouders opwelt.’‘Laten wij in deze overtuiging voor heden uitscheiden,’ zeide ik; ‘met het begin

van het nieuwe jaar, zullen wij de veranderingen aan onzen kalender verdervoortzetten.’‘Voor mijn part,’ hernam de Dichter, ‘mits men niet intusschen vergete, dat

Oudejaarsavond onafscheidelijk is van Kerstmis, en mede den naam aan de maandmoet geven.’‘Hé, daar begrijp ik niets van!’ zei de Naïeve.

II.

Het was de tweede avond van het nieuwe jaar, toen wij weder bijeenkwamen, omonzen verbeterden Almanak te voltooien.‘Gij zijt verleden week met een tirade over het Kerstfeest geëindigd,’ zeide onze

Pedante, - die tevens secretaris was, - tot den Dichter; ‘en gij hebt u rechtvoorbehouden, om hedenavond ons te bewijzen, dat oudejaarsavond daarmede inverband staat, en mede den nieuwen naam moet helpen geven aan de maandDecember.’‘Dat is ook het geval,’ begon de Dichter, ‘en nu wij pas de lichten van onzen

Kerstboom, -’‘Om den Kerstboom zoo algemeen bij ons te maken,’ viel hier

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 266: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

259

de Recensent den Dichter in de rede, ‘als gij dat wilt, moet men eerst Ste Klaasafschaffen.’‘Volstrekt niet! Daar ben ik tegen,’ riep ik. ‘Gij weet wel, hoe ik over dien goeden

ouden Heilige denk. Hij verhoogt de waarde van de maand nog; elk feest, datgelegenheid tot geven en weldoen verschaft, moet ons, onder welken naam ook,heilig zijn.Men eerbiedige dus steeds de aloude rechten van Ste Klaas, zonder daaromde hoogere waarde van het Kerstfeest te loochenen.’‘Dat is waar,’ hervatte de Dichter, ‘en het Kerstfeest heeft ook nog eene andere

beteekenis voor mij, dan die, welke ik onlangs aangevoerd heb. Het Kerstfeest is deinleiding, zoo te zeggen, tot den plechtigen Oudejaarsavond, dat wij zoo gaarne, bijal onze overige veranderingen, in ons hart en in onzen kalender bewaren. Het jaarspoedt ten einde en sleept mede in het graf zooveel wat de aarde ons schenkt; hetKerstfeest herinnert er ons aan, hoe dit alles eigenlijk zoo bitter weinig te beteekenenheeft, en dat hoe dichter wij bij den dood staan, hoe dichter ook aan het nieuwe,eeuwige leven. Zonder het pas voorafgegane Kerstfeest, mijne heeren, zou ookOudejaarsavond, in plaats van de gemoedelijkste, stellig en zeker de somberste derdagen zijn. Men viere het alleen op zijne kamer, in den gezelligen, huiselijken kring,of in schitterend gezelschap, Oudejaarsavond heeft altijd iets plechtigs enindrukwekkends. Dit gevoelt ook iedereen, al wil hij het niet bekennen. Wij vierengaarne de uitvaart van het oude jaar te midden van geliefde betrekkingen en beproefdevrienden; maar wij denken er niet aan, om halve kennissen en bloote bezoekers opdat feest uit te noodigen. De vreugd en het leed van het geheele jaar treden in delaatste uren daarvan ons levendig voor den geest; wij rekenen met het verledene afen zoeken nieuwe verbintenissen aan te gaan met de toekomst. De zwaar beproefdemag ook, aan het Kerstfeest indachtig, gerust den zwak flikkerenden straal der hoopkoesteren; de gelukkige ziet onbevreesd het oude jaar ten grave dalen; de jeugdigegaat het jonge jaar met een kinderlijk hart tegemoet en de oude van dagen wachtkalm af, - niet wat de vluchtige tijd, maar wat de eeuwig groene Kerstboom hembeloofd heeft.Wat zou ook Oudejaarsavond zijn zonder het Kerstfeest? Er zijn weder driehonderd

vijfenzestig van onze vluchtige dagen voorbijgesneld. Eene herinnering aan dekortheid van ons veel geliefd leven en anders niet! Wij hebben eene schredevoorwaarts gedaan, - wellicht de laatste, - naar het somber gapende graf. Zoo onshet leven lief is, waarom zouden wij die gebeurtenis met ijdele vreugde en geveinsdeopgeruimdheid vieren? Moesten wij niet eerder treuren en klagen en het oude jaarmet tranen in het verledene, die groote begraafplaats van den tijd, nastaren? Is hetniet eerder eene lijkplechtigheid, dan een geboortefeest, die door

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 267: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

260

de holklinkende klokken ingeluid wordt? Staart ons niet, - evenals bij de feestmalender oude Egyptenaren, - het doodshoofd aan van onder den rozenkrans? Zijn wij nietallen, o mijne zeer opgeruimde vrienden, slechts verkleede Trappisten, en begroetenwij elkaar niet onwillekeurig met het sombere M em e n t o mo r i ?’‘Wat beteekent ook mijn geluk? Het oude jaar heeft er reeds zooveel van

medegesleept in het nooit verzadigde verledene. Wat voorzie ik in de toekomst, zooniet de aanvallen van een nieuw, alles roovend jaar, dat mij dag aan dag ondermijnten afbreekt? Wat geef ik er om, of ik morgen zes- of zevenenvijftig tel? - mijneeenige jaartelling is die der dagen, die mij overblijven, en met huivering zie ik terugop het aantal, - dat hoe groot ook, - zoo bitter klein schijnt, en mij zoo weinig overlaatvoor de toekomst!Maar laat den Kerstboom zijn stralen tot in het verschiet zenden, en hoe anders is

alles gekleurd! De laatste kerkgang van het oude jaar wijdt het nieuwe heerlijk in;er mogen tranen zijn om verloren geliefden; er mogen zuchten oprijzen uit het diepbenauwde hart, om al het bittere leed, dat het gedragen heeft, - er mogen dankgebedenopwellen voor een schitterend geluk; - de duisternis verdwijnt en de gelukszon zelveverbleekt bij het schitterende licht, dat de Kerstboom verspreidt, niet alleen over heteinde van het oude jaar, maar tot in de voor ons menschen nog onbegrijpelijke, allesomvattende Eeuwigheid.’‘Zeg er eens,’ viel hier de Scepticus in, ‘gij begint verbazend ernstig te worden!’‘Waarom zou men ook soms niet met een opgeruimd hart een ernstig woord

spreken?’ zei de Dichter. ‘Maar ik heb gedaan; ik wil u niet langer ophouden; ikmoet slechts nog de toepassing maken op hetgeen ik reeds gezegd heb; - komt het uniet voor, mijne heeren, dat wij met groot recht in onzen almanak aan December dennaam van “Feestmaand” moeten geven?’‘Hm!’ zei de Satiricus; ‘de almanak wordt zoodoende buitengewoon dichterlijk;

hebt gij ook wellicht, bij toeval, de eene of andere uitboezeming van dien aard overJanuari op het hart?’‘Neen,’ zeide de Dichter, ‘ik ben geheel en al uitgepraat.’Er volgde een kort stilzwijgen; - geen mensch scheen iets op de eerste maand van

het nieuwe jaar aan te merken te hebben; - wij keken elkaar vragend aan.‘Wij moeten er toch iets op vinden,’ hervatte eindelijk de Practicus. ‘Waardoor

kenmerkt zich die maand voor de verschillende heeren?’‘Bij mij gaat die al gauw om, met een aantal nieuwjaarsvisites maken en

ontvangen,’ zei de Naïeve.‘Bah!’ riep de Pedante.‘Ik heb, als koopman, genoeg te doen met mijn boeken na te-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 268: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

261

cijferen, en met rekeningen uit te schrijven en nazien,’ zei ik.‘Ik heb de handen vol met beoordeelingen van al de nieuwe almanakken,’ beweerde

de Recensent.‘En ik met mijn jaarlijksch verslag en mijne verhandeling op ons philologisch

genootschap,’ verklaarde de Geleerde.‘Ik heb wezenlijk de geheele maand noodig, om die recensiën te lezen en om al

die verslagen en redevoeringen aan te hooren,’ merkte de Pedante op.‘De dagen van Januari vallen mij zóó kort,’ zei de Satiricus, ‘dat ik niets kan doen,

dan nakijken, welke rekeningen ik in de volgendemaand zal kunnen betalen, - behalvenatuurlijk op alle partijen gaan, waarop men de beleefdheid heeft mij te vragen.’‘Het resultaat is nog zeer uiteenloopend,’ zeide ik.‘Integendeel,’ sprak de Satiricus; ‘alles stemt uitmuntend overeen. Januari is niets

anders dan “Rekenmaand.” Dat komt best uit. Men begint met de visitekaartjes nate tellen, die op tafel liggen; - men vereffent, zooals onze Naïeve, de rekening-courantvan wensch om wensch; - dit is eene rekening, die altijd sluit, omdat men er zooscherp niet op toeziet, of er hier en daar een valsch muntstuk onder loopt. De wisselsder beleefdheid, in den vorm onzer visitekaartjes, hebben altijd juist de waarde, welkemen zelf er aan wenscht te hechten; - wij bestempelen ze met het goedkoope zegelder gewoonte, en ze zijn dadelijk gangbaar, zonder eenig protest. Zevertegenwoordigen ook eene geheele som van achterstallige beleefdheden, en ikvergoed de onkunde, welke ik een geheel jaar lang van iemands bestaan geveinsdheb, door hem op den eersten dag van het nieuwe jaar een kaartje te zenden, -waardoor ik ook volkomen het geheele bedrag mijner belangstelling in zijne welvaartopeens afdoe.Onze vriend Smits;’ ging de Satiricus voort, ‘brengt de maand door, evenals alle

andere kooplui, met w e z e n l i j k e rekeningen na te kijken. Men wijdt het jaar goedin, door dergelijke gewichtige zaken achter den rug te hebben, ten einde meer tijdover te houden voor dingen van minder belang, - bij voorbeeld, het heil onzer ziel,en zoo voorts; - maar Januari is ook stellig voor den koopman de Rekenmaand bijuitnemendheid.Onze Recensent nu rekent insgelijks, maar op eene geheel andere wijze; hij vergeet

zichzelven en zijn winsten en verliezen, en treedt op als boekhouder voor anderen;hij maakt de rekening-courant op van de verdiensten zijner letterkundige buren. Hijverklaart den één bankroet, zonder mededoogen, en ontdekt een groot kapitalist aanverstand, of geest, of geleerdheid in den andere; - hij is niet te foppen door nagemaaktepapieren, - o neen, - al hetgeen niet den stempel van het genie draagt, verwerpt hijzonder aarzeling; de geheele boel wordt van het klatergoud gezuiverd; - hij legt allesop de schaal, welke hij volgens zijn eigen maatstaf ingericht

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 269: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

262

heeft; hij wikt en weegt; hij cijfert onze verdiensten uit, tot op een greintje, - en zoovoortreffelijk, dat onze Pedante vriend, en velen zijns gelijken, - zich niet eens demoeite geven zijn rekeningen na te gaan, maar zijne balans aannemen, als de eenigeware en onfeilbare.Ook onze geleerde bekent zelf, dat Januari voor hem de rekenmaand is; hij brengt

verslag uit, op de meest onzijdige wijze; hij telt het aantal leden en het kasboek op;hij leidt daarvan af, den toestand van bloei of verval zijner genootschappen; hij somtde redevoeringen op, en de schatten van geleerdheid, welke ze bevatten, en hij eindigtgewoonlijk met eene inteekenlijst ten behoeve der leesbeurten voor het loopendejaar aan te bieden en aan te bevelen; en stort ook zelf zulk een schat van geleerdheidonder de toehoorders uit, dat zij zeer zeker de helft daarvan niet mede naar huiskunnen nemen.Dat ik zelf de maand Januari als de Rekenmaand beschouw, heb ik reeds gezegd;

voor ons allen is die ook de tijd, waarop wij ons budget opmaken, en bovendien, opal de partijen, welke ik bezoek, zie ik niets dan het openen van nieuwe rekeningenen het aangaan van nieuwe verbintenissen, welke zeer stichtelijk zijn, waar te nemen.Zoo ben ik, bij voorbeeld, op eene luisterrijke s o i r é e bij onzen vriend A., en ikpraat met den jongen B. over mejuffrouw C., die dit jaar voor het eerst uitgaat, enwij cijferen na, of zij eene goede partij is of niet, en zoo ja, zal hij haar het hof maken,als hij mejuffrouw D. niet krijgen kan, die eene nog betere partij is. Mama E. teltook op, - met de meeste nauwkeurigheid, - hoeveel maal mijnheer F. met hare dochtergedanst heeft, en papa G., die zich doodelijk verveelt, rekent de minuten na, totdathij naar huis kan gaan. Zelfs de naïeve juffrouw H. rekent er stellig op, dat het “ietsgeven” zal tusschen mijnheer I. en die lieve freule J. en het is reeds eene uitgemaaktezaak, dat de heer K., die geen oogen heeft voor iemand dan zijne schoone danseuseL., niets beters verlangt, dan eene vennootschap voor het leven met haar aan te gaan.Zoo gaat het door het geheele alphabet, en door de geheele maatschappij; wat zal

het nieuwe jaar opleveren? - en hoe zullen al die rekeningen sluiten? - Maar hetgrootboek der toekomst is voor ons niet geopend. Wij schrijven slechts verder bovenop de pagina, in plaats van Januari, “Rekenmaand,” en wachten den afloop gerustaf.’‘Zoo Januari de Rekenmaand zal heeten,’ zeide ik, ‘dan ben ik er sterk voor, om

Februari voortaan “Vleimaand” te noemen. Niet uit bespotting, of met eenige satiriekebedoeling, - want ik houd van die maand, - evenals wij altijd van onze vleiers houden,mits zij maar eenigszins behendig en niet al te grof zijn. En Februari vleit ons op deschoonste wijze, - zooals slechts eene vrouw dit kan. Zij valt ons soms wel wat hardin het begin, met voort-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 270: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

263

durende koude en woeste winden; maar zij schenkt ons reeds veel langere dagen;wij behoeven niet meer 's morgens vroeg midden in den nacht op te staan; wij zijnniet verplicht na tafel eventjes in te dommelen, maar kunnen, desverkiezende, na heteten, ons de weelde veroorloven van “een grachtje rond te loopen.” Zij opent ons hetvooruitzicht op eenige zachte dagen, op dooiweer en eventueele jonge groenten, - almoeten die ook uit de bakken komen; - - zij biedt ons nog gezellige winteravonden,om ons te verzoenen met het gure weder, als het terugkeert, en vooral is Februarieene bescheidene, korte maand, die hoewel onze plechtige d i n e r s tegen dien tijdin aantal beginnen te verminderen, den armoedigen vader van een talrijk huisgezin,die van zijn traktement niet sterven mag en toch niet goed leven kan, ten minste eendertigste gedeelte van zijn zorgen voor die maand uitwint, en op zijn meest van hemvergt, negenentwintig maaltijden te bekostigen van de kleine som, welke anders hetgeheele jaar door er dertig of een en dertig moet verschaffen.Februari heeft ook haar feestdagen, - zooals het carnaval, waarop het iedereen

vergund is (onder het masker) de zedelijke vermomming af te leggen, en de rol tevergeten, welke hij anders het geheele jaar door speelt; - en ééns om de vier jaren,vleit Februari den hardvochtigsten van alle stervelingen, den ouden vrijer, - die erniet toe komen kan, om zelf zijn geluk af te smeeken, dat het hem op de streelendstewijze zal aangeboden worden.Maar het rijk van de Vleimaand, evenals dat van alle andere vleiers, is slechts kort

van duur, en eer wij er aan denken, worden wij door de Mok- en Morsmaand vanMars overvallen, - de somberste, meest woeste maand van het jaar. Het is alsof degoede Winter het altijd terdege aan den stok krijgt in die weken met moeder Natuur,welker omgang met den Winter onze dichter pas beschreven heeft. Hij raast en brulten doet de arme, bottende boomen sidderen en angstig klagen en tevergeefs de dorreleden bukken en buigen; alles ligt in de maatschappij en in de natuur overhoop. Departijen zijn geëindigd, de gezelligheid is uit; het slechte weer maakt het ververwijderde uitzicht op warmte en zonneschijn even moeielijk te verwezenlijken alseene wet op het onderwijs; de sneeuw gelijkt op modder, en de modder is nog halfsneeuw; onze straten zijn onbegaanbaar, en onze kanalen en rivieren onbevaarbaardoor knarsende ijsschollen, die zij mokkende en morrende op de slijkachtige oeverswerpen, of grommende naar zee vervoeren, of ongeduldig uitspattende, en dedwingelandij van den Winter moede, het land overstroomen en de bevrorengedenkteekens van den Winter te midden van onze akkers en velden oprichten, ende sidderende dijken daarmede diepewonden toebrengen, en brullende en bruischendeverder stormen, jubelende over de verwoesting, welke zij aangericht hebben.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 271: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

264

Inmiddels zit de arme mensch òf verkouden te huis, òf waagt niet buiten de deur tetreden, en zucht naar de “frissche winterkoude,” die zoo oneindig gezonder was, entreurt aan den eenzamen haard over het gemis dier Winter-vermaken, welke hij eerstveinst zoo gaarne ten einde te zien loopen. - Naarmate zijne beurs verlicht is, is ookzijn hart bezwaard; des beleefden dokters rekening, - die zelden vóór Maart komt, -ligt op de tafel naast de onderdanige aanbeveling van “de voorjaarsmodes”, kersverschuit Parijs overgebracht door madame Crinoline; - daar zijn Maartsche buien in huisen buiten de deur, en die duren met slechts korte tusschenpoozen van rust voort,totdat -’‘De Gekkenmaand invalt,’ stoorde mij hier onze Recensent, ‘zooals wij voortaan

April zullen noemen; want het is geen bijgeloof, dat die maand in Nederland, bijuitnemendheid aan de gekken gewijd is. Loopen wij niet rond in die weken, als echtedwazen, terwijl soms nog onze rivieren vastbevroren toezitten, elkaar geluk tewenschen, dat de Winter nu ten einde is? Vragen wij elkaar niet, op eene onnoozelewijze, of wij niet over vier weken de kachels zullen afbreken? En glimlachen onzevrouwen niet satiriek, als zij die vraag hooren? Hebben zij dat niet al lang enonherroepelijk besloten? En o, waarde Smits, is die maand niet gewijd aan deplechtige, echt vaderlandsche “schoonmaak,” gedurende welke wij mannen altijdals gekken rondloopen, zooals gij eens zoo aandoenlijk hebt beschreven, zonder eeneschuilplaats te kunnen vinden in ons eigen huis, en tevergeefs aan anders gastvrijewoningen aankloppende? Dringt het zeepsop in huis niet tot onze hersenen door, omdaaruit elke schoone inspiratie te verdrijven? Komt niet zelfs de ooievaar op steltenaan, ten einde van al dat water geen natte voeten te krijgen, en zou een krokodil, ofeenig ander liefelijk amphibie zich niet meer te huis gevoelen in onze druipende,tochtige woningen, dan wij arme, versukkelde mannen!’‘Het schoonmaken is toch een heel noodzakelijk iets,’ merkte hier de Naïeve op.‘Het is niets anders,’ hernam kwaadaardig de Pedante, ‘dan eene vernederende

bekentenis van vroegere morsigheid. Dat houd ik vol! Alles moest ten allen tijdeschoon zijn, en schoon gehouden worden.’‘Een ieder tracht ook steeds voor zijne eigene deur schoon te vegen,’ zei de

Satiricus, ‘tot aan onze staatslieden toe. Dat ligt nu in den aard van den mensch, endat onze dames soms een weinig op dit punt overdrijven, is haar niet kwalijk tenemen, - die lieve schepselen -’‘Moesten toch een anderen tijd kiezen,’ bromde weder de Pedante, ‘dan juist voor

“Fopmaand,” zooalsMei verdient te heeten. Pas is de kwelling van het schoonmakenover, en ik kom eindelijk,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 272: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

265

naar ik mij verbeeld, tot rust, en ga 's morgens met een opgeruimd hart naar benedenom te ontbijten, en wat vind ik? De ramen van de huiskamer staan wijd open; hettheewater is nog niet aan het koken, de courant ligt nog op de mat in de gang; dedeur wordt opengehouden door een verward wezen, met een voor mij vreemd gelaat,dat mij verbaasd en verschrikt staat aan te gapen; - het is natuurlijk de nieuwe meid,- die nog niet gedresseerd is, - die mijn stoel op de verkeerde plaats zet, en hetontbijtgoed aan den verkeerden kant van de tafel; die vergeten heeft de warmebroodjes te bestellen en die niet weet, waar de theepot gebleven is; die eeuwig enaltijd in den dienst, welke zij pas verlaten heeft, alles juist andersom deed dan bijons, en toch zulke uitmuntende getuigschriften bezit! Die in de eerste drie wekenveinst een diep ontzag te hebben voor den heer des huizes, wat haar totverontschuldiging dient, als zij alles, - uit pure verlegenheid, - verkeerd doet, en diena dien tijd zich in 't geheel niet aan zijn bevelen stoort; - die, - als mevrouw het nietkwalijk neemt, - op eens blijkt een vrijer te hebben, - een heel fatsoenlijke jongen,mevrouw, die de neef is van den slager; - eene meid, die volstrekt niet van uitgaanhoudt, en toch nooit bijtijds tehuis komt; - die telkens te kerke moet gaan en op demeest vrome wijze uit den suikerpot snoept, die nooit van haar leven brutaal is, maarslechts altijd even onbeleefd; die steeds zóó haar best doet, dat zij wel eens “eenpotje mag breken” en op den koop toe de beste blauwe porseleinen theekopjes eenvoor een vernielt; die zoo vlug is met haar werk, dat zij den heelen avond met haarvrijer in de deur kan staan; die de dingen zoo goed bergt, dat geen mensch ooitbegrijpen kan, waar ze toch gebleven zijn; die op eens vertrekt, omdat zij zich ergensin stilte verhuurd heeft, bij eene oude mevrouw, die er niets tegen heeft, dat diefatsoenlijke jongen, haar vrijer, elken avond in de keuken komt; die met eene zwareverzuchting uwe vrouw en u zelven uitmaakt voor de grootste dwingelanden enwreedaarden ter wereld, - met zoo'n humeur ook, - dat geen mensch het bij u kanvolhouden, - hoe geduldig hij ook zij!Zoo gij niet onder deze foppage van de dichterlijke Meimaand te zuchten hebt,’

ging de Pedante voort, ‘dan is het tien tegen een, of gij zijt aan het schoonmakenontsnapt, om de genoegens van een verhuisboel te ondervinden. Gij gaat u wellichtin eene mindere woning behelpen, om het equivalent te equivaliseeren, en gij hebtreeds zesmaal zooveel te betalen, als die zeer populaire belasting u kosten zou, aannieuwe gordijnen en tapijten. - Of gij zijt dichter en wacht eene inspiratie van deschoone Meimaand, die te midden van koude en regen uitblijft, en gij maakt killeverzen over de heerlijke Lentemaand, en praat onbeschaamd van Meirozen enLentebloesems, terwijl gij dag op dag zuurkool eet

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 273: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

266

en geen andere bloemen dan de nagemaakten in de dameshoeden ontwaart. Als gijnaar buiten gaat, hoort gij veel voorspellen van Meikevers en weinig beloven vanMeikersen, die in elk geval vóór het einde van Juni niet te wachten zijn, en gij verliestzelfs uw geloof aan de wonderkrachten van den Meiregen, als gij ziet hoeveel er vanvalt, en dat gij, noch uw buren, die dagelijks tot de huid toe doornat zijn geweest,een enkele duim gegroeid zijt, - tenzij wellicht krom van de rheumatiek.’‘Dat is al meer dan genoeg om den nieuwen naam voor die maand te

rechtvaardigen,’ viel ik hem in de rede. ‘Wij moeten voortmaken, of wij zullen eenhalve eeuw noodig hebben om het jaar door te komen. Wij hebben nog vier nieuwenamen te bedenken: - van Juni tot September.’‘Evenals men November niet oneigenaardig “Oestermaand” heeft geheeten,’ zei

onze geleerde, ‘zou ik voorstellen, Juni voortaan “Haringmaand” te noemen. Sedertde onvergetelijke Beukelzoon, -’‘Hè!’ zei de Naïeve, ‘waarom heeft men nog geen standbeeld voor hem opgericht?’‘Omdat w i j dat nog doen moeten,’ hernam de Satiricus. ‘In den naam, welken

wij aan Juni geven, zal voor zijn roem voortaan een duurzaam gedenkteeken oprijzen,dat zelfs voor dat van Lourens Koster niet onderdoen zal, - en daarbij zal het langzooveel geld en gekibbel niet kosten! Leve voortaan de Haringmaand! Men moetzelf ongevoelig zijn als een stokvisch, om dat niet goed te keuren!’‘Maar als men niet van haring houdt?’ vroeg de Naïeve.‘Alsof het noodig of gebruikelijk ware van alles te houden, wat men hoog laat

leven, of waarvoor men een standbeeld opricht!’ merkte minachtend de Recensentop. ‘Juni is afgehandeld, mijne heeren; het blijft daarbij; wie weet wat voor Juli?’‘Voor Juli’ hernam de Satiricus, ‘is voortaan slechts eene benaming mogelijk. Juli

is de maand, waarin mijn vriend de advocaat zonder praktijk, die het geheele jaardoor niets gedaan heeft, vacantie neemt van rechtswege, en met een opgeruimd gelaatrondslentert, - minder om uit te rusten, dan met het aangename gevoelen bezield, datzijne werkeloosheid nu niet schandelijker is dan die zijner zeer geachte collega's. Hijontmoet nu dagelijks op de sociëteit zijn zeer geachten ouden leeraar, den professor,die negenmaanden van het jaar doorbrengt, met te bedenken, hoe hij de drie maandenvan de lange vacantie, - van welke hij nu in het volle genot is, - zal doodslaan, endie tevens, als ijverig curator van het gymnasium, met leede oogen gezien heeft, datook gisteren daar de vacantie van zes volle weken begonnen is, gedurende welkezijn aankomende jongens hem op eene gruwelijke wijze vervelen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 274: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

267

De heeren predikanten voeren ook tegen dezen tijd eene drukke correspondentie metelkaar over het vervullen van preekbeurten, gedurende den korten rusttijd, welkenzij zich veroorloven; zelfs de heeren medici geven hun patiënten eene kans om eennatuurlijken dood te sterven en nemen vacantie, - als zij maar kunnen.De vacantie-ziekte strekt zich ook uit tot aan den koophandel, en de kantoren

beginnen er leeg en verlaten uit te zien; - de scholen zijn gesloten, - de geleerdegenootschappen slapen nog vaster, dan in den winter, als zij in vollen gang zijn; dehuizen in de stad knijpen de oogen dicht en dommelen ook in; de straten wordenverlaten: de sociëteiten slepen een vervelend leven voort, slechts door gepensioneerdeleden, - die altijd vacantie hebben, - nog geregeld bezocht; de couranten hebben nietsnieuws te vertellen; want zelfs de wetgeving neemt vacantie; - met één woord, Juliis en blijft in onzen almanak Vacantie-maand.’‘Dat kan ook zeer goed,’ meende de Recensent, ‘en rijmt best met mijn nieuwen

naam voor Augustus: die moet voortaan “Reismaand” heeten. In Juli begint de vrijetijd voor iedereen; in Augustus is niemand meer te huis.’‘Ik ga toch nooit van mijn leven op reis,’ zei de Naïeve.‘Of gij te huis zit of niet,’ hernam driftig de andere, ‘doet niets ter zake af; - ik

herhaal het: Augustus is de Reismaand p a r e x c e l l e n c e . Wie in die weken tehuis blijft, doet dat slechts noodgedrongen, of omdat hij niet beter weet; de fatsoenlijkeNederlander, - voor wien wij onzen Almanak maken, - gaat gedurende de maandAugustus op reis.’‘En September,’ viel hem hier de Dichter in de rede, ‘jaagt, iedereen naar huis

terug, - naar huis en naar die bezigheden, waartoe hij geroepen is. Onzeacademiesteden leven weder op; nieuwe bewoners betrekken de c u b i c u l al o c a n d a , jacht makende op genoegens en op geleerdheid tegelijk; nieuwe ledentreden op in de nieuwe zitting onzer wetgevende macht, jacht makende op nieuwewetten en op oude ministers, en met elkander en het bestuur (tot groote stichting dernatie) ons allen onthalende op al de bokken, welke zij schieten. Onze geleerdemaatschappijen maken jacht op nieuwe leden en nieuwe lezers, -’‘De uitgevers onzer jaarboekjes op zelfs de kleinste bijdragen van gevierde

medewerkers,’ viel de Recensent hem in de rede.‘Onze oude studenten op hun doctorstitel,’ voegde de Geleerde er bij.‘Onze jagers op hazen en patrijzen,’ zei de Naïeve.‘Onze veldwachters op heeren, die de kostelijke nieuwe jachtwet overtreden,’ zei

de Practicus.‘En in vredes naam, mijne heeren,’ voegde de Satiricus er bij, ‘laten wij geene

jacht op aardigheden maken. Wij hebben ook al genoeg opgesomd, om Septemberals “Jachtmaand” in onzen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 275: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

268

kalender op te nemen; - en zoo zijn wij gelukkig het jaar rondgekomen!’‘Zoo is het, mijne heeren,’ zeide ik, ‘en nu nog een enkel woord; tot slot van het

oude jaar, dat wij ook aannemen volgens den Almanak, welken wij tot dusver gevolgdhebben, en tot opening van het nieuwe jaar, dat wij pas ingetreden zijn. Moogt gijallen in dit loopende jaar zoodanig uwe zedelijke en wereldsche rekeningen in ordebevinden, dat gij met een gerust hart, de goede gaven van alle maanden zult kunnensmaken; moge de Wintermaand u in goede gezondheid voorbereiden op het genotvan de Oestermaand, en de Feestmaand uw hart openen voor eigene, hoogere vreugde,- en vooral geneigd maken tot liefdadigheid jegens anderen. Mogen de vleiendedagen van Februari u ongemerkt zoodanig stemmen, dat de stormachtige dagen vande Mok- en Morsmaand van Maart, voor u als een droom voorbijgaan; troost u (ineen Aprilbui) met de gedachte, dat geen mensch ten allen tijde wijs kan zijn, - enzoo Mei u geen bloemen en vruchten schenkt, en gij schrikt voor het denkbeeld vangefopt te worden door de belofte van eene Lente, die niet verschijnen zal, - dan - zoogij dat niet reeds gedaan hebt, - mijne heeren, - vrijwaart u tegen die foppage dooreene eeuwige Lente in uw huis en hart te scheppen aan de zijde eener waardigelevensgezellin; - met één woord, moge man en vrouw, en oud en jong, alleen of tezamen, in geheel Nederland, niet slechts dit geheele jaar, maar het geheele latereleven, te midden der hunnen, als ééne lange, gelukkige Vacantiemaand beschouwen;- en als eindelijk de groote Reismaand voor ons allen is aangekomen, mogen wij,aan den Kerstboom indachtig, den tocht gerust ondernemen, in de heilige enzaligmakende overtuiging, dat wij, binnen korteren of langeren tijd, wederbijeenkomen zullen, daar waar iedere almanak en kalender, zelfs de meest volmaakte,- ontoereikend zal wezen, om de jaren van ons bestaan en de eeuwigheid van onsgeluk af te meten of te beschrijven.

Mijn Sinterklaas.

Ja, ik heb er een gekregen; een mooien Sinterklaas! Eene heerlijke verrassing, enrechtstreeks van den goeden Heilige zelven; - buiten en behalve al de anderegeschenken, welke mij uit zijn naam toevloeiden, of liever gezegd, uit zijn naam,mij door geliefde handen aangeboden werden.Hoe ik dat geschenk gekregen heb? Op de meest natuurlijke wijze der wereld. Het

lag op Sinterklaasavond op mijne schrijftafel, te midden van allerlei papieren enprullen, toen ik doodaf tehuis kwam van het bezoeken der opgeschikte winkels metmijne

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 276: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

269

vrouw. Niet, dat wij zoo heel lang rondgedrenteld hadden; - neen, wij hadden onsvan winkel tot winkel laten rijden, op de meest gemakkelijke wijze, en hadden depakjes zoo maar in het rijtuig geworpen, en waren al vóór negen uur tehuis.Maar het bezoeken van winkels met eene dame is altijd eene heel vermoeiende

zaak voor mij. Zoo het geen modewinkels zijn, schijnt het der vrouw eigen, al is zijanders het mildste, goedhartigste, zachtzinnigste schepsel der wereld, om niets tekunnen koopen zonder ‘af te dingen’ en niets te kunnen uitkiezen, zonder, tot hetlaatste oogenblik, in benauwdheid te zijn, dat zij zich heeft laten foppen. Ik weetwel, dat dit niets anders is, dan eene beminnelijke bekentenis van haar eigen zwakheid,- maar het is soms eenigszins vermoeiend om daarbij tegenwoordig te zijn, - vooralindien men op het punt van koopen van mijn waanzinnig grondbeginsel uitgaat, datde meeste dingen toch slechts eene denkbeeldige waarde hebben; en als de gevraagdeprijs, dien, welken ik aan 't voorwerp hecht, niet te boven gaat, koop ik het dadelijk- al is het soms, wat een ander noemt, ‘schreeuwend duur.’ Ik wil deze mallehandelwijze volstrekt niet verdedigen, - ik voer ze slechts tot mijne verontschuldigingaan, als ik herhaal, dat ik mij in al die winkels doodelijk verveeld heb.Vooral bij het uitzoeken van het speelgoed voor onze kleinkinderen. Daar was,

bij voorbeeld, een prachtig hobbelpaard, waarvoor de eigenaar ik weet niet meerhoeveel vroeg, en mijne vrouw, zonder aarzelen hem een derde van de gevraagdesom aanbood, waarbij ik eene kleur kreeg tot achter de ooren, gedeeltelijk om denwille van het fraaie dier zelf, en gedeeltelijk om denwille van den beleefdenwinkelier,die door het aanbod mijner vrouw zoo rechtstreeks van oneerlijkheid beschuldigdwerd. Maar mijne vrouw zegevierde. Nadat de eerlijke koopman herhaaldelijkverklaard had, dat het ‘onmogelijk’ was, - werd het paard toch voor den bedongenprijs in de vigelante gepakt, - en zoo ging het voort; terwijl ik telkens het verdurenmoest, dat mijne echtgenoote mij een overwinnenden blik toewierp, hoewel ikovertuigd was, dat de winkelier, die nu haar tactiek begreep, zijne eerste prijsbepalingzoodanig inrichtte, dat zij toch niets minder betaalde, dan hij anders gevraagd zouhebben; - maar nu had zij de voldoening van de overwinning op den koop toe, - datis waar! En evenals bij andere veroveraars, werd ook bij haar de roemzucht hoelanger hoe krachtiger, zoodat in iederen winkel, waar wij ons vertoonden, dezelfdeschermutselingen plaats grepen, - en bij het eindigen van onzen tocht kon zij er zichop beroemen op dien avond ook haar Waterloo te hebben gehad, terwijl ik alleen denederige rol van betaalmeester harer troepen gespeeld had.Toen wij dus eindelijk weder naar huis kwamen, en zij aan het inpakken harer

tropeeën ging, trok ik mij op mijne kamer terug,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 277: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

270

om daar van de vermoeienissen uit te rusten en om eene sigaar te rooken, ennauwelijks had ik mij op mijn gemak ingericht, toen, - zooals ik gezegd heb - ikaangenaam verrast werd door het vinden van het geschenk van den goeden SinteKlaas op mijne schrijftafel.Een keurig pakje! Met een keurig adres, en zoo netjes toegebonden, dat er geen

eindje aan het touw te vinden was, waarmede men het toegebonden had.Van wien zou het kunnen zijn! Wat zat er in?Ik was brandend nieuwsgierig om het te weten.Velen zullen dus gelooven, dat ik dadelijk het pak openmaakte.Maar neen! Ten eerste had ik geen schaar of pennemes dadelijk bij de hand, en

als ik mijn vinger ongeduldig en vorschend tusschen het touw en het papier stak,werd die zoo pijnlijk gekneld, dat ik hem dadelijk er weder uithaalde, en - naar ikmeen, - op eene onnoozele wijze in den mond stak en het raadselachtige pakjeaangaapte.Ten tweede, weet ook ieder wijs mensch, dat men veelal door overhaast te werk

te gaan, het genoegen van eene verrassingmaar al te zeer verkort! ‘L ' i n c e r t i t u d eis niet altijd l e p i r e d e s m a u x ’ - integendeel, die is soms eene groote zaligheid,- en daar ik dat weet, bekijk ik altijd drie- of viermaal het adres van een brief in eenevreemde hand, en bestudeer het postmerk; en bewonder het lak, een paar minutenlang, eer ik er toe komen kan om het schrijven open te breken.Schuilt misschien hier achter de geheime vrees voor teleurstelling? Wellicht; de

minste hoop op geluk is zoo aangenaam, dat ze op zich zelve reeds gelukkig maakt.Wij maken ook veelal, op eene onvoorzichtige wijze, onze pakjes te spoedig openin dit leven, het is niet altijd wijs het fijne van alles dadelijk te willen weten. Weestvoorzichtig met het onderzoeken van het u geschonkene of beschorene, waardevrienden! het blijkt soms zoo geheel iets anders te zijn, dan gij u voorspeld hadt!Terwijl deze en dergelijke gedachtenmij zoo half onbewust door het brein woelden,

bleef het pakje van Sinte Klaas toe; - eindelijk moest het toch open.Ik zocht naar een scherp pennemes, - verwierp de nijdige schaar welke zich aan

mij opdringen wilde en die hongerig als een snoek op den schoorsteenmantel lag tegapen, - en eindelijk, met de linkerhand het pakje vasthoudende en zachtjesneerdrukkende, bracht ik, met de handigheid van een heelmeester, aan het touwtjede gewichtige snede toe.Ik verklaar plechtig, dat toen het doorgesnedene, straffe touwtje, met het geluid

van eene brekende snaar terugsloeg, ik dezelfde soort van hartkloppingen kreeg, alsiemand die voor het eerst een kogel langs zijn ooren hoort fluiten.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 278: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

271

Ik pauseerde één oogenblikje met het opgeheven mes in de hand, om mijn genot deste langer te smaken, sloeg de klink, met bevende vingers, dicht, stak het mes in mijnvestzakje en - ditmaal met beide handen - ging ik verder aan het werk, om het pakjevan zijn verdere omhulsels te bevrijden.Een heele stapel boeken! Keurig ingebonden, blauw en rood en groen; - verguld

en schitterendmet bijna onleesbare, rijk gekrulde gouden letters op den rug en sierlijkearabesken op de omslagen!Boeken vooral prijkende met houtsneden en bonte platen en keurige staalgravures!

Boeken, die klaarblijkelijk tot vermaak en opwekking der verbeeldingmoeten dienen;- Sinterklaas-boeken, met één woord, - en geen dorre, hoofdbrekende, hoogst nuttigeen vervelende bundels geleerdheid, of ‘practische wenken.’Ik wreef mij vergenoegd in de handen, rolde de tafel dichter bij den haard, strekte

mij uit in mijn voltaire, stak eene geurige havanna op, en maakte mij gereed voorhet genot, dat mij wachtte.Robinson Crusoë, met heerlijke houtsneden! Dankje wel, Sinte Klaas. Ik ben er

wat blijde mede! Daar is die goede, beste Robinsonmet zijne spitse muts van geitevel,en zijne geheele kleeding van dezelfde duurzame en warmte gevende stof, met eendito zonnescherm over het hoofd, een bijl en een paar pistolen in den gordel, tweegeweren op den rug, de geliefkoosde papegaai op zijn schouder, en de kat achter zijnhielen. Daar is ook het verrassende voetspoor van den wilde in het zand, en deverschrikte uitdrukking in de oogen van Robinson, - wiens gelaatstrekken overigensgeheel onder den zwaren baard verborgen zijn. Zoo ingepakt en beladen, kan hetgeene koude rilling zijn, die hem over het lijf vaart; - dat is niet mogelijk.Het is mij echter, alsof het gisteren was, in plaats van - hoevele jaren geleden? -

toen ik voor het eerst met Robinson dat spoor ontdekte. Het was een onvergelijkelijkoogenblik van aangename huivering - en nu, nu, zou ik het gaarne weder beleven, -maar het gaat niet. In plaats daarvan recenseer ik de teekening; ik vind den boomrechts op den voorgrond veel te klein, - de kat op den achtergrond is ten minste zoogroot als een tijger, - het is niet mogelijk, dat Robinson zelf niet geheel en alwegsmelten zou, onder eene dergelijke kleeding en eene tropische zon, - het voetspoorzelf is zoo groot dat het eerder van een olifant, dan van een mensch moet wezen!Het is echter steeds nog een treffend oogenblik, dat eerste ontdekken van zulk een

voetspoor in het zand, - en zonder Robinson te zijn, hebben wij allen in ons leveniets dergelijks ondervonden.Weet gij nog vriend A. toen wij het hof maakten aan de schoone C., - wij gingen

beiden nog op school, - en op zekeren dag

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 279: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

272

dien prachtigen luitenant der kurassiers daar aan huis vonden? Weet gij niet, dat wijtoen ook het eerste dreigende voetspoor zagen, door zijn gespoorde laarzen op onsglad levenspad achtergelaten? Dat is al lang uitgewischt, - het heeft ons geen kwaadgedaan, - en wij zijn sedert dien tijd op menig ander spoor gestooten, dat ons verrasteen verschrikte, en toch bij nader inzien, soms bleek een bevriende voetstap te zijn.Weet gij ook nog toen uw eerste kindje geboren werd?Dat was ook een onbekend voetspoor, dat u verraste, en hoe dikwijls hebt gij er

niet peinzend over staan staren en u afvragende, waarheen het gericht zou zijn? - meteen gebed vereenigd, dat het kleine voetje over geen rotsen mocht struikelen en doorgeen scherpe dorens mocht gekwetst worden.Alweer een tot dusver onbekend voetspoor op het levenspad! De zware tred van

hem die voor het eerst u van een uwer dierbaren beroofd heeft. De dood is dwarsover uw weg heengegaan, hij heeft eene uwer bloemen gefnuikt en de diepe indrukzal, trots wind en weer, niet geheel uitgewischt worden. Arme Robinson, blijft nietdaarop staren, stap maar moedig door - p e r a s p e r a a d a s t r a !Ja, hoe meer ik op hem staar, hoe meer komt mij die goede Robinson als het type

van de geheele menschheid voor. De eene staart op het voetspoor op zijn weg enschrikt als het hem onbekend is; - hij ontdekt soms later, dat het slechts een afdrukwas van een stap, dien hij zelf gedaan heeft, toen hij nog woest en onbeschaafd, alsde wilde, (zedelijk) barvoets rondzwierf. Die voetstap jaagt hem nu angst, - zoo geengewetensbezwaren, - aan. De andere beschouwt dien weder, als echte Robinson, halfverschrikt, half vergenoegd; hij is niet meer alleen op het pad; het is de sierlijkeafdruk van een lief klein voetje, dat hij steeds naast den zijne zoo gaarne verder zouzien voortwandelen. Het is het voetspoor van zijne Eva, die Adam Crusoë gevondenheeft. - Is het slechts de stem van de papegaai, die hem voortaan: ‘Goede Crusoë!waarde Robinson! lieve vriend!’ toeroepen zal?Wat tuurt nog die Robinson over het voetspoor in het ongebaande zand? Wat

beteekent het voor hem? Hij heeft tot dusver doelloos, op den ongebaanden wegrondgezworven, - en nu - staat die diepe indruk in het losse zand en hij ziet, dat zijneigen voetstappen losweg zonder iets achter te laten, over alles heengegaan zijn, -en nu waartoe die voetstap? - Kan die ook zonder doel zijn? - Voorwaarts Robinson,opnieuw doorgestapt; - het is een voetspoor, dat ook u waarschuwt, dat gij niet alleenzijt op aarde; - plant bloemen langs het pad, - roei de distels uit - opdat een dankbaarmensch vroeger of later uw voetspoor zegene!Ik sla de bladeren om. Daar ligt Robinson boven op den heuvel, met zijn verrekijker

de dansende wilden waar te nemen. Vrijdag

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 280: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

273

en de overigen ter slachting bestemden, liggen gebonden op het strand.O die nare menschenetende wilden! Robinson, Robinson! wie herkent gij

daaronder? Zijn het de mannen van de vormleer, die ons allen zoo binden en boeienwillen, om te beletten dat wij aan den dans ontspringen, welken zij zoo keurig (volgenshun eigene leerstellingen) uitvoeren? Zoo wij ons niet als kinderen in hun stam latenopnemen, moeten wij daarom met huid en haar opgegeten worden? Staat gij niet,goede Robinson, als de gepersonifieerde vooruitgang, op den loer, en zult gij nietuit uw geweren, - al is het slechts met los kruit, - een paar schoten doen, om ons vanal die wilden te bevrijden?Of, van den anderen kant, ziet gij in al die rondspringende, woeste wilden, slechts

de zedelijke naakten en ontblooten in onze maatschappij, die gij ook, evenals hungevangenen, gaarne zoudt boeien en als wufte dieren aan den ketting leggen? Er zijnvele Robinsons in onze staatkundige wereld, welke zoo denken; - men zou de wildenop die wijze zoo onschadelijk maken! Maar, beste vriend, zou het ook niet de moeitewaard zijn hen te beschaven? Er is menige getrouwe dienaar en nederige Vrijdagonder hen, die een slag met een slag zou vergelden, en eene enkele weldaad met eengeheelen schat van dankbaarheid.Leer dit vooral uit het laatste prentje van het lieve boek, waar wij de bloeiende

kolonie zien door Robinson gesticht, met al hare bedrijvigheid en voorspoed; - iedervan ons kan in den loop van zijn leven ten minste een Vrijdag vinden; - er zijn anderewilden dan menscheneters in onze maatschappij, die onze hulp noodig hebben. Maarik moet afscheid nemen van den goeden Robinson; - ik moet zien, wat de vriendelijkeHeilige mij nog meer gezonden heeft.Bah! Dat is zeker eene vergissing! Dat kan niet van h em komen! L e s

a v e n t u r e s d e T é l ém a q u e ,’ - het vervelendste boek, dat ooit der jeugd inhanden gegevenwerd. Een boek, waarinMinerva de a l l o n g e -pruik van Louis XIVdraagt en langdradig redeneert als eene lijkrede, en zelfs de Deugd met zoo veelpedanterie optreedt dat men een afkeer van haar krijgt. Een boek, waarin de fictiezoo pijnlijk verwrongen is, dat zelfs de stoutste verbeelding haar niet verwezenlijkenkan, en de mokkende Calypso, die na het vertrek van den doodelijk verveeldenUlysses niet meer zingen kan, en wier nimfen niet eens meer tegen haar durven tespreken, hoe schoon zij ook zij, zoo prozaïsch voorgesteld is, dat zij geene enkelebekoorlijkheid meer overhoudt, Wijze mentor ook, hoe weinige vrienden telt gijonder diegenen. welke gedwongen worden met u kennis te maken! - En wie draagtde schuld? Doet gij het niet zelf, door de wijze, waarop gij u vertoont? Zou men nietten allen tijde van u wegloopen,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 281: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

274

als men maar kon? - en zou men dat doen, als gij niet zoo ondraaglijk vervelendwaart? En is dat niet een domme zet in iemand, met eene bovennatuurlijke wijsheidbegaafd? Is uwe reputatie te dien opzichte, evenals de reputatie van het geheele boek,- niet overdreven? Hebt gij niet een heelen tijdlang de menschen gefopt door uweonvergelijkelijke deftigheid, en zijt gij niet, - als men u recht beschouwt, - het typevan een ouderwetschen, waanwijzen paedagoog? - Want, goede vriend, ik vraag hetu, op uw geweten af, moet de wijsheid a l t i j d zoo ernstig kijken als gij dat doet?Moet zij, zelfs op eene hoogst ernstige wijze, over de opgeruimdheid spreken, enmoet zij altijd, - als haar een lach afgeperst wordt, - vergeef me de triviale vergelijking,- lachen als een boer, die kiespijn heeft? Waarom kan de wijsheid niet vroolijk enlevenslustig zijn, gelijk eene eeuwig jeugdige en schoone Godin betaamt?Wijs mij niet op de vele Mentoren in onze maatschappij, die geen scherts of lach

kunnen verdragen; - gij weet hoe ik over hen denk: - ik wilde maar, dat zij allen bijelkaar, - evenals de Mentor van Fénélon, - in boekdeelen netjes ingebonden waren;- ik zou hen dan even gemakkelijk als hem nu en voor altijd ter zijde leggen!Ik heb meer op met dit boek; met ‘Moeder de Gans’, en ‘Klein Duimpje’ en de

‘Gelaarsde Kat’, die meest interessante der viervoeters!In die sprookjes is de ware levenslust met echte, opgeruimde wijsheid vereenigd.Wie beseft niet dadelijk de les, bevat in het verhaal van de gans, die gouden eieren

legt?Wie herinnert zich niet, duizendmaal in zijn leven, hoe hij zelf den armen vogelgeslacht heeft, die hem zulke weldaden bewees? Zijn wij niet allen min of meerdomme boeren geweest in onzen tijd? Hebben wij wellicht niet de vreugden derjeugd te spoedig willen genieten - en, helaas, den vogel dood gevonden, lang vóórzijn tijd? Slachten wij niet dagelijks nog de ‘gouden gans’ voor onze kinderen, alswij hen zoo veel te vroeg overal medenemen en in alles inwijden? Van waar hetheirleger der geblaseerden, zoo het niet bestaat uit diegenen, welke hunne ‘goudengans’ geslacht hebben? Wat is er ook van het kind geworden, dat zoo vroeg wijswas; - dat sommen uitcijferen kon, die eene nationale schuld afbetalen zouden alseene kleinigheid; dat zeven talen leerde en geen eene daarvan kende - dat daarbijteekenen en schilderen en musiceeren kon, dat het - verbazend was, - en alle jaartallenuit alle geschiedenissen kon opzeggen? Heeft men niet de ‘gouden gans’ van zijnverstand overvoerd, tot zij aan eene indigestie gestorven is?Van het individu overgaande tot de volkeren; - zijn er niet vele die hunne ‘gouden

gans’ op eene leelijke wijze geslacht hebben?

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 282: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

275

De ‘gouden gans’ der Fransche vrijheid-belovende republiek is onder de klauwenvan den adelaar op eene bespottelijke wijze te niet gegaan. De Duitsche gans van1848 is deerlijk geplukt en legt slechts windeieren; - en de Koning van Napels is nudruk bezig (op zijne manier) met zijne gans te slachten. Onze Nederlandsche gans,o mijn vrienden, - en dat is eene troost, legt nog altijd trouw haar gouden eieren. Hetis zaak het oog er op te houden, dat ze ons niet ontfutseld worden!Daar is ook ‘Klein Duimpje’, die dappere held, wiens moed en beleid hem uit

zoovele ijzingwekkende gevaren redde. O, Klein Duimpje, wat zijn wij grootelummels en slaapkoppen bij u vergeleken! Hoe weinigen van ons zijn in staat dezeven-mijls-laarzen van den reus van wetenschap en vooruitgang te gebruiken! Watdwalen wij hulpeloos in het bosch rond, zoodra wij den welbekenden wegwijzer uithet oog verliezen. - Klein Duimpje wist zich en zijne broertjes honderdmaal beter teredden dan wij, - en als wij ondeugende reuzen op ons pad ontmoeten, achten wijhet niet veel voorzichtiger hen te ontwijken, dan hen, à la Klein Duimpje, onschadelijkte maken. Dat laten wij liever aan onze getrouwe dienaren, - als wij er hebben, zooalsde Gelaarsde kat, - over; wij bukken en buigen voor den Marquis de Carabas, waarwij zijn Hooggeboren te gemoet komen. Wij zuchten en treuren, dat geene Prinsesop ons verliefd wordt, en dat wij geen kruiwagen hebben, om ons op den duur toteen Marquis de Carabas te maken; maar wij geven ons weinig moeite om de liefdevan de prinses waardig te zijn, - en nog minder, om zonder katten- of kruiwagenhulpden berg op te komen.O, schoone boekjes, niet alzoo heb ik u vroeger gelezen en begrepen; - toen waart

gij slechts de toover-lantarens - nu zijt gij de bril der wijsheid geworden; dank, SinteKlaas, honderdmaal dank, dat gij ze mij nu gezonden hebt!Maar wat is dit? een werk in vele deelen? Is dat geschikt voor een kind? Zal het

ooit geduld genoeg hebben het uit te lezen? Zie maar! Het zijn de Duizend-en-éénArabische Nachtvertellingen! Een duizendtal is zoo veel, niet waar? - en toch, wieheeft er niet naar meer verlangd, als hij ze uitgelezen, - als hij ze verslonden had!Daar liggen ze nu voor mij; ik weet nog, met welke hartkloppingen ik het aanbrekenvan elken dag te gemoet las, die bestemd was de arme Schehezerade ter dood te ziengaan; - hoe ik begreep, dat als zij ééns stierf de geschiedenissen uit zouden zijn, enhoe ik moed schepte uit de dikke boekdeelen, die nog overbleven, en uit de drukkeverhalen, het eene in het andere gevlochten en zoo kunstig ineengezet! En zoo volvan wonderen! Daar stijgen reuzen op uit potjes, - evenals de reus der electriciteituit de Leidsche flesch; - landloopers worden Koningen en Keizers, en stalknechtsworden ministers! Het is eene wereld, die dus niets heeft van de onze,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 283: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

276

waar iets dergelijks (zelfs in Frankrijk, waar men anders alles ziet) - nooit gezienwerd; het is eene wereld waar er menschen zijn van echt steen (niet slechts nagemaakt,zooals in onze maatschappij); - waar de veertig dieven in de oliepotten, dit gevoelenwij dadelijk, eene behoorlijke straf zullen ontvangen, terwijl de duizenden in onzesteden nog ongehangen rondloopen. - En dan het heerlijke ‘Open Sesame!’ dat derijkste schatkamer der aarde opensluit; - waar vinden wij het tooverspreukje, dat zooiets voor ons zal doen? Wie zal ons het nommer zeggen in de loterij, dat ons slechtseenmiserabele ton gouds opleveren zal!Waar is het ‘Open Sesame!’ van de toekomst,om onze beursspeculatiën te leiden?En dan de schoonste van alle fictiën, de lamp van Alladdin; - waar is die elders te

vinden, dan in de Arabische Nachtvertellingen?En het karpetje van den koopmanszoon, waarop hij slechts behoefde plaats te

nemen, en zich ergens te wenschen, om er ook dadelijk te zijn. Wat zijn onze‘versnelde middelen van communicatie’ daarbij vergeleken; zijn het niet slechtsellendige navolgingen?Hebben wij ook sedert onheuglijke tijden uit die Arabische sprookjes gestolen?

Is de ring van Gyges niet daaruit ontfutseld? Is er een enkele vogel in geheel A r t i sdie met den vogel R o c te vergelijken is, - en kan zelfs de Kohinoer de vergelijkinguitstaan met de eerste de beste handvol diamanten, die de gelukkige Sindbad in hetdiepe dal opraapte? Van hem gesproken, wat is de a t r a c u r a van Horatius andersdan de oude man van de zee, die den naam Sindbad op de schouders zat? Wat warende zeven wijzen van Griekenland, of al de leden van DE Academie, vergeleken bijde zeven eenoogige broeders? - Hebben wij de helft zooveel nut getrokken uit al delessen van de eersten, als wij genoegen geschept hebben in de wonderbaarlijkeavonturen der laatsten? Herinnert gij u het vliegende houten paard, - met de schroefonder de manen verborgen? - Zoo ja, dan vraag ik u, in gemoede, of dat niet veeledeler dier was, dan de Pegasus, welken onze dichters zoo gaarne bestijgen, en diedikwijls alleen door zweep en spoorslag in beweging te brengen is?O, Sinte Klaas, wat beteekenen al de droge, dorre takjes van zoogenaamd, positief

weten bij al de heerlijke bloemen der verbeelding, welke gij mij in die aloudeArabische Nachtvertellingen hebt geschonken? Daar staat des braven Wagenaar'suitvoerige Vaderlandsche Geschiedenis mij uit de boekenkast aan te gapen; maarhoe vervelend ziet zij er uit! Zelfs de debatten in de Tweede Kamer, - hoe verrassendze ook soms klinken in deze dagen, - kunnen het niet halen bij de Arabische sprookjes.Wat wil het ook zeggen, als ik zie, dat een ultra-conservatief in een liberaal of andersom, - een liberaal in een anti-revolutionnair op-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 284: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

277

eens herschapenwordt; - heb ik niet honderderlei voorbeelden van nogmerkwaardigergedaanteverwisselingen in deze boekdeelen, die door echte toovenaren wordenbewerkt, terwijl wij van de meeste onzer staatslieden zeer stellig weten, dat zij geenheksenmeesters zijn?O, Sinte Klaas, dank voor uw heerlijk geschenk! Laat ik mij in de wonderen der

Arabische nachtvertellingen verdiepen en vergeten, dat slechts een kind nu wijs magwezen; laat ik vergeten, dat de fondsen......‘Mijnheer, daar is de jongen van den boekverkooper, om antwoord op het pakje

boeken, dat mevrouw besteld heeft voor den jongenheer -’‘Ik kom, Kaatje.’Ik pak de boeken met een kleinen zucht weder in, en zend ze aan mijn kleinzoon;

maar wat Sinte Klaas mij daaruit voorgemijmerd heeft, - zie, dat is eene suiprise vanden goeden man geweest, die ik als goud wensch te bewaren.

Zoo moederziel alleen.

Niet in de wereld; - dat bedoel ik niet; maar zoo op mijne kamer, bij den heldervlammenden haard, bij de schitterende lamp, met dichtgesloten luiken en gordijnen,en eene, zoo te zeggen, hoorbare stilte in het rond; - 't is een genot, dat men zoogoedkoop hebben kan en dat toch schatten waard is. Mits men er echter behoorlijkgebruik van wete te maken. Daartoe behoort oefening en eene zekere heerschappijover zichzelven, die met een weinig vasten wil echter gemakkelijk te verkrijgen is.Men moet beginnen met zich uit te kleeden:Ik leg mijne overjas van zaken en zorgen van het kantoor ter zijde; ik verban de

prijscouranten der markt naar de meest afgelegen hoeken van mijn brein; ik hangden deftigen rok van de Beurs aan den kapstok, en laat in mijn hoed al de pruikachtigedenkbeelden liggen, die ik den geheelen dag met mij rond moet dragen.Ik sluit de deur tegen de wezenlijkheid en ben ‘niet te huis,’ zelfs niet voor mijn

eigen ik van het werkelijke leven. Ik kneuter mijn deftige boordjes van demaatschappelijke wereld, en rek mij uit in mijn zedelijke hemdsmouwen. Ik verheugmij over de gemakkelijkheid mijner bewegingen, - en zeker dat niemand mij ziet,schop ik, zoo te zeggen, mijn dubbel gezoolde laarzen uit, en maak eene reeks vankromme sprongen, of liever voer een dollen dans in de verbeelding uit, die mij geheelweder verjongt. Ik roep ook met den dichter:

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 285: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

278

‘Mich hält kein Band, mich fesselt keine Schranke,Frei schwing ich mich durch alle Räume fort,Mein unermesslich Reich ist der Gedanke,Und mein geflügelt Werkzeug ist das Wort.’

Niet echter het woord, dat ik opschrijf en uitgeef - of zelfs uitspreek; - neen! maarhet woord, dat half gevormd, reeds weder verdrongenwordt door een ander denkbeeld;het woord, dat op niets gelijkt dan een uitroep, en dat onverstaanbaar zou zijn voorelk oor, dat niet tevens met een oog verbonden was, om te zien wat den halfgesmoorden klank uit de diepte van het hart lokte.Overigens zijn woorden, op zijn best, slechts lompe tolken van het gevoel, - vooral

als men ze opschrijven moet: wij zijn nog zeer ten achteren in die kunst, en eerst alswij in staat zullen zijn, onze denkbeelden te daguerreotypeeren, zullen wij zeonverminkt aan anderen kunnen voorstellen.Het is juist het onduidelijke, of liever het onbewuste besef van deze overtuiging,

dat den mensch zoodanig aan zijn mijmeringen hecht, waarin hij met geene techniekte maken heeft en zijn idealen niet behoeft stuk te slaan, eer hij ze in het keurslijfvan de taalregels rijgen en met de coiffure van den ‘sierlijken stijl’ opschikken kan,om ze aan anderen te presenteeren.Onder het toegeven aan dergelijke mijmeringen, is ieder voor zich zelven dichter,

‘a m u t e , i n g l o r i o u s M i l t o n ’ wellicht, een doofstomme muzikant; of eenschilder zonder handen, wiens heerlijkste composities op niets anders afgebeeldworden dan op den spiegel der ziel, waar zij onzichtbaar blijven voor het oog vanzijn medemensch.Zijn het daarom altijd zuivere Idealen? Wel neen! Maar als de ziel rein, als het

gevoel zuiver is, zijn en blijven ze veel verhevener voorstellingen, dan de schoonste,die wij ooit kunnen uitdrukken. Ze worden ook de toetssteenen, waarop menlangzamerhand de kunstwerken van anderen gaat leggen, en ze werpen het gewichtvan onze subjectiviteit in de schaal zelfs van onze meest wetenschappelijkeoordeelvellingen. Het is ook eerst als wij zoo moederziel alleen zijn en met ons eigenik praten en fantaseeren, dat wij eigenlijk tot het rechte besef komen van hetgeen wijvroeger gezien of genoten hebben.Onder de beschouwing zelve van een prachtig natuurtooneel of kunstwerk zijn

wij verpletterd; de eene of andere bijzonder treffende schoonheid, het kleinste d é t a i lboeit soms de aandacht; als het geheel iets wezenlijk grootsch is, hebben wij zeldende kracht het zoo op ééns te overzien; wij raken verward onder al het schoone voorons en hoewel wij wellicht negenhonderd van de duizend afzonderlijke schoonhedenontdekken, begrijpen we

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 286: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

279

niet hoe ze alle met elkaar in verband staan en zich tot één geheel vereenigen, datzoo geweldig op onze ziel werkt. Wij zoeken ons dus met de regels der kunst tehelpen, en zijn kunstmatig verblijd of bedroefd, of geven ons, zonder ons eenigerekenschap daarvan te vragen, aan die gewaarwordingen over. Eerst als wij moederzielalleen zijn, wordt het ons duidelijk, h o e dat alles in zijn werk is gegaan, en h o e dekunstenaar of het natuurtooneel tot onze ziel gesproken heeft. En als wij dat begrijpen,hebben wij een stap voorwaarts gedaan, en het is een vergeeflijke hoogmoed, dieons bezielt, als wij beseffen; dat ons hart sympathetisch slaat met dat van een grootenmeester en dat ons oog in staat is, de duizenderlei schoonheden van een natuurtooneelmet één blik te omvatten en te begrijpen.Door ons ‘oog’ bedoel ik echter slechts het oog der verbeelding, die, als wij zoo

moederziel alleen zijn, op het levendigst werkt: het lichamelijke oog is en blijft altijdeen stumper, de geleiddraad slechts tot het meer volmaakte oog der ziel en andersniet.Zoo ben ik nu, bij voorbeeld, op mijne kamer, moederziel alleen, en ik maak met

de verbeelding eenige dartele sprongen in het rond, tot ik iets vind, dat mij toelacht,dan reik ik haar de hand en zij verplaatst mij op eens te midden van een der schoonstetooneelen, die ik ken.Zoo op eens, uit het hartje van den winter, in het midden van den zomer, - zoo uit

den somberen avond in den helderen zonneschijn; - zoo over het Kanaal heen, tothet westelijk uiteinde van het eiland Wight, op den top van de duizelingwekkendeklip.Wat zie ik nu? Ik sta op het korte, zachte gras, waarmede de bolle rug van de rotsen

bedekt is, en tusschen mij en de smalle landspits, met den zilverblanken vuurtorener boven op, weiden de vreedzame kudden, en aan den voet der rotsen, - ik moet mijnederleggen om over de loodrecht naar beneden wegvallende helling te zien, - spattende spelende golven, met heesche stem en de zoele zuidwestenwind brengt de zoutedruppels, fijn als onzichtbare stofdeeltjes naar boven, en ik proef ze in de geurigelucht, die ik hijgend inadem.Ver, ver onder mijn voeten bruisen rusteloos de golven en even vóor de landspits,

te midden der sissende baren, verheffen zich de drie scherpe ‘Naalden-rotsen,’ alshongerige haaivischtanden, loerende op den schipper, die zich niet door de vriendelijkebaak laat waarschuwen. Duizelingwekkend is het spel der wateren op en tegen entusschen en voorbij die gevaarlijke klippen tot aan het strand.Met donderend geweldstormen de zware groene watermassa's daartegen aan, om in onmachtig schuimopgelost, sissend verder te spatten. Verraderlijk en met gladde oppervlakte, rollenandere golven al spelend daarnaar toe, totdat,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 287: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

280

vlak in de nabijheid, zij een geweldigen, tijgerachtigen sprong doen en zich den kopverpletteren tegen de rotsen, die men zich verbeeldt onder de woede van den aanvalte zien sidderen.Verder in zee, witte zeilen dansende op het water, en zwarte punten, schijnbaar

onbeweeglijk aan den gezichteinder, met flauwe rookwolkjes den voorbijgangkenmerkende der snoevende stoombooten. Hier en daar een zilveren streep op hetwater, of een meeuw, in bevallige halve kringen over de golfjes dartelende - en danniets, - niets dan eene woestijn van wateren tusschen mij en de Nieuwe Wereld.Als ik van den rand van de klip opsta en links zie, dan heb ik het volle gezicht op

het kanaal, die Kalverstraat van den Atlantischen Oceaan, met al zijn ongeloofelijkedrukte. Hier is de M a i l b o o t uit Southampton; daar is een halve oorlogsvloot vóórPortsmouth; daar ligt de Oostindievaarder, op den naderenden loods wachtende;ginds, aan den oostelijken gezichteinder, zijn de Fransche stoombooten, en dáárvliegt de vlugge politieagent van de groote handels-straat, de R e v e n u e -C u t t e r ,met volle zeilen voor den wind.Aanmijn rechterhand echter, ligt het schilderachtigeA l umn b a y ,met het zilveren

strand en de smalle zeeëngte, die het eiland van de zuidelijke, golvende, bloeiendekust van Engeland scheidt, en de liefelijke, noordwaarts oploopende heuvels van heteiland, met hier en daar met rozen bedekte woningen, met klimmende plantenbegroeide rotsen, met prachtige boomen prijkende lusttùinen.Wie kan dit alles slechts in groote trekken beschrijven, de kleinere schoonheden

daargelaten, die telkens opvallen en de aandacht van het geheel aftrekken, om ze opzich zelve te vestigen, zooals de bonte vlinder, schitterend als de zonnestraal, degeurige heibloem, de gekrulde schelp boven op de kruin der rotsen, aan den tijdherinnerende, toen ze diep onder gindsche schuimende wateren bedolven waren.O, het is een heerlijk tooneel en eerst nu ik moederziel alleen ben en de verbeelding

mij weder daarhenen voert, begrijp ik het recht. Terwijl ik met het oog van mijnlichaam beurtelings den vlinder en de bloem en de spelende golven en deschommelende schepen volgde, kon ik het geheel niet vatten; nu verdwijnen diekleine bijzonderheden niet geheel en al; maar ze belemmeren niet meer het vrijeuitzicht op het geheel; de alom heerschende harmonie spreidt zich duidelijk overalles uit, ik ben niet meer lichamelijk aan de plek geboeid, waarop ik stond; ik kanmet de meeuw vliegen, met de golven voortdrijven, met den vlinder tusschen debloemen dartelen - en dat alles tegelijk, en mijne ziel zweeft hoog boven deoppervlakte der steile rotsen en moederziel alleen ben ik door eene wereld vanschoonheid omgeven.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 288: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

281

Zoo kan ik uren achtereen zitten mijmeren.‘Smits heeft een luie bui,’ zegt dan mijne vrouws Tante; ‘hij heeft zich den heelen

avond op zijne kamer opgesloten, en toch niets uitgevoerd.’

Een warme dag.

Als men met de kanaalboot van Maastricht te Luik aankomt, zoowat in het beginvan Augustus, - wat verleden jaar met mij het geval was, - en de zon tegen tien uur's morgens fel brandt, dan ziet men vóór zich een eindje singel, nog buiten de stad,niet onaangenaam door eene dubbele rij lommergevende boomen beschaduwd, enis men geneigd de beleefde aanbiedingen van de voerlieden der wachtende vigilanteste verachten en langzaam op te wandelen.Men doet dit vooral, wanneer men in gezelschap is, - zooals ik het was, op den

bedoelden morgen, - van een Aartswandelaar, die een toertje van een uur of vijf doorhet barre zand, vóór tafel, als niets anders beschouwt, dan eene ‘heel lieve wandeling,’en die na het eten onmiddellijk weder een paar uurtjes opkuiert, ten einde 's avondsniet slaperig te worden.‘Wij zullen maar doorslenteren naar het station,’ zeide hij; - wij waren op weg

naar Seraing, om de fabriek te zien; - ‘het is slechts een eindje van hier, en wij hebbenal den tijd om den trein te halen.’Nuweet iedereen wat ‘een eindje’ beteekent in denmond van een Aartswandelaar,

en iedereen begrijpt ook wat ‘al den tijd’ zeggen wil in de taal van iemand, die gewoonis, zoowat anderhalf uur afstands in minder dan een uur tijds af te leggen, zonder‘zich te overhaasten.’Ik begreep dit ook zeer goed, maar piqueerde mij, niet dadelijk teekens van

flauwhartigheid te geven, en wij stapten dus door, onder aangenamen kout, met eeneverbazende stoomkracht.Het lommer van de boomen hadden wij spoedig achter den rug en wandelden nu

in den fellen gloed van de zon langs de kade tusschen de Maas en de schijnbaareindelooze reeks van hooge huizen, van welke de hitte met verdubbelde kracht opde gloeiende, zeer ongelijke straatsteenen weerkaatst werd.Ik geloof wel, dat het eene heerlijke wandeling is, als de avondzon haar licht

verspreidt over het breede water en de schilderachtige brug, en de fantastische gevelshun grillige, wanstaltige schaduwen werpen op de breede kade. Nu was de eenigeindruk van het geheel: ‘hitte’ brandende, verschroeiende, onverbiddelijke hitte.Wat moest het warm wezen in dat hooge gebouw, welks roode

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 289: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

282

baksteenen nu zoo verblindend schitterden, en door welks kleine, hier en daar naarlucht happende vensters, het geratel en geklad der machines van de fabriek en hetzuchten van de stoompijp, blijkbaar op het punt van te stikken, onophoudelijk klonken,totdat ze vervangen werden door het gesnor en het gesteun van eene andere fabriek.Was ook niet bijna de geheele weg fabriek aan fabriek, en lagen er niet overal op

straat stapels van ijzeren stangen en staven, reeds in de zon zweetende bij de gedachte,dat ze slechts op hunne beurt wachtten, om in die fabrieken opgesmolten, of uitgerekt,of op de eene of andere wijze gefolterd en gepijnigd te worden? Scheen het zelfsniet, alsof de zon door de industrieele manie aangetast ware, en haar best deed omde stevige kruiers en de drentelende schippers en de dommelende voerlieden dervigilantes op te smelten, die slechts aan dat anders onvermijdelijke lot kondenontsnappen door letterlijk ‘in het zweet van hun aangezicht’ zoo hard mogelijk doorte loopen?Dat scheen mijn vriend de Aartswandelaar ook te begrijpen.‘Als het u niet vermoeit,’ zeide hij, op zijn horloge kijkende, ‘zullen wij wat harder

doorstappen; anders komen wij te laat,’ en met de zevenmijlen-laarzenschreden vanhet benijdenswaardige klein Duimpje, zetten wij onzen tocht voort, terwijl ik, metden hoed in de hand, hem nasukkelde, helaas, reeds een snel wegsmeltende steunpilaarder Amsterdamsche Beurs.‘Wij zijn er zoo!’ zei eindelijk de Aartswandelaar, dien ik, zoo hij niet zulk een

uitmuntend goed hart had, zeker tot het krokodillengeslacht zou hebben moetenrekenen, als een dier met koud bloed in de aderen, en die nu het eenige koele voorwerpscheen, te midden van het stof en de koperen zonnestralen.‘Wij zijn er zoo!’ en hij moedigde mij aan, door eventjes om te kijken en mij te

wijzen op het einde der lange huizenrij en dan weder met verdubbelden spoed doorte stappen.Wij hadden nu een halfrond pleintje bereikt, links door het water, rechts door een

muur begrensd, waarop hier en daar witte paaltjes de bloote hoofden aan den gloedder zon blootstelden en onaangenaam aan een c o u p d e s o l e i l herinnerden;anders was er niets te zien dan stofwolken, die brandend als rook er uitzagen; - vaneen station was niets te bespeuren.‘Daar is het, eventjes om den hoek,’ zei mijn vriend, en wij togen door de

miniatuur-woestijn, waar geen enkele oasis van schaduw was, om ons te troosten enaan welker overkant al weer eene reeks huizen, eene geheele nieuwe stad, verrees,terwijl het station even onbereikbaar scheen als de j u s t e -m i l i e u in de staatkunde.Nu waren wij in eene breede straat en de Aartswandelaar keek vergenoegd om enwees mij op de schoone gebouwen, die zoo fel schitterden met hun witte muren, datik ze niet zien kon, en dan

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 290: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

283

weder sloegen wij een hoek om en waren in eene tweede straat, waar wij ergens inde verte het geluid van eene bel hoorden, die den Aartswandelaar en mij, in zijngevolg, tot vernieuwden spoed aanzette. Iedereen heeft van Faust's nachtelijken ritmet Mephistofeles gelezen; Leonore's tocht met den woesten ruiter is ook bekend;als men nu beide deze uitstapjes in eene brandende hitte ineen laat smelten en inplaats van den dood of den duivel, den Aartswandelaar, en in plaats van Leonore ofFaust, mij, den ouden heer Smits, stelt, kan men zich een flauw denkbeeld vormenvan de vaart, waarmede wij nu onzen koers voortzetten, terwijl het gebengel van deklok mijn hart met een angst bezielde, waarbij die, waarmede het gezicht van den‘R a b e n s t e i n ’ het hart van den grooten Faust vervulde, niet te vergelijken is.Maar onze volharding werd met een goeden uitslag bekroond. Een oogenblik later

hadden wij wezenlijk het station bereikt; de Aartswandelaar had kaartjes gekregen,eer ik adem gehaald had; hij greep mij, geheel uitgeput, bij den arm, sleepte mij,tusschen de waggons en de rails, over het stationsplein en duwde mij in den waggoneer ik tot besef van iets anders gekomen was, dan dat ik nu uitrusten kon.O, het was een zalig oogenblik! Wij zaten in een van die heerlijke wagens van de

eerste klasse op de Belgische spoorwegen, aan wier uiteinden luchtige, vroolijke metspiegels versierde rijtuigen zijn, terwijl het midden eene tent vormt, waaronder, alsop het dek van eene stoomboot, losse bankjes staan, die men naar willekeurverplaatsen kan, om van weerskanten het gezicht op de heerlijke omstreken tegenieten. En het was eene heerlijke streek door welke wij heenvlogen. Rechts, deschilderachtige stad en haar bekoorlijke hoogten, links, de golvende heuvels methout en korenvelden bedekt en juist zooveel lucht in onze snelle vaart, als voldoendewas om ons af te koelen, zonder dat wij voor ‘tocht’ behoefden te vreezen. Nauwelijksechter was ik begonnen dit te bevroeden, of de trein hield stil en wij hadden de plaatsonzer bestemming bereikt.‘Het is al bij elf uur,’ zeide de Aartswandelaar; ‘om half één eten wij hier; wij

moeten dus geen tijd verliezen als wij vóór tafel iets van de fabriek willen zien.’Wij stortten dus uit het stationsgebouw, alsof de Furiën ons aanzweepten en

We i t e r , w e i t e r , h o p p h o p p h o p p ,G i n g s f o r t i m s a u s e n d e n G a l o p ,

door eene lange, tamelijk vuile, brandend heete straat, links met kleine, onaanzienlijkehuizen bezet, rechts begrensd door een hoogen muur, waarachter de geheeleonzichtbare menagerie van de reuzenfabriek gromde en brulde en stampte en sisteen lange nieuwsgierige schoorsteenen telkens overheen keken en zwarte

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 291: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

284

rookwolken verachtelijk nederbliezen op de voorbijgangers, terwijl kolendamp enijzeren stofdeeltjes de atmosfeer vervulden en den glans der zon benevelden, zonderhare hitte te verminderen. De huizen en de muren waren ook alle in den halven rouwgehuld door de stofdeelen der steenkolenmijnen en der brutale schoorsteenen;menschenwaren er niet te zien; aan een gesprek was niet te denken bij het aanhoudendrumoer rechts van den weg achter den muur, die aan den eenen kant door de zongekoesterd en aan den anderen kant door de fornuizen gebakken werd, totdat die eengloed weerkaatste, die te midden van den winter zeer verkwikkelijk zou geweestzijn. Inmiddels legden mijn vriend de Aartswandelaar en ik langzamerhand ook denhalven rouw aan en ik begon met droevige oogen op mijn grijswordend, vroeger zooAmsterdamsch blank, schitterend linnengoed te zien.Zoo wandelden wij voort; hoe lang weet ik niet; de hersens kookten onder mijn

zwarten hoed en kleine beeken stroomden van mijn voorhoofd neder. Mijn borsthijgde als eene kleine stoommachine; mijn beenen bewogen zich werktuiglijk achterdie van den Aartswandelaar; ik was aan de betoovering onderworpen; ik was zelfeene machine geworden en tobde er alleen over, om te weten door hoeveelpaardenkracht ik gedreven werd.Zoodoende legden wij weder een zekeren afstand af, toen de locomotief vóór mij

den stoom afblies en langzamerhand begon te ‘stoppen’ en wij eindelijk stilhieldenen ik weder opkeek.Wij waren het stadje doorgeloopen; links vóór ons vloeide wederde heerlijke rivier met haar schilderachtige oevers en de verwijderde hoogten, dieLuik beheerschen. Rechts was een trotsch gebouw, in wat de Duitschers noemen den‘Z o p f s t y l ’ opgetrokken, met hooge, ijzeren hekken zooals men er te Versaillesziet, en een bloeienden tuin, zichtbaar aan den eenen kant van het huis.De Aartswandelaar schelde aan, wierp zijne sigaar weg, beval mij dit ook te doen,

omdat men hier, waar alles rookt en brandt, toch geen rookende menschen gedoogt,en nauwelijks had ik gehoorzaamd, toen wij in de portierswoning stonden.Een paar tooverwoorden van den Aartswandelaar, die een machtige is in het rijk

van den stoom en der machines, waren voldoende om ergens vandaan een ingenieurte tooveren, die ons tot geleide zou strekken door de Hades, die wij bezoeken wilden,en waar de Aartswandelaar zich geheel en al tehuis gevoelde en nieuwe krachtenscheen te putten in het bewustzijn van zich recht in zijn element te bevinden.Met ons drieën gingen wij uit de portierswoning en stonden een oogenblik stil eer

wij het hoofdgebouw (boven welks ingang het Nederlandsche wapen nog prijkt), datde ruime plaats, waar wij ons bevonden, van drie kanten insloot, binnentraden; - aanden linkerkant zagen wij de lommerrijke dreven van een heerlijken

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 292: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

285

tuin. Alles scheen doodsch en stil; geen mensch was er te zien; - slechts rechts, doorde talrijke vensters gonsde een dof geluid, dat zoo aanhoudend en eentonig was, datmen het spoedig niet meer vernam, tenzij het afgebroken, of gestoord werd voor éénoogenblik door eenige donderende slagen, door eene doffe uitbarsting, als van eenhalf dozijn vuurspuwende bergen, door een schel gefluit, of het geklingel van deeene of andere kleine, schelle bel, die onwillekeurig herinnerde aan die, welke menachter de schermen van het tooneel hoort.Maar nu op eene geregelde wijze slechts de helft van de wonderen te beschrijven,

die ik vóór en na tafel zag? Daartoe zie ik geene kans. Ik kan slechts den totaal-indruk,en hier en daar eene vluchtige schets van het een of ander monster, dat mij op mijnomzwervingen tegemoet kwam, wedergeven.Het eerste dat ik weet, is, dat wij uit den brandenden gloed der zon, in eene

atmosfeer traden, die nog brandender was en waarin de Aartswandelaar en deingenieur eerst recht vrij adem schenen te halen, terwijl de onzichtbare stoker, diemijn lichamelijk werktuig aandreef, om hen ter zijde te blijven, mij den stoom uitalle poriën van het lijf perste.Wij stonden ook opeens, dat weet ik zeker, in eene hooge, lichte zaal, te midden

van een chaos van snorrende raderen en rusteloos jagende riemen, die begeerig warenons bij den rokslip te vatten, ons te verpletteren tegen de zoldering en vermorzeldweder op den ijzeren grond te werpen, om ons dan weder omhoog te slingeren enweder omlaag te smijten, totdat niets van ons overbleef, waarop zij vat konden hebben.Daar waren ook reeksen en reeksen van woedende machines, als wilde beesten

bewaakt door half naakte Cyclopen, die ze in bedwang hielden en met gespierde,bloote armen streelden en afwreven, en hun olie in het ijzeren haar goten, en zevoedden met metalen bouten en koperen pannekoeken, en ze dan, met eene bijnaonmerkbare beweging van de hand loslieten en kalm daarbij stonden, terwijl zesissende en brullende en tandenknarsende, het grove voedsel verslonden, of, aan deneersten wenk gehoorzamende, onbeweeglijk stilhielden en hun geweldige krachtenverborgen en zoo stom daar stonden, alsof ze plotseling versteend waren.Daar waren ook dieren van allerlei aard en gestalte, om de aandacht te trekken en

om de verbazing op te wekken en om denmensch tegelijk met schrik en bewonderingte vervullen; zoo'n menagerie heb ik in mijn leven niet gezien of gedroomd!Daar was bij voorbeeld, in de eene zaal een jeugdige metalen krokodil, die heel

alleen op den vloer lag te gapen, en op geregelde tijden den bek langzaam open enweder toedeed en op eene aandoenlijke, sprakelooze wijze aldus om eten smeekte.Het jonge

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 293: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

286

dier wekte mijne teederste belangstelling op enmijn geleiders, die het met minachtingwilden voorbijgaan, bleven op mijn verzoek een oogenblik staan om het iets te latengeven, om zijn honger te stillen. Op één wenk van den ingenieur werd hem ook eenkluifje gebracht, met moeite aangesleept door een zestal mannen; het was niets daneen ijzeren balk, ongeveer zoo dik als een menschenbeen, die het onschuldig gapendediertje in den muil gelegd werd, en waarvan het de helft zoo bedaard afbeet, - zondereen gezicht te vertrekken, - alsof het een saucijzenbroodje geweest ware, - en danweder - juist als een menschenkind, - naar meer hapte.Iets verder schommelde een ijzeren monster heen en weder, evenals een ijsbeer

in zijn hok. Een wachter was bezig met hem eene ijzeren boterham van zoowat vierduim dik te voeren. Zonder inspanning, vatte het dier den zwaren kost tusschen descherpe tanden, en altijd nog heen en weer schuivende, knabbelde het er aan, terwijlde schitterende kruimels, brandend heet van de wrijving zijner tanden, aanweerskanten van de ijzeren lippen afvielen.De krokodil deed den dienst van schaar; de ijsbeer werd als schaafmachine

gebezigd. Naast deze zat een sierlijke stoomvogel, met een scherpen stalen sneb,spelende met een embryo-rad van de locomotief, dat voor zijne kooi op een zwarestang hem onophoudelijk voor den neus draaide, terwijl de vogel zijn bek er tegenaandrukte, en met welgevallen de oneffenheden afpikte en den ijzeren kost als weekekoek scheen te doorklieven.Zoo lagen of stonden er reeksen van monsterdieren; alle bezig met draaien en

schaven en hameren en kloppen en boren en zagen en blijkbaar met zulke uitnemendeingewanden voorzien, dat ze zelfs in staat zouden zijn de debatten in onze wetgevendeKamers te verslinden, zonder aan een indigestie te lijden.Zoo trokken wij door zaal op zaal, te midden van zulke vreeselijke gevaarten, dat

de menschen, die er doorheen liepen, onopgemerkt bleven, hoewel er acht duizenddag en nacht, in de fabriek en de kolenmijnen daarbij werkzaam zijn.Hier zweefde boven ons hoofd een ontzaglijke klompmetaal, door eene reusachtige

kraan als ware het een vederbal opgenomen; machines voedden andere machinesmet brokken, wier zwaarte weggecijferd was, door de gemakkelijkheid, waarmedeze verplaatst werden; een stalen vinger werd hier opeens door een ijzeren klompgestoken, alsof het boter ware; - hardheid en zwaarte waren uitgewischt; het wasduidelijk, dat er niets meer in het heelal was, dat eene der eerstgenoemdeeigenschappen bezitten kon; - alles wat wij ons verbeelden daaromtrent te weten,kon slechts verbeelding zijn. Insgelijks was het duidelijk dat de mensch zelf (hier temidden van zijn eigen werken), lichamelijk niets te

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 294: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

287

beteekenen had. De werktuigen hamerden en brulden, dat hooren en zien vergingen,en machinaal hoorden wij en zagen wij toch; wij stonden nu eens, alsof wijvoornemens waren ons tot p a t é s d e f o i e g r a s te laten maken, te trippelen opheete ijzeren platen, en eene lucht in te ademen, die ons verbrandde, terwijl wij inhet voorbijgaan verschroeid werden door een handwagentje op r a i l s , beladen metgloeiende ulevellen van erts, die bestemd waren, om de hongerige maag van het eenof ander stoommonster te paaien, tot hem meer degelijke kost aangebracht werd.Op andere plaatsen waren er kwaadaardige menschen, in woede over hunne eigene

machteloosheid, bezig met het ongelukkige metaal op de wreedste wijze te folteren.Met nijdige tanden sleepten zij hun gloeiende slachtoffers over den ijzeren vloer,leverden ze aan hardvochtige rollen, die ze knarsend vermolmden, wierpen ze instoommolens, die ze onbarmhartig verbrijzelden, legden ze op grijnzende aanbeelden,waarop ze klein gestampt werden door onverbiddelijke hamers. Dan traden wij uitde werkzalen op binnenpleinen, te midden van stapels van r a i l s , van rollendewagens, van bergen van steenkolen, altijd in den gloeienden zonneschijn, die onsnu, ach zoo koel voorkwam, in weerwil van de stikkende stofwolken, en waaruit wijweder traden in een somber verblijf, waar het skelet van een locomotief door het eenof ander monsterwerktuig op zijn gemak opgekluifd werd, en de opgestapelde enrondliggende deelen van andere locomotieven, als fossiele overblijfsels verspreidwaren, die in elkaar gezet als locomotief - gemiddeld anderhalve per week - afgeleverdworden aan geheel Europa.Er zijn er onder deze gevaarten, die zes en dertig voet lang zijn en eene kleinigheid

van honderd duizend francs kosten, en terwijl de ingenieur mij dit vertelt en ikwezenloos tusschen hem en den Aartswandelaar verder stoom, verklaart deze laatstede klok twaalf uur te hooren slaan, te midden van al het geraas, dat ons omgeeft, enaltijd doorwandelende, zijn we op eens op straat, door een deurtje in den langenmuur, die de geheele fabriek omsluit.‘Wij gaan nu eten,’ zeide de Aartswandelaar, ‘en na tafel dadelijk weder in de

fabriek.’Dit wekte mij eenigszins uit mijne verbijstering op; - ik ben gelaten en onderworpen

en gevoel, dat ik geen recht heb om eenigen wil te hebben, of iets te gevoelen, datmij hinderen zou, na al de kwellingen gezien te hebben, waaraan het metaalonderworpen is. Ik geloof, dat ik honger heb, maar gevoel geene kracht om het tezeggen; ik weet zeker, dat ik dorst heb, maar ik lust geen gesmolten erts en kan mijop dit oogenblik geene andere vloeistof voorstellen; mijn bevende knieën hunkerennaar rust, maar op de fabriek werkt men dag en nacht door en de geheele wereld isnu, voor mijne verbeelding, in de fabriek opgesloten.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 295: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

288

Terwijl ik dus weder machinaal, maar altijd in de volle vaart, met mijn geleidersdoorstoom, gevoel ik opeens, dat ik ‘gestopt’ word voor de deur van een huis, datgastvrij open staat en waarschijnlijk een logement is. Wij blazen onzen stoom af enbeklimmen de stoep - en rollen langzamerhand door de koele steenen gang en staanstil op de plaats achter het huis, waar ik den hoed afneem en in de brandende zongeduldig blijf wachten tot men mij, evenals eene gebruikte locomotief, onder eenafdak zet, in afwachting van den eerstvolgenden trein. Zoo sta ik heel gedwee, water komen zal, te verbeiden. Na de hitte, die ik reeds verduurd heb, lach ik om eenc o u p d e s o l e i l , en ik zie, zonder eenige verbazing, een van de wachters van hetstation, of een knecht van het logement, eene groote kuip water met verscheidenehanddoeken aanbrengen. 't Is duidelijk; - ik moet gepoetst worden eer ik weggeslotenword.Met veel inspanning trek ik mijne jas uit en geheel machinaal dompel ik mijn

gloeiend hoofd in het frissche water. Als met een tooverslag verandert alles; - metden eersten keer, dat ik het weldadige vocht over mijn hoofd hoor plassen, gevoelik mijne menschelijkheid terugkeeren; met de tweede maal, stroomt verkwikkingdoor al mijn ledematen; met de derde maal, weet ik, dat ik Smits ben en geenemachine, en na een kwartier poetsens, trek ik mijne jas weder aan, zet den hoed, volmoed, op het oor en slenter vol vertrouwen naar een priëel achter in den tuin, vanwaarik de vroolijke stemmen mijner geleiders hoor. Tusschen hen, op tafel, staat er ookeene flesch met ranken hals en een rood collier, terwijl eene lange, purper geverfdekurk de echt Bourgondische afkomst verraadt. Ik vergeet, dat het pas twaalf uur is,en dat ik, als echte Hollander, koffie moest drinken, en door de vuurproef gehard,drink ik glas op glas van den bezielenden Nectar.Een half uur lang zitten wij dus te genieten en treden dan in huis om ons

middagmaal te gebruiken, dat weder met eenige flesschen Bourgogne gekruid wordten nauwelijks slaat de klok twee uur, of wij zijn weder op weg naar de fabriek.Ditmaal echter ben ik geene machine meer; ik ben opgeruimd en verkwikt en hebzooveel gehoord aan tafel - eene t a b l e d' h ô t e , waar vele geëmployeerden derfabriek eten,- van de werkzaamheden aldaar, dat ik mij er geheel en al te huis gevoelen mij verbeeld een halve ingenieur te zijn en vol moed en lust in de drukkefabriekwereld weder mijne intrede doe.Eerst bezoeken wij hetgeen ik het museum zou willen noemen van de menagerie;

- eene lange reeks van zalen, waar noch machines noch menschen zijn, maar die eenvertrouwd man voor ons open sluit en waar wij de houten skeletten en modellen vanal de werktuigen zien, die door de fabrikanten geleverd worden, in hun kleinstebijzonderheden en levensgroot. Doodsch en stil is alles,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 296: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

289

en van de zolderingen van sommige der zalen staren wonderbaarlijk nog de oudeschilderijen neder op de onbeweeglijke houten monsters, die nu de vertrekken vanhet vroeger bisschoppelijk paleis vullen.Des te grooter is de overgang als wij dus weder uitkomen in het midden van het

gewoel op de pleinen van de fabriek, waar het eerste wat mijn oog treft eene groepis van spelende jongens, die, naar ik mij verbeeld, met de bevalligste bewegingenen in de meest schilderachtige houding, gloeiende touwen heen en weer slepen. Zijzijn bezig met ijzeren staven, die voor vensterramen bestemd zijn, uit de gloeiendeovens, over en tusschen rollen te slingeren, die ze de behoorlijke dikte geven en danweder in eene machine brengen, die ze afknipt, alsof het eindjes garen waren. Ietsbevalliger kan men zich niet verbeelden dan dit gezicht, en het schijnbaar gemak,waarmede de jongens het werk verrichten, verhoogt den indruk, dat men slechtsspelende kinderen ziet.Dan komen wij voorbij eene staalsmelterij, - een geheim verblijf, waar wij niet

toegelaten worden, - door stof en steeds dichter wordende dampen, tot een plein,waar in de verte zich twee hooge, zwaar rookende torens bevinden, van boven alshet ware door eene hangbrug verbonden en met een hellend vlak van den grond afnaar boven, waarlangs paardenlooze, zwaar bevrachte wagens, schijnbaar van zelve,naar boven draven, omkantelen en weder naar beneden dalen.Langs eene steile trap, aan den buitenkant van een dezer torens, klimmen wij ook

naar boven; wij treden op het terras tusschen de torens en zien, - zoo dicht daarbijstaande als wij durven, - in de vlammende, gloeiende, dampende afgronden van desmeltovens, in welker onverzadelijke magen wagen op wagen vol erts zich uitstorten weder naar beneden rolt, om weder beladen te worden en weder, door den stoomgedreven, naar boven te snellen. Als wij naar beneden gaan, zijn wij vlak vóór deningang van een der vier steenkolenmijnen, die tot de fabriek behooren, en treden ineen klein gebouw, waar niets te zien is, dan eenige mijnwerkerslampen op den gronden een klein glazenkantoor, waarin een klerk zit te pennen. Iets verder zijn er eenigeijzeren armen en beenen rusteloos aan het op en nederkomen uit den grond; maardie trekken de aandacht niet meer; men heeft er al te veel gezien, om ze met de minstenieuwsgierigheid in hunne eentonige beweging te kunnen gadeslaan.Maar plotseling, terwijl wij rondgapen, komt er opeens uit den grond naar boven

de gestalte van een mijnwerker met zijn lantaarntje aan den gordel, die als een uilstaat te knipoogen in den zonneschijn, zijn lantarentje aflegt, eenige woorden in hetkantoortje fluistert en weggaat.De armen en beenen van de stoommachine hebben hem op de

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 297: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

290

zoogenoemde ‘F a h r - k u n s t ’ naar boven gebracht; en voor zoover ik verstaan kan,is die schoone uitvinding niets anders dan eene reeks van steeds klimmende endalende platformen naast elkaar, waarop men plaats neemt en dan vanzelf naar bovenof beneden komt, zonder zich eenige andere moeite te geven, dan van de eene op deandere platform over te stappen. Vergeet men dit, als men daalt, dan komt menwedernaar boven, en omgekeerd; iemand die afgetrokken is, zou op die machine altijdhalfweg naar boven komen en andersom weder dalen en zonder uit of in de mijn tekomen, zijn leven kunnen slijten.Alweder verder; nu in een toren, waarin een eenzaam, reusachtig stoomgevaarte,

ik was te duizelig om te vragen met welk doel, als een olifant in een apart hok, dagen nacht door steunt en dreunt en gigantische ijzeren ledematen en kolossale wielenslingert en draait, en ik angstvallig op smalle planken tusschen zijn dreigende beenenkroop en langs wenteltrapjes klom, om hem over het hoofd te zien, - dan wederstilstaande om eene groep Cyclopen te bewonderen, die op witheete massa's ertshamerden en sloegen, welke een gloed in het rond verspreidden, dien wij nietverdragen konden; - dan weder in eene zaal, waar het ‘fijne werk’ verricht werd doorkleine machines, en kleine jongens, onder toezicht vanmeesterknechts, en waar allesaan een horlogemakerswinkel, door een vergrootglas gezien, herinnerde; dan wedereen blik werpende op een teekenaar, die, te midden van het gewoel, het model vaneen werktuig schetste en bedaard met verfdoos en passer doorwerkte, in weerwil vaneen leven en een geraas, die onbeschrijfelijk waren, en eindelijk weder door eenzijdeurtje op straat, vlak bij het station en in den trein, en weder in Luik, eer ik totbesef kwam, en weder in den vollen ren naar de boot en in den heerlijken maneschijndrijvende, totdat ik steeds nog met het hoofd vol geklop en gehamer en gegons engedraai mij op mijne kamer bevond te Maastricht, waar ik den geheelen nachtdroomde, dat ik eene stoommachinewas, en eene indigestie had van een buitengewoonzwaar te verteren stuk ijzer.

Het begin van de lente.1

Nu schijnt de zon waterachtig aan den hemel en de dichte nevel op straat belet 'smorgens, dat men zijn eigen adem dampen

1 De Engelsche schrijver, Leigh Hunt, heeft eens de genoegens van den En gelschen zomerbeschreven; - waarom zou de Oude Heer Smits niet trachten ook die van de Nederlandschelente, - aangenomen dat die bestaat, - op dergelijke wijze te verheerlijken.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 298: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

291

ziet. Nu is de lucht buitenshuis warm als in eene vochtige waschkamer en binnenshuisvergeet men het vuur aan te houden, en zit men te rillen van de koude. Nu gaanlichtzinnige menschen zonder overjas lange wandelingen doen en blijven daarna achtdagen zwaar verkouden in huis; nu troosten de wijze menschen elkaar, als het denheelen dag door regent, met de treffende opmerking, dat ‘elke droppel een doperwtis;’ en men eet radijsjes uit de bakken, en huismoeders beginnen op te merken, datde aardappels niet meer ‘best’ zijn. Nu geven zij ook driemaal in de week nogzuurkool in zuinige huisgezinnen, om denwinterboel maar ‘op’ te krijgen, en kwistigelieden watertanden over schotels met lepeltjes vol peperdure, zeer slechte jongegroenten. Nu praten de paardenliefhebbers al van de Palmmarkt te Utrecht, en veleoude studenten herinneren zich met schrik, dat zij aan hun ouders beloofd hebben,vóór de vacantie te promoveeren, en nemen zich voor, vreeselijk aan het blokken tegaan, - en kunnen er toch niet toe komen. Nu marcheeren morsige recruten door dedrukke steden en gapen onnoozel rond en worden door krijgshaftige straatjongensbenijd, en ijverige adjudanten hebben het druk. Nu beginnen de ouders van aan tenemen kinderen aan het geschenk voor den dominee te denken, en schooljongens(en schoolmeesters ook) tellen de dagen vóór de Paaschvacantie.Nu zijn de dagbladen gevuldmet advertentiën van demeest uiteenloopende soorten

van boeken, welke philanthropische uitgevers alle als ‘de meest geschiktePaaschgeschenken’ aanbevelen; nu begint men zeker te zijn, dat vóór Paschen erniets van belang in de Kamers behandeld k a n worden, en vertrouwende vaderlandersvestigen hun blikken op de toekomst en dommelen weder in. Nu wordenbuitenplaatsen te koop aangeboden en ‘men’ te Amsterdam zoekt zomerverblijven,maar tevergeefs, ‘met kost en bediening’ tegen ‘een matigen prijs’ in Gelderland.Nu k u n n e n vele dames niet meer uit wandelen gaan, omdat de voorjaarsmodesnog niet aangekomen zijn, en de wintertoiletten ‘zoo naar’ staan. Nu begint menonzeker te zijn, of men de lamp zal opsteken na tafel, of schemerende een grachtjeronddwalen, en al schijnt de zon nog zoo helder, droefgeestige menschen voorspellentoch, met èen hoofdschudden, dat het ‘zeker nog niet met de koude gedaan is.’‘Nu worden de eieren weder ‘goedkoop’ en blijven even duur als in den winter

en hoewel er vele kippen geboren worden, verzekert de huismoeder, dat ze ‘nergenste krijgen zijn.’ Nu worden de knoppen aan de boomen en de bladeren aan de struikenimpertinent groen, en een enkel blaadje spreekt meer tot het hart, dan de geheeleboom in den winter; nu verheugen zich de dames op viooltjes en de kinderen plukkenverbaasde boterbloemen. Nu ook heeft iedereen vroeger dan iemand anders eenooievaar gezien, en één enkele gele vlinder in den tuin maakt opgang. Nu worden

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 299: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

292

(helaas!) oesters tot eene dichterlijke fictie en de tong tot eene platte wezenlijkheid;nu komen de brieven later aan huis dan midden in den winter, omdat debrievenbesteller het niet te koud heeft, om met alle meiden aan alle deuren en metalle kennissen op straat een praatje te maken, en staan de werklieden tusschen de‘schoften’ met de handen in de broekzakken aan de hoeken der straten met elkanderte babbelen en gaan eerst met loome schreden naar binnen als de klok ‘koud’ is. Nubeginnen schoonmaaksters uit den winterslaap wakker te worden, en als de stratenniet nat van den regen zijn, kunnen zij van het schrobben niet droog worden. Nuzenden de menschen elkaar presenten van grasboter en kievitseieren, (soms ookzenden zij ze niet, hoezeer ze verwacht worden), en scherpzinnige lieden merkenopnieuw op, dat ‘ster-kers, met citroen en suiker, precies naar aardbeien smaakt.’Nu is er weder leven op de kaaien en de schepen schudden de vleugels en vliegen,

als vlinders, weder uit. Nu kan men zich niet verbeelden, dat de ‘winter al voorbijis,’ - vooral niet, als het op eens weder begint te sneeuwen, en nu voorspellen delandbouwers dat er dit jaar weer geen appels zullen zijn, hoewel de boomen zoo veelbeloven. Nu steken ontelbare kalveren en ander vee de zee over, om in Engelandverslonden te worden, en paardenjoden doorkruisen het land, om alles ‘voor Frankrijk’op te koopen. Nu ziet men reeds hengelaars met lange stokken, in de hoop op buituitgaan en bedenkt, dat er ook gekken zijn vóór den 1sten April; en nu worden jongeheeren en dames sentimenteel en de dichters zingen van tortelduiven, in de hoop opde gebraden duiven, die hun later in den mond zullen vliegen. Nu ziet men overalop het veld het groen opkomen en geraakt gedurig in verlegenheid als nieuwsgierigemenschen vragen ‘wat daar groeit,’ en men er natuurlijk niets van weet, en dat nietvolmondig bekennen wil. Nu wil men gaarne te huis blijven werken, maar neemtden hoed op en gaat rondslenteren en komt ‘doodaf’ van de voorjaarslucht weder opzijne kamer; nu maken ondernemende menschen al reisplannen voor den zomer engenieten soms veel meer in de verbeelding dan later in de wezenlijkheid; nu gaatmen (met genoegen) naar eene vergadering van een geleerd genootschap, omdat hetdit jaar ‘de laatste’ is; nu maakt men ontwerpen, om weder vroeg op te staan enverslaapt zich, op zijn Nederlandsch, telkens opnieuw; nu, dat de dagen langer worden,wil men een boel doen, waarvoor men in den drukken winter geen tijd kon vinden,en is verbaasd, dat men er toch niet toe komt, iets uit te voeren. Nu begint men tevragen, of de engagementen dezen winter ‘aangekomen’, reeds dit voorjaar zullen‘doorgaan.’ Nu worden verliefde jonge officieren, die met Mei van garnizoenveranderen moeten, wanhopig, en de ouderen zien met eene men-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 300: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

293

geling van schrik en blijde verwachting de ‘voorjaarspromotie’ te gemoet. Nu troostmen zieken, met de onbetwistbare waarheid, ‘dat zij den winter achter den rughebben,’ en parasols komen als champignons in plaats van parapluies in denzonneschijn uit. Nu worden onschuldige speenvarkentjes met schelle tenorstemmenin groote zakken door ongevoelige boeren van de markt huiswaarts gedragen enlekkerbekken watertanden als zij het liefelijk geluid vernemen.Nu veranderen de uren van vertrek van alle spoortreinen; maar het uur der aankomst

blijft steeds even onzeker, en de stoombooten zouden weder geregeld varen, als erniet te veel, - of te weinig, - water in de rivieren was. Nu neemt een voorzichtigmensch een warmen dag waar, om zich het haar te laten knippen en lijvige zielendrinken veel bruispoeder en onthouden zich van prikkelende spijzen. Nu is de modderin de Kalverstraat iets minder nat, maar daarentegen veel kleveriger dan in den winteren jonge menschen blijven onder parapluies staan, om de prentenwinkels vóórbeurstijd te bekijken. Nu moeten vele arme drommels nog de laatste maanden vanhet belastingjaar aanzuiveren, en geheel Nederland denkt met schrik aan de nieuwekohiers, die thans opgemaakt worden, en telt zijn deuren en ramen en belastbareschoorsteenenmet angst en schrik en het equivalent verwenschende, waar het bestaat,gevoelt het zijn haren te berge rijzen, - zooals ik nu doe, - zelfs op het kale plekjeboven op mijn kruin, - en verder buiten staat om aan iets anders te denken, - leg ikde pen neder, en steek eene sigaar op en ‘ga zwijgende langs het strand van het veelruischende IJ.’

Een inval.

Geachte Lezer! .... Terwijl ik deze woorden nederschrijf, flikkert mij op eens doorde ziel de gedachte, hoe dikwijls men in het leven iets, zoo te zeggen, met geslotenoogen voorbijgaat, omdat men het dagelijks ontmoet, - zonder te denken, dat het demoeite waard kon zijn, het nader te bekijken, totdat eindelijk de eene of anderetoevallige omstandigheid ons wakker schudt, en wij met verbazing ontwaren, datmenigmaal het schijnbaar onbelangrijke, als men het slechts uit het rechte oogpuntbeschouwt, - wat eigenlijk de hoofdzaak is met de meeste zaken in dit korte leven -ook zijne belangrijkheid heeft.Zoo gaat het mij nu. Hoe dikwijls heb ik niet die twee woorden, waarmede ik

heden begonnen ben, opgeschreven, zonder er eenige gedachte meer bij te hebben,dan bij het vluchtige ‘Goeden dag!’ waarmede ik eene halve kennis op straat begroet;- thans echter, als ik mij vraag, tot wien ik spreek, zie ik zulk eene

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 301: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

294

reeks van verschijningen, dat ik geneigd ben, evenals Macbeth uit te roepen:

‘A n o t h e r a n d s t i l l a n o t h e r c om e s ,’

en ik met nauwelijks minder ontzag vervuld ben voor die opvolging van Lezers, dande woeste Schotsche veroveraar was voor het heir van spookachtige koningen, diede gedienstige heksen hem vertoonden.En dit is natuurlijk; want hoewel hij onder den invloed stond van drie tooverheksen,

waren dat toch slechts, - volgens het zeer authentieke verhaal, - afzichtelijke, oudewijven, terwijl ik in de macht ben van ééne sluwe, bekoorlijke kleine heks, deVerbeelding, die, hoewel zij mij menige poets gespeeld heeft, ik toch nog altijd vanharte liefheb, wegens het vele schoone, dat zij mij tusschenbeide in haar caleidoscooplaat zien.Zij houdt mij ook op dit oogenblik haar tooverspiegel voor en vertoont mij daarin

de gestalten van allerlei ‘Lezers,’ zoo duidelijk en netjes afgebeeld - dat hoewel ikniet kan nagaan, of ze naar waarheid afgespiegeld zijn, ik toch niet nalaten kan,daarop te staren en niet in staat ben, naar iets anders te kijken zoo lang zij mij vergunteen blik daarin te werpen.Wilt gij, beleefde Lezer, met mij een oogenblik u verwaardigen daarin te kijken?Daar zie ik, in de eerste plaats, den ‘onverschilligen Lezer,’ die een boek opneemt,

op dezelfde wijze als een ander mensch eene sigaar, - uit gewoonte, om daarmedeeen uurtje te dooden; - die gedachteloos, bladzijde op bladzijde omslaat of overslaat,noch herkauwt of herdenkt wat hij leest en op zijn best hier en daar eene grovedrukfout opmerkt, en die toch, als men hem daarnaar vraagt, verklaart, ‘alles’ gelezente hebben, met ongeveer zooveel recht, als een blinde ons zou willen wijsmaken, dathij alles ziet.De onverschillige lezer is de man, die echter nooit een boek open slaat, als hij

volgens zijn gevoelen ‘iets beters’ te doen heeft; hij neemt zelfs geene courant op inde sociëteit als hij een praatje kan maken; hij kijkt te huis geen tijdschrift in, tenzijeen oogenblik na tafel, om er over in te dutten; hij laat uw laatste nieuwe werk, -natuurlijk uw meesterstuk, - gaarne 's avonds liggen, om een partijtje te maken, enhij koopt alleen die boeken, die iedereen ‘hebben mo e t ,’ zonder dat echter deverplichting op hem rustte, om ze om die reden uit te lezen. Hij doolt dus in het rijkder boeken doelloos rond als een dwaallichtje op het gebied van het licht; - het moeth e e l donker zijn in het rond, als men iets van hem zien kan; hij flikkert wellicht bijtoeval voor een oogenblikje; maar zijn schijn verspreidt warmte noch leven. Daarbijis het eigenaardigste in hem, dat hij de verteringsvermogens van een struisvogelschijnt te bezitten. Hij slikt even gaarne

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 302: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

295

eenige bladzijden van de meest onverteerbare theologische discussie als van de meestluchtige voortbrengselen der romantische letterkunde; zijn brein is een volmaaktetrechter, waardoor men alles gieten kan, zonder dat er iets achter blijft, dat niet doorden eerstvolgenden stroom, die er doorheen vloeit, weggespoeld wordt. Hij heeftdus nooit een eigen oordeel over hetgeen hij verslonden heeft en waardoor zijn geesthoegenaamd niet gevoed wordt; maar hij vindt de meeste geschriften zóó vervelendnoch zoo nietig als de strenge recensenten daarvan opgeven, noch vindt hij ze zoovoortreffelijk als de bewonderaars daarvan. Hij is ook overtuigd dat het schrijvenniet zóó moeielijk is, als gij en ik dat gelooven, en meent zeker dat hij het ook zoukunnen, als hij maar wilde; - maar dat is hem nog nooit in den zin gekomen. Hijvraagt ook, met eene schouderophaling - ‘waartoe al dat geschrijf dient?’ - En voormenschen van zijn slag, is het beste geschrijf ook inderdaad van zeer weinige waarde,tenzij als ‘boekverkoopersspeculatie’ beschouwd.De ‘driftige lezer’ is onder de geachte schaar, welke wij voor oogen hebben, ook

een dergenen, die men het meest aantreft. Hij is de man, die, zoo te zeggen, telkensde welvoeglijkheid, die men bij het lezen, evenals bij andere dingen, in het oog dientte houden, vergeet. Hij komt te huis vijf minuten vóór etenstijd en rukt metongeduldige hand den omslag van het hem pas toegezonden werk af, werpt zich opeen stoel en leest hier en daar, waar hij kan, zonder den tijd te nemen de bladen opente slaan, eene halve pagina, nu eens in het begin dan aan het einde van het boek, dathij achteloos nederwerpt om aan tafel te gaan, en dat hij later vergeet, of te ongeduldigis weder op te nemen, of zoo hij dat doet, niet meer weet, waar hij uitgescheiden is,en dus weder op goed geluk ergens anders begint.Maar hij heeft eindelijk hier en daar een volzin onthouden; hier en daar een

denkbeeld gevat, en hij rijgt ze aan elkaar, geheel zonder regel, als een kind de bontekralen aan een draadje; het komt er hoegenaamd niet op aan, of groen naast blauwof geel valt; hij lapt er eene soort van geheel bij elkaar, voor hem zelven onduidelijken onsamenhangend als de glazen van een tooverlantaren, - en daarna velt hij zijnoordeel als ‘een bijzonder vlug mensch,’ die ‘uit een half woord’ reeds het geheelweet te vatten, iets dat echter alleen tusschenbeide u en mij vrij staat, - niet waar,beleefde Lezer?Hij is vooral de lezer, door wien de voorrede van een boek als zooveel scheurpapier

wordt beschouwd; hij is de man, die het eerste en het laatste hoofdstuk van uw romanleest, - alleen om te zien, ‘of ze elkaar niet eindelijk krijgen’1; hij leest eene ern-

1 Hoe dikwijls reeds heeft hij m i j , terwijl ik aan mijne Clementine bezig was, niet gevraagdof Willem Bleeker of Langhorst Clementine krijgen zou! - Juist alsof ik in de toekomst konzien en het zelf wist! - of indien dat het geval was, het hem, of iemand anders zeggen zou!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 303: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

296

stige discussie nooit uit, omdat hij wel weet (en dikwijls heeft hij daarin gelijk), dat‘het sop de kool niet waard is,’ en hij is de man, die zonder iets anders dan den titelder opgenomen stukken gezien te hebben, volmondig verklaart, dat er ‘deze maandniets van belang’ in de nieuwe tijdschriften staat, terwijl hij de nog onopengesnedennommers met een hoofdschudden aan zijn buurman toezendt, die bekend staat alszijn tegenhanger:De ‘geduldige lezer.’ Deze is de man bij uitnemendheid, die niets te doen heeft

en niets te doen zoekt, en die tot het ras der sponsmenschen behoorende, - die allesinslurpen en zonder zware drukking niets wedergeven, - den tijd zoekt te doodendoor al wat hem in handen komt, niet te verslinden, maar langzaam in te zuigen. Hijis de man, die u iederen morgen in de sociëteit tot wanhoop brengt, door vóór u decourant reeds in zijn bezit, of ze al lang ‘besproken’ te hebben; die dezelfde vervelendezaak op dezelfde vervelende wijze, en veelal in dezelfde vervelende woordenbeschreven, zesmaal achter elkaar in de dagbladen leest, zonder zich in het minstdaarbij te vervelen; hij is het wezen, dat alle advertentiën van het begin tot het eindebestudeert, die de platen der geïllustreerde journalen eerst van voren naar achterenen dan van achteren naar voren bekijkt; die op het vaste uur daartoe gaat zitten enop de bepaalde minuut, ook midden in een belangrijken volzin, uitscheidt, om eenstraatje om te wandelen en een luchtje te scheppen eer hij naar huis gaat.Dit is tevens de lezer, die, met het titelblad beginnende, uw boek geregeld van de

eerste tot de laatste letter doorleest en het u niet kwalijk neemt als gij in herhalingenvalt, noch het in de hersenen krijgt u, of iemand anders, van langdradigheid tebeschuldigen. Integendeel, zoo hij iets op te merken heeft is het, dat hem hier en daarhet een of ander niet genoeg ‘uitgewerkt’ toeschijnt, terwijl eene abrupte zinwending,om den wille van het effect, in zijn oog eene onvergeeflijke zonde is. Hij is, zooongeveer, de Chinees onder de hedendaagsche lezers; hij is iemand, die Wagenaer'sVaderlandsche Geschiedenis van het begin tot het einde uitgelezen heeft en het ‘eenheel mooi boek’ noemt; hij heeft meer dan eens een C o n v e r s a t i o n s - L e x i c o ndoorgeblokt, en suft zelfs over de meest verwarde ‘Memorie van Toelichting,’ zonderzijn verstand beneveld te gevoelen.Daarentegen is hij bijzonder fel op drukfouten, die hij dadelijk met een potlood

in de hand verbetert, en hij tobt soms wel een half uur lang over de belangrijkekwestie, of er eene komma te veel of te weinig in een volzin voorkomt.Wat de inhoudvan dien

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 304: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

297

volzin zij, is echter voor hem eene bijzaak. Met één woord, het lezen is voor hemdezelfde soort van bezigheid, als het breien voor de vrouw; hij kan het best doen entegelijk aan iets anders, of aan niets denken; maar het is eene gewoonte bij hemgeworden en hij is ook een trouw lid van ieder leesgezelschap in de stad.Niet alzoo de ‘nijdige lezer,’ die een knappe vent is, mijnheer, en dat wel weet,

en overtuigd is, dat hij dat niet beter aan anderen kan laten zien, dan door hun tebewijzen, dat hij de dupe niet is van ‘al wat gedrukt staat.’ Zoo leest hij denveelgeprezen roman van Q. slechts om zijn ‘gegronde opmerkingen’ daarop aaniedereen te maken. Hij kan niet zeggen, dat h i j er zoo mee dweept als anderen. Hijheeft den schrijver in de kaart gekeken; hij weet best vanwaar hij zijne intrigueontleend heeft; hij wist ook al, toen hij de eerste tien bladzijden uitgelezen had,waarop het neder moest komen; hij vindt den held, - om de waarheid te zeggen, -zeer inconsequent in zijn handelingen, en zou dat best kunnen bewijzen, als hij dentijd daartoe nemen wilde; en wat de heldin betreft; - wel, mijnheer, hij houdt nietvan zulke idealen; hij heeft liever eene vrouw, die goed koken en braden kan!Wat uw aardigheden aangaat, - hatelijkheden, zou hij ze noemen, - hij weet zéer

goed, wie er onder bedoeld is; hij begrijpt best, dat elke kwinkslag eene toespelingbevat; gij hebt zelfs uw beste vrienden niet gespaard, dat is duidelijk; en hij, voorzijn part, vindt zoo iets onvergeeflijk, en zou er eerder om kunnen weenen, dan erom lachen, zooals vele dwazen doen, die door hunne goedkeuring dergelijkeschandalen aanmoedigen.Het is over het algemeen eene soort van axioma bij hem, dat de lezer van

rechtswege in eene vijandige stelling tegenover den schrijver in zijne qualiteit staat.De auteur is voor hem een koopman, die aan zijn klanten, tegen den hoogst

mogelijken prijs, de slechtste en meest onbelangrijke zaken zoekt kwijt te raken.Maar hij is een ‘oude rot,’ mijnheer, en ze krijgen hem zoo spoedig niet in de val!Waarachtig niet! Hij heeft zich ook nooit door eene geüsurpeerde reputatie latenmisleiden, en hij is ook niet voornemens op zijn ouden dag daarmede te beginnen.Om zich dus gelijk te blijven, is er niemand dan de klassieke schrijvers, vooral ‘deonnavolgbare Grieken,’ mijnheer, (die hij grootendeels niet kent), en die, terloopsgezegd, sedert een duizendtal jaren bijna door iedereen nagevolgd zijn, welke zijnonbepaalden lof mogen wegdragen, en het graf moet over u gesloten zijn, eer hij zichzelfs verwaardigt met eenige goedkeuring uw naam te noemen.Gelukkig voor den schrijver, dat niet alle lezers zijn voorbeeld volgen, en dat het

kwaad, dat hij doet, veelal opgewogen wordt door de loftuitingen van den - ik durfhem haast niet te noemen -:‘Onnoozelen lezer.’ Deze, o mijn geachte medeschrijvers, is

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 305: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

298

voor ons goud waard! Spot niet met hem; maar waar gij hem vindt, houdt hem ineere en buigt voor hem en streelt hem met zoete woorden en vleiende gebaren ennoemt hem vooral bij uitnemendheid ‘den vriendelijken lezer!’Hij is het, die zelfs in de verte er nooit aan gedacht heeft, i e t s te schrijven, dat

in druk zou kunnen uitkomen, en die zelfs met eene soort van ontzag, na de bevallingzijner vrouw, zijn naam in drukletters in de H a a r l em s c h e C o u r a n t heeftgezien, en die met hartkloppingen, met eene geheel nieuwe pen en met veelzenuwachtigheid, de advertentie eerst in het klad opgesteld en dan netjesovergeschreven heeft, en met niet veel minder trots op zijn papieren dan op zijnvleeschelijk kind nederziet.Hij is het, die een schrijver met gepasten eerbied en bewondering beschouwt, als

tot een ras van wezens behoorende, dat hem geheimzinnig en wonderbaarlijkvoorkomt. Hij is de man, die, zoo gij eene aardigheid debiteert, gereed is om vanlachen te proesten, en uitroept: ‘Waar die vent het vandaan haalt, weet ik niet!’ En,- wat nog veel vleiender voor u is, - als gij sentimenteel zijt en aandoenlijk, zal hijmet vochtige oogen uw gewauwel aanhooren, en als ge rijmelaar, - ik meen dichter,- zijt, uw verzen declameeren en nooit scandeeren, en ze altijd hemelhoog roemen.Hij is de vreemdeling, die in de sociëteit vernomen hebbende, dat gij de beroemde

schrijver van het ABboekje zijt, u uit de verte met bewondering aanschouwt, en umet benauwdheid aanspreekt, en u nadert en de meest oprechte complimenten maaktover uw talent en zich ‘gelukkig gevoelt, kennis te maken met iemand enz.’; en dienooit begrijpen kan, hoe gij den tijd vindt, zooveel te schrijven, en het hoofdongeloovig schudt, als gij, met gemaakte nederigheid, u zelven zoekt te verhoogendoor heel min van uw eigen werken op te geven, en die er trotsch op is, als hij naarhuis gaat, te kunnen vertellen, dat hij met u gesproken heeft, - weet ge, met A., diedat magnifique boek over het ABC geschreven heeft, mijnheer - en, mijnheer, ‘hijis waarlijk, in den omgang, net een mensch als een ander!’Het is hem ook onmogelijk zich een schrijver anders voor te stellen, dan met de

pen in de hand en het papier vóór zich. Hij verzoekt u nederig, als hij iets zegt, dat‘den volgenden keer niet in uw boek te plaatsen;’ hij waagt het niet vrijmoedig inuwe tegenwoordigheid te wandelen of te spreken, uit vrees, dat ge er stof in mochtvinden, om hem later in het publiek bespottelijk te maken, en hij is en blijft steedsuw onderdanige dienaar, gedeeltelijk uit achting en ontzag, gedeeltelijk uit angst enongegronde vrees, - die gij, als schrijver, - toch zeer streelend vindt!De ‘eenzijdige lezer’ is iemand van geheel anderen aard. Deze heeft zijn ééne tak

van kennis, zijne ééne liefhebberij en zich daartoe bepalende, is al wat buiten dienkring ligt, voor hem nietsbe-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 306: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

299

teekenend en van geene waarde. Zoodra uw werken niet bepaaldelijk ‘in zijn geestvallen,’ leest hij ze ook slechts door den nood gedwongen, en dan nog steeds onderprotest. Als dichter heeft hij wellicht niet veel op met de wetenschap en velt zijnoordeel over de vruchten van misschien een half leven van studie en zwaren arbeidmet het woord: ‘Het zal wel machtig mooi wezen; maar het is mij te hoog!’ waardoorhij u en uw werk wezenlijk in de oogen van vele onschuldigen vernedert. Of hij iseen mathematicus van belang en beschouwt uw dichterlijke voortbrengselen slechtsals p r u l l a r i a ; ‘wellicht eene zeer geschikte lectuur voor vrouwen, mijnheer, -maar daarvoor kan ik den tijd aan ernstiger studiën niet ontnemen.’Of het is iemand, die in zekere school opgebracht, alleen door den bril, hem daar

op den neus gezet, zien kan, en zoo ge, daardoor bekeken, als een monster er uitziet,zal hij u ook voor een monster houden, en, zonder complimenten, u als zoodaniguitkrijten. Wellicht is hij liberaal en gij anti-revolutionnair, of andersom, - zoo geliever wilt, - dan k u n t ge geen gelijk hebben; dat kan hij op zijn vingers a p r i o r inatellen, en hij is dadelijk in staat aan iedereen, die zelf niet oordeelen wil, tebewijzen, dat hij gelijk heeft; vooral valt hem dit gemakkelijk bij den‘Benauwden lezer.’ Deze is iemand, mijnheer, weet u, die wezenlijk het niet waagt

‘een oordeel te vellen;’ die wèl een boek gelezen heeft, maar ‘liefst hoort wat andere,meer bevoegde rechters zeggen,’ eer hij zelf zijn woordje meespreekt; die begint welmet u ingenomen te zijn, omdat A. hem gezegd heeft, dat gij een ‘verduivelde knappevent’ zijt; maar die aan het wankelen gaat, zoodra B. het ‘niet in alle opzichtendaaromtrent met A. eens is,’ en hij eindigt met eene benauwde stem aan C. tebekennen, dat hij zich deerlijk in u vergist heeft, nadat hij gehoord heeft, hoe denijdige, of de eenzijdige lezer - voor wien hij de meeste hoogachting koestert, - zichover u uitlaat. De ‘benauwde lezer’ is ook vooral voorzichtig in het aankoopen vanboeken; hij wacht totdat ze gerecenseerd zijn, - en als het eene tijdschrift ze afkeurten het andere ze aanprijst, zooals een enkelen keer geschiedt, komt hij in vreeselijkentweestrijd, waarin wij hem laten zitten, om een blik te werpen op den wezenlijk:‘Geachten lezer,’ dien wij tot dusver geheel en al uit het oog verloren hebben. Het

is vooral onder zijne gestalte, dat ik mij de lezers van den N e d e r l a n d s c h e nS p e c t a t o r voorstel, en natuurlijk geheel in het bijzonder hem tot wien ik nu spreek,en die op dit oogenblik dat blad in handen heeft!De ‘geachte lezer’ is iemand, die wel begrijpende, dat wat men ook zegge, het

voor den schrijver eene onmogelijkheid is, zich op het standpunt van iedereen teplaatsen, die zijn geschriften ter hand neemt, zich wel de moeite wil geven, als hijiets leest, zich

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 307: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

300

op des schrijvers standplaats te zetten en hand in handmet hem, hetgeen zich aanbiedt,te bekijken. Ik zeg hand in hand, en naast hem, niet vlak tegenover hem staande, ineen licht, waarin alles een geheel ander voorkomen moet hebben, dan hetgeen deschrijver zich voorstelt.Zoo iemand leest met een doel; hetzij slechts om zich te vermaken, of om ook hier

en daar iets op te rapen, dat hem later baten kan. Hij zoekt de bloemen op zijn pad,zonder meer dan noodig zich het hoofd met het onkruid te breken, en schrikt niet alshij een onschuldig krekeltje hoort tjilpen in het denkbeeld, dat de listige schrijver degiftige slang onder de bloem verborgen heeft.Hij beschouwt den schrijver noch als vijand, noch als leermeester, maar slechts

als makker, liefst als vriend, met wien hij een oogenblik aangenaam wenscht doorte brengen, en hij tikt hem op de vingers, - of laat zich wel eens door hem op devingers tikken, - zonder zich demoeite te geven, moord en brand over eene kleinigheidte roepen.De ‘geachte lezer’ vergt niet, dat de schrijver het op alle punten met hem eens zij,

en veronderstelt nog veel minder, dat de schrijver zulks van hem begeert; hij weetvan weerskanten, zooals men zegt, te geven en te nemen, en eene zuivere bedoelingvergoedt in zijn oogen veel van de gebrekkige uitvoering. Vooral is de ‘geachte lezer’onafhankelijk en zelfstandig in zijn oordeel en noch een vitter op kleinigheden, nocheen onbepaalde lofredenaar; hij is een vijand van onduidelijkheid en vooral vanonnoodige woordverspilling en wil gaarne, dat de schrijver iets overlate aan zijneverbeelding, - zooals ik nu, bij de opsomming van alle mogelijke deugden, die hijwel bewust is, dat hij bezit!

‘Maar gij hebt niets van de lezeressen gezegd!’Daar weet ik ook niets van te zeggen, dan dat zij allen met recht onder de benaming

van ‘schoon’ en ‘beminnelijk’ moeten gerangschikt worden. Wie het tegendeel durftte beweren, rangschik ik niet meer onder de ‘geachte lezers’ van mijn‘uitboezemingen!’

Eene stille stad.

Verbeeld u eene uitgestrekte bruine vlakte, lage veengronden, met hier en daar plassenwater, als scheerspiegeltjes voor de vluchtig voorbijdrijvende wolken, welkerschaduwen elkaar, als in een wedren, najagen en u eene koude rilling over het lijfzenden, als ze u voor een oogenblik inzwelgen en dan weder te midden van denschitterenden zonneschijn uitwerpen. Verbeeld u verder een hoogen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 308: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

301

smallen dijk, als een reuzenslang, zich zoo ver het oog reikt uitstrekkende in eeuwige,slaperige verveling, met heel in de verte een stadje, als een gezwel aan weerskantenvan den dijk uitstekend, gelijk een zwaren brok, dien de slang nog niet verteerd heeft.Op den dijk rolt langzaam voort eene soort van omgekeerde tulp op twee wielen,

waarin ik gezeten ben, met de voeten rustende op mijn reiskoffertje, en een boer meteene korte pijp en twee slaperige oogen in het hoofd naast mij, die de touwen,waarmede hij aan den bek van het paard vastgemaakt is, tusschenbeide loom schudt,bij wijze van rijden, en zich verbeeldt het geheele gevaarte te besturenmet niet minderrecht dan soms het ‘hoofd van een kabinet’ zich verbeeldt het roer van den Staat inhanden te hebben.Rechts en links van den weg is niets te zien dan diepe, modderachtige slooten,

met slijm en kroos bedekt, hier en daar eene reeks van afgeknotte wilgeboomen,krom en uit het gelid geraakt, als pas ingelijfde miliciens, en wanneer ik vooruit zie,ontdek ik niets dan den eindeloozen dijk en tusschen de ooren van het paard, vliegendeen op zijn hals zittende, allerlei insecten en kwaadaardige schepselen, die bezig zijnmet hun levenden buit, onder vreugdegegons en vroolijke dansen, op de meestmenschelijke wijze uit te zuigen.Daar mijn knieën bijna tot mijne kin opgetrokken zijn, beginnen mijn ledematen

eenigszins door de kramp te lijden, en daar mijne ziel niets heeft, waarmede zichbezig te houden, begint zij zichzelve te biologiseeren en staart gedachteloos op denheen enweer slaanden, stofferigen staart van den knol voor de chais, die op denzelfdensukkeldraf onafgebroken voortgaat. De voerman echter heeft het mij afgewonnen,en met zijne pijp gaat zijne ziel ook uit, en hij dommelt, in zalige rust, naast mij in.Dit maakt mij kwaadaardig en dus weder recht wakker. Welk recht heeft hij iets tegenieten, terwijl ik onuitsprekelijk lijd? Zoo spreek ik in mij zelven; maar niet hardop, want mijne stem is gesmoord onder eene dikke korst van fijn stof, die aan mijngehemelte kleeft en mijn neusgaten toestopt, en tusschen mijn tanden knarst, totdatde geheele wereld voor mij in eene reusachtige doos vol tandpoeder schijnt veranderdte zijn. Maar slapen zal de voerman niet, en ik stoot hem vrij onzacht aan, waarophij, na verscheidene stuiptrekkingen, langzaam ontwaakt, de pijp met de eene handuit den mond neemt, in zijn vestzakje stopt, en weder - inslaapt.Maar ik hen zóó niet van mijn stuk te brengen; ik stoot hem weder aan; waarop

hij het linkeroog (aan mijn kant) open doet en kortaf vraagt:‘Wat is er?’‘Als gij zoo zit te slapen en het paard één valschen stap doet,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 309: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

302

rollen we van den dijk in de sloot,’ krijg ik met bovenmenschelijke inspanning opeene hoorbare wijze over mijn lippen.‘Maar dat doet de knol niet,’ zegt de boer bedaard en hij knijpt het oog weder dicht

en ik schik mij op zijn muzelmansch in mijn lot.Zoo rijden, of liever, zoo kruipen wij voort. Met uitzondering van eenige kraaien,

die over ons hoofd heenvliegen, zooals ik wel weet naar het stadje, waar ze alkrassende van den ouden kerktoren onze aankomst melden zullen, wordt deeentonigheid van den weg door niets afgebroken; - niet eens door een tolhek, en hetis eerst na eene lange eeuwigheid doorgeworsteld hebben, dat we eindelijk destadspoort bereiken.Het paard blijft van zelf stilstaan voor het huisje, met het uithangbord der ‘stedelijke

belastingen’ prijkende, en de voerman wordt geheel wakker en uit de ontegenzeglijkewaarheid:‘Daar zin we!’Eenige vuile kindergezichten kijken door de glasruiten; eenig geschommel wordt

in huis gehoord; - eindelijk gaat de deur open en een oude man met eene witteslaapmuts op het hoofd en klompen aan de voeten, vraagt, niet aan mij, dien hij nieteens aanziet, maar aan den voerman:‘Ha'je iets, Kees?’‘Niks,’ zegt Kees; ‘heutt!’ en wij schokken verder over de steenen, om den hoek,

naar het ‘groote’ logement, ‘in de leeuw,’ waar ik een handelsvriend ontmoeten moet,om verscheidene zware rekeningen met hem te vereffenen.Eindelijk ben ik verlost! Ik betaal mijn voerman, die elk kwartje zorgvuldig betast

en tusschen de vingers wrijft, eer hij het opsteekt; ik neem mijn koffertje in de handen wend me tot iemand, die met de handen in de broekzakken tegen de deurpostenstaat te fluiten, niet recht wetende, of ik een vreemdeling, als ik zelf ben, of denkastelein voor oogen heb.‘Kan ik hier eene kamer krijgen?’ vraag ik.De goede man schuift zijn petje bij deze woorden achter op het hoofd, krabt zich

achter het oor, bekijkt mij, - mij den Ouden Heer Smits van de Amsterdamsche beurs!- vorschend van het hoofd tot de voeten, en knikt van ja; - daarop zich halfomkeerende, roept hij door de gang: ‘Koosje!’ en zijne vrouw verschijnt, metloshangende muts, uit een zijkamertje en hoort zijn bevel aan om ‘mijnheer op no.16 te brengen.’No. 16 is de trap op, door de lange sombere gang, heel achter in huis, en de juffrouw

legt sprakeloos twee handdoeken op de waschtafel en schuift een raam open, omwatlucht binnen te laten en verdwijnt. Ik begin met mij te verfrisschen, enkijk dan in no.16 rond. No. 16 is eene kamer met drie ramen, die het vroolijke uitzicht heeft op deplaats en den mesthoop daarop. No. 16 is

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 310: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

303

laag van verdieping en niet ‘geplafonneerd,’ maar met sombere donkergroen geverfdeplanken, op zware dwarsbalken rustende, bedekt. Tegen den muur, in een licht,waarbij men moeielijk zien kan om zich te scheren, hangt een spiegel, die op eenzeezieke wijze heen en weer golft bij elken stap, dien men in de kamer doet enwaarvan het glas zoo slecht is, dat ik mijn eigen gezicht even goed, zoo niet beter,en minder mismaakt, in een mijner eigene, blinkende, zilveren soeplepels zou kunnenzien.Tot mijne verbazing is er in no. 16 geen ledekant te zien. Maar, bij nader onderzoek,

blijkt het, dat tegenover de drie vensters even vele gaten in den muur zijn, niet ditogordijnen behangen als de ramen, en als ik de deuren er van open maak, ontdek ikin plaats van het ééne gewenschte ledekant, drie bedsteden, waaruit ik kiezen kan.De bedsteden zijn op eene gevaarlijke hoogte van den grond aangebracht, en het kostmij eenigemoeite om er in te kijken zonder op een stoel te klimmen. Deze rustplaatsenkomen me stil en somber voor als de Egyptische koningsgraven, en het is eene soortvan rust voor mij, dat ik in geene van alle eene verstijfde, geurige mummie vind.Verder is in no. 16 het kleed op den vloer verschoten van kleur, en de stoelen zijn

wrak en het behangsel is verbleekt en hier en daar opgelapt; maar alles is er zindelijken netjes, en de held Chassé, in een pijnlijk blauwen rok en met fabelachtige roodewangen, prijkt achter glas in een mahoniehouten lijstje over den schoorsteen, en alsde planken van den vloer niet zoo kraakten, en er niet hier en daar in de hoekenverdachte gaten waren, waaruit het mij zeker toeschijnt dat 's nachts heirlegers vanmuizen te voorschijn komen, zou ik heel tevreden kunnen zijn met mijn logies. 't Isook slechts voor één nacht!Ik ga dus de lange, hol klinkende gang weder af, naar de koffiekamer, waar niets

te zien is, dan een doosje lucifers, een pijpenrek en een paar oude couranten, en mijtot den waard wendende, die steeds in de deur staat naar niets te kijken, vraag ikhem, heel beleefd, of er niemand geweest is, om mij daar op te zoeken?Hij schudt het hoofd onverschillig van neen. Ik zeg hem hoe ik heet, en zal eene

kleine wandeling door de stad doen, tot mijn vriend komt.Als ik ongeveer twintig schreden van het logement weg ben, word ik teruggeroepen.

De vrouw van den waard staat in de deur.‘Er is niemand voor u hier geweest,’ zegt zij.‘Dat weet ik al.’‘Maar hier is een brief voor mijnheer.’Mijn vriend kan eerst den volgenden morgen bij mij wezen. Ik moet den heelen

namiddag, den heelen avond, in dat nest alleen slijten! Het is om er gek van te worden!Ik ga wanhopig in de koffiekamer terug en werp me radeloos op een stoel voor hetvenster.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 311: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

304

't Is halfvier uur. Tot bijna halfnegen blijft het licht; vóór tien uur kan ik niet naarbed gaan; - wat nu beginnen? Ik heb niet eens een boek bij mij! - Maar dat brengtme op eene gedachte. Ik bestel een laat middagmaal; - ik zal mijne wandeling doorhet stadje doen; want het is in elk geval minder vervelend op straat dan in die eenzamekoffiekamer, en ik zal bij den boekverkooper inloopen, - er zal wel één boekverkooperte vinden zijn, - en iets koopen, waarmede den avond door te brengen.Ik steek dus eene sigaar op en ga de deur weder uit, om eene ontdekkingsreis te

doen. Daar is toch altijd iets pikants in. Robinson Crusoë had geen rust eer hij dentoer rondom zijn eilandje volbracht had; ik, - een Amsterdamsche Robinson in dezeverlatene streken, - moet ook zien, wat in eeuwige gevangenschap, binnen de murenvan het stadje besloten is. Ik zal er wel geen menscheneters vinden; - maar, f a u t ed e m i e u x , zal ik mij zelven de l i o n s laten zien.De l i o n s in zulk een nest! Waar zal ik ze vinden?Terwijl ik mij zelven dit afvraag, blijf ik midden op straat staan en kijk rond. Er

is geen mensch zichtbaar dan ik zelf! Maar daar ligt een van de l i o n s vlak voormijn voeten en verroert zich niet. Het is een tamelijk groote, zwarte hond, met denneus tusschen de voorpooten rustende, zich koesterende in de zonnestralen, - middenop de warme straatsteenen, waar tusschen de grashalmpjes ongemoeid opschieten.Zoo'n hond is een heel ander wezen, dan een gewikste, opgewekte stadshond, die erniet van droomt, zoo midden op straat te slapen! Er is iets kalmeerends en bedarendsin de rust van dit dier. Hij kijkt niet eens op, als ik hem nader; hij weet dat ik eenomweg zal maken, om hem niet te storen; ik wacht een oogenblik om te zien wat hijdoen zal, als die rommelende vrachtkar aankomt. Hij blijft eenvoudig liggen, tot hetrad op het punt staat van over zijn lijf te knarsen; dan verheft hij zich langzaam,wandelt eens rondom zijn eigen staart en vlijt zich weer neder, even gemakkelijk opzijne plaats als een minister, wiens budget er pas ‘door’ is, op zijn kussen. De hondis een practische wijsgeer, van wien menigeen eene les zou kunnen nemen, die kwaadwordt en veel spektakel maakt over allerlei gerommel, dat hij niet beletten kan, endat hem even weinig aangaat, als de vrachtkar den hond aanging; - mits hij slechtswijs genoeg zij, een oogenblikje uit den weg te gaan.Maar waarom zou ik niet op de kleine steentjes loopen; dat is ten minste

gemakkelijker en ik kan toch duidelijk, zonder midden op straat te loopen, rechts enlinks alles zien; zoo breed is de straat niet.Wat heb ik aan mijne linkerhand?Al dadelijk een tweede l i o n . Zoo'n Cycloop van een huis,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 312: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

305

of liever huisje, - met een dreigenden, overhellenden, spitsen gevel en één wijdopengespalkt oog er midden in, terwijl de twee benedenste ruiten met dichtgetrokken,keurige gordijntjes, op blinkende koperen roeden, gesluierd zijn, en de knop op degroen geverfde huisdeur schitterend gepolijst is en de naam van den bewoner ingroote letters onder den knop van de bel prijkt. Wie woont daar? ‘Vrouw Bax,stads-vroedvrouw.’Ik blijf onbeschroomd de woning van buiten bekijken. Geen mensch zal mij

beloeren door die dichtgetrokken gordijnen. De stads-vroedvrouw kan niet te huiszijn; dat zou eene ongerijmdheid wezen. Ik zie al in mijne verbeelding, hoe zijhedenmorgen, heel in de vroegte, opgescheld werd, hoe zij een weinig later, met deparapluie onder den arm, en den bruinzijden hoed over de knipmuts, in den lakenschenmantel gehuld, met geheimzinnige, maar bedaarde schreden, de deur uitging; ik weethoe het weesmeisje, dat haar bedient, zediglijk de deur achter haar toeslaat en vijfminuten later, - als zij om den hoek is, - weder opentrekt, om eventjes de straat opte kijken en een praatje te makek met den slagersjongen, die juist bij toevalvoorbijkomt; - in weet zeer goed, dat de apotheker haar half familiaar, half eerbiediggroette, terwijl ze voorbijging maar eventjes bleef staan, om met hem te snuiven, eneen zakje vol ‘drop’ kosteloos meenam, omdat zij verkouden was; en ik zie nog hoezij den neus ophaalde als zij de woning van den nieuwen dokter, - ‘zoo'n kijk in dewereld, mijnheer, die pas van de school komt, en zich verbeeldt alles te weten,’ -voorbij kwam enmetminachting de voor haar raadselachtigewoordenMe d . C h i r .& A r t . O b s t . D r . op zijn bord zag. Ik weet ook, dat hoe dichter zij het huisnaderde, - dat van den bakker, die zijn ‘veertiende’ wachtende was, - hoe langzamerzij liep, omdat zij wist, dat een half dozijn verlangende oogen op haar schredengevestigd waren, - en ik hoor nog, met hoeveel onwrikbaarheid zij den angstigenman verzekerde, ‘dat zij tijds genoeg en over’ kwam, er bijvoegende, toen allesgelukkig voorbij was, dat zij wel hadwillen zien, hoemen zonder h a a r klaargekomenwas, terwijl zij uitgeput op een grooten stoel zeeg en een ‘verkwikkingske’ gebruiktevoor den tienden keer sedert van morgen. En ik weet ook, hoe, als zij straks te huiskomt, zij hetweesmeisje uit zal zenden, om eventjes deH a a r l em s c h e C o u r a n tvan den buurman te leen te vragen, en hoe zij, zeer voorzichtig, zeker gekneuterdpapiertje veilig achter slot zal bergen, eer het meisje weer te huis komt, en dan, metden bril op den neus, bij het lampje zal zitten, de courant lezende en zelfs hier endaar begrijpende, en ook een hoofdstuk uit den Bijbel zich zal laten voorlezen doorhet weeskind, dat zij den geheelen dag, als zij te huis is, beknort en toch hartelijkliefheeft. Want de vroedvrouw, evenals andere vroedvrouwen, is weduwe, sedert

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 313: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

306

onheuglijken tijd, en heeft zelve geen kind ter wereld, en legt geld over ‘voor denouden dag,’ en doet toch op hare eigene, knorrige, alles bedistelende en allesbevittende wijze veel goeds aan haar arme buren, hoewel zij meer aan hare grootekat gehecht is, dan menige groote dame aan haar schoothondje. En het weeskindweet dit ook zeer goed, en hoewel het eene luchtige, vroolijke deern is, weet zij zich,om den wille harer meesteresse, te bedwingen en heeft een goed leven bij haar, enals de oude vrouw verkouden is, bezorgt zij haar met de meeste teederheid en lachtom hare knorrigheid en vergeet zelfs, als zij haar oppast, naar dien mallenslagersjongen te kijken.Naast de woning van de vroedvrouw staat een huis, dat aan een turfhandelaar

toebehoort. De twee benedenkamers, links, zijn aan een gepensioneerden kapiteinverhuurd, die hier het o t i um c um d i g n i t a t e geniet.De vensters staan open; daar is het pijpenrek tegen den muur, het blinkende

tabakskistje en het komfoor op tafel, de niet meer gebruikte wapens aan den wand,en alles zoo keurig opgeredderd, zoo netjes, als men nergens dan bij een oud-militairkan vinden. Op het ronde tafeltje, bij het venster, ligt het opengeslagen officiersboekje;ik behoef er niet in te kijken; maar weet, zonder dat, hoe de namen der overledenenmet een kruisje gemerkt zijn, en de bevorderingen en promotiën elke maandnauwkeurig daarin aangeteekend worden. Ik zie ook de oude huisjas met de lintjesin het knoopsgat, netjes over den stoel gehangen en weet dat de kapitein nu in desociëteit zit, bij een glaasje bier, met zijn buurman te pruttelen over de laatsteverandering in de uniformen, en hoe hij, nu er weder eenige hoofdofficieren aangesteldzijn, met moeite zich inhoudt bij de gedachte, dat men hem eerst ‘passeerde’ en toenpensioneerde, en hoe hij toch nog zwijgt uit vergeeflijken hoogmoed, en zich in zijnhard lot schikt en hartelijke, hoewel soms slecht gespelde brieven van felicitatie aanzijn gelukkiger makkers zendt, en op zijn pensioentje van negenhonderd en zooveelguldens en centen steeds als fatsoenlijk man weet te leven, en vooral de schrik is vanden luien knecht in de sociëteit, dien hij telkens onder militaire tucht en in orde zoektte brengen, en dien hij zoo gaarne, slechts ééns, acht dagen provoost zou willengeven, om hem ‘mo r e s te leeren, mijnheer.’ Ik weet ook zeer goed, als de stedelijkeschutterij onder de wapens komt, hoe de oude krijgsman niet nalaten kan, aan hetraam te treden, om ze te zien voorbijgaan, en hoe hij zich in zijn hart over dat ‘soldaatspelen’ ergert, - en ik weet ook, hoe de oude ontvanger en de jonge kantonrechterop hem nederzien uit de hoogte, en hoe hij hen, als een paar kwasten, niet lijden kan.En over een uur zal de kapitein naar huis komen en zich in zijn grooten stoelnedervlijen en in de schemering, al wat hij beleefd heeft, zich weder voor den geest

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 314: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

307

roepen. Hij zal de beelden oproepen van den tijd, toen hij voor het eerst de epauletkreeg, en met een weemoedigen glimlach zijn eerzuchtige adspiratiën herdenken. Erzullen tooneelen van bloedige veldslagen weder voor zijn oude oogen schemeren,en van lange marschen in de felle koude en onder gloeiende zonnestralen, en vanrampen en nood, zonder klacht of gemor gedragen, zooals het den man betaamt, -en de schimmen van oude kameraden, wier gebeente wellicht in Rusland ligt tebleeken, of in Spanje te blaken, zullen weder met hem kampeeren en trekken envechten en droomen; - en er zijn er ook, die hem voorbijgesneld zijn en hem nu nietmeer kennen, en anderen heeft hij geheel uit het oog verloren, - en terwijl hij zichafvraagt, waar zij toch gebleven zijn, verandert het tooneel en liefelijke dagen vanrust, te midden van het krijgsgewoel, flikkeren weder voor hem op, en schoone oogenschitteren den ouden man uit de duisternis van het verledene te gemoet, enhartverscheurende afscheiden van geliefde plekken en wezens, die hij nooit wederontmoet heeft, - en dan weder het ruwe krijgsrumoer en de gapende wond en de trageherstelling en het welverdiende eereteeken, - en helaas! eindelijk het ‘eervol ontslag,’waarmede alles uit was! Niet alles echter; want hij richt zich in zijn stoel op en weetzich geene enkele daad te herinneren in zijn langen levensloop, waarover hij zichbehoeft te schamen, geene gedachte, die niet een man van eer betaamde, en ditbewustzijn geeft hem rust als hij de oogen 's nachts wil sluiten, en eene waardigheidin zijne houding over dag, die dengene, die over zijne schamele kleeding spottenwil, den mond doet houden, en eerbiedig den ouden krijgsman groeten, zooals ik nudoe, als ik hem, den grijzen l i o n , te gemoet kom.Ik slenter verder en blijf weder vóór het stadhuis staan. Een oud gebouw met eene

hooge stoep, van welke de steenen gebarsten en slechts met nijdige ijzeren klampennog aan elkander vastgehecht zijn, en toch steeds prijkende met het aloude wapenboven het front.De deur is open - en in de koele schaduw staat een ‘diender’ te dommelen, juist

zooals te Amsterdam. Daar zijn aanplakbiljetten, die niemand leest, in het kastje ernaast; er is niets te doen in het gebouw, dat is duidelijk, en toch blijf ik nogonwillekeurig daarvoor staan. En daaraan doe ik wel; want het is ook een l i o n vande plaats, en de oude man, die met de hengelroede in de hand juist voorbij komt,blijft ook staan, en kijkt me eerst aan en dan overtuigd, dat ik een vreemdeling ben,raakt hij eventjes aan de pet, en zegt; wat ik al weet:‘Dat is het stadhuis, mijnheer.’‘Is er wat te zien?’ vraag ik.‘Wel zeker,’ herneemt hij, eenigszins geheimzinnig fluisterende, alsof de ‘diender’

het hem anders kwalijk kon nemen; ‘daarachter, in de kelders, staat nog de pijnbank!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 315: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

308

‘Zoo!’‘Jawel, meheer, de pijnbank, de echte, oude pijnbank, - en daar wordt ook nog de

galg bewaard. Ik heb ze voor den dag zien halen tien jaren geleden, toen men denbrandstichter hier ophing; als meheer ze zien wil -’‘Dank je wel. Is er niets anders?’De oude man schudt het hoofd, alsof hij niet begrijpen kan, dat ik hiermede niet

tevreden ben.‘Neen,’ zegt hij, ‘er is niets anders dan de brandspuiten en het portret van een der

oude burgemeesters; maar als meheer de pijnbank wil zien, zal ik den diender vragenom -’‘Dank je wel,’ herhaal ik en de oude man gaat verder.Waarom is hij zoo trotsch op de galg en de pijnbank?Ik weet het niet; maar het is toch zeker, dat al wat schrik en afgrijzen bij de

menschen opwekt, ook boeiend is. Ik zeg voor de menschen in 't algemeen, nietslechts voor ‘het volk in het bijzonder’; - want met hoeveel smaak lezen we niet dewalglijkste details van de vreeselijkste moordgeschiedenissen, als de couranten hetgeluk hebben er een te vinden, die ze ons kunnen opdisschen?Terwijl ik dit sta te bedenken, word ik bijna van de kleine steenen geloopen door

iemand voor wien de ‘diender’ zich eerbiedig opricht, en met de meeste beleefdheidden hoed afneemt, terwijl de groet op eene zeer nonchalante wijze wordt beantwoorden de heer, voor wien ik plaats maak, mij uit de hoogte van top tot teen aanschouwt,met een blik, die zeggen wil: ‘Wie zijt gij, die het waagt, mij in den weg te treden?’Die heer heeft een rond gezicht en groote puilende ronde oogen en een ronden

buik, en een grooten, ronden knop aan zijn wandelstok, en kleine, ronde voeten, enis iemand van een goede vijftig jaren, en hoewel ik hem nooit van mijn leven vroegergezien heb, weet ik best wie het is, en kan hem in al zijn gangen nagaan. Die mijnheeris de rentenier van de stad. Hij is h e t lid van den raad p a r e x c e l l e n c e , dedirecteur van de soepcommissie, de commissaris van de sociëteit, de voorzitter vanhet Nut, - en wat al niet meer. Hij is iemand, mijnheer, die zich geheel onafhankelijkgevoelt, die zelf voor niemand uit den weg behoeft te gaan en een hekel aan hetkruipen heeft, mijnheer, voor wien ook; hoewel hij iedereen onbarmhartig schopt,die niet voor hem bukt; - hij houdt niet van pedanterie, mijnheer; - maar beschouwthet als een blijk van de hoogste verwaandheid, als iemand het waagt in gevoelen methem te verschillen, en vooral heeft hij het altijd zoo druk, dat hij nooit den tijd heeftiets uit te voeren. Ik zie hem, 's morgens aan 't ontbijt over de courant zitten turen,terwijl de knecht den arme aan de deur beveelt, op ‘meer gelegen tijd’ terug te komen.Hij kan, na het ontbijt, zich onmogelijk met zijn kinderen bezighouden, omdat hijde rekeningen van de sociëteit

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 316: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

309

moet gaan napluizen; na de koffie vergt zijne gezondheid, dat hij eene wandelingdoet, en na de wandeling moet hij in de sociëteit het nieuws van den dag gaan hooren,om ‘op de hoogte te blijven.’ Als hij van daar tehuis komt, is het etenstijd, en het isongezond om dadelijk na tafel te werken, - en als de thee op tafel staat, is hetonmogelijk iets te doen, terwijl de kinderen nog in de kamer zijn, en te laat om ietste beginnen, als ze naar bed zijn. Ook heeft hij eenige uitspanning noodig na zulkeen zwaren dag, en maakt geregeld tot tien uur zijn partijtje waarop hij vroeg naarbed gaat met de gouden spreuk: ‘Ochtendstond heeft goud in den mond,’ - en slaapttot negen uur den volgenden morgen. Op gezette tijden, weet ik ook zeer goed, dathij naar de residentie gaat, om daar met zijn bankier zijn geldzaken te regelen. Zijnetehuiskomst is eene gebeurtenis in de plaats zijner inwoning. Iedereen kan aan zijnuiterlijk zien, dat zijn zedelijk gewicht zelfs sterker dan zijne lichamelijke zwaartetoegenomen is. Hij draagt een breedgeranden hoed, zooals de minister draagt, en hijis affabel en nederbuigend geworden, zooals een groot man betaamt. Hij is opgeblazenals een luchtballon; - als hij zich geene lucht geeft, zal hij barsten! Vóor zijne reis,luisterde hij met minachting naar de staatkundige tinnegieterij in de sociëteit; numengt hij zich vriendelijk in het gesprek. Hij glimlacht medelijdend, als de ontvangervan eene aanstaande verandering van ministerie vertelt; - hij heeft iemand gesproken,hij mag niet zeggen wien, die hem verzekerde, dat er niets waars was aan dit gerucht.Als men hem echter vraagt, wat er gebeuren zal, dan spijt het hem, maar hij maggeenmisbruik maken van het in hem gestelde vertrouwen; hij zou het kunnen zeggen;maar hij mag niet, en confidentieel is hem ook iets anders verteld, dat iedereenverbazen zou, indien hij het slechts verder verhalen mocht. Deze toestand van alleste weten en niets te mogen zeggen, doet hem op een mannelijke Cassandra gelijken,met dat onderscheid, dat hij iemand is, die alles weet en toch zwijgt, terwijl deongelukkige dochter van Priamus alles vertelde en niet geloofd werd, - wat h emechter met de eenvoudige zielen, waarmede hij te maken heeft, niet dikwijls voorkomt.Er is slechts een keffertje, dat den grooten l i o n van de stad aandurft en dat is denijdige notaris, de spotvogel van de plaats, die de geheele praktijk ‘binnen heeft,’ engeen mededinger, die hem uit den zadel kan lichten. Daar zit hij nu op de stoep vóórde sociëteit, als een raaf, met een spitsen snavel en heel in het zwart, met scherpe,klauwachtige vingers rusteloos over de knie strijkende en de kin wrijvende, met hethoofd op zijde, en met scherpe blikken tot aan de grashalmpjes tusschen destraatsteenen tellende; hij is nu bezig met te lachen om den dikken vreemdeling, -zoo'n Amsterdammer beursman, mijnheer, - dat ziet hij dadelijk, die aan den overkantvan de

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 317: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

310

straat loopt, en vergeet in het nieuw genoegen, dat ik hem verschaf, den grootenman,die pas voorbij is gegaan en die zijn gezworen vijand is. Want hij is de kwaadaardigevent, die den grooten rentenier telkens in het vaarwater zit en hem onbarmhartigesteken toebrengt en hem in elk gesprek in de rede valt en vast zet, en voor de oogender omstanders op een wreede wijze vernedert. Hij vraagt hem onbeschaamd, of hijeen boezemvriend is van den kok van den minister; en wrijft zich lachende in dehanden als de andere zich boos maakt; hij tergt hem openlijk te bewijzen, dat hij ietsmeer weet, dan iedereen, die niet in Den Haag is geweest, al lang uit de dagbladengelezen heeft; hij spot met zijn nieuwen hoed en zijn aloude dwaasheden; hij bewijsthem, dat hij even slecht kaart speelt als hij spreekt, en brengt hem tot wanhoop doorzijn breedvoerige ‘vertoogen’ in elke vergadering taalkundig te verbeteren en logischaf te breken. De notaris is ook iemand, die geen ontzag heeft voor de ‘geld- of eenigeandere aristocratie;’ dit herhaalt hij dagelijks; een mensch is een mensch, - dat wilzeggen - een klant of geen klant, in zijn oogen, en wordt dienovereenkomstig doorhem be- of mishandeld. Hij telt dus weinig vrienden in het stadje, maar des te meermenschen, die bang voor hem zijn en hem daarom op de meest menschelijke wijzein alles raadplegen, in alles gelijk geven en dieper voor hem buigen dan voor denburgemeester. Dit noemt hij ‘het overwicht van het verstand’ doen gelden; - hij iseen l i o n in dit stadje, in eene grootere plaats, waar er zoo velen zijns gelijken zijn,zou hij op zijn best een jakhals wezen.Maar daar sta ik voor den winkel van den boekhandelaar, den verspreider van de

ware verlichting onder het volk; - want naast boeken en schrijfbehoeften, verkoopthij ook vetkaarsen. En behalve vetkaarsen ook knikkers!Ik treed in den winkel, waar een oude man, met den bril op den neus, achter de

toonbank de courant zit te lezen. Hij legt het dagblad neder en is blijkbaar verrast,dat ik noch vetkaarsen noch knikkers begeerende, naar boeken vraag - en wel naarhet nieuwste, dat uitgekomen is.Ik verneem van hem, dat hij ‘op het oogenblik’ geene heel groote keuze in voorraad

heeft; maar dat ik alles, wat ik verkies te bestellen, ‘binnen de veertien dagen’ kankrijgen. Daarmede ben ik niet geholpen, en verlang te zien wat hij heeft, ik zal erlicht iets onder vinden, waarmede den avond te dooden.Dit meent de oude man ook, en hij legt mij een rommel voor oogen, dien ik met

ongeduldige en teleurgestelde blikken doorzie; er is niets bij dat ik niet ken, - behalveeenige jaargangen van de ‘vaderlandsche letteroefeningen’ en daar ik het plan nietheb, een zelfmoord te begaan, met ze door te snuffelen, schuif ik ze weg.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 318: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

311

‘Maar hebt ge n i e t s anders?’ vraag ik eindelijk ongeduldig.‘Er komt zoo weinig goeds uit,’ herneemt de oude man zich verontschuldigende.‘Gij spreekt als een recensent in D e G i d s ,’ zeide ik met een glimlach. ‘Daar is,

bij voorbeeld, de N e d e r l a n d s c h e S p e c t a t o r -’‘Van Van Effen, mijnheer? Die is lang dood.’‘Wel neen!’ riep ik uit, ‘van - van -’ en ik had me haast verklapt.‘O, van zoo'n mijnheer Smits, in Amsterdam,’ zei de boekverkooper. ‘Ja, ja, daar

heeft mijn correspondent me van geschreven, dat is niet veel.’‘Zoo!’ zei ik, ‘en hoe weet gij dat?’‘Mijnheer, dat ding kost maar twaalf gulden in 't jaar, en het is voor mij de moeite

niet waard -’‘Maar voor uw klanten,’ bracht ik eenigszins gepikeerd in het midden.‘Och mijnheer, die hebben het ding nooit gezien!’Hier was de grootste l i o n van allen! een geheele kooi van l i o n s , een

boekhandelaar, leden van leesgezelschappen, eene geheele populatie, die denS p e c t a t o r niet kenden!Ik sloop vernederd weg, met de ‘letteroefeningen’ onder den arm; tot straf voor

mijn hoogmoed veroordeelde ik me den geheelen avond daarin te lezen; ik zou hetook gedaan hebben, maar viel, na de eerste twee stukjes half doorgebladerd te hebben,in zulk een vasten slaap, dat ik me verbeeld zelfs nu nog niet recht wakker te zijn.

Een wanhopig besluit.

Ik ga eene ontdekkingsreis doen. Eenmijner vriendenmoet eenigen tijd in Amsterdamdoorbrengen, en ik moet kamers voor hem huren. Mijn vriend is niet moeielijk; hijzal weinig tehuis zijn, dus is de stand hem onverschillig; ‘alleen,’ zegt hij in zijnbrief, ‘wenschte ik een vrij en vroolijk uitzicht van de zitkamer, eene rustigeachterkamer tot slaapplaats, met nog eene kamer daarbij voor mijn broeder, als hijin de stad komt. Anders verlang ik niets, dan dat het bij eerlijke menschen zij, dievoor hun dienstboden kunnen instaan, daar ik er niet aan denken kan, alles te moetenwegsluiten. Zindelijkheid is natuurlijk ook een groot vereischte. Zorg ook, dat heteene stille huishouding is, waar, als er andere menschen op kamers zijn, ik van diel o g é s geen last heb. Ook zou ik niet gaarne telkens eene nauwe, donkere trapmoeten be-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 319: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

312

klimmen, - en, - eer ik het vergeet, - er moet ook eene behoorlijke poetskamer zijn,of zoo iets, voor mijn oppasser. De bediening moet ik overigens in huis hebben; ikheb weinig meer noodig, dan dat de meid me nooit laat wachten en flink weet tebedienen als er iemand bij mij komt; - ik kan die lompe boerinnen, die in veleburgerhuishoudingen voor meid spelen, niet uitstaan! 's Morgens begin ik geregeldmet gort, voor mijne borst; dan het ontbijt, om negen uur; op slag van twaalf uur, ofik tehuis ben of niet, moet het koffiegoed gereedstaan; - om acht uur het theewater,en als ik niet uit ga soupeeren, moet zij om half-elf de tafel dekken, voor hetavondmaal, enz.’Mijn vriend vergt dus niets dan dat hij op zijn kamers al de gemakken vindt van

zijn eigen huis, en hij verlangt niets van mij, dan dat ik hem een tijdelijk tehuis voor‘een matigen prijs’ bezorg!Ik zal heden mijn eigen werk laten liggen - het is mij altijd aangenaam, zegt mijne

vrouws tante, om een excuus te hebben, dat te doen, - en mij voor mijn vriendopofferen. Dat doe ik ook heel gaarne. Sedert mevrouw Smits zich over mij ontfermde,heb ik weinig van ‘kamers te huur’ gezien of gehoord; het is voor mij eene nieuwewereld; eene soort van noordpool-expeditie, waarop ik me veel genoegen en geengevaar voorstel.Ik wapen me dus met een goed gevulden sigarenkoker; ik neem mijn wandelstok

ter hand en stap de deur uit, - onverschillig of ik links of rechts den hoek omsla.Het toeval voert me rechts en ik ben nog niet ver in de lange straat gekomen, als

ik mijne eerste ontdekking doe, en een bordje met ‘kamers te huur’ mij tegenflikkert.Ik steek de straat over en blijf een oogenblik vóór het huis staan eer ik binnentreed.Het is een wol- en garenwinkel. De stand is niet slecht, het huis ziet er heel ordentlijkuit. Ik heb eene soort van voorgevoel, dat ik dadelijk gevonden zal hebben wat ikzoek, - en dat spijt me.Ik treed echter in den winkel en vraag aan eene kwijnende juffrouw, die bezig is

op eene nederbuigendewijze voor twee centen katoen aan een klein kind te verkoopen,naar de kamers, en de jonge dame laat onmiddellijk haar jeugdigen klant staan enleeft eenigszins op en steekt het hoofd door de glazendeur, die de achterkamer vanden winkel afscheidt, en roept: ‘moeder!’ waarop, na eenig geschommel en dralen,eene oude vrouw, met eene snuifdoos in de hand, en eene knipmuts op het hoofd, tevoorschijn treedt en eenigszins knorrig vraagt: ‘Wat is er?’‘Een mijnheer om de kamers te zien!’ roept haar de kwijnende dame tamelijk hard

in 't oor, op mij wijzende met eene nuffige buiging, waarop de oude vrouw desnuifdoos bergt, een grooten bril op den neus zet en mij langzaam van top tot teenopneemt, terwijl de dochter mij met een gemaakten glimlach yertelt, - wat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 320: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

313

ik reeds gemerkt heb, - dat ‘moeder een weinig doof is, mijnheer!’Nadat de oude vrouw haar onderzoek van mijn uiterlijk gedaan heeft, verzoekt zij

mij haar te volgen enmet behulp van een lang touw, dat boven van de leuning bengelt,trek ik me eene steile, donkere trap op, die mij dadelijk het denkbeeld geeft van eenescheepsladder en zoodanig kronkelt, dat ik begin te duizelen en uitrusten moet, eerik halfweg naar boven ben.In de gang aangekomen, maak ik de bescheidene aanmerking, dat die trap

waarschijnlijk mijn vriend zou afschrikken; maar de oude vrouw verzekert mij, datde trap best is, als men ze kent, en den sleutel in het slot omdraaiende, brengt zij mijop de ‘kamers te huur.’Daar gaap ik rond, op die onnoozele wijze welke aan menschen eigen is, die

belangstelling moeten veinzen in iets, dat hen eigenlijk niet aantrekt.Daar staat de meer dan half versletene, ouderwetsche canapé, met zwart trijp

overtrokken, in den hoek; er is eene ronde, doffe mahoniehouten tafel, met de koperenschel en het ledige tabakskomfoor, midden in de kamer, een zich noemendeleuningstoel, met scherpe, hoekige armen, en een rug als een rooster, staat bij hettafeltje tusschen de vensters; een spiegel, die oud en gevlekt is, alsof hij pas de pokkenheeft gehad, prijkt boven den schoorsteenmantel, waarop in een paar armoedigevaasjes, ruikers van nagemaakte, verkleurde bloemen staan, - die ik voor hetkunstwerk der kwijnende dochter houd. Tegenover den schoorsteen is er een gebarstensecretaire, met koperen sieraden, die deels verminkt, deels afwezig zijn, en rechtsen links daarvan, in den muur, twee groote kasten, met dubbele deuren, waarvan deeene een hangkast is, de andere planken voor boeken heeft, zegt de oude vrouw, enzij laat mij voor die kast staan, die ik ‘absoluut’ van binnen moet zien, terwijl zijweder naar beneden sukkelt, om den sleutel van het hoekkastje te halen, waarin al‘het porseleinwerk’ geborgen is.Zoodra ik alleen ben, overvalt me een zeker onheimelijk gevoel; ik sta in het leege

nest van een dier menschelijke trekvogels, die ‘kamers te huur,’ bewonen. Wie wasde laatste bewoner? Waar is hij gebleven? Hoevele menschen, van verschillendenaard en stand in de maatschappij hebben reeds op die versletene canapé, waar ik nuzit, plaats genomen? Welke verschillende gezichten heeft niet die leelijke spiegel inzijn tijd weerkaatst!Terwijl ik aldus zit te peinzen en op het punt ben, volgens mijne gewoonte, met

mijn fantasiën onder zeil te gaan, hoor ik weder voetstappen op de trap, en in plaatsvan de moeder, staat nu de kwijnende dochter vóór mij, - met den sleutel in de hand,die, voorgevende eenige der bloemen in de vazen recht te

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 321: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

314

zetten, eerst een zijdelingschen, welgevalligen blik in den spiegel werpt en zichdaarop gereed toont, mij verder alles te laten zien, omdat moeder (behalve haredoofheid) ‘ook een weinig aamborstig is.’‘Wie heeft 't laatst hier gewoond?’ vroeg ik, eerder den loop mijner eigene

gedachten volgende, dan naar de kopjes en het theeblad en het glaswerk kijkende,dat de kwijnende juffrouw mij op eene nuffige wijze laat zien, alles met devingerpunten aanrakende, alsof het in hare hand wegsmelten zou, en met een nijdighoofdschudden op eene barst in den suikerpot wijzende, als ‘eene gedachtenis vanonzen laatsten mijnheer.’‘Wie was dat?’ vroeg ik weder; ‘en waarom heeft hij u verlaten?’‘O, het was maar iemand, die voor de boekverkoopers werkte,’ zegt de juffrouw

met een schouderophalen, ‘en hij is weggegaan, omdat hij gestorven is!’Dit laatste zegt zij op een toon, die mij te kennen geeft, dat zij het sterven als iets

heel verachtelijks beschouwt, - en dat zij toch blijde is, den l o g é kwijt te zijn.‘Toch niet iets aanstekelijks?’ vroeg ik verder.‘O, volstrekt niet, mijnheer! Vraag excuus; zoo iets zou moeder nooit in huis willen

hebben! Hij is eenvoudig aan de koorts gestorven. Wij hebben last genoeg van hemgehad!’ En de kwijnende juffrouw zegt dit met zooveel bitsheid, en veegt daarbijeenige stofdeeltjes van de tafel, met de punt van haar voorschoot, op zulk eene nijdige,ongeduldige wijze, dat ik begrijp, dat de l o g é een zeer onbeminnelijk mensch, ofde juffrouw eene zeer ongevoelige dame moet wezen; - altijd in de veronderstelling,dat zoo iets als eene ongevoelige vrouw zou kunnen bestaan!‘'t Was een mensch, mijnheer,’ gaat de juffrouw voort, haar hart en hare neiging

tot afstoffen steeds lucht gevende, ‘zooals wij hopen nooit weder op onze kamers tekrijgen! Zoo iemand, mijnheer, die den heelen dag te huis zat en van den kok at vooreen schelling, mijnheer,’ en de juffrouw haalde den neus minachtend op, ‘en nooithebben wilde, dat de meid de kamer opredderde en alles vol liet liggen met papieren,en voor niets oor of hart had,’ en de juffrouw wierp weder een blik in den spiegel,‘dan voor twee oude bloempotten en een kanarievogel, dien hij mee van buitengebracht had, en die de heele kamer vol morste. En daarbij hadden wemoeite genoeg,aan ons geld te komen, mijnheer. Eerst, toen hij bij ons kwam, was alles mooi enwel, en hij ging nooit de deur uit, zonder ons een vriendelijk woord te zeggen, of eenoogenblikje binnen te komen en met moeder of mij te praten. Hij had een dik boekgemaakt, vertelde hij ons, en als dat uitkwam, dan ging hij een nog dikker boekmaken, - waarover weet ik niet, - en wij hielden hem voor een zeer geleerd man,zooals

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 322: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

315

altijd op het adres zijner brieven stond, maar waartoe of die geleerdheid dient, alsmen er niet van eet, mijnheer, weet ik niet,’ zei de kwijnende juffrouw, haar krullenschuddende.‘Maar de waarheid kwam al heel spoedig aan den dag,’ ging zij voort; ‘want op

zekeren avond, werd beneden een dik pak voor mijnheer afgegeven, en zoodra hijte huis kwam en het vond, scheurde hij het open, heel ongeduldig, eer hij naar bovenging, en hoewel hij lachte en zei, dat het niets was, begrepen moeder en ik, dat hetmet zijne geleerdheid niet veel te beteekenen had; want, mijnheer, hij zei ons zelf:“De boekverkooper wil mijn boek niet hebben: - ik zal het nu aan u verkoopen voorscheurpapier!” En zoo ging hij naar boven. En toen moesten we al een heele maandop onze huur wachten, mijnheer. Maar eindelijk kregen we geld, en mijnheer gingvolstrekt niet meer uit; maar zat den heelen dag weer te pennen, hoewel moeder enik wel begrepen, dat het maar gekheid was, - vooral, mijnheer, toen we hoorden, dathij aan het vrijen wasmet eene domineesdochter, in Noord-Holland, - iemand zondereen cent in de wereld, - eer hij zelf den kost kon verdienen! En dan zat hij den heelennacht op, zoodat de buren, die het licht zagen branden, ons telkens vroegen, of weeen zieke in huis hadden en eindelijk was het ook zóó, want op zekeren morgen zeihij tegen de meid, dat zij den dokter moest halen, en toen ik hem een brief bovenbracht, zat hij te hijgen op zijn stoel en vroeg al, om tien uur 's morgens, mijnheer,- en hij had pas zijne thee op, - om wat te drinken, en ging aan zijn werk zitten, enwas koppig, zooals die boekmenschen altijd zijn; - want de dokter, mijnheer, zei, dathij naar bed moest; maar daar wilde hij niet van hooren en bleef den heelen dagpennen, - alsof hem dat helpen zou!Maar drie dagen later lag hij toch te bed, en heeftzoo vier weken gelegen, mijnheer, en we hebben er een last van gehad, dien ik u nietbeschrijven kan. Eerst moesten de bloempotten en de vogel op de slaapkamer; danmoesten ze er weer van daan, omdat ze geen zon kregen; dan moest de meid weltwintigmaal op den dag verzekeren, dat de vogel goed van water en zaad voorzienwas, - dan moest zij hem zijn boeken op het bed bezorgen, - dan wilde hij opstaanen ging dadelijk weder liggen, totdat eindelijk de dokter het hoofd schudde en eenbrief schreef op de voorkamer aan zijne moeder; - en twee dagen later kwam de oudedame zelve aanzetten, - en toen hadden we geen oogenblik meer rust; want er wasgeen uur op den dag, of er was het een of ander voor den zieke noodig, en hoewelde oude vrouw zelve niet bijzonder lastig was en zij niets voor zich zelve vergde,was zij nooit tevreden met wat haar zoon kreeg! Er zijn zulke rare menschen in dewereld, mijnheer! En hoewel wij wel wisten en iedereen zien kon, dat hij er nooitvan opkomen zou, in weerwil van al zijn plannen voor de toekomst,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 323: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

316

die wij hem dagelijks aan de oude vrouw hoorden vertellen; - want er is slechts eenhouten beschot tusschen de slaapkamer en onze huiskamer boven, mijnheer, - wildezijne moeder nooit iets anders gelooven, dan dat hij beter zou worden, en zei dus dehuur op, en maakte zich gereed, met het einde van de maand met hem naar buiten tegaan, waar hij zijn groot werk afmaken zou, - en dus toen hij op zekeren morgendoodstil in zijn bed lag, en wij wel wisten, dat alles afgeloopen was, legde zij denvinger op de lippen, en verklaarde met een heel bleek gelaat en groote, starendeoogen, dat hij slechts sliep, - ofschoon iedereen zien kon, dat zij haar eigen woordenniet geloofde, - en toen de dokter kwam, en hem den pols voelde en niets voelde enniets zeide, maar haar onder den arm nam en van de kamer wilde brengen, kon hijeen heelen tijdlang haar niet weg krijgen; en ik geloof, dat zij eerst recht begreep,dat de arme sukkel dood was, toen zij zag, hoe de dokter, die ook een heel raar menschis, mijnheer, - zonder iets te zeggen, een doek over de kooi hing, om te beletten, datde vogel zingen zou, en al de papieren in de secretaire wegsloot en haar den sleutelgaf. En dienzelfden middag, mijnheer, hebben wij het huis vol menschen gehad;want de dominee van buiten kwam er, met zijne vrouw en zijne dochter, - niets geenmooi meisje, mijnheer! - en tot na de begrafenis, die volstrekt niet deftig was, - metslechts ééne koets, mijnheer! - zijn ze zoo te zeggen de deur niet uit geweest, en toenze eindelijk vertrokken, hebben ze niet eens eene fatsoenlijke fooi aan de meidgegeven, en alles, tot aan de twee leelijke bloempotten, meegenomen! En, daar zitnog de spijker in den muur,’ eindigde de juffrouw, met een nijdigen ruk er aan, ‘waardie vuile vogelkooi hing en het geheele behangsel bedierf!’‘Het is hier wat te benauwd, - te klein, meen ik, voor mijn vriend,’ zeide ik, en

haastte mij de deur uit te komen.Wat ging mij die arme drommel, wiens naam ik niet eens kende, aan, - en toch: -

ik zag steeds nog voor oogen het bekladde manuscript en de verbleekte wangen vanden ongelukkigen jongen, en ik treurde met de beroofde moeder en de verlatenebeminde en mag wel, zoo tobbende, een heele boel bordjes voorbijgeloopen zijn, eerik weder aan het doel van mijn tocht dacht en mijn oog opnieuw door de woorden‘kamers te huur’ aangetrokken werd.Een mooie kapperswinkel, met starende, keurig gekapte wassen beelden achter

de glazen, en een dito mensch achter de toonbank. Een breede, lichte trap, en ookditmaal, een hoogst deftige stand.‘Kan ik uw kamers zien?’De kapper, die bezig is eene pruik op een aangezichtsloos houten hoofd in orde

te brengen, steekt zijne kam in zijne kuif, evenals een kantoorbediende de pen achterhet oor, en zal vragen of mijnheer al uitgegaan is, of niet. 't Spijt hem wel, maar

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 324: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

317

mijnheer is nog te huis. Over een uur zal mijnheer wel uit zijn, en dan kan ik zijnewoning zien. Het zijn overheerlijke kamers, en de meubels -’‘Wie is mijnheer?’De kapper noemt mij iemand, dien ik wel dikwijls in ‘de wereld’ ontmoet heb, en

ik zend een kaartje naar boven, daar ik geen lust gevoel tevergeefs weder te komen,en laat vragen, wanneer ik het best de kamers zou kunnen bezichtigen.‘Als ik maar zoo goed wil zijn, dadelijk naar boven te komen.’De bewoner is een man van middelbaren leeftijd, een ambtenaar, die veel te huis

zit, een zeer respectabel, welgesteld mensch van heel jovialen aard, die mij echter,tot mijne verbazing, op eene uiterst droefgeestige wijze ontvangt.‘Ge kunt gaan,’ zegt hij tot den kapper. ‘Ik ken mijnheer en zal hemmet genoegen

zelf alles laten zien.’‘Mijnheer Smits,’ gaat hij voort, zich tot mij met veel plechtigheid wendende;

‘mag ik weten wat ge zoekt?’‘O,’ hernam ik, ‘niet veel; alleen een paar goede kamers, zooals deze schijnen te

zijn, bij fatsoenlijke lieden voor een vriend, iemand van uw leeftijd, - die -’‘Nog de illusie heeft, dat zoo iets te vinden is!’ zucht de ‘mijnheer’ met een

bedroefd hoofdschudden.‘Die illusie heb ik ook nog,’ was mijn antwoord; ‘hier, bij voorbeeld, ziet er alles

best uit, - het zijn ordentelijke menschen, dat weet ik, die de kamers verhuren - en-’‘Toch ging ik hier liever heden dan morgen van daan,’ verzekert mijn vriend.‘Waarom?’‘Dat zal ik u zeggen,’ hernam hij, met een pijnlijken trek; ‘ik kan niet leven zonder

te slapen; - er zijn echter hier,’ en er was iets woests in zijn anders bedaarden blik,‘zeven kleine kinderen in huis! En elk jaar komt er een ander bij! Wat ik van diekinderen uitgestaan heb, mijnheer Smits, is ongelooflijk! De oudste heeft eene trom;de tweede een trompet, de derde jongen ligt altijd in de gang te schreeuwen, hetvierde kind, eene dochter, valt geregeld driemaal daags de trappen af, en doet u metschrik uit uw stoel opspringen, en is niet tot bedaren te krijgen; nos. vijf en zes vechtenaanhoudend met elkaar, en no. zeven schreeuwt dag en nacht door, als de meid nietbezig is het met een gezang in slaap te sussen, dat nog droefgeestiger is dan het gehuilvan het kind zelf. Luister eens!’ en hij doet de deur van de slaapkamer open en ikverneem een geluid, dat ik, - tot mijn genoegen, - sedert jaren in mijn eigen huis nietgehoord heb, - en dat moeders nooit begrijpen kunnen, dat wij mannen en vaderszoo ‘onverdraaglijk’ vinden. Het is iets tusschen een gekerm en een hard gehuil, metverraderlijke tusschenpoozingen, die u doen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 325: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

318

denken, dat alles voorbij is, en dat weder begint, alleen omweder voor een oogenblikuit te scheiden, - en uwe zenuwachtigheid ten hoogsten top te voeren.‘Maar dat kan den heelen dag niet duren!’ riep ik uit.‘Dat is ook zoo,’ zei de huisbewoner. ‘Soms zijn de kinderen “heel zoet,” zooals

men zegt, en dan is het veel erger. Ze spelen soldaat hier beneden, en maken eenspektakel, dat de grond davert: ze spelen “verstoppertje” overal en men loopt gevaarvan ze plat te drukken achter de deuren, of er den hals over te breken op de trap. Zevergezellen de meid, als ze in mijne afwezigheid, de kamers opreddert en snoepenuit den suikerpot en steken mijn sigaren in den mond en snuffelen overal rond, enals ik te huis kom, en ze op heeterdaad betrap en mij beklaag, is de juffrouw, diealtijd sukkelt, wanhopig en de arme meid, die alles doet, krijgt de schuld, - en denvolgenden keer is het niet beter! Neen, Smits, hier is het niet uit te houden. Ik moetweder verhuizen.’‘Ik zal die kamers ook niet nemen voor mijn vriend,’ zeg ik; ‘wat gij mij vertelt,

schrikt me af.’‘Waarom?’ vroeg hij met een spottenden lach. ‘Hoopt ge iets beters te vinden?’‘Wel zeker,’ was mijn antwoord; ‘waarom niet?’‘Weet ge hoe oud ik al ben?’ vroeg hij, met een bedroefd hoofdschudden.‘Neen,’ zeide ik, ‘maar zeker een jaar of tien jonger dan ik.’‘Dat is zoo; maar sedert mijn tweeëntwintigste jaar,’ hernam hij met

indrukwekkende plechtigheid, ‘woon ik op kamers en zoek tevergeefs eene rustplaats;ik dwaal in al die lange jaren rond, als een ongelukkige geest; nu eens door dit, danweder door dat, of iets anders verdreven. Luister naar eenige mijner lotgevallen alshuurder van kamers, en oordeel dan, of gij kans hebt voor uw rampzaligen vriend teslagen.’Hij stond op, kwam vóór mij staan, en begon, hevig ontroerd, als volgt:‘Ik zal u niet spreken van al de localiteiten, die ik bewoond heb; geschikte lokalen

zijn er genoeg te vinden; men verlangt ook weinig te dien opzichte, als men eenigeondervinding opgedaan heeft; het zijn demenschen, die ze verhuren, die mij rampzaliggemaakt, en tot een besluit gebracht hebben, - dat - maar, - laat ik u liever schilderen,wat ik beleefd heb, - zoo kort mogelijk; ik zal mijn ontelbare huisbazen niet eenstrachten op te noemen; ik zal ze alleen classificeeren, zooals ik de menschheid in datkarakter heb leeren kennen. Verneem dan dat ik mijn eerste rampen te danken hebaan de ‘keurige kamerverhuurders;’ wat het heet bij zulke wezens te wonen, is bijnaonbeschrijfelijk. Wil men 's morgens stil blijven zitten, dan is de juf-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 326: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

319

frouw om de tien minuten aan de deur, om te vernemen, of mijnheer nog niet uitgaat,omdat de schoonmaakster al een uur in de keuken zit te wachten; wil men zelf ietsopredderen, dan is de juffrouw dadelijk bij de hand, om te smeeken die kast tochheden niet uit te pakken, daar de boel pas schoongemaakt en het kleed op den vloerpas uitgeklopt is; als gij te huis komt, wacht zij u op, met eene bedroefde klacht overde kringen, welke gij met uw kopje op de pas geboende tafel hebt gemaakt, en alsge bezoek krijgt, steunt zij bitter, acht dagen lang, over al de morsigheid, welke ‘dieheeren’ in huis gebracht hebben. Gaat ge op reis, dan ziet zij niet in, hoe de meid 'smorgens zoo vroeg op kan zijn, om u het ontbijt vóór uw vertrek te bezorgen, en zijis zóó bang voor dieven, dat zij liever den heelen nacht opzit, dan het u toe tevertrouwen, dat gij zelf, als gij van eene partij komt, de deur achter u zult sluiten.Zij heeft, behalve op uzelven, natuurlijk steeds aanmerkingen op uw oppasser; hij ishet zeker geweest, die de ruit op de plaats gebroken, of zoo op de slaapkamer gemorstheeft, en hoewel de arme drommel haar nooit durft tegen te spreken en veel benauwdervoor haar is dan voor u, is hij altijd ‘brutaal’ geweest tegen haar, als zij, met de meestebeleefdheid, het gewaagd heeft, hem te doen opmerken, dat uwe natte parapluieeenige droppels in de huisgang achtergelaten heeft. De ‘keurige huisvrouw’ wijstook telkens den een of anderen vreemde, die u te spreken heeft, uit vrees voorlandloopers en allerlei ‘dieven’ af. Zij geeft uw beste vrienden ‘niet te huis,’ als ziju op een regenachtigen dag komen bezoeken, en de looper op de trap in gevaar is,door hun voetstappen besmet te worden; zij laat uw brieven uren lang beneden liggen,om de meid niet van het schuren van haar keukengereedschappen af te roepen, - enzij zegt u eindelijk de huur op, als gij zelf volhoudt, op eene droevige wijzeverklarende, dat met ‘zoo iemand als gij zijt,’ niet te huizen is. Ga van haar af, bijde slordige huisbazin, en uw lot verandert zonder te verbeteren. Zij kan het niethelpen als het stof een vinger dik op de meubels ligt; de heeren zijn altijd zoo moeilijkte voldoen; zij kan nooit den behanger krijgen, om uwe kamer in uwe afwezigheidin orde te brengen, en de waggelende tafel, midden in de kamer, is reeds twintig maalgemaakt, en heeft haar al een schat van geld gekost, zonder dat het iets helpt! Als,terwijl gij uit zijt, iemand u komt bezoeken, zal zij bij uwe tehuiskomst met geenenkel woord er van reppen, tenzij gij bepaaldelijk daarnaar vraagt; dan - ‘jawel, eris iemand geweest, om mijnheer te spreken, wie, weet zij niet, - zoo'n heer - zijnnaam heeft hij ook wel gezegd, maar dien heeft zij niet gehoord; - neen, domineeJanssen was het niet; want dien kent zij heel goed, - en hij heeft ook een kaartjeafgegeven, dat zij ergens neergelegd heeft; - neen, op zak heeft zij het niet, - en achter

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 327: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

320

de toonbank is het niet gevallen; - het zal wel boven zijn, als niemand het gestolenheeft; - 't was zoo'n gewoon kaartje, mijnheer, met den naam er op en anders niets.’- En die boeken daarachter, zijn die voor u? ‘Neen, dat niet; dat zijn de boeken vanhet leesgezelschap, die mijnheer eergisteren gegeven heeft, om bezorgd te worden;maar die nare meid heeft vergeten ze weg te brengen; - als mijnheer maar niet driftigwil worden, zal ze het nu dadelijk doen; - die meid, daar heeft ze een last van! ja, enhet koffiewater is boven; maar de broodjes zijn, bij vergissing, oud, en - o ja, desleutel van den wijnkelder is weg, - mijnheer heeft hem haar wèl gegeven, - dat weetzij zeker - om de madera uit te zetten; maar toen was er juist iemand gekomen, die- en mijnheer, de waschvrouw kan de gordijnen van het bed niet voor overmorgenterugbrengen - en hier is het briefje van de verschotten - die gij al lang betaald hebt;- en, o ja, maar haar geheugen is zoo slecht, dat is waar; mijnheer heeft zeker dequitantie, - en als mijnheer maar één oogenblik wachten wil eer hij naar boven gaat;want de lamp met olie is bij ongeluk over de schrijftafel omgevallen, en de meid isjuist bezig met het op te nemen, en -’ eindelijk ontvlucht gij uit den slordigen boel,om eene schuilplaats te zoeken bij eene huishouding, die bekend staat omdat zij ‘debelangen harer inwoners als hare eigene behartigt.’‘O vriend,’ ging het slachtoffer voort, ‘nergens zijt ge zoo slecht er aan toe, als

bij zulke wezens! zij behartigen niet slechts uwe belangen als hunne eigene, maarbeschouwen u en al wat u toebehoort als een deel van hun eigendom! De man deshuizes hoopt, dat gij het hem vergeven zult, als hij u zoo iets zegt; maar hij isovertuigd, dat uw oppasser uw sigaren rookt. En mag hij vragen, waar gij ze koopt?Hij kan u er veel betere, - daarvan is hij overtuigd, en veel goedkooper bezorgen!Mag hij er één nemen, om zich te verzekeren, of ze zoo slecht zijn als hij meent? Gehebt ook een bekend slechten wijnkooper; - zijn zwager is de man die u bedienenmoet. Zijne vrouw zal ook zelve voor uw linnengoed zorgen; die waschvrouwenverknoeien den boel altijd. Als ge u niet wel gevoelt, wil hij met genoegen ugezelschap komen houden; hij kan echter niet begrijpen, hoe gij u aan dokter A.toevertrouwt; dr. B., zijn buurman, is immers een veel knapper mensch! Zijne dochtersnapt gij op de trap bezig met een brief aan uw adres, zonder het open te breken, alseen kijker voor haar oog te houden; zijne vrouw heeft uw laarzen naar haarschoenmaker gezonden, die veel beter en veel goedkooper werkt dan de uwe, en -ja, dat gij jaloeziën voor de ramen wilt hebben, heeft hij gehoord; maar in uw eigenbelang raadt hij dat af; de zon is toch altijd aangenaam in ons klimaat; - men heefter meer pleizier dan hinder van, - en uwe slaapkamer is toch heel koel - en hij heeftde opene brieven, die op tafel lagen, geborgen in de lade van uwe

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 328: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

321

schrijftafel, omdat de dienstboden altijd zoo nieuwsgierig zijn, en men eigenlijk nooitweten kan, -’Mijn vriend werd in zijne Jeremiade gestoord door een vreeselijken slag op de

trap, gevolgd door een gebons in de gang en van een gehuil, dat mij in angst vanmijn stoel deed opspringen.‘Het is niets,’ zeide hij bedaard; ‘het is maar het vierde meisje, dat altijd de trap

afrolt. Ik zal echter niet trachten verder te vertellen; wij moeten vluchten; dat spektakelduurt nu ten minste een paar uren.’‘Waar echter zal ik voor mijn vriend terechtkomen?’ vroeg ik.‘Nergens,’ zei het slachtoffer, met een bedroefden glimlach. ‘Nergens! geef u de

moeite niet verder voor hem te zoeken. De eenige rustplaats voor een heer alléén, ishet graf?’‘En gij?’ vroeg ik, ‘waar gaat gij heen? Wat zult gij doen?’‘Smits!’ zeide hij plechtig. ‘Ik maak een einde aan de zaak, zooals Cato van Utica

deed, toen alle hoop verloren was.’‘Een zelfmoord!’ riep ik verschrikt uit.‘Ik ga trouwen!’ fluisterde hij mij benauwd in het oor.

Weet iemand goede ‘kamers te huur’ voor mijn vriend? Ik durf zelf niet verder tezoeken.

Zeer waterachtig.

Het is een heerlijke zomeravond en ik zit te Dordrecht in den tuin van de sociëteit,in het prieeltje, heel alleen, met mijn gedachten en eene flesch kruidenwijn, - met dekin steunende op mijne beide handen, die op den ronden knop van mijn wandelstokrusten. Over een uur vertrekt de laatste boot naar Rotterdam;mijn zaken zijn afgedaan,ik geniet de rust, en staar in eene allergelukkigste stemming op het breede water,welks oppervlakte door geen windje gerimpeld is, en dat stil en snel als een droomvoorbijsnelt, - en waarmede de drijvende stroohalmen en stukjes hout naar de allesverzwelgende wereldzee meegesleept worden, onweerstaanbaar als de mensch doorden tijd naar het graf.Bij nader inzien echter kan ik mij nauwelijks verbeelden, dat het niets dan water

is, waarop ik zit te staren; want de avondzon is door de wolken heengebroken enzweeft nog boven den purperen nevelsluier aan de dampige kim en schiet haar stralenop de oppervlakte van den stroom en verft de wateren half purper en half goudgeelen rood, met eene kleurenpracht, die schittert en toch niet verblindt, en bekoort enverrukt, en toch niet onrustig maakt. Want de hoofdindruk van het tooneel is rust,zonnige, za-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 329: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

322

lige, stille, ongestoorde, verkwikkelijke rust. Vlak in de nabijheid ligt eene stoombootvoor anker; de raderen zijn stil en bewegingloos, de zwarte schoorsteen dampt niet;het scheepsvolk is onzichtbaar; achter aan den spiegel drijft een schuitje aan devanglijn, zacht gewiegd op den stroom; het licht, dat van den anderen kant valt, dooftde kleuren uit van de roode raderkasten en werpt lange, sidderende schaduwen overhet goudgele water; de vlag hangt slaperig tegen het want, en rekt zich slechtstusschenbeide weelderig uit, om weder machteloos ineen te zakken; zelfs de golfjesfluisteren tegen den zwaren ankerketting, die bijna onmerkbaar trillend in den stroomhet zware schip in het rijk der droomen vasthoudt.Verder in het verschiet drijven schuitjes, kleurloos als Chineesche schimmen, op

de wateren; de afstand belet ons de slagen der riemen te vernemen, - of ze zwevenmet uitgebreide zeilen als meeuwen stil voorbij en verdwijnen in de verte,onopgemerkt als ze gekomen waren, of sluipen stil achter den romp van het een ofander groot schip, dat over dag druk lossende, of ladende voor anker ligt, - en nu,evenals alles in het rond, in de rust is - vooral die groote Oostindievaarder, metgeborgen zeilen, en hier en daar gapende, tandlooze geschutspoorten, die zoo vastligt te slapen, dat als een schip snorken kon, ik dat zeker hier zou hooren doen.En waarom zou een schip niet snorken? Dat een schip slaapt, is zeker, en dat het

droomen moet, zichzelf onbewust of niet, is ook zeker.Want een schip is op zichzelf eene afzonderlijke soort van wezen, het heeft zijn

kapitein tot ziel, zijn kajuiten zijn de breincellen, waar de gedachten, de ongevraagdeen ongezochte passagiers, inen uitloopen; zijn hart is de trouwe bemanning, zijnebeweegkracht de stoom; het witte zeil zijn vleugel; - het heeft moeite, evenals gij enik, soms tegen stroom op te komen, en moet veel laveeren, als het geen schipbreukwil lijden; het heeft òf een eentonig, vervelend leven, eerst stroom op en dan wederaf, - steeds denzelfden weg, - zonder ooit verder te komen, - evenals een kantoorklerk;- òf het is heden hier en morgen daar, in Oost en West, overal rondzwervende alseen gelukzoeker, en onder het eentonige, vervelende uiterlijk, een rijkdom vanschatten en ondervinding bevattende, die men even weinig vermoeden zou, als de‘waarden’ in de smerige portefeuille van den makelaar.Zoo'n schip is ook een wereld op zichzelve, een wereld, die hemelsbreed verschilt

van die, waarin wij ons dagelijks bewegen; en elk schip heeft zijne eigeneindividualiteit, evenals de mensch, - en de schepen, hoezeer in algemeene trekken,onderling gelijk, verschillen ook evenzeer in karakter van elkander als de menschenzelven.Ga bijvoorbeeld met mij in gedachte aan boord van een paar

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 330: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

323

vaartuigen; eerst van de rivier-stoomboot, dan van het zeeschip, en wij zullen datzien.De kapitein, de ziel van een dergelijk zoetwater-vaartuig, is, zoo te spreken, -

zonder een krokodil te zijn, - toch eene amphibie; hij leeft op het water en op hetland, dat hij nooit uit de oogen verliest. Hij slaapt wel in eene kajuit, maar hij kentde schommelende hangmat niet. Men ziet hem veelal, 's morgens, heel in de vroegte,op geborduurde pantoffels, en met eene lange Duitsche pijp in den mond op het dek,of op de brug tusschen de raderkasten, vanwaar hij versletene grappen wisselt metde agenten aan de ‘hoofden,’ waar hij aanlegt, en korte bevelen geeft aan den jongen,die naar hem staat te loeren, en ze met de handen in den zak aan de machinisten metbulderende stem overbrengt, en dan weder voorop gaat om aardappelen te schillen,terwijl de kapitein, zoodra het schip weder vooruitstoomt, van zijne hoogte nederdaalt,en in de rookkamer met den conducteur en den afgelosten stuurman gaat ontbijten,en voor een tijdlang de twee Duitsche commis-voyageurs, - zonder welke eenrivierschip nooit een tocht onderneemt, - die al in de vroegte aan het domino-spelenwaren, verdrijft. Na tafel zal echter de kapitein-zelf met hen piketspelen, met vuilekaarten, - of Rhijnschen wijn met hen drinken uit bierglazen, en vervelende verhalenaanhooren en zelf vertellen, van het laatste carnaval te Keulen. Als het ontbijt echterafgeloopen is, kleedt zich de kapitein en komt weder voor den dag op het dek, - waarhij de passagiers onverschillig monstert, - met de omgeslagen boordjes van denzeeman en overigens gekleed als een ander burgerman; hij heeft niets te doen, naarhet schijnt, dan soms een woordje met den stuurman te spreken; tusschenbeide, hijweet zelf niet waarom, naar den wind te kijken, - en 's middags aan tafel plaats tenemen en met het mes in de hand groote stukken brood afsnijdende en kauwende,telkens met den conducteur halfgesmoorde gesprekken te voeren over onderwerpen,die geen mensch interesseeren. Niemand van de passagiers geeft ook iets om hem;- voor hen zijn de conducteur en de opper-kellner de hoofdpersonen aan boord, enzoo er twee ongelukkige schepsels ter wereld zijn, dan zijn het, naar mijn idee, juistde conducteur en de kellner aan boord van eene rivier-stoomboot.Het is de conducteur, die nacht en dag op de been is, bij het inladen en het uitpakken

van de goederen, bij het afzetten en het opnemen der passagiers; die inlichtingengeeft, en geld wisselt, en goederen declareert, en vijftig maal op een dag zeggenmoet, hoe laat wij hier aankomen, en hoe vroeg wij van daar vertrekken, en galantis jegens dames, die alleen reizen, en spraakzaam moet zijn met heeren, die hemvervelen, en reclames moet aanhooren over de slechte bediening en klachten overhet erbarmelijk eten, en op dit station eene boodschap overgeeft en op het volgende

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 331: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

324

een brief, en hier een schuitje laat uitzetten, om een paar boeren aan wal te brengen,en met één woord, Schiller's H a u sm u t t e r beschaamt,

‘u n d r u h e t n imme r .’

Hij kent genoeg van iedere taal, om iedereen daarin aan te spreken; hij kent genoegvan alle muntstukken, om ze nooit met verlies (voor zichzelven) voor iedereen tewisselen; hij heeft niet minder menschen- dan geldkennis en begrijpt dadelijk, datdeze een Engelschman, gene een Fransche en een derde een Hollander is, eer zij hunmond opengedaan hebben. Hij heeft een ‘ui’ in den mond voor de flinke boerin, dievooropzit op haar groentemand, en eene vorstelijke buiging voor de groote dame,die in het paviljoen uitgestrekt ligt, en hem een kwartier laat staan, eer zij haar billetkan vinden. Hij is de bemiddelaar tusschen den slordigen hofmeester en den knorrigenkapitein, als het vleesch niet goed, of de wijn te warm is; hij is de schrik van denkellner als de passagiers over hem klagen en de vriend der stuurlieden, wien hij aanhet rad nu eens een glas wijn met een knipoogje, dan eens een kopje koffie na tafelzendt.Is een conducteur ooit ziek of slaperig? Ik weet het niet; maar zeker is het, dat

niemand hem ooit in een dier toestanden gezien heeft. Als hij niet op het dek is, metde lading en de passagiers bezig, dan is hij op zijn kantoortje, zelfs diep in den nachtaan het pennen, en als gij er voorbijkomt, schrikt ge, als het slot plotselingopengedraaid wordt, en hij op eens, steeds met de sigaar in den mond en de hand volpapieren, u weder voor oogen treedt.Vergelijk den opper-kellner bij hem: zijn drukten zijn dezelfde: anders is het

onderscheid groot. Kom 's morgens wat vroeg aan boord en de kellner, de schim vanden vluggen mensch van den vorigen avond, staat met de handen in de broekzakkenop de trap van de kajuit en geeft zich nauwelijks de moeite u voorbij te laten. Hijziet er haveloos en versleten en slaperig en knorrig uit, en zelf het servet onder zijnarm is op eene droevige wijze gekneuterd en verkleurd. Bestel een kopje koffie zoovroeg, en werktuiglijk, haast zonder antwoord, stelt hij zich in beweging, en verdwijnten - komt niet weder. Eerst na een half uur krijgt gij hem weder te zien, onnoozelronddwalende, met het blaadje in de hand, de koffie stortende in het schoteltje, eniedereen, behalve u, vragende, of hij koffie besteld heeft? Wilt ge betalen, hij kanniet teruggeven; - en als gij het geld past, steekt hij het onverschillig in den broekzaken dommelt weder op de trap in.Een paar uren later is het dezelfde mensch niet meer; zijn haveloos petje is

verdwenen en zijn geurige krullenwederstaan op eene raadselachtigewijze dewerkingvan wind en weer. Zijn

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 332: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

325

toilet is schitterend, zijn oogen overal; zijn bewegingen onophoudelijk en vermoeiendaan te zien. De thee ‘m i t d e r M a c h i n e ’ is nauwelijks besteld, of ze staat vooru; de borden en messen vliegen uit zijn handen; zijn glimlach is bekoorlijk, zijnegedienstigheid onvermoeid, en 's middags aan tafel, als het onvermijdelijke‘S p e i s e n S i e m i t ?’ met een goedgunstig ja beantwoord is, schijnt hij zich tevermenigvuldigen, om u op uw wenken te bedienen. Geloof daarom niet, dat hijkarakterloos is! Dat niet! Een opper-kellner is een diplomaat, een aristocraat in alzijn doen en denken.Hij neemt de passagiers van het hoofd tot de voeten op; hij meet de zwaarte van

zijn winsten aan hun uiterlijk op een haartje af, en als wereldman behandelt hij hennaar hetgeen zij hem waard zijn.De c omm i s -v o y a g e u r komt zesmaal in den loop van het jaar aan boord; hij

kent het tarief, hij kent den conducteur, hij kent den geheelen tocht: hij bestelt zijn‘S c h ö p p c h e n ’ zonder naar de wijnkaart te kijken en onderzoekt slechts metvorschenden blik, of de wijn goed is, eer hij onverschillig zijn stuivers nederwerpten zijne sigaar opsteekt. Van hem is niets te wachten. Na tafel, zal hij, zonder eensnaar het bedrag te vragen, dat hij zelf nauwkeurig uitgerekend heeft, zijne verteringbetalen; - iederen keer juist dezelfde som, - met een twee en een halfsilbergrosschenstuk voor den knecht. Waarom zou hij hem naloopen?Daarentegen, die oude dame daar, die alleen reist, met haar werkmandje en een

reiszak onder de tafel, waarnaar zij om de vijf minuten kijkt, terwijl zij telkens, tenminste om het kwartier, haar werkmandje doorsnuffelt, om zich te overtuigen, dathaar plaatsbiljet niet daaruit weggenomen is; - waarom omfladdert haar de gedienstigekellner? Hij heeft haar al een voetenbankje gegeven; hij heeft de tafel reeds tweemaalafgestoft, en ze wat dichter bij de sofa gezet, waarop de oude dame zit, die al zijnbewegingen op eene zenuwachtige wijze gadeslaat; hij heeft haar aan tafel, alsof heteene gunst ware, op eene medelijdende wijze, een glas water gebracht, en haar tottweemaal toe op de lekkerste schotels - vooral de podding - opmerkzaam gemaakt,hoewel hij doof was, toen zij aarzelende naar zalm vroeg.Waarom is hij a u x p e t i t ss o i n s met deze dame, en waarom heeft hij nooit den tijd met haar af te rekenen,tot het laatste kwartier van haar verblijf aan boord geslagen heeft, en de oude dame,in doodsangst, dat zij te laat zal komen, met de parapluie en den reiszak en het mandjeen verwarde blikken en onzekere schreden de kajuit verlaat, en weerloos op het dekstaat? Dan is het, dat de listige kellner haar nadert, haar zijn diensten aanbiedt enzijne rekening te gelijk opdreunt, en de oude dame opent angstig en schuchter deknip en weet niet wat zij te betalen heeft en ziet niet, wat hij

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 333: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

326

haar teruggeeft, - en blijft hulpeloos aan zich zelve overgelaten, zoodra hij den buitopgestreken heeft, en op de wenken vliegt van het drukke gezelschap achter op hetdek, dat op het dessert fijne wijnen en aan tafel fijne wijnen gedronken heeft; en uitwelks midden, om de vijf minuten hij een bevel verneemt, waarvoor hij nooit doofis. Want de wijn opent de harten en de beurs, en er zal eene goede fooi voor hemoverschieten; - beter dan van dien mijnheer, die met zijn zakboekje in de hand hemelke cent nacijfert, en driemaal het geld optelt, en aarzelend en met wederzin, in deovertuiging (die waarschijnlijk zeer gegrond is), dat hij toch gefopt is, eindelijk zijngeld aan den beleefden, maar onverbiddelijken k e l l n e r afstaat, die als de avondvalt, op een bankje tusschen de deur van de kajuit en de trap ineenzakt en sluimert,met het eene oog open en het andere toe, enmachinaal zelfs opstaat om een vlammetjete halen en de kaarsen in de benauwde kajuit te brengen, waar de flikkerende lichtjesop de trillende tafels met lange pitten branden, en de indommelende groepen derreizigers flauw bestralen .....Eene geheel andere wereld is er aan boord van den zwaren Oostindievaarder. Dáár

is de kapitein, de autocraat en de groote man, op wiens wenken alle menschen vliegenen dien zelfs de oudgast, die tweemaal den overtocht gemaakt heeft, naar de oogenziet. Dáár is de kapitein de mensch, die door het gevoel zijner macht en zijnerverantwoordelijkheid, eene zekere waardigheid heeft verkregen.Het is de zeeman, aan wien niet slechts de schatten, maar ook het leven van

honderden toevertrouwd is. Als hij op het achterdek staat, zweeft zijn oog rusteloosvan voren naar achteren; geen wolkje aan de kim, geen golfje op het water ontgaathem. Hij is gebieder aan boord, dat weet hij, en zeeman boven alles. Daar om is hijook streng en onverbiddelijk jegens zijn minderen; maar vorstelijk beleefd enwelwillend jegens de passagiers, die zich niet tegen hem verzetten en hij is zachtzinnigen vol attenties voor de dames aan boord, aan wie hij gaarne vertelt van zijne eigenevrouw en van zijn kleintjes te huis. Hij heeft ook eene soort van medelijdendeverachting voor alle mannen, die de zee niet kennen en antwoordt ternauwernoodop hun aanmerkingen over het weder, en lacht niet eens meer om hunne onwetendheidaangaande de tuigage der schepen, die men op reis ontmoet. Hij hoort hen metgelatenheid een fregat met een bark verwisselen, en het is hem alleen een raadsel,als hij er ooit over nadenkt, hoe een mensch zoo oud heeft kunnen worden en zooonnoozel blijven.Hij is ook niet de vriend van zijn hofmeester, zooals de kapitein van de rivier-boot;

hij is zijn baas, en ziet met kalme minachting op hem neder, als hij zich verlaagt depassagiers op de meest nederige wijze te recht te helpen. Onder deze passagiers

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 334: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

327

zijn het alleen de oudgasten, die zich in zijne intimiteit mogen verheugen. Hunnekennis met de gewoonten en leefwijze aan boord - vooral als zij niet zeeziek worden,- geeft hun een zeker recht op zijne sympathie, en iemand, die vroeger al met hemgevaren heeft, behandelt hij bijna als een broeder. Slechts één passagier vermagechter nooit zijne gunst te verwerven, en dat is de zee-officier. De zee-officier is inzijn oogen, tenzij het een oude zeebonk is als hij, een onverdraaglijk wezen. Hij weet,dat de zee-officier, al is het de jongste luitenant van een brikje, toch eigenlijk uit dehoogte op hem nederziet. Hij weet, dat hij achter zijn rug hem nooit anders dan als‘gezaghebber,’ en volstrekt niet als ‘kapitein’ erkent; hij is er jaloersch op, dat dejonge zeeman zich het recht aanmatigt alles wat hij doet, in stilte te critiseeren; hijgevoelt wel, dat de zee-officier, in het oog der passagiers, ook iemand van belangwordt op de reis, en hij laat nooit de gelegenheid voorbijgaan, als hij maar kan, omhem ‘een hak te zetten.’ Altijd echter op de meest beleefde wijze, en met de meesteridderlijkheid; - en alleen, zooals hij zich verbeeldt, ten einde zijn eigen gezag tehandhaven. Nu echter, dat zijn schip uitgeladen wordt, is de kapitein aan wal, bijnaden ganschen dag, met zakken vol echte manilla's, en eene beurs vol guldens, halfvertrouwelijk, half onderdanig met zijn patronen rondspringende, en met eerbiedaangegaapt door de kantoorbedienden, en met de meeste beleefdheid door de‘mevrouw’ ontvangen, voor wie hij steeds het een of ander medebrengt, en ongeduldignaar het oogenblik snakt, dat hij voor acht dagen weg kan, om zijne oude moeder,die nog ergens in een achterhoek leeft, te gaan bezoeken.Nu echter valt de schemering; een rank bootje schiet uit van onder de huizen; de

kapitein keert weder naar boord terug; - zijn schip echter is in de toenemendeduisternis voor mij onzichtbaar geworden, en als ik op mijn horloge zie, is het al veelte laat geworden, om hedenavond nog naar Rotterdam te komen!

Een gelukkige dag te Scheveningen.

Het is voor een bejaarden Amsterdammer nogal een klim; - maar ik ben er toch;namelijk, boven op een der omnibussen van Koens, op de Plaats, in Den Haag, opweg, of liever hopende spoedig op weg te zijn, naar Scheveningen. Ik zit er best, nuik er eens ben; de bank is breed en schoon, - als men het stof niet in aanmerkingneemt, en zou ook niet zoo heel hard zijn, als ik op een der eindjes karpet kon zitten,waarmede ze gedeeltelijk bedekt is. Maar die zijn al door andere heeren letterlijkbezeten, en

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 335: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

328

ik neem toch, zoo goed ik kan, mijn gemak, met wijd uitgespreide knieën en met dekin op den knop van mijn stok rustende.Het is haast tijd om te vertrekken; het is een trotsch gevoel te weten, dat er

verschillende menschelijke wezens in den wagen zijn onder mijn voeten; naast mijen achter mij, bovenop, zitten er ook ettelijke, met de voeten tegen het lage ijzerenhek, dat ons beletten moet er af te vallen, - en de conducteur wandelt onverschillig,tusschenbeide op zijn hoorn blazende, rondom den wagen, terwijl wij onnoozel overde leuning heengapen en de zon ons fel op het hoofd brandt, en wij telkens op onzehorloges kijken, en het mij voorkomt, dat wij veel op menschelijke monsters gelijkenmoeten, welker bezichtiging de conducteur, meester van het beestenspel, aan hetpubliek, - eenige slenterende straatjongens en eenige zittende slenteraars op de bankvoor de restauratie, - met trompetgeschal aanbeveelt.Er komt ook geen mensch voorbij, of hij kijkt naar boven. De eene, die in de stad

moet blijven, met benijdende blikken; de andere om eene kennis bovenop toe teknikken; dames in opene rijtuigen uitgestrekt, werpen lui en verachtelijk een bliknaar boven, terwijl zij voorbijrollen; menschen, die van achter de gordijnen onsbeloeren, becritiseeren ons uiterlijk en wij grinniken zoetsappig, of zien metminachting neder, of doen ons best, ons te houden, alsof wij niet wisten dat wijbekeken werden, totdat eindelijk de conducteur zijn geld en zoovele passagiersmogelijk opgehaald heeft, en wij zijn lang gewenscht: ‘Rij maar op, Jan!’ tegen denvoerman hooren, en onder trompetgeschal in beweging raken, om onmiddellijk daarnaweder stil te staan, terwijl een groepje menschen, - hoe zij zoo spoedig bijeenkomen,dat weet de hemel, - bij de paarden verzameld staat. Wij, bovenop, als menschelijkeganzen, strekken de halzen van alle kanten uit, en ontwaren, dat een der paardengestruikeld, op de gladde steenen gevallen, en bedaard is blijven liggen, zonder denminsten lust te betoonen om weder op te staan. Dit is eene soort van gebeurtenis, enaller gezichten helderen op en wij kijken nieuwsgierig en veilig gezeten naar depogingen, die in het werk gesteld worden, om het dier weder op de been te helpen.Deze zijn zeer eenvoudig en doeltreffend van aard: de strengen worden losgemaakt;de koetsier legt zijne zweep over de achterdeelen van het paard; een vriend trekt hetbij den bek, terwijl de conducteur den staart van het dier om den arm wikkelt en hetaldus wil dwingen om op te staan. Maar het ros is van Stoïcijnschen aard en laattrekken en slaan en schoppen met de meeste onverschilligheid, zonder zich teverroeren, - totdat eindelijk de drie behulpzame menschen het opgeven, en elkaareen tijdlang hulpeloos aanstaren, en de conducteur zich eerst het zweet van hetvoorhoofd afveegt, en dan zich schijnbaar radeloos achter het oor krabt.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 336: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

329

Inmiddels is de menigte rondom ons heen vermeerderd; schreeuwende, spottende enraadgevende stemmen laten zich hooren, terwijl een deftige politieagent in de koeleschaduw staat, en d u h a u t d e s a g r a n d e u r het tooneel opneemt. Wij echter,bovenop, blijven kalm zitten en amuseeren ons heel goed, - alleen brandt de zon watfel op onzen rug, en een wijsgeerig mensch naast mij maakt de zeer treffendeopmerking, ‘dat zwart laken altijd sterk de zonnestralen concentreert,’ waarop hijweder ineenzakt, en zich in zijn bespiegelingen verdiept. Inmiddels vatten deconducteur en zijn vrienden nieuwen moed; het ongevoelige paard wordt wedergestompt en getrokken en geschopt en de omstanders verheffen hun stemmen, bijnaeenparig als de leden der eerste Kamer over de wet op het onderwijs, en met evenveelvoorspoed; want eindelijk verheft zich het dier, schudt de dunnemanen, wordt wederingespannen, en onze tocht begint opnieuw met de meeste voorzichtigheid, - vooraldaar wij dadelijk den hoek omslaan en er weder gevaar bestaat voor een tweedenval.Maar nu zijn wij op den rechten weg; tot Scheveningen toe, geen enkele draai

meer, en wij kruipen door de drukke straat, steeds onder oorverscheurend hoorngeluiden telkens stilstaande om iemand op te nemen, - met het bewustzijn echter, dat wijnu voor goed op weg zijn en zeker ruim bijtijds voor de t a b l e d ' h ô t e aan hetBadhuis zullen aankomen. Als het niet om het stof was, en den wind en de hitte, ende harde bank, dan verklaar ik, dat men alleraangenaamst zit zoo boven op eenomnibus in Den Haag. Men ziet zoo goed van zijne verhevene zitplaats devoorbijgangers en de fraaie winkels, en door de portieren in de rijtuigen, dievoorbijsnellen, - en men ziet vooral, - wat men nergens anders in Den Haag kan zien,wegens de belendende gebouwen, - zoo op zijn voordeeligst, het fraaieruiterstandbeeld vóór het Paleis. Ik voor mij geloof stellig, dat het eene heel goedespeculatie zou zijn, op zekere uren van den dag een omnibus daarvoor te posteeren,en aldus de menschen de gelegenheid te geven, tegen een matig opklimgeld, datanders onzichtbaar kunstwerk te bewonderen.Wij zijn er echter nu voorbij en rollen verder en verder, langs de deftige huizen

rechts en links, en de drukke Bazaar, met de menschkundige tombola, waar de geringehoop op de groote pendule, en de zekerheid van ten minste ééne der vele prullen tekrijgen, zoo voordeelig werkt - voor den eigenaar van de Bazaar, - de smaakvolsteinrichting van dien aard, die men ergens zien kan, - en dan langs enkele buitens enonder de heerlijke boomen, door de onafzienbare lange laan, uit de drukte en hetgewoel der stad in de stilte van de natuur, totdat men opeens, - zoo onverwachts -weder tusschen de huizen opgesloten en te Scheveningen, - maar lang niet aan hetBadhuis is.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 337: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

330

Hier zijn de gebouwen al echt dorpachtig: kleine, benauwde, lage huisjes, met smallevensters en deuren; - maar rijd er daarom niet verachtelijk boorbij; want het is dedrukste tijd van het seizoen, en onder deze onaanzienlijke daken schuilen vele dermeest deftige bezoekers van de zee.Van boven op den omnibus ziet men, onwillekeurig, vlak in de ramen der tweede

verdieping, waar, met hoog opgeschoven vensters, soms half achter eene nijdigegordijn verscholen, de schoone gasten zitten in de hitte van den dag, en onverschilligover ons heen staren, of lachende op ons nederzien, als wij voorbijtrekken en onsergeren, telkens als wij een lief gezichtje ontdekken, dat de omnibus, die anders zoolangzaam is, nu schijnbaar zoo snel rijdt. Ja, - ik herhaal het, - wij zitten er best buitenop; behalve de reeds opgenoemde bezwaren van stof, wind en harde zitting, is erniets dat hindert, behalve dat de conducteur, zoodra men uit de stad is, telkens ietsaan den koetsier te vertellen heeft, en over het dak heen klautert, tusschen onzebeenen, en ons zoowat om de vijf minuten, - altijd met de meest beleefde excuses, -op de voeten trapt, en dat er ook een paar onrustige jongens mederijden, die ergensop weg moeten afgezet worden, en steeds heen- en weerschuiven op de bank en geenoogenblik stilzitten, uit vrees, dat men hen te ver zal brengen, en eindelijk met zooveelwoestheid er afklauteren, dat het eene soort van aangename teleurstelling is, als menondervindt, dat zij den hals niet gebroken en veilig de aarde bereikt hebben.Eindelijk! daar is links de Scheveningsche bazaar in de donkere oude kerk, en

rechts het andere grijze kerkgebouwtje, waar Huygens zijn eerste proeven met denslinger deed, en vóór ons is de oprit naar het logement van Maas, en de masten derpinken op strand, die nieuwsgierig boven de duinen uitsteken, en wij zijn aan zee,hoewel we er nog niets van kunnen zien, zelfs niet van onze verhevene zitplaats.Alweder, voor de vijftigste maal, halt gemaakt; vele der passagiers klimmen uit,

zij gaan bij Maas eten. Wij echter, die heden meer aristocratisch gezind zijn, blijvenzitten en verachten hen, en de omnibus draait rechts af en wij zetten onzen tochtvoort naar het badhuis; wij hebben kaartjes voor de drukke t a b l e d ' h ô t e , - reedsden vorigen dag in de stad genomen, - op zak, en de rit en de frissche lucht hebbenonzen eetlust opgewekt. Wij zijn dus blijde, dat wij nu geen oponthoud meer tevreezen hebben, en kijken opgeruimd en belangstellend uit naar het gezicht aanweerskanten van den slingerenden weg. Rechts en links niets dan eenigevisscherswoningen, waar de vrouwen en kinderen voor de deur zitten, bezig met denetten te herstellen, terwijl enkele pikbroeken in de zon liggen of zitten te dommelen;dan over de muren en zelfs over de lage daken heen, ziet men

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 338: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

331

de schilderachtige duinen, waarop in den voorgrond, groote netten liggen te drogen,de heuvels zacht golvende rechts in het verschiet, zich als eene zee van zand tot denhorizon uitstrekken. Links zijn de duinen hooger, en onmiddellijk daarachter is dezee; maar van de zee hoort of ziet men nog niets, - hoezeer men daarnaar verlangt,- en het oog wordt onwillekeurig getrokken van den eentonigen rijweg af naar debonte vlaggen, die wapperen van het dak van het groote Badhuis, en welke deaanwezigheid van ‘hooge badgasten’ daar aankondigen.Nog één oogenblik en de omnibus staat stil voor de breede stoep van het logement,

en wij hebben onze bestemming bereikt en klimmen van onze zitplaatsen af, onderde oogen van een half dozijn luie livreiknechts, die ons verachten, en wij kijkenangstig neer op onze laarzen, om te zien of ze al te bestoven zijn, en trekken onzeboordjes op, en knoopen onze handschoenen dicht, en bereiden ons aldus voor, omin de groote wereld op het Badhuis onze intrede te doen.Want ik weet dat daar gelogeerd is de regeerende vorst Petrus XCVII van

Pumpenheim, met zijne echtgenoote en gevolg, en het is mij ter oore gekomen, datde afgezant van den Keizer van Tomboktoe dagelijks aan tafel mede eet, en menheeft me verteld, dat Zijne Excellentie de Grootnotenkraker van den Koning vanSiam daar toeft, en behalve deze groote lieden krioelt het van hooggetitelde enhooggeplaatste personen, die de zee de eer bewijzen van haar in het groote en zeerdeftige, - en zeer goedkoope, - Badhuis te Scheveningen een bezoek te brengen.Van het oogenblik af dus, dat ik den omnibus den rug toegedraaid heb, is mijne

stemming een geheel andere dan de gewone waarin ik dagelijks verkeer. Ik ben nietmeer de oude Smits, hoofd van de firma Smits en Cie., die in tabak handelt; die manzou in zulk voornaam gezelschap volstrekt niet op zijne plaats zijn, - maar ik ben deweledelgeboren heere Smits, president van de commissie van toezicht op debewaarschool, - of, liever, kortaf, de president Smits, en ik heb een soort van berouw,dat ik niet eens het metalen kruis draag, en het lintje van die eervolle medalje nietzoo verdraaien kan in mijn knoopsgat, dat men mij ten minste voor een commandeurder Eikekroon houde, zooals telkens het geval is geweest met mijn vriendChampignon, - maar ik ben en blijf toch mijnheer de president, - en die titel luidtniet slecht in mijne ooren, en met dat bewustzijn treed ik met veel zelfvertrouwenin de eetzaal, waar nog niemand is dan een knecht, die op eene nederbuigende wijzeaanwijst, waar voor het nommer gedekt is, dat op mijn kaartje staat, en mij verteltin gebroken Hollandsch, dat het wel een half uur zal duren eer het eten klaar is.Ik ga dus door de gang naar het terras, waar ik de groote wereld bijeen zal vinden;

ik heb in de zaal een blik geworpen op

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 339: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

332

mijne gestalte in den grooten spiegel en ben nog al voldaan; ik ben een zeer deftigepresident, ten minste uiterlijk, en dat is voor heden genoeg, - en in die overtuigingtrek ik de glazendeur open en treed op het terras, om mij aan het volk te vertoonen.Daar is, waarlijk, geen sterveling te zien! En ik zak ineen en ben voor een oogenblik

weder de oude Smits, - de zeer teleurgestelde oude heer Smits, die moederziel alleenop het terras van het Badhuis staat. Waar zijn en blijven toch al de menschen voorwie gedekt wordt?Ik draai de zee, die ik nog niet gezien heb, voornaam den rug toe, en kijk rond

naar het gebouw. Ontelbare vensters als oostersche vrouwen, dicht gesluierd tegende zonnestralen en alle nieuwsgierige blikken, - rechts en links de halve maanvormende vleugels van het groote logement; - alles stil als de dood! - waar zijn devorsten en edelen, in wier gezelschap de president Smits de eer zal hebben te dineeren?Mijn voetstappen klinken hol op de steenen, als ik links langs het gebouw wandel

naar de nieuwe zaal en benauwd door de ruiten kijk. Ja, daar zitten menschen, - hieren daar aan tafels, of in de fauteuils uitgestrekt, met boeken of dagbladen; - ik zalonder hen gaan en met voorname onverschilligheid een papier ter hand nemen - en- maar neen! - ik heb de hand al op de kruk van de deur; maar het ziet er daar zoodoodsch, zoo stijf, zoo benauwd uit, dat zelfs de president Smits den moed nietgevoelt om de indrukwekkende stilte te vermeerderen, - en ik keer om, en sluipbenauwd weg en bestel een glaasje port, - het zou beneden mijne waardigheid zijn,een bittertje te drinken - en neem plaats onder de tent, waaronder hedenavond demuziek zal spelen, - en - f a u t e d e m i e u x - ga ik de zee lorgneeren.Ik gebruik deze spreekwijze met opzet; ik zeg: ik ga de zee lorgneeren, omdat ik

steeds de president Smits ben, de voorname heer op de voorname badplaats envolstrekt niet de oude koopman, die op eene gemeenewijze zijn eigene oogen gebruikten zich niet schaamt, dat de hemel hem zedelijk en lichamelijk, naar hij zich verbeeldt,gezonde oogen geschonken heeft.....De zee zelve, zooals het mij voorkomt, heeft heden vóór het Badhuis niets van de

zee, zooals Homerus en Pierre Sansnom ze gezien en beschreven hebben. Het isgeene sterk ruischende, geene eeuwige, geene heilige zee, geene zee, die allerleifantastische en grootsche en dichterlijke en verhevene beelden oproept. Dat waarlijkniet! neen: het is eene beleefde, zoetsappige, glinsterende zee; - eene zee, die blijkbaarniets te doen heeft, dan speelziek te kabbelen rondom de wielen van de koetsjes ophet strand, als de aristocratische badgasten zich tusschenbeide vernederen, hunledematen aan haar toe te vertrouwen. Zij is getooid in een blauwsatijnen, o zoo zachten bevallig golvend, gewaad, met een zilveren zoom, dat zij nuffig

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 340: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

333

en hoogmoedig teruggetrokken heeft van die vuile visscherspinken, die naar zwartpik ruiken en nu hoog en droog op het zand liggen; het is eene zee, die volstrektgeene vischlucht kent of verdragen kan, maar die geparfumeerd is uit de weelderigeflacons der schoone dames in het Badhuis; het is eene zee, die zich coquet laatbestralen door den verliefden zonnegod; eene zee, die hem vriendelijk te gemoetlacht, die telkens, als de beleefd fluisterende golven op het strand breken en zichzediglijk terugtrekken, schijnt te neigen op de meest elegante wijze voor de hoogebadgasten, om hun hare dankbaarheid te betoonen voor de eer, die het hun behaagthaar soms te bewijzen. Het is eene zee, op welker gladde oppervlakte geen lastigekoopvaardijvaarders of andere schepen, als zwarte vliegen in het verschiet, op hetblauwsatijnen gewaad zichtbaar zijn; zij zou ze ook onmogelijk kunnen dragen; hetis eene luie, fashionable badgasten-zee, in één woord, eene zee, die zich zelve baadtin den zonneschijn en in den blauwen hemel, - en wellicht eene crinoline draagt, enzich door den kwasterigen zefier laat waaien en even weinig in staat is te woeden ente stormen als de meest elegante dame, die den halven dag op hare sofa uitgestrektligt, in zijde en juweelen uitgedost, en zich niet met die gemeene huiselijke bezighedenafgeeft, die (naar men zegt) het humeur even zeer als de blanke handjes van zoo veleonzer Hollandsche vrouwen bederven.Maar van zulke wezens, - van zulke gemeene dingen als de huishouding, weet de

president Smits heden niets af; hij lorgneert de schoone zee, en slurpt zijn glaasjeport en rookt eene fijne Havana-sigaar, en gevoelt zich zoo voornaam en deftig, dathij in staat zou zijn, als Mevrouw de Zee opstond, haar den arm te presenteeren, -en, heel galant, met haar over de duinen te wandelen, en haast te vergeten, dat teAmsterdam, in de donkere achterkamer, eene mevrouw Smits bestaat, die met hareTante zit te bepraten: ‘Het kan wel overmorgen worden, eer Smits terug is.’Maar daar luidt op eens de etensklok, en ik ledig mijn glas port, werp mijn eindje

sigaar weg, en begeef mij, met eene hongerige maag, maar uiterlijk onverschillig enbedaard, naar de eetzaal. In de gang, waar ik mijn kuif netjes opzet, ontmoet ik reedseenige badgasten: de heerenmeestal met breedgerande hoeden, met dassenmet grootestrikken en eene fraaie vertooning van linnengoed, zoo luchtig en nalatig voornaammogelijk gekleed, terwijl de dames zoo keurig en elegant er uit zien, dat ik debekoorlijkheden vanMevrouw de Zee dadelijk geheel en al vergeet en er bijna berouwvan heb, dat ik nu iets boven de achttien jaren oud ben, en niet meer verliefd magworden. Daarom mag ik echter bewonderen, en dat doe ik van ganscher harte, totdatik mijne plaats bereikt en ingenomen heb en mijn bord vol soep voor mij zie.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 341: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

334

Er zijn twee lange tafels in de zaal, behalve verschillende kleine ronde tafeltjes inde hoeken der kamer. Alles is druk bezet, en ik zit, tot mijn leedwezen, met den rugnaar de vensters en de zee en heb het uitzicht alleen op de witte muren van de zaal,en door een raam daarin, op de gang van het logement. Ik kijk rond en zie tot mijntroost, dat, indien ik aan den overkant van de tafel gezeten had, ik toch niets meergezien zou hebben dan nu; want de groene zonneblinden hangen laag en beletten,dat men zelfs een blik naar buiten werpe. Er heerscht dus eene soort van halveduisternis en eene vrij benauwde lucht in de zaal, die zeer onaangenaam zouden zijn,indien alles niet zoo echt voornaam ware.De stoel aan mijne rechterhand is nog leeg; links zitten, de hemel alleen weet hoe

zij daarheen verzeild zijn geraakt, een paar dikke, gemeene menschen, blijkbaar uitden lageren stand, - winkeliers of zoo iets, - de vrouw met de vette, roode vingersmet ringen bedekt; de man glimmend van aangezicht en niet op zijn gemak, methoog opgetrokken wenkbrauwen, bezig met de ‘m e n u ’ te bestudeeren, waarvan hijblijkbaar geen woord verstaat, - en tusschenbeide, evenals zijne vrouw, benauwdeblikken werpende op het deftige gezelschap in het rond. Tegenover mij zit eenvoorname vreemdeling, met een gezicht van de kleur van gutta-percha, met eenopgekrulden zwarten knevel en eene geheele rozette van bonte lintjes in zijnknoopsgat. Als deze voorname man achteloos een blik werpt door zijn lorgnet opmijn buurlieden, kleuren deze tot achter de ooren, en kruipen zoo te zeggen, in hunschulpen en zoeken zich angstig te effaceeren. Terwijl ik dit opneem en mij ingissingen verdiep, wie van al de heeren en dames de dignitarissen zullen zijn, die ikreeds vroeger opgenoemd heb, en met wie ik nu de eer heb, zoo niet aan ééne tafelte zitten, ten minste onder één dak te zijn, legt iemand een vinger op mijn rechterarmen ik ontdek, dat de stoel naast mij door mijn vriend Champignon ingenomen is.‘Bonjour, Smits; - hoe gaat het?’ fluistert hij mij in het oor; ‘blijde u hier te zien;

- maar wij moeten Fransch spreken; - ik zal u presenteeren aanmijn vriend tegenoveru -’ en eer ik antwoorden kan, gaat hij voort, met eene buiging tegen den donkerenvreemdeling:‘Mo n s i e u r l e C h e v a l i e r D o n Gome l a s t i c o P omp e r o s o ,j ' a i l ' h o n n e u r d e v o u s p r é s e n t e r m o n s i e u r Sm i t s , - hm - hm.’Hij was blijkbaar verlegen met welken titel mij aan te melden.‘P r é s i d e n t d e l a c omm i s s i o n s u p r êm e d e s u r v e i l l a n c e d e

l ' a c a d ém i e n a t i o n a l e p o u r l ' i n s t r u c t i o n p r im a i r e ,’ voegde ik erbij, zoo snel mogelijk sprekende, en veel klem op de woorden ‘p r é s i d e n t ’ en‘s u p r êm e ,’ leggende, en al het overige zoo veel mogelijk inslikkende.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 342: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

335

‘Dankje!’ zei Champignon, ‘dankje! Ik geef zelf niet om dergelijke gekheden; maarals men onder vreemdelingen is, - weet ge - en vooral onder groote lui - De Chevalieris secretaris van ambassade van eene der Zuidamerikaansche republieken, - weet ge,- dan is het toch goed; - zulke vreemdelingen van hoogen rang hebben zoo velevooroordeelen, - en begrijpen niet, dat er een verschil bestaat tusschen een grootkoopman en een winkelier,’ - en hij wierp een verachtelijken blik op mijn burenlinks. -‘D o n n e z mo i e n c o r e u n p e u d e s o u p e , g a r ç o n ,’ zeide ik.Ik dacht, dat Champignon door den grond zonk. ‘P o t a g e , m o n am i !’ - ‘d u

p o t a g e à mo n s i e u r !’ riep hij. Gelukkig had de Don, die nog geen woordgesproken had, mijne onvergeeflijke vergissing niet vernomen; hij had alleen stomtegen mij gebogen en was bezig met zijn broodje op te peuzelen en de groenegordijnen en de dichtgesloten vensters onnoozel aan te staren.Champignon ging voort in het Fransch tegen mij te babbelen; daar ik echter uit

gewoonte met hem steeds het discours weder in het Hollandsch opvatte, begon hemdat te vervelen, en eindelijk zei hij niets; de Don bleef ook zwijgen, en ik raakte inmijn eigen overpeinzingen weder verdiept.Ja, nu was ik wezenlijk, met uitzondering van mijn ongelukkige buren links, in

echt voornaam gezelschap. Hoe streelend voor mijn gevoel, hoe amusant was dat!Aan het hoofd van de tafel zat een klein gezelschap, dat zich met niemand andersophield, dan de leden waaruit het bestond en blijkbaar al de overigen verachtte.Rechts en links zaten menschen op dezelfde wijze genietende, - en zoo voorts, totaan mij en Champignon toe. Zelfs de knechts verachtten elkaar; de man, die den wijnronddeelde, verachtte den jongen, die de vuile borden wegnam; de man, die aan hethoofd der tafel stond, verachtte hem, die ons mindere goden bediende; - ik begonmij zelven af te vragen, of het niet zaak voor mij was, om, op mijne beurt, dienp a r v e n u van een Champignon te gaan verachten.Maar als ik dat deed, dan bleef er niets anders over, dan op den duur mijzelven

ook te verachten - en dat zou niet gepast hebben.En waarom zou ik dat ook doen? Speelde ik dan eene gekkere rol dan al mijn

buren - of dan al wat ik zag? Wel neen! De deftige knecht, nu zoo netjes enzachtzinnig van taal, dat wist ik, zou, zoodra de tafel opgeruimd was, zijn zwartenrok en zijne witte das afleggen, en met een eindje pijp in den mond, de half leegeflesschen uitdrinken, terwijl de jongen, dien hij verachtte, op dezelfde wijze met dehalfvolgebleven glazen zou omspringen. Waren

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 343: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

336

er niet velen onder dat voorname gezelschap, waartoe het eene der grootstebekoorlijkheden van dit leven uitmaakt, te behooren, - waren er niet velen, zeg ik,onder deze groote lui, die, evenals de president Smits, slechts eene erbarmelijke rolspeelden? Hadden zij niet hun zorgen en lasten en geheimen, - hun zedelijke enlichamelijke kwalen en eksteroogen, die zij, evengoed als wij, voor het oog van hetpubliek, dat zij schijnbaar zoo diep verachtten, zochten te verbergen? Waren er nietoveral, onder die hoogklinkende titels en die aanmatigende airs, zeer gewonemenschen verborgen, die, evenals de verschillende schotels van de m e n u , alleenin naam van minder voornaam schijnende medemenschen en dingen verschillen?Had men niet op hen soms de verachtelijke woorden van mijn buurman links kunnentoepassen, toen hij op zijn bord: B o e u f à l ' I m p é r a t r i c e , s a u c eS a l am a n d r e - zag, en uitriep: ‘Allemaal lak! niets dan gewoon gekooktrundvleesch uit de soep, met zure saus!’O, mijn vrienden, gelijken wij niet allen meer of minder in de rollen, die wij altijd

voor het publiek spelen, op de m e n u van de t a b l e d ' h ô t e ? En - - maar het isniet om dergelijke wijsgeerige bespiegelingen te maken, dat de president Smits aanhet Badhuis te Scheveningen dineert. Wel neen! Hij is daar om te verachten en tegenieten, op eene voorname, deftige wijze, en dat doet hij; hoewel het langzamerhandzoo benauwd is geworden in de zaal, en de stilte zoo iets kalmeerends heeft, dat hijzich moeite geeft om niet in te dommelen over de flesch fijnen wijn, welke voor hemstaat, en tegenover het strakke gezicht van den Don, die in 't geheel niet spreekt, ennaast Champignon, die twee van de drie schotels met verachting laat voorbijgaan enin het gezelschap van zijn tandenstokertje zich op eene voorname wijze vermaakt.Maar eindelijk is het eten afgedaan; het dessert, met de klassieke bordjes vol

bitterkoekjes, is afgeloopen, en wij staan op, om onze koffie op het terras te gaangebruiken. Het is nog goddelijk weder en het terras levert nu een geheel ander tooneelop dan hedenmorgen. Behalve al de hooge badgasten, die aan tafel gegeten hebben,en de anderen, die nog hooger waren en op hun kamers gedineerd hebben, wemelthet van menschen uit het dorp en uit de stad, en de muziek heeft plaats genomenonder de tent en speelt vroolijk op, en mevrouw de Zee coquetteert altijd met hetstrand en doet haar best de aandacht harer voorname bezoekers ook tot zich te trekken.Maar tevergeefs; iedereen is bezig - o mijn vrienden, het is een zalig genot! - met

iedereen te verachten en geen mensch heeft den tijd de schoone zee te bewonderen.Ik ga dus aan een tafeltje onder de menigte zitten en veracht mede.Eerst natuurlijk de menschen, die ik ken, zooals Champignon

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 344: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

337

en denDon, die naast elkaar op het terras met lange schreden heen enweder wandelen,ieder met eene sigaar in den mond en zwijgende, als de grijsaard in Homerus, rechtsnoch links ziende, maar met nedergeslagen blikken en eene sombere uitdrukkingvoortstappende, alsof zij bezig waren, in plaats van zich te vervelen, zware zondente boeten, of misdaden te beramen. Dan flikkert eene groep schoone vrouwen voorbij,zoo sierlijk en elegant, dat mevrouw de Zee wel jaloersch mag worden, metverachtelijke blikken nederziende op den armen winkelier en zijne vrouw, die opeene droevige wijze verward schijnen en niet recht weten, of zij stil zullen staan, ofvoortwandelen - en toch op hunne manier ook aan het verachten zijn; want ik hoorde vrouw tot haar echtgenoot zeggen, als de elegante dames voorbij zijn: ‘Hm! wattenuffen! 't Zal wel niet heel veel wezen als ze t'huis zijn!’ Waarop de man hulpelooshet hoofd schudt, en toch met eene soort van minachting op de sobere kleeding vanzijne eigene echtgenoote nederziet, en een vlammetje vraagt aan een knecht, die hemverachtelijk bekijkt en met een spottend: ‘Dadelijk mijnheer!’ voorbijgaat - enevenmin als de Tijd wederkomt.Dan zijn er groote Duitsche rijks- en andere graven, met zware baarden en verlakte

laarzen, en luide stemmen, waarop elk Hollander, zelfs de winkelier verachtelijknederziet, en hoogst beschaafde Franschen en Belgen, die op hunne beurt, den stijvenHollander verachten, en schatrijke Engelschen, die iedereen verachten, - en knechts,die het verachten een kopje thee of koffie te brengen, zoolang er verachtelijkemenschen bestaan, die op dit ongepast uur wijn bestellen, - en er zijn kantoorklerkenen winkelbedienden met prachtige vesten en halsdoeken en horlogekettingen enwandelstokjes prijkende, die op eene verachtelijke wijze zich de moeite geven, derol van voorname heeren te spelen, en de dames onbeschaamd niet onder de hoeden- daarvoor zijn die hoofdtooisels te klein, - maar in de oogen kijken, en er wordtmuziek gemaakt, waarnaar iedereen het verachtelijk zou vinden te luisteren; - zoodatde hoofdindruk van alles op iedereen is, dat het grootste geluk dezer aarde daarinbestaat, dat men zijn medemenschen veracht, - en zichzelven en de zijnen bewondere.Dit laatste vooral geeft eene zekere opgeruimdheid aan een tooneel, dat anders

vrij vervelend en wellicht zelfs somber zou zijn. Het is dus heel aangenaam, hoewelhet verachtelijkst van alles, te zien, hoe de Duitsche graaf zijn knevels bewondert enweltevreden opstrijkt, hoe Champignon de snede van zijn rok bewonderend, met eenvoornaam air het werk van zijn verachtelijken kleermaker ten toon spreidt; hoe deFranschman e n v a i n q u e u r de dames lorgneert, - en hoe de hoogmoedigeEngelschman, trotsch op zijne g e n t l em a n l i k e houding, zich uitrekt en, naar hijgelooft,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 345: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

338

een model aanbiedt voor iedereen, en voor mij, vooral, is het zeer aangenaam, teontwaren onder hoevele dwazen ik zit, en het besef van mijne eigene wijsheid nudubbel te gevoelen....... Inmiddels begint het al te schemeren; de wind steekt op en mevrouw de Zee,

zelfs door de zon verlaten, heeft haar schitterend toilet afgelegd en vertoont zich nuin een somber grijs gewaad, en is uit haar humeur en knort onheilspellend en mokten jaagt driftig de golven tegen het strand en verbrijzelt ze dáár, en neemt devisscherspinken op en schommelt ze geweldig en onderdrukt met moeite hareopkomende woede en slingert de scheepjes hoog in de lucht en dreigt ze teverzwelgen, als zij zich nu aan haar toevertrouwen, - en zou zich aldus op deonschuldigen wreken, - op de meest menschelijke wijze, voor de minachting,waarmede wij, voorname lieden, haar heden behandeld hebben, - en nu eerst, dat zijluide begint te morren, kijken de menschen naar haar om, en fluisteren elkaar toe,dat er een storm opkomt, en vluchten naar binnen, - om haar te ontloopen, - wat menaltijd eene knorrige vrouw moet doen, - en terwijl ik hen volgen wil, hoor ik wederden horen van den omnibus, en zie voor het laatst, als ik er weder bovenop klim, hoede Don, die nog geen woord gesproken heeft, en Champignon, die nog naast hemstaat, mij met verachting aanzien, als ik tusschen de menschen een plaatsje tracht tevinden, - en eindelijk, op eene verachtelijke wijze, tot de huid doornat van de spijtigetranen, die de menschen-verachtende zee in regendroppels nu stort, wegrijd en inmijn logement stilletjes naar bed kruip.

Eene zoete mijmering in de warmte.

Het is veel te warm, mijn vriend, om lichamelijk of zedelijk eenige sterke bewegingte nemen; daaraan valt niet te twijfelen; laten wij dus onder deze groene boomen onsnederzetten en den tijd korten met aangenamen en nuttigen kout. De zon straalt zooverblindend, dat het de oogen vermoeit eenigszins in de verte te kijken, en wendenwij dus de blikken liever in ons zelven, en laten we zien, of we niet het een of anderontdekken, dat ons verkwikt.In de eerste plaats, o mijn vriend, wat zijn we toch een paar knappe kerels!

Misschien niet streng wetenschappelijk gevormd; - maar met hoeveel aanleg toch!Wat hadden wij niet kunnen worden als wij - ik meen de omstandigheden - gewildhadden! (De ‘omstandigheden’ zijn immers geschapen om de schuld te dragen vanal onze misslagen, evenals onze kunde en verdiensten den roem van al onzenvoorspoed?) Ik ben overtuigd, dat als ik

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 346: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

339

muziek bestudeerd had, ik een tweede Beethoven had kunnen worden; - en dat gijeen Apelles tot schande zoudt gemaakt hebben, als gij u op de schilderkunst toegelegdhadt. - Niet? - Gelooft ge, dat ge eigenlijk meer aanleg hebt voor de scheikunde, endat ik geen goed gehoor heb, maar wel een hoofd voor de mathesis? 't Is mogelijk;maar ik heb het nooit aan u of aan mijzelven gemerkt, - en ge moet het mij nietkwalijk nemen; maar ik geloof toch, dat ge voor zulk eene wetenschap, die zooveelgeduld en accuratesse vereischt, om - Geduld! Zoo? is dat uwe hoofddeugd? Ik dachteerder, dat ge driftig en opvliegend waart. - Niet? Nu val maar niet uit! Ik meendehet zóó erg niet. Ge hebt wellicht groot gelijk; en ten mijnen opzichte zeker! Ja, ikhad mathesis grondig moeten blokken, totdat - neen; het ontbreekt me volstrekt nietaan volharding; dat moet ge niet denken. - Ik weet wel, dat ik zonder volharding, hetniet ver in de s c i e n c e s e x a c t e s had kunnen brengen; maar de volharding isjuist mijn f o r t , - evenals het geduld de uwe! En dan geloof ik, dat we beiden uiterstvlug van begrip zijn; niet waar? Ja, ja, dat dacht ik wel! Ge hebt gelijk; er zijn weinigedingen, die we niet zouden kunnen doen, als ons de lust daartoe bekroop. Maar latenwe nederig blijven; geen bluf! Vooral niet in deze hitte! Laten we nagaan wat wewezenlijk n i e t kennen, en nooit zouden kunnen leeren! Laat ons in de allereersteplaats bescheiden zijn, - zooals alle echte genies behooren te wezen! Wat is er, datwe niet zouden kunnen? - -Het duurt lang eer we op iets kunnen komen!Diplomaat worden? Neen! Daartoe deugen we niet. Dat is waar! Daartoe zijn we

veel te goed; wij dragen het hart op de lippen; wij zijn de eerlijkheid en de oprechtheidzelven; wij volgen altijd het rechte pad, en de kronkelwegen der staatkundigekuiperijen zouden ons niet bevallen! Maar minister worden? Ja, dat zou nog eventjeskunnen; sedert een minister in Nederland niets anders behoeft te doen, danwetsvoordrachten in de Kamer te brengen en ze dan weder in te trekken, en bedaardop zijn kussen te blijven zitten, is dat baantje zoo slecht niet.1 Maar nietig wellicht,- eenigszins nietig; - behalve ten opzichte van het traktement en het pensioen, - endaar wij, mijn vriend, geen geld zouden willen opsteken, dat we niet dubbel en dwarsverdiend hadden, zouden we ook niet voor die carrière deugen! O neen!Maar hoveling dan? Opper-hofnotenkraker, of zoo iets? Met een fraai vergulden

rok en een ronden buik en een zeer stijven rug voor onze minderen, en eene nederiggekromde houding voor onze meerderen? En vooral een gelaat, waarop te lezenstond, dat een Notenkraker de gewichtigste persoon der schepping is!

1 Dit stuk is geschreven - - - hm! - E e n i g e jaren geleden! S m i t s .

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 347: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

340

Dat is toch eene fatsoenlijke betrekking; daartegen is niets in te brengen, en dan eenborst vol decoraties! Het grootkruis van de huisorde van den doorluchtigen vorst vanSauertopf-Pumpenheimwegens het overbrengen van condoleances bij het overlijdenvan zijn schoothondje; een dito van den groothertog van Schwerenoth voor felicitatiënop zijn verjaardag; en een zestal andere commandeurs-kruisen en dergelijkeeereteekens, op meer dergelijke gewichtige zendingen behaald! Jongen ja! Dat zouniet mis zijn! Maar aan den anderen kant, deugen wij niet voor de hoflucht. Ons‘recht door zee’ - iets dat wij nooit verloochenen kunnen, - zou dáár misplaatst zijn;onze spotlust zou ons duur te staan komen! Neen, voor diplomaat, minister, ofhofdignitaris deugen we, vrees ik, niet! Dit bekennen we met een nederig gevoel vaneigenwaarde; - wij gevoelen ons daartoe niet geschikt! Over het algemeen, - hoemeer wij ons zelven leeren kennen, hoe nederiger blijven wij, - en ontdekkenhonderderlei dingen, die wij volstrekt niet doen kunnen.Wij ‘kunnen niet kruipen.’ - Dat is iets, dat niemand kan, volgens zijne eigene

overtuiging; dus behoeven we ons volstrekt niet over d i e onkunde te schamen. Hetis waar, dat wij ‘voorzichtig’ kunnen wezen, maar dat is wat heel anders dan kruipen!Wij wachten ons wel, op de Beurs den grooten kapitalist, die zulke zaken met onsdoet, te laten merken, dat wij walgen van zijn hoogmoed en zijne verwaandheid. Wijstaan met den hoed in de hand voor hem, om zijn orders te ontvangen; wij luisterenschijnbaar in ootmoedigen eerbied naar de wijze wenken, die hem soms ontvallen;en wij dragen zorg hem niet te laten merken, dat wij hem voor een domkop houden.Wij zijn van de ‘tegenovergestelde richting’ als hij, ten opzichte van de staatkunde;maar wij spreken hem nooit tegen, als hij in eene vlaag van drift onze politieke kleuruitmaakt voor alles wat leelijk is.Wij zwijgen voorzichtig, - of schudden heel zachtjesen onmerkbaar het hoofd; wij laten hem begaan; maar - nu vraag ik iedereen of dat‘kruipen’ is?Wij kunnen ook ‘geen moordkuil van ons hart maken.’ Dat weet iedereen. Wij

zeggen dus ronduit, hoe wij over alles en iedereen denken. Maar wij zorgen slechts,dat op eene verstandige wijze te doen, ten einde ons geen nadeel te berokkenen. Wijsoupeeren bij A. en vervelen ons doodelijk; maar laten niet na, bij ons vertrek, hemvoor ‘den aangenamen avond’ te bedanken. Wij drinken zijn fijne wijnen metgenoegen; maar onze oprechtheid dwingt ons (heel onder elkaar), hem wegens zijnegeldverspilling te veroordeelen; - zijne dochter heeft ons den geheelen avond doorhaar valsch zingen een gevoel aangejaagd, alsof wij de cholera kregen; maar debeleefdheid vergde, dat wij verrukking veinsden en eerst als wij alleenwaren, daaroverlachten. Zijn zoon (iedereen kent dien luien en dommen jongen!) is op zijn candidaats-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 348: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

341

examen gedropen, en wij hebben den vader gelijk gegeven - uit zuiveremenschenliefde, - toen hij ons vertelde, dat de examinatoren nu zoo streng zijngeworden, en dat zijn zoon er eigenlijk met vlaggen en wimpels had moetendoorkomen. Het was eerst onder het naar huis gaan, dat we de handen ineensloegenover zijne verblinding en over de onbeschaamdheid van den jongen, die zich tot hetexamen had durven aanmelden!Wij kunnen ‘geen moordkuil van ons hart maken,’ - dat is zeker; en als wij met

de meeste hartelijkheid Piet gelukwenschtenmet zijne bevordering tot het gewichtigeambt, waartoe we weten, - en het ook aan iedereen behalve hem zelven zeggen, - dathij volmaakt ongeschikt is, dan doen we dat uit gulle goedhartigheid, om hem niette kwetsen, - volstrekt niet om hem te vleien, nu hij ons van dienst zou kunnen zijn;want vleien kunnen en doen wij niet; als we dat konden, zouden wij ons voor hethofleven ongeschikt geacht hebben?Wel neen! Ik wil den lezer ook niet vleien; maarzooveel doorzicht zal hij wel hebben, dat hij dit inziet. Neen! wat we ook zijn mogen,vleiers zijn we niet! Als we een brief schrijven aan een vriend, die ons een zijnerlaatste dichtstukken toegezonden heeft, beginnen we niet negen en negentig maaluit honderd met te zeggen, dat, ‘zonder hem te willen vleien enz.’ - waarop eenereeks van loftuitingen volgen, die altijd even oprecht zijn. Is het ooit vleierij als weopgewondene complimenten aan de dames maken? Zijn we niet altijd even oprechtin onze bewondering? Lachen wij niet zelfs dagelijks over de vleiers; hebben demenschen, - of liever heeft de menschheid (wat iets heel anders is), dat niet sedertSalomo's tijden gedaan? - Zijn we zelfs op dat punt niet verder gegaan, en zeggenwe niet (en wie zal aan onze waarheidsliefde twijfelen?) - dat wij de ‘vleiers haten?’Wij zijn ook nooit de dupes van de vleiers, want zij kunnen ons nooit foppen! zij

beproeven dat ook niet! Wij zijn zeer ingenomen met de loftuitingen van onzenvriend A., juist omdat we weten, dat h i j ons niet vleit, - hoewel hij soms - want demensch is zwak, - een anderen wel wat honig om den mond smeert. Wij kunnen ookgerust zeggen, dat het geene vleierij is, als deze of gene recensent onze werken roemt;wij weten wel, hoeveel wezenlijke waarde ze hebben, - en welke inspanning ze onsgekost hebben, - en als hij ons inderdaad had willen vleien, dan zou hij ook die kleineaanmerkingen daarop niet gemaakt hebben, - die zonder ons zelven te willen vleien,- wezenlijk niet billijk zijn, - en die slechts van zijne vitzucht getuigen, zonder onsin het minst te benadeelen, omdat iedereen, - naar wij hopen, inziet hoe ongegrondze zijn! Iets, dat we ook volstrekt niet kunnen, dat is ‘de oogen sluiten voor degebreken onzer buren of vrienden.’ Dat is een groot gebrek in ons; want het bederftons soms een geluk, dat zonder onze diepe menschenkennis veel volmaakter zouzijn! Wij

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 349: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

342

hebben er wezenlijk veel verdriet van! Het is hinderlijk zoo vele menschen te hoorenprijzen, om goede hoedanigheden, welke ze niet bezitten! Bijna hinderlijker, zou ikzeggen, dan ze te hooren veroordeelen wegens ondeugden, waaraan zij zich nietschuldig maken, - omdat het zoo ontzettend laf en zwak en een man onwaardig is!Zoo is het wezenlijk ergerlijk Jan Klaassen voor een genie te hooren uitkrijten, omdathij - ja, eigenlijk niets gedaan heeft, dat gij en ik niet hadden kunnen doen, als wijmaar gewild hadden, - en toch spreekt niemand van ons! Wij weten ook heel goed,wat die Jan Klaassen voor een vent is! Een beste jongen; maar het kruit heeft hij nietuitgevonden, en zoo hij iets goeds heeft gedaan, - nu - wij kunnen wel zondergrootspraak zeggen, - dat hij het een en ander aan ons te danken heeft!Het is ook vreemd dien mijnheer B. als grooten staatsman te hooren prijzen, - want

onder ons, weten we zeer goed, dat hij een p a u v r e s i r e is, niet waar? Wij kennenhem sedert zijn academie-tijd; - en nu! wèl! het is om zich dood te lachen, zooals hijdoor iedereen op de handen gedragen wordt! Hij is een gelukskind, - evenals diefinancier C.! Als die niet juist bij toeval in het bezit gekomen ware van de berichtendie hem in staat stelden bijtijds te koopen - dan - ja, waar ware hij nu! - niet verderdan gij en ik! En, nu heet hij een groot genie! Evenals D., die voor een grootphilantroop doorgaat, omdat hij altijd in de weer is met de armen! gekheid! die manheeft niets te doen, en als hij niet iets van dien aard bij de hand had, dan zou hijzichzelven doodelijk vervelen, in plaats van nu iedereen, die het wezenlijk druk heeft- zooals gij en ik - telkens op te houden en af te zetten met plannen en ontwerpen terverbetering der mindere klassen, die hij, de hemel weet waar, maar zeker niet in zijneigen brein uitgesponnen heeft!Neen, tot zóó iets zouden wij niet in staat zijn! Daarvoor zijn we te nederig, te

werkzaam, - maar geen bluf! Daaraan hebben we tot dusver niet gedaan, en laten weer nu niet mede beginnen. Integendeel; ook wij hebben wellicht andere kleinegebreken, behalve de reeds genoemde en erkende; laten we liever in stilte er overnadenken; - het is onze schuld niet, indien wij in deze hitte er over inslapen!

Eenige zeer bonte zeepbellen.

Het is het aardigste tooneeltje, dat ik sedert langen tijd gezien heb. Juist om den hoekvan het huis, onder de zware linde, in de koele schaduw, zitten en liggen een aantalkindertjes van twee tot negen jaren, jongens en meisjes door elkander, zeepbellen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 350: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

343

blazende uit eindjes pijp, en juichende en jubelende als de lichte bollen opstijgen enin den zonneschijn schitteren en verdwijnen of barsten, en in enkele natte druppelsnedervallen. Ik houd van kleine kinderen; ik houd van hunne bedeesdheid en vanhunne argelooze oprechtheid; ik houd van het blozend rond gezichtje en het krullend,weelderig haar en van de poezele handjes en het schalksch oogje - en vooral van denonvervalschten stempel van moeder natuur op al de trekken van het kind, - zoo langhet een kind blijft, - zoo duidelijk te zien, - zoo aangenaam te bewonderen.Hoe bejaard men ook zij, men houdt toch i e t s jeugdigs, zoo lang men een klein

kind heeft; en er is iets tegenstrijdigs in het gevoel, waarmede wij onze kleintjes zienopgroeien. Wij zijn zoo blijde, zoo trotsch er op, als zij zich goed ontwikkelen, entoch - het blijft pijnlijk, dat wij geen kleintje meer hebben; zoo'n allerjongst ding -dat ons nog zoo krachtig aan de jeugd vasthechtte met zijn zwakke armpjes; - zoo'nlievelingetje, dat men ons lachend tot verwijt maakte, als bij uitnemendheid ‘Vaderskindje!’ - Ik zeg, het is treurig als de oude boom geen jonge takken meer schiet; -het is droevig zoo'n schepseltje niet meer in huis te hebben, - en niet meer te kunnenwachten, en het duurt ook zoo lang eer wij in de gelegenheid zijn, ons met onzekleinkinderen te kunnen behelpen!Zoo'n jong dingetje heeft ook bekoorlijkheden, die andere kinderen missen. Het

is ons uitsluitend eigendom; eene bezitting, geheel en al de onze; het is ‘eenkennig’en wendt zich weg en strekt de armen naar ons uit en bergt zijn hoofdje op onzenschouder als vreemdelingen naderen, en terwijl het ons eigenlijk goed doet, dat teondervinden, en wij het wichtje hoe langer hoe steviger aan ons hart drukken,huichelen wij erg en houden ons alsof ons dat speet, en zoeken allerlei redenen aante voeren, om dat ‘gebrek’ - waarom wij het kind dubbel lief vinden - bij anderen teverontschuldigen.En hoe trotsch zijn we niet, als het kind het eerste woord, hoe gebrekkig ook, leert

stamelen. Hoeveel belofte is er niet in dien vooruitgang! Welk eene wonderlijkevlugheid van begrip! Wat gelijkt het kind toch op ons! En dan, hoe het kind deverschillende huisgenooten langzamerhand leert kennen, en grillige kusjes en klapjesuitdeelt, die beide als eervolle blijken van onderscheiding door ons, bejaarde dwazen,met dankbaarheid worden aangenomen!En daarop gaan wij al aan het opvoeden, en verbieden dit met een knorrig gezicht,

en bevelen dat met een hoog wijs woord aan, - en kneden veelal de weeke klei, doormoeder natuur ons in handen gegeven, totdat er weinig overblijft van denoorspronkelijken vorm, en wij, in stede van het kind, de modepop bezitten, - en onstoch evenzeer er op verheugen, alsof wij het in het geheel niet verminkt hadden, - inweerwil van onze pogingen om

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 351: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

344

het te volmaken. Maar dat ontdekken wij meestal later, - veelal eerst als wij zelvenonze tweede kindsheid ingetreden zijn, en het ons zoo gemakkelijk valt deingewortelde gebreken toe te schrijven aan hetgeen sommigenmet zeker welgevallen‘de erfzonde’ en anderen de onvolmaaktheid der menschelijke natuur noemen.Inmiddels is het hulpelooze wichtje, het was mede zijne hulpeloosheid, die onsmedelijden en onze liefde in zulke hooge mate won, - op zijne wijze een zelfstandigwezen geworden; evenals menig bejaard mensch, weet het door kruipen overal heente komen waar het wil; door vleierij zijn zin te krijgen; door liefkoozingen ons tebepraten; door volharding ons te dwingen, tot het zich vrij op de beenen weet tebewegen, en zijne tot dusver onverbloemde zelfzucht soms nu reeds onder den sluiervan plichtbesef, of van eene goede bedoeling verborgenwordt. Dan ontwaken eerzuchten naijver; men wil den prijs op school behalen; men wil het schoonste speelgoed,de keurigste kleederen hebben, en zie daar, nu kibbelen de kleintjes, onder den boom,- juist als de grooten in de wereld, over: wie van allen de schoonste zeepbellengeblazen heeft.Zie dien schoonen jongen, met schitterende oogen en ernstig ingespannen gezicht,

opstaande, met de leege pijp nog in de hand, met het eene handje voor de oogen, omde zonnestralen te weren, terwijl hij de vlucht van zijne groote zeepbel nagaat. Dehemel weet welke schitterende kleuren hij daarin ziet, welke schoone verbeeldingenhij zich van de verre vlucht der holle waterbel voorspiegelt, - tot ze op eens breekt- en alles in het niet verdwijnt. Daarom niet getreurd, beste jongen; frisch aan 't werken nog meer opgelaten! Ge zult in uw leven meer bellen blazen dan die - en ze evenzoo zien vergaan - en toch niet zonder nut!Wat is de eerste waterbel, die de jongen oplaat? Een heel klein, benauwd dingetje,

dat hij weet niet hoe in de wereld komt; - maar toch zoo mooi is! Eene echte waterbel,schitterende toch met de heerlijkste beelden, - hoe onduidelijk ook, van liefde enpoëzie, met heel op den achtergrond de schaduw der eerzucht, nauwelijks zichtbaar.Die gaat een tijdlang, die schoonste en eerste zeepbel, zoo luchtig naar boven! Dejongen hecht er zich aan met lijf en ziel. Hij vraagt niet wat er echt of onecht in is;de schitterende kleuren zijn zoo schoon; het is zijne eerste proef; - hoe langer zezweeft, hoe hooger naar boven de aarde, hoe meer waarde heeft ze ook in zijn oogen,die alleen daarop rusten en niet zien hoeveel er in het rond is, dat bijdragen moet omzoo spoedig aan de luchtige vaart der schoone verschijning een einde te maken.Daar komt eene donkere wolk op, en de stralen der zon zijn verduisterd, - en nog

eer ze vergaat, verliest de bonte bel haar kleuren en drijft voorbij, bleek enonbelangrijk, vlak onder zijn

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 352: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

345

oogen, zoodat hij zich niet meer verbeelden kan, dat ze ééns, hoe kort geleden ook!- zoo prachtig geschitterd heeft. De toovergodin, die in de bel opgesloten is, blijkteen alledaagsch wezen te zijn, - de kleuren, waarmede men haar opsierde, bestondenalleen in de verbeelding, - of behoorden haar niet toe - en de arme jongen weet inhet begin niet, of hij zich zelven of iemand anders de schuld van zijne teleurstellingmoet geven.Soms ook stijgt de bel der eerste liefde heerlijk op, maar stoot zich ruw aan den

een of anderen scherpen hoek dezer zich rond noemende aarde, en breekt en vergaatin eens met al hare pracht, eer de illusie daarvan ons benomen is. Dat is een erg geval- en zoo'n arme drommel, dien de moedwillige wereld zijne bel ingeslagen heeft, istot wanhoop gebracht, - maar de tijd geneest de wond; de pijn wordt vergeten; alleende schoone herinnering blijft over; - het zeepsop staat steeds naast hem, en de eersteen - naar men zich eens verbeeldde, - de laatste bel, wordt weder door andereopgevolgd.Soms eerst door de waterbel der eerzucht, die ons in mannelijken leeftijd zoo

kostelijk amuseert. Die zoo heerlijk prijkt met de meest trotsche luchtkasteelen, - dieuiterlijk zoo vast gegrondvest schijnen - en toch - maar dat doet er niet toe! Zoo langze vliegt, de schoone bel, staren wij haar na; - al komt ze niet zoo ver van de aardeals de eerste luchtbellen, zij verheft ons ook, als wij ze niet al te veel bezwaard hebbenmet ons eigen egoïstisch beeld, en als zij eindelijk plast, gebeurt het wel, dat er eenvruchtbaar makend droppeltje uitvalt op een dor plekje dezer aarde, waarop laterschoone bloemen en vruchten voor de menschheid opschieten en rijpen kunnen.Wij hebben ook gewoonlijk eene menigte dezer bellen in ons pijpje. Het spijt ons

wel, als er eene vroeger barst dan wij vermoed of verwacht hadden; wij zijn nietmeer uit het veld geslagen; wij hebben ondervinding opgedaan; er was te veel zeep,of te weinig water in het sop; wij laten eene andere vliegen, die zonder eenplotselingen rukwind, - dien wij niet beletten konden, - zeker al mooi hoog gekomenzou zijn, - en een derde is slechts mislukt, omdat een onhandige vriend ons tegen hetlijf liep op het beslissend oogenblik, dat wij ze oplaten wilden; - of een kwaadwilligevijand heeft roekeloos den stok er door heen gestoken, - of duizenderlei andereoorzaken hebben bestaan, waarvan wij nooit zelf schuld zijn, - neen nooit! - als onzezeepbellen niet opgaan. - Gelooft gij dat niet? Zie rond en oordeel of ik ongelijk heb.Daar is de zeepbel van den speculant, bij voorbeeld, die zulk eene geweldige vlucht

neemt, en op eens uit elkaar vliegt en geen spoor achterlaat van al hetgeen zij beloofde.Aan wien ligt de schuld? Mijnheer, kon hij den oorlog in de Krim voorzien? -

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 353: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

346

en toen die eens aan den gang was, kon hij den vrede voorzien, - en nu dat er vredeis - naar wij hopen, is die geen zeepbel, - kan hij vooruitweten, hoe lang die durenzal, en - weet gij hoe de prijscourant der effecten zal luiden over een jaartje, - of zelfsover eenemaand, in Engeland, als de zaken geen anderen keer nemen in Britsch-Indiëen - als ze dit niet doen - wie weet? - Wel! - welk eene heerlijke gelegenheid omzeepbellen op te laten! Wie kan beletten, dat ze niet altijd opgaan en terechtkomen!En mijn vriend, de wijsgeerige bellenblazer, hoe kan hij het helpen als gij niet

precies dezelfde kleuren ziet in zijne bel, als hij? Hij ziet dat groen de heerlijkstekleur is in zijne wereldbel; gij niet? Gij houdt ook niet van groen; gij begrijpt nietwat echt groen is; - wel, vriend, het is duidelijk: uw oog is bedorven, - gij zijtkleurblind, gij begrijpt niet, dat alles in deze wereld eigenlijk groen moet wezen, omgoed te worden? Weet ge hoe dat komt? Gij staat op een ‘verkeerd standpunt,’ datziet hij met een ‘geschokt gemoed;’ - geloof me, als alle menschen slechts zoo goedwilden wezen zich op het standpunt te vereenigen van den wijsgeerigengroenenbellenblazer, zij zouden ook begrijpen, dat groen de alleen-zaligmakendekleur is. - Kan hij het helpen, als ze dat niet doen willen? Is het zijne schuld, als zijngroen voor u er soms zoo leelijk zwart uitziet? Geen wonder, dat uwe verblindinghem eindelijk verveelt; dat het hem ergert, als uwe koppigheid het opgaan van zijnwaterbellen belet; - dat hij eindelijk zijne pijp breekt en ongeduldig wegwerpt, enmet de handen in de broekzakken gestoken, in plaats van zelf nog bellen op te laten,zich daartoe bepaalt om (van zijn standpunt gezien) uw sop te veroordeelen, en uwbellen voor ondoorschijnende, lichtontbrekende, ijdele, nietige, pikzwarte, stikdonkerebellen uit te maken. Kunt gij hem dit kwalijk nemen? Volstrekt niet. Hij wordt immersondersteund niet slechts door diegenen, welke op zijn standpunt staan en door zijnbril zien, maar ook door zoo velen, die halfblind zijn, - of geheel, - en niets zien, -en het toch aangenaam vinden blijken te geven van hun gaven, en die wanen onswijs te maken, dat ze zien, omdat zij met luider stemme: ‘Zwart! Zwart! of groen,groen!’ roepen, naarmate hun bevolenwordt. Gaat het niet zelfs zoo ver, dat sommigendergenen, die blind zijn en doofstom op den koop toe, toch gaarne daarvoor teekenen,dat groen de schoonste kleur ter wereld is, - en als zij zelfs niet eens schrijven kunnen,zetten zij niet hun merk, als zeer bevoegde beoordeelaars van de dingen, welke hetden ziende en hoorende soms zoo moeielijk valt te beoordeelen? Zijn het ook nietzeepbellen, die barsten en geen spoor achterlaten als zij verdwijnen, welke diergelijkemenschen aldus in de wereld zenden? Of laten dergelijke bellen soms een leelijkenreuk

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 354: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

347

achter, die ons sedert een jaar of wat, - toen zoo vele van ons April-gekken werden,- nog in de neusgaten hangt, - en ons ergert, maar toch heilzaam waarschuwt, om tentweeden male niet zoo gek te zijn! Want, dat toen velen van ons als dwazenrondliepen, de groote zeepbel van agitatie, die ‘men’ zoo handig op deed stijgen, tebewonderen, en dat wij in de handen klapten, en toejuichten, zelfs tegen onzen zin,- daaraan valt, dunkt me, nu niet meer te twijfelen.Over het algemeen, is het aardig te zien, hoe het geheele volk steeds gereed is de

zeepbellen na te loopen, die de een of andere handige goochelaar opwerpt. Mits hijmaar spektakel genoeg maakt en zorgt dat ze er fraai bont uitzien - en vooral nieuwschijnen, - kan hij er gerust op aan, dat ze opgang zullen maken, - evenals mijn goedeoude vriend Lourens Coster dat onlangs gedaan heeft.En niet slechts loopt het geheele volk de zeepbellen van anderen na; maar er zijn

zeer weinigen onder ons, die, zoo niet voor het publiek, dan toch voor zich zelvensteeds bezig blijven, met balletjes op te gooien, welke evenals die van het kind envan den staatsman bitter weinig stof blijken te bevatten, als men er eens een gat instoot.Daar is de kunst-zeepbel van den beroemden schilder Asfalt. Mijn hemel, wat is

die prachtig aan te zien, en wat zit er toch bitter weinig in, als men het goed nagaat!Hij is genre-schilder, o mijn vriend, en zijn stukken worden gezocht en duur betaalddoor de fashionable kenners. Hij heeft den mond vol van de ‘kunst,’ en hij schildertu - wat? Zijn het, zooals de stukken van de oude genre-meesters, poëtische, of zuivereopvattingen van het dagelijksche leven, waardoor hij omgeven is? Zijn hetkarakteristieke beelden uit dien tijd? Wel neen! Het zijn afbeeldingen van fraaiesatijnen japonnen op poppen, die gemodelleerd zijn, niet naar de natuur, of naar hetideaal van de natuur, maar naar de afbeelding daarvan, die hij bij de oude meestersgevonden heeft.Gerhard Douw, Teniers, Jan Steen copiëerden de natuur; onze nieuwe schilder

kopieert, of imiteert, de kopieën zijner voorgangers. Onze hedendaagsche kostumeszijn te leelijk; hij keert naar de middeleeuwen terug; wij bewonderen de getrouwheidzijner afbeeldingen; wij roemen zijn vlijt en zijne studie en zijne ‘behandeling;’ -wij prijzen zijn poppen en laten ons wijsmaken, dat ze menschen zijn - en detechnische vaardigheid hebben wij de beleefdheid ‘kunst’ in den hoogeren zin tenoemen; - en de kunst-zeepbel, zonder eene vonk van leven of gedachte er in, gaatop. Hoe dit komt? Kijk; daar gaat een aardig belletje op! Met het devies er op, datnegen van de tien kunstenaren u steeds met eene schouderophaling in 't oor zullenfluisteren: ‘Het publiek bij ons heeft geen kunstzin.’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 355: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

348

Maar, mag ik vragen, w i e het publiek uitmaakt? Enwaarom heeft het geen kunstzin?Naar ik meen, behooren wij allen tot het publiek, en onze kunstzin is niet gevormd,- omdat - ik ga nu eene zeepbel blazen, die niet licht opgaan zal, - de kunstenarenzelven meestal niet op de hoogte zijn, om ons wat schoons te laten zien. Omdat dekunst voor hen veelal de melkkoe van Schiller is, - ik heb het meer gezegd, geloofik, - en niet de hemelsche godin - en omdat - men neme het mij niet kwalijk, - nietalle kunstenaren hier te lande weten wat een kunstenaar zelf zijn moet, eer hij eenkunstwerk, - dat geene vergankelijke zeepbel zal wezen, - kan voortbrengen.Laat ik nu een mooi belletje daarvan blazen; - het is, ten minste, eene onschuldige

liefhebberij!Als ik mijne zeepbel oplaat met het ideaal van een kunstenaar prijkende, een

schilder, een toonkunstenaar, een beeldhouwer, wat ge wilt, - dan zie ik wat heelanders, dan ik zoo dikwijls in het leven ontmoet heb. Ik zie daarin een man, die juistomdat hij kunstenaar is, niet op de wijze van velen onzer zich ‘tot zijn vak’ bepaalt,en al het overige als buiten zijn kring beschouwt en ter zijde laat liggen. Als priesteren prediker van het schoone, niet voor deze of gene sekte, maar voor de geheelemenschheid, moet hij het schoone, in welke gestalte ook, huldigen. Hij k a n alshistorieschilder nooit uitmunten, indien hij niet evengoed geschiedkundige, -wijsgeerige geschiedkundige, - is, als practische kunstschilder; hij, de echtekunstenaar, moet alles, wat het gebied der kunst in de verste verte aanraakt, ter hartenemen en koesteren en bestudeeren, en meer lezen en meer zien dan tien geleerden,die niet ‘produceeren’ willen. Vooral moet hij niet den wansmaak huldigen deronwetenden, die de zeepbel van de kristallen klok niet weten te onderscheiden; - zijmoeten hem niet zeggen: ‘dit of dat willen wij hebben!’ maar hij, ‘uit de hoogtedonderende,’ als vader Zeus, moet hun zijn werk voorleggen en hen verpletterd ophet aangezicht doen nedervallen en dankbaar tegen hem opzien, in plaats vannederbuigend hem een brok van hunne tafels toe te werpen, meestal met debarbaarsche bijvoeging: ‘zoo'n kunstwerk is heel aardig, maar het kost een boel gelden dient toch tot niets.’Zoo'n gezegde, mijn vrienden, is de geliefkoosde zeepbel van het onwetend gedeelte

van het publiek, waaronder het zijne onnoozelheid tracht te verbergen. - Sla ze stuk,die malle luchtbel, onbarmhartig, en leer het volk, o kunstenaar, dat elk echt werkuit uwe hand eene les en eene leering bevat, die met goud niet te betalen zijn, - somsechter met eene Eikekroon heerlijk beloond worden!Wat ons aangaat, mijn geliefde broeders van de pen, met wie ik zulke aangename

uren heb doorgebracht na drukke handelsbezigheden, - o welke zeepbellen-blazerszijn wij niet!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 356: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

349

Zijn we niet steeds in de weer, liever iets heel nieuws en treffends op te werpen, daniets uitmuntends goeds? Is het ons niet eerder te doen, een boek te schrijven, dat doorvelen gelezen wordt, dan iets te leveren, dan nog eenig nut zal stichten? Houden wijons niet, mijne zeer bescheidene vrienden, voor de leeraren en gidsen der menschheidbij uitnemendheid, en wat doen wij om ons voor dat ambt te bekwamen? Wel, mijngeliefden, wij zoeken eerst een onderwerp, dat ‘trekt;’ dan (zoomogelijk) een uitgever,die betaalt, - en ‘v o g u e l a g a l è r e ,’ wij werpen eene zeepbel van een boek inde wereld en geven het prijs aan de winden, en bekommeren ons weinig waar hetheen moge komen en in welke handen, - mits het maar algemeen opgaat! - en wijeene tweede editie beleven, - of zelfs eene derde, - en ‘men,’ - dien wij toch zoo diepverachten, - van ons verklare: ‘hij is één eeuwige knappe kerel!’ zoodat wij eindelijk,zoo niet dadelijk, begrijpen, dat het nut van de drukpers is, wellicht om de menschente beschaven, maar zeer zeker, om onzen eigen onsterfelijken roem te vestigen.Onze roem, - die grootste van alle zeepbellen, welke de mensch ooit laat vliegen!

Onze roem, als staatsman, die minder van onze verdiensten, dan van de macht enden overwegenden invloed van deze of gene partij afhangt, - onze roem, die dooreen courantenartikel soms in de wereld gebracht en door een ander artikel wederuitgeblazen wordt. Onze roem, die nooit tot lang na ons overlijden gevestigd kanzijn, en dan eerst wezenlijk bestaat, als wij zelven er niets meer aan hebben. Onzeroem, dien de geschiedkundige weder opdelft uit muffige perkamenten, - of welkenhij bedaard afbreekt met den scherp critischen geest. - Onze roem, vooral als schrijver,die zwakke luchtbel, waardoor een nijdige recensent de pen stoot, en er wel eens eeneinde aan maakt, eer die eigenlijk recht bestaan heeft.Onze roem, dat groote, kostelooze geschenk, dat het publiek ons heden op eene

lichtzinnige wijze geeft, en ons morgen even lichtzinnig beneemt; o die schooneluchtbel, welke - wij bekennen het allen, - geene waarde heeft, en die wij allen tochtot het einde toe naloopen en waarvoor wij werken en streven en ploegen en zwoegen,alsof er geen schatten ter aarde daarmede te vergelijken waren. O die schoone, grootezeepbel, die ons door de herinnering aan de aarde hechten zal, als wij zelven er nietmeer zijn - o die schoone eerzucht om een groot man te wezen, - en desnoods eengoed mensch - als dat kan, - daarbij; - maar vooral het eerste! - vraag het duizenden,of zij het in hun hart niet wenschen liever een Alexander of een Napoleon dan eenSocrates of een Plato te worden; want, is de schitterende zeepbel niet steeds deverleidelijke geweest, - en zal die niet steeds de verleidelijke blijven, totdat - totdat- totdat

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 357: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

350

- vraag het maar dominee A. - totdat zijne sekte de overheerschende zal zijn gewordenen de wereld door haar verbeterd en bestuurd wordt - zoo niet - dominee B. gelijkheeft, die - in weerwil van dominee C. hetzelfde van zijne leer volhoudt, - hoeweldominee D. geen van beiden gelijk geeft, en de eerwaarde E. stellig verklaart, datgeen van allen er iets van afweet, behalve hij, die het toch op sommige, kardinalepunten volstrekt niet eens is met dat groote licht F. - en de theologische zeepbellenvliegen heen en weer en gaan op en dalen neder tot het mij voor de oogen duizelt enik genoodzaakt ben, als ik den godsdienst wil zien, de theologie te vergeten; - wanthet aantal kerken belet soms het vrije gezicht op het Christendom zelf, - het eeuwige,dat geene zeepbel is, uit welk oogpunt men dat ook zou willen beschouwen.

Morgen!

Mi j n h e e r !

Onlangs las ik in zeker Engelsch tijdschrift, - naar ikmeen deH o u s e h o l d w o r d svan Charles Dickens; - ik heb de nommers nog liggen en zal het morgen nazien, -de geschiedenis van iemand, die op eene hartverscheurende wijze klaagde, dat hijzijn geheele leven lang niets goeds had kunnen doen, omdat hij het ongelukkigegebrek had, van alles, dat van belang was, tot ‘aanstaande week’ uit te stellen.Die geschiedenis trof mij zeer, omdat ik zelf, - misschien evenals enkele andere

mijner landgenooten, - met eene dergelijke kwaal steeds te worstelen heb gehad, -of liever met een vijand te strijden, die aanhoudend belet heeft, dat ik, zooals ikgehoopt had, in de wereld vooruitging, en de groote rol speelde, waartoe, - daarvanben ik overtuigd, - ik door de natuur bestemd was.De vijand, dien ik bedoel, mijnheer, is niet de ‘aanstaande week’, maar zijn oudere

broeder, de voor mij nooit verschijnende dag van ‘morgen.’Die schelm, mijnheer, heeft mij, zoolang ik mij herinneren kan, op de meest

arglistige wijze gefopt, en daar mijn bekentenissen wellicht u en uw lezers van nutkunnen wezen, zal ik het wagen ze u mede te deelen - altijd in de veronderstelling,dat ik heden daartoe in staat zal wezen, en niet door de eene of andere onverwachte,of hinderlijke gebeurtenis gedwongen word de uitvoering van mijn voornemen tot‘morgen’ uit te stellen, - hoewel het wellicht beter zou zijn als ik dat maar deed; wanthet is heden heerlijk weder en ik heb wat beweging noodig, en morgen kan hetregenen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 358: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

351

Nu, wij zullen zien. In ieder geval zal ik nu een begin maken met de beschrijvingvan den aanhoudenden strijd, dien ik met ‘morgen’ heb moeten voeren.Reeds op school, mijnheer, heeft die vijand mij menige poets gespeeld, en mij

vele, wezenlijk onverdiende straffen op den hals gehaald. Ik durf volhouden, dat ikeven vlug, zoo niet vlugger was dan de meeste mijner speel- en schoolmakkers, endaarop vertrouwende, was het niet te verwonderen, dat ik mij gewoonlijk niet haasttemijn werk af te doen. 's Namiddags kon ik er niet toe komen, omdat ‘morgen,’ - diezich zelven nog niet liet zien, - mij op eene arglistige wijze den heelen langen avondin het verschiet vertoonde. 's Avonds, heel laat, echter trad ‘morgen’ zelf op, en waseven vol schoone beloften als een pas benoemde volksvertegenwoordiger, terwijl,als hij eens geïnstalleerd was, hij even weinig daaraan voldeed. Maar in dien tijdwist ik dat niet. ‘Morgen’ vertoonde zich ook altijd in de meest bekoorlijke gestalteaan het oog mijner verbeelding. ‘Morgen’ zou zeker de eene of andere uitvlucht, ofredmiddel opleveren, als het gevreesde uur van schoolgaan naderde, om mij uit mijnnood te redden, en dus onbekommerd omtrent de zorgen van den volgenden dag,legde ik mijn onschuldig hoofd neder, en sliep gerust in, zonder over de toekomst tetobben.‘Morgen’ was ook inderdaad, in dien tijd, het land van belofte, dat het zoete

Luilekker-land mijner eerste jeugd verving. Niet slechts door hetgeen ik zelf van‘morgen’ verwachtte en hoopte, maar vooral door hetgeen oudere of wijzeremenschenmij zoo dikwijls van hem voorspelden. En wezenlijk, terwijl men mij waarschuwde‘nooit op de toekomst te rekenen,’ wees men mij steeds met zekerheid op ‘morgen.’Had ik erge kiespijn, dan troostte men mij met het vooruitzicht dat het ‘morgen’

weder over zou zijn; treurde ik om een stuk gebroken speelgoed, of eene gemistevreugde, dan zeiden de volwassen menschen, dat ik het ‘morgen’ zeker al vergetenzou zijn. Drong ik op iets aan, dat ik gaarne van mijn vader wilde verkrijgen, danverzocht hij mij hem tot ‘morgen’ den tijd te geven er over te denken. Men moestzich toch nooit overhaasten. - Het was goed ‘er over te slapen.’ Als ik er ‘morgen’nog zóó over dacht als heden, zou men mijn wensch vervullen, en de wijze ‘morgen’kwam, en ik was weder met iets anders bezield, voor een nieuwen ‘morgen’, en evengelukkig als te voren.Vreemd was het echter, dat ‘morgen’ zelf onbereikbaar scheen te blijven; hetgeen

tot ‘morgen’ uitgesteld werd, gebeurde zelden of nooit - naar het mij voorkwam, -en vooral begon ik eene onbepaalde vrees voor ‘morgen’ te gevoelen, toen ik, nogals kind, zwaar ziek ter neder lag, en dat niet wist, en steeds opstaan en spelen wilde,en de onverbiddelijke dokter mij telkens

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 359: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

352

op ‘morgen’ wees, en mijne goede moeder, met tranen in de oogen, mij ook verzochttot ‘morgen’, - slechts tot ‘morgen’ geduld te hebben. Het duurde lang eer die‘morgen’ eindelijk verscheen, en toen nog langer eer de ‘morgen’ aanbrak, waaropik weder als van ouds onder mijn kameraden kon gaan, en naar den gelukkigen‘morgen’ uitzien, wanneer wij ten minste's namiddags vacantie zouden hebben, - ofmet siddering aan den ‘morgen’ denken, wanneer ik wegens ‘verzuimd werk’ metzoo of zoovele ‘afkeuringen’ onder het berispend oog van mijn vader moest treden.Zoodoende kreeg ‘morgen’ reeds vroeg iets geheimzinnigs en ontzagwekkends

voor mij, maar tevens eene onwederstaanbare bekoorlijkheid, die, evenals van oudsde stem der Syrenen voor de onvoorzichtige zeelieden, hoogst noodlottig voor mijwerd.

Ik ging van school, dat moet ik zeggen, met de beste voornemens bezield. Ik wasoud genoeg geworden, om te beseffen hoe veel kwaad het mij reeds gedaan had naarde zoete stem van ‘morgen’ geluisterd te hebben, en ik nam mij voor, nu wis enzeker, voor den laatsten keer, mij door de verleiding te laten overwinnen.Heden, het was de eerste dag van mijne gulden vrijheid, wilde ik luieren; ‘morgen’

zou ik dadelijk een begin maken met een geheel nieuw leven.En daartoe werd ik door mijn vader in staat gesteld. Ik kwam onmiddellijk als

leerling op het kantoor van een notaris, en zou door hem voor dat vak opgeleidworden. Ik zeg door hem, maar had liever moeten zeggen door zijn beloften, doorzijn klerken en vooral door eigen inspanning. Want de patroon had het heel druk.Op marktdagen geleek het kantoor op de a n t i -c h am b r e van een minister, die

nog iets te zeggen heeft, zoo volgepropt was het met boeren en landjonkers, diewachtten op hunne beurt om eene audiëntie van den heere notaris te krijgen, - terwijlop andere dagen, met wat bezoeken van voorname klanten en verkoopingen, enfamilieraden, en boelberedderingen en inventarissen en testamenten enallergewichtigste conferentiën, den patroon geen tijd overbleef om zich met mij opte houden, en ik het heel natuurlijk vond, dat, wel viermaal in de week, als ik methet een of ander stuk, dat ik afgeschreven had, vóór hem verscheen, om het doorhem te laten onderteekenen, hij mij zeide, met een blik op zijn horloge: ‘Heden ishet al te laat; maar morgen zal ik je wel polsen, en zien wat ge in den tijd, dat ge hierzijt, geprofiteerd hebt. Ga nu weder vlijtig aan het werk en luier niet!’Langzamerhand werd dit ‘morgen’ van hem tot eene conventioneele fictie onder

ons, (zoo wat het ‘m o n c h e r f r è r e ’ der

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 360: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

353

Keizers en Koningen onderling), waaraan wij geen van beiden iets hechtten; maardie hij nooit verzuimde1.‘Morgen,’ dus zei mijnheer, ‘zal ik u polsen,’ en ik antwoordde steeds: ‘als het u

belieft, mijnheer!’ uiterlijk heel eerbiedig, maar met een inwendigen glimlach, enhet vaste voornemen, om totdat de ‘morgen’ van mijn patroon kwam, alle ernstigestudie, die nu, naar ik meende, voorbarig en nutteloos zou wezen, uit te stellen.En toch had ik beter moeten weten; want menigmaal hoorde ik iemand, die op

zekeren dag geld aan mijn patroon uit te betalen had, tevergeefs zijne genade tot‘morgen’ inroepen, en tot antwoord krijgen, ‘dat hij van al dat wachten tot “morgen”en weder tot “morgen” geen vriend was, en dat in zaken de regel was, op den dagzelven betalen, of -’Hij ging zelden of nooit verder dan dit verschrikkelijke ‘of -’, want het werd van

zulk een dreigenden blik vergezeld en de patroon was zoo vasthoudend, dat, als erwat te halen viel, het zeker na dat ‘of -’ kwam, en als er niets bij te winnen was methardvochtig te wezen, dan was mijn patroon de godsdienstige man ter wereld, en zeidikwijls met een glimlach, dat, als hij niets anders kon krijgen, hij zich gaarnetevredenstelde met eene belofte van betaling, omdat men nooit weet wat de dag van‘morgen’ opleveren kan.Eindelijk leverde die voor mij mijne eerste zware ramp op.Iemand, die evenals ik het slachtoffer van ‘morgen’ was, had beloofdmijn patroon

te komen afhalen, om met hem naar buiten te gaan; maar in plaats daarvan zond hijeen briefje, dat hij ‘morgen’ komen zou, en daar ik het schrijven overhandigde, enmijn patroon mij knorrig naar een stuk werk vroeg, dat ik insgelijks tot ‘morgen’uitgesteld had, kreeg ik al dadelijk eene lange preek over mijne nalatigheid en, f a u t ed e m i e u x , om den tijd te dooden tot etenstijd, ging de heer notaris mij voor deneersten en laatsten keer vóór het examen, dat binnenkort zou plaats hebben, zelfonder handen nemen.Het was tevergeefs, dat ik hem verzekerde, dat ik juist voornemens was geweest

om ‘morgen’ alles te herhalen, wat ik vroeger bestudeerd had; - en nu van mijn kant,tot zoo lang uitstel vroeg. Niets mocht baten. Mijne volslagen onwetendheid kwamvoor den dag, en ik kreeg bevel om dadelijk mijn boeken bijeen te halen, en ‘morgenaan den dag’ vlijtig en onafgebroken voor mijn examen aan het werk te gaan.Ik verklaar plechtig, dat ik het vaste voornemen koesterde dat

1 De Oude Heer Smits neemt zich voor ‘morgen,’ - of iets later, - een heel belangrijk stuk overeenige conventioneele ficties in het algemeen en in het bijzonder te schrijven.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 361: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

354

te doen; maar toen ‘morgen’ weder heden was geworden en mijn patroon in zijnedrukte mij schijnbaar vergeten had, gaf ik mij weder over aan de macht van dentoovenaar ‘morgen,’ - en dus ging het voort, totdat eindelijk ‘morgen’ de dag vanhet examen was, en het te laat werd, om iets degelijks te doen.De uitslag was zoodanig als men verwachten kan. Mijn ouders waren droevig

teleurgesteld; mijn patroon was woedend op mij, die hem zulke schande aandeed,en toen ik weder op het kantoor verscheen, verklaarde hij ronduit, dat het hem grootgenoegen zou doen, als ik hem ‘liever heden dan morgen’ van mijn bijzijn bevrijdde.Ik had zulk een angst gekregen voor ‘morgen,’ dat ik hem onmiddellijk bij het

woord nam en het huis verliet en eenigen tijd rondliep met het vaste voornemen naareene andere carrière te zoeken, die beter met mijn smaak overeenkwam, dan die vannotaris, waarvoor ik ook bekende, dat ik, hoe knap ook, geenszins geschikt was.Terwijl ik nog bezig as met zoeken en steeds in de hoop leefde, dat ‘morgen’

eindelijk wat voor mij opleveren zou, vond ik iets, dat ik in het geheel niet zocht,namelijk eene jonge dame, die diepen indruk op mijn hart maakte.Men zegt veelal, dat ongelijke karakters elkaar zoeken, en dat wat ieder mist, in

zijn eigen hart of verstand, hij ‘z u e r g ä n z e n s u c h t ’ door de vereeniging methet geliefde voorwerp. Dat mag wel soms het geval wezen; maar met mij was hetanders.Mijne bemindeAdolfine en ikwerden door onderlinge overeenkomst aangetrokken.

Wij zaten soms heele avonden bij elkaar, zonder aan den dag van morgen te denken,en maakten ons idealen en dweepten in den maneschijn op de meest aandoenlijkewijze. Op feesten en partijen waren wij ook steeds onafscheidelijk, en in het geheimwaren wij al lang verloofd, hoewel ik het altijd, ik weet niet waarom, tot ‘morgen’uitstelde, om de toestemming van onze ‘wederzijdsche betrekkingen’ tot onzeverbintenis te vragen.Inmiddels maakte ik een paar fraaie teekeningen, die in vergulde lijsten in de

zitkamer van onze toekomstige woning moesten prijken, en Adolfine was steeds ophet punt om ‘morgen’ een paar pantoffels voor mij te borduren, die ik 's avondsaantrekken zou, als ik te huis kwam vanmijn werkzaamheden in de betrekking welkeik altijd door tot ‘morgen’ uitstelde te zoeken.Op deze wijze verging bijkans een jaar, het gelukkigste, dat ik ooit beleefde, of

wellicht ooit beleven zal, - toen mijn vijand ‘morgen’ mij alweder een harden slagtoebracht.Een oom namelijk van mijne Adolfine was rijksontvanger ergens in de buurt van

de stad, waar ik woonde, en de vader van mijne beminde, die wellicht gissen kon,hoe de zaken tusschen mij en zijne dochter stonden, en mij ook niet ongenegenscheen, had

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 362: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

355

met zijn broeder gesproken, die beloofd had, als ik hem beviel, mij eene plaats opzijn kantoor te geven, en mij in de gelegenheid te stellen mij in zijn vak te bekwamen.Eens zoo ver, zou het niet moeielijk voor mij geweest zijn verder te komen; het wasnog in den goeden ouden tijd, toen een ontvangerschap wezenlijk iets waard was, endaar ik een neef in Den Haag had, die veel vermocht, en men destijds niet zoo velegekke klachten aanhief als thans over nepotisme en protectie en dergelijke wettigemiddelen van bevordering, had ik wellicht, - zonder toedoen vanmijn vijand ‘morgen,’- eens als ontvanger fortuin kunnen maken.Nu weder, zooals gezegd, is trad hij tusschenbeide en bedierf alles.Ik was vol dankbaarheid jegens hem, dien ik zoo spoedig mijn schoonvader hoopte

te noemen, en beloofde volgaarne ‘morgen aan den dag’ werk van de nieuwebetrekking te maken; - ik moest vooral dadelijk een bezoek gaan afleggen bij denontvanger zelven. Maar ‘morgen’ kon ik er niet toe komen; het was veel te ver omvóór den avond terug te kunnen wezen en dien avond was er juist eene groote partij,waar ik Adolfine zeker ontmoeten zou, en dat in het bijzijn van een mededinger, eenex-student, die haar sinds lang meer oplettendheden bewezen had, dan mij bevielen.Ik bracht ook eenige zeer gelukkige uren met haar door en wij praatten, tusschen dedansen, veel over onze vooruitzichten en het gewichtige bezoek, dat ik ‘morgen’afleggen zoude; - maar ‘morgen’ kon ik weder de gelegenheid niet vinden naar buitente gaan, en op een dag kwam het toch niet aan, en zoo ging het voort, van week totweek, tot ik, op zekeren dag, - nadat ik aan mijne beminde den vorigen avond deplechtige belofte gedaan had, ‘morgen’ heel bijtijds weder te komen, een bezoekontving van haar oudsten broeder, heel in de vroegte, die mij kwam mededeelen, datde vader van een academie-kennis van hem juist dien morgen ‘acces’ gevraagd hadvoor zijn zoon, die al lang Adolfine bemind had, en hij niet twijfelde of ‘de zaak zoudoorgaan.’Het was tevergeefs, dat ik hem, op mijn woord van eer, verzekerde, dat ik ‘morgen’

bij zijn vader had willen gaan met hetzelfde doel, en dat ik alleen gewacht had, omeene gelegenheid te vinden zijn oom te spreken, ten einde mij te etablisseeren. Hijgaf mij tamelijk rondborstig te kennen, dat ik zoo lang met het een en ander gedraaldhad, dat nu alles te laat kwam, en zijne zuster, zooals hij verzekerde, was van dezelfdemeening. Ik behoefde slechts tot morgen te wachten, zooals hij met een spottendenglimlach zeide, om daarvan overtuigd te worden.En ditmaal bracht ‘morgen’ hetgeen beloofd was, mede, in den vorm van een kort

briefje van Adolfine, waarbij zij mij te kennen gaf, ‘dat zij niet gelooven kon, dat ikhaar zoo vurig beminde als

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 363: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

356

ik zeide, anders zou ik toch niet steeds, - onder allerlei nietige voorwendsels, - destappen tot “morgen” uitgesteld hebben, die wellicht tot een anderen uitslag dan dentegenwoordigen geleid zouden hebben.’Ik behoef niet uit te weiden over mijne teleurstelling en toorn toen ik dit briefje

van de ontrouwe ontving; weldra echter kwam ik tot bezinning en besloot niet meeraan haar te denken; - ik wilde vooral dat noodlottige briefje verbranden, waardoorik zoo diep getroffen was geweest; - maar het ligt nog in mijne secretaire; - ‘morgen’zal ik het, nog vóór het ontbijt, aan de vlammen overgeven; - dat is mijn vastvoornemen, - en dan zal ik haar ook eindelijk vergeten, die - e n f i n mijnheer, datis alles voorbij, en nu blijft me nog over, enkele van de andere rampen te beschrijven,die ‘morgen’ mij berokkend heeft.De eerste van alle, - na mijne ongelukkige liefdezaak, - was het verlies eener kleine

erfenis. Ik had namelijk in de dagbladen gezien, dat de erfgenamen van zeker persoon,die zonder testament gemaakt te hebben, overleden was, opgeroepen werden vóórzekeren dag in zekere maand, zich aan te melden, en daar ik onder de erfgenamenbehoorde, en mijn recht niet te betwisten was, begreep ik ook, dat ik mij niet behoefdete haasten met mijn reclames in te dienen.Ik stelde dus steeds de noodige schreden, op mijne gewone wijze, tot ‘morgen’

uit; de zaak raakte bij mij langzamerhand in het vergeetboek, en toen ik eindelijkhier en daar rondliep om eenige inlichtingen in te winnen, en mijn koffer al gepakthad, met het vaste voornemen om ‘morgen aan den dag’ naar de stad te reizen, waarmijn bloedverwant overleden was, vernam ik, dat ik juist drie weken te laat zoukomen en mijn geld reeds onder de andere erfgenamen, met wie ik in vijandschapleefde, verdeeld was. Het zou meer gekost hebben, dan het bedrag van de geheeleerfenis, om te procedeeren, en dus berustte ik in mijn lot, - vrij kalm, omdat ikgelukkigerwijze niet op een stuiver behoef te zien, en zelfs een klein kapitaaltje sederteenigen tijd renteloos heb liggen; ik moet ‘morgen aan den dag’ er werk van makenhet goed uit te zetten. Ik heb dit vroeger gedaan met wat geld in acties van hetC r e d i e t -m o b i l i e r ; - maar heb zoo lang ge draald met uitverkoopen, dat, toenik ‘morgen’ dat doen wilde, ik in de courant zag, dat die acties 100 frs. gedaald waren,en dus nu met geduld betere tijden afwacht. Maar dit terloops gezegd; - ik keer totmijn onderwerp terug. Niet alleen heeft ‘morgen’ mij belet mijzelven in honderderleigevallen te bevoordeelen; - hij heeft niet slechts mij kwaad gedaan; maar welhonderdmaal belet, dat ik anderen iets goeds deed. Ik heb het bezoeken van eenzieken vriend tot ‘morgen’ uitgesteld, en vond hem, als ik eindelijk aankwam,genezen, en woedend over mijn verzuim; - of nog erger:

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 364: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

357

ik heb eene condoleantie-visite bij eene schoone weduwe zoo dikwijls tot ‘morgen’uitgesteld, dat ik haar eindelijk opnieuw geëngageerd vond als ik mij aanmeldde, eneen heel mal figuur maakte met mijn lang gezicht toen ik bij haar in de kamer trad.Ik heb het uitgesteld tot ‘morgen’ om eene kleine gave aan een arme te zenden, enben beschaamd geweest toen ik eindelijk veel te laat daarmede aankwam. Ik heb hetantwoorden op de menigvuldige brieven van een mijner beste vrienden telkens enzoo herhaaldelijk tot ‘morgen’ verschoven, dat ik eindelijk niet hem gebrouilleerdben geraakt, - en er ligt nu op mijne schrijftafel zulk een stapel brieven, over zakenvan allerlei aard, dat ik, - al begon ik ‘morgen’ vroeg er aan, zeker niet in eene maandzou klaarkomen met mijn antwoorden. Ik laat ze dus maar liggen, in de hoop, - maartoch nauwelijks in de verwachting, dat er vroeger of later iets van komen zal. - Daarspreek ik nu van de hoop, en het is een spreekwoord, dat ‘hoop doet leven.’ Ik heber niets tegen, en wil het gaarne voor mij ook onderteekenen, - mits, het de hoop op‘morgen’ niet zij; want hare bedrieglijkheid is mij zoo duidelijk in alle opzichtengebleken, dat ik hoegenaamd niet meer daaraan durf te hechten. ‘Het verledene keertniet terug,’ is ook eene waarheid, waarmede ik volmaakt instem; maar men moet erbijvoegen, dat voor vele menschen ‘morgen’ nooit komt, en wezenlijk, waarde heerSmits, ik heb over dit onderwerp zulke schoone gedachten in mijn hoofd verzameld,dat ik mij ten stelligste voorgenomen heb, ‘morgen’ een begin te maken met ze opte schrijven. Ik zou dat ook nu kunnen doen; maar, ‘morgen is ook nog een dag’ enhet is nu reeds zoo laat geworden, dat als ik mijn brief heden niet afmaak, het wel‘morgen’ zou kunnen worden, eer die ten einde kwam, en heden wil ik hem tochverzenden, opdat hij u zonder feil ‘morgen’ bereike.Ik heb de eer te zijn, enz.

Eenige maatschappelijke hommels.

Onze maatschappij, zooals meermalen gezegd en geschreven is, gelijkt op eenreusachtigen bijenkorf, en daardoor worden onderhouden, dat moet men bekennen,ook eene ontzettende menigte hommels, die zonder, naar het schijnt, iets tot dealgemeene welvaart bij te dragen, geweldig veel noten op hun zang hebben, en ookeene zekere rol weten te spelen in de verschillende kringen, waartoe ze behooren.Deze maatschappelijke hommels gonzen ook overal rond en verkondigen steeds

met luider stemme hunne eigene belangrijkheid en de nijvere bijen, die den tijd niethebben hun aanspraken te toet-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 365: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

358

sen, stemmen stilzwijgend in hun eischen toe, en nemen den hoed veelal voor henaf, terwijl men zelden vraagt, waartoe ze eigenlijk dienenIk moet ook bekennen, dat het antwoord op deze vraag hoogst moeielijk zou zijn.

Wij zijn lang niet achter al de geheimen der schepping, en ik, voor mij, vind er evenweinig verrassends in, dat we niet ontdekken kunnen, tot welk doeleinde sommigemenschelijke hommels moeten bestaan, als ik mij er over verwonder, dat de knapstenatuurkundigen mij nog een antwoord moeten schuldig blijven, als ik hen vraag, omwelke reden zekere hatelijke en zeer lastige kleine insecten soms dáár rondkruipen,waar iedereen, behalve een Franschman, ze altijd met zooveel walging ontdekt.Maar het is soms leerzaam en bijna altijd onderhoudend, hetgeen men niet recht

begrijpt, te onderzoeken; - met uitzondering, natuurlijk, van alles wat ‘budget’ en‘wetsontwerp’ is. Al ontdekt men niets, dat bepaaldelijk van nut kan wezen, menziet toch zeker iets nieuws en verrijkt zijn brein met een raadsel te meer, welksoplossing ons wellicht aan dezen kant van het graf niet geopenbaard zal worden,maar welks overpeinzing zelden geheel onvruchtbaar blijft.Dus ga ik heden een weinigje mijmeren over de menschelijke hommels, wier

gegons bijna dagelijks mijne en mijner naasten ooren vervult. Wij kunnen ook veiligdie luidruchtige insecten eens onder het ontleedmes nemen; wij weten, dat ze zonderangel zijn, en mogen op ons gemak daaraan tomen en plukken zooveel we willen,zonder eenig gevaar te loopen of eenige wreedheid te begaan, - alles natuurlijk terbevordering der belangen van de wetenschap!Wij behoeven niet ver te zoeken, om dadelijk een heele menigte hommels te vinden,

zelfs in onze handelswereld, of liever op de grenzen daarvan, insecten, die van deningang van de Beurs niet te verdrijven zijn, en toch zoo te zeggen, nooit over dendrempel komen, - die meer spektakel maken en nog minder uitvoeren dan de jodenmet de loterijbriefjes op straat, en die ook aan iederen handelaar overbekend zijn.Kent ge niet bij voorbeeld, al sedert jaren, dien reeds bejaarden man, met zijn

magere, spitse gelaatstrekken, zijn rusteloos oog, zijn grijs geworden haar, zijnversleten fatsoenlijk uiterlijk, en zijne zwartlederen, dikke portefeuille, die hij altijdin den borstzak van zijn dichtgeknoopten rok draagt, terwijl zijn bevende vingerskrampachtig zijn katoenen parapluie grijpen, als hij u met eenmengsel van hoogmoeden nederigheid aanspreekt, en u dringend verzoekt, hem een onderhoud van een halfuurtje te vergunnen? Begint ge niet dadelijk met onwillekeurig den broekzak toe teknoopen, uit vrees voor eene bedelpartij, en stelt hij u niet onmiddellijk

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 366: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

359

gerust, door u op geheimzinnigen toon te zeggen ‘dat hij niets hoegenaamd van uverlangt, maar u alleen eene mededeeling te doen heeft van het uiterste belang, enz.’- en hebt ge soms niet moeten toegeven en een uur bepalen om hem te ontvangen,omdat het een hommel is, die een fatsoenlijken naam draagt, de neef wellicht vaneene bij, met welke gij juist bezig zijt druk honig te maken? Of wellicht doet ge datalleen uit nieuwsgierigheid en voorzichtigheid, om niet op eene lichtzinnige wijzeeene belangrijke mededeeling te missen.En het uur is gekomen, en de hommel, die nu meent, - wat hij bij iedere zulke

gelegenheid doet, - op het punt te staan van eene bij te worden, - treedt bij u binnen,en ziet angstig toe, dat de deur gesloten is, en haalt de geheimzinnige portefeuille tevoorschijn en ‘rekent op uwe discretie,’ en gonst u een plan voor, welks uitvoeringu en hem, en allen, die daaraan deelnemen, tot de rijkste der stervelingen zal maken,- en waaraan niets ontbreekt dan dat het uitvoerbaar zij, en ontdaan worde van al debezwaren, die u dadelijk voor den geest verrijzen, maar die onzichtbaar blijven voorden armen hommel, die niets inziet, dan dat gij verblind zijt.Weet gij niet hoe dat arme wezen reeds jaar op jaar den tijd besteedt met de

uitwerking van honderden dergelijke plannen, en hoe hij, als gij hem eindelijk meteene stellige weigering afwijst, met een zucht en in zenuwachtigen angst vertrekt,om iemand anders te vinden, die, zooals hij hoopt, vatbaarder voor overtuiging zalzijn dan gij, - en volgt gij hem niet soms in uwe verbeelding in al zijn doen en drijven,met eene medelijdende belangstelling, die voor u zelven iets onverklaarbaars heeft?Daar zit hij, avond op avond, op zijne armoedige kamer, met een kloppend hart,

bladzijde op bladzijde vol te schrijven en berekening op berekening te maken, enmet schitterende oogen de veelbelovende uitkomsten na te gaan, - als een alchymistvanouds, in zijn onderwerp verdiept, tevreden met zijn droog stukje brood en zijnglas water, en zijne schamele kleeding, en hunkerende slechts naar de gelegenheidom de schatten te verdienen, die steeds voor het oog zijner verbeelding schitteren,en welker bezit hem in verlegenheid zou brengen, omdat hij door de gewoonte vanontbering niet weten zou, waarop en hoe ze te besteden. Vroegt ge hem ook, waaromhij naar zulke onmetelijke rijkdommen verlangde, - hij zou u het antwoord schuldigmoeten blijven. Hij is geen vrek en geene bloote geldzucht drijft hem op zijn somberenlevensweg. Hij is zelfs mild en goedhartig op zijn tijd, en zal van zijn weinige centengaarne eenige aan den kreupelen bedelaar geven, en zijn stukje broodmet een buurmandeelen; - maar hij gaat steeds rond met zijne dolzinnige plannen, totdat zijn eigengebrom hem doof heeft gemaakt voor alle overige gelui-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 367: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

360

den; hij is zoodanig van het gewicht er van overtuigd, dat hij alle gebeurtenissenalleen afmeet naar den invloed, dien ze op zijn speculatiën zouden kunnen hebben,en als iemand hem eenige welwillendheid in andere opzichten betoont, meent hijhem vorstelijk te beloonen door een prospectus van zijn groot en zeer onfeilbaar plante schenken en hem tot deelhebber te maken van een geheim, dat hij aan iedereenvertelt.Heb medelijden met hem in uw hart, als ge verkiest, maar laat het hem niet zien;

want hij zou u dit kwalijk nemen. Integendeel, hij is het, die in zijn hart uweverblinding betreurt, en niet begrijpen kan, hoe iemand van uwe schranderheid zooonredelijk kan zijn op het éénige punt, waaromtrent hem uw oordeel van belangschijnt.Behandel zoo'n armen hommel maar met welwillendheid en lankmoedigheid; zoek

niet hem tot eene bij te hervormen, - dat zou vergeefsche moeite zijn; maar laat hemonschuldig rondgonzen en betreur het, als ge langzamerhand ontwaart, hoe de vroegerebonte kleuren, waarmede de hoop hem opschikte, verbleeken, en zijne stem steedszwakker en zwakker wordt, tot hij eindelijk, - tot het laatste toe gonzend - zonderhonig of was bereid te hebben, - de lam geslagen, verstijfde vleugels laat hangen enzich eindelijk - om niet meer teleurgesteld te worden, - ter ruste legt.Een andere hommel in de handelswereld, die meer leven maakt en ook veel meer

aanzien geniet, maar die eigenlijk even weinig nut sticht voor zich of voor anderen,is ook ons allen bekend. Het is de hommel, die in groote pracht en weelde leeft vanden honig, die zijn voorzaten, nijvere bijen, vergaderd hebben, en dien hij nu alleenals middel beschouwt, om zich in alle opzichten te goed te doen. Hij is niet slechtseen hommel, maar is er trotsch op, en bromt dat iedereen in de ooren.Het aloude kantoor, de cel, waar zijn schatten bewaard zijn, houdt hij uit

eigenbelang nog staande. Ze is bevolkt door een half dozijntje werkzame insecten,die een karig loon van den grooten hommel ontvangen, en die zijne cel steeds metwas en honig voorzien. Hij vertoont er zich slechts, om deze arme diertjes te latengevoelen, dat hij hun meerdere is, om rond te gonzen en zijne handteekening te zettenonder de stukken, die de nederige boekhouder of correspondent aan zijneHommelschap onderwerpt, en welke hij ternauwernood goed verstaat. Hij heeftzooveel rond te vliegen, zooveel te brommen, dat hij den tijd niet vinden kan eenigander werk te verrichten dan voor zijne eigene, talrijke behoeften te zorgen en hij iszoo onwetend, dat, indien de nederige bijen, die hem dienen, niet doodeerlijk waren,hij spoedig geheel en al van zijne schitterende pracht beroofd zou zijn. Inderdaad,er is iets aandoenlijks in voor mij, als ik soms zie met welke voorbeeldeloozegetrouwheid en zelfopoffering, die dikwijls zoo karig

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 368: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

361

vergolden worden, onze kantoorklerken in de groote handelssteden voor ons, grooteheeren, arbeiden. En met welke vooruitzichten? wellicht om eene ‘verhooging’ najaren, van enkele honderd guldens te verdienen, terwijl zij door hunwerken en ploegenen zwoegen duizenden voor ons opzamelen - en toch nog altijd als mindere wezensdoor hun dankbare heeren en meesters behandeld worden. Vooral door den echtenHommel, die op zekere dagen van het jaar hun een groot feest geeft, waaropmevrouwHommel - vertelt zij dat niet met een zwaren zucht aan al haar deftige kennissen? -zich opofferen moet en deze verachtelijke wezens, - die hun leven lang voor haarhuisgezin werken, - aan hare prachtige tafel, of in haar schitterend salon op een kopjethee moet ontvangen. Altijd echter op eene echt hommelsche wijze, - en op zulk eenebeleefd nederbuigende wijze, dat het voor zulk eene arme bij dikwijls eene zwarebeproeving is, zich als gast van den patroon, reeds acht dagen van te voren, tot eend i n e r bij hem te zien uitnoodigen.‘Is dat ook een genoegen voor een mensch?’ vroeg me eens zoo'n arme drommel,

toen ik hem zeide, dat ik hoopte, dat hij den avond van te voren bij zijn grootenpatroon, den heer Hommel, aangenaam had doorgebracht. ‘Is dat een genoegen vooreen mensch, mijnheer Smits; ik word ten eten uitgenoodigd acht dagen van te voren,en moet komen, omdat mijnheer Hommel wel weet, dat ik geene reden heb om wegte blijven. Ik moet mij de kosten maken van een paar nieuwe handschoenen; mijnevrouw heeft een halven dag werk om mijn wit vest en mijne witte das in orde tebrengen (en terloops gezegd, zij is er ook trotsch op, als ik bij de groote lui gevraagdword), en ik moet eene fooi op zak steken voor den knecht, die mij en mijn collega'sveracht en ik moet naast mevrouw Hommel zelve aan tafel zitten, die telken jare mijvoor den kassier houdt, en den kassier voor mij, en onze namen verkeerd uitspreekt,en om iets te zeggen, zesmaal in een uur vraagt hoe mijne vrouw en kinderen hetmaken, en niet luistert naar het antwoord, dat ik haar geef, en eindelijk den armenkassier, die twee jaren geleden zijne wederhelft begraven heeft, te kennen geeft, dat“zij gisteren zijne vrouw in bloeienden welstand op de straat heeft ontmoet.” En dan,mijnheer is er een einde aan 't gesprek; want wij kunnen niet over de comedie en debals spreken, en daarom niet met het nieuws van den dag te voorschijn komen, enwij zien op onze borden en bederven ons de maag met allerlei kost, die we nietkennen, en maken een mal figuur zelfs voor de knechts, omdat we onhandig met deasperge-tang omgaan en het zoutvat omverwerpen in onze verlegenheid, of eenigeandere zonde bedrijven, die mevrouw ons op eene genadige wijze vergeeft, terwijlzij en haar man in het geniep blikken op elkaar werpen, die duidelijk te kennen geven,hoe blijde zij zijn zullen als het feest

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 369: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

362

afgeloopen is. Is het ook niet heel erg, mijnheer Smits, als mijnheer Hommel zelf,die den gullen gastheer wil uithangen, steeds doorgonst, en ons niet met rust laat, -ons fijne wijnen schenkt, die bocht zijn, mijnheer, dat weten we wel; want wijherinneren ons best, waar hij ze opgedaan heeft, en voor hoe veel, - en wij wetenzeer goed, dat hij ze nooit aan zijn vrienden voorzet; - maar er staan toch briefjes opde flesschen en de knechts grinniken satiriek als ze de lange Fransche namenradbraken en ons de glazen presenteeren en zich verbeelden, dat wij niet beseffen,dat de wijn niet van de beste soort is, die mijnheer in zijn kelder heeft; - maar dathet goed genoeg voor ons is, dat weten wij wel!Is het ook niet eene heele plechtigheid, in plaats van een genoegen, als mijnheer

ons op het dessert een van zijn goede sigaren aanbiedt, en ons verzoekt die metattentie te proeven, en zijn oog over ons laat gaan, om te zien of wij zijn mildheidapprecieeren, zooals het behoort, en toch ongeduldig is tot wij ze zoo spoedigmogelijkopgerookt hebben en hij ons (zonder een oogenblik te verliezen) uitnoodigen kan,bij mevrouw een kopje thee te gaan drinken.En dit kopje thee, mijnheer, is ook iets, dat men niet licht vergeet. Daar zit mevrouw

in hare pracht voor het theeblad, en houdt telkens het flacon onder den neus als wijhaar benauwd een woordje toespreken, en nauwelijks is het kopje leeg, of het wordtweder gevuld, en het moet geledigd worden, omdat het “rijtuig voor mevrouw,” dieop eene s o i r é e gaat, vóór is, en mijnheer Hommel ons op eene nederbuigendewijze verzoekt, ons “niet te haasten,” - wat wij allen als een wenk verstaan, om zoospoedig mogelijk weg te komen, wat wij ook met een blij hart doen. Vooral ik,mijnheer, als ik op het dessert eenig suikergoed voor mijn kleintjes heb kunnenmeester worden (onze jongste klerk, mijnheer, heeft een handje daarvan en brengtaltijd een heelen zak vol weg voor mijn jongens!) En dan, als ik te huis kom en dekinderen nog niet naar bed zijn, heb ik wezenlijk recht veel pleizier, en moet allesvertellen aan mijne vrouw, zoodra ik mijn rok uitgetrokken en mijne pijp opgestokenheb, - ik moet haar ook alles wat op tafel is gekomen, van de soep af tot de noga,beschrijven, en hoe mevrouw gekleed was en wat mijnheer zei, totdat ik eindig metde kaars op te steken en naar bed te gaan, om van de digestie-visite te droomen, dieop het diner moet volgen.Want, ziet u, mijnheer, zoo'n bezoek is veel erger dan een d i n e r , waarop men

alleen komt, als men uitgenoodigd wordt. En toch durft men het niet verzuimen.Deedmen dat, dan zoumenmevrouwHommel het recht geven, ons voor onwellevenduit te maken; maar dat doet zij toch, - hoewel wij haar geene aanleiding daartoegeven. Neen, mijnheer, dat is zeker,’ ging hij voort; ‘want zoo de echte beleefdheiddaarin bestaat, dat men zijn eigen gemakten genoege van anderen weet

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 370: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

363

op te offeren, dan ben ik de beleefdste der stervelingen als ik mijne digestie-visiteafleg en het ongeluk heb mevrouw te huis te vinden en in gezelschap van anderevoorname bezoekers.Want als zij alleen is, ontvangt mevrouw Hommel ons niet. De knecht weet dat

al aan de deur, die hij mij bijna voor den neus dichtslaat, eer ik den tijd heb mijnkaartje (met een knipje er in) hem in de hand te geven, terwijl hij dat document methoogmoedige nieuwsgierigheid beschouwt en bekijkt, alsof hij zeggen wilde, indienhij zich vernederen kon tot mij te spreken: “Hoe drommel, komt gij aanvisite-kaartjes?”Als er echter andere menschen zijn, word ik binnengelaten, en mevrouw Hommel

kijkt me ternauwernood aan, zonder mij aan haar voorname bezoekers te presenteeren;maar ik hoor haar eventjes zoo half fluisterend, half hardop zeggen: “'t Is maar onzeboekhouder,” en dan zit ik op de pijnbank om bekeken te worden, als een vreemddier door de groote lui, die groote oogen zetten als ik het waag een woordje te spreken,en die geene notitie nemen van hetgeen ik gezegd heb, of mij met strakke blikkenaangapen, totdat ik, geheel en al van mijn stuk gebracht, opsta en stamelend afscheidneem en dankbaar ben voor ten minste zes maanden weder van de beleefdheden vanmijnheer en mevrouw Hommel bevrijd te zijn. Ik vraag het u, mijnheer, eindelijk,heet dit ons eene “beleefdheid” aandoen? Is het niet eerder eene beleediging, die wijwegens onze afhankelijke positie tegenover die groote lieden genoodzaakt zijn teverdragen, en daarbij een gezicht te zetten, alsof wij dankbaar daarvoor waren? Ishet ook bijzonder vleiend voor mij, als mijnheer Hommel, die door mijnewerkzaamheid en moeite zooveel van die weelde geniet, die het onderscheid in onzenstand zoo bepaaldelijk aanwijst, van mij spreekt, als “een werkezel van belang,” “eenexcellente klerk,” “een zeer bruikbaar mensch,” en “doodeerlijk,” en als hij mij danin de wereld ontmoet, zich houdt bijna alsof hij van mijne existentie niets afwist?’En ik moet mijn vriend, de bij, gelijk geven en heb medelijden met en tegelijk

eerbied voor hen, die in onzen koopmansstand zoo hard werken voor de hommelsen zelve zoo weinig van het verdiende genieten.Maar, als ik verder rondkijk in de maatschappij en mijn schreden van de Beurs,

heden ten dage het middelpunt van het heelal, afwend, dan vind ik ook in bijna allestanden der maatschappij de hommels, die eene groote rol spelen, terwijl debescheidene bijen eigenlijk het werk doen. Aan het hof zijn het de kamerheeren ende ceremoniemeesters, die de hommels zijn, terwijl het eenige werk, dat daar te doenvalt, door de koks verricht wordt. Bij heel enkele ministeries zijn het de hongerige,zoo schaars van honig voorziene mrndere ambtenaren, die den meesten arbeidverrichten, terwijl de groote hommels rondbrommen en de eer daar-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 371: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

364

van wegdragen; - en in het eigenlijk staatkundige leven zijn de hommels zooluidruchtig, dat men dikwijls geneigd is, eer men ze van dichtbij gezien heeft, dievoor allervlijtigste bijen te houden.Daar is, bij voorbeeld, de nooit tevredene staatkundige hommel, die gonzend

rondvliegt en bij elke verandering alles afkeurt en iedereen veroordeelt en ons hardopin het oor schreeuwt, dat hij het heel anders zou doen, als hij aan het roer kwam, endie zich toch nooit met de zaken zelven bemoeit, zelfs niet in de verste verte, maarvele onnoozele menschen in den waan brengt, dat het groot jammer is, dat hij zichdaaraan onttrekt.Hij is de man, die vóór den tijd der rechtstreeksche verkiezingen daarvoor gonsde

zoo veel hij kon, en nu, dat wij ze hebben, nooit deel neemt aan eene verkiezing,omdat hij niet goed vindt ‘zijne stem in het water te gooien’ en zich nooit met dencandidaat der meerderheid kan ‘vereenigen.’ Hij was, bij gelegenheid van deAprilbeweging er ook sterk voor te petitionneeren; maar verzuimde zelf zijn naamop eene lijst te zetten, omdat de inrichting der petities hem niet beviel, - en hij wasook de eerste, zoodra die zeepbel gebarsten was, om ze af te keuren en te betreuren,dat ‘men’ zich zoo door zijn hartstochten had laten verleiden. Sedert is hij met geeneder ontwerpwetten van het lager onderwijs tevreden geweest, en de nieuwe wet isvoor mijnheer Hommel een gruwel. Hij zou ze geheel anders ingericht hebben; - alsmen hem echter vraagt, h o e hij dat gedaan zou hebben, - dan gonst hij dadelijk wegen begint over het equivalent of een handelstractaat met Japan te brommen. Hij heeftook inderdaad zelf geene meening hoegenaamd, maar hij voedt zijn geest met denmeestal niet al te zuiveren honig der couranten-artikels; - als hij er slechts genoegvan krijgt, vraagt hij niet veel naar de qualiteit van den kost, terwijl zijne eenigeovertuiging is, dat de meest volmaakte staat die zou zijn aan welks hoofd hij stond.Hij heeft een tegenhanger in den letterkundigen hommel, die zich voedt met de

gedachten van anderen en ze in de wereld als de zijne debiteert; die den honig zuigtuit de letterkundige vruchten en bloemen, die hij machtig kan worden, en ze danverguist, - die, zonder ooit de pen op het papier te zetten, het, volgens zijn eigen idée,in de theorie van het schrijven verbazend ver gebracht heeft, en indien hij slechtswilde, een werk zou kunnen leveren, dat alle anderen van dien aard ver ten achterenzou laten. Hij is de hommel die zijne eigene reputatie zoekt te vestigen door deverdiensten van de bijen te ontkennen, - en sommige bijen, die den goeden naam vananderen benijden, helpen hem hier en daar een handje, en worden, ter belooning, bijgelegenheid, ook onbarmhartig door hem gelaakt.Maar de meest amusante van alle hommels is wellicht hij, die als rijk man geboren

en opgevoed, zich te fatsoenlijk acht om

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 372: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

365

eenig deel aan de werkzaamheden der bijen onder onze bevolking te nemen, en die,van vroeger verzamelde schatten levend, de anderen minacht, die juist dezelfde rolspelen als zijn geëerbiedigde voorouders, op wier verdiensten hij zoo trotsch is. Zulkeen man beschouwt het heelal als alleen tot zijn nut en voordeel gesticht, en verachtevenzeer de andere hommels, die daarin werkzaam zijn. Het is zijn grootste roem,dat alles voor hem open zou staan, als hij maar verkoos ergens aan te kloppen, enmet dit bewustzijn vervuld, gonst hij zijn leven lang rond, zonder ergens aan te tikken.Maar zijn rijkdom kan hij niet in het graf nemen, evenmin als zijn medehommelsdat kunnen doen, en evenals er zekere mestspeciën zijn, die door verspreiding opdorre akkers de kostbare vrucht doen opschieten, zoo bestaat hij alleen, - voor zoovermen zien kan, - om door de verspreiding zijner schatten, wat toch heel toevalliggeschiedt, de dorre akkers onzer maatschappij hier en daar ten behoeve der nijverebijen te doen bloeien.Laten we dus, o mijn vrienden, de hommels in eere houden! Al doen ze geen goed,

veel kwaad stichten ze in de wereld ook niet - en in elk geval is het een geluk voorons, dat ze niet steken kunnen en op eens in nijdige wespen veranderd worden! Indat geval zou het met de arme bijen spoedig gedaan zijn!

Peripatetische wijsbegeerte.

Het was een alleraardigste jongen, dat moet ik zeggen; - zoo'n kereltje van wellichteen zevental jaren, met blozende wangen, met een oud lakensch petje achter op hethoofd, een oud gelapt, en weder gelapt rokje, welks panden hem tot de enkels hingen,over de gescheurde broek, en een paar groote klompen aan de kleine voeten, waardoorhij in zijn gang waggelde als een dronken man, vooral omdat hij tusschen beidehanden, met uitgestrekte armen, een toegedekten aarden pot hield, gevuld met deeene of andere vloeistof, en het hem veel moeite kostte alles in evenwicht te houden,- vooral als een voorbijganger hem noodzaakte uit den weg te gaan en van de kleinesteenen te wijken.Ik keek den jongen met belangstelling na. Ik had ook niet al zijn bezwaren met

den eersten oogopslag gezien. Hoe meer ik keek, hoe meer leerde ik ze inzien.In de eerste plaats, had de pot, of de kan eene tuit, en die tuit was loodrecht op

den neus van den jongen gericht, vlak tusschen zijn oogen, waardoor hij eenigszinsscheel moest zien, als hij er naar keek, - wat hij telkens onwillekeurig scheen te doen.Ten

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 373: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

366

tweede steeg er tusschenbeide in de blauwe lucht eene fijne wolk op uit de tuit, rechtin de neusgaten van den jongen, en dat het een geurige damp was, daaraan viel niette twijfelen, want ik zag, dat de arme jongen hulpeloos watertandde en zijn best deed,zonder den inhoud van de kan te storten, zijn mond op zijn mouw af te vegen, waarbijhij eventjes rondkeek en een grooten hond ontwaarde, die langzaam en plechtigachter hem aan wandelde en ook de geur scheen te genieten, zonder juist te weten,of die van de kuiten van den jongen, of ergens elders van daan kwam. Ik dacht, datde jongen de kan van schrik zou hebben laten vallen, toen hij voor het eerst den hondontdekte; maar dat deed hij niet; hij klemde ze slechts des te steviger tusschen dehandjes en stapte maar des te haastiger door, altijd zooveel die nare klompen, die nuzenuwachtig op de steenen tikten, dat toelieten. Hij durfde niet meer omkijken, uitvrees voor den hond; hij durfde niet meer beproeven zich de watertandende lippenaf te vegen, omdat hij dat niet doen kon zonder stil te staan, - en het water sijpeldehem onnoozel langs de kin. Tot vermeerdering van zijn nood, hoe harder enonwrikbaarder hij doorstapte, des te rechtstreekscher en onverbiddelijker steeg dedamp uit de tuit in zijn neus, en deed door dat orgaan de zenuwen van den smaaktrillen, terwijl de jeugdige Adam voortwaggelde met den appel der verzoeking slechtsop den afstand van ongeveer zes duim van zijn begeerigen mond, in beide handenvastgeklemd. Zoodra ik dit begreep, kon ik geen oog meer van hem afwenden; - datzal iedereen beseffen.Een volwassen mensch in de verzoeking te zien, is niets nieuws; en als het een

mensch is uit onzen beschaafden stand, - die behoorlijk toegerust is met een dichttoegeknoopten rok van zedelijkheid en welvoeglijkheid, - iemand, die geen gebreklijdt, en bovendien eene stevige parapluie van schaamte opzet tegen alle onverwachtebuien van kleine verzoekingen, die hem overvallen, - dan komt hij er, zonder veelbezwaar, goed door; - maar zoo'n kleine straatbengel, die, naar ik aannemen kon, dezaak niet al te diepzinnig zou bepeinzen, maar zoo wat de beslissing aan moederNatuur zou overlaten - zie, het was wel aardig na te gaan, in hoever hij ongedeerduit het vuur zou komen, en wat hij doen zou tegen de erfzonde.Terwijl ik dit bedacht, was hij nog, op dezelfde wijze, een eindje verder gekomen;

maar de groote hond, - een beschaafde hond, met een koperen halsband, had begrepen,dat de kost in de kan hem niet leek, en was verachtelijk blijven staan, met een halfoog uit de verte slechts nog daarnaar kijkende. Het kind keek ook nog eens rond engevoelde zich blijkbaar verlicht; de hond legde het druk aan met een zijns gelijkendie voorbijging, en volgde h a a r , het was eene dame, - en vergat de soep - of wat inden ketel zat, - en kwam zichzelven wellicht zeer deugdzaam

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 374: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

367

voor, omdat hij (evenals een mensch dat soms doet), om den wille van eene grootere,eene kleinere verleiding weerstaan had.Inmiddels begon ik bang te worden voor den jongen; want ook hij was blijven

staan. De vrees voor den hond was geweken, en hij was geheel en al aan de machtder verzoeking blootgesteld.De armpjes kromden zich een weinig, en daardoor werd natuurlijk de tuit iets

dichter bij den neus gebracht; ik kon zienmet hoeveel wellust hij de dampende geureninademde.Maar de jongen vatte moed en strekte de armenweder uit en deed overhaastnog een stap voorwaarts en - die verwenschte klompen deden hem tegen een klinkerstooten, die iets hooger lag dan de overigen, en zoodoende was hij op het punt vante vallen en, om zich te herstellen, bracht hij de kan voor een oogenblik uit hetevenwicht en eene gulp van het vocht, dat daarin opgesloten was, borrelde over, doorde tuit, en viel als een gele, modderachtige plas op het zwarte vest van den jongen.Het kind bleef verschrikt staan. Dat was natuurlijk. Toen scheen de jongen een

oogenblik te aarzelen; - maar hij zette de kan voorzichtig op eene stoep neder enschraapte met den wijsvinger der rechterhand de vlek van zijn kleedingstuk af, en,daar het geen beschaafde jongenwas, zooals de uwe, mevrouw, die van zijne Franscheb o n n e zulke uitstekende manieren heeft geleerd, en nooit, nooit zoo ietsonfatsoenlijks zou doen, - moet ik tot mijn leedwezen vermelden, dat de jongen eerstzijn vinger bekeek en vervolgens - aflikte; - daarop likte hij zelfs met zichtbaarwelgevallen zijn lippen af, en lichtte toen de kan op met nog meer voorzichtigheiddan waarmede hij ze nedergezet had; - de inhoud was hem blijkbaar meegevallen enhad zijn stoutste verwachtingen overtroffen.Aldus zette hij zijn weg voort. Hij was als iemand, dien men een loterijbriefje

geschonken heeft, en die daarop een prijsje trekt; - onwillekeurig wordt de speelzuchtopgewekt, - en het ventje stapte voort, daarvan ben ik overtuigd, in de ongerijmdehoop van spoedig weder een gelukkig ongelukje te beleven.Maar dit gebeurde niet. De klinkers lagen goed - en nu trad de verzoeking, versterkt

door den lekkeren smaak van het verbodene, weder te voorschijn. De tuit werd wederiets dichter bij den neus gebracht, - weder heldhaftig daarvan verwijderd, en steedszette hij zijn weg voort; - dan bleef de tuit iets langer onder den neus en de armpjeszakten een duim of wat, en de tuit was al op de hoogte van de lippen en vlak daarbij- toen de jongen omkeek; - zijn geweten was wakker geworden; hij vreesde het kwaadte begaan, en hij vreesde nog meer betrapt te worden. Helaas! het was nu slechtsdeze laatste vrees, die hem van de zonde terughield; - want hij keek nog eens rond,- en nog eens - en toen bleef hij staan en de tuit kleefde een oogen-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 375: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

368

blikje aan zijn lippen en de jonge Adam was bepaaldelijk en stellig gevallen!Ik had diep medelijden met hem, toen ik zag met welke angstige, overhaaste en

bevende schreden hij nu zijn weg vervolgde. De verboden vrucht smaakte hem nietzóó lekker als hij zich wel verbeeld had; - dat was duidelijk, (zoo'n kind heeft tochverbazend veel van een volwassen mensch!) - en toch - nu hij er eens van geproefdhad, kon hij er onmogelijk meer af blijven.Van dit oogenblik af was zijn geheele gang ook al volmaakt gelijk aan dien van

velen zijner meerderen in jaren en wijsheid. Hij was er slechts op bedacht, niet‘gezien’ te worden, en telkens als hij zich veilig waande, werd er weder aan de tuitgezogen; - want langzamerhand was er eenige inspanning noodig om zich hetgewenschte genot te verschaffen. Ik begreep wel, dat als hij nog veel verder loopenmoest, slechts het onderste uit de kan hem, voor wien de geheele inhoud bestemdwas, zou bereiken.Maar zelfs dit zou niet geschieden. Want (het was nu wellicht al voor den tienden

keer), juist toen de jongen, die na voortdurende straffeloosheid, hoe langer hoeroekeloozer werd, de tuit weder aan de lippen zette, vernam ik eene schrikbarendestem achter hem, die hem in de ooren bulderde:‘Pas op, kleine deugniet, dat je vader je niet ziet!’En de jongen schrikte zoo hevig bij deze woorden, dat hij in zijn angst de tuit van

de lippen verwijderde en de handen van de hengsels losliet; - en de kan met deninhoud plofte neder op de steenen, en het gele vocht kroop langzaam weg als delistige slang, nadat de verzoeking volbracht was, en verschool zich in de zwarte goot.De jongen schreeuwde en gilde, dat het een aard had. De welmeenende

zedeprediker, die het groote onheil gesticht had, stond verstomd. Enkele medelijdendeomstanders vergaderden spoedig er om heen, en enkele er van stieten met de puntvan den voet tegen de scherven, doelloos, doch welmeenend, half nieuwsgierig, enzeker met belangstelling; maar dit alles hielp niets; - het potje was nu eenmaalgebroken.‘'t Is een ondeugende bengel!’ zei de zedeprediker, zich zelven verontschuldigende;

‘hij was aan het snoepen, en toen ik hem daarover beknorde, gooit hij mij het heelepotje op den grond!’‘Ik kon het niet helpen,’ snikte het kind; - of dit op het snoepen, of op het vallen

van het potje betrekking had, weet ik niet; - van beide was het waar.‘Het kind is heel en al van streek door den schrik,’ zei eene medelijdende vrouw,

terwijl zij den jongen met haar boezelaar het gezicht en tevens, met medelijdendehand, de laatste sporen van zijne misdaad afveegde.‘Hij is een kleine snoeper!’ herhaalde de zedeprediker.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 376: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

369

‘Wat ging jou dat aan?’ vroeg een practicus, de gebroken scherven wegschoppende.‘Moeten die dingen nu daar blijven liggen tot andere menschen er over heen vallen?’‘Kom, kom!’ zei zeker welgekleed heer, dien ik niet noemenwil, met eene elegante

dame onder den arm, die door den oploop op de kleine steenen niet voorbij kon enzijn keurig, gepolijste laarzen niet besmetten wilde door daarvan af te stappen, ‘daarhebt ge een gulden, ga nu naar huis en laat de menschen voorbij.’Binnen de drie minuten was de geheele groep verstrooid. De jongen had de oogen

alweer op den mouw afgeveegd, en ik hoorde het vroolijk geklap van zijn klompende straat op rammelen, terwijl hij huiswaarts snelde; de deftige mijnheer was, in hetbesef van eene weldaad bewezen te hebben, met de elegante dame tevreden verdergestapt; medelijdende omstanders waren voldaan verder geloopen; slechts dezedeprediker had zich met een half knorrig hoofdschudden afgewend.Ik wandelde met mijne vrouw aan den arm (het doet me genoegen hier het feit te

constateeren, dat mevrouw Smits, als zij mij de eer aandoet met mij uit te gaan, harecrinoline zoodanig inkrimpt, dat ik haar den arm kan geven) verder.‘Smits,’ zei dat bekoorlijk wezen tot mij, na een kort stilzwijgen.‘Wat belieft?’ zei ik.‘Weet ge waaraan mij het geheele voorval met den jongen herinnert?’‘Neen, mijn engel!’‘Wel, - er zijn zoo vele arme, onwetende menschen, in hunne ontwikkeling steeds

nog kinderen, die eene kleine, heel kleine zonde begaan, omdat ze soms bij toevalin eene verzoeking geraken, welke zij de zedelijke kracht niet hebben te wederstaan;- dan komt er zoo'n bullebak van een zedeprediker, - die hen zoo hard valt, en henzoodanig bang maakt, dat zij reddeloos hun potjes breken en in wanhopigen angst,of in kwaadwilligen toorn daar staan, evenals die kleine jongen - en dan, als hetonheil gebeurd is, ziet men eerst in, dat men de zaak te hard aangepakt heeft in hetbegin, en dat men op zachteren toon tot de arme kinderen had moeten spreken, enniet alsof ze allen geboren misdadigers waren - en dan komen de ongevoeligemenschen er bij, als de practische man, die zich met niets bemoeien willen, en degroote heeren, Smits, wien het niet schelen kan, eene veel grootere gift te geven dandikwijls noodig of raadzaam is, als zij maar geen geschreeuwmeer hooren, - of geenlast meer hebben op hun weg, - of voor heel grootmoedig willen doorgaan, - en bijslot van rekening, heeft men eene heele boel drukte en vele onkosten gemaakt, omden wille van eene kleinigheid, die met wat meer menschenkennis en iets meeroordeelkundigewelwillendheid - zonder eenig bezwaar te beredderenwaren geweest.’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 377: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

370

‘Mijn lieve kind,’ riep ik verbaasd, ‘gij schijnt de wijsheid zelfs op straat op te rapen!’‘Er liggen overal kleine scherfjes rond, die wel eens te pas kunnen komen,’ zei

mijne vrouw.

Antwoord op een ‘brief aan den ouden heer Smits,’voorkomende in No. 1 van ‘Het Landswelvaren,’Tijdschrift tot bevordering der belangen van de Nederlandschevereeniging tot afschaffing van den sterken drank.

Amsterdam, 14 Maart 1857.Waarde J.!

Zoo ik niet voor heel onbeleefd wil doorgaan, moet ik, zonder verder uitstel, op uwzeer vleiend openbaar schrijven, dat mij dezer dagen is toegekomen, antwoorden.Maar h o e ik dat doen moet, is mij op het oogenblik een raadsel; - want, ofschoonik dikwijls over de zaak nagedacht en ook met allerlei menschen daarover gesprokenheb, - moet ik gulhartig bekennen, dat ik op dit oogenblik niet op de hoogte ben, omeenig beslissend oordeel omtrent ‘h e t G e n o o t s c h a p t o t a f s c h a f f i n g v a nd e n s t e r k e n d r a n k ’ te vellen.Ik verkeer namelijk op dit punt ongeveer in denzelfden toestand als vele mijner

vrienden; ik keur het streven der maatschappij, om het misbruik tegen te werken,zonder eenig voorbehoud goed; ik zou liever mijne hand laten afsnijden, dan ze teleenen tot eenige spotternij over een dergelijk prijzenswaardig doel; - maar van denanderen kant, - zie de ongerijmdheid van den mensch! - ik bedank er hartelijk voor,om lid van uw genootschap te worden!Dat doe ik voornamelijk om dezelfde reden, welke vele mijner vrienden ook

opgeven; ze is u zonder twijfel reeds honderdmaal geopperd; - ik wil het m i s b r u i kwel tegengaan, - maar daarom zelf het matige g e b r u i k niet afzweren.Nu weet ik, dat het bij de afschaffers een axioma is, dat dit niet k a n . Daarvan

ben ik echter niet overtuigd; ik wil gaarne daarvoor teekenen, om nooit eenigmisbruikvan sterken drank te maken; - maar ik wil mij niet verbinden, om nooit meer eenenkel glaasje punch te drinken.Daarvoor heb ik, - buiten en behalve mijne bepaalde vooringenomenheid met dien

zoeten drank, - zeer gegronde redenen,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 378: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

371

naar het mij voorkomt; - helaas, ook die zullen waarschijnlijk voor u niets nieuwsbevatten.Ten eerste, als ik 's avonds in de sociëteit kom, of elders, en slechts één kalkoentje

wijn gebruik (en dat is geen exces), dan heeft mij een allervoortreffelijkstescheikundige verzekerd, dat ik juist zooveel, zoo niet meer alcohol geslikt heb, alsin één glas punch; - in elk geval, heb ik eene zekere hoeveelheid naar binnengesmokkeld, en naar mijn idee, ben ik daarom (aangenomen, dat ik afschaffer ware)een listige ontduiker der wet, een huichelaar, een sophist, een casuïst, gelijkstaandemet die vrome zielen, waarvan ik ergens gelezen heb, die beloofd hebbende, nooitbloed te storten, er niets in zagen een vijand op te hangen! Wil ik dus consequenthandelen, zoo moet ik, bij het afzweren van den sterken drank, ook den wijnafschaffen, - en al gevoelde ik mij zelven heldhaftig genoeg, om dat te doen, dangeloof ik haast, dat ik niet bijster veel deftige mede-afschaffers zou vinden, of heelveel ondersteuning genieten van juist de fatsoenlijke klassen der maatschappij, vanwie de stoot moet uitgaan; - of heb ik het hierin mis? Drinkt ge zelf nooit een glaasjewijn aan tafel, of 's avonds? Of een glaasje port vóór tafel? Ik heb er nog al van eengoedmerk in den kelder. Kom eens eene flesch bij mij proeven, en wij kunnen daarbijheel uitvoerig over de ‘afschaffing van den sterken drank’ spreken!Ten tweede: het is mij, als zeer welvarende koopman (in weerwil van de anders

bedroefd slechte tijden!) natuurlijk geheel en al onverschillig, of ik 's avonds in desociëteit een paar dubbeltjes voor een glaasje punch, of een ‘grogje’, - vergeef medit zondig woord! - uitgeef, of tweemaal zooveel voor wijn.Maar met al mijn medeleden en kennissen is dat niet het geval; menigeen, die geen

bier lust, of verdragen kan, zou thuis moeten blijven, als hij geen verteringen wildemaken, die hem niet conveniëeren, en zijn ‘halfje punch’ niet krijgen kon, en mijnvriend C., die eene huishouding heeft van negen kinderen en een prettige, gezelligevent is, bij wien ik dikwijls 's avonds oploop, zoumij niet zoo gaarne zien aankomen,als nu het geval is, indien hij telkens genoodzaakt ware eene flesch wijn voor mijopen te trekken. Nu wordt mij (als eene door ons beide aangenomen fictie) telkensde vraag gedaan: ‘Smits, drinkt ge een glas wijn mede, of wilt ge liever een glaasjepunch in de koude?’ - waarop ik altijd antwoord, mij in de handen wrijvende: ‘Liefsteen glaasje punch!’ en zoo zitten we heel gezellig den heelen avond tegenover elkaar.En, op mijn woord van eer, ik zie soms, dat zijne lieve vrouw een heel klein glaasje,- natuurlijk niet eens h a l f vol, - medeslurpt, - en de punch maken, doet zij a l t i j dzelve, en als zoo'n lief, aanvallig schepseltje, - in weerwil van haar negen kleintjes,- iets zondigs doen kan, - dan weet ik het niet!Nu zult gij wellicht daartegen inbrengen: ‘ge zoudt ook zeer goed

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 379: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

372

bij uw vrienden kunnen zitten onder een kopje thee, of slemp, of een glaasje bier!’Ik echter verklaar plechtig van neen! - Ik heb, wellicht reeds als zuigeling, zooveel

excesses aan melk begaan, dat ik ze niet meer lust, en bier drinken en galachtigworden, zijn bij mij synoniemen. ‘Drink dan niets!’ zult ge mij toevoegen. Goed. Ikzal niets drinken tusschen de thee en het souper; maar aan tafel? Dan verval ik wederin hetzelfde dilemma, - en weet me wezenlijk er niet uit te redden.Ten derde: als ik van den gemeenen man verg, dat hij, om het misbruik te weren,

ook het gebruik van den sterken drank zal afzweren, en hem op mijn voorbeeld wijs,- dan eisch ik tienmaal meer van hem, dan van mij zelven. Ik geef hem niets in deplaats van zijn glaasje jenever. Niets hoegenaamd. De koffie, welke hij drinkt, isveelal zoodanig door cichorei, gebrande stroop en andere vuilheden en stoffenvervalscht, dat die bepaaldelijk geen versterkende, gezonde kost mag genoemdworden; thee is ook niet te roemen, al kon hij er naar hartelust van drinken, - en vooreen paar centen, kan hij geen bier krijgen. Gij begrijpt, ik spreek van den matigenman, die slechts één enkel borreltje drinkt.Nu wordt er van de zijde der afschaffers aangevoerd, - en met recht - dat er slechts

weinigen zijn, die met één glaasje tevreden zijn, en dat alleen de totale afschaffingeen einde aan het misbruik k a n maken.Dit is een punt, dat nog niet voor mij uitgemaakt is; - maar ik neem het aan! het

zij hier toegestaan, - en dan blijft de quaestie over, hoe daartoe te geraken. Hetmisbruik van den s t e r k e n drank bepaalt zich, heden ten dage, bijna uitsluitend totde mindere klassen; - wij zijn in de hoogere standen te dien opzichte, in de laatstehalve eeuw, met reuzenschreden, dunkt me, vooruitgegaan. De ‘bommen’ bitter, enzelfs de ‘keldertjes’ onzer nooit volprezen voorouders beginnen tot het historische,ouderwetsche tijdvak te behooren. Wij bieden nu, bij wijze van morgendrank,doorgaans een glaasje Xeres aan onze bezoekers; wij praten niet eens meer van‘borreltjes’ in de fatsoenlijke wereld; alleen nog in de heeren-sociëteiten zijn desterke dranken, en dat doorgaans in mate gebruikt, nog aan de orde van den dag.Hierin is dus vooruitgang.Maar evenals bij ons, van de fatsoenlijke wereld, de jenever vervangen wordt door

den wijn, moet die, dunkt me, ook voor den geringenman door iets anders vervangenworden, eer men de totale afschaffing zal kunnen bereiken. Ziedaar de quaestie, - entot die opgelost wordt, vrees ik zeer, dat het streven der afschaffers nooit tot resultatenzal kunnen leiden, die in alle opzichten aan hun wenschen voldoen.Is het streven daarom belachelijk? Volstrekt niet. Ik beschouw het als een krachtig

protest tegen de onmatigheid zelve, als een treffend blijk van de belangstelling vanden meerdere in den minderen man, als eene zaak, welke onzen tijd en onzebeschaving

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 380: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

373

eer aandoet, en die door de verbetering van slechts enkele dronkaards reeds zooveelgoeds heeft verricht, dat men daarop trotsch mag wezen.Maar menmoet niet slechts afschaffen: in dit, evenals in alle andere gevallen, men

moet in plaats van het slechte, wat goeds geven, - en de uitvinding van een volksdrank,om de jenever te vervangen, zou, naar mijn bescheiden gevoelen, eene weldaad zijnvoor de geheele maatschappij, welke die van den stoom, hoewel op eene geheelandere wijze, evenaardde.Niemand zal deze stelling willen betwisten: maar iedereen zal de moeielijkheid

van de verwezenlijking daarvan inzien. Moeielijk is echter niet onmogelijk. Descheikunde heeft heden ten dage eene zoodanige hoogte bereikt, en het is zoogemakkelijk voor onze groote industriëelen zich de noodige inlichtingen teverschaffen, dat zoo die wezenlijk met hart en ziel zich daarop toelegden, ik er nietaan twijfel, dat zij op den duur iets uitvinden zouden, dat aan al de vereischten, vangoedkoopheid, smakelijkheid en gezondheid voldeed. Maar vele mislukte proevenmoeten voorafgaan, vele bezwarenmoeten overwonnen, en den ingewortelden smaakvoor den sterken drank zal alleen door den tijd en door de toenemende beschavingkunnen uitgeroeid worden. Een industriëel, die dit inziet, vindt dus geene grooteaanmoediging, om zijn kapitalen, zoo te zeggen, in het water te werpen, en alshandelaar heeft hij gelijk. Maar zoodra men hem eene zekere winst liet zien, zou hijal zijn krachten aanwenden, om zich die toe te eigenen, en slechts door hem daaropte wijzen, zal men hem tot het goede doel aan het werk krijgen.Zou het dan niet zaak zijn, door vrijwillige giften een kapitaal bijeen te brengen,

dat op renten gezet, en ter beschikking van hem gesteld zou worden, dien het gelukteeen volksdrank ter vervanging van de jenever uit te vinden? Tot zulk een doel zouiedereen zijn duitje wel willen besteden. Wij zouden wellicht in geen tien jaren eendergelijken drank krijgen; maar de industrie zou inmiddels haar proeven doen, hetkapitaal zou vermeerderen, en in industrieele zaken, geloof ik, dat het heden ten dageeen axioma is, dat men op den duur a l l e s kan krijgen, wat men betalen wil.Men moest ook niet eene bloote Nederlandsche vereeniging oprichten, om zulk

een groot doel te bereiken; de krachten van eene enkele natie schieten hierin te kort.Het moest eene internationale, Europeesche zaak worden; eene, waaraan de geheelebeschaafde wereld deel nam. Het bijeengebrachte kapitaal moest in ééne kas gestortworden, tot beheerders daarvan eene commissie zijn samengesteld, waarin geheelEuropa vertegenwoordigd werd, en die het vertrouwen ook genoot van de geheelewereld.Op deze wijze, dunkt me, zou de goede zaak bevorderd worden.De afschaffing, zelfs al treedt de wet aan hare zijde, zou nooit met

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 381: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

374

die kracht en klem kunnen handelen. Men heeft gezien in het welbekende voorbeeldder M a i n e -l aw s in de Vereenigde Staten, hoe machteloos de wet tegenover denwil der bevolking is, die nu rhum en brandewijn onder den naam van orgeade oflimonade drinkt, terwijl slechts de smokkelaar zijn voordeel vindt, waar de eerlijkehandelsman te gronde gericht wordt.Moet men daarom het streven der afschaffers bespottelijk zoeken te maken? Vooral

niet. Men kan het met hun doel eens zijn zonder dat men in alle opzichten hunmiddelen beaamt, en dat is nu mijn gevoelen, en slechts waar ik kwakzalverij zieonder hun midden, daarmede (met de kwakzalverij namelijk) en volstrekt niet methet d o e l der afschaffers zou ik het ooit wagen den draak te steken.Ziedaar, waarde J., ik heb aan uw verlangen, zooveel ik kan, voldaan. Ge weet

nu, hoe ik over de zaak denk. Het zou me niet verwonderen als wellicht mijn vriend,de heer A.V.H., aan wien ik uw brief gezonden heb, u met zijn teekenstift antwoordde.Met de meeste hoogachting, geheel de uweSm i t s .

P.S. A p r o p o s !Weer toch uit uw Tijdschrift, als het in het vervolg niet door anderenbespottelijk gemaakt zal worden, zulken onzin als in No. 1 voorkomt, p. 19, onderden titel van ‘d o o d e n c omp 's, Revalenta Arabica!’ De gemeene man verstaathet niet; de beschaafde man gruwt daarvoor. Populair schrijven en laf zijn, is nietprecies hetzelfde!

Een wetenschappelijk bezwaar.

De oude heer Smits heeft met een gevoel van de grootste voldoening onderstaanderegels gelezen in het 10de nommer van den loopenden jaargang van dat vraagrijkeTijdschrift, de N a v o r s c h e r , blz. 365.To u j o u r s p e r d r i x . De geestige oude heer Smits noemt in zijn

N e d e r l a n d s c h e n S p e c t a t o r ,No. 38, de spreekwijzeTo u j o u r s p e r d r i x ,de bekende spreekwijze. Ik wil gaarne bekennen, dat ik er dat epitheton niet aan kantoevoegen, tenzij een der welwillende navorschers mij vooraf op de hoogte hebbegeholpen, betrekkelijk afkomst en beteekenis; ze liggen voor mij in 't duister.

Wi e h e l p t m i j ?’

Het is voor den ouden heer Smits een streelend bewijs van de oplettendheid, waarmedede N e d e r l a n d s c h e S p e c t a t o r gelezen wordt, te zien, hoe zelfs de meestachteloos neergeworpen gezegden, die in dat blad voorkomen, de aandacht dervaderlandsche geleerden tot zich trekken. Verre zij het dus van hem zich in den

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 382: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

375

letterkundigen strijd te willenmengen, welke, zooals hij voorziet, uit de scherpzinnigevraag van ‘w i e h e l p t m i j ?’ geboren zal worden. Integendeel, hij verheugt zicher op, daardoor in de gelegenheid te zijn op het wetenschappelijk gebied, dat hemals tabakshandelaar tot dusver geheel vreemd is geweest, wellicht ingeleid te worden.Hij gevoelt ook, nu zulk eene vraag in de N a v o r s c h e r geplaatst is, dat hij eenezware zonde begaan heeft, door te gelooven, dat de onverklaarbare spreekwijze‘To u j o u r s p e r d r i x algemeen bekend was.Hij zelf heeft ze gebruikt op eene zeer lichtzinnige wijze, in de veronderstelling,

dat iedereen ze verstaan zou. Omtrent de ware beteekenis van die spreekwijze,afkomstig, naar hij gelooft uit Frankrijk (waar ligt Frankrijk? Wie helpt mij?) zal hijniets zeggen; hij zou de gevoelens der geleerden op dit punt niet willen vooruitloopenof prejudiciëeren; maar ter opheldering van de beteekenis, waarin hij zelf meer daneens de bedoelde spreekwijze heeft gebruikt, laat hij eenige voorbeelden volgen vanhetgeen hij, wellicht zeer verkeerdelijk, t o u j o u r s p e r d r i x noemt:1. Het onvermijdelijke C a r n e v a l d e V é n i s e op een concert.2. De praatjes over het weer op eene theevisite.3. De vriendelijke raadgevingen van eene schoonmoeder.4. Alle Amerikaansche romans, navolgingen van U n c l e Tom .5. Een antwoord op de troonrede, - of dat staatsstuk zelf.6. Alle klachten over dure tijden.7. De herhaalde verzekering onzer vrienden, dat wij ‘een heerlijken zomer’ hebben

gehad.8. Een nommer van de N a v o r s c h e r .9. Een bundel ‘nieuwe preeken.’10. De gelukwenschen onzer vrienden, als onze vrouw voor den vijftienden keer

bevallen is.11. Alle t o o s t e n , bij alle mogelijke gelegenheden.12. Eene ‘buitengewone voorstelling’ in het paardenspel, of eene ‘belangrijke

discussie’ in de Kamer.13. Een belasting-biljet.14. Eene aanprijzing van de Revalenta en de Holloway-Pillen in de couranten, en

van zijne vrouw, door een jonggehuwde.15. De ophemeling onzer ‘onvergetelijke voorouders,’ bij elke gelegenheid.16. De groote ‘bezadigdheid’ van ons volkskarakter.17. De verslagen van het Afschaffing-genootschap in het bijzonder, en van alle

geleerde en ongeleerde genootschappen, in het algemeen.18. De gelukwenschen op nieuwjaarsdag.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 383: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

376

Brieven van een Japanschen dwarskijker.

I.

Sedert onze Regeering in den laatsten tijd zulke loffelijke pogingen heeft aangewend,om onze betrekkingen met Japan uit te breiden, is er door het wantrouwend bestuurvan dat rijk een ‘Dwarskijker’ hier heen gezonden, om het hof van Jeddo op de hoogtete houden van al wat in Nederland geschiedt.Behalve zijn politieke berichten, schrijft hij ook vele bijzonderheden van onze

zeden en gewoonten, en het onderstaande is een authentiek uittreksel uit een zijnerbrieven.Sm i t s .

..... ‘De mannen in dit land, uit de hoogere klassen, hetzij krijgs- of staatslieden, ovorst, onderscheiden zich weinig, tenzij bij officieele gelegenheden, van de mindereburgers in hun uiterlijk. Zelfs het opperhoofd van het leger draagt slechts één zwaardin zijn hofkostuum, hoewel zij van ons hadden kunnen leeren, dat de minste banjooster twee behoorde te dragen.Maar het zonderlingste van alles is, dat de mannen hier, - uit overdrevene

beleefdheid jegens het schoone geslacht, - in plaats van zich toe te leggen op deontwikkeling van alle den man betamende hoedanigheden, steeds er op uit zijn zichde bekoorlijkheden der vrouw toe te eigenen, zoodat de hoogste trap van verwijfdheidvoor den hoogsten trap van beschaving doorgaat. Dit zonderling gebrek heeft ookreeds de aandacht van een Europeesche wijsgeer, zekeren Al-Fons-Karr, getrokken,die terdege daartegen te velde trekt. Ik deel u mede zoo ongeveer wat hij en ik tezamen dienaangaande opgemerkt hebben: Een man hier, die schoon wil wezen, legtzich daarop toe, zijn middel zoo dun mogelijk te maken, wedijverende met zijnvrouw, die kunstmatig en met geweld elken dag in eene soort van pantser wordttoegesnoerd, totdat, als zij voor zeer schoon gemaakt wil doorgaan, haar lijf de diktevan mijn bovenarm gekregen heeft.Insgelijks, in plaats van door oefening zijn krachten en ledematen te ontwikkelen,

beroemt zich de man daarop, eene heel kleine en blanke hand te hebben, die hoekleiner en blanker en voor elk werk onbruikbaarder, ook voor des te schoonerdoorgaat; daarbij bedekt hij ze zoo veel mogelijk met heel nauwsluitendehandschoenen, die zich in niets onderscheiden van die der vrouwen. Met zijn voetenhandelt de Nederlander op dezelfde wijze. Hij wringt ze in kleine verlakte laarsjesen hoe meer ze op een vrouwenvoet gelijken, des te grooter is de schoonheid daarvan.Om verder zoo min mogelijk eenig blijk van lichamelijke kracht

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 384: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

377

of sterkte te geven, veinst ook bijna iedereen, als hij niet bijziende is, toch zeerzwakke oogen te hebben, en draagt aan een lintje of ketting om den hals een stukglas, dat hij in 't oog knijpt, tot teeken van fatsoen, hoewel de moeite, die hij zichgevenmoet, om het tusschen het ooglid en het neusbeen vast te houden, hem gezichtendoet trekken, welke het fortuin zouden maken van een Indischen l u t i of hansworst.Zoo iemand wandelt, of huppelt liever, met kleine trippelende schreden, die der

vrouwen nabootsende, over de morsige straatsteenen; hij draagt op zijn hoofd denwaarschijnlijk door een godsdienstig gebruik geheiligden zwarten hoed, die anderszoo bij uitnemendheid leelijk is, dat hij al lang had moeten afgeschaft worden, enals hij “gekleed” heet, is zijn lichaam gesloten in een korten zwarten rok, en zijnbeenen zijn gestoken in eene broek van dezelfde stof, die hoe enger hoe schoonerheet, en onder den voet met lederen riemen zoodanig vastgebonden wordt, datsommigen zelfs het zitten daarbij lastig valt.In zijne zwakke hand, welker bewegingen belemmerdworden door den handschoen,

- welks kleur hoe lichter en onbruikbaarder voor des te gekleeder doorgaat, - draagthij een rottinkje, dat tot niets dient dan om soms den knop daarvan tegen de lippente drukken, en toch lacht men over de verwijfdheid van onze mannen, die een waaiergebruiken! Het zou ook zeer bespottelijk staan, als een voornaam man hier een stokin de hand droeg, die hem w e z e n l i j k van dienst kon zijn; men zou hem voor eenboer houden, en zelfs in de felste winterkoude, mag hij niet anders dan met de dunstehand- en voetbekleedsels, en altijd in den zwarten rok, met de twee afgeknottezwaluwstaarten, zich ergens in gezelschap vertoonen.Gewoonlijk ook is zijn gelaat gladgeschoren, om zooveel mogelijk op dat van

eene vrouw te gelijken: als hij echter een baard draagt, dan brengt deMode (deModeis de voornaamste der afgoden, die deze heidenen aanbidden) mede, dat die baardop de meest grillige wijze wordt gekapt en gekruld. Soms blijft er slechts rechts enlinks eene streep over, die onder de kin doorloopt en waarmede het hoofdhaar schijntaangebonden te zijn. Soms ligt er op elke wang een cotelette van haar.Een andermaal weder is alles behalve de knevel afgeschoren, die met was en olie

opgepleisterd wordt en naar de oogen met scherpe, harde punten opkrult, en veelaldaarbij geverfd wordt, evenals bij ons de tanden. Het verschil echter bestaat hierin,dat wij dat gebruik openlijk huldigen, terwijl de nog onbeschaafde Europeaan hetaltijd geheim houdt, als hij baard of hoofdhaar kleurt, - of wat nog erger is, het haarvan een lijk, of van een armen drommel koopt, en kunstig opmaakt, om zijne kaalheidte bedekken.’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 385: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

378

Gemis aan ruimte dwingt ons voor heden hier af te breken. Wellicht geven wij latereenige andere uittreksels uit de brieven van dezen kwaadaardigen barbaar.

II.

Gehoorzamende, o vorst, aan uw bevelen, om al wat dienen kan, om de zeden engewoonten van dit wonderlijk volkje op te helderen, u verder mede te deelen, zendik u heden hierbij een merkwaardig schrijven, dat mij onlangs, tegen betaling vande geringe som van tien Nederlandsche centen aan den bode des Konings, die hetbezorgde, ter hand gesteld werd. Vergun mij, doorluchtige heer, het u te vertolken,opdat het, met mijn opheldering voorzien, onder u berusten moge in de geheimearchieven des Rijks, dat de wortel der zon is1). Deze brief, o vorst, is, zooals gijopmerken zult, langwerpig van vorm op fraai papier met gouden randen, deelsgeschreven en deels gedrukt en tegen de algemeene gewoonte met twee, in plaatsvan één lak voorzien.‘Lak’ echter is in de taal der jeneverdrinkende barbaren synoniem met ‘bedrog,’

- en ik maak hieruit op, dat beeldsprakelijk te kennen wordt gegeven, dat dit epistelnog eens zoo vele onwaarheden bevat, als de meeste van deze geschriften. Dezemijne meening wordt gestaafd door eene nadere beschouwing van het adres en deninhoud. Boven mijn naam en mijne bekende qualiteit, staat het epitheton‘Hoogwelgeboren.’ Dit is het eerste, wat nadere uitlegging vereischt.Verneem dan, o rechteroog der wijsheid, dat de menschen hier, evenals de meer

beschaafde Hindoes, ook in kasten verdeeld zijn, die zich echter noch door erfelijkevoorrechten, noch door kleeding, noch door iets anders onderscheiden, dan hetepitheton, dat men vóór hun naam zet, als men hen schriftelijk aanspreekt.Deze kasten worden als volgt onderscheiden.Tot de laagste volksoort behoort hij, die als ‘mijnheer’ aangesproken wordt, zoodat

deze ongeloovige barbaren zelfs dezen hoogen titel toekennen aan hun laagstehandwerkers, en een groote des rijks zich schriftelijk te voeten van zijn kleermakerwerpt, en hem als ‘zijn heer’ eert.Men zou veronderstellen, dat deze titel zelfs aan den aanzienlijkste moest voldoen,

wat ook in de meeste landen van Europa het geval is; - maar hier niet! Want iemandtot de tweede klasse be-

1) Zoo noemen de Japanneezen hun land.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 386: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

379

hoorende, een welvarende winkelier, of een kleine koopman, wordt steeds als‘weledele heer’ aangesproken. Wat dit ‘wel’ beteekent vóór het ‘edel’ is moeielijkte zeggen. Het komtmij voor, dat het alleen eene bekrachtiging is, - eene tegenspraakgericht aan iederen verstandigen mensch, die met verbazing uitroepende ‘edel!’ vaneen kruidenier, - tot antwoord krijgt: ‘wel edel! wat gij er ook van zeggen moogt!’Tot de derde kaste behoorenmenschen, die ‘geboren’ zijn. De twee eersten schijnen

bloot te b e s t a a n . Die van de derde kaste heeten dus ‘weledelgeboren,’ en dezentitel geeft men thans aan iedereen, die op welke wijze ook een aanzienlijk man maggenoemd worden. Met zijne ‘geboorte’ echter heeft het ‘geboren’ niets te maken; hijkan de zoon van een schoenlapper wezen, mits hij slechts in een fraai huis wone enwat geld hebbe, dan wordt hij opnieuw geschapen voor de wereld en heet dadelijk‘Weledelgeboren.’Tot de vierde kaste rekent men hen, die niet tevreden met ‘Weledelgeboren’ te

zijn, iets meer willen wezen en soms een zak vol guldens daarvoor over hebben, omden in alle opzichten, taalkundig zoowel als redekunstig, onzinnigen titel van‘Hoogwelgeboren’ te mogen voeren. Zoo iemand verklaart en houdt vol, - en deanderen geven hem gelijk, dat eerst hij een ‘edelman’ is, terwijl noch de ‘Weledele’noch de ‘Weledelgeboren heer’ iets meer is dan een burger!Zoo groot, o vorst, is de dwaasheid dezer zich noemende wijzen, die ons beschaven

willen!Tot de vijfde kaste telt men betrekkelijk slechts weinigen, die het recht hebben

‘Hooggeboren’ te heeten, hoewel zij geene aanspraak er op maken, tevens‘Welgeboren’ te zijn; dit, als van minder belang, aan hun minderen overlatende.Dit zijn nu de vijf groote kasten, op welker titulatuur men in het schrijven zeer

nauwkeurig letten moet, als men zelf niet doorgaan wil, voor iemand, die in hetgeheel niet geboren is. Zij hebben ook nog vele andere titels, die ik heden, als vanminder belang, met stilzwijgen voorbijga, zooals ‘WeledelgestrengeHeer enMeester’voor een baardeloozen jongen, die pas van de academie gekomen is, en wel meesteris in de beide rechten, maar zelf den kost nog niet verdienen kan; ‘Wel Edel ZeerGeleerd’ voor iederen dokter, al vermoordt hij, door zijne domheid, al zijn zieken,en vele anderen.Ik vermeet mij nu, o vorst, het bovengemelde schrijven open te leggen en met u

te doorloopen. Moge het u behagen op te merken, dat het deels geschreven en deelsgedrukt is, en dat zelfs de naam des afzenders in drukletters er onder staat. Het iseene mededeeling, dat twee dezer barbaren met elkaar gaan trouwen (alsof het mijiets kon schelen, die hen nauwelijks ken als ik hen

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 387: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

380

op straat ontmoet). Dat de namen er onder gedrukt zijn, beteekent zooveel als: ‘Gijbehoeft hierop niet te antwoorden.’Hetgeen er boven geschreven staat, is slechts herhaling van den titel op het adres;

hetgeen er onder geschreven is, boven de naamteekening, is precies hetzelfde; gijziet hieraan, dat het aan tijdroovende, nietsbeteekenende complimenten hier nietontbreekt!Hetgeen middenin gedrukt staat, leest een verstandig inlander nooit, omdat hij,

zonder dat te doen, den inhoud van buiten weet; - het is hem namelijk bekend dat aldeze brieven precies hetzelfde luiden, en dat ze volgens een vast en onveranderlijkformulier, dat ouder is dan de zondvloed, zijn gedrukt. Het kan dus niet anders, ofze bevatten soms de grofste onwaarheden, daar de door het gebruik geijkte woorden,o heer, lang niet op elk huwelijk toepasselijk zijn.Vergun mij u, o scherpzinnige, door eenige nederige opmerkingen dit op te

helderen. In elken brief moet vooral de zinsnede niet ontbreken, welke luidt: ‘inafwachting van Gods zegen, een wettig huwelijk aan te gaan.’O vorst, het gruwt mij soms als ik die woorden lees, en weet door wie ze geschreven

zijn!.... Dit schrijft nu de zestigjarige Dives, met den éénen voet in het graf, als hijde achttienjarige dochter van Lazaru gekocht heeft; dit schrijft nu de armoedige,twintigjarige Jozef, als hij zich met lijf en ziel verkoopt aan de vijftigjarige weduwevan Potiphar. Dit schrijft ook de beeldschoone Narcissus, als hij met de schatrijke,maar gebochelde Arachne trouwt, en ik moet mij houden, alsof ik er aan geloofde,dat die heidenen Gods heiligen naam niet onteeren, en het ernstig meenen, als zij inzulke gevallen van Zijn zegen spreken!Eene tweede vaste uitdrukking, die in een dergelijk schrijven niet ontbreken mag,

is het volgende: ‘met goedvinden van wederzijdsche betrekkingen,’ waardoor somsde verachtelijke toestemming der bloedverwanten in dergelijke schandelijkeverbintenissen, als ik pas opgenoemd heb, publiek en ruchtbaar wordt gemaakt, -soms ook eene stellige onwaarheid wordt opgedischt; want zoo wil deMode, o vorst,in dit land, waar men tachtig jaren lang tegen de Spanjaarden streed om de vrijheid,en zich nu vrijwillig tot slaaf maakt!Heb ik niet onlangs van die zucht naar onwaarheid een sterk bewijs gezien! Wilde

niet een jonge Hoogwelgeborene, uit de vierde kaste, met een meisje huwen, datgeen geld had, en in het geheel niet geboren was? En vonden de wederzijdschebetrekkingen dat goed. Neen! maar de jongeling dreigde met of tegen den zin derzijnen toch te huwen en de volgende week gingen de goudgerande leugenachtigebrieven rond! Soms echter zijn het alleen de betrekkingen, die het huwelijk smedenen goedvinden en de jonge lieden worden, evenals de jachthonden en zeer tegen hunzin, aan

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 388: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

381

elkaar gekoppeld; deze soort van huwelijk is demeest fatsoenlijke en heet ‘m a r i a g ed e c o n v e n a n c e ,’ wat vertaald wil zeggen: ‘voordeelige handelszaak;’ 't isvoornamelijk in zwang bij de voorname kasten, die anders den handel verfoeien enden handelaar in alles, behalve in menschenvleesch, verachten.Al het overige in den brief is slechts ijdele vorm en complimenten. Men ‘beveelt

zich bij voortduring in het aandenken en de vriendschap’ van menschen, die mennoch wenscht noch hoopt ooit weer te zien, of iets van hen te hooren; - men noemtzich ‘met de meeste hoogachting, den dienstwilligen dienaar’ van iemand, dien mendiep veracht, en voor wien men geen vinger zou uitsteken om hem van het verdrinkente redden!O vorst, bewonder dezen brief als een staaltje van de valschheid en flauwhartigheid

der barbaren; als zij zich onderling zoodanig voor den gek houden, - hoe zullen zijmet ons handelen?....

III.

Zoodra ik den brief van den voorzitter van den Raad van koophandel ontving, hebik mij plat op mijn aangezicht nedergeworpen en de wijsheid aangebeden van hem,die mij beval de verschillende takken van den handel der Nederlandsche barbarenna te gaan en ze hem te beschrijven, opdat hij, iets goeds daarin vindende, het bijproclamatie aan den stand der handelaren bij ons zou kunnen verkondigen, en denstroom der rijkdommen van de Europeanen aldus naar ons rijk afleiden, zonder datwij hun iets anders behoeven te geven, dan fraaie beloften en zeer duur betaaldeverlakte waren.Verneem nu, o vorst, met een genadig oor, terwijl gij den wijsvinger van het

overleg op de kin der ervaring laat rusten, wat ik, met ontzaglijke moeite, aangaandede meest winstgevende handelsartikelen in dezen ingedijkten modderpoel geleerdheb, - niet in de residentie van den vorst, maar in de hoofdstad van het rijk, op eendam aan de monding van de beek Amstel aangelegd, en volgens de verklaringen derAmsterdammers zelven, - en wie zou het beter weten dan zij? - de voornaamste zetelvan den handel.Daar heb ikmij vervoegd bij een koopheer, wien het volk, wegens zijn rijkdommen,

den eeretitel gegeven heeft van ‘steunpilaar van de Beurs,’ op welk gebouw eenstandbeeld ter eere van den God der Dieven opgericht is.Veel had men mij verteld van de pracht en heerlijkheid, waarin de oude barbaar,

wien ik de eer bewees van een bezoek bij hem af te leggen, leefde, en toen ik voorzijn huis bleef staan, was ik ook getroffen door de grootschheid en stevigheid vanhet gebouw.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 389: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

382

Volgens het gebruik van het land, kondigde ik mijne komst aan, door ter mijner eerde klok te luiden aan zijne deur, en spoedig daarna verscheen een prachtig gekleedeslaaf aan den ingang, om mijn bevelen te vernemen.Ik beval, dat hij mij onmiddellijk bij zijn meester zou brengen. Toen echter, o

vorst, wees deze zoon der duisternis op een deurtje onder de stoep van eer, waaropik stond, en gaf mij te verstaan, dat ik mij vernederen moest aldus mijne intrede bijzijn meester te maken, die op zijn kantoor was.Slechts de gedachte aan uw bevelen was in staat mij te beletten den ellendeling

op de plek te laten vierendeelen; maar ik verkropte mijn toorn bij het denkbeeld, datik den ouden barbaar te midden zijner schatten van goud en edelgesteentenoverrompelen zou, en van de hooge stoep afdalende, trad ik door het sombere portaalin de donkere gang, waar ik spoedig op eene kleine deur het woord ‘Kantoor’ontcijferde, en die opendoende, mij in de tegenwoordigheid van den steunpilaar derBeurs en zijner onderhoorigen bevond.Deze zaten allen in den kelder op hooge banken achter hooge schrijftafels, met

vuil groen laken bekleed, en keken niet eens op toen ik verscheen. Zij waren in kale,half versleten jasjes gekleed en zagen er zeer armoedig en ondergeschikt uit. Zijschreven onophoudelijk door en de hoogste in rang had eene pen achter het oor,behalve ééne in de hand. Toen ik naar den Steunpilaar vroeg, wees een dezer slavenmet zijne pen naar een achterkelder, door een glazendeur van dien, waarin ik mijbevond, afgescheiden.Daar zat een oudman in een ouden leuningstoel, bezig met brieven te lezen. Zoodra

hij mij herkende, legde hij echter de papieren neder en vroeg onderdanig wat ik wilde.‘O Steunpilaar,’ zeide ik, nederigheid veinzende; ‘de roem van uwe wijsheid is

doorgedrongen tot in het hart van ons rijk! Geef mij inlichtingen omtrent devoordeeligste takken van uw handel, opdat ook wij leeren, schatten te verdienen metonze waren.’‘Ik verdien haast niets meer,’ zei de Steunpilaar; ‘het zijn slechte tijden!’‘Dat dacht ik wel,’ hernam ik; ‘alles ziet ook hier armoedig en vervallen uit. Waar

zijn uw schatten en kostbaarheden?’Hierop vatte hij vuur.‘Dáár!’ riep hij, met de hand op een paar dikke boeken slaande, die vóór hem

lagen, - ‘en daar is ook nogal iets,’ en hij wees op eene ijzeren kist in de kamer. ‘Hieris meer dan gij u verbeelden of voorstellen kunt!’‘Hoe komt het dan, dat gij over “slechte tijden” steunt?’ vroeg ik hem.‘Hm!’ hernam hij. ‘Het z i j n slechte tijden. Met tabak, koffie en indigo is er niets

meer te doen. Suiker is nog iets. Maar om

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 390: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

383

uw geheelen handel in kamfer en koper draaien wij hier de hand niet om!’‘Zeg me dan, o Steunpilaar,’ antwoordde ik, ‘hoe wordt men heden ten dage hier

rijk. Want dat te weten, is eigenlijk het doel van mijne komst; - zeg me dus, welkezijn de waren, die u rijk maken.’De Steunpilaar, o vorst, verhief zich van zijn stoel; hij sloot zorgvuldig de deur

en toen richtte hij het woord tot mij; als volgt:‘Verneem, o vreemdeling, dat er heden ten dage slechts één tak van handel bestaat,

die ruime en zekere winsten oplevert, en die beoefend wordt niet alleen door denkoopman, maar ook door den staatsman, den priester, den soldaat, den letterkundige- in één woord, door alle leden onzer maatschappij, die naarmate zij in bekwaamheiddaarin uitmunten, ook des te rijker en machtiger worden. Het is een handel, dienonze voorouders niet kenden, - ten minste niet in die mate, waarin wij hem beoefenen.Het is,’ en hij fluisterde mij in het oor; ‘de windhandel!’‘De windhandel!’ riep ik uit. ‘Wel! hoe wordt die gedreven? Wordt die in zakken

opgezameld -’‘Hij wordt eerder door windzakken verkocht,’ hernam bedaard de Steunpilaar;,

‘die blazen hem door de trompet, die hun eigen roem moet verkondigen, iedereen inhet oor; - het is eene zeer winstgevende zaak!’‘O, wijste der stervelingen, leg ze mij toch verder uit!’ smeekte ik.‘Dat gaat zoo gemakkelijk niet,’ zeide hij met een glimlach; ‘maar om u in staat

te stellen uw vaderland nuttig te wezen, zal ik u toch eenige wenken geven. Bijvoorbeeld, in uw eigen vak, als staatsman, kunt gij er aardige zaakjes mee doen.Begin met een rijken voorraad op te zamelen van schoonklinkende woorden, zooalsik er nu pas gebruikt heb. Zeg, dat gij “slechts tot nut van uw vaderland” werkzaamwilt wezen, als gij de hand uitstrekt naar de hoogste waardigheden; breng dit weinigjewind aan den man, en verklaar verder, als gij niets dan uw eigen zin volgt, “dat gijvolgens vaste grondbeginselen” handelt, totdat het u voordeeliger toeschijnt “voorovertuiging vatbaar te worden,” - en juist het tegenovergestelde te doen van hetgeenge zoo lang aangeprezen hebt, en ge zult zien, hoe eer en aanzien u overstelpen!Steek de ééne hand diep in de schatkist, en houd de andere iedereen vóór, en spreekvan uwe “onbaatzuchtigheid”; laat u behangenmet eereteekens en kruisen, en verkoopaan het publiek den wind, dat gij u onwaardig gevoelt ze te dragen, en men zal uwverdiensten en nederigheid hemelhoog prijzen! Als ge eindelijk alles hebt bemachtigd,waarnaar gij streeft, behalve een zwaar pensioen, - o dan laat maar overal heenwaaien,dat ge een lang en verdienstelijk leven gesleten hebt, “tot nut der menschheid,” ennu “naar rust haakt,” en deze laatste wind zal u eene ruime belooning aan goud

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 391: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

384

en “welverdiende hulde en dankbaarheid” aanbrengen; terwijl ge zonder behoorlijkgebruik te maken van dat nuttig element, nauwelijks droog brood te eten zoudthebben.’‘Wat ge daar gezegd hebt,’ hernam ik, ‘is heel mooi; ik zal mijn best doen, uw

raad trouw te volgen -’‘Zorg slechts daarbij, als staatsman, zelf met alle winden te kunnen draaien,’

hernam de Steunpilaar, ‘en uw fortuin is zeker gemaakt!’‘Mijn oudste broeder, o wijze,’ smeekte ik verder, ‘is priester: wat moet hij doen,

om vooruit te komen?’‘Hij moet vooral den wind der “verdraagzaamheid” aan iedereen verkoopen,’

hernam de Steunpilaar, ‘terwijl hij de wezenlijkheid der uitsluiting zoo veel mogelijkzoekt te bevorderen. Ik neem aan, dat uw broeder overtuigd is, dat zijne leer de wareis. In dat geval, zijn allen, die met hem niet eensgezind zijn, op het verkeerde pad,en hij moet zoeken hen te bekeeren. Dat kan hij niet doen zoo lang ook anderen inuw tempels en elders hun invloed doen gelden. Dus is het eerste wat hij uitvoerenmoet, terwijl hij zijne nederigheid en ootmoed aan alle vier winden prijsgeeft, daarnaarte streven, zooveel macht mogelijk in handen te krijgen, en terwijl hij verklaart: datzijn rijk niet van deze wereld is, zijn best te doen, dat niemand dan hij, of slechtsdoor hem, eenigen invloed daar uitoefene. De heerlijkste wind, dien hij verkoopenkan, is overal te verkondigen, dat “alle menschen broeders zijn,” - terwijl hij zichaltijd gedragen moet, alsof hij oneindig hooger stond in wetenschap en beschavingdan ieder ander, - en het iedereen ten hoogste kwalijk mag nemen, die het waagt zichmet hem op ééne lijn te willen plaatsen. Maar ik ben te weinig op de hoogte van deJapansche theologie, om u daaromtrent veel tezeggen. Laat ik u liever het een enander van den kostelijken windhandel in de letterkunde zeggen.’‘Zoo zij het, o Steunpilaar,’ hernam ik ootmoedig, waarop de groote man hervatte:

‘De beste manier om wind in dat vak met voordeel aan den man te brengen, is omzelf weinig te leveren; maar om het werk van anderen onbarmhartig, onder een stormvan eigene afkeuring, te bedelven. Gemakkelijker is het, o vreemdeling, in deletterkunde af te breken dan op te bouwen! Er zijn menschen, die op de puinen derreputatie van anderen het gebouw van hunne eigene faam op eene zeer kunstigemanier weten op te richten! Dergelijke heeren zetten de trompet aan den mond enverkondigen luide: “dat zij op de hoogte der wetenschap” staan; en wee hun, die zichniet onder hun vleugelen begeven en nederig aan hun voeten kruipen. Zulkemenschenzijn “geüsurpeerde reputatiën,” - letterkundige voddenrapers, die uit de hoogteverpletterd worden, en al wie voor den stormwind niet bukken wil, moet daardoorvernietigd worden, en terwijl de vrijheid van de drukpers als het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 392: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

385

kostbaarste kleinood uitgekreten wordt, zoekt men het vrije gebruik daarvan aaniedereen te ontzeggen, of onmogelijk te maken, die niet volgens den zin deswindverkoopers schrijft, -’‘Bedaar!’ viel ik hem in de rede. ‘In ons gelukkig land hebbenwe geen recensenten!

Maar vertel me nu hoe de windhandel bloeit onder den koopmansstand?’‘Verg dit niet van een Amsterdammer!’ zei de Steunpilaar beleefd. ‘Ge kunt niet

verwachten, dat ik mijn eigen glazen inwerpe! Geloof me ook: wij zijn de soliedste,de degelijkste, de ondernemendste, de rijkste der handelaren!’‘Is dit ook wind?’ vroeg ik.Maar de Steunpilaar ontgloeide in toorn en nam mij bij de schouders en zette mij

de deur uit. - Peinzende ging ik verder, o vorst, en eerst toen ik den God der Dievenop de Beurs eene offerande gebracht had, verliet ik in stille stichting de stad.

IV.

In een mijner vorige brieven, o vorst, heb ik u het een en ander medegedeeld overde kasten-indeeling der Nederlandsche barbaren, in zoover zulks merkbaar is in detitulatuur, die hun gegeven wordt. Sedert heb ik mij er op toegelegd, om de bijzondererechten en privilegiën te leeren kennen, welke aan iedere klasse toebehooren.Ten einde hieromtrent goed ingelicht te worden, heb ik een zoogenaamden ‘meester

in de rechten,’ iemand, die gehouden wordt zijne bijzondere studie van de wettenvan zijn land te hebben gemaakt, bij mij laten ontbieden; ik heb mij vernederd enhem behandeld alsof hij mijns gelijke ware, en hem sigaren gegeven en fijne wijnengeschonken met de suiker der vleierij vermengd; en zóó heb ik achter de waarheidzoeken te komen.En dit, o vorst, was niet gemakkelijk! Want deze barbaren, hoewel zij onder

elkander zittende op de kamer, of zelfs in het openbaar, alles laken en gispen wat inhun landje te vinden is, terwijl zij zich steeds beijveren de verraderlijke Engelschen,of de lichtzinnige Franschen in alles na te volgen, hebben de gewoonte aangenomen,om tegenover vreemdelingen een geheel anderen toon aan te slaan en nietsvoortreffelijk te noemen, wat niet ‘echt Nederlandsch’ is, en het zelfs zeer kwalijkte nemen als men het waagt iets af te keuren, dat zij als het uitsluitend eigendom vanhun landje beschouwen.Maar als de wijn in de hersenen stijgt en de voorzichtigheid daaruit verdreven

wordt, dan ontsluiten zij den mond; zij hebben zelfs een spreekwoord van zekereoude barbaren overgenomen, luidende ‘i n v i n o v e r i t a s ,’ wat zeggen wil, dat‘een nuchter mensch

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 393: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

386

een leugenaar is,’ en het is dus slechts van een dronkaard, dat men hopen kan dezuivere en onvervalschte waarheid te vernemen.De rechtsgeleerde, dien ik had laten komen, behoorde tot deze waarheidlievende

klasse; hij ledigde de flesschen bijna zoo spoedig als ik ze op tafel kon laten zettenen toen den mond ontsluitende, sprak hij, met een vertrouwelijk knipoogje:‘Rechten en privilegiën van iedere klasse? Die zal ik u opgeven? Om hetgeen gij

van de titulatuur al weet, aan te vullen? Best! schenk me nog eens in!’ en hij dronkhet volle glas weder uit, en hield het mij voor. ‘Zie, vriendlief, volgens de wet heeftgeene klasse in Nederland meer voorrechten of privilegiën dan er druppels wijn indezen beker zijn!’ En hij keerde hem om, en liet me zien, dat er geen droppeltje inovergebleven was. ‘Maar volgens de bestaande gebruiken,’ en hij schonk het glasweder vol, ‘heeft iedere klasse zich iets toegeëigend, waaraan zij vasthecht, enwaarmede zij even vervuld is als dit glas.’‘Houd mij niet voor den gek!’ zeide ik dreigend.‘Wees niet bevreesd,’ hervatte hij met een glimlach; ‘ge zijt een cliënt van mij!

maar laat ik u bewijzen hetgeen ik gezegd heb. In onze grondwet staat geschreven:“alle Nederlanders zijn gelijk voor de wet.” Is dit niet duidelijk?’‘Me dunkt van ja,’ hernam ik; ‘maar wat beteekenen dan die hoogklinkende titels?

Wat zijn uwe hoogwelgeborenen en wat niet al meer, anders dan andere menschen?’‘In het oog der wet niets, mijn vriend, zooals ik u gezegd heb; maar in het oog der

wereld veel meer dan diegenen, welke die lettergrepen niet voor hun naam plaatsen.Zie, mijn vriend, vroeger, - in de goede oude tijden, die wij steeds nog, als wij vande echte kleur zijn, moeten betreuren, w a s een edelman iets heel anders dan eenburger. Hij had wettig erkende rechten en privilegiën, die hem eene groote macht inhanden gaven, die ons burgerlieden noodzaakten den hoed diep voor hem af te nemen,als hij de goedheid wilde hebben ons eigendom en zelfs ons leven te eerbiedigen.Nu is het anders: langzamerhand heeft men den edelman zijn billijke aanspraken ophetgeen hem niet toekwam, ontnomen; maar men heeft hem den titel gelaten; dewezenlijkheid is vernietigd, maar de schijn is overgebleven, en steeds indachtig aande oude tijden, waarop de edelman met vergeeflijken hoogmoed terugziet, bukkenen buigen wij nu voor de schaduw, als vanouds voor de zaak. Er zijn zelfs zeer velenonder ons, die een aardig duitje er voor over hebben, om zoo'n nagemaakten titel tekoopen, hoewel we zeer goed weten, dat die niets te beteekenen heeft, en tot nietskan dienen dan sommige onnoozele menschen te doen gelooven, dat wij in stede vaneen eerlijken schoenlapper, van een schurk van een roofridder afstammen.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 394: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

387

‘Maar er zit ook nog iets meer achter,’ ging hij voort; ‘de hooggeborenen van vroegeredagen, in Europa, hadden van rechtswege (dat is volgens het vuistrecht) aanspraakop de vetste postjes en de mooiste baantjes in alle rijken, waarnaar een burgermande hand niet durfde uitstrekken, en evenals we nu de Fransche modes in de kleedingnavolgen, hebben we ook nu de modes van andere landen ten opzichte van hetuitdeelen der beste betrekkingen nagevolgd. Wij, de burgers van Europa bijuitnemendheid, die nooit machtiger, krachtiger en eerbiedwaardiger waren, dan toenwij allen ons daarop beroemden, dat wij burgers waren, hebben ons langzamerhandde gewoonten van andere landen laten opdringen; wij geven nog de beste betrekkingenaan den hoogen adel, die zich die, als van rechtswege, laat welgevallen; wij schrijvenin onze wet, dat wij allen gelijk zijn, en maken zooveel onderscheid mogelijk onderadel en geen adel in de praktijk; wij benoemen soms een afgezant aan een vreemdhof, die een burger van afkomst is, maar haasten ons een baron van hem te maken,zoodra mogelijk, ten einde ons niet tegenover vreemdelingen over hem te moetenschamen, en als wij een staatsman, die van voortreffelijke afkomst is, hoewel geenhooggeborene, de hoogste belooning willen schenken, dan wordt ook hij tot den“adelstand verheven,” - ofschoon deze verhevenheid door de grondwet, die hij zelfheeft helpenmaken, eigenlijk niet bestaat. Maar hij weet, dat deze titel hem aanspraakgeeft op de eereposten van het hof; hij weet, dat die hem de schoonste diplomatiekebaantjes opent; hij beseft, met een woord, dat hij overal nog bij den burgerman ietsvoor heeft, en hij lacht wellicht om de dwaasheid der menschen, die zulks metwoorden loochenen en met daden toestemmen, en is even trotsch op zijn titel als deoudste edelman van het rijk.Het is ook een der grootste voorrechten dezer klasse, mijn vriend, om niet slechts

op deze wijze voor zich zelven, maar ook voor kinderen, neven en nichten te kunnenzorgen.Deze, hoewel zij dikwijls zelven geen verdiensten hoegenaamd bezitten, hebben

toch het voorrecht zich op die van hun oom of hun vader te kunnen beroemen, en ditvoorrecht vervangt nu op eene alleraardigste wijze de plaats van alles wat eigenverdienste is.Het zou niet gepast zijn, dat de zoon van den hooggeboren heer A. voor zijn brood

werkte, zooals onzer aller voorvader deed; dus moet hij een baantje hebben, - al ishet slechts bij het postkantoor, - en zijn neef B. beroept zich op zijne betrekking totoom A. om insgelijks benoemd en verzorgd te worden, terwijl zijne dochter zichverwaardigt een schatrijken burger te huwen, die zich vereerd gevoelt door dem e s a l l i a n c e welke zijne vrouwmet hemwel heeft willen aangaan, en hare familiehaar diep beklaagt, dat zij zich zoodanig heeft moeten vernederen, - bah! het is om

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 395: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

388

er van te walgen!’ brak hij af, zijn glas weder uitdrinkende; ‘gelijkheid voor de wetin naam, en voorrechten van allerlei aard in der daad!’‘Nu!’ zeide ik, ‘en onder de burgerklasse, waartoe gij behoort, gebeurt er niets

van dien aard?’‘Nooit! nooit!’ zeide hij. ‘Well Ik solliciteer reeds twee jaren lang om een baantje,

dat mijn vader voor mij bekleed heeft, en dat mij dus, zoo te zeggen, van rechtswegetoekomt, en waarvoor ik heel spoedig geschikt zou zijn als ik het kreeg, - en hoe verben ik nu gekomen? Wel! Ik sta pas boven op de voordracht en het kan nog wel zesweken duren eer ik benoemdword, omdat de zoon van een kruidenier, zoo'n gemeenejongen, - die ook in de rechten gestudeerd heeft, de onbeschoftheid heeft gehad ookte solliciteeren, alleen omdat hij zich verbeeldt een knappe kerel te zijn! Demenschen,mijnheer, moesten hun stand kennen en daarin blijven; wellicht zal ik dienkruideniersjongen eens collega moeten noemen! Ik walg er van! Het is bespottelijk!’‘Dat is zoo, mijn vriend,’ hernam ik; ‘zeer bespottelijk is al wat ge me heden

verteld hebt!’Hij echter antwoordde niet; want hij was inmiddels aan het drinken gebleven, en

onder de tafel geraakt en zoetjes ingeslapen.

V.

‘Uit zijn vermaken en de wijze, waarop men er gebruik van maakt, leert men het bestden mensch kennen.’ -Zulke zijn, o vorst, de woorden der waarheid, die uit uwe pen gevloeid en met de

griffel der ootmoedigheid in mijn hart opgeteekend zijn.Wat zal ik u nu schrijven van de vermaken, waaraan zich in Nederland de

menschelijke bever achter zijn dammen en dijken telkens overgeeft?Dat zijn vermaken van zonderlingen aard, - waarover bijna iedereen klaagt en die

toch iedereen naloopt en welker hoofddoel schijnt, niet om het genoegen te zoeken,maat voornamelijk om de verveling te ontloopen, en waarbij men dagelijks dezonderlingste tegenstrijdigheden opmerkt.Zoo, bij voorbeeld, is er niets dat men verachtelijker vindt, dan veel prijs op eten

en drinken te stellen, - en bijna niets, waarop een mensch in den fatsoenlijken standmeer prijs stelt, uit een ‘gezellig oogpunt’ beschouwd, dan om door te gaan voor eenfijnen kenner van spijzen en dranken, - waarvan hij verplicht is de duurste enzeldzaamste proeven op zijne tafel te zetten zoodra hij een gastmaal geeft, als hijniet voor een boer en lompen vlegel,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 396: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

389

die ‘niet weet hoe het behoort,’ wil doorgaan en zijn stand tot oneer strekken.Daarbij eischt de hoofdgodin van Nederland, de Mode, dat de gastheer, in plaats

van oprecht te zijn en te zeggen: ‘eet wel van dezen schotel, want die is fijn, en drinkvan dezen wijn, want hij is uitmuntend en beiden hebben mij schatten gekost, die ikgaarne er voor over heb gehad, om uw gezelschap te genieten,’ - steeds huichele enden gast verzoeke: ‘het eenvoudige voor lief te nemen,’ - terwijl zijne vrouw, diewellicht den heelen morgen in de keuken heeft doorgebracht, om mede voor hetgastmaal te zorgen, - in plaats van zich daarop te beroemen, zoodra haar krullen uitde papillotten zijn en haar toilet gemaakt is, nu de meest onverschillige en koelehouding aanneemt, en bijna niet schijnt te weten, wat nog op de tafel zal komen. Ditwil de Mode en dit geschiedt dan, hoewel een menschenkenner met een halvenoogopslag ziet, hoe zij met een benauwd hart en angstige blikken den gang van denmaaltijd volgt en onopgemerkt wenken tracht te geven aan den knecht, en ofschoonzij niets liever doet, zooals zij bij herhaling zegt, dan de vrienden dus gezellig omhaar vereenigd te zien, is zij blijkbaar in angst en pijn totdat alles afgeloopen en delaatste der gasten de deur uitgezet is.Maar een gastmaal, o vorst, waar eten en drinken toch de hoofdzaken blijven, wat

men er ook van zegge, is niets, - wat de verveling betreft, - vergeleken bij de treurigehuiselijke avondvermaken, - van de openbare zal ik u wellicht later vertellen, -waaraan deze waanwijze barbaren zich overgeven, en die meestal in alle kringen,met enkele kleine afwijkingen in uiterlijke vormen, dezelfde zijn.Van deze vermaken zijn er drie, welke de Mode thans voor den winter het meest

in zwang heeft gebracht; het zijn zoogenaamde ‘speelpartijen’, ‘muziekpartijen’ en‘danspartijen’ of ‘bals’.Alle drie hebben ongeveer, zooveel als ik ontdekken kan, bijna hetzelfde doel, en

dat is om den tijd dood te krijgen in gezelschap, zonder dat men genoodzaakt zij zijnhersenen in te spannen, of in de mogelijkheid zij een degelijk discours te voeren. Ditmaakt het schitteren in zulke vereenigingen niet moeielijk zelfs voor den grootstendwaas - en daar er zeer vele dwazen zijn, is het ook geen wonder, dat zij zelven dezevermaken bijzonder liefhebben, terwijl de wijzen er niets tegen hebben, van den lastbevrijd te zijn om het gesprek met één of meer gekken te moeten aanknoopen.Dit algemeen, hoewel stilzwijgend, aangenomen zijnde, en daar het doel van eene

speelpartij is om te spelen, en niet om te converseeren, zoo worden de menschen opzulk eene vereeniging uit geen ander oogpunt dan als spelers beschouwd en alszoodanigen gerangschikt en geplaatst.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 397: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

390

De eene hoog bejaarde grijsaard, die een voortreffelijk wijsgeer is, wordt niet naastof bij eenige andere gasten geplaatst, die hem gaarne zouden willen hooren praten,maar men geeft hem een stoel aan een tafeltje met wellicht twee nietige kwasten eneene half versufte oude dame, die allen echter ‘whist’, - een spel waarbij het prateneene misdaad en het lachen eene zonde is, - uitnemend heeten te spelen, en de wijzeman moet zich daaraan onderwerpen en met hen zitten, en niet opstaan eer eene dervrouwen hem verlof daartoe geeft en hij zich eindelijk verheffen kan en de gastvrouwbedanken voor den heerlijken avond, dien zij hem bezorgd heeft, - wat met anderewoorden zeggen wil: hij dankt haar daarvoor, dat zij hem als een gek bij gekkengebracht en als een dwaas behandeld heeft. Heeft ook zoo iemand het ongeluk omniet vlug en vaardig met de kaarten te kunnen omgaan, dan halen de drie anderen deschouders met medelijden op, en de wijze maakt een mal figuur en de dwazen zijnzeer ingenomen met hunne meerderheid over hem.Op dezelfde wijze worden op zulk een speelavond, waar alles hoog ernstig toegaat,

de jongelieden behandeld, en deze schikken zich al heel spoedig in het denkbeeld,om als versufte wezens beschouwd te worden, die, zonder de kaarten, elkaar nietzouden kunnen vermaken, - en daar de meeste jonge dames veinzen niet goed tekunnen spelen, en inderdaad niet veel praten kunnen met heeren, die niets te zeggenhebben, zijn deze vereenigingen voor haar even vernederend als barbaarsch - tenminste in mijn oog, o vorst; maar de Mode wil het anders, en deze verhevene godin,die ik zoo gaarne in Japan zou zien aangebeden, om gewichtige staatsredenen,waarover ik u later zal schrijven, doet hier, in het vrije en vrome Nederland, allesvoor haar gewillig bukken en buigen.Eene muziekpartij, o vorst, is echter niet zoo gemakkelijk te arrangeeren als eene

speelpartij; om die op eene behoorlijke wijze te kunnen bijeenbrengen, heeft mennoodig: in de eerste plaats een paar arme toonkunstenaren, die betaald worden, omte zingen of te spelen, terwijl het onbezoldigde gedeelte van het gezelschap onderlingpraat en lacht en alles doet behalve naar de muziek luisteren; - dan moeten ervrijwillige muzikanten zijn, van beide geslachten, die zich willen laten hooren, en‘liefhebbers’ van de kunst heeten, en waarnaar men in doodelijke stilte luisterenmoet, hoe slecht zij ook spelen en zingen; terwijl men ook verplicht is hen altijd teapplaudisseeren als zij eindelijk uitscheiden, omdat het hier te lande veel eervolleris, vrijwillig en uit liefhebberij eene kunst te helpen verknoeien, dan zich met lijf enziel er aan toe te wijden en den kost voor zich en zijn huisgezin daarmede te verdienen.Maar het allerverwonderlijkste te hooren op eene dergelijke partij, o vorst, zijn de

vreemde zaken, die daarop voorgedragen wor-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 398: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

391

den. Zoo eene jeugdige, schoone maagd, pas van de school gekomen, bij voorbeeld,die hare e n t r é e , gelijk men zegt, in de wereld doet, en totdusver niets van de liefdeen van de hartstochten gehoord heeft, en wier ouders u het zeer kwalijk zoudennemen, als gij haar het merken, dat gij zelf er iets van wist, - zoo'n meisje, op wierwangen de blos der onschuld ligt, en dat als eene schoone bloem te teer is omaangeraakt te worden zonder dat de eerste frischheid verwelkt, staat soms opeens open treedt aan de piano, die door een heer bespeeld wordt, en zingt u met de meesteuitdrukking eene fransche romance voor, welker woorden wellicht de klachtenbevatten van een meisje, dat wanhopig van liefde is - of de hartstochtelijkeuitboezemingen van eene verliefde, die haar minnaar wacht; - en alles zóó kunstig,zóó heerlijk, zóó waar - dat het geheele gezelschap in verrukking geraakt en nietweet hoe haar genoeg te applaudisseeren!‘O vader,’ sprak ik onlangs tot een barbaar, wiens zeventienjarige dochter een

dergelijk lied voorgedragen had in mijn bijzijn, terwijl de vader zelf de eerste was,om haar toe te juichen, - ‘o, vader, vreest ge niet, dat de verbeelding uwer dochteraldus aangewakkerd zal worden, en dat -’‘Mijnheer,’ hernam deze; ‘voor den reine is alles rein,’ en hij keerde mij den rug

toe, zeer voldaan over zijne eigene wijsheid. Maar ik sprak in mij zelven, ‘den reinezoekt men niet met de modder in aanraking te brengen; er blijft zoo licht een smetjekleven;’ evenwel geleidde ik de dochter, wier borst hijgde en wier oogen vanaandoening schitterden, naar hare zitplaats terug, maakte haar mijn compliment enverklaarde, dat ik de muziek overheerlijk en de voordracht meer dan meesterlijkvond. En toen zeide men mij, dat ik, o vorst, begrip begon te krijgen van de warekunst. - en ik boog diep, om mijn lachen te verbergen en dankte den hemel in mijnhart, dat onze dochters in Japan niet zoo zingen als deze maagden naar de Mode, hoeschoon zij ook zijn, in Nederland.Dat ik zelf van de muziek niets afweet, belette me volstrekt niet op deze partijen

mijne rol te spelen even goed als de beste barbaar. Dat is ook heel gemakkelijk; deeenige kunst is, om, hoeminder men van demuziek, die voorgedragenwordt, begrijpt,des te meer toe te juichen en steeds in verrukking te schijnen, als iets van eenbuitenlandschenmaestro gespeeld of gezongenwordt, enmetmedelijden de schoudersop te halen, als iets van een inboorling uitgevoerd wordt.Als men dezen regel in acht neemt, dan is men een kunstkenner naar de mode -

en in alles naar de Mode te zijn, zelfs godsdienstig en vroom volgens de Mode, ishet toppunt der ambitie van een fatsoenlijk Nederlander.....

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 399: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

392

VI.

........Toen ik onlangs, o vorst, in zeker Nederlandsch boek bladerde, dat op mijn tafellag, ontdekte ik daarin een volzin, welks beteekenis, daar ik niet bestraald werd doorhet licht van uwe hemelsche wijsheid, mij duister bleef. Daarin was sprake van denalgemeen heerschenden ‘Mammonsdienst’ hier te lande, en daarin werd ook de godMammon als eene allerverderfelijkste godheid afgeschilderd.Ik stak onmiddellijk het boek onder den arm en stapte naar de woning van den

dronken rechtsgeleerde, om van zijn waarheidsprekende lippen de kennis op tevangen, waarnaar ik dorstte.Ik vond hem op de sofa uitgestrekt, met zijn symbool, de flesch, naast hem op de

tafel. Hij had de handen gevouwen en de oogen dicht, en daar ik dacht, dat hij wellichtin stilte den godMammon aanbad, van wien hij mij nooit gesproken had, verbeelddeik mij ook, dat hij redenen kon hebben zijne afgoderij geheim te houden en wildehem dus overvallen en hem den tijd niet geven iets te bedenken, waarmede mij tebedriegen; ware ik zeker geweest, dat hij dronken was, dan zou ik iets van dien aardniet hebben behoeven te vreezen.‘O, oom van de wijnflesch,’ sprak ik hem dus aan, ‘zeg mij en lieg niet - wie is

uw god Mammon? Hoe aanbidt gij hem? Waar is zijn tempel opgericht?’‘De god Mammon? Ik hem aanbidden? Waar zijn tempel staat?’ vroeg hij, zich

plotseling oprichtende, terwijl hij zich de slaperige oogen wreef. ‘Ik was juist bezigeen dutje te doen! Loop heen met uw malle vragen!’Ik echter, o vorst, liet me niet van mijn stuk brengen; maar nam plaats naast de

tafel, waarop ik het boek nederlegde, en zeide tot hem, terwijl ik mijn onwil verkropte:‘In dit boek staat het geschreven! Er is een god Mammon, die door ulieden

Christenen aangebeden wordt! Waarom hebt ge me niet van hem verteld? Zijt geook een Mammonsdienaar?’Toen de ongeloovige hond zag dat ik al ingelicht was, trachtte hij mij niet meer

te bedriegen; maar keek me van ter zijde aan, als om te zien, of hij mijn wraak tevreezen had, en zei toen heel ootmoedig:‘Wel zeker ben ik een Mammonsdienaar, evenals mijn naasten; waarom zou ik

dat niet zijn?’‘In mijn kelder, o wijndrinker,’ zeide ik vleiend, ‘liggen gereed om ontkurkt te

worden vele flesschen ongeduldig schuimenden wijn; - twaalf daarvan zijn de uwe,als gij mij de geheimen van den Mammonsdienst ontsluiert!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 400: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

393

‘Ik zal ze op uw welzijn leegdrinken,’ zeide hij; ‘zeg me slechts wat gij verlangt teweten.’‘Ik begeer antwoord op de vragen, welke ik u doen zal,’ hernam ik. ‘Vertel me in

de eerste plaats, wie is uw god Mammon?’De geleerde dronkaard stond op, verrichtte zijne godsdienstige plechtigheden

jegens de flesch met veel ijver, stak toen eene sigaar in den mond, en wandelde inde kamer op en neder als om zich te bedenken, terwijl ik mijn schrijfgereedschappenvoor den dag haalde, en toen ik klaar was, sprak:‘Denk aan den wijn, die u wacht, o vriend, en laat mij niet tevergeefs dorsten naar

de wijze woorden, welke gereed zijn van uw lippen te vloeien!’‘Wie is de god Mammon?’ vroeg hij plotseling stilstaande met de handen in de

broekzakken, terwijl hij mij aankeek: ‘Wel, die god is juist de machtigste onzergoden! Nog machtiger dan de Mode, waarvan ik u wel eens gesproken heb. In deeerste plaats, wordt hij geraadpleegd bij onze opvoeding, dadelijk. Het meeste watwij leeren, is bestemd om ons in zijn dienst ijverig en vurig werkzaam te maken, -zoodat we hoe eerder hoe liever een steentje kunnen bijdragen, om zijn tempel teverhoogen. Maar het merkwaardigste is, dat men dit nooit bekennen moet; dat hoeijveriger men hem dient, hoe luider men op hem schelden moet, en des te meerminachting zelfs voor dien machtigen god veinzen. Zelfs de koopman, wiens godhij is bij uitnemendheid, wil het niet weten; hij wijst op den handel als den beschavervan het menschdom; hij legt u uit, hoe door zijn schepen de weldaden onzermaatschappij tot in de uithoeken van de wereld verspreid worden, en terwijl dit bijtoeval geschiedt, matigt hij zich de verdiensten daarvan aan en zal niet bekennen,dat zijn eigenlijk oogmerk, de Mammonsdienst, steeds bij hem op den voorgrondheeft gestaan. Met onze geleerden is dit ook het geval. Zij leven, zooals zij u zeggen,alleen voor de wetenschap; maar de wetenschap wordt door den hooggeleerde veelalgebruikt om den Mammon te dienen; hij geeft zijn colleges, zooals hij zegt, jaar injaar uit, volstrekt niet om de collegegelden, maar alleen om den wille der wetenschapzelve, die hij aldus hoopt te bevorderen; hij streeft naar de eer om als Professor derWijsbegeerte voor de jongelingschap op te treden; en het daaraan verbondentraktement kan hem niet schelen; - het is natuurlijk slechts eene bijkomende zaak,die hem in 't leven houdt, en zonder welke de wetenschap verhongeren zou; - metandere woorden de wetenschap zonder denMammon zou niet kunnen bestaan. Onzestaatslieden dienen ook nooit openlijk den Mammon; dat is overbekend! Maar,vriendlief, als gij onze staatkundige quaestiën van den dag nagaat, dan berusten zemeestal op niets anders dan den Mammonsdienst. Wat is een budget anders dan eenhoofdstuk van het boek Mammon's in het groot? Waarom dient men den Staat? - om

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 401: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

394

den wille van het vaderland, of van den Mammon? En waarom zoekt men, om u ietste zeggen, dat gij wellicht beter zult verstaan dan hetgeen ik reeds verteld heb, waaromzoekt men zóo ijverig ulieden Japanneezen onze kostelijke beschaving op te dringen,tenzij men dat doe om den Mammon te huldigen, door uw kamfer en kopergerepresenteerd? Vraagt ge echter, waar de tempel van denMammon opgericht staat?Ja, dan is het antwoord moeielijk te geven. Want zijn grondslagen staan overal, ennergens toch is de tempel zichtbaar. Iedereen heeft echter een tempeltje in zijn eigenhart opgericht, en voor den afgod, daarin geplaatst, knielt hij neder in stommeaanbidding - soms uit louter liefde tot den god, - soms ook, omdat hij zonder dienshulp wezenlijk, zooals onze maatschappij is ingericht, niet in staat zou zijn, iets goedste doen.Als Jan u vertelt, dat hij hoopt “vooruit te komen in de wereld,” dan weten wij,

dat hij daaronder verstaat veel geld te verdienen. Piet is een practische wijze enhoewel hij loochent een Mammondienaar te zijn, zal hij u ronduit bekennen, dat hij“lacht om de eer; het is hem om de duiten te doen.” Klaas vertelt u, dat hij “een goedhuwelijk doet,” en iedereen begrijpt, dat de Mammon hem begunstigt in de persoonzijner echtgenoote.Zoozeer is deze dienst onder ons toegenomen, in deze verlichte dagen, welke

sommige domkoppen als “materialistisch” brandmerken, dat alle eerbewijzen, waarbijde Mammon geen voordeelen oplevert, hoe langer hoe meer in minachting komen,- en hij, die om den wille van zijne overtuiging, of iets anders van even weinig waarde,een voordeel versmaadt, dat de Mammon hem aanbiedt, gaat meestal door voor eendomkop, terwijl ge er gerust op aan kunt, dat de lieveling van den Mammon, hoeanders door de Goden verwaarloosd en stiefmoederlijk behandeld, door zijnmedemenschen overal met ontzag en eerbied behandeld zal worden.’‘O wijndrinker,’ zeide ik verbaasd, ‘ik kan dat niet gelooven! Gij zijt zeker nog

te nuchter om de waarheid te vertellen; - want als het er zoo uitziet met slechts dehelft van de dingen, waarvan ge me verteld hebt, hoe zou het met uw Christendomgesteld zijn?’‘Houd op met onbescheidene vragen,’ zei de rechtsgeleerde vertoornd. ‘Daarop

kan ik niet antwoorden; want verneem, o Japannees, dat, naar mijn gevoelen, het dehoofdrichting der maatschappij is heden ten dage, wat men ook daartegen zoeke inte brengen, om den Mammonsdienst met ons Christendom overeen te brengen. Alsmen daarin geslaagd zal zijn, zal voor ons, echte Mammonskinderen, eene nieuwegouden eeuw aangebroken zijn!’

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 402: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

395

Het laatste woord van het Oude Jaar.

Het ostracisme was volbracht; - niet alleen door de vroolijke gasten, welke mij opoudejaarsavond omringden, maar, ik mag wel zeggen door geheel Nederland. Destapels oesterschelpen, deleege glazen, de stille kamer verkondigden, dat allesafgeloopen was; jubelende en elkaar gelukwenschende hadden wij het Nieuwe jaarafgewacht; wij hadden ook den jongen vorst, op de meest constitutioneele wijzebegroet: ‘Le R o i e s t m o r t , v i v e l e R o i !’ Maar geen mensch dacht er aan hetpas begraven Oude Jaar te betreuren; de oude vriend, of vijand, was in de drukte dertroonsbeklimming van zijn opvolger vergeten. Nadat die drukte echter voorbij wasen ik alleen zat voor den smeulenden haard, en ik de eenige overgeblevene hovelingwas van het Nieuwe Jaar, die in de eenzaamheid bleef zitten, begon, hetzij mijngeweten wakker te worden, of de Champagnedampen in mijn hersens te stijgen,zoodat ik in plaats van dolzinnig uitgelaten te zijn als zoo kort te voren, terwijl ikmijn hof maakte aan het Nieuwe Jaar, weemoedig en week werd gestemd.Ik dacht niet meer aan den krachtigen jongen vorst, dien we pas gehuldigd hadden,

ik droomde of peinsde liever medelijdend over den pas begravene - en nu dieonherstelbaar verloren was, begon ik, - evenals sommige menschen van hunoverledene dierbaren, - niets dan zijn goede hoedanigheden op te sommen. Alzoovoortgaande, duurde het niet lang, of ik wenschte hem vurig al terug. Ik kende devreugd en het leed, die hij opleverde; - ik was op een vertrouwelijken voet met hemgekomen; - ik kon meer op hem bouwen dan op zijn opvolger. Wie zou mij zeggen,welke nukken en grillen deze onder zijn opgeruimd uiterlijk verborgen hield? Ik hadhem alleen in de eerste oogenblikken van zijn triomf gezien; - bracht hij een zak volwitte steentjes, waarmede ik zijn dagen zou herdenken, of waren het grootendeelskeien, die hij mij in kwaadaardige buien naar het grijze hoofd zou werpen?Ik zag geene kans om een antwoord te vinden op deze vraag, en daarom is het

slechts natuurlijk, dat ik hoe langer hoe meer het Oude Jaar ging betreuren en mijzelven opwinden, tot ik opstond, nog een glas inschonk en, in hetgeen een dichtereene vlaag van ‘bezieling’ en een nuchter koopman eene ‘dolzinnige bui’ zou noemen,een toost wilde instellen op het Oude Jaar.Ik had juist mijn glas opgenomen en mij in redenaarspositie aan het hoofdeinde

van de tafel geplaatst, toen ik, tot mijne overgroote verbazing, van het andere eindevan de tafel eene stem hoorde, die riep:‘Stilte! Het woord is aan den ouden heer Smits!’Daar zat, op mijn woord, het Oude Jaar, uit het graf opgerezen,

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 403: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

396

in den leuningstoel vlak tegenover mij en terwijl ik nu klappertandende daar stond,knikte hij mij, zachtjes met het hecht van een dessertmes op de tafel tikkende,bemoedigend toe.‘Ga uw gang!’ zei het Oude Jaar. ‘Ge hebt me teruggewenscht, - daar ben ik! Ik

wacht op uw toost!’‘Gij zijt wel heel goed,’ stamelde ik, ‘maar, - hm! Ik - wezenlijk, - ik ben wat

verrast; - ik - het is al heel laat; - ik dacht niet dat ge komen zoudt - ik -,’‘Met één woord, ge wildet, dat ik weder weg was? Zoodra ik uw toost gehoord

heb, zal ik gaan.’‘Maar,’ smeekte ik, met bevende leden, ‘wezenlijk, ge ziet, ik ben nu volstrekt

niet in een toestand om een woord uit te brengen, - ik - ik - wensch u het beste toe!Van ganscher harte, het beste; ik ben u zeer dankbaar voor - ja voor al het goede -mijn hemel! daar slaat het al halftwee!’ riep ik wanhopig uit; - ‘ik moet naar bed! Ikgevoel me niet al te wel; ik verlang naar rust!’‘Ik ook,’ lachte het Oude Jaar; ‘maar, vriendlief, ge hebt mijne rust verstoord in

uwe lichtzinnige opgewondenheid; eer ik weder in het graf van het verledenenederdaal, moet ik u bedanken voor uw weigemeenden maar zeer verongeluktenheildronk: - schenk eens in!’Ik deedwerktuiglijk zooalsmij bevolenwerd, en bleef toen bewegingloos tegenover

het Oude Jaar staan, dat eerst met veel welgevallen den schuimenden wijn scheen tebekijken tegen het licht, en toen zich verheffende mij als volgt aansprak:‘Ge hebt me teruggewenscht, Smits, - hier ben ik - en nu is uw vurigste wensch,

dat ik weder weg zal gaan; - ik ga ook; maar niet zonder u eene les te geven, oudeheer, die u in het vervolg heilzaam zal zijn. Waarom, o kleingeloovige, hebt gij mijteruggeroepen? Was het uit liefde, of zelfs uit dankbaarheid jegens mij, of slechtsuit ellendige, egoïstische vrees voor mijn opvolgers? O, Smits, hebt ge een oogenblikkunnen vergeten, dat Hij, die mij en mijn vele voorgangers in het graf riep, ook mijnopvolgers zendt? Vreest gij, dat Zijne liefde voor u verminderen, Zijne zorg voor uuitblijven zou? Het verledene vergroot de vreugde en verzacht het leed, die menontmoet heeft; - geniet dus de gelukkige herinnering, maar wensch de steedsvergankelijke wezenlijkheid niet terug; - er is een diepere zin, dan gij schijnt gevatte hebben, in de algemeene vreugdebetooning, waarmede de menschheid overal hetNieuwe Jaar te gemoet treedt; daarin ligt opgesloten de dankbaarheid voor verleendebescherming in het verledene, het vertrouwen, dat die verder niet uitblijven kan, dezekerheid, dat elk jaar u nader tot Hem zal brengen, die u en mij hierheen gezondenheeft. Daarom, heil het Nieuwe Jaar! Heil mijn opvolgers, die, o Smits, wat zij somsden enkelen mensch voor

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 404: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

397

oogenblikkelijk leed mogen aanbrengen, de geheele menschheid voorwaarts geleidtop den weg tot het goede! Is niet elk Jaar ook een weldoener der menschheid geweestin dezen zin, sedert het eerste jaar, dat de mensch geteld heeft? Is elk Nieuwe Jaarniet steeds de voorstander en beschermer van denwaren Vooruitgang, der Beschaving,der Verlichting geweest? Begroet dan het Nieuwe Jaar als zoodanig, - vergeet uzelven, huldig den krachtigen jongen held met vreugde! Laat mij onbeweend in hetgraf rusten en tracht met uw tijd mede te gaan! Streef hem bij te blijven, - maar wilhem niet vooruitvliegen; blijf hem ook niet ten achteren; aan zijne hand gaat demenschheid mede! Verlies de kostbare oogenblikken niet met treuren over hetverledene, maar houd u goedsmoeds aan het Tegenwoordige, dat u anders ongemerkten ongebruikt ontloopen kan!’‘Mijn lieve Smits, waar blijft ge toch?’ zei mijne vrouw, de deur opendoende.‘Ik was eventjes bezig voor 't Nieuwe Jaar op te redderen;’ hernam ik, - met de

hand over het voorhoofd strijkende.'t Oude Jaar was verdwenen; - ik heb er niet meer om gezucht.

De heer Zuur.

Mijnheer Zuur en ik zijn op den best mogelijken voet met elkaar al sedert jaren. Alsmijn kassier mij een stuk papier laat zien met den naam van den heer Zuur er op, danis dit slechts eene formaliteit; want mijn kaseier weet evengoed als ik, dat dat papiertje‘goed’ is; - als hij ook de wissels zorgvuldig naziet, welke geïncasseerd moetenworden en zijn bijzondere instructiën geeft aan hem, die met dat werk belast is, heefthij hem nooit iets anders van Zuurs wissels te vertellen, dan: ‘en wijders zoo enzooveel op Abraham Zuur.’ Dat is zoogoed als baar geld. Evenals de geheele man.Hoogeren lof kan men niemand in deze eeuw toezwaaien. Makelaars verschijnen ophet kantoor van Abraham Zuur op den vroegen morgen en staan eerbiedig voor dengroenlederen stoel, waarin Abraham Zuur zit, met eene echte Havannasigaar in denmond, en ontvangen zijn bevelen even ootmoedig als demaarschalken vanNapoleondie van hun heer. Deftige vreemdelingen komen, toonen tredietbrieven op AbrahamZuur en worden door hem als afgezanten uit het buitenland plechtig ontvangen. Alshun kredietbrief een zeker bedrag te boven gaat, worden zij ook met eene invitatieop een prachtig diné vereerd; - als het slechts vertegenwoordigers zijn van denMammon van minderen; rang, worden zij koel aan de zorgen van den Minister vanBuitenlandsche Zaken, den correspondent, overgelaten, die hen als ‘co-

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 405: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

398

lis’ van verschillende waarde behandelt en hen zoo spoedig mogelijk expediëert.Geen onnoodige praatjes, geen gekheden op het kantoor van Abraham Zuur; zakenzijn zaken en gaan vóór - en daar er niets anders op volgt - is het kantoor van AbrahamZuur een toonbeeld van werkzaamheid en stilte.Dat treft zeer, telkens als men de eer heeft, zooals ik, de p e t i t e s e n t r é e s te

hebben en zoo ongegeneerd door het kantoor heen stapt naar het kabinet van denLodewijk XIV van den handel, om hem over de eene of andere belangrijke zaak tespreken.En dit gebeurt met mij dikwijls; want de dynastieën van Zuur en Smits zijn zeer

bevriend; - let op, ik zeg de dynastieën, de huizen, zonder te wagen hetzelfde tebeweren van de leden dier aanzienlijke geslachten, Want, en dat is het vooral watden heer Zuur van zoovele stervelingen onderscheidt, hij leeft, als een zedelijkeRobinson Crusoë, eenzaam te midden van het gewoel der menschheid. Zijn papegaai,zijn geweten, herhaalt telkens hardop: ‘O goede Zuur! O brave Zuur! O groote Zuur!’en het komt me soms voor, dat deze de eenige stem is, welke sedert lange, langejaren tot in het hart van den heer Zuur doorgedrongen is. In plaats van een getrouwenVrijdag heeft hij ook de blanke Uncle Toms van zijn kantoor, en in stede van opmenscheneters jacht te maken, vergenoegt hij zich met schuldenaren en zondaarsvan allerlei aard te vervolgen.Want, ik behoef u niet te zeggen, dat de heer Zuur iemand is, die volstrekt niet

‘fijn,’ mijnheer, maar ‘hoog ernstig’ van aard is. Dat kunt ge hem ook dadelijkaanzien. Zoo'n breed, glad voorhoofd, glad en gepolijst en hard als steen, waarbovende dunne grijze haren, schraal en mager, als struiken op de rotsen groeien, metbleekgrijze, glazen oogen, een fijnen, scherpen neus, welks neusgaten verachtelijkopgeblazen zijn, zoowel tegen de lucht der zonde als tegen de geuren van hetgenoegen; - smalle, dunne, saamgeperste lippen, die zich slechts openen om eenernstig woord te spreken; eene trotsche, zorgvuldig gladgeschoren kin, rustende opeene witte das, die nooit uit de plooi is geweest; een zwarte rok met rechtzinnige,ernstig neerhangende panden, somber krakende, onberispelijk gepolijste laarzen, metdubbele zolen tegen de koude en de modder dezer aarde gewapend; - alles wijst aanhoe hoogst ernstig, hoe eerbiedwaardig de heer Zuur is in zijn eigene oogen en indie zijner medemenschen, durf ik haast niet zeggen, maar in die zijner minderen.Want, dat wij allen zijn minderen z i j n , is eene uitgemaakte zaak. Niet, dat hij

ons dat ooit zegt, of zoo iets zelfs uit de verte te kennen geeft; maar zoo i s het; - wijweten het, wij bekennen het in ons hart, en daarmede uit.Ik heb mij lang tegen dit gevoelen, maar tevergeefs, verzet.Ik zeide tot mij zelven: ‘Mijn papier is op de Beurs zoogoed

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 406: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

399

als het zijne. Mijn huis is evenzeer in aanzien als het zijne; mijn rok is van even fijnlaken, mijn das zit even netjes, mijn krediet is even groot.’Maar het baatte niet: - ik, noch een ander, hebben ons ooit op ééne lijn met hem

k u n n e n stellen.Als wij zaken te zamen doen, waarin wij beide evenveel wagen, evenveel te winnen

of te verliezen hebben, dan is er toch iets nederbuigends in de wijze, waarop hij mijbehandelt, dat me dadelijk aan mijne minderheid herinnert. Hij raadpleegt met mij,omdat het zóó behoort, omdat het niet anders k a n ; maar z i j n wil staat op denvoorgrond, z i j n e overtuiging gaat door; hij handelt volgens vaste grondbeginselen,en wijkt er nooit van af; zijn denkbeelden zijn gevestigd en hij komt er niet op terug- en men stemt met hem overeen, omdat men begrijpt, dat tegenpruttelen niet baat,en hij ook wezenlijk een uitmuntende man van zaken is.Niet alleen op het kantoor, maar overal. Het geheele leven is voor hem eene ‘zaak;’

de geheele wereld eene Beurs, waarbij een bloementuin eene ongerijmdheid zou zijnen eenig ander gebouw dan pakhuizen en kantoren overbodig zijn, - en zijn geheelbestaan heeft hij op die wijze ingericht.In zijn godsdienstig pakhuis is zijn predikant de chef, en wie zich tegen den chef

verzet, wie het niet met den chef eens is, weet het niet, en moet niet met hem praten,maar hem laten begaan, want daaraan is niets te doen. De wissels, welke die chef ophet godsdienstige terrein uitgeeft, zijn goed en moeten gehonoreerd worden; wanthij, Zuur, neemt ze aan, en als de firma Zuur dat doet, zou het ongerijmd zijn, alsiemand anders ze wilde laten protesteeren. Aan dien chef heeft hij de zorg voor zijnezaligheid opgedragen; hij is overtuigd van diens soliditeit, en als hij zegt, dat al watandersdenkenden uitgeven, slechts scheurpapier is, zal het zoo zijn, omdat hij methet vertrouwen van Abraham Zuur vereerd is. Deze heeft zijn vasten pilaar in dekerk, evenals op de Beurs, en op zijn tijd is hij er altijd aanwezig. Hij neemt zijngodsdienstige plichten trouwwaar evenals zijn kantoorwerk; hij geeft, zoo te zeggen,wissels af op de eeuwigheid, die in allen vorm geëndosseerd en behoorlijk, volgenszijn idee, bezegeld zijn; - ze zullen dus ook later gehonoreerd worden.Op zijn kantoor der liefdadigheid handelt hij op dezelfde wijze. Er zijn zekere

gevallen, waarin het plicht is te geven - en hij geeft; er zijn milde giften van hem tewachten in zekere collecten enmenwordt nooit teleurgesteld.Maar er zijn ook anderegevallen, die niet omschreven zijn en zijne beurs blijft gesloten; - hij houdt niet vanspeculeeren. Hij weet gaarne wat hij doet, hij heeft nooit iets gerisqueerd en zal datook niet beginnen. Als hij vooraf overtuigd is, dat hij geven mo e t , dan geschiedtdat zonder morren; maar tracht niet hem te bewijzen, dat hij heden bij wijze

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 407: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

400

van uitzondering mild moet wezen; - zijn boek moet opgemaakt worden; zijn balansmoet sluiten; hij moet zekere waarden voor zijn geld hebben. Daar is, bij voorbeeld,eene vroegere dienstmeid uit zijn huis, die gehuwd is, tegen zijn raad, met den dronkenkruier om den hoek van de straat. Nu is zij moeder van drie ziekelijke kinderen,waarvan twee met den dronkaard onder in den kelder toeven, terwijl de armemoeder,met den kleinen jongen op den arm, hier en daar boodschappen loopt, hier en daarstil een aalmoes gaat ontvangen; maar nooit bij Abraham Zuur. ‘Ik heb haargewaarschuwd,’ zegt hij, ‘maar zij wilde niet hooren; nu draagt zij de straf!’ En dehemel vergeve het me, als ik hem ongelijk doe; maar in de harde stem en in denonmeedoogenden blik schijnt een zeker welbehagen door te stralen, alsof AbrahamZuur er bijvoegde: ‘ziet gij niet, dat ik gelijk had?’Hij is jegens zich zelven altijd even onverbiddelijk geweest, als hij het nu is

tegenover anderen. In zijne jeugd wilde hij ook huwen met een meisje uit een huiszonder krediet en zonder aanzien; maar hij luisterde, zooals hij nu soms met trotsvertelt, naar wijzen raad; - en zie, hij sloot het kantoor van zijn hart en haalde eenestreep door de dwaze speculatie - en nu - wel, mijnheer, de geheele familie is al langte gronde gegaan! Totaal geruïneerd! Verbeeld u, als ge zoo iets kunt, dat AbrahamZuur een ellendigen bankroetier tot schoonvader had gehad!En sedert dien tijd is zijn hart voorzichtig gesloten gebleven, als een kantoor, waar

niets omgaat. ‘Binnen,’ met of zonder kloppen, komt men niet. Wellicht van dáárzijne meerderheid over ons allen. Hij heeft geene zwakke zijde; hij is in eene zedelijkebrandkist gesloten, en het vuur en de vlammen der hartstochten, woeden tevergeefsrondom hem heen. Hij is volkomen tegen brandschade verzekerd! Geen wonder dus,dat hij koel, en met zekere minachting nederziet op zijn zwakkere broederen; dat hijdoor hen als eene verhevener soort van wezen wordt beschouwd en behandeld, dathij in de wereld vooruitgaat en in alles ingehaald wordt, terwijl hij zelf, alles wat‘wereldsch’ is, diep veracht, en zijn boeken bijhoudt en bijwerkt en altijd gereed isaf te rekenen, - zedelijk en maatschappelijk met iedereen:Als echter de Dood, de onverbiddelijke, eens zijne brandkist openbreekt, - als het

hoofd van de geachte firma ‘Abraham Zuur’ in het graf nederdaalt, dan ben ik zelfniet zoo vast overtuigd als ik wel wenschte te wezen, dat zijne rekening, ten opzichtevan de christelijke plichten van liefde en liefdadigheid, menschelijkheid enmedelijden,zóó goed zal sluiten als die van zijn kantoor.

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 408: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

401

Broodschrijvers.

‘Ge kunt het niet van mij verlangen,’ zeide ik, tegen mijn vriend; ‘dien mensch kenik in het geheel niet! Ik heb ook niet den minsten lust kennis met hem te maken. 'tIs iemand van heel geringen stand; - iemand, die zeker niet in ons gezelschap op zijngemak zou wezen; - en bovendien zoo'n ellendige broodschrijver!’‘Ja,’ zei mijn vriend, ‘een broodschrijver is hij; maar of hij juist daarom ellendig

is, weet ik niet; - of hij zich in ons gezelschap op zijn gemak zou gevoelen, is eeneandere vraag; - dat zou zeker daarvan afhangen, hoe wij hem ontvingen. Als gij echterhet land hebt aan alle broodschrijvers, dan trek ik mijn verzoek in; het is beter dathij uwe kennis niet maakt.’‘Die broodschrijvers,’ hernam ik, ‘zijn ook doorgaans nare wezens.’‘Is dat de herhaling van 't algemeen gevoelen, of eene ondervinding, die gij zelf

opgedaan hebt?’ vroeg mijn vriend.‘Wel! Iedereen veracht een broodschrijver!’‘Waarom?’‘Omdat men nooit het heiligste wat men bezit, zijn geest, zijn verstand verlagen

moet, om het veil te bieden aan de lage volksmenigte, om een stukje brood! Omdat-’‘Hebt gij nooit honorarium getrokken voor uw geschrijf?’‘Dat is heel wat anders! Als ik 't werk doe, dan zie ik niet in, waarom ik al het

voordeel er van aan den uitgever zou schenken.’‘En gelooft gij dat een uitgever aan een broodschrijver honorarium zal geven, als

hij van diens werk ook geen voordeel heeft?’‘Neen, dat niet; - maar zoo'n handwerk er van maken, -’‘Bah!’ riep mijn vriend.‘Ik dacht wel, dat wij het in den grond eens met elkander zouden zijn,’ zei ik.

‘Gelukkig zijn er niet heel veel broodschrijvers in ons landje!’‘Dat ben ik n i e t met u eens,’ zei mijn vriend. ‘Kijk,’ ging hij voort, terwijl hij

zich op zijn gemak voor 't vuur uitstrekte en nog eene sigaar opstak, ‘weet ge eigcnlijkwat een broodschrijver is?’‘Ik verbeeld me van ja!’‘'t Zijn de geestelijke broodbakkers der maatschappij,’ ging mijn vriend voort,

zonder op mijn antwoord te letten, ‘en hun handwerk is alleen onteerend als zij omeen duit te verdienen knoeien, en vergif in hun brood doen, om het wat mooier vanuiterlijk, wat zwaarder van gehalte te maken. Wij eerbiedigen allen de ontwikkelingvan den menschelijken geest, waar die ons tegemoet komt; waarommag die ook nietdienstbaar gemaakt worden aan ons materieel welzijn? Is het

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 409: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

402

gemakkelijker aan den kost te komen met hout hakken of met schrijven? Ik geloofhaast met het eerste, voor de meeste menschen in Nederland; - moet men daarom deweinigen minachten, die moed en bekwaamheid hebben het op de meer moeielijkewijze te doen? Zou een goed beklante koopman in sigaren of een Cats, om geenlevenden schrijver te noemen, meer geld verdienen als de eene van zijn sigaren, deandere van zijn verzen moest leven? Zeer zeker de eerste - en wie heeft toch degrootste verdiensten?‘Maar niet iedereen is een Cats,’ zei ik; ‘tegen de meeste broodschrijvers heb ik

zooveel in te brengen, of liever, deel ik het algemeen vooroordeel, omdat zij, zooalsSchiller zegt, de goddelijke kunst als de ‘M i l c h k u h ’ behandelen.‘En dat doet niemand anders dan een broodschrijver!’ viel mijn vriend mij in de

rede: ‘O neen, volstrekt niet! Bij voorbeeld, gij haalt Schiller aan, vergun mij uGoethe aan te halen; wat zegt gij van de “v e r f l u c h t e D i l e t t a n t e n ?” Hoebehandelen die de Muze?’ - Na een oogenblik zwijgens, ging hij ook voort: ‘Enbovendien, mijn beste Smits, het zijn niet alleen of bij uitstek de broodschrijvers, diede kunst als melkkoe beschouwen; dat moet ge u niet verbeelden. Er zijn velen, zeervelen, die tot de “fatsoenlijkste” klassen behooren, die dat eveneens doen; - maar,gelukkig niet alle verlangen dezelfde soort van melk! Dat is het onderscheid. Deschrijver, die niet om den broode schrijft, schrijft wel om iets anders; de melk welkehij zoekt, is de vette room van roem en faam; bewondering of onderscheiding. Gelooftge, dat er wezenlijk velen zijn, die schrijven, omdat ze het niet laten kunnen, diebezield zijn, - die met het heilige vuur ontbranden - of zijn deze slechts de weinigeuitzonderingen, - en zijn niet al de overigen ook op hunne wijze koemelkers enbroodschrijvers? Waarom, bij voorbeeld, schrijft gij?’‘Ik?’ zei ik, ‘- ik - hm -’‘Geef u niet de moeite iets te bedenken,’ zei mijn vriend; ‘ik zal 't u zeggen; omdat

gij even goed een broodschrijver zijt als de anderen; - behalve uw uithangbord van“zedelijke verbetering” uws gelijken, zal ook wel 't een of ander doel tot uw eigenstoffelijk welzijn met uw schrijven vereenigd zijn. Welk weet ik niet; dat kan mij,evenmin als 't publiek schelen; - het is ons volmaakt onverschillig of gij alleen eendroog stuk brood zoekt, of een lekkere Deventer koek, - mits gij ons slechts gezondekost geeft voor ons geld! En vooral, o Smits; mits gij, die de humaniteit predikt aananderen, ons zelf een voorbeeld geeft, en niet uwe arme collega's minacht, omdatzij, nevens hun handel in brood voor den geest, geene “geachte firma” bezitten, zooalsgij, of een andere.’‘Jongen, wat zijt ge scherp!’ zei ik, mijn best doende om heel zoetsappig te

glimlachen.Mijn vriend schudde het hoofd: ‘Dat ben ik niet,’ hervatte hij;

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 410: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

403

‘maar ik draag den éénen broodschrijver, die zijn plicht doet, niet minder achtingtoe dan den anderen; alles komt er op aan, zooals ik gezegd heb, wat men onder“brood” verstaat, en ook daarbij, er zijn zoovele broodschrijvers, dat als wij hen allenwilden minachten, wij er erg aan toe zouden zijn.’‘Hoe zoo?’ vroeg ik, ‘Zoo vele?’‘Wel zeker! wat is de Notaris, die den heelen dag doorbrengt met het schrijven

van akten en contracten en inventarissen en testamenten en wat niet al meer, - zooniet een broodschrijver?Wat is de Predikant, die zijn leerredenen opstelt en voordraagten later uitgeeft, zoo niet een broodschrijver? En meestal een broodschrijver, dieellendig betaald wordt voor de goede waren, welke hij ons levert! Als de geneesheerzijn recepten schrijft, - zal hij niet veelal, en terecht, het oog hebben op het brood,dat hem dat hiërogliefen-schrift opbrengt? Als een Minister met behulp van zijntraktementje zijn boterham niet smeren kon, gelooft gij dat hij wezenlijk uit zuiverevaderlandsliefde aan het schrijven van wetsontwerpen en memoriën van toelichtingzijn tijd zou willen besteden?Wel neen! En strekt hem, of een ander dat tot schande?Al weer, neen! Wij zijn allen hier, o Smits, om ons dagelijksch brood te zoeken ente winnen in 't zweet van ons aanschijn; - dat is de aloude wet, de aloude zegen, engeen vloek, over het menschdom uitgesproken. Door ons werk zullen wij vindenhetgeen wij hier op aarde niet missen kunnen, en die dat met het werk van den geestdoet, - ik herhaal het, - indien hij ons geen steen geeft, als wij om brood roepen,bekleedt een eervoller stand in de maatschappij, dan een materialistische koopman- ook een broodschrijver - en soms een brooddief in zijn boeken, die met u en uwsgelijken uit de hoogte op hem nederziet.’‘Ik ben bekeerd,’ hernam ik, ootmoedig. ‘Ik zal het brood, dat gij mij heden gegeven

hebt, door mijn S p e c t a t o r ook aan anderen mededeelen; - ik hoop dat het niettevergeefs in de wateren zal vallen.’

Brief van een slachtoffer der lente.

Mi j n h e e r Sm i t s !

Iedereen heeft zijne eigene zienswijze, en de voorstelling van de lente, in uw vorignommer, zal wellicht eenigen menschen genoegen doen - vooral diegenen, die instaat zijn de mooie gravure boven den Lentezang geplaatst, te waardeeren; - maaranders! Bah! Dat heele ding is o nw a a r , bespottelijk, en in weerwil van de verzen,ongerijmd!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 411: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

404

Daarin wordt toch alles voorgesteld als zich parende, zich verheugende, bloeiende,kiemende en wat niet al meer in de lente; - terwijl, als men de dingen nagaat, zooalsze zijn, en niet zooals ze de dichters voorstellen, juist het tegendeel plaats heeft! Laati k u dat, in vredesnaam, wat nader uitleggen.De wereld, zeg ik, is eene woestijn in de lente voor een fatsoenlijk mensch! Wij

zijn fijne, zeldzame, kostbare broeikasplanten, en bloeien 's winters in de warmezalen; wij treuren ons dood, of kwijnen, in de barre lentelucht!Ik vraag u ook, in gemoede, wat zullen, wal k u n n e n wij in het voorjaar doen?De d i n é s zijn voorbij; dus geen digestie-visites meer te maken!De s o i r é e s zijn uit - en wij blijven tehuis!De balzalen zijn gesloten; - waar zullen wij gelukkige paren zien?De speelpartijen zijn gedaan; - waar zullen wij ons amuseeren? Iedereen rust uit

van de vermakelijkheden van den winter - hoe zou men de kracht nog hebben, zichte verheugen?En waarop zou men zich verheugen, als ik vragen mag? Binnen in de sociëteit is

het stikkend warm; - vóór de deur is het te koud om te zitten, te winderig om te staan;als men den ganschen winter doorgedanst heeft, moet men zijn beenen in de lenteniet verder voor den gek houden en ze met wandelen aftobben. Buitendien weet menniet hoe zich in de lente te kleeden. De winterjas is te zwaar; - de voorjaarsmodeszijn te koud voor eenig ander seizoen dan de hondsdagen; - bah! Wat zal menbeginnen?Ik heb gisteren den heelen dag tehuis gezeten! Ik had niet eens den moed mij aan

te kleeden; - ik ben zóó maar, in mijne kamerjapon, vóór het vuur blijven zitten! Enuit kwaadheid had ik uw laatste nommer er ingeworpen.Twee geliefden, die elkaar in de lente ontmoeten! Onzin!Er is zekere jonge dame hier, die ik maar al te gaarne ontmoeten zou! En waar zal

ik haar vinden? Aan haar huis kom ik niet; - maar dat was in den gelukkigen,bloeienden wintertijd niet noodig! Neen; we ontmoetten elkaar, zeker tweemaal inde week, op partijen of concerten. Bij de laatste gelegenheid hebben wij - daar hebtgij al het geluk van de lente! - afscheid van elkaar genomen - tot aanstaanden winter!Dat kon niet anders! Ik weet niet, waar ik haar zou kunnen zien, - tenzij bij toevaldoor mijn lorgnet op straat, - vóór November aanstaande!Want zoodra het wat verderis in het seizoen gaat zij met haar ouders naar buiten; - ik echter blijf hier! I k kanniet weg; want ik ben ambtenaar, zooals ge weet, bij een onzer ministeries!Ik k a n geen verlof van belang krijgen; - het is een hondenbaantje! Alle dag van

de week, van 's morgens tien tot 's namiddags vier uur!'t Is om suf te worden! Zonder eenige rust tusschenbeide, dan

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 412: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

405

een uurtje, als men op 't bureau komt, om half elf, om de couranten te lezen, - en eenhalf uurtje, - van twaalf tot halftwee, om gauw een kopje koffie in de sociëteit tegaan gebruiken, - en de kans van een zuur gezicht van zoo'n nieuwen chef als menom halfvier optrekt, om een weinigje frissche lucht te scheppen voor tafel! En datdag op dag - of men moet zich ziek melden, zooals ik gisteren doen moest; - wantik w a s ziek - landziekig - over onze kostelijke lente!Ik heb me ook den heelen dag verveeld, - verveeld - op eene wijze, waarop men

zich alleen in het voorjaar k a n vervelen!Eerst liet ik de couranten halen van het bureau; - daar was natuurlijk niets in - juist

omdat ik tijd had ze op mijn gemak te lezen! Niets dan zoo'n lang gewauwel overiets van de nationale militie en zeesoldaten, of zoo iets, dat niet tot mijne afdeelingbehoort, Goddank, en dat ook geen mensch schelen kan, die definitief voor militieen schutterij wegens bijziendheid is afgekeurd!Dan uittreksels uit de S t a a t s - C o u r a n t met berichten over den toestand der

rivieren! Alsof m i j dat aanging; - hoe de rivieren ook zijn, de posten komen tochnooit bijtijds aan, - en gisteren, toen dat bij ongeluk gebeurde, was er geen brief voormij; - ik weet ook niet wie mij schrijven zou!Dan heb ik mijne viool voor den dag gehaald; - dat is, de vioolkast, maar heb ze

niet geopend; - waarom zou ik me verder oefenen? - De muziekpartijen zijn gedaan.Daarop heb ik in 't vuur zitten turen tot de vlammen de tongen tegen me uitstaken

en ik allerlei melancholieke idées begon te krijgen, en in slaap viel.Toen ik later wakker werd, was 't nog erger met me gesteld. Ik stak de lamp vroeg

op en zat, zoolang ik kon, over mijn eten; - maar dat hielp niet; - ik werd hoe langerhoe droefgeestiger; - ik had niet eens den moed naar de leesbibliotheek te zendenom een boek; - in 't voorjaar komt een A lm a n a c c om i q u e , of zoo iets uit,waarmede een verstandig mensch zich vermaken kan!Toen ben ik weder in mijn groeten stoel gaan zitten dommelen. De zware lentekost

- natuurlijk niets anders dan ingemaakte groenten, die niet meer h e e l best zijn! -had me bezwaard. - Dat is nog een voordeel van dit jaargetijde! De boontjes bloeienen de kropsla komt op - dat is alles in de poëzie heel mooi, - maar de kropsla komttoch niet op - tafel - en wat de boontjes betreft, - ik, voor mij, zie er het nut niet vanin van het bloeien, zoolang men ze niet eten kan. Dan hebt ge de lentebuien! ‘Elkedroppel een doperwt!’ Ja wel! over eene maand of wat, wellicht, - als ik de Lenteoverleef! Daaraan begon ik gisterenavond te twijfelen, toen ik zoo op mijn eentjebleef zitten en geen mensch eens

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

Page 413: VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 · VolledigewerkenvandenoudenheerSmits. Deel3 MarkPragerLindo editieLodewijkMulder bron MarkPragerLindo,VolledigewerkenvandenoudenheerSmits.Deel3(ed.LodewijkMulder).

406

opliep, om mij een goed woord toe te spreken, of een partijtje é c a r t é te maken, ofmij eenige andere redelijke afleiding te bezorgen.Neen! daar was ik met de heerlijke Lente alleen! De lamp stoomde en verlichtte

de kamer maar half; - mijne jas aan den kapstok zag er uit als een opgehangenmisdadiger; de bloemen op het behangsel kregen iets spookachtigs; de vuurtanggeleek op een skelet; de pendule op den schoorsteen op eene miniatuur graftombe;mijn onschuldige laarzentrekker zelfs scheen mij met een krokodillenmuil aan tegapen!Eindelijk wierp ik mij uitgeput op het bed; ik sliep onder de galg; ik had wellicht

verstandiger gedaan, mij in het begin der schoone lente daaraan op te knoopen; -want hoe ik er doorheen kom, weet ik niet! - Zoo lang ik nog leef, blijf ik echter,waarde heer Smits, geheel de uwe, maar een echt

Slachtoffer der lente.

P.S. Hetgeen in dat dwaze gedicht, in uw vorig nommer, gezegd wordt van‘Kievitszoon, kruip uit den dop!’ is bepaaldelijk vies! Het heeft mij den lust voorkievitseieren benomen! Kievitseieren worden niet gelegd om uitgebroeid, maar omgegeten te worden! De dichter was gek!

Mark Prager Lindo, Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3