VLAKLAND
-
Upload
herman-spoor -
Category
Documents
-
view
220 -
download
6
description
Transcript of VLAKLAND
VLAKLAND door
Vierkant
verzorgd door
Edwin A. Abbott
REALISTISCHE
BIJBELSTUDIEBOEKERIJ
Vlakland
Omslag: DE MELKWEG
Veel wetenschappers zoeken leven op planeten:
de Superruimte heeft al eeuwen van Zich laten weten. Beide afbeeldingen: Freestock Photo's.com
REALISTISCHE
BIJBELSTUDIEBOEKERIJ
een Bijbelgetrouwe en vernieuwende
reeks gratis virtuele
boeken, brochures en schema's
over geloof en Bijbel
presenteert
in de serie 'Apologie'
over het onderwerp 'Geloof'
een studie onder de titel
VLAKLAND
EEN VERHAAL OVER DIMENSIES
VLAKLAND Een verhaal over dimensies
DOOR VIERKANT
VERZORGD DOOR EDWIN A. ABBOTT
1884
In het Nederlands vertaald door
L. VAN ZANTEN JZN
1886, 1908, 1915, 1920
Verbeterde derde Nederlandse editie
door H.L.SPOOR 2000
REALISTISCHE BIJBELSTUDIEBOEKERIJ
'Gratis gekregen, gratis gegeven'- Mattheüs 10:8 (lett.)
© 2009 Herman L. Spoor, ook indien gratis
gedownload. Boeken doorgeven mag, maar alleen als
geheel, met naam van schrijver en uitgever en gratis.
Bijbelcitaten, tenzij anders, vermeld of blijkens
contekst, zijn uit de Nieuwe Vertaling 1951
© 1951 Nederlands Bijbelgenootschap, voor gratis
verspreiding toegestaan: Richtlijnen, Biblija.net
/permissions.nl.html, 2003.
2
AAN
de inwoners van de RUIMTE IN HET ALGEMEEN
en aan H. C. IN HET BIJZONDER
is dit werk gewijd
door een nederige inwoner van Vlakland
in de hoop dat net zoals hij was
ingewijd in de geheimenissen der
DRIE DIMENSIES
nadat hij tevoren bekend was geweest met
SLECHTS TWEE DIMENSIES
zo ook de burgers van die hemelse gewesten
toch maar hoger en hoger mogen streven
in de geheimen van
VIER VIJF OF ZELFS ZES DIMENSIES
en zo mogen bijdragen tot de uitbreiding van
HET VOORSTELLINGSVERMOGEN
en de mogelijke ontwikkeling
van die zo zeldzame en uitmuntende gave van
NEDERIGHEID
onder de hogere rassen
VAN HET INHOUDELIJKE MENSDOM.
3
I N H 0 U D.
3 Opdracht
4. Inhoud
7. Inleiding tot herziene 2e Nederlandse editie.
13. DEEL I: DEZE WERELD.
15 1. De aard van Vlakland.
18. 2. ‘Oost, West, Thuis Best’.
22. 3. De inwoners van Vlakland.
29. 4. ‘Scheve’ mannen, ‘opgeblazen’ vrouwen.
41. 5. ‘Zien en gezien worden’.
49. 6. ‘Gezichtsherkenning’.
56. 7. Onregelmatige Figuren.
63. 8. De Priesters.
69. 9. De leer van onze Priesters.
4
77. DEEL II: ANDERE WERELDEN.
79. 10. Een visioen van Lijnland.
86. 11. Ik tracht de aard van Vlakland
aan Lijnlanders te verklaren.
94. 12. Een vreemdeling uit de Ruimtewereld.
99. 13. De vreemdeling tracht mij
de Ruimtegeheimen uit te leggen.
111. 14. Bol gaat tot daden over.
115. 15. Hoe ik in de Ruimtewereld kwam
en wat ik daar zag.
122. 16. Ik wil steeds meer weten en zien.
135. 17. Ik leer de theorie van drie afmetingen
aan mijn kleinzoon.
140. 18. Ik tracht de theorie der drie afmetingen
anders te verspreiden.
147. Nawoord namens Vierkant.
153 Naschrift van de vertaler.
5
Inleiding tot de herziene 2e Nederlandse editie.
Het voorbericht tot de derde druk van de vertaling van
dit werk in 1915 en tot de vierde druk in 1920 zegt
alleen in enkele regels, dat het een ongewijzigde
herdruk is. Ze zijn ondertekend respectievelijk door
‘De Uitgevers’ en ‘De Uitgever’. En daaraan gaat in de
vierde druk, en dus waarschijnlijk ook in de derde
druk, het veel uitvoeriger voorbericht vooraf van de
tweede druk van 1908, ondertekend door de vertaler.
Wij moeten dus aannemen, dat de vertaler helaas de
laatste twee drukken niet meer heeft meegemaakt en
tussen 1908 en 1915 is overleden. Nabestaanden zijn
niet gevonden. De laatste uitgever was juist een enkele
maand overleden, toen wij zijn adres opbelden. Zijn
echtgenote kon ons begrijpelijkerwijs helaas niets over
dit oude werkje van tachtig jaar daarvoor vertellen en
kon ons ook geen naam noemen van een eventuele
zaakwaarnemer.
Uit het voorbericht van de vertaler nemen wij het
volgende over.
Toen ik in 1886 in het bekende Engelse tijdschrift
‘Nature’ een aankondiging las van een wiskundige
roman ‘Flatland, A Romance of many Dimensions’,
bestelde ik die dadelijk en ontving ik reeds ..... een
tweede druk. Ik raakte zo onder de indruk van dat
werkje, dat ik het onmiddellijk ging vertalen. --- Het
werd algemeen gunstig beoordeeld, zowel wat de
7
inhoud als de vorm betreft. --- Weinig had ik kunnen
denken, dat de behoefte aan een tweede druk zich zo
laat zou doen gevoelen, dat de uitgever, eerst vol moed,
er geen heil meer in zag. --- In Engeland bleef het
boekje dus voortleven, doch in ons land raakte het zo
snel in vergetelheid. Wat is dan de reden, dat na ruim
twintig jaren een nieuwe druk verschijnt, maar nu bij
een andere uitgever ? --- De reden is --- dat ik en
verscheidene anderen het thans meer actueel
beschouwen dan in 1886. Immers, de studie der meer-
dimensionale meetkunde heeft in verscheiden landen,
maar vooral in het onze --- zo’n omvang aange-nomen,
dat allen die de H.B.S of Gymnasium hebben bezocht
allicht enige noties ervan hebben opgedaan, en zeker
met genoegen zullen grijpen naar een geestig product
der phantasie op dat anders zo droge gebied, zoals ook
blijkt uit de lezingen, over dit onderwerp in de laatste
tijd gehouden en uit de aanvragen voor en na
ingekomen bij de uitgever.
Moge dan het boekje vele lezers enige genoegelijke uren
bezorgen en hem doen blijken, dat er ook poëzie bestaat
(‘romans bestaan’?), waarin niet de liefde een rol speelt
---’ Het is nu in 2001 herzien. Daarbij heeft de vertaler
zich moeten bezinnen op hoe en in hoeverre men
moet‘vertalen’, vooral als men dat doet voor mensen in
een heel andere periode. De bedoeling is toch, dat het
verhaal of de boodschap van de schrijver goed
overkomt. Dat betreft zowel de woordkeus als de
zinsbouw, gebruikte zegswijzen en staande
uitdrukkingen. Sommige moesten gemoderniseerd
8
worden, bij andere ‘deed’ een ouderwetse vorm het
juist heel goed. Maar in het Victoriaanse tijdperk ging
men zich daaraan vaak te buiten. Ook het aantal
lettergrepen van de woorden kan het vlot lezen
onderbreken.
Zowel in zijn boek zelf als in de voorrede tot de tweede
Engelse editie betuigt de schrijver verscheidene malen,
dat hij zijn lezers niet wil vervelen. Een bepaalde
voorstelling van zaken of uitleg kan voor mensen in een
ander land en daarbij ook nog van een andere tijd,
volkomen overbodig òf ontoereikend zijn. Daaraan is
natuurlijk tegemoet gekomen.
In de tijd van de schrijver was het ook nog mode, om zo
volledig mogelijk te zijn. Daartoe pakte men zoveel
mogelijk zinnen tussen beginhoofdletter en punt, met
allerlei bijzon-derheden, verklaringen en
bijkomstigheden, en met heel veel komma’s en
puntkomma’s er tussen. Die ‘zinnen’ waren soms
meerdere regels, soms wel een hele alinea lang. Zo niet
ook toen, dan toch heden, ligt de beste gemiddelde
lengte van een zin tussen tien en vijfentwintig woorden,
afhankelijk van de opleiding van de lezer. De
herziening van de zinsbouw heeft daarom vooral
bestaan in het korter maken van zinnen.
Het verhaal betreft allereerst de popularisering van een
interessant wiskundig probleem. Maar de schrijver was
een dominee. Zonder dat te zeggen, bedoelde hij het als
een apologie voor een theologische vooronderstelling.
Hij verduidelijkt en rechtvaardigt daarmee het geloof
in een ‘hogere’ wereld. Vandaar het andere bijschrift:
9
‘De Hemel op Aarde’: Vlakland de aarde en onze
wereld de hemel.
Maar in het verhaal weeft hij ook zijn maat-
schappijkritiek in op het Victoriaanse Engeland. Dat zie
ik allereerst bedoeld als smaakmaker en daarom meer
als een bijproduct, zij het een belangrijk bijproduct.
Vooral de ‘dubbele moraal’, onrechtvaardige
beoordelingen, barbaarse methoden, pseudo-
wetenschappelijke stellingen ter handhaving van een
voor de heersende klasse voordelige status quo en
schijnheilige excuses, van die tijd worden gehekeld.
Veel daarvan vindt men ook nu nog in minder
ontwikkelde landen en enigermate ook nog in ons
Westen. Vandaar het bijschrift op de titelpagina: ‘De
Aarde geen Hemel’.
Maar als de beschrijving door overdrevenheid voor
tegenwoordige lezers ongeloofwaardig was, heb ik die
tot normale proporties teruggebracht. Afschaffing van
de doodstraf zien wij als een kenmerk van een
beschaafde maatschappij. Dat hoeft dus niet meer door
ironie becritiseerd te worden. Het is in het verhaal
vervangen door-’een zware straf’ of zoiets.
Terwille van het wiskundige probleem tekent hij een
wereld met meetkundige figuren als menselijke wezens.
Zij worden beoordeeld verstand te hebben naar de
grootte van hun hoeken. Dat ironiseert de gewoonte, om
mensen te beoordelen naar hun uiterlijk. Zijn tekening
van de aard en positie van vrouwen is die van Lijnen.
Die hebben geen ‘Hoeken’ en dus geen ‘Verstand’. Dat
is in het Westen helemaal achterhaald. Dat beeld moest
10
dus vervangen worden. Zo ook de drie hoofdstukken
over ‘De Vroegste Schilderkunst’, ‘De Kleurenwet’, en
‘De Chromatische Opstand’, die mijns inziens niets
toevoegen aan het primaire doel en alleen maar
maatschappijkritiek gaven, die niet meer zo en in die
vorm actueel is als vroeger.
Van Lijnland wordt uitvoerig de voortplanting
beschreven. Maar in Vlakland, waar het hele eerste deel
over gaat, wordt dat overgeslagen. In Lijnland vinden
verwekking en geboorte op afstand plaats, omdat men
elkaar daar niet benaderen kan. Dat is geen probleem
in Vlakland. Is het daar overgeslagen uit kiesheid? Ik
meen van niet. Maar het is wel moeilijk te zien, hoe
‘Lijnen’ zwanger kunnen worden. In de herziene versie
zijn de vrouwen geen 'Lijnen' meer. Daar hebben wij
het midden gekozen tussen Lijnland en de
Ruimtewereld. Het geboorteproces hebben we, net als
in Lijnland, aan de fantasie van de lezer overgelaten.
Daarom ook heb ik bijschriften bij titel en opschriften
van hoofdstukken minder tot inhoudsopgave en meer
tot karakterisering gemaakt en dat in meer
hedendaagse vorm.
11
DEEL I
DEZE WERELD
“Wees geduldig,
want de echte wereld
is wijd en ruim”
1 De aard van Vlakland
lk noem onze wereld Vlakland. Maar dat doe ik niet,
omdat wij haar zo noemen. Ik noem haar alleen maar
zo, om haar aard duidelijk te maken. Want u, gelukkige
1ezer, hebt het voorrecht in de ruimte te leven. Stel u
een heel groot blad papier voor. Daarop staan rechte
lijnen, driehoeken, vierhoeken, vijfhoeken, zeshoeken
en andere figuren. Echter, in plaats van te blijven
liggen, bewegen zij zich vrij op of in het oppervlak.
Maar ze kunnen er niet boven rijzen of er onder te
dalen. Zij lijken een beetje op schaduwen, maar hard
en met lichtende randen. Dat geeft u wel een tamelijk
juist idee van mijn medewezens en mijn wereld. Een
paar jaar geleden nog zou ik gezegd hebben ‘mijn
heelal’, maar nu ben ik ingewijd in de kennis van een
hogere Wereld.
ln zo’n wereld is, zoals men meteen begrijpt, met geen
mogelijkheid iets te vinden, dat men een ruimtelijk
‘voorwerp’ of ‘lichaam’ zou noemen. Men zal wel
veronderstellen, dat wij tenminste op het oog de
driehoeken, vierkanten en andere figuren en hun
bewegingen kunnen onderscheiden. Integendeel, wij
kunnen niets van die aard zien. Dat wil zeggen, dat wij
de vorm van de ene figuur niet direct van de andere
kunnen onderscheiden. Wij kunnen niets anders zien
dan rechte lijnen en de oorzaak daarvan zal ik u nu
aantonen.
Leg een groot muntstuk in uw de Ruimtewereld midden
op een tafel en bekijk die met uw oog recht er boven.
15
Dan zal het een cirkel lijken. Ga dan langzaam met uw
oog in een boog lager en lager naar den rand van de
tafel. Dat betekent, dat u uzelf dus meer en meer breng
in de positie van de inwoners van Vlakland. U zult zien,
dat de vorm van de munt meer en meer lijkt te
veranderen in een ellipsvorm. Als uw oog ten slotte
precies bij de rand van de tafel is gekomen, bent u als
het ware werkelijk een Vlaklander geworden. Dan zal
de munt, voor zover u kunt zien, zelfs niet meer
ellipsvormig lijken, maar een rechte lijn geworden zijn.
Hetzelfde zou gebeuren als u net zo deed met een
driehoek, vierkant, of' andere figuur van karton,
metaal of plastic. Als u er naar kijkt met uw oog bij de
rand van de tafel, zult u zien, dat het ophoudt voor u
een figuur te lijken. Dan lijken ook die alleen maar
rechte lijnen. Neem bij voorbeeld een gelijkzijdige
driehoek, die bij ons een zakenman van de gegoede
stand voorstelt.
Toen ik in de Ruimtewereld was, kwam ik te weten, dat
uw zeelui dergelijke ervaringen opdoen, als zij uw zeeën
bevaren. Stel dat zij in de verte aan de horizon een of
ander eiland bemerken. Het verre land kan baaien,
kapen, in- en uitspringende hoeken hebben, hoeveel en
hoe groot ook. En als uw zon ze helder beschijnt
kunnen door licht en schaduw de punten en inhammen
zichtbaar zijn. Maar op een grote afstand ziet u toch
niets anders dan een grijze onafgebroken lijn op het
water. Welnu, precies hetzelfde zien wij in Vlakland, als
één van onze driehoekige of andere kennissen naar ons
toe komt. Nu is er bij ons noch een zon, noch enig licht
16
van die aard, dat schaduwen kan werpen. Het is bij ons
altijd gelijkmatig licht, zonder dat wij zien, vanwaar
het komt. Daarom hebben wij geen van de natuurlijke
hulpmiddelen voor het zien, die u in de Ruimtewereld
hebt. Als onze vriend dicht bij ons komt, zien wij zijn
lijn langer worden, en korter als hij ons verlaat. Maar
steeds lijkt hij een rechte lijn, of hij nu een driehoek,
vierhoek, vijfhoek, of cirkel is, of wat u maar wilt.
U zult misschien vragen, hoe wij in deze ongunstige
omstandigheden onze vrienden van elkaar
onderscheiden. Dat is een heel natuurlijke vraag. Maar
het antwoord daarop zal beter en makkelijker gegeven
kunnen worden, als ik aan de beschrijving van de
inwoners van Vlakland toegekomen ben. Voor het
ogenblik zal ik dit onderwerp daarom laten rusten.
Want eerst moet ik enkele woorden wijden aan onze
wijze van wonen en reizen.
17
2. ‘Oost, West, Thuis Best’
De meest algemene vorm van een huis is de vijfzijdige
of pentagonale veelhoek. Twee zijden, met hun hoek
naar het Noorden gericht, vormen het dak. In de
oostzijde is een aparte deur voor de vrouwen. In de
westzijde is een veel grotere voor de mannen. De
zuidzijde is de vloer.
Vierkante en driehoekige huizen zijn niet toegestaan en
wel om de volgende reden. De hoeken van een vierkant,
en nog meer die van een gelijkzijdige driehoek, zijn
scherper dan die van een vijfhoek. Bovendien zijn de
lijnen van onbezielde voorwerpen, zoals van huizen,
minder lichtend dan de lijnen van mannen en vrouwen.
Daaruit volgt, dat er niet weinig gevaar is, dat een
onachtzame of misschien verstrooide voorbijganger
zich ernstig verwondt, als hij plotseling tegen de
scherpe punt van een vierkant of driehoekig huis
oploopt.
Daarom werden reeds in de elfde eeuw van onze
jaartelling overal driehoekige huizen bij de wet
verboden. Een uitzondering werd gemaakt voor forten,
kruitmagazijnen, barakken en andere staatsgebouwen.,
Maar die behoren door het grote publiek niet zonder
omzichtigheid te worden benaderd. In die tijd waren
vierkante huizen nog overal geoorloofd. Het het hebben
en bouwen daarvan werd wel door een bijzondere
belasting tegengegaan. Maar ongeveer drie eeuwen
later kwam er een wet, voor steden met een bevolking
van boven de tienduizend zielen. De kleinste hoek, die
18
met het oog op de openbare veiligheid kon worden
toegelaten, was die van een pentagon, een regelmatige
vijfhoek.
Het gezond verstand van de gemeenschap is de
pogingen van de Wetgever te hulp gekomen. Want nu,
heeft de pentagonale bouwvorm elke andere vorm
verdrongen, zelfs op het platteland. Alleen in een
afgelegen en heel achterlijke landbouwstreek kan een
liefhebber van oudheden nog hier en daar een vierkant
huis vinden.
Vensters zijn er in onze huizen niet. Want ons licht
komt evengoed binnen als buiten onze huizen, bij dag
en bij nacht, gelijkelijk overal en te allen tijde.
Vanwaar weten wij niet. In oude tijden was onder onze
geleerden een belangrijke en veel besproken vraag:
"Wat is de oorsprong van het licht?" En elke oplossing
werd herhaaldelijk getest. Maar het enige resultaat
was, dat onze krankzinnigen-gestichten bevolkt werden
met fanatieke ‘oplossers’. Eerst deed de wetgevende
macht vruchteloze pogingen om dergelijke
onderzoekingen te onderdrukken met een hoge
belasting op de tests. Betrekkelijk kort geleden zijn ze
uiteindelijk totaal verboden. Ik, helaas ik alleen in
Vlakland, ken de ware oplossing van dit geheimzinnige
vraagstuk. Maar mijn kennis kan niet één van mijn
landgenoten aan het verstand worden gebracht. En ik
word bespot, alsof ik de grootste gek van de wereld
was! Ik, de enige, die de waarheden van de ruimte ken.
Ik, die weet, dat het licht uit de wereld van drie
afmetingen tot ons komt. Maar laten wij deze pijnlijke
19
uitweiding eindigen, om nog een verschil met uw wereld
van drie afmetingen aan te geven.
Er zijn bij ons, evenals bij u, vier hoofdstreken op het
kompas: Noord, Zuid, Oost en West. Doordat er geen
zon of andere hemellichamen zijn, is het ons
onmogelijk, het Noorden op uw gewone manier te
herkennen. Maar wij hebben een eigen methode. Die is
het gevolg van een bij ons heersende natuurwet. Er is
een vaste aantrekkingskracht vanuit het Zuiden. Op
zwakke en oude mensen en niet zo sterke vrouwen,
heeft de aantrekkingskracht veel meer invloed dan op
het sterkere mannelijke geslacht. Daarom hoort het tot
de goede manieren, om een dame, die men op straat
ontmoet, altijd de noordzijde te laten houden. Toch is
de kracht van de zuidwaarts gerichte aantrekking
voldoende, om in de meeste delen van onze wereld het
kompas te beïnvloeden.
Maar in gematigde luchtstreken is die heel zwak. Zelfs
een vrouw met een redelijke gezondheid kan zonder
grote moeite heel wat kilometers naar het noorden, dus
er tegenin reizen. In onze gematigde streken, waar de
aantrekking naar het Zuiden nauwelijks merkbaar is, is
dat ook niet voldoende voor het lezen van een kompas.
Dan is de regen, die op vaste tijden valt, ook een
hulpmiddel.
Want die komt altijd uit het Noorden. In de steden
hebben wij nog een aanduiding in de huizen. De daken
moeten de regen uit het Noorden opvangen Daardoor
lopen zijmuren meest van Noord naar Zuid. Op het
land, waar geen huizen zijn, dienen de stammen van de
20
bomen enigermate als hulp. Want die zijn aan de
vochtige regenzijde meer met mos begroeid. Men kan
zich echter lang niet altijd makkelijk oriënteren, als
men zich in een streek bevindt, waar men moeilijk
Noord van Zuid kan onderscheiden. Ik heb op een
volkomen woeste vlakte zonder bomen, soms uren op de
tijd van de regen moeten wachten, voor ik mijn reis kon
voortzetten. Over het geheel echter hebben wij daar dus
niet zoveel moeite mee, als men zou denken.
21
3. De inwoners van Vlakland.
In Vlakland zijn denkende wezens allen meetkundige
Figuren. Hun benamingen schrijven wij altijd met een
hoofdletter.
De soldaten en ongeschoolde arbeiders zijn Driehoeken
met twee gelijke zijden, elk ongeveer dertig centimeter
lang. Maar de basis of derde zijde is heel kort. Die
bedraagt dikwijls nauwelijks meer dan één centimeter.
Daardoor vormen zij aan hun top een heel scherpe,
geduchte punt. De basis van de laagste soort is niet
meer dan drie milimeter in lengte. Die kunnen moeilijk
van rechte lijnen worden onderscheiden, zo uiterst
puntig zijn hun tophoeken. Deze worden van andere
onderscheiden als Gelijkbenigen. De midden-stand
bestaat uit Gelijkzijdige Driehoeken. De vrije beroepen
en intellectuelen zijn Vierkanten, waaronder ik als
wiskundeleraar, en Regelmatige Vijfhoeken of
Pentagonen.
Daarboven staat de adel, in verschillende graden, te
beginnen met Zeszijdige Figuren of Hexagonen. Het
aantal van hun zijden klimt op, tot zij den eretitel van
Polygoon of Veelhoek ontvangen. Eindelijk wordt het
aantal zijden zo talrijk en worden de zijden zelf zo
klein, dat de Figuur niet van een cirkel is te
onderscheiden. Dan wordt hij ingelijfd in de
Cirkelvormige priesterstand. Dat is de hoogste stand.
In normale gevallen zijn die Figuren regelmatig. Hun
zijden zijn gelijk. Op Onregelmatigen komen wij later
terug. Mannen hebben ook gelijke hoeken, vrouwen
22
hebben hoeken van verschillende grootten. Aan hen
wijden wij een apart hoofdstuk. Elke soort Figuur heeft
een andere hoekgrootte. Die heet de ‘verstandshoek’,
want daaraan meten wij de intelligentie. De omtrek van
alle volwassen Vlaklanders is ongeveer dertig van uw
centimeters, twee en dertig op zijn meest. Dus als het
aantal zijden en hoeken toeneemt, worden de zijden
kleiner, dus ‘fijner’, maar de hoeken, dus het verstand,
groter, de stand hoger en dus de macht groter. Dat alles
is een kwestie van vorm, ons uiterlijk, en van hoek, ons
innerlijk. Onregelmatigen noemen het eerste fantasie en
het tweede inbeelding, kortom van verbeelding, maar
dat is wangunst.
De scherpzinnige lezer bedenkt van zelf, dat het aantal
zijden en hoeken kan toenemen. En een natuurwet wil,
dat een zoon één zijde meer heeft dan zijn vader.
Dochters bespreken wij bij de vrouwen. Zó zal elke
generatie in de regel een trede hoger staan op den trap
van ontwikkeling en adeldom dan het voorgaande. De
zoon van een Vierkant is een Pentagoon; de zoon van
een Pentagoon een Hexagoon.
Maar deze regel geldt niet altijd voor de
beroepsbevolking en nog minder vaak voor soldaten en
werklui. Die verdienen trouwens ter nauwernood de
naam van van menselijke Figuren, daar zij niet al hun
zijden gelijk hebben. Bij hen is daarom die natuurwet
niet van toepassing. De zoon van een Gelijkbenige
Driehoek blijft Gelijkbenig, met maar twee gelijke
zijden. De hoop op lichamelijke vooruitgang is echter
zelfs voor den Gelijkbenigen niet uitgesloten. Ook zijn
23
geslacht kan zich op den duur boven zijn lage stand
verheffen. Want bij arbeiders door voortdurende ijver
en bekwaamheid in hun werk, en bij soldaten na een
lange reeks van militaire overwinningen blijkt
gewoonlijk, dat bij de meest schranderen of dapperen
hun basis enigszins aangroeit. Maar bij luie arbeiders
en lafhartige soldaten kan die inkrimpen.
Sommige huwelijken zijn speciaal door de priesters
gearrangeerd. Want die tussen kinderen van de meer
ontwikkelde lagere stand brengen gewoonlijk kroost
voort, dat nog meer de Gelijkzijdige Driehoek nadert.
Maar, in verhouding tot het grote aantal Gelijkbenige
kinderen, wordt af en toe een echte en met een
certificaat gewaarborgde Gelijkzijdige Driehoek uit
Gelijkbenige ouders geboren.
Waartoe is een certificaat nodig? kan een criticus uit de
Ruimte vragen. Is niet de voortbrenging van een
Vierkante zoon een certificaat van de Natuur zelf.
Bewijst dat al niet de Gelijkzijdigheid van de vader?
Het antwoord is, dat geen dame van stand met een
Driehoek zal trouwen. Soms is Vierkant kroost uit een
Onregelmatige Driehoek voortgekomen. Maar in bijna
elk geval wordt de Onregelmatigheid van het eerste
geslacht op het derde bezocht. Want óf dat slaagt niet in
het bereiken van de Vijfhoekige stand, óf zinkt terug in
den Driehoekige.
Zo’n geboorte van een Gelijkzijdige uit Gelijkbenigen
eist in de eerste plaats een reeks van zorgvuldige
gearrangeerde huwelijken. Ten tweede zijn ook een
langdurige oefening in matigheid en zelfbeheersing bij
24
de adspirant-voorouders van de toekomstige
Gelijkzijdige vereist. En nodig is ook geduldige
stelselmatige en aanhoudende ontwikkeling van de
verstandelijke vermogens van de Gelijkbenigen in heel
wat geslachten.
In onze wereld is de geboorte van een zuivere
Gelijkzijdige Driehoek uit Gelijkbenige ouders een
bron van vreugde tot.verscheidene mijlen in de omtrek.
Een nauwkeurig onderzoek ten overstaan van de
Gezondheids- en Standenraad, moet het kind als
Regelmatig bevinden. Dan wordt het met plechtige
ceremoniën opgenomen in de stand der Gelijkzijdigen.
Maar onmiddellijk wordt het van zijn trotse, maar
bedroefde ouders weggenomen. Want het pas
ontwikkelde organisme zou door onbewuste navolging
naar zijn erfelijk peil kunnen terugzinken. Het gaat
naar één of andere kinderdeloos Gelijkzijdig echtpaar.
Die worden onder ede verplicht, voortaan nooit het
kind toe te staan, zijn ouderlijke woning binnen te
gaan, of zelfs zijn bloedverwanten te zien.
Toch wordt deze gebeurtenis door de arme lijfeigenen
zelf met vreugde begroet. Het is een straal van licht en
hoop in de eentonige treurigheid van hun bestaan.
Maar ook wordt het door de aristocratie wijd en zijd
gevierd. Want alle hogere standen weten heel goed, dat
deze zeldzame ver-schijnselen hun eigen privileges
weinig of niets verminderen. En ze zijn een
allernuttigste slagboom tegen eventuele opstand van de
lagere standen.
25
Natuurlijk is het scherphoekige volk niet zonder
uitzondering geheel ontbloot van hoop en eerzucht.
23ar zelfs dan zouden zij in sommige van hun vele
oproerige uitbarstingen aanvoerders hebben gevonden.
Want die zouden alleen al door hun grotere aantal en
kracht de overwinning behalen. Zelfs de wijsheid van
de Cirkels zou daar niets tegen kunnen doen.
Maar de natuur heeft een wijze ordening beschikt. Ook
de arbeidende stand kan toenemen in verstand, kennis
en deugd. En dan zal natuurlijk ook hun gevaarlijk
scherpe hoek aangroeien. Zo zal die meer en meer
naderen tot de onschadelijke hoek van de Gelijkzijdige
Driehoek. Dat kan zelfs gebeuren bij de brutaalste en
geduchtste van de soldatenstand. En dat zijn schepsels,
die bijna geheel van verstand ontbloot zijn. Het weinige,
dat zij daarvan hebben, werkt alleen op het aanwenden
van hun hoek als wapen. En oefening baart kunst.
Want als zij hun weinige verstandelijke vermogens
gebruiken, om hun vreselijke, doorstekende kracht
voordelig aan te wenden, zal hun verstand er door
toenemen, hun hoek zal groter worden en de
doorboringskracht ervan gaandeweg afnemen.
Hoe bewonderenswaardig is deze Compensatiewet! Het
is een afdoend bewijs van de natuurlijke juistheid van
de aristocratische staatsregeling in Vlakland, ja, ik durf
bijna zeggen, van zijn goddelijke oorsprong. Want door
een oordeelkundige toepassing van deze natuurwet zijn
de Veelhoeken en Cirkels bijna altijd in staat, om
oproer in de kiem te smoren. Zij hoeven maar gebruik
26
te maken van de onweerstaanbare en grenzeloze
eerzucht van het menselijk gemoed.
Ook kunde komt wet en regel te hulp. De
staatsgeneesheren kunnen door kunstmatige
samenpersing of uitzetting een Gelijk-benige een
grotere tophoek geven, of een onregelmatige
regelmatiger maken. Door dit met de meest
ontwikkelde aanvoerders van een opstand te doen, zou
men ze op kunnen nemen in de meer bevoorrechte
standen. Maar over het algemeen is dat wel moeilijk,
vooral bij het veel grotere aantal van hen, die nog
beneden de standaard zijn.
Niettemin kan men hen aantrekken, door hen in het
vooruitzicht stellen, om eindelijk ook te worden
geadeld. Zo worden zij overgehaald, om de
staatshospitalen binnen te treden. Daar worden zij na
een onsuccesvolle operatie voor hun leven in een
fatsoenlijke gevangenschap gehouden. En een of twee
procent, de meest koppige, dwaze en hopeloze
onregelmatigen, worden door een mislukte operatie ter
dood gebracht.
Als de aanvoerders zo geëlimineerd zijn, is de
rampzalige bende van de Gelijkbenigen zonder plan of
aanvoerder. Zij kunnen al meteen zonder tegenstand
doorstoken worden. De Hoofdcirkel houdt namelijk een
klein korps Gelijkbenigen, dus hun eigen broeders,
voor dergelijke onverwachte omstandigheden in goede
soldij.
Maar meestal lukt het de Cirkels op handige wijze
naijver en verdachtmaking onder hen te zaaien.
27
Daardoor worden zij aangezet tot onderlinge strijd en
sneuvelen zij door elkaars hoeken. Niet minder dan
honderdtwintig opstanden worden in onze jaarboeken
vermeld, behalve de kleinere oproeren, ten getale van
tweehonderd vijfendertig. Maar alle eindigden zij op
één van de genoemde wijzen.
28
4. De Vrouwen.
In Vlakland zijn een paar goedmoedige grapjes in
omloop, die hun ontstaan te danken hebben aan het
verschil tussen mannen en vrouwen. Vrouwen worden
wel eens ‘Scheve mannen’ genoemd en mannen
‘Opgeblazen vrouwen’. Het beste voorbeeld vinden wij
in de stand van de Vierkanten. Een vrouw in die stand
is een Ruit. Haar zijden zijn ook alle vier gelijk, maar
haar vier hoeken zijn slechts twee aan twee gelijk. Men
zou het dus zo kunnen zeggen: de vrouwenfiguur lijkt
dus wel een enigszins samengedrukte versie van de
mannenfiguur. Daarom noemt men dat verschijnsel
‘Compressie’. Maar dan kan men ook wel stellen, dat
de vrouwenfiguur de normale is en dat de man daar een
opgeblazen of overdreven vorm van is.
Anderen poneren, dat er helemaal geen verschil is
tussen man en vrouw. Want de compressie zou
gezichtsbedrog zijn. Het zou er alleen van afhangen,
hoe je er naar kijkt. Dat zullen wij in een hoofdstuk
over de ‘Gezichtsherkenning’ behandelen. Hun
argument is ook wel, dat compressie ook bij mannen
voorkomt en soms bijna niet bij vrouwen. Dat is zo, en
in het verleden behandelde men dat vaak als
‘onregelmatigheid’ - zie het betreffende hoofdstuk.
Maar het overgrote deel van elke sekse beantwoordt
toch aan de algemene vormen. En daarbij komt ook het
volgende.
Want één ding staat vast. Omdat de grootte van een
hoek de grootte van het verstand bepaalt, heeft de
29
vrouw altijd enkele grotere hoeken dan haar
mannelijke standgenoten. En daardoor heeft zij in
bepaalde opzichten meer verstand tot haar beschikking.
Dat weegt zeker tegen een eventueel
minderwaardigheidsgevoel door compressie op. Wij
komen daar nog op terug, want dat heeft heel
interessante implicaties!
Maar met die compressie is nog iets anders aan de
hand. Ten eerste valt die compressie het meeste op bij
de figuren met een laag aantal hoeken. En ten tweede
vallen met het toenemen van het aantal hoeken figuren
met een oneven aantal zijden lanzamerhand uit. Er zijn
er, die dat een natuurwet noemen, omdat
uitzonderingen daarop uiterst zelden voorkomen. En de
tendens in de natuur zou ‘gelijkheid’, ‘evenheid’ ‘
symmetrie’ zijn. Men wijst dan op de vorm van
bloemen en andere voortbrengselen en het laten
uitvallen van het bovengenoemde mogelijkheden.
Anderen beweren, dat dat in het verleden een kwestie
van selectie was. Ook nu zou men vrouwen met een
oneven aantal hoeken niet ‘knap’ vinden. Ze ‘waren
dus’ nooit knap en misten de kans, om te trouwen en
kinderen voort te brengen. De zogenaamde
deterministen wijten het, of vinden, dat het te danken
is, aan milieuinvloeden. Inderdaad worden de zeer
weinige uitzonderingen alleen in bepaalde streken
gevonden. Maar dat kan ook komen, doordat de natuur
daar een steekje laat vallen, of doordat de ‘oneven’
vrouwen daar in het verleden niet zo ‘onknap’
gevonden zijn. En daar trouwen zulke vrouwen soms
30
ook nog, wat de uitzondering in stand kan houden.
Maar bij gevolg komen weinig vrouwen boven de twaalf
zijden en worden dochters niet elk geslacht één zijde
groter dan hun moeder.
Dat is echter geen natuurlijk nadeel. Want die figuren
hebben vanzelf al enkele veel grotere hoeken dan een
gewone twaalfhoek. Bovendien neemt met het aantal
zijden ook de compressie toe, wat de grote hoeken extra
groot maakt. Daarbij komt, dat de toename van de
intelligentie toch al steeds kleiner wordt bij de toename
van het aantal hoeken en dus bij het groter worden van
de hoeken. En dat heeft de meeste invloed op de
mannen, die veel veelhoekiger kunnen worden dan
vrouwen. Daardoor heeft een vrouwelijke Twaalfhoek
in haar grotere hoeken een intelligentie, die dicht bij die
van de Cirkels komt.
Dat de grootte van de hoeken van een Figuur evenredig
zijn aan die van zijn verstand heeft nog een andere
interessante kant. Een man heeft een verstand, dat in
alle opzichten even groot is. Maar een vrouw heeft in
sommige opzichten een veel groter verstand en in
andere opzichten een kleiner. Dat houdt verband met
hun levenstaak. Een anatomisch verschil tussen een
mannen- en een vrouwenverstand komt trouwens ook
voor in de Ruimtewereld. En daar dient het in het
algemeen hetzelfde doel. Een man moet zich
concentreren op één ding: de broodwinning voor zijn
gezin. Maar de vrouw heeft allereerst overdag de zorg
voor het huis en het gezin. Daarbij komt de opvoeding
van de kinderen. En die zijn allemaal wat verschillend.
31
Vaak heeft zij groenten in de tuin staan, een paar
beesten in de stal, ze doet naai- of ander werk, of heeft
een hobby naast haar hoofdtaak. Bovendien moet zij
aan meerdere van die taken gelijktijdig haar aandacht
wijden. Zij moet niet alleen belangrijke besluiten
nemen, maar zich ook kunnen verplaatsen in het veel
kleinere verstand van een zuigeling, een kleuter, of een
kind in allerlei leeftijden. Het verschil in bouw tussen
mannen en vrouwen leidde er toe, dat woningen, en
vaak ook openbare gebouwen minstens twee ingangen
hebben, aan de ene kant een voor de vrouwen en aan de
andere kant een voor de mannen. Zo kunnen de
vrouwenen de mannen bij het naar binnen gaan niet
steken met hun twee scherpere hoeken. Achter de
vrouweningang is eerst een vrij lange gang, waar de
vrouwen hun poederdozen en andere attributen
hebben. De mannendeur komt meteen in de vestibule
uit.
Het zal duidelijk zijn, dat mannen een meer vierkante
kamer prefereren en vrouwen een die iets smaller en
langwerpiger is, omdat hun ene diagonaal langer is. Die
zijn vaak vrij klein, maar de huiskamer is bijna altijd
zeer ruim, zodat én mannen én vrouwen zich daar
samen makkelijk in kunnen bewegen. De ouderkamer
heeft door die situatie vaak een eigenaardige vorm. De
min of meer vierkante studeerkamer, of knutselruimte
of wat ook van de man en een langwerpig naaivertrek,
of schrijfkamer, of schilderkamer of wat ook van de
vrouw, liggen meestal naast elkaar. Dus blijft er van de
ruimte, waar de mannenkamer ligt, een stuk over. Dat
32
nu wordt bij de ouderkamer getrokken, waar de vrouw
een langer bed heeft dan de man.
Tijdens de huwelijksvereniging gaan man en vrouw zo
liggen, dat één van hun zijden die van de andere raakt.
In de extase van de liefde valt die dubbele scheidingslijn
heel even weg. Beider buitenlijnen stralen met een
bijzonder helder licht. Daardoor projecteren die zijden
zich naar het midden, maar aan de kant van de vrouw,
tot ze elkaar raken. Dit resulteert dus in bijna het
dubbele aantal zijden. Het aantal zijden, dat in het kind
overblijft, is naar evenredigheid van het aantal hoeken
van de ouders. Zo gaat het kind van de lagere figuren er
maar één of enkel zijden op vooruit, maar het aantal
zijden van een kind uit één van de hogere veelhoeken
maakt soms een belangrijke sprong naar boven. Maar
dat heeft niet net zo’n grote sprong van de intelligentie
tot gevolg en is op den duur ook haast niet meer te
constateren aan de vorm en geeft dus niet veel meer
prestige. Er zijn er die beweren, dat de natuur dat juist
‘doet’ omdat het in zo’n geval al zo weinig resultaat
heeft.
Ook in het leven buiten het gezin heeft de vrouw zekere
voordelen boven de man, maar ook nadelen. Zij heeft in
alle standen een aantal hoeken, die de hoekmaat van de
mannen in haar stand overtreffen. Terwijl de man vaak
een zeer geconcentreerde en diepe blik op een probleem
heeft, heeft de vrouw een veel wijdere, zij het een meer
oppervlakkige blik daarop. Daaruit blijkt, dat man en
vrouw elkaar uitnemend kunnen aanvullen. In een
gezin hebben daarom ook de kinderen beide, vader en
33
moeder, nodig, niet alleen voor het evenwicht in de
vorming, maar vooral door de invloed van beiderlei
kijk op het leven van alledag en in het algemeen.
En daarbij heeft de vrouw door haar structuur en vorm
nog één eigenschap, die veel mannen ten enen malen
missen, zeker in de hogere standen. Dat is ‘scherpte’.
Want zij heeft altijd enkele scherpere hoeken. Dat kan
heel nuttig zijn, omdat zij letterlijk en figuurlijk haar
neus in allerlei zaken kan steken, waar een man vaak
het fijne niet van weet. Dat helpt haar bij de
schoonmaak van het huis, maar ook in de verhouding
met de buren. Alleen valt haar scherpe speurzin en
oordeel in dat laatste geval niet altijd tot hun voordeel
uit en kan het de verhouding danig verzieken. Maar
ook in andere intermenselijke verhoudingen kan zij
toch een ‘scherper’ blik op verhoudingen hebben dan
haar man.
Maar die scherpte heeft nog een ander gevaar. Want
hoe groter haar ene stel hoeken is, des te scherper is het
andere stel. In sommige gevallen kan dat echt
gevaarlijk worden. Daarom hebben beide geslachten
een eigen deur, zoals we al zeiden. Ook daarom is het in
huis de regel, dat een vrouw haar man en kinderen
altijd haar grootste hoeken toewendt. Daarom is het
toewenden van haar scherpe hoek meestal een
uitdrukking van ongenoegen, hoewel zij er meestal niet
over denkt haar man of kinderen daarmee te
verwonden, laat staan te doden. Neen, het is meestal een
symbolische daad. Maar die spreekt danook boekdelen.
Op straat zou het natuurlijk tot opstoppingen leiden,
34
als alle vrouwen en vooral die van de hogere standen,
zouden lopen met hun grootste hoek naar voren.Want
zij zijn altijd breder en soms veel breder dan hun
mannelijke standgenoten. Meestal lopen zij dus met
hun scherpste hoek naar voren gericht. Zo lopen ze
anderen minder in de weg, terwijl ze dan juist extra
voorzichtig zijn. Dat is zelfs een spreekwoord
geworden. Men zegt: Er gaan veel makke vrouwen in
een straat’.
Mannen hebben die keus van lopen ook. Maar er lopen
altijd veel meer mannen dan vrouwen op straat. Als die
allen met hun scherpe punt naar voren liepen, zou dat
veel verwondingen kunnen geven. En daarvan zijn de
meesten Driehoeken en Vierkanten. Die moeten dus
meteen genoeg
ruimte hebben voor hun hele breedte. Daarom zegt men
wel schamper van zo’n Vierkant: ‘Wie ‘t breed heeft,
laat ‘t breed hangen’. Bij Vijfhoeken wordt de hoek al
veel stomper en dus minder gevaarlijk. Meerhoekige
Figuren lopen dus wel vaak met zo’n stompe punt naar
voren. Die maakt dan als het ware langzaam ruimte
voor hun grootste breedte.
Maar de scherpte van het vrouwvolk heeft geleid tot
een algemene politieverordening. Een vrouwelijk
persoon mag niet op een openbare plaats wandelen
zonder aanhoudend "opgepast" te doen horen. En
vrouwen, die erg trots zijn op hun ‘scherpte’, of er een
voordeel in zien, dat iedereen daar steeds van
doordrongen is, roepen dat ook thuis. In bepaalde
streken of standen is dat een gewoonte geworden.
35
In sommige minder beschaafde staten is er een
Aanvullingswet. Als een vrouw een vrij grote
compressie heeft en dus vrij smal is, heeft ze een naar
verhouding scherpere punt, niet alleen van voren, maar
ook van achteren. Daarom is het sinds Figuren-
heugenis algemeen gebruikelijk geweest, dat
vrouwelijke personen op openbare plaatsen haar
achterlijf heen en weer zwaaiden. Daardoor maakten ze
haar aanwezigheid kenbaar aan degenen, die achter
haar liepen of stonden. En dat is soms in de wet
vastgelegd. Hierbij is ook de macht van de mode ook op
onze hand. Het wordt dan een schande geacht voor een
staat, als wetgeving moet afdwingen, wat bij elke
eerbare vrouw een natuurlijk instinct zou zijn. De
ritmische en, als ik het zo noemen mag, sierlijk
golvende beweglng van het achterlijf van onze dames
van den Cirkelstand wordt benijd en nagebootst door
de vrouw van een gewone Gelijkzijdige. Die kan het
echter tot niet meer brengen, dan tot een eentonig
geschommel, als het tikken van een slinger. En de
regelmatige slingering van de Gelijkzijdige wordt niet
minder bewonderd en nagedaan door de vrouw van de
voor-uitstrevenden, eerzuchtige Gelijkbenige. Voor
haar is de beweging van het achterlijf helemaal geen
eigenlijke levensbehoefte. Dientengevolge is in elke
familie van rang en stand de "achterlijfbeweging' even
ingeworteld als het leven. En daardoor genieten de
mannen en zoons van die gezinnen ten minste veiligheid
tegen onzichtbare aanvallen.
36
Elders verplicht een andere wet een vrouw, om zich op
reis te doen vergezellen door door haar man, of één van
haar zoons of bedienden. Andere weer sluiten de
vrouwen helemaal op in haar huizen, behalve
gedurende godsdienstige feesten.
Per slot van rekening vinden wij onze voornaamste
bescherming niet in de wetgeving, maar in het belang
van de vrouwen zelf. Want haar eigen lichaam is toch
ook in groot gevaar, tenzij zij direct haar puntvormig
deel los kan maken uit het spartelende lichaam van
haar slachtoffer.
Maar de verstandigste Cirkels en politici hebben ook de
nadelen van al die beperkende bepalingen op vrouwen
bemerkt. Ze leiden alleen maar tot verzwakking en
vermindering van het ras. En ze leiden ook tot
vermeerderig van huiselijke moordtonelen. Door al te
veel bij de wet te verbieden, kan een staat zelfs meer
verliezen dan winnen. Want het humeur van de
vrouwen wordt verbitterd door opsluiting in huis, of
door hinderlijke bepalingen daarbuiten. Dan zijn zij in
staat haar gemoed te koelen op haar man en kinderen.
In de minder gematigde luchtstreken is soms de hele
mannelijke bevolking van een dorp in één of twee uur
omgebracht door een gelijktijdige uitbarst-ing onder
vrouwen. Men noemt dat de ‘Wanhoopspassie’ en dat
geldt juridisch als een toestand van verminderde
toerekeningsvatbaarheid.
Toch gaat ons huiselijk leven over het geheel genomen
een tamelijk effen gangetje. Maar dat is niet zo in de
lagere standen, bij voorbeeld in de lagere rangen van de
37
soldatenstand. Juist zij vertrouwen te veel op de
offensieve wapens van hun scherpe hoeken, in plaats
van op de defensieve organen van gezond verstand en
gepaste veinzerij. Zij hebben een domme, overdreven
achting voor letterlijke waarheid. Dat maakt hen
ongeschikt, om die kwistige beloften af te leggen,
waarmee de meer oordeelkundige Cirkel in een
oogwenk zijn wederhelft kan bevredigen.
Gebrek aan takt en bescheidenheid van de zijde van de
mannen veroorzaakt van tijd tot tijd onbeschrijfelijke
rampen. Zij verbitteren hun vrouwen door
slechtgekozen uitdrukkingen, die zij weigeren op haar
eis onmiddelijk in te trekken. En daarenboven
verwaarlozen deze zorgeloze wezens maar al te dikwijls
de voorgeschreven inrichting van de
vrouwenvertrekken. Het gevolg is een moordtoneel.
Dat heeft echter ook zijn voordelige zijde. Want
hierdoor verdwijnen de brutaalste en lastigste
Gelijkbenigen. Door vele Cirkels wordt het vernielend
vermogen van de ‘zwakke’ sekse als een voordeel be-
schouwd. Men ziet het als één van de vele
beschikkingen van de Voorzienigheid, om
overbevolking tegen te gaan en opstand in den kiem te
smoren.
Toch kan ik niet zeggen, dat zelfs in onze best
geordende en bijna tot de Cirkels behorende gezinnen
het ideaal van het familieleven zo hoog staat als bij u in
de Ruimtewereld. Er is vrede, in zoverre als de
afwezigheid van doodslag zo genoemd kan worden.
Maar er is natuurlijk weinig overeenstemming in
38
smaak en streven. En de wijsheid der Cirkels heeft
veiligheid verschaft ten koste van huiselijk we;behagen.
In een ver verleden kwamen dergelijke hysterische
orgies in de toen ook minderbeschaafde standen van
Veelhoeken voor. Daarom heeft in elk huisgezin van
den Cirkel- of Polygoon-stand sedert onheuglijke tijden
een bepaalde gewoonte geheerst. En nu is het een soort
instinct geworden onder vrouwen van onze hogere
standen. Dat is, dat de moeders en dochters
aanhoudend haar oog en mond gericht houden naar
haar man en zoons en hun vrienden. Haar man den rug
toe te keren, zou voor een dame in een aanzienlijke
familie worden beschouwd als iets ongehoords. Dat zou
haar in ieders achting doen dalen.
Maar deze gewoonte, hoewel in het voordeel van
veiligheid, is niet zonder nadelen. In het huis van de
werkman of de zakenman, mag zij de man den rug
toekeren. Dus als de vrouw haar huiselijke bezigheden
verricht, zijn er tenminste tijden van stilte. Men hoort
of ziet niets van haar, dan alleen het zacht gonzende
geluid van het aanhoudend gemompel van "opgepast".
Maar in de huizen van de hogere standen is er al te
dikwijls geen rust. Daar zijn het heldere,
doordringende oog en dus ook de woordenrijke mond
altijd gericht op de heer des huizes. En het licht zelf is
niet onophoudelijker dan de stroom van vrouwelijke
welsprekendheid. Takt en behendigheid zouden
voldoende zijn om den steek van een vrouw te ontgaan.
Maar die zijn niet opgewassen tegen de taak, om de
mond van een vrouw te snoeren.
39
Vrouwen hebben twee ogen in twee van hun grootste
tegenover elkaar liggende hoeken. Dat is ook een reden,
dat zij thuis met één van hun grootste hoeken naar
voren lopen. En een goede moeder heeft danook ‘Ogen
achter en voor’. Op straat lopen ze meestal met die
grootste hoeken naar opzij gericht en door de
beweeglijkheid van de ogen kunnen ze ook allebei
enigszins naar voren zien, wat hen een perspectivisch
zicht geeft. Maar doordat dat natuurlijk vermoeiender
en niet altijd toegepast wordt, doen vrouwen het in het
verkeer vaak minder goed dan de mannen. Dat kan
echter, met de buitengewone voorzichtigheid van de
meeste vrouwen vanwege hun naar voren gerichte
scherpte, weinig kwaad. Want het snelste
vervoermiddel bij ons is een ‘Trekker’, meestal een
gelijkbenige, waardoor men zich laat voortslepen; - dat
geeft echter bij ons helemaal geen lachwekkende
taferelen.
Maar als man en vrouw door een winkelstraat lopen,
heeft de vrouw een bijzonder goed zicht op de etalages.
En dat leidt tot veel stilstaan en als de man niet de hand
op de knip houdt, tot uitgaven, die het gezin zich soms
echt niet permitteren kan.
40
5. ‘Zien en gezien worden’.
Lezer in de gelukkige gewesten van Drie Afmetingen of
de Ruimtewereld, u bent gezegend met schaduw en
licht. U bent begaafd met twee ogen. U bent toegerust
met de kennis van perspectief. U bent bevoorrecht met
het genot van allerlei kleuren. U kunt werkelijk een
hoek zien. U mag de volledige omtrek van een cirkel
aanschouwen. U kunt zelfs het oppervlak van een
‘cirkel van vele cirkels’ zien en betasten en zijn
innerlijk onderzoeken. Hoe zal ik u duidelijk maken,
welke grote moeilijkheden wij in Vlakland
ondervinden, om elkaar aan onze vorm te herkennen?
Herinner u wat ik hierboven zei. Alle wezens in
Vlakland, bezield of onbezield, onverschillig welke
vorm zij hebben, vertonen zich voor onze blik op
dezelfde of nagenoeg dezelfde wijze. Wij zien alles en
iedereen als rechte lijnen. Hoe kan dan het ene van het
andere worden onderscheiden, waar allen en alles gelijk
schijnen? Het antwoord is drievoudig.
Het eerste herkenningsmiddel is de gehoorzin. Die is bij
ons veel sterker ontwikkeld dan bij u. Die stelt ons veel
beter dan u, niet alleen in staat, om onze persoonlijke
vrienden aan de stem te herkennen, maar zelfs om de
verschillende standen te onderkennen. Dat betreft dan
tenminste de 1aagste drie, de Gelijkzijdige Driehoek,
het Vierkant en de Vijfhoek - want van de
Gelijkbenigen neem ik geen notitie.
Maar naarmate wij rijzen op de maatschappelijke
ladder, wordt het steeds moeilijker op het gehoor te
41
onderscheiden en onderscheiden te worden. Dat komt
deels doordat de stemmen meer op elkaar gaan lijken.
Maar het komt ook, doordat het vermogen van
stemonderscheiding een plebeïsche eigenschap is. Die is
niet sterk ontwikkeld in de aristocratie. En wegens
gevaar van bedrog, kunnen wij deze methode niet
vertrouwen. Want hoe lager de stand is, des te beter
zijn de stemorganen ontwikkeld. Daardoor kan de
Gelijkbenige makkelijk de stem van een Polygoon
nabootsen, met enige oefening zelfs die van een Cirkel.
Daarom neemt men gewoonlijk zijn toevlucht tot een
tweede herkennings-methode.
Dat is die van het gevoel, namelijk het betasten van één
van de hoeken van een Figuur. Onder onze vrouwen en
in de lagere standen is dat de voornaamste
herkenningstoets. Bij u in de Ruimtewereld overweegt
onder hen dat ook, zij het in niet-materiële zin. Het is
vooral de herkenningsmethode tussen vreemden, en
dan vooral als er twijfel is, niet omtrent het individu,
maar omtrent de stand. Wat bij de hogere standen in de
Ruimtewereld "Voor-stellen’ is, dat is bij ons het
tastproces. Men zegt dan: "Mag ik u verzoeken mijn
vriend, Mijnheer N. te betasten en door N. betast te
worden?” Dat is nog steeds onder ouderwetse heren ten
plattelande gewone uitdrukking, als men elkaar aan
anderen voorstelt. Maar in de steden en onder
zakenmensen worden de woorden "betast te worden
door" weggelaten en wordt de zin verkort tot: "Mag ik
u verzoeken Mijnheer N. te betasten”. Daarbij wordt
natuurlijk stilzwijgend veronderdersteld, dat het
42
betasten wederkerig plaats vindt. Onze nog modernere
en sjiekere jongemensen hebben een vreselijke hekel
aan onnodige inspanning. En zij zijn buitengewoon
onverschillig met betrekking tot de zuiverheid van hun
taalgebruik. Onder hen is de formule nog verder bekort
door het gebruik van het woord ‘voelen’. Maar dat
‘voelen’ wordt dan uitsluitend gebruikt in een
technische zin, met de betekenis van ‘aanbevelen om te
voelen en bevoeld te worden’. En op dit moment
permitteren politieke en hogere milieu’s zich in hun
groepstaal van zulke barbarismen als “Mijnheer Die en
Die, sta mij toe, Mijnheer N.N. te bevoelen”.
Maar laat de lezer niet denken dat "betasten" bij ons zo
lastig zou zijn als bij u. Wij hoeven niet alle zijden van
ieder individu grondig te betasten, voordat wij iemands
stand kunnen bepalen. Door opleiding in school en
lange oefening in het leven kunnen wij direct
onderscheid ontdekken tussen de hoeken van een
Gelijkzijdige Driehoek, Vierkant en Pentagoon. Ik hoef
niet te zeggen, dat de hersenloze tophoek van een
Scherphoekige Gelijkbenige zich verraadt bij de
geringste aanraking. Het is dus in de regel niet nodig,
meer dan één hoek van een individu te betasten. Die,
eens goed opgenomen, zegt ons tot welke stand de
persoon behoort, met wie wij spreken. Bij de hogere
rangen van de adel is de moeilijkheid veel groter. Zelfs
aan de universiteit verwarren ze soms een Tienhoek en
een Twaalfhoek. En ook onder hen is er bijna niemand,
die direct en zonder aarzelen het verschil kan voelen
tussen een Twintighoek en een Vierentwintighoek.
43
Mijn lezers, die zich de samenvattingen herinneren, die
ik gaf uit het Wetboek over de vrouwen, zullen meteen
inzien, dat het proces van kennismaken door contact
wel voorzorg en zorgvuldigheid vereist. Anders zouden
scherpe hoeken de onbezorgde betaster onherstelbare
verwondigen kunnen toebrengen. Ook is het is voor de
veiligheid van de betaster van wezenlijk belang, dat de
betaste absoluut stil staat. Het was in het verleden al
bekend, dat een plotselinge beweging, een nerveus heen
en weer bewegen, ja, zelfs een krachtige niesbui, fataal
kon blijken te zijn voor de zorgeloze. Dat heeft vaak
veelbelovende vriendschappen in de kiem gesmoord.
Dat is in het bijzonder waar voor de lagere standen van
de Driehoeken. Bij hen ligt het oog zo ver van hun
toppunt, dat zij bijna niet kunnen letten op wat er aan
het uiteinde van hun lichaam gebeurt. Bovendien
hebben zij een ruwe, harde natuur. Ze zijn ongevoelig
voor de lichte beroering door een hoogbegaafde
Polygoon. Het is dus geen wonder, dat in het verleden
reeds een onwillekeurige beweging van het hoofd, de
staat heeft beroofd van waardevolle levens!
Zoiets heb ik gehoord van mijn geëerde grootvader. Hij
was één van de minst onregelmatige van zijn
ongelukkige stand van de Gelijkbenigen. Inderdaad
verwierf hij kort voor zijn dood vier van de zeven
stemmen van het Geneeskundig en Maatschappelijk
Raad. Daarmee ging hij over in de stand van de
Gelijkzijdigen. Dikwijls had hij, met een traan in zijn
eerbiedwaardige ogen, een misdraging van de zojuist
genoemde aard betreurd. Die was zijn over- over-over-
44
overgrootvader overkomen. Dat was een respectabele
werkman met een verstandshoek van 59 graden en 30
minuten. Zoals hij mij vertelde, leed mijn onfortuinlijke
voorvader aan reumatiek. En terwijl hij betast werd
door een Polygoon, spietste hij door een plotselinge
beweging per ongeluk de grote man door zijn
diagonaal. En daardoor werd mijn familie in zijn
opgang naar een beter leven anderhalve graad
teruggeworpen. Dat was deels het gevolg van zijn lange
gevangenschap en zijn degradatie, en deels door de
morele schok, die door het hele netwerk van
betrekkingen van mijn voorvaderen ging. En pas na
verloop van vijf generaties was de verloren voorsprong
weer ingehaald. Toen was eindelijk de volle 60° bereikt.
Zo werd de opgang uit de Gelijkbenigen eindelijk toch
vervuld. En die hele serie van rampen kwamen over ons
door één ongelukje tijdens een kennismaking.
Nu hoor ik in gedachten enkele van mijn welopgevoede
lezers al uitroepen: “Hoe kunt u in Vlakland iets weten
over hoeken, graden of minuten? Ruimtemensen
kunnen een hoek zien, omdat wij in de ruimte twee
rechte lijnen kunnen zien, die ten opzichte van elkaar
hellen. Maar u kunt niets dan één rechte lijn tegelijk
zien. Hoogstens ziet u een aantal stukjes van rechte
lijnen, die alle in één rechte lijn liggen. Maar hoe kunt
u ooit een hoek onderscheiden, laat staan benul hebben
van hoeken van verschillende grootte?”
Mijn antwoord is, dat wij inderdaad geen hoeken
kunnen zien. Maar wij kunnen ze afleiden en wel met
grote nauwkeurigheid. Onze tastzin, gestimuleerd door
45
noodzaak en ontwikkeld door lange oefening, stelt ons
in staat veel nauwkeuriger hoeken te onderscheiden
dan u met uw gezichtszin, zonder hulp van een liniaal of
hoekmaat. Ook moet ik niet nalaten te vermelden, dat
wij goede natuurlijke hulpmiddelen hebben. Het is bij
ons een natuurwet, dat het verstand van de
Gelijkbenige stand - die van de lijfeigenen - begint met
een halve graad of dertig minuten. Dat neemt bij elk
volgend geslacht toe, als het al toeneemt, met een halve
graad, totdat het einddoel van 60° is bereikt. Daarbij
wordt de toestand van lijfeigenschap opgeheven en de
vrijgelatene in de stand van de Regelmatigen
opgenomen.
Dus voorziet de natuur ons zelf van een opklimmende
schaal. Het is een soort ‘alphabet van hoeken’, van een
halve graad tot 60°. Daarvan zijn levende modellen in
elke lagere school door het hele land aanwezig. Want er
is altijd een grote overvloed van individuen, die
behoren tot de standen van een halve of één graad, en
een grote voorraad van soorten tot 10°. Dat is het
gevolg van toevallige achteruitgang, maar nog meer van
dikwijls voorkomende zedelijke en verstandelijke
stilstand. Ook de buitengewone vruchtbaarheid van de
misdadige en zwervende standen speelt een grote rol.
Die zijn uit hun burgerlijke rechten gezet. En een groot
aantal van hen hebben zelfs geen verstand genoeg, om
in de oorlog te worden gebruikt. Die worden door de
staat dienstbaar gemaakt aan de opvoeding.
Onbeweeglijk vastgebonden, om alle kans op gevaar
weg te nemen, worden ze in de klassen van onze scholen
46
geplaatst. Daar worden die arme schepsels door de
schoolcommissie benut. Door middel van hen geeft men
aan het kroost van de middenstand dat gevoel voor
hoeken en verstand van standen mee, waarvan zij zelf
totaal verstoken zijn.
In sommige staten worden deze modellen bij
gelegenheid gevoederd en gedrenkt en verscheidene
jaren in leven gehouden. Maar in de meer gematigde en
beter geregelde streken heeft men het op den duur
voordeliger gevonden; hun het voedsel te onthouden. Ze
worden daar elke maand vernieuwd. Want zo lang is de
gemiddelde tijd, dat de misdadige stand het vasten kan
volhouden. Wat in de goedkopere scholen wordt
gewonnen, door het langer laten leven van de modellen,
verliest men toch weer. Enerzijds zijn daar de uitgaven
voor het voedsel. Anderszijds lijdt het onderwijs door
de verminderde nauwkeurigheid van de hoeken. Die
zijn namelijk na enige weken beschadigd door
aanhoudende betasting.
Het kostbaarder stelsel, om steeds nieuwe aan te
schaffen, heeft natuurlijk zijn voordelen. Dan hebben
de demonstratiefiguren altijd verse, scherpe hoeken.
Laten wij ook niet vergeten, dat het wel langzaam, doch
merkbaar helpt, om de overtollige Gelijkbenige
bevolking wat uit te dunnen. Dat is een doel, dat elke
politicus in Vlakland gedurig voor ogen houdt. Het is
mij niet ontgaan, dat er in verscheidene door het volk
gekozen schoolcommissies een reactie bestaat ten gunste
van het goedkope stelsel, zoals men het noemt. Maar
over het geheel ben ik geneigd te geloven, dat dit één
47
van de vele gevallen is, waar duurkoop werkelijk
goedkoop is.
Maar ik mag mij niet verder van mijn onderwerp laten
afleiden door kwesties van schoolcommissie-politiek. Ik
hoop genoeg gezegd te hebben, om aan te tonen, dat
herkenning door het betasten niet zo’n vermoeiende of
onzekere handeling is, als men zou denken. En deze
manier is zeker meer te vertrouwen dan de herkenning
door het gehoor.
Blijft dus nog; zoals boven is aangestipt, de
tegenwerping, dat deze methode niet zonder gevaar is.
Daarom verkiezen velen een derde methode. Die wordt
het meest toegepast door de middenstand en de lagere
standen en zonder uitzondering door allen van de
Polygoon- en de Cirkelstand. De beschrijving daarvan
moet bewaard worden voor het volgende hoofdstuk.
48
6. ‘Gezichtsherkenning’.
In hetgeen volgt zal ik heel inconsequent lijken. In
vorige hoofdstukken heb ik gezegd, dat alle figuren in
Vlakland rechte lijnen lijken. Ik voegde er bij, of leidde
er stilzwijgend uit af, dat het daarom onmogelijk is, om
door het gezichts-vermogen individuen van
verschillende standen te onderscheiden. Toch ga ik nu
mijn kritici in de Ruimtewereld verklaren, hoe wij in
staat zijn, elkaar door de gezichtszin te herkennen.
Laat intussen de lezer zich de moeite geven, nog eens de
bladzijde na te slaan, waar vermeld wordt, dat de
herkenning door betasten algemeen in zwang is. Hij zal
er de beperking bij vinden: ‘onder lagere standen’.
Vooral onder hogere standen en in onze meer
gematigde luchtstreken is herkenning door het gezicht
in gebruik.
Dit vermogen kan bestaan dank zij de mist, die het
grootste deel van het jaar overal heerst, behalve in de
hete luchtstreken. Bij u in de Ruimtewereld is dat in
alle opzichten hinderlijk. Het maakt het landschap
onzichtbaar. Het drukt de geest neer. Het verzwakt de
gezondheid. Maar bij ons wordt het ervaren als een
zegen weinig minder dan de lucht zelf. Voor ons is het
de kweekster van kunsten en de voortbrengster van
wetenschappen. Maar laat ik mijn bedoeling verklaren,
zonder verdere lofredenen op dit weldadige element.
Als er geen mist bestond, zouden alle lijnen even helder
en niet te onderscheiden zijn. Dit is werkelijk het geval
in die ongelukkige werelden, waar de dampkring
49
volkomen droog en doorzichtig is. Maar waar een rijke
hoeveelheid mist is, zijn de voorwerpen op een zekere
afstand, bij voorbeeld van één meter, kennelijk
schemerachtiger dan die op een afstand van
vijfenzeventig centimeter. Daarvan bestaan
aanhoudende zorgvuldig getoetste waarneming van
betrekkelijke helderheid en schemerachtigheid. Zo zijn
wij in staat gesteld, om met grote juistheid tot den vorm
van het waargenomen voorwerp te besluiten.
Een voorbeeld is beter om duidelijk te maken, wat ik
bedoel, dan een boekdeel vol beschouwingen. Stel dat ik
twee personen zie aankomen, wier stand ik wens te
bepalen. Het zijn, zullen wij aannemen, een zakenman
en een geneesheer, of, met andere woorden, een
Gelijkzijdige Driehoek en een Pentagoon. Hoe kan ik
die onderscheiden? Het berust op iets, dat voor elk kind
in de Ruimtewereld, dat even de drempel van het
wiskundig onderwijs heeft overschreden, duidelijk zal
zijn. Ik moet mijn oog dan zo richten, dat de richting
van mijn blik een hoek van de naderende vreemdeling
middendoor deelt. Dan zullen de beide aangrenzende
zijden van die hoek voor mijn oog precies dezelfde
ligging hebben. Dan bestaat er volstrekt geen reden,
waarom ik de ene groter zou zien dan de andere. Wat
zal ik nu zien in het geval van den Gelijkzijdige
Driehoek,
de zakenman? Ik zie een rechte lijn, waarvan het
middelpunt heel helder is, omdat het het dichtst bij mij
ligt. Maar aan weerszijden zal de lijn snel in helderheid
afnemen, omdat de zijden snel terugwijken in den mist.
50
En de punten, die mij de uiteinden van de zakenman
toeschijnen, zullen al heel schemerachtig zijn. In het
geval van de Pentagonale geneesheer zal dat heel anders
zijn. Ik zie weer een rechte lijn met een helder
middelpunt. En die neemt naar de uiteinden toe minder
snel in helderheid af. Want de zijden wijken minder
snel in den mist terug. En de punten, die mij de
uiteinden van de dokter toeschijnen, zullen niet zo
schemerachtig zijn als de uiteinden van de zakenman.
De lezer zal waarschijnlijk uit deze twee voorbeelden
begrijpen hoe, na een heel lange opleiding, vervolmaakt
door voortdurende oefening, het de welopgevoede
standen onder ons mogelijk is, om met tamelijke
nauwkeurigheid door den gezichtszin de
middenstanders van de lagere standen te
onderscheiden.
Ik hoop, dat mijn lezers in de Ruimtewereld dit
algemene idee gevat hebben. Ik zal alles bereikt hebben,
wat ik redelijkerwijs kon verwachten, als zij er de
mogelijkheid van begrijpen, en mijn uiteenzetting niet
als totaal ongelooflijk verwerpen. Als ik in verdere
bijzonderheden moest treden, zou ik slechts verwarring
stichten. Nu zouden jonge en onervaren lezers uit mijn
twee voorbeelden kunnen afleiden, dat herkenning door
het gezicht makkelijk is. Maar in het werkelijke leven
zijn de meeste gevallen van gezichtsherkenning veel
delicater en ingewikkelder van aard.
Als bij voorbeeld mijn vader, de Driehoek, als hij mij
nadert, toevallig zijn zijde in plaats van zijn hoek naar
mij toekeert, zal ik tevergheefs naar de hoek in het
51
middel zoeken. Pas als ik hem heb verzocht zich om te
draaien, of als ik mijn oog om hem heen heb laten gaan,
zie ik de volgende hoek. Zo ook in het gezelschap van
één van mijn beide hexagonale kleinzoons. Als ik één
van hen recht tegen één van zijn zijden aankijk, zal ik
een hele lijn betrekkelijk helder zien, ternauwernood
aan de uiteinden een beetje schemerachtig. Aan beide
einden zie ik dan twee kleinere lijnen, schemerachtig
overal, doch naar de uiteinden toe het meest.
Maar ik moet de verzoeking, om over deze
onderwerpen uit te weiden, weerstand bieden. Zelfs de
minst wiskundige in de Ruimtewereld zal hieruit
concluderen, dat voor de welopgevoeden zulke
vraagstukken in het dagelijks leven de verstandshoek
van de meest ontwikkelden toch nog op een harde proef
stellen. Stel u voor, dat zij, terwijl zij zelf in beweging
zijn, draaiende, voor- of achterwaarts gaande, ter
zelfder tijd moeten proberen door de gezichtszin
onderscheid te maken tussen een aantal Polygonen van
hoge stand, die zich ook in verschillende richtingen
bewegen, zoals bij voorbeeld in een balzaal of societeit.
Natuurlijk is voor een gewone zakenman of lijfeigene
zo’n gezicht even onverklaarbaar als het voor u, beste
lezers, zou zijn. als u plotseling in ons land werd
overgebracht. In zo’n menigte zou u aan alle kanten
niets zien dan lijnen, schijnbaar recht, maar waarvan
de delen op heel onregelmatige wijze gedurig zouden
veranderen van helderheid en donkerheid.
Zelfs als u drie jaar met Pentagonen en Hexagonen aan
de universiteit college gelopen had en volkomen in de
52
theorie thuis zou zijn, zou u nog vele jaren van ervaring
nodig hebben. Pas daarna zou u zich kunnen bewegen
in een fatsoenlijk gezelschap, zonder in botsing te
komen met uw meerderen, die de etiquette verbiedt aan
te raken. En zij weten door hun hogere beschaving en
opvoeding alles over uw bewegingen, terwijl u weinig of
niets van de hunne weet. In één woord, om zich in
gezelschap van Polygonen volkomen naar behoren te
gedragen, moet men zelf een Polygoon zijn. Zo althans
heeft de ervaring mij op gevoelige wijze geleerd. Ik zelf
ben een wiskundige van niet geringe betekenis. Ik ben
de grootvader van twee veelbelovende en volkomen
Regelmatige Hexagonen. Maar ik ben er soms heel
verlegen mee, als ik mij te midden van een menigte
draaiende Polygonen van de hogere standen bevind.
Dat alles rechtvaardigt ten volle de rijke salarissen van
de hooggeleerde professoren in de wiskunde.
Het is verbazend, hoe sterk de kunst, of ik durf haast te
zeggen, het instinct, van gezichtsherkenning wordt
ontwikkeld door haar steeds toe te passen en de
gewoonte van betasten te vermijden. Het is als bij u met
de doofstommen, als hun eens wordt toegestaan te
gesticuleren en het hand-alphabet te gebruiken. Dan
wordt het hen moeilijker de veel belangrijker kunst
machtig te worden van liplezen en spreken. Zo gaat het
bij ons met "zien en tasten". Niemand, die in zijn jeugd
tot tasten zijn toevlucht neemt, zal het zien ooit goed
leren.
Aan de openbare lagere school wordt de kunst van
tasten onderwezen. Want onder de lagere standen
53
wordt de kunst van gezichtsherkenning beschouwd als
een onbereikbare luxe. Een gewone zakenman kan zijn
zoon niet toestaan, om een derde van zijn leven aan
abstracte studies te wijden. De kinderen van de armen
mogen dus tasten van hun vroegste jeugd af. Zij krijgen
daardoor een vroegtijdige rijpheid en levendigheid, die
eerst heel gunstig afsteekt tegen het lijdzame,
onbeholpen en onverschillige gedrag van de
halfonderwezen jeugd uit de Polygoon-stand. Maar
onder onze hogere standen wordt het tasten te-
gengegaan, of geheel verboden. Van het begin af
worden kinderen uit de betere standen opgeleid aan
hogere exclusieve instituten, en aan onze beroemde
universiteit. Daar wordt ‘tasten', beschouwd als een
heel ernstige overtreding. Dat heeft bij de eerste keer
tijdelijke verwijdering ren gevolge, voor de tweede keer
wordt de leerling van school gestuurd. Maar die ten
slotte hun academische opleiding hebben voltooid, zij
zijn voorbereid, om hun theorieën in praktijk te
brengen. Ze zijn totaal veranderd. Het is bijna een
wedergeboorte. En in elke kunst, wetenschap en
maatschappelijk streven overvleugelen zij snel hun
driehoekige mededingers en dringen ze op de
achtergrond.
Slechts weinigen van de Polygoon-stand zakken bij het
laatste onderzoek, of het eindexamen van de
universiteit. De toestand van die minder begaafde
minderheid, die het examen niet doorkomt, is werkelijk
beklagenswaardig. Uitgeworpen door de hogere stand,
zijn zij veracht bij de lagere. Zij bezitten niet de
54
afgemetenheid en de stelselmatig ontwikkelde
vermogens van de veelhoekige Candidaten en Doctoren
in één of andere wetenschap. Maar ze hebben ook niet
de aangeboren vroegrijpheid en de beweeglijke
plooibaarheid van de jonge zakenman. De ambten en
openbare bedieningen zijn voor hen gesloten. Ze
worden in de meeste staten wel niet feitelijk belet te
trouwen. Maar zij hebben toch de grootste moeite, om
een passende partij te vinden. De ervaring leert, dat het
kroost van zulke ongelukkige en onbegaafde ouders
gewoonlijk ook ongelukkig, zo niet bepaald
onregelmatig is.
Juist onder deze soort verstotelingen van onzen adel
hebben de grote woelingen en opstanden van vroeger
eeuwen gewoonlijk hun aanvoerders gevonden. De
daaruit voortvloeiende onheilen zijn groot. Daarom is
een steeds groeiende minderheid van onze meer
geavanceerde politici van mening, dat de ware
barmhartigheid hun algehele verwijdering zou eisen.
Zij menen, dat bij de wet bepaald zou moeten worden,
dat allen, die niet slagen bij het eindexamen van de
universiteit, óf levenslang gevangen gezet óf door een
pijnloze dood opgeruimd zouden moeten worden. Maar
daarmee ga ik over tot het onderwerp van de onregel-
matigheden. Dat is echter een zaak van zo’n
overwegend belang, dat zij een afzonderlijk hoofdstuk
vereist.
55
7. Onregelmatige Figuren.
Een kind van het vrouwelijk geslacht is bij de geboorte
ongeveer twee en een halve centimeter, terwijl een lange
volwassen vrouw de lengte van dertig centimeter be-
reikt. Van de mannelijke leden van elke stand kan men
de gezamenlijke lengte van de zijden van een
volwassene ongeveer schatten op zestig centimeter.
Maar niet de lengte van onze zijden komt nu ter sprake.
Ik moet het nu hebben over de gelijkheid van de zijden.
In al wat voorafgegaan is heb ik aangenomen, wat
misschien beter in het begin als een duidelijke
grondstelling vooropgesteld had kunnen zijn. Ieder
menselijk wezen in Vlakland is een regelmatige Figuur.
Dat wil zeggen: van regelmatigen vorm.
Ten eerste moeten alle zijden van alle menselijke
Figuren recht zijn: zelfs de Cirkels zijn eigenlijk
veelhoeken. Er is niet veel nadenken voor nodig om te
zien, dat het hele maatschappelijk leven in Vlakland
berust op deze grondslag.
Maar de natuur eist ook, dat alle menselijke Figuren
gelijkzijdig zijn. Hieronder versta ik het volgende. Een
arbeider of soldaat moet twee van zijn zijden gelijk
hebben. Zakenlieden moeten drie gelijke zijden hebben
en academisch gevormden, zoals advocaten, van welke
stand ik als wiskundige een nederig lid ben, vier gelijke
zijden. En in het algemeen moeten van elke veelhoek de
zijden even lang zijn. Als de zijden niet gelijk waren,
zou het noodzakelijk zijn, elke hoek na te gaan door het
tastproces. Maar het leven zou te kort zijn voor zo’n
56
moeizaam onderzoek. De hele kennis en kunst van
gezichtsherkenning zou meteen te gronde gaan.
Tastherkenning, in zoverre dat een kunst is, zou de
andere methode niet lang overleven. Onderling verkeer
zou gevaarlijk, of onmogelijk worden. Er zou een einde
komen aan alle vertrouwen, alle voorzorgen. Niemand
zou veilig de eenvoudigste maatschappelijke
schikkingen kunnen treffen. In één woord: de bescha-
ving zou in barbaarsheid ondergaan. Nu is het
voldoende, een enkeIe hoek te betasten, of op het oog te
schatten, om de vorm en de stand van een individu te
bepalen.Ga ik soms te snel, om de lezers tot de overtui-
ging van de juistheid van deze besluiten te brengen?
Zeker zou een ogenblik nadenken en een enkel
voorbeeld uit het dagelijkse leven iedereen overtuigen,
dat onze hele maatschappelijke orde gegrondvest is op
regelmatigheid of gelijkheid van zijden.
Dat geldt ook voor de vrouwen. Al hun zijden zijn van
gelijke lengte, hoewel zij hoeken hebben van
verschillende grootten. Dat is inderdaad een nadeel
voor het schatten van haar Figuur en dus van haar
stand. Maar daar een man het grootste deel van de dag
op zijn werk is, zijn voor hem de meeste
kennismakingen die met mannen. En de kennismaking
met een vrouw vereist van een man in ieder geval al
meer aandacht. Men kan dan makkelijker de grootste
en de kleinste hoek schatten of zelfs betasten. In dat
proces krijgt men ook een indruk van haar omtrek.
Zoals eerder uitgelegd, is zij boven de stand van de
gelijkzijdigen meestal een ruit, een zeshoek, een tien-
57
hoek of een twaalfhoek. Ervaring legt de hoeken
daarvan vast in het geheugen.
Maar dat gaat nog verder. Want de meest gevreesde
onregelmatigheid is de combinatie in één persoon van
twee figuren. Gelukkig komen dergelijke
monstruositeiten maar zelden voor. Daarbij moet men
bedenken, dat ze nogal eens bij de geboorte sterven. En
daarbij is het soms moeilijk uit te maken, of dat een
spontane dood was of niet. Men kan ze ook bij
voorbeeld kou laten vatten. Mij is verteld, dat die
methode ook in de Ruimtewereld perfect werkt bij
stokoude, ongeneeslijke, of lastige patienten en geregeld
toegepast wordt in ziekenhuizen en verpleeghuizen en
zelfs in bejaardenoorden. En wie dat in zijn familie
meemaakt, zwijgt er over als hij het al door heeft. Per
slot van rekening heeft het ook voor hen zijn voordelen,
zonder dat zij van moord beschuldigd kunnen worden.
En protest zou te veel moeite, ongemak en zelfs kosten
met zich meebrengen. Bovendien zou een deel van de
familie het ontkennen en het proces in het water doen
vallen. En vergeet niet het ambtsgeheim, waar de
doktoren en verplegenden zich op kunnen beroepen.
Maar nu een voorbeeld. U ontmoet bij voorbeeld twee
of drie mannen op straat. U herkent ze meteen als
zakenlieden, door een blik op hun hoeken en snel
wegschemerende zijden en u vraagt hen bij u op de
koffie. Dat kunt u nu met volkomen gerustheid doen,
omdat iedereen tot op één of twee centimeters na het
oppervlak kent, dat een volwassen Driehoek inneemt.
Maar stel u nu eens voor, dat uw zakenman achter zijn
58
gelmatige en fatsoenlijke tophoek een parallelogram
voortsleept van dertig tot drie en dertig centimeter in
diagonaal! Wat moet u met zo’n monster uitvoeren, als
het in uw huisdeur blijft steken? Maar ik zou het
verstand van de lezers beledigen door details op te
sommen. Die moeten glashelder zijn voor elk, die het
voorrecht geniet in de Ruimtewereld te wonen.
Klaarblijkelijk zou de opmeting van een enkele hoek
niet langer voldoende zijn onder zulke onzalige
omstandigheden. Een heel mensenleven zou in beslag
worden genomen voor het betasten of bekijken van de
omtrek van alle kennissen. De moeilijkheid, om een
botsing te vermijden in een oploop, is al genoeg, om de
schranderheid zelfs van een welopgevoed Vierkant op
de proef te stellen. Maar wat, als men bij geen enkele
figuur in een gezelschap op regelmatigheid zou kunnen
rekenen? Dan zou alles chaos en verwarring zijn. De
geringste opschudding zou ernstige onheilen ten gevolge
hebben. Of als er toevallig vrouwen of soldaten bij
waren, zou dat wellicht een groot verlies aan
mensenlevens veroorzaken. Doelmatigheid werkt dus
samen met de natuur, om het zegel van haar goedkeu-
ring te drukken op de regelmatigheid van vorm.
Ook de wet is niet in gebreke gebleven, om de natuur te
ondersteunen. ‘0nregelmatigheid van gedaante’,
betekent bij ons hetzelfde of nog meer dan bij u,
zedelijke verdorvenheid en misdadigheid. Zo wordt het
ook behandeld.
Het ontbreekt weliswaar niet aan muggenzifters, die
beweren, dat er geen noodzakelijk verband is tussen
59
meetkundige en zedelijke onregelmatigheid. "De
Onregelmatige", zeggen zij, "wordt van zijn geboorte
af met verachting aangezien door zijn eigen ouders. Zo
iemand wordt uitgelachen door zijn broers en zusters,
verwaarloosd door het dienstpersoneel, gehoond en
verdacht gemaakt door de maatschappij. Zo iemand
wordt uitgesloten van elke post, die ver-
antwoordelijkheid, vertrouwen en nuttige
werkzaamheid eist. Elke van zijn bewegingen wordt
door de politie met argusogen bespied. Dat gaat zo
door, totdat hij meerderjarig wordt. Dan moet hij zich
voor de inspectie aanmelden. Hij wordt óf in een
gesticht opgesloten, als hij de vastgestelde grens van
afwijking blijkt te overschrijden, óf anders in een
rijkskantoor als klerk van de zevende rang. Hij moet
zwoegen onder geestdodend werk voor een armzalige
beloning, is verhinderd te trouwen, verplicht te wonen
en te eten in het gebouw en zelfs zijn vacanties door te
brengen onder toezicht. Is het te verwonderen, dat de
menselijke natuur zeIfs bij de besten en reinsten, wordt
verbitterd en bedorven door zo’n omgeving?
Deze hele redenering, hoe schijnbaar juist op zichzelf,
kan mij niet overtuigen. Ook de verstandigsten van
onze politici zijn er niet door overtuigd, dat onze
voorouders dwaalden. Die hebben als staatkundige
grondregel vastgesteld, dat het dulden van
onregelmatigheid niet verenigbaar is met de veiligheid
van de staat. Ongetwijfeld is het leven van een
Onregelmatige hard, maar de belangen van de
meerderheid eisen, dat het hard is.
60
Daarenboven, als men een man met een driehoekig
voorste deel en een veelhoekig achterste deel in leven
liet, zou hij een nog onregelmatiger nageslacht voort
kunnen brengen. En wat zou er dan worden van onze
bouwwerken? Moet men de huizen en openbare
gebouwen in Vlakland veranderen, om zich naar zulke
monsters te schikken? Moeten kaartjesverkopers
worden verplicht, om de omtrek van iedereen te meten,
alvorens hem of haar toe te staan de schouwburg
binnen te treden, of zijn plaats bij een lezing in te
nemen? Moet een Onregelmatige van de dienstplicht
worden vrijgesteld? Zo niet, hoe zal men beletten, dat
hij verwoestingen aanricht in de gelederen van zijn
kameraden? Verder, welke onweerstaanbare
verzoekingen tot bedrieglijke handelingen moeten
noodzakelijk bij zo’n schepsel opkomen! Hoe makkelijk
zou het voor hem zijn, een winkel binnen te gaan, met
zijn polygonaal front vooruit een voorname indruk
wekkend en van alles te bestellen bij een niets
vermoedenden zakenman.
Laten de advocaten van de zogenaamde filantropie
zoveel pleiten als zij willen voor de afschaffing van de
strafwetten op de onregelmatigheid. Ik voor mij heb
nooit een onregelmatige gekend, die niet was, wat de
natuur kennelijk met hem voor had. Het zijn en blijven
huichelaars, vijanden van het menselijk geslacht, en
zover hun macht reikt, bedrijvers van al wat slecht is.
Niet dat ik geneigd zou zijn de krasse maatregelen aan
te bevelen, die in sommige staten gebruikelijk zijn.
Daar wordt een kind, welks hoek een halve graad
61
afwijkt van de voorgeschreven hoekmaat, kort en goed
bij de geboorte omgebracht. Maar sommigen van onze
hoogste en bekwaamste mannen, mannen van onbetwist
genie, hebben in hun prille jeugd gesukkeld aan
afwijkingen ter grootte van, of zelfs groter dan vijf en
veertig minuten. En het verlies van hun kostbaar leven
zou een onherstelbaar nadeel voor de staat zijn geweest.
De heelkunde heeft ook sommigen van haar roemrijkste
overwinningen behaald in de samenpersingen,
uitrekkingen, trepanerin-gen, samenbindingen en ander
chirurgische operaties en diëtistische therapieën. En
daarmee zijn heel wat onregelmatigheden gedeeltelijk
of geheel genezen. Daarom de gulden middenweg
bepleitend, zou ik geen vaste of absolute grenslijn
trekken. Maar ik zou voorslaan, dat tegen de tijd, dat
het geraamte vastheid begint te krijgen en de
Geneeskundige Raad heeft verklaard, dat herstel
onwaarschijnlijk is, het onregelmatige kroost zonder
pijn en op zachtaardige wijze ter dood werd gebracht.
62
8. De Priesters.
Het wordt hoog tijd, dat ik van deze korte, vluchtige
aantekeningen omtrent de toestanden in Vlakland,
overga tot de hoofdgebeurtenis van dit boek. Dat is
mijn inwijding in de geheimen van de Ruimte. Dat is
mijn eigenlijk onderwerp. Al wat voorafgegaan is, is
slechts de inleiding.
Om die reden moet ik verscheidene zaken weglaten,
waarvan de verklaring, naar ik mij vlei, voor de lezers
niet van belang ontbloot zou zij. Dat zijn onder anderen
de wijze waarop wij zitten, of ons voortbewegen en
weer stil staan, zonder voeten te hebben. Bij voorbeeld,
aIs ik spreek over ‘zitten’, bedoel ik natuurlijk niet een
verandering van houding, zoals u in de Ruimtewereld
met dat woord aanduidt. Want daar wij geen voeten
hebben, kunnen wij evenmin zitten of staan (in uw
betekenis van het woord), net zo min als uw tongen of
botten dat kunnen. Niettemin kennen wij heel goed de
verschillende toestanden van de geest, die voortspruiten
uit den wil om te liggen, te zitten en te staan. Zij worden
de toeschouwer enigermate kenbaar gemaakt door een
lichte toename in helderheid, overeenkomende met een
toename van wilskracht.
Maar bij dit en bij duizend andere soortgelijke
onderwerpen verbiedt de tijd mij stil te staan. Daarbij
zijn ook de middelen, waardoor wij vastheid geven aan
bouwwerken van hout en steen. Want wij hebben na-
tuurlijk geen handen.
63
Wij kunnen dus ook geen fundamenten leggen zoals u.
Daar wij geheel op en niet in het oppervlak van
Platwereld leven, kunnen wij daarvoor ook geen
gebruik maken van den zijdelingse druk van de aarde.
Dan is er de vraag, hoe de regen ontstaat in de
tussenruimten van onze verschillende zones. Want
daarbij onderscheppen de noordelijke streken het
water niet van de zuidelijke. En wat te denken van de
aard van onze heuvels en mijnen, van onze bomen en
planten, van onze jaargetijden en oogsten. Dan is er ons
alfabet en ons schrift, passend voor onze lijnleien. Hoe
zijn onze ogen geschikt voor onze liniaire zijden? Deze
en honderden andere bijzonderheden van ons fysiek
bestaan moet ik met stilzwijgen voorbijgaan. Zelfs heb
ik uit het oorspronkelijk ontwerp van dit boek de
hoofdstukken weggelaten over de kortstondige periode
van de schilderkunst, onze kleurenrevolutie, toen
iedereen zijn zijden ging beschilderen, om op een
hogere stand te lijken en de kleurenopstand, die zo
hardhandig werd neergeslagen. Ook vermeld ik ze
alleen, om de lezers te tonen, dat hun weglating niet is
toe te schrijven aan vergeetachtigheid van de schrijver,
maar aan zijn vrees om misbruik te maken van den tijd
en het geduld van de lezers.
Doch vóór ik overga tot mijn eigenlijk onderwerp
zullen de lezers ongetwijfeld enige slotopmerkingen
verwachten over onze priesters. Zij zijn de steunpilaren
van de staatsregeling van Vlakland, rechters van ons
gedrag en meesters van onze bestemming, voorwerp
van algemene verering, ja, bijna van aanbidding.
64
Behoef ik te zeggen, dat ik onze Cirkels bedoel? En als
ik hen en hun leer beschrijf, is dat een directe inleiding
op wat ik over mijn avontuur in de Ruimte zal
schrijven.
Als ik hen priesters noem, laat men het dan niet
opvatten, alsof dit woord niet meer betekenis had dan
bij u. Bij ons zijn de priesters administrateurs van
handel en nijverheid, kunst en wetenschap, leiders van
groot - en kleinhandel, legeraanvoering, architectuur,
mijnwezen, opvoeding, politiek, wetgeving, zedelijkheid
en godsdienst. Terwijl zijzelf niets doen, zijn zij de
bewerkers van alles, wat waard is gedaan te worden en
door anderen wordt gedaan.
In het algemeen wordt iedereen, die een Cirkel wordt
genoemd, geacht een Cirkel te zijn. Toch is het onder de
beter opgevoede standen bekend, dat geen Cirkel
wezenlijk een cirkel is. Hij is alleen maar een veelhoek
met een heel groot aantal heel kleine zijden. Naarmate
het zijdental toeneemt, nadert de veelhoek de cirkel. Als
het aantal zijden heel groot is, drie of vierhonderd bij
voorbeeld, dan is het trouwens voor de allerfijnste
tastzin moeilijk, om iets te voelen, dat op een
polygoonshoek lijkt. Laat ik liever zeggen, dat het
moeilijk zou zijn. Want zoals ik boven heb aangetoond,
is tastherkenning onder de hoogste standen onbekend
en een Cirkel te betasten zou als een allerbrutaalste
belediging worden beschouwd. Deze gewoonte, om zich
in de hoogste kring van betasten te onthouden, heeft
natuurlijk een reden of dient een doel. Een Cirkel is van
zijn prilste jeugd gewoon de juiste aard van zijn
65
perimeter of omtrek te verhullen. En het afwijzen van
betasten stelt hem des te makkelijker in staat, om die
geheimzinnige sluier te bewaren. De gemiddelde omtrek
is negentig centimeter. Daaruit volgt, dat elke zijde van
een driehonderdzijdige Polygoon weinig meer of
minder lang is dan drie milimeter. En van een zes- of
zevenhonderdzijdige Polygoon zijn de zijden weinig
langer dan de middellijn van een speldeknop in de
Ruimtewereld. Beleefdheidshalve wordt altijd aangeno-
men, dat de in functie zijnde Hoofdcirkel tien duizend
zijden heeft.
De opklimming van het nageslacht van de Cirkels op de
maatschappelijke ladder is niet dezelfde als onder de
lagere Regelmatige standen. Die is niet gebonden aan
een Natuurwet, die de toename in elk geslacht tot één
zijde beperkt. Als dat zo was, zou het zijdental van een
Cirkel een zuivere kwestie van geslachtsboom en
rekenkunde zijn. De vierhonderd zevenennegentigste
afstammeling van een gelijkzijdige Driehoek zou
noodzakelijk een vijfhonderdzijdige Polygoon zijn.
Maar dat is niet het geval.
De Natuurwet schrijft twee elkaar tegenwerkende
bepalingen voor omtrent de voortplanting van de
Cirkels. Ten eerste, naarmate het ras klimt op de
ladder van ontwikkeling, zal de ontwikkeling zelf met
versnelde tred voortgaan. Ten tweede, in dezelfde mate
zal het ras minder vruchtbaar worden. Dientengevolge
is het een zeldzaamheid, als men in de woning van een
vier- of vijfhonderdzijdige Polygoon een zoon ziet. Meer
dan één vindt men nooit. Daarentegen is het
66
voorgekomen, dat de zoon van een vijfhonderdzijdige
Polygoon vijfhonderdvijftig, ja, zelfs zeshonderd zijden
had.
Ook de techniek komt het proces van hogere
ontwikkeling te hulp. Onze artsen hebben een
operatieve en terapeutische ontdekking gedaan. De
kleine en tere zijden van een pasgeboren Polygoon van
de hogere stand kunnen worden gebroken en zijn hele
geraamte weer gezet met zo’n nauwkeurigheid, dat een
Polygoon van twee- of driehonderd zijden soms soms
twee- of driehonderd geslachten overspringt. Dat lukt
echter lang niet altijd en de operatie gaat met ernstig
gevaar gepaard. Maar als het lukt, verdubbelt als het
ware in één slag het aantal van zijn voorvaderen en den
adeldom van zijn afkomst.
Menig veelbelovend kind wordt op die wijze opgeofferd.
Nauwelijks één op de tien overleeft het. Toch is de
ouderlijke eerzucht zeer sterk, vooral onder die Poly-
gonen, die als het ware op de rand van de Cirkelstand
staan. Zelden vindt men een adellijke van die
maatschappelijke positie, die heeft nagelaten zijn
eerstgeboren zoon te doen opnemen in het Neo-
Therapeutische Cirkel-Gymnasium voor het einde van
zijn eerste levensmaand.
Eén jaar beslist omtrent het al of niet slagen. Tegen het
einde van die tijd heeft het kind naar alle
waarschijnlijkheid de grafzerken, waarvan het Neo-
Therapeutische kerkhof wemelt, met één vermeerderd.
Maar een enkele keer brengt een blijde optocht de
kleine terug tot de mateloos verheugde ouders. En niet
67
meer als Polygoon, maar als Cirkel - tenminste met
enige toegevendheid. En een enkel geval van zo’n
gezegende uitslag leidt er een menigte polygonale
ouders toe, zich aan dergelijke familieoffers te
onderwerpen, die een heel andere afloop hebben.
68
9. De leer van onze Priesters.
Wat de leer van de Cirkels betreft, zij kan kort worden
samengevat in één spreuk: "De vorm maakt de man".
Zowel op staatkundig, sociaal als zedelijk gebied, heeft
al hun lering tot doel de verbetering van den indi-
viduele en gezamenlijke lichaamsvorm. Dat geldt in het
bijzonder de lichaamsvorm der Cirkels, waaraan alle
dingen ondergeschikt zijn.
Oude ketterijen leerden, dat het gedrag afhangt van iets
anders dan de lichaamsvorm. Dat was het ijdele geloof
in de kracht van de wil, aanmoediging, lof. Het bracht
in het verleden de mensen er toe, geestkracht en
sympathie te verspillen aan inspanning en opleiding.
Het is de verdienste van de Cirkels, dat zij het den kop
ingedrukt hebben. Pantocyclus, de beroemde Cirkel,
was de man, die voor het eerst het mensdom er van
overtuigde, dat de vorm de man maakt. Hij leerde, dat,
als de zoon van een gelijkbenige met twee ongelijke
benen geboren wordt, die vast en zeker de verkeerde
weg op zal gaan, tenzij men ze even lang laat maken in
het Gelijkbenigeninstituut’. En als een Driehoek,
Vierkant of zelfs een Polygoon met één of andere
onregelmatigheid geboren wordt, moet die in een ‘Re-
gelmatigheidsinstituut’ worden opgenomen, om het
gebrek op te heffen. Anders zal zo iemand zeker zijn
dagen eindigen in de Staatsgevangenis, of onder het
zwaard van den Staatsbeul.
Alle fouten of gebreken, van het geringste wangedrag
tot de snoodste misdaad, schreef Pantocyclges toe aan
69
één of andere afwijking van de volkomen
Regelmatigheid in de lichaamsvorm. Die kon
aangeboren of veroorzaakt zijn door een botsing in een
oploop, door verwaarlozing van lichaamsbeweging, of
door overdrijving er van. Ook een plotselinge
temperatuursverandering kon een inkrimping of
uitzetting ten gevolge hebben van een of ander deel van
het geraamte, dat daar vatbaar voor was.
Daarom, besloot die hoogwaardige wijsgeer, is noch
goed noch slecht gedrag in enig opzicht een goede reden
voor lof of blaam. Want waarom zou men bij voorbeeld
de eerlijkheid van een Vierkant prijzen, die trouw de
belangen van zijn clienten of klanten verdedigt? Laat
men liever de volkomen nauwkeurigheid van zijn
rechte hoeken bewonderen. Of omgekeerd, waarom zou
men een leugenachtige, diefachtige Gelijkbenige zijn
gedrag verwijten, terwijl men eigenlijk de ongeneeslijke
ongelijkheid van zijn zijden zou moeten betreuren?
Theoretisch is deze leer buiten kijf, maar in de praktijk
heeft zij toch haar schaduwzijden. Want een
gelijkbenige schurk kan pleiten, dat hij het stelen niet
kan laten vanwege zijn ongelijke zijden. Dan kan men
concluderen, dat hij het dus niet kan laten, een last voor
zijn naasten te zijn. En om dezelfde reden moet de
overheid hem dan wel levenslang opsluiten. En daarmee
is de zaak uit.
Maar in kleine huiselijke moeilijkheden, komt zo’n
draconische handelwijze niet te pas. Toch speelt die
theorie van den lichaamsvorm ons dan soms parten. Ik
moet bekennen, dat ik bij gelegenheid daardoor met de
70
handen in het haar zit. Stel, dat één van mijn
Hexagonale kleinzoons ongehoorzaamheid is geweest.
Dan kan hij voorgeven, dat een plotselinge
temperatuursverandering te sterk is geweest voor zijn
Perimeter. En dan moet ik hem niet berispen, maar zijn
lichaamsvorm versterken. En volgens hem kan dat
alleen maar, door een overvloed van snoepjes. Moet ik
dan zijn conclusies logisch verwerpen, of ze practisch
aannemen? Ik voor mij ben zo aanmatigend te denken,
dat een uitbrander of een pak slaag wel enige
versterkende werking zou uitoefenen op zijn
lichaamsvorm. Maar ik moet bekennen geen grond
voor deze mening te hebben. In elk geval sta ik niet
alleen in deze opvatting, waarop ik mij uit dit dilemma
moet redden. Ik merk, dat vele van de hoogste Cirkels,
als zij op den rechterstoel zitten, van lof en blaam
gebruik maken tegenover Regelmatige en
Onregelmatige Figuren. En ik weet uit ervaring, dat zij
in hun eigen huis, als zij hun kinderen onder handen
nemen, spreken van ‘recht’ en ‘onrecht’. Zij doen dat
met zoveel vuur en hartstocht, alsof zij geloven, dat
deze termen wezenlijke begrippen vertegenwoordigen.
Zij schijnen dus ook te geloven, dat een menselijk
Figuur moreel aansprakelijk is voor zijn daden.
Bovendien, hun politiek, om de lichaamsvorm tot de
hoofdgedachte bij al ons streven te maken, keren de
Cirkels het gebod, dat in d ruimtewereld de
betrekkingen tussen ouders en kinderen regelt, juist
om. Bij u leert men de kinderen hun ouders te eren.
Ons wordt ingeprent, om na de Cirkels, die het
71
hoofdvoorwerp van algemene verering zijn, zoons of
kleinzoons te eren. Hoewel, onder ,,eer" wordt helemaal
niet "toegevendheid”, verstaan. Het moet een eerbie-
dige waakzaamheid voor hun hoogste belangen zijn. De
Cirkels leren inderdaad, dat het de plicht van vaders is,
om hun eigen belangen te stellen beneden die van hun
nageslacht. Want daardoor bevorderen zij zowel de
welvaart van hun eigen afstammelingen, als van de
staat
Maar het zwakste punt in het stelsel van de Cirkels
komt mij voor te worden gevonden in hun betrekkingen
tot Vrouwen - als een nederig Vierkant het al mag
wagen, om over iets betreffende Cirkels als een
zwakheid te spreken.
Het is inderdaad van het grootste belang voor de
maatschappij, dat onregelmatige geboorten worden
tegengegaan. Daarom is een vrouw, die een of andere
onregelmatigheid heeft, geen geschikte partij is voor
een huwelijk. Want elke rechtgeraade man wenst, dat
zijn nageslacht geregeld zal opklimmen op de
maatschappelijke ladder. Nu kan de onregelmatigheid
van een mannelijk persoon worden gevonden door me-
ting. Maar alle vrouwen zijn door hun 'scheefheid'
eigenlijk onregelmatig. Daarom moet men een ander
middel aanwenden. Bij haar gaat het namelijk om haar
‘Onzichtbare Onregelmatigheid’ en met het oog op het
nageslacht om haar ‘Potentiële Onregel-matagheid’.
Het middel om die op te sporen is haar zorgvuldig
bijgehouden stamboom. Die wordt door de staat
bewaard en bij gelegenheid nagegaan. En zonder een
72
gewaarborgde stamboom krijgt een vrouw geen
toestemming om te trouwen.
Nu is een Cirkel trots op zijn voorouders en streeft naar
een nageslacht, dat mogelijk eens een Hoofdcirkel
voortbrengt. Men zou daarom denken, dat hij, meer
dan iemand anders, een vrouw zou kiezen, die geen
smet op haar blazoen heeft. Dat is niet zo. De zorg voor
de keuze van een regelmatige vrouw schijnt te
verminderen naarmate men rijst op de
maatschappelijke ladder. Niets zou een eerzuchtigen
Gelijkbenige met hoop op een Gelijkzijdige zoon
kunnen bewegen om een vrouw te nemen, die ook maar
de geringste onregelmatigheid onder haar voorouders
had. Maar een Vierkant of Pentagoon, vertrouwende
dat zijn familie toch langzaam aan het rijzen is,
onderzoekt de stamboom van zijn geliefde niet verder
dan het vijfhonderdste geslacht. Een Hexagoon of
Dodecagoon is zelfs nog achtelozer op den stamboom
van zijn vrouw. Maar met een Cirkel is het voorge-
komen, dat hij willens en wetens een vrouw nam, wier
overgrootvader onregelmatig was geweest. Dat was
alleen, om haar meerdere lichtglans, of om de bekoring
van een zachte stem. Dat wordt namelijk bij ons zelfs
meer dan bij u als een goede eigenschap in een vrouw
gezien. Zulke slecht gearrangeerde huwelijken zijn,
zoals te verwachten is, kinderloos, of lopen uit op
onregelmatigheid of vermindering van het zijdental.
Maar geen van deze rampen is tot dusverre gebleken
afschrikwekkend genoeg te zijn. Daar komt bij, dat het
verlies van een paar zijden bij een hoog ontwikkelden
73
Polygoon niet licht wordt opgemerkt. En het wordt
soms hersteld door een welgeslaagde operatie in het
Neo-Therapeutische Gymnasium, zoals ik boven heb
beschreven. En de Cirkels zijn al te veel geneigd te
berusten in onvruchtbaarheid als een wet van de hogere
ontwikkeling. Intussen, als dit kwaad niet wordt
tegengegaan, kan de langzame vermindering van de
Cirkelstand spoedig versnellen. De tijd kan wellicht niet
ver af zijn, dat het ras niet meer in staat is een
Hoofdcirkel voort te brengen. Dan moet Vlaklands
staatsregeling te gronde gaan.
Een ander waarschuwend woord komt bij mij op,
hoewel ik niet zo makkelijk een geneesmiddel kan
aangeven. Ook dat betreft onze betrekkingen tot
Vrouwen. Ongeveer driehonderd jaar geleden werd er
door de Hoofdcirkel besloten, dat de vrouwen wegens
gebrek aan verstand in de helft van hun hoeken, niet
langer als redelijke wezens moesten worden behandeld.
Daarom mochten zij geen schoolopleiding meer krijgen.
Het gevolg was, dat zij niet meer leerden lezen, noch
genoeg leerden rekenen, om de hoeken van haar
echtgenoten en kinderen te leren tellen. Daardoor
namen hun verstandelijke vermogens kennelijk met elk
geslacht af. En dit systeem van vrouwelijke niet-op-
voeding of ‘Quietisme’, of ‘Laisser Aller’ heerst nog.
Nu vrees ik, dat deze politiek met de beste bedoelingen
toch te ver gedreven is. Zij werkt nadelig terug op het
mannelijk geslacht. Want het gevolg is, dat wij,
mannen, met twee monden spreken, of ik durf bijna te
zeggen, een dubbelbestaan leiden, zelfs er een dubbele
74
moraal op na houden. Met de vrouwen praten wij over
1iefde, plicht, recht, onrecht, medegevoel, hoop, en
andere zinledige, onwerkelijke gevoelsbegrippen. Die
zijn alleen maar verzonnen, om de vrouwelijke
gemoedsopwellingen in toom te houden. Onder ons en
in onze boeken hebben wij een heel andere
woordenkeus en taaleigen. "Liefde" wordt dan
"berekenendheid", "plicht" wordt "noodzakelijkheid’
of ‘doelmatigheid". Andere termen worden net zo
overgezet. Bovendien, onder vrouwen bezigen wij een
taal, die de grootste hoogachting voor haar sekse
uitdrukt. En zij geloven ten volle onze bewondering
voor haar religieusiteit, het praatje, dat wij mannen de
Hoofdcirkel niet zo innig kunnen vereren als zij. Maar
achter haar rug worden zij beschouwd en ook
besproken als weinig beter dan verstandeloze wezens,
door allen, behalve dan door heel jonge mensen. Dus is
onze taal in de vrouwenkamer een heel andere dan onze
taal overal elders.
Nu is de vrees van mijn nederige persoon, dat deze
opleiding in dubbelzinnige denk- en spreekwijze een te
zwaren last legt op de schouders van de jonge mensen.
Op een zekere leeftijd worden zij aan de moederlijke
zorgen onttrokken. Hun wordt dan de terminologie van
het woordenboek en het taaleigen van de wetenschap
aangeleerd. En hun wordt afgeleerd de oude taal te
gebruiken, behalve in tegenwoordigheid van hun
moeders en kindermeisjes. Maar er bestaat een gevaar,
dat een kwaadwillige zoon zijn moeder de geheimen van
de logische spreekwijze kon bekendmaken. En ook is
75
het mogelijk, dat een meisje heimelijk zou leren lezen
en aan haar sekse de inhoud van maar een enkel
‘populair’ boek zou vertellen.
Maar bovenal merk ik reeds nu ten gevolge van die
tweespalt in de opvoeding bij mijn leerlingen een
zwakheid in het vatten van wiskundige waarheden. Dat
is niets meer, vergeleken met het intellectueel vermogen
van onze voorouders van driehonderd jaar geleden.
Alleen al op grond van die verzwakking van het
mannelijk verstand doe ik dit nederig verzoek aan de
hoogste autoriteiten, om de regeling van de opvoeding
van de vrouwen te herzien.
76
DEEL II
ANDERE WERELDEN
“0! nieuwe werelden,
zo prachtig,
en met zulke wezens!”
10. Ik heb een visioen van Lijnland.
Het was op één na de laatste dag van het 1999ste jaar
van onze jaartelling. Het was ook de eerste dag van de
grote vacantie. Tot diep in de nacht had ik mij
aangenaam bezig gehouden met mijn lievelings-ont-
spanning, de meetkunde. Toen was ik gaan slapen met
een onopgelost vraagstuk in mijn hoofd. In die nacht
had ik een droom.
Ik zag voor mij een hele menigte rechte lijntjes. Die
waren vermengd met andere, kleinere wezens, een soort
van schitterende punten, allen heen en weer bewegend
in dezelfde rechte lijn en, voor zover ik kon oordelen,
met dezelfde snelheid.
Een gedruisch van verward, veelvuldig getjilp of
gekweel ging bij tussenpozen van hen uit, zolang zij in
beweg1ng waren. Maar soms hielden zij op zich te
bewegen en dan was alles ook stil.
Ik naderde één van de grootste lijnen en sprak die aan
als een vrouw, omdat ik mij niet kon voorstellen, dat
het een man kon zijn. Maar ik kreeg geen antwoord.
Een tweede en derde poging van mijn kant bleef even-
eens zonder gevolg. Toen verloor ik mijn geduld. Zo’n
manier van doen, kwam mij onuitstaanbaar grof voor.
Ik bracht mijn mond vlak vóór de hare, wat haar zo
meteen al belette zich te bewegen. Ik herhaalde luid
mijn vraag: "Mevrouw, wat betekent deze samenloop
en dit verwarde getjilp en die eentonige beweging heen
en weer, in één en dezelfde rechte lijn?".
79
"Ik ben geen vrouw" antwoordde Lijn, "ik ben de
Monarch van de wereld. Maar u, waar vandaan komt u
mijn koninkrijk Lijnland binnendringen?”
Toen ik dit korte antwoord ontving, maakte ik mijn
excuus, voor het geval, dat ik op enigerlei wijze zijn
koninklijke hoogheid had verschrikt, of overlast had
aangedaan. Ik stelde mij voor als een vreemdeling en
verzocht de koning beleefd, mij enige mededelingen te
doen omtrent zijn gebied. Maar ik had de grootste
moeite, om inlichtingen te krijgen. En de punten
boezemden mij toch werkelijk belangstelling in. De
vorst kon niet laten, steeds te denken, dat wat voor hem
heel alledaags was, ook mij bekend moest zijn. Hij
scheen te denken, dat ik voor de grap onwetendheid
voorwendde. Door volhardend vragen kwam ik achter
de volgende feiten. Het scheen, dat deze arme,
onwetende 'vorst', zoals hij zichzelf noemde, overtuigd
was, dat de rechte lijn, waarin hij zijn bestaan sleet,
Zijn koninkrijk was. Maar hij dacht ook, dat dat de
hele wereld, ja zelfs de hele heelal uitmaakte. Daar hij
alleen in zijn rechte lijn kon bewegen en zien, had hij
geen begrip van iets daarbuiten. Hij had mijn stem wel
gehoord, toen ik hem het eerst toesprak. Maar het
geluid was tot hem gekomen op een wijze, volkomen in
strijd met al zijn ervaring. Daarom had hij niet
geantwoord, "Ik zag ", zo drukte hij zich uit, “geen
mens, maar hoorde een stem, die als het ware uit mijn
eigen ingewanden voortkwam." Tot ik met mijn mond
in zijn wereld kwam, had hij noch mij gezien, noch iets
anders gehoord dan verwarde geluiden. En die stuitten
80
tegen wat ik zijn zijde noemde, maar wat voor hem zijn
binnenste was. Dat is begrijpelijk, omdat deze Lijntjes
in dat ene lange Lijnland alleen elkaars begin en einde
konden zien, maar niet de werkelijke lijn, die
daartussen zit. Nu zelfs had hij nog niet het minste
begrip van de richting, vanwaar ik was gekomen.
Buiten zijn wereld of Lijn was alles voor hem leegte -
neen, zelfs geen leegte, want een leegte veronderstelt
ruimte. Laat ik liever zeggen: dat alles was niet-
bestaand voor hem.
De Lijntjes, die mannen waren en de Punten die
vrouwen waren, waren zijn onderdanen. Zij waren
allen eveneens in beweging en ook hun uitzicht beperkte
zich tot die enkele Rechte Lijn. Die was heel hun
wereld. Ik hoef er nauwelijks bij te voegen, dat hun hele
horizon zich bepaalde tot één Punt. Niemand kon ooit
iets andes dan een Punt zien. Man, vrouw, kind,
voorwerp, alles was een punt voor het oog van een
Lijnlander, zoals alles in mijn Vlakland voor ons een
Lijn is. Slechts door het geluid van de stem kon men
sekse of leeftijd onderscheiden.
Bovendien, elk afzonderlijk nam helemaal dat smalle
pad in, dat, om zo te zeggen, hun Heelal uitmaakte.
Niemand kon rechts of links gaan, om voor
voorbijgangers uit te wijken. Dus de ene Lijnlander kon
nooit een andere voorbijgaan. Eens buurman, altijd
buurman. Bij hen was nabuurschap als het huwelijk bij
ons. Buren bleven buren, tot de dood hen scheidde.
Zo’n leven met alle uitzicht tot een Punt en alle
beweging tot een Rechte lijn beperkt, scheen mij uiterst
81
naar toe. En ik was verbaasd op te merken, hoe
levenslustig en opgeruimd de koning was. Ook leken
mij die omstandig-heden zeer ongunstig voor het
huiselijk leven. Ik was daarbij heel benieuwd, of het
mogelijk was, de genoegens van de echtelijke vereniging
te smaken. Toch aarzelde ik enige tijd, om Zijne Ma-
jesteit over zo’n teer onderwerp te ondervragen. Maar
eindelijk wierp ik er mij hals over kop in, door kort en
goed te informeren naar de gezondheid van zijn familie.
"Mijn vrouwen en kinderen," antwoordde hij, "zijn
gezond en wel". Ik was wel wat beteuterd door dit
antwoord. Want zoals ik in mijn droom had opgemerkt,
alvorens Lijnland binnen te gaan, waren in de on-
middellijke nabijheid van de vorst niets dan mannen. Ik
waagde het woord te hernemen: "Vergeef mij,
Majesteit, maar ik kan me niet voorstellen, hoe uwe
Majesteit ooit van zijn leven Hare Majesteiten kan zien
of naderen. Want er zijn ten minste een half dozijn
individuen tussen u en haar. En u kunt daar noch
doorheen zien, noch voorbij komen. Is het mogelijk, dat
in Lijnland aanraking niet nodig is voor het huwelijk en
voor het verwekken van kinderen?”
“Hoe kunt u zo’n dwaze vraag stellen?” hernam de
vorst. “Als het werkelijk was, zoals u schijnt te denken,
dan zou het Heelal spoedig ontvolkt zijn. Neen, neen,
nabijbeid is onnodig voor de vereniging van de harten.
De geboorte van kinderen is een te gewichtige zaak, om
afhankelijk te mogen zijn van zo’n toevalligheid als
aanraking. Dat moet u toch wel weten? Maar daar u
het nu eenmaal leuk vindt u dom te houden, zal ik u iets
82
leren, alsof u het kleinste kind in Lijnland was. “Weet
dan, dat huwelijken worden gesloten door middel van
het geluidsvermogen en de gehoorszin. U weet
natuurlijk, dat iedere man twee monden of stemmen
heeft, een bas aan het ene en een tenor aan het andere
van zijn uiteinden, zowel als twee ogen. Ik zou dat niet
vermelden, als het mij niet was opgevallen, dat ik in den
loop van ons gesprek niets van uw tenorstem had
gemerkt.” Ik antwoordde, dat ik maar één stem had en
ook niet had opgemerkt, dat de Majesteit er twee had.
"Dat bevestigt mijn indruk," zei de koning, "dat u geen
man bent, maar een vrouwelijk monster met een
basstem en een heel onontwikkeld oor. Maar laat ik
verder gaan.
De Natuur zelf heeft verordend, dat elke man twee
vrouwen zou huwen". "Waarom twee? vroeg ik. "U
drijft uw gemaakte onnozelheid te ver”, riep hij. "Hoe
kan er een volkomen harmonische vereniging zijn,
zonder de vereniging van vier tot één, namelijk, de bas
en tenor van de man en de sopraan en de alt van de
twee vrouwen”.
"Maar veronderstel eens," zei ik, "dat een man liever
één of drie vrouwen had?” "Dat is onmogelijk," zei hij.
"Dat is even ondenkbaar, als dat twee en één vijf zou
zijn, of dat het menselijk oog een rechte lijn zou kunnen
zien." Hier wilde ik hem in de rede vallen, maar hij
ging verder als volgt:
"Eens, in het midden van elke week, dwingt ons een
natuurwet, om een zekere tijd heen en weer te gaan in
een ritmische beweging van meer dan gewone
83
heftigheid. In het midden van dezen ‘rijdans’, staan de
bewoners van het Heelal plotseling stil en ieder
afzonderlijk laat zijn rijkste, volste, zoetste toon horen.
In dit beslissende ogenblik worden al onze huwelijken
aangegaan. Zo uiterst fijn is de overeenstemming van
bas en sopraan, van tenor en alt, dat dikwijls de
minnenden, hoewel twintigduizend kilometer van
elkaar verwijderd, meteen de samenklinkende toon van
hun voorbeschikte minnaar herkennen. En de liefde,
zonder zich om de nietige hinderpalen van afstand te
bekommeren, verenigt de drie. Het huwelijk, op dat
ogenblik gesloten, brengt een drievoudig mannelijk en
vrouwelijk kroost voort, dat zijn plaats in Lijnland gaat
innemen”.
“Wat! Altijd drie?” zei ik. "Moet elk van de vrouwen
dan altijd tweelingen krijgen?” ,,Ja, basstemmig
monster!" hernam de koning. "Hoe kon anders het
evenwicht tussen de seksen behouden blijven, als er niet
voor elke jongen twee meisjes werden geboren. Zou
zelfs het ABC van de natuur u onbekend zijn?" Hij
eindigde, sprakeloos van verbazing.
Er verliep enige tijd, voor ik hem kon bewegen, met zijn
verhaal verder te gaan. "U zult begrijpen, dat niet elke
vrijgezel zijn wederhelften vindt bij de eerste vrijage in
dit algemene huwelijkskoor. Door de meesten van ons
wordt die handeling verscheidene malen herhaald.
Weinigen zijn de harten, wie dat gelukkig lot ten deel
valt.
Integendeel, bij de meesten van ons is dat een kwestie
van lange duur. De stemmen van de geliefden kunnen
84
misschien samenstemmen met één van de toekomstige
vrouwen, maar niet met beide, of eerst met geen van
beide. Of de sopraan en de alt kunnen niet helemaal
harmonieëren. In die gevallen heeft de Natuur gezorgd,
dat elk wekelijks koor de drie minnenden tot juister
samenstemming zal brengen. Elke beproeving van de
stemmen, elke nieuwe ontdekking van dissonnantie,
brengt bijna onmerkbaar zo de minst volmaakte er toe,
om zijn of haar stemgeluid te wijzigen. Zo komt men
meer en meer de volmaaking nabij.
En na vele pogingen en vele toenaderingen wordt
eindelijk een goede uitslag bereikt. Er komt eindelijk
een dag, dat, terwijl het gewone huwelijkskoor over het
hele Lijnland weerklinkt, de drie verwijderde
minnenden zich plotseling in volkomen harmonie
bevinden. Als men aan elkaars stemmen de deelgenoot
herkent, door de Voorzienigheid voor hen bestemd,
vliegt men in een wederkerige, volkomen harmonieuze
omhelzing.
En vóór dat zij zelf zich er van bewust zijn, ligt het
gehuwde drietal - wat hun stem betreft - verrukt in
omhelzing. Dan verheugt zich de natuur over een nieuw
huwelijk en drie nieuwe geboorten.
85
11. Ik tracht vergeefs een 'Vlakland' te verklaren.
Ik was van mening, dat het tijd werd, om de vorst uit
zijn opgewondenheid terug te brengen tot het peil van
het gezond verstand. Daarom besloot ik te trachten hem
eens een blik te doen slaan in de waarheid, dat is te
zeggen, in de aard van de toestanden in Vlakland. Dus
ik begon: "Hoe onderscheidt Uwe Majesteit de
gedaante en de stand zijner onderdanen? Ik voor mij
merkte door den gezichtszin op, vóórdat ik uw
koninkrijk binnenging, dat sommige van uw volk
lijnen, andere punten zijn en dat sommige lijnen
langer....."
“U vertelt iets, dat niet mogelijk is”, viel mij de koning
in de rede. “U moet een visioen gehad hebben. Want het
verschil tussen een lijn en een punt door het gezicht uit
te maken is, zoals iederen weet, uit de aard van de zaak
onmogelijk. Alleen door de gehoorszin kan men het
nagaan. En langs dezelfde weg kan de gedaante
nauwkeurig worden bepaald. Zie mij aan, ik ben een
lijn, de langste in Lijnland, van meer dan vijftien
centimeter ruimte." "Lengte,’ waagde ik te verbeteren.
"Idioot, die je bent", zei hij, "Ruimte is Lengte. Val mij
nog ééns in de rede en ik houd er mee op." Ik maakte
mijn excuses, maar hij ging op hoge toon verder: "Daar
u niet voor rede vatbaar bent, zult u het met uw eigen
oren horen. Ik zal door middel van mijn beide stemmen
mijn gedaante kenbaar maak aan mijn vrouwen. Die
zijn op dit ogenblik negenduizend vijfhonderd vier
kilometer, honderd drie en zestig meter en vijfentachtig
86
centimeter verwijderd, de ene naar het Noorden, de
andee naar het Zuiden. Luister, ik roep haar." Hij
tjilpte en ging daarop zelfgenoegzaam voort: "Mijn
vrouwen vernemen op dit ogenblik het geluid van één
van mijn stemmen, op de voet gevolgd door de andere.
Daaraan bemerken zij, dat tussen het horen van beide
een tijdsruimte ligt, die het geluid nodig heeft om 15,44
centimeter af te leggen. En daaruit besluiten zij, dat één
van mijn monden 15,44 centimeter verder dan de
andere van haar verwijderd is. Zo weten ze, dat mijn
afmeting 15,44 centimeter is. Maar u begrijpt
natuurlijk, dat mijn vrouwen die berekening niet tel-
kens maken, als zij mijn twee stemmen horen. Zij
hebben die eens voor altijd gemaakt, vóór dat wij
gingen trouwen. Maar zij zouden het te allen tijde over
kunnen doen. Op dezelfde manier kan ik de lengte van
mijn mannelijke onderdanen door den gehoorzin
schatten.”. "Maar,” zei ik, "als een man met één van
zijn stemmen een vrouw nabootst, of zijn zuidelijke
stem zo vermomt, dat die niet als de echo van de
noordelijke kan worden herkend? Kunnen dergelijke
bedriegerijen niet grote ongelegenheden veroorzaken?
En hebt u geen middelen, om dergelijke misleidingen te
voorkomen. U zou toch uw aangrenzende onderdanen
kunnen bevelen, om elkaar te betasten?" Dit was
natuurlijk een heel domme vraag, want voelen kon in
dezen niets uitrichten. Maar ik vroeg het, om den vorst
boos te maken, en slaagde hierin volkomen.
"Wat!”, riep hij vol afgrijzen uit, "verklaar u nader!”
"Voelen, tasten, in aanraking komen”, hervatte ik. "Als
87
u met voelen meent," zei de Koning, "zo dicht te nade-
ren, dat er tussen twee individun geen ruimte overblijft,
weet dan, vreemdeling, dat deze misdaad in mijn gebied
met de dood wordt gestraft. En het is duidelijk waarom.
Daar de broze vorm van een vrouw aan vernieling
wordt blootgesteld door zo’n toenadering, moet zij door
de staat worden behoed. Maar vrouwen zijn met de
gezichtszin niet van mannen te onderscheiden. Daarom
verordent de wet in het algemeen, dat noch man, noch
vrouw, zo dicht benaderd mag worden, dat de tus-
senruimte tussen de naderende en de benaderde wordt
opgeheven. En tot welk doel zou trouwens deze
onwettige en onnatuurlijke overdrijving van de
toenadering, die u tasten noemt, dienen? Want al de
doeleinden~van een zo brutale en grove handelwijze
worden terstond makkelijker en nauwkeuriger door de
gehoorszin bereikt? Wat het door u beweerde gevaar
van bedrog betreft, dat bestaat niet. De stem, die het
wezen van ons bestaan uitmaakt, kan niet naar
verkiezing worden veranderd.
Maar kom, laten wij eens aannemen, dat ik de macht
had, om door vaste lichamen heen te gaan. Dan zou ik
door mijn onderdanen moeten heendringen, de één na
de ander, zelfs tot het aantal van een billioen. En zo zou
ik dan de grootte en de afstand van ieder door den
tastzin moeten leren kennen? Hoeveel tijd en kracht
zou er dan met deze onhandige en onnauwkeurige
methode worden verspild? Nu neem ik, door een
ogenblik te luisteren, als het ware plaatselijk,
lichamelijk, verstandelijk en geestelijk de census en de
88
statistiek op van elk levend wezen in Lijnland. Hoor,
hoor maar.”
Dit zeggende, hield hij op en luisterde als in extase naar
een geluid, dat mij niets meer toescheen dan een nietig
gesuis van een ontelbare menigte mini-sprinkhanen.
"Werkelijk," hernam ik, "uw gehoorzin bewijst u
goede diensten en vergoedt veel van wat u mist. Maar
veroorloof mij op te merken, dat uw leven in Lijnland
wel heel treurig moet zijn. Niets dan een punt te zien!
Zelfs niet in staat te zijn, een rechte lijn te
aanschouwen! Ja, niet eens te weten wat een rechte lijn
is! Te zien en toch verstoken te zijn van de liniaire
vergezichten, die ons in Vlakland vergund zijn! Het zou
warempel beter zijn helemaal geen gezichtszin te
hebben, dan zo weinig daarmee te kunnen zien. Ik geef
toe, dat ik niet uw fijn onderscheidend
gehoorsvermogen heb. Want het concert van heel
Lijnland, dat u zo’n groot genoegen doet, is voor mij
weinig meer dan een veelvuldig gekweel of getjilp.
Maar ik kan tenminste op het gezicht een lijn van een
punt onderscheiden. En ik zal het u bewijzen. Even
voordat ik uw koninkrijk binnen kwam, zag ik u van
links naar rechts en van rechts naar links dansen met
zeven mannen en één vrouw in uw onmiddellijke
nabijbeid ter linker, en acht mannen en twee vrouwen
ter rechter zijde. Is dat niet juist?" "Het is juist, "zei de
koning, "wat het aantal en de sekse betreft. Maar ik
betwijfel, of u deze dingen hebt gezien. Want hoe kon u
een Lijn, dat is te zeggen, het inwendige van een mens
zien? U moet dat hebben gehoord, en toen gedroomd,
89
dat u het zag. En mag ik u vragen, wat u toch onder de
woorden links en rechts verstaat? Ik vermoed, dat dit
uw manier is, om noord en zuid aan te duiden.”
"Volstrekt niet!," hernam ik, "behalve uw beweging
van het Noorden naar het Zuiden is er een andere
beweging, die ik ‘van rechts naar links’ noem.”
- Laat ik nu weer mijn toevlucht nemen tot de
samenspraak. -
Koning. Vertoon mij als 't u blieft, die beweging van
links naar rechts.
Ik. Wel, dat kan ik niet, tenzij u helemaal buiten uw
Lijn zou kunnen treden.
Koning. Buiten mijn Lijn? Meent u buiten de wereld,
buiten het heelal?
Ik. Wel, ... ja. Buiten úw wereld. Buiten úw heelal.
Want úw ruimte is niet de ware ruimte. De ware ruimte
is een vlak, maar úw ruimte is maar een lijn.
Koning. Als u die beweging van rechts naar links niet
kunt aanwijzen door uzelf zo te bewegen, dan verzoek
ik u haar mij in woorden te beschrijven.
Ik. Als u uw rechterzijde niet van mijn linker kunt
onderscheiden, vrees ik, dat mijn woorden u mijn
bedoelingen niet duidelijk zullen maken. Maar-zeker
kunt u niet onbekend zijn met zo’n eenvoudig onder-
scheid.
Koning. Ik begrijp er letterlijk niets van.
Ik. Helaas! Hoe zal ik het duidelijk maken? Als u
rechtuit gaat, lijkt het u dan niet soms, alsof u nog
anders zou kunnen gaan, als u uw oog omdraait, om te
kijken in de richting, waarheen nu uw zijde is gekeerd?
90
Met ander woorden, voelt u nooit een verlangen om, in
plaats van altijd in de richting van een van uw
uiteinden te bewegen, ook eens, zeg maar, in de richting
van uw zijde te gaan.
Koning. Nooit. En wat bedoelt u eigenlijk? Hoe kan
iemands binnenste naar enige richting gekeerd zijn?
Hoe kan iemand zich in de richting van zijn binnenste
bewegen?
Ik. Welnu, als woorden de zaak niet kunnen verklaren,
zal ik het met daden trachten te doen. Ik zal
langzamerhand Lijnland uitgaan in de richting, die ik u
wilde aanwijzen. De daad bjj het woord voegend, begon
ik mijn lichaam uit Lijnland te bewegen. Zolang nog
een deel van mij in zijn gebied en in zijn zicht bleef,
bleef de koning uitroepen: "Ik zie u, ik zie u nog; u bent
niet in beweging." Maar toen ik eindelijk zijn lijn
uitging riep hij zo hard hij kon: "Zij is verdwenen, zij is
dood." "Ik ben niet dood," antwoordde ik, "ik ben
eenvoudig buiten Lijnland, dat wil zeggen, buiten de
rechte lijn, die u de ruimte noemt. En in die ware
ruimte, waar kan ik de dingen zien, zoals zij zijn. Op dit
ogenblik kan ik uw lijn zien, of uw zijde, of uw
binnenste, zoals u het maar blieft te noemen. Ook kan
ik de mannen en vrouwen ten noorden en ten zuiden
van u zien. Die zal ik nu opnoemen door hun volgorde,
hun grootte en ruimte tussen hen te beschrijven." Toen
ik dit lang en breed gedaan had, riep ik triomfantelijk
uit: "Bent u nu eindelijk overtuigd?" En daarop trad ik
nog eens Lijnland binnen en nam mijn vroegere
standplaats weer in.
91
Maar de vorst antwoordde: Als u een verstandig man
zou zijn, zou u rede aannemen - hoewel ik er bijna
zeker van ben, dat u geen man, maar een vrouw bent,
omdat u maar één stem schijnt te hebben. U vraagt van
mij te geloven, dat er een andere lijn is dan die, die mijn
zinnen waarnemen, en een andere beweging dan die, die
ik dagelijks waarneem. Ik daarentegen verzoek u, om
die andere lijn, waarvan u spreekt, in woorden te
beschrijven, of door beweging aan te duiden. En in
plaats van u te bewegen, vertoont u alleen maar één of
ander toverkunstje van verdwijnen en weer verschij-
nen. In plaats van iets, dat op een heldere beschrijving
van uw nieuwe wereld lijkt, gaat u mij doodeenvoudig
het aantal en de grootte van een veertigtal van mijn
volgelingen opnoemen. Dat zijn dingen, die ieder kind
in mijn hoofdstad weet. Kan er iets onzinnigers
verzonnen worden? Erken uw dwaasheid, of maak, dat
u uit mijn gebied komt.
Kwaad over zijn woorden en vooral over het feit, dat
hij voorgaf niet te weten, tot welke sekse ik behoor,
barstte ik, mijzelf niet meer meester, los: "Idioot! je
vind je de volmaaktheid zelf, terwijl je in werkelijkheid
het onvolmaakste en onnozelste schepsel bent. Je
beweert te zien, en met dat al zie je maar een punt! Je
beroemt je er op, dat je tot het bestaan van een rechte
lijn kunt besluiten. Maar ik kan rechte lijnen zien en
daaruit het bestaan van hoeken, driehoeken, vier-
kanten, vijf- en zeshoeken en zelfs cirkels afleiden.
Waartoe zal ik meer woorden verspillen? Laat het
genoeg zijn, dat ik de volmaking ben van jouw
92
onvolmaaktheid. Jij bent een lijn, maar ik ben een lijn
van lijnen, in mijn wereld een Vierkant genaamd. Zelfs
ik, hoe oneindig ver ik ook boven je sta, ben weinig in
tel onder de groten in Vlakland, vanwaar ik je ben
komen bezoeken in de hoop, je onwetendheid te
verlichten.”
Toen hij deze woorden hoorde, kwam de koning met
een dreigende kreet op mij af, als om mij door de
diagonaal te doorsteken. En op hetzelfde ogenblik ging
er van ontelbaren van zijn onderdanen een
veelstemmige oorlogskreet op, toenemend in geweld, tot
die, dunkt me, kon wedijveren met het geraas van een
leger van honderdduizend gelijkbenigen en de artillerie
van duizend Pentagonen. Betoverd en bewegingloos kon
ik noch spreken, noch mij verroeren, om de dreigende
ondergang af te wenden. Nog luider werd het getier en
nog dichter kwam de koning naar mij toe...
Toen werd ik wakker door het luiden van de
ontbijtschel. En die riep mij tot de werkelijkheid in
Vlakland terug.
93
12. Een vreemdeling uit de Ruimtewereld.
Van dromen ga ik over tot feiten. Het was de laatste dag
van het 1999-ste jaar van onze jaartelling. Het gekletter
van de regen had allang het vallen van de avond aange-
kondigd. Ik zat in gezelschap van mijn vrouw, te
peinzen over de voorvallen van het vervlogen en de
vooruitzichten van het komende jaar, de aanbrekende
eeuw, het nieuwe millennium. Mijn vier zoons en twee
ouderloze kleinkinderen waren naar hun kamers
gegaan, en mijn vrouw alleen bleef bij mij, om van het
oude millennium in het nieuwe te zitten.
Ik was in gedachten verzonken, in mijn geest enkele
woorden overdenkend, die toevallig de mond van mijn
jongste kleinzoon waren ontsnapt. Hij was een veelbe-
lovende Hexagoon van ongewone helderheid en
volkomen Gelijkhoekigheid. Zijn ooms en ik hadden
hem zijn gewone praktijkles in gezichtsherkenning
gegeven. Wij draaiden ons om onze middelpunten, nu
eens snel, dan weer wat langzamer en ondervroegen
hem daarbij over onze verschillende standen.
Zijn antwoorden waren zo uitstekend geweest, dat ik er
aanleiding in vond, om hem te belonen met een paar
wenken over de rekenkunde, toegepast op de
meetkunde. Negen vierkanten, ieder met een zijde van
één centimeter, had ik zo geplaatst, dat zij een groot
vierkant vormden met een zijde van drie centimeter.
Het is ons onmogelijk, om het inwendige van een
vierkant te zien. Maar daarmee had ik mijn kleinzoon
bewezen, dat wij het aantal vierkante centimeters, dat
94
een vierkant bevat, toch kunnen bepalen. Wij hoeven
dan maar eenvoudig het aantal centimeters van elke
zijde tot de tweede macht te verheffen. "En dus," zei ik
"weten wij, dat 3² of 9 het aantal vierkante centimeters
voorstelt in een vierkant, waarvan de zijde 3
centimeter. is."
De kleine Hexagoon dacht hierover een poosje na en
zeide toen tegen mij: “Maar u hebt mij ook geleerd, om
getallen tot de derde macht te verheffen. Nu denk ik,
dat 3³ ook een meetkundige betekenis moet hebben,
maar welke?” "Niemendal" antwoordde ik, "tenminste
niet in de meetkunde, want de meetkunde kent slechts
twee afmetingen.” En toen begon ik de jongen aan te
tonen, dat een punt, door zich over een lengte van drie
centimeter te bewegen, een lijn van drie centimeter be-
schrijft, die door ‘drie’ kan worden voorgesteld. En een
lijn van drie centimeter, door evenwijdig aan zich zelf
over een lengte van 3 centimeter voort te bewegen, be-
schrijft een vierkant met zijden van drie centimeter, dat
door 3² kan worden voorgesteld. Daarna kwam mijn
kleinzoon terug op zijn eerste bewering. Hij bracht mij
werkelijk plotseling in het nauw. Want hij riep uit:
"Welnu, een punt vormt door een beweging van drie
centimeter een lijn van drie centimeter, die voorgesteld
kan worden door ‘drie’. Een rechte lijn van drie centi-
meter vormt door een beweging evenwijdig aan zichzelf
een vierkant met een zijde van drie centimeter, dat
voorgesteld kan worden door 3². Dan moet een
kwadraat van drie centimeter in het vierkant door een
beweging op één of andere manier evenwijdig aan
95
zichzelf (maar ik zie niet in, hoe) iets anders vormen
(maar ik zie niet in, wat) dat overal een afmeting heeft
van drie centimeter, en ... dat moet worden voorgesteld
door 3³.
"Ga naar bed", zei ik een beetje nors om zijn
opmerking, "Als je minder onzin zou praten, zou je
verstandiger handelen." Zo was mijn kleinzoon in
ongenade weggegaan.
Nu zat ik aan de zijde van mijn vrouw, trachtend een
terugblik te werpen op het jaar 1999 en peinzend over
de mogelijke gebeurtenissen van het jaar 2000. Maar ik
was niet helemaal in staat, de gedachten af te schudden,
die het gepraat van mijn heldere, kleine Hexagoon bij
mij hadden opgewekt. Nog maar een paar zandkorrels
waren in den halfuurs-zandloper overgebleven. Uit
mijn dromerij ontwakend, keerde ik het glas voor den
laatste keer in het oude millennium naar het noorden,
en onderwijl zei ik hardop: "Die jongen is gek." Op het
zelfde ogenblik merkte ik, dat er iemand in de kamer
was, en een verstijvende adem voer door mijn hele
wezen.
"Dat is hij niet," riep mijn vrouw, "en je overtreedt de
wet, door je eigen kleinzoon zo weinig te eren.” Maar ik
lette niet op haar. Ik voelde nog steeds, dat er iets of
iemand aanwezig was. Ik rilde, toen de koude adem
terugkwam.
Maar hoe ik ook in alle richtingen rondkeek, ik kon
niets zien. Toch sprong ik op.
"Wat is er?"zei mijn vrouw. Ik zei, dat ik een koude
tocht voelde. "Er is geen tocht; wat zoek je toch? Er is
96
niets.” Er was inderdaad niets en ik nam mijn zitplaats
weer in, nog eens roepende: "De jongen is gek, zeg ik, 3³
kan geen meetkundige betekenis hebben." En daar
kwam op eens een duidelijk hoorbaar antwoord: "De
jongen is niet gek, en 3³ heeft een duidelijke
meetkundige betekenis.” Mijn vrouw hoorde die woor-
den zowel als ik, hoewel zij de betekenis niet begreep,
en beiden vlogen wij in de richting van het geluid. Hoe
ontstelden wij, toen wij een Figuur voor ons zagen. Op
de eerste blik scheen het een vrouw te zijn van opzij
gezien. Maar een ogenblik van waarnemen toonde mij,
dat de uiteinden te snel in schemerachtigheid
overgingen, om iemand van de vrouwelijke sekse voor
te stellen. Ik zou haar voor een cirkel gehouden hebben,
als zij niet haar grootte scheen te veranderen. En dat is
onmogelijk voor een Cirkel, of voor welke mij bekende
Regelmatige Figuur ook. Maar mijn vrouw had noch de
ervaring, noch de bedaardheid, om die kenmerken op te
merken. Met de gewone overijling en onberedeneerde
jaloersheid van haar sekse kwam zij tot het besluit, dat
een vrouw het huis was binnengedrongen. "Hoe komt
dit mens hier ," gilde zij, "je hebt me beloofd, dat in ons
nieuwe huis alle deuren op slot zouden kunnen." "Dat
kunnen ze ook," zei ik, "maar wat geeft je aanleiding te
denken, dat de vreemdeling een vrouw is? Ik zie door
het vermogen van gezichtsherkenning.... " "Och kom,
loop heen met je gezichts-herkenning,”' zei zij weer,
"Tasten is geloven", en : Een rechte lijn op den tast is
zo goed als een Cirkel op het gezicht." Dat zijn twee
spreekwoorden, die onder de broze sekse in Vlakland
97
heel gangbaar zijn. "Nou ja" zeide ik, want ik was bang
haar te ergeren, "als het dan zo moet zijn, stel je dan
aan haar voor. Haar bevalligste houding aannemend,
naderde mijn vrouw de vreemdeling en zei: “Mag ik zo
vrij zijn, mevrouw, te betasten en betast te worden
door.... “ en toen plotseling terugdeinzend: "0, het is
geen vrouw en er zijn ook geen hoeken, zelfs geen spoor
er van. Is het mogelijk, dat ik mij zo misdragen heb
jegens een volkomen Cirkel?" "Ik ben in zekere zin een
Cirkel," zei de Cirkel, “een meer volkomen Cirkel, dan
wie ook in Vlakland. Maar beter gezegd, ik ben vele
Cirkels in één.”
Toen voegde hij er op vriendelijker toon aan toe: "Ik
heb een boodschap voor uw echtgenoot, lieve mevrouw,
die ik in uw bijzijn niet mag meExcellentien, en als u
toestaat, dat wij ons enkele minuten afzonderen....”.
Mijn vrouw verzekerde Cirkel, dat voor haar het uur
om te gaan slapen allang was verstreken. En zij ging
met vaak herhaalde verontschuldigingen voor haar pas
begane onbescheidenheid eindelijk naar haar kamer.
Ik wierp een blik op de zandloper. De laatste
zandkorrels waren gevallen. Het derde millennium was
begonnen.
98
13. De vreemdeling tracht vergeefs
de Ruimtegeheimen uit te leggen.
Het geluid van de vrouwenroep van mijn vertrekkende
vrouw was weggestorven. Ik liep op de vreemdeling toe,
om van nabij een blik op hem te slaan en hem te verzoe-
ken, te gaan zitten. Maar zijn voorkomen deed mij stom
en bewegingloos staan van verbazing. Zonder de minste
kentekenen van hoekigheid veranderde hij niettemin
ieder ogenblik van grootte en helderheid. En dat
gebeurde met zulke afwisselingen, als bijna niet
mogelijk waren voor enige Figuur, die ik ooit had leren
kennen. De gedachte vloog mij door het hoofd, dat ik
een inbreker, of moordenaar, of een ander monster-
achtig Onregelmatige Gelijkbenige voor mij zou
kunnen hebben. Door de stem van een Cirkel na te
doen, of hoe dan ook, kon hij toegang gekregen hebben
tot mijn huis. En nu stond hij misschien op het punt mij
met zijn scherpe hoek te doorsteken. In een zitkamer
maakte de afwezigheid van mist het mij moeilijk, om
helemaal op gezichts-herkenning te vertrouwen., het
jaargetijde was toevallig merkwaardig droog. En vooral
speelde de korte afstand, waarop ik van hem afstond,
mij parten. Angstig geworden, kwam ik zonder
complimenten op hem af met een: "U moet mij
veroorloven, Mijnheer....”, en betastte hem. Mijn vrouw
had gelijk. Er was geen spoor van een hoek, niet de
minste ruwheid of oneffenheid. Nooit van mijn leven
had ik een volmaakter Cirkel ontmoet. Hij bleef
onbeweeglijk, terwijl ik om hem heen wandelde, begin
99
nend met zijn oog, tot ik daar weer terugkwam.
Cirkelvormig was hij helemaal, een Cirkel,
dievolkomen aan alle eisen voldeed. Daar was geen
twijfel aan. Toen volgde een samenspraak, die ik zal
trachten, zo goed als mijn geheugen toelaat, op te
schrijven. Alleen mijn vele verontschuldigingen laat ik
weg. Maar ik was overstelpt van schaamte en
vernedering, omdat ik, een Vierkant, mij schuldig had
gemaakt door een Cirkel te betasten. Het gesprek begon
van de kant van de vreemdeling,met enig ongeduld over
den lange duur van mijn handelwijze bij het proces van
kennismaken door betasten.
Vreemdeling. Hebt u mij nu eindelijk genoeg betast?
Weet u nog niet genoeg?
Ik. Zeer hoogwaardige Heer, vergeef mijn
onhandigheid. Die spruit niet voort uit onbekendheid
met de gebruiken in fatsoenlijk gezelschap. Het komt
door uit een weinig verbazing en zenuwachtigheid,
tengevolge van dit enigszins onverwachte bezoek. En ik
smeek u, mijn onbescheidenheid aan niemand te
vertellen, vooral niet aan mijn vrouw. Maar zou uwe
Excellentie, alvorens tot verdere mededelingen over te
gaan, zich willen verwaardigen, om de nieuwsgierigheid
te bevredigen van iemand, die graag zou willen weten,
waar zijn bezoeker vandaan komt?
Vreemdeling. “Uit de Ruimte, uit de Ruimte, meneer,
van waar anders?
Ik. Met uw verlof, maar is Uwe Excellentie niet reeds in
de ruimte, op dit eigen ogenblik, Uwe Excellentie en
zijn onderdanige dienaar?
100
Vreemdeling. Ach, wat weet u van de Ruimte? Geef
eens een definitie van de Ruimte.
Ik. De Ruimte, Excellentie, is hoogte en breedte in het
oneindige verlengd.
Vreemdeling. Precies, ik zie, dat u niet eens weet wat
Ruimte is. U denkt, dat die maar twee afmetingen heeft,
maar ik ben gekomen, om u een derde te openbaren:
hoogte, breedte en lengte.
Ik. Dat meent u niet?! Wij spreken ook van lengte en
hoogte, of breedte en dikte en duiden zo twee
afmetingen met vier namen aan.
Vreemdeling. Maar ik meen niet slechts drie namen,
maar drie afmetingen.
Ik. Zou Uwe Excellentie willen aanwijzen of verklaren,
in welke richting die derde afmeting, die ik niet ken,
zich uitstrekt?
Vreemdeling. Ik ben van die richting gekomen. Zij is
naar omhoog en naar omlaag.
Ik. Uwe Excellentie meent zeker, van noord naar zuid.
Vreemdeling. Volstrekt niet. Ik bedoel een richting,
waarin u niet kunt zien, omdat u in uw zijde geen oog
hebt.
Ik. Met uw verlof, Excellentie, een onderzoek van een
ogenblik zal Uwe Excellentie er van overtuigen, dat ik
een goed gezichtsorgaan heb, waar twee van mijn
zijden samenkomen.
Vreemdeling. Ja, maar om de Ruimte te zien, moest u
een oog hebben niet aan uw omtrek, maar in uw vlak.
Dat is wat u waarschijnlijk uw binnenste zou noemen,
maar wat wij in de Ruimtewereld uw zijde noemen.
101
Ik. Een oog in mijn binnenste!? Een oog in mijn maag!?
Dat meent u toch niet?!
Vreemdeling. Ik ben niet in de stemming, om grapjes te
maken. Ik zeg u, dat ik uit de Ruimte kom, of, nu u niet
wilt begrijpen, wat ‘Ruimte’ betekent, uit het wereld
van drie afmetingen. Van daaruit zag ik net nog neer op
uw vlak, dat u werkelijk de Ruimte durft te noemen.
Vanuit dat gunstige standpunt onderscheidde ik alles,
wat u ‘vast’ noemt. U verstaat daaronder ‘aan vier
zijden ingesloten’. Maar uw huizen, openbare gebou-
wen, zelfs uw kasten en spaarpotten, ja, zelfs uw
ingewanden en uw magen, uw hersenen, en zelfs
innerlijk, uw gedachten en dromen, alles ligt daar open
en bloot voor mijn ogen.”
Ik. “Zo iets is makkelijk te beweren voor Uwe
Excellentie.”
Vreemdeling. “Maar niet licht te bewijzen, meent u.
Maar ik ben van plan het u te bewijzen. Toen ik hier
neerdaalde, zag ik uw vier zoons, de Pentagonen en uw
twee kleinzoons, de Hexagonen, elk in zijn vertrek. Ik
zag uw jongste Hexagoon een poosje bij u. En toen zag
ik hem naar zijn kamer gaan, u en uw vrouw alleen
latend. Ik zag uw gelijkbenige bedienden, drie in getal,
in de keuken aan hun avondmaaltijd en de kleine
loopjongen in het washok. Hoe denkt u, dat ik hier
kwam?”
Ik. “Door het dak, denk ik.”
Vreemdeling. “Welnee. Uw dak is, zoals u heel goed
weet, kort geleden gerepareerd en heeft geen opening.
Ik zeg u, dat ik uit de Ruimte kom. Bent u nog niet
102
overtuigd, door hetgeen ik van uw kinderen en uw
huishouding heb verteld?”
Ik. “Uwe Excellentie moet wel inzien, dat zulke feiten
betreffende aangelegenheden van zijn onderdanige
dienaar, makkelijk konden worden nagegaan door
iemand in de buurt, die zulke ruime middelen tot
onderzoek bezit als u.”
Vreemdeling (bij zichzelf). “Wat moet ik doen? Wacht,
daar schiet mij nog een argument te binnen.” En tot
mij: “Als u een rechte lijn, bij voorbeeld een van uw
schrijfleitjes, ziet, hoeveel afmetingen kent u daar dan
aan toe?
Ik. Uwe Excellentie beschouwt mij zeker als een leek,
die helemaal onbekend is met de wiskunde. Ik zou dan
denken, dat dat leitje werkelijk een rechte lijn is en dus
slechts één afmeting heeft. Neen, neen, Excellentie, wij
Vierkanten zijn beter ingelicht. Wij weten evengoed als
u, dat een leitje, hoewel populair een rechte lijn
genoemd, werkelijk en wetenschappelijk een heel dun
parallelogram is. Het heeft twee afmetingen, zoals wij
overigens, namelijk lengte en breedte, of dikte.”
Vreemdeling. “Maar het feit zelf, dat een lijn zichtbaar
is, bewijst al, dat zij nog een andere afmeting moet
hebben.”
Ik. “Ik heb daar juist erkend, dat een Lijnvoorwerp
zowel breedte als lengte heeft.-Wij zien zijn lengte, wij
besluiten tot haar breedte, die hoewel heel gering, toch
gemeten kan worden.”
Vreemdeling. “U begrijpt me niet. Ik bedoel, dat u, als
u een lijnvoorwerp ziet, niet alleen tot de breedte
103
daarvan besluit en de lengte ziet, maar ook moet zien,
wat wij de hoogte noemen, hoewel die laatste afmeting
in uw wereld oneindig klein is. Als een lijn alleen maar
lengte had, zonder hoogte, zou zij ophouden ruimte in
te nemen en onzichtbaar worden. Ongetwijfeld moet u
dat toegeven.”
Ik. “Ik moet inderdaad erkennen, dat ik Uwe
Excellentie volstrekt niet begrijp. Wanneer wij in
Vlakland een lijn zien, dan zien wij lengte en
helderheid. Als de helderheid verdwijnt, dan is de lijn
weg, en houdt zij op, zoals u zegt, ruimte in te nemen.
Maar moet ik nu aannemen, dat U aan helderheid de
naam van een afmeting toekent, die u hoogte noemt?”
Vreemdeling. “Zeker niet. Met hoogte bedoel ik een
afmeting, evenals uw lengte; maar bij u is die hoogte
niet makkelijk merkbaar, omdat die uiterst gering is.”
Ik. “Uw bewering kan gemakkelijk getoetst worden. U
zegt, dat ik een derde afmeting heb, die u hoogte noemt.
Afmeting nu veronderstelt richting en maat. U hoeft
maar mijn hoogte te meten, of maar de richting aan te
wijzen, waarin zij zich uitstrekt en ik zal mij gewonnen
geven. Zo niet, dan moet uw eigen gezond verstand mij
mijn ongeloof niet kwalijk nemen.”
Vreemdeling (bij zichzelf). “Noch het één, noch het
ander kan ik doen. Hoe moet ik hem overtuigen? Een
duidelijke uiteenzetting van de feiten, gevolgd door een
waarneembare demonstratie zal vast wel voldoende
zijn.” En tot mij: “Nu, meneer, luister eens, u leeft op
een vlak. Wat u met Vlakland betitelt, is het
uitgestrekte horizontale oppervlak van wat ik een
104
vloeistof kan noemen. Op of in het oppervlak daarvan
lopen u en uw landgenoten rond, zonder er boven te
rijzen of er onder te zakken. Ikzelf echter ben geen
vlakke figuur, maar een ‘lichaam’. U noemt mij een
cirkel. Maar in werkelijkheid ben ik geen cirkel. Ik ben
een oneindig aantal cirkels, verschillend in grootte van
een punt tot een cirkel van drie en dertig centimeter
middellijn, de één boven de ander geplaatst. Als ik door
uw vlak heenzak zo als nu, dan maak ik in uw vlak een
doorsnede, die u terecht een cirkel noemt. Want zelfs
een Bol, zoals mijn eigenlijke naam in mijn eigen
wereld is, moet, als hij zich aan een inwoner van
Vlakland vertoont, zich noodzakelijk als cirkel kenbaar
maken. Ik, die in Vlakland door alle dingen heen kan
zien, merkte gisterennacht het fantastische visioen van
Lijnland, geschreven op uw hersenen. Herinnert u zich
dat u het koninkrijk Lijnland binnen kwam? U kon u
aan de koning niet als een Vierkant voorstellen U moest
uzelf als een Lijn kenbaar te maken. Want dat liniaire
koninkrijk had geen afmetingen genoeg, om uw geheel
voor te stellen. Zij konden alleen maar één zijde,
oftewel een doorsnede van u zien. Net zo is uw wereld
van twee afmetingen niet ruim genoeg, om mij, een
wezen van drie afmetingen, te bevatten. Ik kan maar
een schijfje of doorsnede van mij tonen. Vandaar, dat u
mij een cirkel noemt. De verminderde helderheid van
uw oog duidt ongeloof aan. Maar let nu eens op het
stellige bewijs van de waarheid van mijn bewering. Dat
zal ik U nu geven. U kunt vast niet meer dan één van
mijn doorsnede of cirkels tegelijk zien. Want u hebt de
105
macht niet, om uw oog boven het vlak van Vlakland
heffen. Maar u kunt tenminste zien, dat mijn doorsnede
kleiner wordt, naarmate ik opstijg in de ruimte. Kijk
eens, ik zal stijgen en de uitwerking zal zijn, dat mijn
cirkel voor uw oog kleiner en kleiner zal worden, totdat
hij inkrimpt tot een punt en eindelijk verdwijnt.”
Van dat ‘stijgen' zag ik niets, maar wel, dat de
cirkelvorm afnam, tot er één ogenblik maar een echte
Punt van over was, en verdween. Ik knipperde een keer
of wat met mijn ogen, om er zeker van te zijn, dat ik
niet droomde. Maar het was geen droom, want uit de
diepten van het niet kwam een holle stem - naar het
scheen vlak aan mijn hart - "Ben ik nu helemaal weg?
Bent u nu overtuigd? Welnu, ik zal langzaam in
Vlakland terugkeren en u zult mijn doorsnede groter en
groter zien worden.”
Ieder lezer in de Ruimtewereld zal licht begrijpen, dat
mijn geheimzinnige gast de waarheid en zelfs een heel
eenvoudige waarheid vertelde. Maar voor mij, hoever
ik van alle Vlaklanders ook gevormd was in de wis-
kunde, was het helemaal geen eenvoudig geval. Voor elk
kind in de Ruimtewereld zal het duidelijk zijn. De bol,
stijgend in de drie aangeduide standen, moest, daar hij
al aanwezig was, zich noodzakelijk voor mij en elke
Vlaklander, vertonen als een Cirkel, eerst in volle
grootte, dan klein, en eindelijk heel klein, naderende tot
een Punt. Maar voor mij, hoewel ik de feiten voor mij
zag, waren de oorzaken nog zo duister als ooit. Al wat
ik kon vatten was, dat de Cirkel zich kleiner had
gemaakt, een Punt werd en toen verdween, en dat hij
106
nu weer als Punt te voorschijn kwam en zich snel groter
maakte.
Toen hij zijn oorspronkelijke grootte terug had, slaakte
hij een diepe zucht, want hij merkte aan mijn
stilzwijgen, dat ik hem in het minst niet begrepen had.
En werkelijk, ik was nu geneigd te geloven, dat hij hele-
maal geen Cirkel, maar een handige goochelaar was, of
anders, dat de bakerpraatjes waar waren, en er dus
toch zulk volk als bezweerders en tovenaars bestond.
Na een lange pauze mompelde hij bij zichzelf: "Er blijft
mij nog één middel over, als ik niet tot daden mijn
toevlucht wil nemen. Ik moet de methode van analogie
proberen." Toen volgde nog een langer stilzwijgen,
waarna hij onze samenspraak vervolgde.
Bol. “Zeg mij eens, meneer de mathematicus, als een
punt zich naar het noorden beweegt en een lichtend
spoor achterlaat, hoe zoudt u dat spoor dan noemen?”
Ik. “Een rechte lijn.”
Bol. “En een rechte lijn heeft hoeveel uiteinden?”
Ik. “Twee.”
Bol. “Denk u nu die rechte lijn in beweging naar het
oosten, dus evenwijdig met zichzelf en zó, dat ieder van
haar punten het spoor van een rechte lijn achter zich
laat. Welke naam zult u geven aan de figuur, die zo
ontstaat? Laten wij aannemen, dat zij zich beweegt
over een afstand gelijk aan de lengte van de rechte lijn.
Welke naam geeft de ontstane figuur?”
Ik. “Een vlak, en wel een vierkant.”
Bol. “En hoeveel zijden heeft een vierkant? En hoeveel
hoeken.”
107
Ik. “Vier zijden en vier hoeken.”
Bol. “Span nu uw verbeeldingskracht eens in, en stel u
een vierkant in Vlakland voor, dat zich evenwijdig met
zich zelf opwaarts beweegt.”
Ik “Wat? Noordwaarts?”
Bol. “Neen, niet noordwaarts; opwaarts, helemaal
Vlakland uit. Als het noordwaarts ging, zouden de
zuidelijke punten van het vierkant moeten gaan door de
standen, die eerst de noordelijke punten hadden inge-
nomen. Maar dat is mijn bedoeling niet. U bent zelf een
Vierkant en kunt heel goed tot opheldering dienen. Ik
bedoel, dat ieder punt in u, dat is te zeggen, in hetgeen u
uw binnenste noemt, opwaarts moet gaan in de ruimte.
Dan gaat het zo, dat geen enkel punt van u gaat door de
plaats, die eerst door een ander punt van u was
ingenomen. Elk punt op zichzelf beschrijft dan een
rechte lijn. Dat is helemaal ingevolge de analogie. Dat
moet u toch ongetwijfeld duidelijk zijn.”
Ik was erg geneigd, om mijn bezoeker aan te raden op
te hoepelen en zijn trucjes in één van onze
gezelligheidsverenigingen op te voeren. Maar mijn
ongeduld bedwingend, antwoordde ik. "En wat voor
een soort figuur mag het zijn, waarvan ik de vorm moet
opmaken uit de beweging, die u blieft aan te duiden met
het woord ‘opwaarts’? Ik vermoed, dat dat toch wel in
Vlaklandse taal te beschrijven is."
Bol. “Jazeker. Dat is heel duidelijk en eenvoudig, en
volkomen in overeenstemming met de analogie. Maar,
tussen haakjes, u moet niet spreken over een ‘Figuur’,
maar over een ‘voorwerp’ of een ‘lichaam’. Ik zal het u
108
echter beschrijven, of liever niet ik, maar de analogie.
Wij zijn begonnen met een enkele punt, die natuurlijk,
omdat hij zelf een punt is, maar één eindpunt heeft. En
een gewegend punt brengt een lijn voort met twee
eindpunten. Een lijn brengt een vlak voort met vier
hoekpunten. Nu kunt u zelf het antwoord op uw eigen
vraag geven: 1, 2, 4 vormen klaarblijkelijk een
meetkundige reeks. En wat is de volgende term?”
Ik. “Acht.”
Bol. “Juist. Nu brengt een vierkant iets voort met acht
hoekpunten, waar-u nog geen naam voor weet, maar
wat wij een ’kubus’ noemen. Bent u nu overtuigd?”
Ik. “En heeft dat schepsel zijden zowel als hoeken, of
wat u ‘hoekpunten’ noemt?”
Bol. “Natuurlijk en weer helemaal volgens de analogie.
Maar, tussen haakjes, niet wat u ‘zijden’ noemt, maar
wat wij zo noemen. U zou ze Figuren of vlakken
noemen.”
Ik. “En hoeveel figuren of zijden zal dat wezen bezitten,
dat ik moet voortbrengen, door mijn binnenste in een
opwaartse richting te bewegen en dat u een kubus
noemt?”
Bol. “Hoe kunt u dat vragen, u een wiskundige?! Om zo
te zeggen, is de zijde van iets altijd één afmeting ten
achter bij het ding zelf. En daar er geen afmeting
beneden één punt is, heeft een punt nul zijden; een lijn
heeft om zo te zeggen twee zijden (want de uiteinden
van een lijn kunnen met enige toegevendheid haar
zijden worden genoemd); een vierkant heeft 4 zijden:
O, 2,.4, wat voor een reeks noemt u dat?”
109
Ik. “Een rekenkundige reeks.”
Bol. “En wat is de volgende term daarvan?”
Ik. “Zes.”
Bol. “Juist. Ziet u,. nu hebt u uw eigen vraag
beantwoord.
De kubus, die u zult voortbrengen door uzelf opwaarts
te bewegen, zal door zes zijden begrensd zijn, dat is te
zeggen, zes van de vlakken, die u uw binnenste noemt.
Nu ziet u het toch goed in, niet waar?”
"Monster!" bracht ik uit, "al ben je een goochelaar,
tovenaar, droom of duivel, ik wil die onzin niet langer
verdragen." En met deze woorden viel ik op hem aan.
110
14. Bol gaat tot daden over.
Het was vergeefse moeite. Ik bracht mijn hardste rechte
hoek in hevige botsing met de vreemdeling. Ik drukte
die tegen hem aan met een geweld, voldoende om een
gewone cirkel te verbrijzelen. Maar ik kon voelen, dat
hij langzaam, en ongehinderd aan mijn aanraking
ontglipte.Hij week noch rechts, noch links uit, maar
ging op één of ander manier de wereld uit en verdween
in het niet. Weldra was er een leegte, maar ik hoorde
nog steeds de stem van de indringer.
Bol. “Waarom zou u weigeren naar rede te luisteren?
Ik had gehoopt in u, als man van gezond verstand en
vol1eerd wiskundige, een geschikte apostel te vinden
voor de leer van de drie afmetingen. Die mag ik slechts
eens in duizend jaar openbaren. Maar nu weet ik niet
hoe u te overtuigen”.
Er volgde een ogenblik van weldadige stilte, waarin Bol
scheen na te denken. Maar al gauw begon hij weer.
“Wacht, ik ben er. Daden, niet woorden zullen de
waarheid verkondigen. Luister, mijn vriend. Ik heb u
gezegd, dat ik vanuit mijn standpunt in de ruimte het
inwendige kan zien van alle dingen, die u als gesloten
beschouwt. Bij voorbeeld: ik zie in die kast, waar u bij
staat, verscheidene van uw zogenaamde dozen vol geld.
Maar evenals alle andere dingen in Vlakland, hebben
zij deksels noch bodems, alleen omtrekken. Ik zie ook
twee kasleitjes. Nu zal ik in die kast neerdalen, om u
één van die kasleitjes te brengen. Ik zag u een half uur
geleden de kast sluiten en ik weet, dat u de sleutel in uw
111
bezit hebt. Maar ik daal neer uit de ruimte en u ziet, dat
de deuren onaangeroerd blijven. Nu ben ik in de kast
en neem het leitje. Nu heb ik het. Nu stijg ik er mee op.”
Ik snelde naar de kast en trok de deur open. Eén van de
kasleitjes was weg. Met een spotachtigen lach verdween
de vreemdeling in de andere hoek van de kamer en
terzelfdertijd lag het kasleitje op de vloer. Ik nam het
op. Geen twijfel, het was het vermiste kasleitje.
Ik kreunde van ontzetting. Ik begon te twijfelen, of ik
niet mijn verstand verloren had. Maar de vreemdeling
ging verder: “Nu zult u toch zeker inzien, dat alleen
mijn verklaring en geen andere voor dit verschijnsel
past. Wat u gesloten ruimten noemt, zijn in werke-
lijkheid open plekken. Wat u de ruimte noemt, is in
werkelijkheid niets dan een groot vlak. Ik ben in de
ruimte en zie neer op het inwendige van de dingen,
waarvan u alleen de buitenkant ziet. U zelf zou dit vlak
kunnen verlaten, als u de nodige wilskracht kon
bijeenrapen. Een lichte op- of neerwaartse beweging
zou u in staat stellen, alles te zien, wat ik kan zien. Hoe
hoger ik stijg, en hoe verder ik mij van uw vlak
verwijder, hoe meer ik kan zien. Maar ik zie het dan
natuurlijk op een kleinere schaal. Bij voorbeeld, terwijl
ik nu stijg, kan ik uw buurman, den Hexagoon, en zijn
gezin in hun respectievelijke vertrekken zien. Nu zie ik
het inwendige van den schouwburg, tien deuren hier
vandaan. De toeschouwers vertrekken juist. Aan de an-
dere kant zie ik een Cirkel in zijn studeerkamer met
zijn boeken zitten. Nu zal ik naar u terugkeren. Wat
zou u er van zeggen, als ik u als proef op de som een
112
duw gaf, een heel zachte duw, net in uw maag. Ik zal u
niet ernstig zeer doen. De lichte pijn, die u misschien
zou lijden, kan niet vergeleken worden bij het geestelijk
voordeel, dat u er uit zult trekken.”
Nog voor ik een woord van tegenspraak kon doen
horen, voelde ik een vlijmende pijn in mijn binnenste en
een demonische lach scheen uit mijn gewanden voort te
komen. Een ogenblik later had de hevige pijn
opgehouden, niets achterlatend dan een knagend
gevoel. En de vreemdeling kwam weer te voorschijn en
zei, terwijl hij gaandeweg in grootte toenam: "Zo, ik
heb u toch niet erg bezeerd, wel? Als u nu nog niet
overtuigd bent, dan weet ik niet, wat u wel overtuigen
zal. Wat zegt u er van?" Mijn besluit was genomen. Het
scheen mij onduldbaar, dat ik het kon verduren,
onderhevig te zijn aan de willekeurige bezoeken van een
tovenaar, die mij zo parten kon spelen, zelfs tot in mijn
binnenste. Kon ik hem maar op een of andere manier
aan den muur nagelen tot er hulp kwam opdagen.
Nog eens stootte ik mijn hardste hoek tegen hem aan en
terzelfdertijd wekte ik het hele huisgezin door mijn
kreten om hulp. Ik geloof, dat op het ogenblik van mijn
aanval de vreemdeling beneden ons vlak was gezonken
en werkelijk moeite had om te stijgen. In elk geval bleef
hij onbewegelijk. Ik dacht het geluid van naderende
hulp te horen. Met verdubbelde kracht drukte ik tegen
hem aan en ging voort met om hulp te gillen. Een
stuipachtige rilling doorliep den bol. "Zo moet het
niet," meende ik hem te horen zeggen, "òf hij moet
naar rede luisteren, òf ik moet mijn toevlucht nemen tot
113
het laatste hulpmiddel dat mij ten dienste staat. Toen,
mij op een luide toon toesprekende, riep hij haastig:
"Luister, geen vreemde moet ervaren, wat u hebt
ervaren. Stuur uw vrouw meteen weg, voor zij de
kamer binnenkomt. De leer van de drie afmetingen
moet niet ontwijd worden. De vruchten van duizend
jaar wachten moeten zo niet weggeworpen worden. Ik
hoor haar komen. Terug! terug! Weg van mij, of u moet
meegaan, waarheen weet u niet, naar het wereld van de
drie afmetingen.”
"Dwaas! Idioot! Onregelmatige!" riep ik uit, "nooit zal
ik je loslaten: dat heb je nu van je voor-de-gek-
houderij" “O, moet het zo ver komen?!” zei de
vreemdeling, kennelijk boos. “Ga dan uw noodlot
tegemoet! Uit uw vlak gaat u: één, twee, drie: 't is
gebeurd!"
114
15. Hoe ik in de Ruimtewereld kwam
en wat ik daar zag.
Een onuitsprekelijke ontsteltenis greep mij aan. Er was
eerst duisternis, toen een duizelig, ziekelijk gevoel in
mijn blik, dat niet op zien leek. Ik zag een lijn, die geen
lijn was. Ik zag ruimte, die geen ruimte was. Ik was
mijzelf en niet mijzelf. Toen ik mijn stem terug vond,
gilde ik luid in zielsangst: "Dit is waanzin of de hel!
"Noch het een, noch het ander," antwoordde kalm de
stem van Bol, "het is kennis, het is drie afmetingen:
open nog eens uw oog en probeer bedaard te kijken."
Ik keek, en zie een nieuwe wereld! Daar stond voor mij,
zichtbaar belichaamd, al wat ik te voren had afgeleid,
vermoed, gedroomd van volmaakt cirkelvormige
schoonheid. Wat het middelpunt van de vreemdeling
scheen, lag open voor mijn blik. En toch kon ik geen
hart, noch longen, noch aderen zien. Het was slechts een
prachtig, harmonisch iets, waarvoor ik geen woorden
had. Maar u, mijn lezer in de Ruimtewereld, zou het
het oppervlak van een Bol noemen. In de geest
neerknielend voor mijn gids, riep ik: "Hoe komt het, o
goddelijk ideaal van volkomen liefelijkheid en wijsheid,
dat ik uw binnenste zie en toch uw hart, uw longen, uw
aderen, uw lever niet kan onderscheiden?” “Wat u
meent te zien, ziet u niet," hernam hij. "Het is u, noch
enig ander wezen gegeven om mijn inwendige delen te
aanschouwen. Ik ben van een ander geslacht van
wezens dan die in Vlakland. Als ik een Cirkel was, dan
kon u nu mijn ingewanden onderscheiden. maar ik ben
115
een wezen, zoals ik vroeger heb meegedeeld,
samengesteld uit vele cirkels, vele in één, in deze wereld
een Bol genaamd. En evenals de buitenzijde van een
kubus een vierkant is, zo stelt de buitenzijde van een
bol schijnbaar een cirkel voor.”
Hoewel ik verbijsterd was door de raadselachtige
woorden van mijn leermeester, ergerde ik mij er niet
meer aan. Ik vereerde hem, in stille aanbidding. Hij
vervolgde met meer zachtheid in zijn stem: "Kwel u
niet, als u niet dadelijk de diepere geheimenissen van de
Ruimtewereld begrijpt. Langzamerhand zal u een licht
opgaan. Laten wij beginnen met een blik terug te
werpen op het gewest, vanwaar u kwam. Keer een
ogenblik met mij terug naar de vlakten van Vlakland.
En ik zal u dat tonen, waarover u zo dikwijls
geredeneerd en gedacht hebt, maar wat u nooit met uw
ogen hebt aanschouwd: een zichtbare hoek."
,,0nmogelijk!" "riep ik, maar de Bol ging voorop en ik
volgde als in een droom, tot nog eens zijn stem mij tot
staan bracht: "Kijk daar, en zie uw eigen vijfzijdige
huis en al wat er in is." Ik keek naar beneden en zag
met mijn lichamelijk oog al die huiselijke
bijzonderheden, die ik tot hiertoe mij alleen met
verstand had kunnen voorstellen. En hoe armzalig en
duister was het door voorstelling verkregen beeld in
vergelijking met de werkelijkheid, die ik nu aan-
schouwde!
Mijn vier zoons rustig slapend in de noordwestelijke
kamers, mijn twee ouderloze kleinzoons in het zuiden,
de bedienden, de butler, mijn dochter, allen in hun
116
respectievelijke vertrekken. Alleen mijn lieve vrouw,
ongerust over mijn lange afwezigheid, had haar kamer
verlaten. Ze zwierf in de vestibule rond, angstig mijn
terugkomst verbeidend. Ook de huisknecht,
opgeschrikt door mijn kreten, was zijn kamer
uitgegaan. Onder voorwendsel van te onderzoeken, of
ik ergens flauw was gevallen, gluurde hij in de grote
kast van mijn studeerkamer. Dit alles kon ik nu zien, in
plaats van het alleen maar later te merken. En
naarmate wij naderbij kwamen, kon ik zelfs de inhoud
van mijn kast onderscheiden en de twee doosjes met
geld en de beide kasleitjes, waarvan de Bol had ge-
sproken.
Geroerd door de wanhoop van mijn vrouw, wilde ik
naar beneden springen, om haar gerust te stellen, maar
ik was niet in staat mij te verroeren. "Maak u niet
ongerust over uw vrouw," zei mijn gids, "zij zal niet
lang in angst worden gelaten. Laten wij intussen
Vlakland eens verder bekijken.” Weer voelde ik mij
door de ruimte stijgen. Het was juist, zoals de Bol had
gezegd. Hoe verder wij ons verwijderden van het voor-
werp, dat wij beschouwden, des te uitgestrekter werd
het gezichtsveld. Mijn geboortestad met het inwendige
van elk huis en elk schepsel daarin, zijn innerlijk, zijn
dromen en gedachten, lagen in miniatuur open voor
mijn blik. Wij stegen hoger en zie, de gehelmen van de
aarde lagen open en bloot voor mij. Met ontzag vervuld
bij het gezicht van de verborgenheden van de aarde,
aldus ontsluierd aan mijn onwaardig oog, zei ik tegen
mijn metgezel: "Zie ik ben geworden als een god. Want
117
de wijze mannen in ons wereld zeggen, dat alle dingen
te zien, of zoals zij het uitdrukken, alziendheid, een
eigenschap is van God alleen." Er was iets als spot in de
stem van mijn leermeester, toen hij ten antwoord gaf.
"Is dat werkelijk zo?"
Ik. “Is dan alziendheid een attribuut van anderen
behalve van goden?”
Bol. “Dat weet ik niet. Maar maakt deze alziendheid,
zoals u haar noemt - in de Ruimtewereld is het woord
minder gebruikelijk - u rechtvaardiger, barmhartiger,
minder zelfzuchtig, liefderijker?
Ik. "Barmhartiger, liefderijker? Maar dat zijn de
eigenschappen van vrouwen! En wij weten, dat een
Cirkel een hoger wezen is, omdat kennis en wijsheid
meer te achten zijn dan alleen maar liefde.”
Bol. “Het is niet aan mij, om de menselijke vermogens
in te delen naar hun waarde. Doch velen van de beste en
grootste wijsgeren in de Ruimtewereld hebben een
hogere dunk van het gemoed. Zij verwachten meer van
uw eenvoudige Rechte Lijnen dan van uw geprezen
Cirkels. Maar genoeg hierover. Kijk daar; kent u dat
gebouw?”
Ik keek en in de verte zag ik een onmetelijk polygonaal
gebouw. Daarin herkende ik de algemene vergaderzaal
van de Staten van Vlakland en zo merkte ik, dat ik de
grote hoofdstad naderde. Het is omringd door dichte
rijen van pentagonale gebouwen. De straten daar
daartussen ken ik "Hier dalen wij neer," zei mijn gids.
Het was nu morgen geworden, het eerste uur van de
eerste dag van het tweeduizendste jaar van onze
118
jaartelling. Naar met een traditie van vervlogen tijden,
vergaderden de hoogste Cirkels van het koninkrijk in
plechtig conclaaf, net zoals zij vergaderd hadden op het
eerste uur van de eerste dag van het jaar Nul en van het
jaar Duizend. De notulen van de vorige vergadering
werden nu gelezen door iemand, dien ik meteen
herkende als mijn broer. Hij was een volkomen
Symmetrisch Vierkant en griffier van de Hoge Raad.
Daarin werd bij elke gelegenheid vermeld:
"Overwegende, dat de staten verontrust waren
geworden door verscheidene slecht gezinde personen,
die voorgaven openbaringen van een andere wereld te
hebben ontvangen en die, bewerend, bewijzen te
kunnen leveren, zowel zichzelf als anderen tot waanzin
opwonden, heeft de Grote Raad met eenparige
stemmen, dat op de eerste dag van elk millennium
bijzondere instructies worden gezonden aan de
prefecten in alle districten van Vlak1and, om een
onderzoek in te stellen naar personen, die op een
dwaalspoor verkeeren en, zonder een wiskundig
onderzoek, onder hen alle Gelijkbenigen te executeren,
van welke stand ook, elke Regelmatige Driehoek
gevangen te zetten, elk Vierkant of Pentagoon naar het
districts krankzinnigengesticht te brengen, en iedereen
van hogere rang te arresteren en naar de hoofdstad te
sturen, om door den Raad gevonnisd te worden.”
"U hoort uw lot", zei de Bol tegen mij, terwijl de Raad
nu voor derde maal uitdrukkelijk het besluit
uitvaardigde. "Dood of gevangenschap wacht de
Apostel van de leer van de drie afmetingen.”
119
"Toch niet," hernam ik, "de zaak is mij nu zo helder,
de aard van de ware ruimte zo tastbaar, dat ik, naar het
mij voorkomt, haar een kind aan het verstand kan
brengen. Sta mij alleen maar toe, op dit ogenblik neer
te dalen, en hen in te lichten" "Nog niet," zei mijn gids,
"de tijd daarvoor komt nog wel. Ondertussen moet ik
mijn zending volbrengen. Blijft u zo lang waar u nu
bent.”
Dit zeggende, sprong hij met grote behendigheid in de
zee (als ik haar zo mag noemen) van Vlakland, juist in
het midden van de kring van de Raadsheren, en liet
zich daar een eindje in het oppervlak zakken. "Ik
kom”, zo riep hij, "om u te verkondigen, dat er een
wereld met drie afmetingen bestaat.”
Ik kon verscheidene van de jongere Raadsheren zien
terugdeinzen in kennelijke ontsteltenis, terwijl de
cirkelvormige doorsnede van de Bol voor hen in wijdte
toenam. Maar op een teken van de voorzittenden Cirkel
- die niet de minste onrust of verbazing toonde -
stormden zes gelijkbenigen van een lage soort uit zes
verschillende hoeken op den Bol los. "Wij hebben
hem," riepen zij, "neen, - ja; wij hebben hem nog! Daar
gaat hij! Hij is weg!"
"Mijne heren", zei de voorzitter tot de jongere Cirkels
van de Raad, "er bestaat niet de minste reden voor
verbazing. De geheime archieven, waartoe alleen ik
toegang heb, delen mij mee, dat een gelijksoortig
voorval plaats had bij de aanvang van de laatste twee
millennia. U zult natuurlijk niets van deze humbug
buiten de vergaderzaal vertellen.” Zijn stem
120
verheffend, riep hij toen de wacht op: "Breng de
politie-agenten in arrest, leg ze het zwijgen op, u kent
uw plicht" Die ongelukkige en onwillekeurige getuigen
van een staatsgeheim, mochten dat niet kunnen
openbaren. Nadat hij de arme politieagenten aan hun
noodlot had overgeleverd, sprak hij de raadsheren
weer toe: "Mijne heren, daar er voor deze zitting niets
meer aan de orde is, blijft mij slechts over, u een
gelukkig nieuwjaar te wensen." Voor dat hij heenging,
gaf hij de griffier, mijn beste, maar heel ongelukkige
broer, enigszins uitvoerig zijn oprecht leedwezen te
kennen. Hij moest hem tot levenslange gevangenschap
veroordelen, in het belang van de geheimhouding en in
overstemming met vroegere besluiten. Maar hij voegde
er aan toe, dat het hem genoegen deed, zijn leven te
kunnen sparen, tenzij hij ooit melding maakte van het
voorval van die dag.
121
16. Ik wil steeds meer weten en zien.
Toen ik mijn arme broer zag wegleiden naar de
gevangenis, probeerde ik omlaag te springen in de
Raadskamer. Ik wilde voor hem tussenbeide komen.
Ten minste wilde ik hem vaarwel zeggen. Maar ik
merkte, dat ik van mijzelf geen kracht had, om te
bewegen. Ik was volkomen afhankelijk van den wil van
mijn gids. Die zei op sombere toon: "Wees niet bezorgd
voor uw broer, hoogstwaarschijnlijk zult u naderhand
ruimschoots de tijd hebben, om hem uw deelneming te
betuigen. Volg mij." Nog eens stegen wij op in de
ruimte.
"Tot nu toe," zei de Bol, "heb ik u niets dan vlakke
figuren en het inwendige ervan laten zien. Nu moet ik u
met lichamen in kennis brengen en u het patroon
ontvouwen, waarnaar zij zijn opgebouwd." Hij toonde
mij een groot aantal kaarten. Kijk, al die losse
vierkante kaarten, ik leg er één op een andere, niet
zoals u dacht, ten noorden van de andere, maar op de
ander. Nu een tweede, een derde. En zo bouw ik een ‘li-
chaam’ op van een stapel kaarten of vlakken, even-
wijdig met elkaar. Nu is het ‘lichaam’ klaar, net zo
hoog als het lang en breed is; wij noemen dat een
kubus."
De stapel kaarten lag zo, dat één hoek van de stapel
naar mij toe gericht was. En daar wij er aan gewend
zijn om naar lijnen te kijken, en niet naar vlakken, zag
ik er geen bovenkant en zijkanten van, maar alleen de
omtrek. Dat was een onregelmatige rechthoek, waarvan
122
de bovenste en onderste lange zijden naar boven en
naar onderen toe geknakt waren.
"Neem mij niet kwalijk," zei ik weer, “maar in mijn
oog schijnt het een Onregelmatige Figuur. En het
binnenste er van ligt open voor mijn blik. Met andere
woorden, ik zie, dunkt mij, geen lichaam, maar een
vlak. En het is er één, dat wij in PIatwereld afleiden uit
zijn zijlijnen. Maar het is zo verregaand onregelmatig,
dat het een monsterachtige misdadiger voorstelt. Het
gezicht alleen al vind ik naar om naar te kijken.”
"Heel juist," zei de Bol; “het lijkt u een vlak te zijn,
omdat u niet gewend bent aan licht, schaduw en
perspectief. Ook een Hexagoon lijkt in Vlakland op een
rechte lijn voor iemand, die de kunst van ge-
zichtsherkenning niet machtig is. Maar in
werkelijkheid is het een lichaam, zoals u door de tastzin
gewaar zult worden.” Hij liet mij toen de kubus
betasten. En ik vond uit, dat dit wonderlijke wezen
inderdaad geen vlak was. Het was een lichaam, dat
begaafd was met zes vlakken en acht hoeken, daar
zijden en hoekpunten genoemd. Ik herinnerde mij het
gezegde van de Bol, dat juist een schepsel als dit zou
worden voortgebracht door een vierkant, als het zich in
de ruimte evenwijdig met zichzelf bewoog. Het idee, dat
zo’n onbeduidend schepsel als ik in zekere zin de
voortbrenger kon worden genoemd van zo’n hoog-
afstammeling, deed mij bijzonder goed. Maar nog kon
ik niet ten volle de betekenis vatten van wat mijn
leermeester mij had gezegd over ‘1icht, schaduw en
perspectief'. Aarzelend legde ik hem het voor.
123
Moest ik de verklaring van Bol over deze dingen, hoe
beknopt en helder die ook was, weergeven, het zou een
bewoner van de Ruimtewereld gaan vervelen. Want die
weet al die dingen al. Het zij voldoende te vermelden,
dat zijn betoog inderdaad helder was. Ook deed hij
daartoe voorwerpen en verlichting van plaats
veranderen. Hij stond mij zelfs toe, de verschillende
voorwerpen en zelfs zijn eigen gewijde persoon te be-
tasten. Ten slotte was alles volkomen duidelijk voor mij,
zodat ik nu makkelijk een cirkel van een bol kon
onderscheiden, een vlakke figuur van een lichaam. Dit
was de climax, het Paradijs, van mijn vreemde‚
avontuurlijke geschiedenis.
De Bol zou graag zijn lessen hebben voortgezet, door
mij in te wijden in de vorm van allerlei regelmatige
lichamen, cilinders, kegels, piramiden, tetraedums,
hexaedrums en bollen. Maar ik waagde het, hem in de
rede te vallen. Niet dat ik al genoeg had van de
wetenschap. Integendeel, ik smachtte naar nog groter
en groter teugen, dan hij mij aanbood. En zo ontspon
zich een volgende samenspraak. Die verliep eerst min-
der bevredigend. Maar ten slotte leidde het toch tot het
doel, maar nu een doel, dat ìk gesteld had.
"Neem mij niet kwalijk," zei ik, "u, die ik niet langer
zou moeten toespreken als de volmaking van al wat
schoon is, maar verwaardig u, om uw dienstknecht een
blik in uw binnenste te gunnen."
Bol. "Mijn wat?"
Ik. "Uw binnenste, uw maag, uw ingewanden, uw
innerlijk."
124
Bol. "Waarom dat onsmakelijke, onbescheiden
verzoek? En wat bedoelt u met uw gezegde, dat ik niet
meer de volmaking ben, van al wat schoon is?".
Ik. “Excellentie! U zal ik altijd, overal en in alle
afmetingen mijn priester, wijsgeer en vriend noemen.
Maar uw wijsheid heeft mij leren opzien tot Eén, die
zelfs nog groter en schoner is dan u. En Hij moet
inderdaad de Volmaking Zelf zijn! U, ver boven alle
vormen in Vlakland verheven, verenigt veel cirkels in
één. Zo moet er ongetwijfeld boven u Eén staan, die veel
bollen verenigt in één Verheven Bestaan, dat zelfs de li-
chamen in de Ruimtewereld overtreft. Wij, die nu in de
Ruimte zijn, zien op Vlakland neer en zien het
inwendige van alle dingen daar. Zo bestaat er zeker nog
boven ons een of ander, hoger gewest. Dat moet een nog
ruimere Ruimte, een nog meer afmetelijke
afmetelijkheid zijn. Daarheen zult u mij vast en zeker
willen voeren. Van dat gunstige standpunt, zullen wij
dan samen neerzien op het omliggende binnenste van de
lichamelijke dingen van uw wereld. Daar zullen uw
eigen ingewanden en die van uw verwante bollen, en uw
en hun innerlijk bloot liggen voor de blik van de arme,
dolende pelgrim uit Vlakland, aan wie reeds zoveel is
gegeven.”
Bol. “Ba! Lariekoek! Genoeg van dien prietpraat! De
tijd is kort. Er blijft nog veel te doen, vóór u geschikt
bent, om de leer van de drie afmetingen te verkondigen
aan uw in stikdonkere duisternis van onwetendheid
gehulde landgenoten in Vlakland.”
Ik. “Och neen, genadige meester, ontzeg mij niet, wat
125
zeker in uw vermogen is te volbrengen. Sta mij slechts
één blik toe in uw binnenste, en ik ben u voor altijd vol-
daan. Ik zal voortaan steeds uw gehoorzame leerling,
uw eeuwige slaaf zijn. Ik zal bereid zijn,om al uw
leringen aan te nemen en mij te voeden met de
woorden, die van uw lippen zullen vloeien.”
Bol. “Nou ja, om u tevreden te stellen en tot zwijgen te
brengen, zal ik u meteen zeggen, dat ik u graag zou
tonen wat u verlangt, als ik dat kon. Maar dat kan ik
niet. Zou u willen, dat ik mijn maag het binnenst buiten
keerde voor u?”
Ik. “Maar mijn heer, door mij mee te nemen naar het
wereld van drie afmetingen, zag ik vandaar de figuren
van Vlakland, de Vierkanten evenals de Cirkels, niet
alleen van opzij als lijnen, maar kon ik van boven af
binnen hun omtrek kijken. Zo hebt u mij de inge-
wanden van al mijn landgenoten in het wereld van twee
afmetingen laten zien. Wat is er nu eenvoudiger, dan nu
uw dienaar mee te nemen op een tweede reis naar de
gezegende gewesten van de vierde afmeting. Daar zal ik
dan met hem neerzien op die wereld van drie
afmetingen. Ik zal daar het inwendige van elk
drieafmetelijk huis zien, de verborgenheden van de
volle aarde, de schatten in de mijnen van de
Ruimtewereld en de ingewanden van ieder lichamelijk
levend wezen, ja, zelfs het innerlijk van U, de aan-
biddelijke Bollen.”
Bol. “Maar waar is die wereld van vier afmetingen
dan?”
Ik. “Dat weet ik niet, maar mijn leermeester zeker wel.”
126
Bol. “Ik ook niet. Zo’n wereld bestaat niet. Zelfs het
denkbeeld is totaal onmogelijk.”
Ik. “Niet onbegrijpelijk voor mij, Excellentie, en
daarom nog minder onbegrijpelijk voor mijn meester.
Doch neen, ik wanhoop niet. Hier in dit gewest van drie
afmetingen, kan de kunst van uwe Excellentie de vierde
afmeting toch wel zichtbaar voor mij maken?! De
bekwaamheid van mijn leermeester heeft net zo in de
wereld van twee afmetingen de ogen van zijn blinde
dienaar geopend voor de voor mij onzichtbare aanwe-
zigheid van de derde afmeting.
Laat mij het nog eens herhalen. Werd mij niet geleerd
dat, als ik uit het zien van een lijn het bestaan van een
vlak uit afleidde, ik in werkelijkheid een derde, voor
mij onkenbare afmeting zag? En die was niet dezelfde
als helderheid van iets, maar werd ‘hoogte’ genoemd.
Volgt daar nu niet uit, dat in dit gewest, als ik uit het
zien van een vlak het bestaan van een lichaam afleid, ik
in werkelijkheid een vierde, onkenbare afmeting zie?
En die zou dan niet dezelfde zijn als de kleur van iets,
maar op zichzelf bestaand, hoewel voor u niet
waarneembaar en niet voor opmeting vatbaar?
Bovendien hebben wij het argument van de analogie
van figuren.”
Bol. “Analogie! Onzin! Welke analogie?”
Ik. “Uw Excellentie stelt zijn dienaar op de proef, om te
zien, of hij zich de openbaringen herinnert, die hem zijn
meegedeeld. Maar lach mij niet uit, Excellentie, ik
smeek u. Ik verlang alleen naar meer kennis.
Ongetwijfeld kunnen wij die andere, hogere
127
Ruimtewereld nu niet zien, omdat wij geen oog in onze
maag hebben. Maar het koninkrijk Vlakland bestond
toch, hoewel die arme kleine vorst van Lijnland zich
noch rechts, noch links kon wenden, om het te zien. En
vlakbij Vlakland, ja, vlakbij mij, in aanraking met mij,
bestond de wereld van drie afmetingen. Maar, ik,
blinde, onwetende nieteling, had niet de mogelijkheid,
om het te betasten. En in mijn eigen vlak, wat voor mij
mijn binnenste, mijn innerlijk was, had ik geen oog, om
het waar te nemen. Zo moet er in de onmiddellijke
nabijheid van uw wereld van drie afmetingen een
wereld van vier afmetingen zijn, die mijn heer alleen
zou kunnen zien met een innerlijk oog van zijn ziel. Dat
die bestaan moet, heeft mijn heer zelf mij geleerd. Of
kan hij vergeten zijn, wat hijzelf zijn dienstknecht
meedeelde?
Bracht niet in de sfeer van één afmeting, een bewegend
punt een lijn voort met twee uiteinden? Bracht niet in
de sfeer van twee afmetingen een bewegende lijn, een
vierkant voort met vier hoekpunten? Bracht niet in de
sfeer van drie afmetingen een bewegend vierkant - zag
ik het niet met mijn eigen oog - dat gezegend wezen, de
kubus voort met acht hoekpunten? Zal nu niet in een
sfeer van vier afmetingen de beweging van een kubus,
in een richting die wij niet kennen of kunnen aanwijzen
of beschrijven, uitlopen op een nog heerlijker samenstel
met zestien hoekpunten? Arme analogie, jammer voor
de vooruitgang van de waarheid, als het niet zo is!
Aanschouw de onfeilbare bevestiging door de reeks: 2,
4, 8, 16. Is dit niet een meetkundige reeks? Is dit niet –
128
als ik de eigen woorden van uw Excellentie mag
aanhalen - "volstrekt ingevolge de analogie”? En wat
leerde mijn heer mij? Evenals een lijn wordt begrensd
door twee uiteinden ervan, wordt een vierkant begrensd
door vier lijnen, en dus een kubus door de zes vlakken
daarvan? Zowel de vorm als de eigenschap daarvan
gaan steeds één trap hoger, maar de eigenschap blijft
steeds één trede onder de Vorm. En aanschouw nu weer
tot bevestiging de reeks: 2, 4, 6. Is dit niet een
rekenkundige reeks? Volgt hieruit nu niet noodzakelijk,
dat de nog heerlijker opvolger van die heerlijke kubus
in het wereld van vier afmetingen door acht kuben
moet worden ingesloten. En is dit niet ook, zoals mijn
heer mij heeft leren geloven, "volstrekt ingevolge de
analogie”?
O, Excellentie, Excellentie, zie, ik geef mij in
vertrouwen over aan veronderstellingen. Want de feiten
ken ik niet. Maar ik beroep mij op u, om mijn logische
vermoedens te bevestigen of te ontkennen. Als ik het
mis heb, dan geef ik het op. Dan zal ik niet langer naar
een vierde afmeting vragen. Maar als ik gelijk heb, dan
zal mijn heer toch naar rede willen luisteren?!
Daarom vraag ik: is het in het verleden gebeurd of niet,
dat uw landgenoten ook personen van hogere orde dan
zijzelf hebben zien afdalen? Waren dat personen, die
gesloten kamers binnen kwamen zonder deuren of
vensters te openen, even als Uwe Excellentie de mijne
binnentrad. En konden ook zij niet naar willekeur
verschijnen in voor u zichtbare vormen, wat in uw
wereld wil zeggen 'lichamen'? En konden zij ook niet
129
naar willekeur verdwijnen? Van het antwoord op deze
vraag ben ik bereid alle verder onderzoek te laten
afhangen. Ontken het, en ik zal verder -zwijgen.
Verwaardig mij slechts met een antwoord.”
Bol. (na. een pauze.) “Er wordt wel melding van
gemaakt, maar de mensen zijn het niet eens over de
feiten. En zelfs zij, die de feiten toegeven, verklaren ze
op verschillende wijzen. Maar in elk geval, hoe groot
ook het aantal verschillende verklaringen mag zijn, niet
één heeft dat verklaard met de theorie van een vierde
afmeting. Staakt daarom als 't u blieft die beuzelpraat,
en laten wij tot ernstiger zaken terugkeren.”
Ik, opgewonden: “Ik was er bijna zeker van!! Ik was
zeker, dat mijn vermoedens bewaarheid zouden
worden. En nu, heb geduld met mij en beantwoord mij
nog één vraag, beste van alle leermeesters! Zij, die zo
verschenen - niemand weet vanwaar - en weer
verdwenen - niemand weet waarheen - hebben zij ook
hun doorsnede samengetrokken en zijn zij toen op
enigerlei wijze verdwenen in die nog ruimere Ruimte?
Daarheen smeek ik u nu mij te geleiden!”
Bol. (gemelijk) “Zij zijn verdwenen, zeker - als zij ooit
zijn verschenen. Maar de meeste mensen zeggen, dat dit
visioenen waren, die voortkwamen uit de gedachte - u
zult me niet verstaan - uit het brein, in uw Vlaklandse
taal gezegd: uit de verwarde hoekigheid, van de ziener.”
Ik. “Zeggen zij dat? 0, geloof hen niet. Of, als die
andere Ruimte inderdaad in werkelijkheid in uw
wereld als een Gedachtenwereld ervaren wordt, is dan
die hogere wereld niet tenminste in principe, of in
130
aanleg aanwezig in ue gedachten, of daardoor
vertegenwoordigd. Zijn uw gedachten dan misschien
een doorgang naar die nog ruimere wereld? Breng mij
dan naar dat gezegende gewest. Daar zal ik dan in
gedachten het binnenste van alle voorwerpen en het
innerlijk van alle levende wezens kunnen zien. Daar zal
voor mijn verrukt oog een kubus bewegen in een heel
nieuwe richting, maar stipt volgens analogie, zodat
ieder deeltje van zijn binnenste door een nieuw soort
ruimte zal gaan met een eigen spoor. Dat zal een nog
meer volmaakte volmaking voortbrengen met zestien
over-lichamelijke hoekpunten en acht lichamelijke
kuben tot oppervlak.
En als wij eenmaal daar zijn, zullen wij dan onze
opwaartse tocht staken? Zullen wij in dat gezegende
gewest van vier afmetingen op de rand van de vijfde
stilhouden, en er niet binnengaan? O neen! Laten wij
liever besluiten, dat ons verlangen naar volmaaktheid
een hogere vlucht zal nemen met onze lichamelijke
opgang. Dan, bezwijkend voor onze geestelijk streven,
zullen de poorten van de zesde afmeting openvliegen,
daarna een zevende, vervolgens een achtste.
En zoals in Lijnland geen Vlakken passen en een
Lijnlander die niet kan zien, zoals in Vlakland geen
Lichamen passen en een Vlaklander die niet kan zien,
zou het niet zo kunnen zijn, dat Uwe Excellentie zich
niets hoger kan voorstellen dan 'lichamen', omdat dat
eenvoudig in uw wereld niet past?
En als wij bij de een of andere overgang naar een
hogere wereld te horen krijgen, dat wij om één of
131
andere reden het niet waardig zijn, om verder te gaan,
is het dan geen goed idee, om dit nu al te weten te
komen en het ons waardig te maken, of ons waardig te
laten maken door de Heer van die toch kennelijk
Allerhoogste wereld?!....”
Hoe lang ik zou zijn doorgegaan, weet ik
niet.Tevergeefs herhaalde Bol met een boze stem zijn
bevel tot stilzwijgen en bedreigde hij mij, als ik bleef
aandringen. Niets kon de stroom van mijn opgetogen
voorstellingen stuiten. Wellicht was ik te laken, maar ik
was werkelijk dronken van deze laatste teugen van de
waarheid, waarvan hijzelf mij had laten drinken. Het
einde liet echter niet lang op zich wachten.
Mijn woorden werden kort en goed afgebroken door
een gekraak buiten en een gelijktijdig gekraak binnen
in mij. Dat stuwde mij voort door de ruimte met een
snelheid, die het spreken belette. Naar omlaag, naar
omlaag, naar omlaag! Ik daalde snel, en wist, dat
terugkeer naar Vlakland mijn vonnis was. Eén blik, een
laatste nooit te vergeten blik, had ik op die treurige,
vlakke wildernis - die nu weer mijn heelal zou worden -
uitgespreid voor mijn oog. Toen --- duisternis overal!
Toen ten slotte een alles verdovende donderende knal.
En --- toen ik tot mijzelf kwam, was ik weer een gewoon
schuivelend Vierkant, in mijn studeerkamer thuis,
luisterend naar het "opgepast”, van mijn naderende
vrouw.
Ik had minder dan een minuut tijd voor nadenken.
Maar ik voelde instinctief aan, dat ik mijn ervaringen
voor mijn vrouw geheim moest houden. Niet dat ik voor
132
het ogenblik enig gevaar duchtte, dat zij mijn geheim
zou verraden. Maar ik weet, dat voor elke vrouw in
Vlakland het verhaal van mijn avonturen uit de aard
der zaak onbegrijpelijk moest zijn. Ik trachtte haar dus
gerust te stellen door het verzinsel, dat ik per ongeluk
gestruikeld was en bewusteloos was blijven liggen. In
onze wereld is de zuidwaartse aantrekking echter zo
gering, dat zelfs voor een vrouw mijn verhaal vreemd
en bijna ongelooflijk moest lijken. Maar mijn vrouw
heeft een gezond verstand, dat het gemiddelde van haar
sekse verre overtreft. Ook merkte ze wel, dat ik
buitengewoon zenuwachtig was. Ze ging er daarom niet
verder op in, maar concludeerde, dat ik dus ziek was en
rust nodig had. En ik was blij een voorwendsel te
hebben gevonden, om naar mijn eigen kamer te gaan.
Daar kon ik rustig nadenken over wat gebeurd was.
Toen ik eindelijk alleen was, overviel mij een gevoel van
slaperigheid. Maar vóór mijn ogen dicht vielen, trachtte
ik mij de derde afmeting voor te stellen. En meer in het
bijzonder probeerde ik mij het feit voor de geest te
brengen, dat een kubus gevormd kan worden door de
beweging van een vierkant. Het was mij niet zo dui-
delijk, als ik had gewenst. Maar ik herinnerde mij, dat
het moest zijn: ‘Opwaarts en toch niet noordwaarts”.
Ik besloot deze woorden te onthouden als de draad, die
mij steeds weer tot de oplossing moest brengen. Zo,
werktuigelijk de woorden ‘Opwaarts, doch niet noord-
waarts’ herhalend, viel ik in een gezonde slaap.
In mijn slaap had ik een droom. Ik meende nog eens
aan de zijde van de Bol te zijn. Zijn lichtende glans
133
duidde aan, dat hij zijn boosheid tegen mij had laten
varen en volkomen verzoend was. Hij vermaande mij,
om te streven naar hoger, en anderen daartoe op te
wekken. Hij was eerst boos geweest over mijn eerzucht,
om op te stijgen tot afmetingen boven die van de derde,
hij bekende het, maar sindsdien was hij tot beter inzicht
gekomen. Hij was niet te trots, om aan een leerling zijn
dwaling te bekennen. Toen ging hij mij inwijden in
geheimenissen hoger dan ik had ervaren. Hij toonde
mij, hoe boven-lichamelijke uitgebreidheden door de
beweging van lichamelijke te construeren zijn. En
dubbel-overlichamelijke komen tot stand door de
beweging van boven-lichamelijke. En dit alles gaat
‘stipt volgens de analogie', en wel door methoden, zo
eenvoudig, zo makkelijk, dat zij glashelder zouden zijn,
zelfs voor de laagste driehoek.
134
17. Ik leer de theorie van drie afmetingen
aan mijn kleinzoon.
Van nu af aan heb ik slechts de bijzonderheden te
vertellen van mijn treurige val, heel treurig, maar heel
zeker onverdiend! Want waarom zou de dorst naar
kennis worden opgewekt, om alleen teleurgesteld en
gestraft te worden? Mijn wilskracht deinst terug voor
de pijnlijke taak, om aan mijn vernedering terug te
denken. Toch wil ik dit en erger verduren. Als ik maar
enigszins in het binnenste van de vlakke en de lichame-
lijke mensheid een geest van verzet kan opwekken tegen
den waan, als zou het aantal van onze afmetingen
beperkt zijn tot twee, drie of enig ander getal beneden
het oneindige. Weg dus met alle persoonlijke
consideraties! Laat ik voortgaan tot het einde, zoals ik
begon, langs het effen pad van onpartijdige
geschiedschrijving, zonder verder uit te weiden, noch
vooruit te lopen. De zuivere feiten, de juiste woorden
zullen worden neer geschreven zonder enige
verandering. Zij zijn immers in vlammende letters in
mijn binnenste geschreven!? - Mogen de lezers oordelen
tussen mij en mijn noodlot!
Ik ontwaakte opgeruimd en begon na te denken over de
roemrijke loopbaan, die ik voor mij had. Ik wilde,
dacht ik, meteen een aanvang maken en geheel
Vlakland de blijde boodschap verkondigen. Zelfs aan
arbeiders en soldaten zou de leer der drie afmetingen
worden gepredikt. Ik wilde met mijn vrouw beginnen.
Maar juist toen ik het met mijzelf eens was over het
135
plan van mijn operatie, hoorde ik het geluid van
verscheiden stemmen op straat, die stilte bevalen. Toen
volgde een luide stem. Het was de proclamatie van een
heraut. Aandachtig luisterend, herkende ik de woorden
van het Raadsbesluit ter gelegenheid van het derde
millennium. Het gelastte, een ieder te arresteren,
gevangen te zetten, of ter dood te brengen, die de geest
van het volk zou verderven door misleiding, bewerende,
openbaringen uit een andere Wereld te hebben
ontvangen.
Ik dacht eens na. Dit gevaar was niet om mee te spotten.
Het zou beter zijn het te vermijden. Dat kon, door geen
melding te maken van mijn openbaring, maar het pad
van de bewijsvoering te bewandelen. Dat, scheen, wel
beschouwd, wel zo eenvoudig en zo afdoende. Ik zou er
niets bij verliezen, als ik het eerste middel liet schieten.
"Opwaarts, niet noordwaarts', was de sleutel voor het
hele betoog.
Het was mij alles vrij duidelijk voorgekomen, voordat
ik in slaap viel, en toen ik pas wakker was onder de
indruk van mijn droom, leek het zo glashelder als de
rekenkunde. Maar nu scheen het mij toch niet echt zo
voor de hand liggen. Hoewel mijn vrouw toevallig juist
dat ogenblik de kamer inkwam, besloot ik, nadat wij
een paar woorden van alledaagse conversatie hadden
gewisseld, niet met haar te beginnen. Ook mijn
Pentagonale zoons waren, hoewel mannen van karakter
en positie en artsen van niet geringe naam, maar niet
ver in de wiskunde. In dat opzicht leken zij ongeschikt
voor mijn doel. Maar het kwam mij voor, dat een jonge
136
leerzame Hexagoon met aanleg voor wiskunde een heel
passende leerling zou zijn. Waarom dan niet mijn
eerste proef te nemen met mijn kleine, vrolijke
kleinzoon. Die had met zijn toevallige opmerkingen
over de betekenis van 3³ de goedkeuring van de Bol
weggedragen. Als ik met hem, nog een jongen, de zaak
beredeneerde, zou ik volkomen veilig zijn. Want hij zou
niets afweten van de proclamatie van de Raad. Van
mijn zoons was ik niet zo zeker. Zo sterk hadden hun
vaderwereldsliefde en eerbied voor de Cirkels de
overhand op enkel blinde genegenheid. Zij zouden zich
misschien toch verplicht voelen, om mij aan de prefect
over te leveren, als zij uitvonden, dat ik in ernst de
oproerige ketterij van de derde afmeting staande hield.
Maar het eerste, wat mij te doen stond, was op één of
andere manier de nieuwsgierigheid van mijn vrouw te
bevredigen. Zij wilde natuurlijk weten, hoe de Cirkel
ons huis was binnengekomen en waarom hij dat
geheimzinnige onderhoud met mij had verlangd. Ik gaf
haar een doorwrocht verslag, zonder in bijzonderheden
te treden. Ook kwam dat verslag, naar ik vrees, niet zo
strict met de waarheid overeen, als mijn lezers in de
Ruimtewereld wel zouden wensen. En het doet mij
genoegen te kunnen zeggen, dat het mij lukte, haar te
overreden, stil tot haar huiselijke plichten terug te
keren. Zij kon mij tenminste geen enkele toespeling op
de wereld van drie afmetingen ontlokken. Dus zodra dit
achter de rug was, zond ik meteen om mijn kleinzoon.
Om de waarheid te zeggen, voelde ik, dat wat ik had
gezien en gehoord, mij op een vreemde wijze begon te
137
ontglippen. Het leek op het beeld van een verlokkende,
maar half onthouden, droom. En ik reikhalsde, om
mijn bekwaamheid te beproeven, en een eerste
bekeerling te maken.
Toen mijn kleinzoon de kamer in kwam, sloot ik
zorgvuldig de deur. Daarna zette ik mij naast hem neer.
Ik nam onze wiskundige leitjes, of, zoals u ze zou
noemen, lijnen. En ik zei hem, dat wij de les van
gisteren zouden hervatten. Ik onderrichtte hem er nog
eens over, hoe een punt door beweging in één afmeting
een lijn, en hoe een rechte lijn in twee afmetingen een
vierkant voortbrengt. Daarna zei ik met een gedwongen
glimlach: “En nu wilde jij, grappenmaker, mij wijs
maken, dat een vierkant op dezelfde wijze door
beweging opwaarts, niet noordwaarts, een andere
figuur kon voortbrengen, een soort over-vierkant met
drie afmetingen. Leg mij dat nog eens uit, jonge
vriend.”
Op dit ogenblik hoorden wij weer het "Hoort! Hoort!”,
van de heraut buiten op straat, voor hij het besluit van
de Raad afkondigde. Hoe jong hij ook is, mijn klein-
zoon was buitengewoon schrander voor zijn leeftijd. En
hij is opgevoed in volkomen eerbied voor het gezag van
de Cirkels. Hij doorzag de toestand danook met een
scherpe blik. Daarop had ik helemaal niet gerekend.
Hij bleef zwijgen tot de laatste woorden van de
proclamatie waren weggestorven. Toen barstte hij in
tranen uit, en zei hij: “Lieve grootpa, dat was maar een
grapje van mij. Ik had er natuurlijk volstrekt geen
bedoeling mee. Wij wisten toen ook niets van de nieuwe
138
wet. En ik geloof niet, dat ik iets heb gezegd over een
derde afmeting. En zeker heb ik geen woord gezegd
over ‘Opwaarts, niet noordwaarts’. Want dat zou onzin
zijn, nietwaar?! Hoe zou iets opwaarts en niet
noordwaarts kunnen gaan? Zelfs als ik een klein kindje
was, zou ik zo iets ongerijmds niet zeggen. Wat onnozel
is dat. Ha, ha, ha!"
"HeIemaal niet onnozel!” zei ik, uit mijn humeur
rakend. “Hier, bij voorbeeld. Ik neem dit vierkant”, -
en dit zeggend, greep ik een uitgesneden vierkant, dat
ik bij de hand had, "en verplaats het, zie je, niet
noordwaarts, maar --- ja, ik beweeg het opwaarts ---
dat is te zeggen niet noordwaarts, maar ik verplaats het
ergens heen --- niet precies zo, maar op een of andere
manier.” Hier bracht ik mijn redenering tot een slot
zonder zin. Ik zat het vierkant op een doelloze wijze
heen en weer te schudden, tot groot vermaak van mijn
kleinzoon. Hij schudde van het lachen, zoals hij nog
nooit had gedaan. Hij verklaarde, dat ik niet bezig was
hem les te geven, maar hem voor de gek te houden. Dit
zeggend, ging hij naar hij de deur, sloot hem open en
liep de kamer uit. En zo eindigde mijn eerste poging,
om een leerling te bekeren tot de leer van de drie
afmetingen.
139
18. Ik tracht de theorie der drie afmetingen
anders te verspreiden.
Mijn fiasco met mijn kleinzoon moedigde mij niet aan,
om mijn geheim aan andere leden van mijn gezin mee
te delen. Maar toch was ik daardoor er niet toe
gebracht, om te wanhopen aan mijn welslagen. Alleen
zag ik in, dat ik niet alleen moest vertrouwen op de
slagzin: ‘Opwaarts, maar niet noordwaarts’. Ik moest
liever proberen een bewijs te zoeken door het publiek
een duidelijk overzicht van het hele onderwerp voor te
leggen. Daarvoor scheen het nodig mijn toevlucht te
nemen tot schrijven.
Zo wijdde ik verscheidene maanden van afzondering
aan de samenstelling van een verhandeling over de
geheimenissen van de drie afmetingen. Die gaf ik de
titel: ‘Door Vlakland naar Gedachtenwereld’. Om zo
mogelijk de wet te ontduiken, sprak ik niet over een
werkelijk bestaande vierde afmeting, maar over een
denkbeeldig wereld, van waaruit in theorie een Figuur
kon neerzien op Vlakland en tegelijkertijd het
inwendige aller dingen kon zien. En daar zou het mo-
gelijk zijn, het bestaan te veronderstellen van een
Figuur, die wordt ingesloten door zes vierkanten, en die
acht hoekpunten bevat. Maar bij het schrijven van dat
boek voelde ik mij niet weinig gehinderd. Want ik kon
niet zulke tekeningen vervaardigen, als voor mijn doel
nodig waren. In onze wereld bestaan er natuurlijk geen
andere leien dan lijnen. En wij kunnen ook geen ander
tekeningen maken dan rechte lijnen, alle in één rechte
140
lijn. Ze zijn alleen te onderscheiden door verschil in
grootte en helderheid., Dus, toen ik mijn verhandeling
voltooid had, was ik er lang niet zeker van, dat velen
mijn bedoeling zouden vatten.
Intussen hing er een donkere wolk over mijn bestaan.
Alle genoegens maakten mij neerslachtig. Al wat zich
aan mijn oog voordeed, verleidde en verlokte mij tot
openlijk verraad. Want ik niet kon nalaten, wat ik in
twee afmetingen zag, te vergelijken met hetgeen het
werkelijk was, in drie afmetingen gezien. En ik kon mij
er met moeite van weerhouden, om die vergelijkingen
overluid te maken. Ook veronachtzaamde ik mijn
leerlingen en mijn eigen zaken. Ik gaf mij geheel over
aan de nabetrachting van de geheimenissen, die ik eens
had aanschouwd, doch nu aan niemand kon meedelen.
Daarbij vond ik die dagelijks moeielijker te voorschijn
te roepen, zelfs voor mijn eigen innerlijk oog. Eens,
ongeveer elf maanden na mijn terugkomst van de
Ruimtewereld, trachtte ik een kubus te zien met de
ogen dicht. Maar het lukte niet, en hoewel ik er later in
slaagde, was ik er toen toch niet helemaal zeker van dat
ik precies het origineel had tevoorschijn geroepen. En
dat ben ik naderhand nooit geweest.
Dit maakte mij mismoediger dan ooit. Ik wist, dat ik
een andere stap zou moeten zetten, doch welke, dat wist
ik nog niet. Ik voelde, dat ik graag mijn leven zou willen
opofferen, als ik daardoor de overtuiging bij anderen
had kunnen wekken. Maar als ik mijn kleinzoon niet
eens kon bekeren, hoe kon ik dan de hoogste en meest
ontwikkelde Cirkels hopen te overtuigen?
141
Toch was af en toe die geest te sterk over mij en gaf ik
lucht aan gevaarlijke uitingen. Ik werd al als heterodox,
zo niet als revolutionair beschouwd en ik was mij het
gevaar van mijn positie terdege bewust. Niettemin kon
ik mij bij tijden er niet van weerhouden, uit te barsten
in verdachte of half oproerige gezegden, zelfs in
gezelschap van de hoogste Polygonen en Cirkels. Er was
eens sprake van de behandeling van Monomanen. Die
beweren de macht te hebben, het inwendige aller
dingen te zien. Daarbij haalde ik het gezegde aan van
een oude Cirkel, die verklaarde, dat profeten en zieners
altijd door de meerderheid als gek worden beschouwd.
En ik kon niet nalaten bij gelegenheid mij
uitdrukkingen te laten ontglippen als ‘Het oog, dat het
binnenste aller dingen bespiedt’ en, ‘De wereld van
alziendheid’. Eén of tweemaal zelfs ontvielen mij de
verboden woorden ‘De derde en vierde afmetingen’.
Eindelijk maakte ik de maat van al mijn minder erge
onvoorzichtigheden vol. Het gebeurde op een
vergadering van ons plaatselijk Bespiegelend
Genootschap, gehouden in het paleis van de Prefect zelf.
Daar las een zeker heel onnozel lid een lang uit-
gesponnen stuk voor, waarin de redenen werden
opgegeven, waarom de Voorzienigheid het aantal
afmetingen tot twee had beperkt. Ik vergat mij zover,
dat ik daarna een nauwkeurig verslag gaf van mijn hele
ontmoeting met Bol. Ik vertelde over de reis naar de
Ruimte, naar de vergaderzaal in onze hoofdstad en toen
weer naar de Ruimte en van mijn thuiskomst en van al-
les, wat ik had gezien en gehoord, werkelijk of als
142
visioen. Eerst gaf ik nog voor, dat ik de denkbeeldige
ervaringen beschreef van een gefingeerde persoon.
Maar mijn enthousiasme dwong mij al spoedig om alle
vermomming af te werpen. En eindelijk vermaande ik
in een vurige slotrede al mijn toehoorders, zich van
vooroordeel te ontdoen en gelovigen te worden in de
derde afmeting.
Hoef ik te zeggen, dat ik meteen werd gearresteerd en
voor de Raad gebracht? De volgende morgen stond ik
op dezelfde plaats, waar slechts weinige maanden tevo-
ren de Bol in mijn gezelschap had gestaan. Mij werd
toegestaan, mijn verhaal te beginnen en te voltooien.
Men ondervroeg mij niet en viel mij ook niet in de rede.
Maar vanaf het begin af voorzag ik mijn lot. In de zaal
stond een wacht op post van hoger opgeleide
politieagenten met een hoekigheid van weinig of niets
beneden de 55°. Vóór ik mijn verdediging begon, beval
de president, dat deze afgelost zou worden. Dat
gebeurde met een mindere soort van 2° of 3°. Ik wist
maar al te goed, wat dat betekende. Ik zou ter dood
gebracht of gekerkerd worden. Maar mijn verhaal
moest voor de wereld geheim gehouden worden.
Daartoe zouden al de beambten, die het gehoord
hadden, tegelijk omgebracht worden. En met het oog
daarop wenste de president de goedkopere voor de
kostbaarder slachtoffers in de plaats te stellen.
Nadat ik mijn verdediging ten einde had gebracht,
waren sommige van de jongere Cirkels bewogen door
mijn klaarblijkelijke ernst. Toen de president dit
merkte, richtte hij twee vragen tot mij. De eerste was,
143
of ik de richting kon aanwijzen, die ik bedoelde, als ik
de woorden ‘Opwaarts en niet noordwaarts’ bezigde?.
De tweede was, of ik, behalve de opsomming van
denkbeel-dige zijden of hoeken, door een of andere
tekening of beschrijving de figuur kon aangeven, die ik
een kubus bliefde te noemen?
Ik verklaarde, dat ik niet meer kon zeggen, en dat ik
mijn hoop moest vestigen op de waarheid, die in het
eind zeker zou zegevieren.
De president antwoordde, dat hij helemaal van mijn
gevoelen was en dat ik niet beter kon doen. Ik moest tot
levenslange opsluiting worden veroordeeld. Maar als de
Waarheid wilde, dat ik uit de gevangenis zou komen,
om de wereld te bekeren, dan mocht men er veilig op
vertrouwen, dat de Waarheid dat zou bewerken.
Intussen zou mij geen leed overkomen, dan wat noodza-
kelijk was, om ontsnapping te beletten. En, tenzij ik het
voorrecht door wangedrag verloor, zou ik nu en dan
mijn broer mogen zien, die mij in de gevangenis was
voorgegaan.
Sindsdien zijn zeven jaar vervlogen en nog ben ik een
gevangene. Als ik de bezoeken van mijn broer er buiten
laat, weet ik mij van elk gezelschap uitgesloten, behalve
dat van mijn bewakers. Mijn broer is een van de beste
onder de Vierkanten, rechtschapen, gevoelig,
vriendelijk, en niet zonder broederliefde. Toch moet ik
bekennen, dat onze wekelijkse bezoeken ten minste in
één opzicht mij de bitterste smart veroorzaken. Hij was
er bij, toen de Bol zich vertoonde in de Raadskamer.
Hij zag de veranderende doorsneden van de Bol. Hij
144
hoorde verklaring van het verschijnsel, dat Bol toen
aan de Cirkels gaf. Sedert die tijd is er zeven jaar lang
bijna geen enkele volle week voorbijgegaan, zonder dat
hij van mij een herhaling hoorde van het deel, dat ik
heb gehad in die openbaring. Dat is steeds gepaard
gegaan met uitvoerige beschrijvingen van al de
verschijnselen in de Ruimtewereld en de argumenten
voor het bestaan van lichamelijke dingen, af te leiden
uit de analogie. Toch, ik schaam mij het te moeten
bekennen, mijn broer heeft de aard van de derde
afmeting nog niet gevat en belijdt openhartig zijn
ongeloof in het bestaan van een Bol.
Dus ik ben volslagen zonder bekeerlingen. Voor zover
ik kan nagaan, is de duizendjaarlijkse openbaring mij
gedaan zonder vrucht.
Toch leef ik in de hoop, dat deze gedenkschriften op
enigerlei wijze, ik weet niet hoe, hun weg mogen vinden
tot het gemoed van de mensheid in welke afmeting da-
nook. Het moge een geslacht van dissidenten
verwekken, die weigeren zich tot een beperkte
afmetelijkheid te laten beperken. Dat is mijn hoop in
mijn heldere ogenblikken.
Helaas, niet altijd is het zo. Zwaar weegt bij wijlen de
drukkende gedachte op mij, niet eerlijk te kunnen
zeggen, dat ik vertrouwd ben met de juiste gedaante
van de eens geziene, vaak betreurde Kubus. En in mijn
nachtelijke dromen vervolgt mij de geheimzinnige
slagzin ‘Opwaarts, niet noordwaarts’.
Het maakt deel uit van het martelaarschap, dat ik voor
de zaak van de Waarheid onderga, dat er tijden van
145
geestelijke zwakte zijn, dat Kuben en Bollen wegvliegen
naar den achtergrond van nauwelijks mogelijke
wezens; dat het land van één of geen afmeting, ja zelfs,
dat deze zelfde harde celmuur, die mij van mijn
vrijheid scheidt, deze zelfde leitjes, waarop ik schrijf, en
al de stoffelijke werkelijkheden van Vlakland zelf, niets
meer lijken te zijn dan het produkt van een ziekelijke
verbeelding, of het luchtige weefsel van een droom.
146
NAWOORD NAMENS VIERKANT
op kritiek van lezers van de eerste druk
(Voorbericht herziene 2e Engelse Editie).
Als mijn arme vriend in Vlakland de helderheid van
verstand had behouden, waarin hij deze memoires
begon te schrijven, zou ik hem nu in dit voorbericht
niet hoeven te vertegenwoordigen. Door mij wil hij ten
eerste zijn lezers en critici in de Ruimtewereld
bedanken. Hun waardering heeft onverwacht snel een
tweede druk nodig gemaakt. Ten tweede wil hij zich
verontschuldigen voor bepaalde vergissingen en
drukfouten. Daarvoor is hij echter maar gedeeltelijk
verantwoordelijk. En ten derde wil hij enkele
misvattingen corrigeren.
Maar hij is niet meer het Vierkant, dat hij eens was.
Jaren van gevangenschap en de nog zwaardere last van
niet geloofd te worden, hebben hun tol geëist. Dat,
gecombineerd met de natuurlijke achteruitgang van de
oude dag, hebben heel wat gedachten en ideeën uit zijn
geest gewist. Daarbij hoort ook veel van de
terminologie, die hij tijdens zijn kort verblijf in de
Ruimtewereld had geleerd. Daarom heeft hij mij
verzocht, om namens hem op twee bijzondere bezwaren
te antwoorden. Het ene is van intellectuele en de andere
van morele aard.
Het eerste bezwaar, dat geuit is, is, dat als een
Vlaklander een Lijn ziet, die voor het oog zowel dikte
als lengte moet hebben. Want die zou zonder dikte
onzichtbaar zijn. Daaruit concludeert men, dat hij zou
147
moeten erkennen, dat zijn medeburgers niet alleen
lengte en breedte hebben, maar ook dikte of hoogte,
hoewel in een zeer geringe mate. Dit bezwaar is heel
aannemelijk en voor Ruimtemensen zo goed als
beslissend. Ook ikzelf moet erkennen, dat ik aanvan-
kelijk daar geen goed atwoord op wist. Maar het
antwoord van mijn arme oude vriend lijkt mij heel
afdoend.
‘Ik geeft toe’, zei hij, toen ik dat bezwaar noemde, ‘dat
er in de feiten, genoemd door de critici, waarheid zit,
maar ik verwerp hun conclusie. Het is waar, dat wij in
Vlakland een derde niet genoemde dimensie hebben, die
‘hoogte’ heet. Maar het is ook waar, dat u in de
Ruimtewereld eigenlijk ook een niet genoemde vierde
dimensie hebt. Die heeft nu geen naam. Die zal ik
daarom ‘ultrahoogte’ noemen. Maar wij kunnen onze
‘hoogte’ evenmin kennen als u uw ‘ultrahoogte’. Ik ben
zelf in de Ruimtewereld geweest en heb vierentwintig
uur lang het voorrecht gehad te leren begrijpen, wat
‘hoogte’ betekent. Maar zelfs ik kan het mij nu niet
meer voor de geest halen. Ik kan het mij niet meer
voorstellen, of het beredeneren. Ik kan het alleen maar
vatten door geloof. De reden daarvoor is duidelijk.
Dimensie houdt richting in, maat, een ‘meer’ en
‘minder’. Welnu, al onze lijnen zijn gelijkelijk oneindig
dun of hoog, net zoals men wil. Het gevolg is, dat er
niets in is, dat ons er toe leidt, daar een aparte maat in
te zien.
Een term als ‘Fijne Micrometer’, gesuggereerd door
een al te haastige Ruimtewereld-criticus, zou ons niets
148
helpen. Want we zouden niet weten, wat we er mee
zouden moeten meten, of in welke richting. Als wij een
Lijn zien, zien wij iets dat lengte heeft en licht geeft.
Licht en lengte zijn nodig, om een lijn te doen bestaan.
Als het licht ophoudt, is de lijn weg.
Daarom zeiden al mijn Vlaklandvrienden, als ik het
tegen hen had over de onbekende dimensie: “O, u
bedoelt helderheid!” En als ik dan zei: “Neen, ik bedoel
een werkelijke afmeting”, wierpen zij meteen tegen:
“Meet die dan, of vertel ons in welke richting die loopt.”
En dat legt mij het zwijgen op. Want ik kan geen van
beide doen.
Gisteren nog kwam de Hoofdcirkel, met andere
woorden onze hogepriester, de Staatsgevangenis
inspecteren. En mij bracht hij zijn zevende jaarlijkse
bezoek. Voor de zevende keer stelde hij mij de vraag, of
het al wat beter met mij was. Ik probeerde hem te
bewijzen, dat hij ‘hoog’ was, net als hij ‘lang’ en
‘breed’ was, hoewel hij dat niet wist. Maar wat
antwoordde hij? “U zegt, dat ik ‘hoog’ ben? Meet u
mijn ’hoog-heid’ dan eens en ik zal u geloven!” Wat
kon ik doen? Hoe kon ik zijn uitdaging beantwoorden?
Ik was verslagen en in triomf verliet hij de cel.
Komt u dit nog steeds vreemd voor? Verplaats uzelf
dan in een dergelijke situatie. Stel u voor, dat een
persoon uit de Vierde Dimensie het zich verwaardigt,
om u te bezoeken. Stel u verder voor, dat hij zegt:
“Wanneer je ook je ogen opent, je ziet een vlak van
twee dimensies en je leidt daar een inhoudelijk lichaam
uit af van drie dimensies. Maar in werkelijkheid zie je
149
ook een vierde dimensie, zonder het gewaar te worden.
Het is geen kleur, geen helderheid of zoiets, maar een
echte dimensie. Hoewel, ik kan zijn richting niet voor je
aanwijzen en jij kunt het onmogelijk meten.” Wat zou u
tegen zo’n bezoeker zeggen? Als hij dan ook nog een
bekeerling maakte, die naar die onzin zou gaan
handelen, met al de gevolgen van dien, zou u die niet
opsluiten als een gevaarlijke fantast?
Welnu, dat is mijn lot geworden. Het is voor ons
Vlaklanders even natuurlijk, om een Vierkant op te
sluiten voor het prediken van een derde dimensie, als
het voor u, de Ruimtewerelders, is, om een Kubus op te
sluiten voor het prediken van een Vierde. En iets
dergelijks gebeurt nog steeds ook in uw wereld.
Helaas, wat een sterke familietrek loopt er door de
blinde en onverdraagzame mensheid in alle dimensies!
Punten, Lijnen, Vierkanten, Kuben, wij allen vervallen
in dezelfde fouten, zijn allen slaven van onze eigen
dimensionale vooroordelen, zoals één van uw dichters
in de Ruimtewereld heeft gezegd: ‘Natuur maakt alle
werelden gelijk ‘n enkele trek.’
Op dit punt lijkt de verdediging van het Vierkant mij
onaanvechtbaar.
Ik zou willen, dat het antwoord op het tweede of morele
bezwaar even duidelijk en samenhangend was. Het
bezwaar was, dat men hem een vrouwenhater vond. En
het is naar voren gebracht door degenen, die door een
natuurwet tot het enigszins grotere deel van het ras van
de Ruimtewereld behoren. Daarom zou ik het graag
tegemoet komen, in zoverre ik dat eerlijk doen kan.
150
Maar het Vierkant is te weinig vertrouwd met de
morele terminologie van de Ruimtewereld. Ik zou hem
geen recht doen, als ik zijn verdediging tegen deze
beschuldiging letterlijk zou weergeven. En ik ben ten-
slotte zijn tolk en woordvoerder. Ik merk, dat hij zijn
persoonlijke kijk, zowel op Vrouwen als op
Gelijkbenigen en de lagere standen in de loop van zeven
jaar gevangenschap wel wat gewijzigd heeft. Per-
soonlijk is hij nu geneigd tot de idee van Bol, namelijk,
dat emotionelere personen in veel belangrijke opzichten
zelfs boven de intellectuele Cirkels staan.
Maar schrijvend als een historicus heeft hij zich
geïdentificeerd, misschien te veel, met de inzichten, die
door historici in Vlakland algemeen aangehangen
worden, en, zoals hij gehoord heeft, ook in de
Ruimtewereld. Want in de geschiedenisboeken werd tot
voor korte tijd ook hier het lot van vrouwen en de
massa van het volk het zelden waard geacht, om
vermeld te worden en indien wel, nooit tot op serieuze
hoogte.
In een nog duisterder passage wil hij nu de neigingen
van de Cirkelstand en de aristocratie, die sommige
critici ook hem hebben toegedicht, afzweren. Hij erkent
wel de intellectuele kracht, waarmee een paar Cirkels
generaties lang hun overmacht hebben weten te
behouden over de grote massa van hun landgenoten.
Maar hij meent, dat de feiten in Vlakland ook zonder
zijn commentaar, duidelijk laten zien, dat revoluties
niet altijd onderdrukt kunnen worden door
slachtpartijen. Hij ziet ook in, dat de natuur, door de
151
Cirkelstand tot onvruchtbaarheid te veroordelen, ze
uiteindelijk tot falen heeft gedoemd. “En hierin,” zegt
hij, “zie ik de vervulling van de grote wet, die alle
werelden beheerst. Dat is, dat als mensenwijsheid denkt
iets te bewerken, de wijsheid van de natuur, of van
Degene, die de natuur heeft voortgebracht, het dwingt
iets anders te bewerken, en wel iets heel anders en veel
beters.
Wat de rest betreft, vraagt hij zijn lezers niet te
veronderstellen, dat alles tot in het kleinste detail moet
overeenkomen met een detail in de Ruimtewereld. Toch
hoopt hij, dat zijn werk over het geheel genomen, zowel
suggestief als onderhoudend zal blijken te zijn voor
Ruimtebewoners met een gematigde en bescheiden
geest. Die zullen, als zij het hebben over dingen, die niet
binnen de menselijke waarneming liggen, maar toch
van het hoogste belang zijn, aan de ene kant niet
zeggen: ‘Dat kan niet’, en aan de andere kant ook niet
zeggen: ‘Zo moet het precies zijn. Nu weten er alles
van’. Dat is de ware NEDERIGHEID.
152
Naschrift van de herziener.
Dominee Abbott was met ‘Flatland’ niet de eerste, die
over de vierde dimensie schreef. Dat begon al in de
zeventiende eeuw. Immanuel Kant schreef al in de 18e
eeuw in verband met mogelijke dimensies: ‘Een
wetenschap van al deze mogelijke ruimtes zou
ongetwijfeld de verhevenste bezigheid zijn, die een
vergankelijk, bewust mens in de wiskunde zou kunnen
volbrengen. Als dat kan bestaan is het heel
waarschijnlijk, dat God ze ook ergens heeft geschapen.
Maar hij was wel de eerste, die als evangelisch
ingestelde voorganger van de Engelse kerk, het louter
wiskundige idee suggereerde als basis voor een
geestelijke toepassing in het christelijk geloof. In 1890
werkte de arts A. T. Schofield dat in geestelijk en
Bijbels opzicht uit in zijn boekje ‘Another World’. Hij
schreef: ‘Wij kunnen besluiten, alleen al op wiskundige
gronden, ten eerste, dat een wereld hoger dan de onze,
niet alleen wellicht mogelijk is, maar zelfs heel
waarschijnlijk. Ten tweede kan men zo’n wereld zien
als een heelal van vier dimensies. Ten derde, dat die
geestelijke wereld, in zijn raadselachtige wetten, zijn
voor ons onverstaanbare taal, zijn wondervolle uiterlijk
en ingrijpen, zijn hoog en majestueus beroep op
alwetendheid en alomtegenwoordigheid, en andere
kenmerken, analogie vertoont met de wetten, taal en
rechten van een vierde dimensie. Het staat dus vast, dat
dit geestelijk territorium niet maar een hoekje van ons
materiële universum inneemt, verre van dat! Zo zeker
153
als het grotere het kleinere omvat, is het materiële
universum, zo wijd als het is, een deel van het
geestelijke.’
Door hen kregen tal van protestantse predikanten van
die tijd oog voor deze wiskundige kijk op geestelijke
fenomenen.
De Engelse wiskundige Charles H. Hinton had toen al
Abbotts model van een tweedimensionale wereld
verbeterd en schreef daar tussen 1884 en 1907
verschillende boeken over, in zijn laatste levensjaar ‘An
Episode of Flatland, or how a Plane Folk Discovered
the Third Dimension’.
De Nederlandse natuurkundige Dionys Berger knoopte
er in zijn boek‘Bolland’ van 1965 een vervolg aan vast
over de dan volwassen kleinzoon van Vierkant en de
nieuwste natuurkundige theorieën van onze tijd,
toegepast in Vlakland.
De Amerikaanse wiskundige Rudy Rucker gaf eerst de
‘Selected Writings of C. H. Hinton’ uit. Zelf schreef hij
science fiction verhalen over dat onderwerp en
artikelen en boeken als ‘De Vierde Dimensie’ van 1984
(Contact).
Ten slotte kwam de Amerikaanse professor in
computerwetenschappen Alexander Keewatin
Dewdney, die in zijn boek ‘The Planiverse’ van 1984 (in
het Nederlands ’Planiversum’, Delfia Press BV) met de
bijdragen van vele andere wetenschappers een
tweedimensionale wereld filosofisch, astronomisch,
natuurkundig, biologisch en technisch volledig
uitwerkte.
154
Daarnaast zijn er andere science fiction verhalen over
dit onderwerp geschreven, zoals van Heinlein, ook een
natuurkundige, ‘And He Built a Crooked House’ en
‘Starman Jones’.
Voor hen, die dit boekje met genoegen en profijt
hebben gelezen, het volgende. Wij willen van
verschillende van zulke werkjes een heruitgave en/of
een vertaling verzorgen. Er komt wellicht ook een
studie over de toepasbaarheid van de vierde dimensie
op het bovennatuurlijke en het christelijk geloof door
de herziener/vertaler van ‘Flatland’, waarin hij zijn
reactie op het geleerde zal weergeven.
155
In 1884 schreef dominee Edwin A. Abbott (1838-1926)
het boekje 'Vlakland'. Hij was toen toen hoofd van 'The
City of London School' (1865-1889), en een bekend
schrijver van schoolboeken en theologische werken. In
1886 werd het door een enthousiaste lezer, L. van
Zanten Jzn, die wij niet konden traceren, vertaald in
het Nederlands. De wiskundigen in ons land waren daar
toen nog niet klaar voor. De volgende druk kwam pas
twintig jaar later. Maar de Engelse uitgave, ontvangen
als een kinderboek, werd een groot succes als
sciencefictionwerk, op één lijn met Jules Verne en
H.G.Wells. Door zijn Bijbelse bijbetekenissen werd het
vooral door evangelische theologen terecht gewaar-
deerd. Abbott schreef het als theoloog!
Het geeft een ongewone, maar voor iedereen zeer
begrijpelijke en ongedacht correcte analogie van hemel
en aarde. Dat is het idee van twee en meer-dimensio-
nale werelden, de laatste nu door wiskundigen en
astronomen algemeen als wetenschappelijk juist
aanvaard. Daarbij blijkt onze drie-dimensionale wereld
op een verrassend Bijbelse wijze als een 'hogere' wereld
te staan ten opzichte van een denkbeeldige twee-
dimensionale 'lagere' wereld. U zou in Vlakland
wonderen kunnen doen.
Ook hier is het herontdekt om zijn wiskundige en
maatschappij-kritische kwaliteiten. Slechts een enkeling
kan of wil de oorspronkelijke bedoeling zien. Maar heel
wat termen en uitspraken lijken met opzet regelrecht
aan de Bijbel ontleend te zijn. Hier is er nog één:'Die uit
de hemel komt, is boven allen. Wat Hij gezien en
gehoord heeft, dat getuigt Hij.' Dat was Jezus!