Vlaanderen Sport!

2
‘We zijn niet per se gezonder bezig’ Er zijn alsmaar meer mensen die aan sport doen. Maar zegt dat ook iets over onze fysieke conditie? Professor Jeroen Scheerder weet het antwoord. – Door Benedict Vanclooster Interview Sportsocioloog Jeroen Scheerder 22 BODYTALK ARPIL-MEI 2013 T ussen de steeds weerkerende berichten over obesitas en andere uitdijende welvaarts- aandoeningen door was het opmerkelijk nieuws: nooit eerder deden zo veel Vlamin- gen aan sport als vandaag. De conclusie komt uit een grootschalige sportparticipatie- studie, die aan de KU Leuven nu al sinds 1969 om de 10 jaar wordt uitgevoerd. De meest recente bevraging, onder leiding van professor Jeroen Scheerder, dateert van 2009. De synthese van de indrukwekkende dataset staat gepresenteerd in het pas verschenen boek Vlaande- ren sport! (1) Blijkt dat vandaag ruim 60 procent van de volwasse- nen aan sport deelneemt, 20 procent meer dan 2 decennia geleden. Een reden om hoera te roepen? Jeroen Scheerder: Dat meer mensen de weg vinden naar sport, is natuurlijk positief. Maar het is niet zo dat we daarom per se met zijn allen gezonder bezig zijn. Om een vergelijking door de tijd te kunnen maken, hanteren wij een ruime definitie van sport. Het is meer een beleidsdefinitie dan dat we kijken naar de gezondheidswaarde. Zo nemen we bijvoorbeeld ook hengelen op in onze cijfers, omdat daar in het kader van sportsubsidies ook overheidsgeld naartoe gaat. En wie 1 keer in het jaar bij wijze van spreken met zijn grote teen in een klein zwembad gesukkeld is, beschouwen we ook al als sportbeoefenaar. Die persoon heeft op zijn minst al de moeite gedaan om naar het zwembad te gaan, is onze redenering. Maar je kunt niet zeggen dat daar veel gezondheidseffect tegenover staat. Dankzij onze ruime definitie van sport krijgen we anderzijds ook een beeld van de mensen die helemaal niet met sport in contact komen: bij de volwassenen een groep van bijna 40 procent. Vanuit gezondheidsperspectief doen we te weinig aan sport? Scheerder: Bij de volwassenen doet slechts 22 procent meer dan 1 keer per week aan sport, wat algemeen aangenomen toch een absoluut minimum is om enig gezondheidseffect te gene- reren. Ook bij de kinderen en jongeren stellen we vast dat respectievelijk 46 procent en 43 procent maar heel matig – maximaal 1 keer per week – met sport in contact treedt. Meer sportactief betekent dus niet noodzakelijk dat er gemiddeld meer tijd aan sport besteed wordt. Niet elke vorm van sportbeoefening is ook gezond. Scheerder: Nee, soms zelfs integendeel. Tussen die ruim 60 procent volwassen sportbeoefenaars zitten er ook veel met obesitas die zeggen: ‘Verdorie, die 10 Miles van Antwerpen, ik wil ze ook eens gelopen hebben.’ Is dat verantwoord? Ik denk het niet. Maar je ziet ze alsmaar meer, mensen die helemaal niet voorbereid zijn maar toch de uitdaging aangaan, al was het maar voor de één of andere weddenschap. Hoe komt dat? Scheerder: Doordat het ons soms aan begeleiding ontbreekt. Sport is ook op dat vlak een spiegel van de maatschappij. Onze sportbeoefening is zeer gevoelig voor de individualisering in de samenle- ving en er misschien ook voor een stuk gangmaker van. We willen heel duidelijk zelf bepalen met wie, waar, hoe, wanneer en waarom we sporten, en vooral aan niets meer gebonden zijn. Dat verklaart waarom onze sportdeel- name in clubverband relatief gesproken daalt: van bijna 49 procent van alle sportactieve volwassenen in 1999 naar een kleine 39 procent in 2009. Noch- tans zijn het onze sportclubs die het best geplaatst zijn om mensen op een regelmatige en medisch verantwoorde manier aan sport te laten doen. De Vlaming verlaat alsmaar meer de traditionele structuur van de sportclubs en -federaties, terwijl de commerciële aanbieders marktaandeel winnen. Scheerder: Denk aan de Golazo’s van deze wereld (het organisatiebureau achter de DVV Running Tour en de Bpost Bank Cycling Tour, nvdr.). De stadslopen, de wielertoeristenklassiekers: ze wekken meer belangstelling dan ooit. We merken ook een stijgende populariteit van de zogenoemde ‘sport light’: zelf sporten, met een vriend(in) of collega, buiten een georganiseerde structuur. “We willen zelf bepalen met wie, waar, hoe, wanneer en waarom we sporten.”

description

Recensie in ‘Bodytalk’ editie april – mei 2013, pg. 22-23

Transcript of Vlaanderen Sport!

Page 1: Vlaanderen Sport!

‘We zijn niet per segezonder bezig’Er zijn alsmaar meer mensen die aan sport doen. Maar zegt dat ook iets over onzefysieke conditie? Professor Jeroen Scheerder weet het antwoord. – Door Benedict Vanclooster

Interview Sportsocioloog Jero en S c heerder

22 BODYTALK ARPIL-MEI 2013

Tussen de steeds weerkerende berichten overobesitas en andere uitdijende welvaarts- aandoeningen door was het opmerkelijknieuws: nooit eerder deden zo veel Vlamin-gen aan sport als vandaag. De conclusiekomt uit een grootschalige sportparticipatie-studie, die aan de KU Leuven nu al sinds1969 om de 10 jaar wordt uitgevoerd.

De meest recente bevraging, onder leiding van professor JeroenScheerder, dateert van 2009. De synthese van de indruk wekkendedataset staat gepresenteerd in het pas verschenen boek Vlaande-ren sport! (1) Blijkt dat vandaag ruim 60 procent van de volwasse-nen aan sport deelneemt, 20 procent meer dan 2 decennia geleden. Een reden om hoera te roepen?

Jeroen Scheerder: Dat meer mensen de weg vinden naar sport,is natuurlijk positief. Maar het is niet zo dat we daarom per semet zijn allen gezonder bezig zijn. Om eenvergelijking door de tijd te kunnen maken,hanteren wij een ruime definitie van sport. Hetis meer een beleidsdefinitie dan dat we kijkennaar de gezondheidswaarde. Zo nemen webijvoorbeeld ook hengelen op in onze cijfers,omdat daar in het kader van sportsubsidies ookoverheidsgeld naartoe gaat. En wie 1 keer in het jaar bij wijzevan spreken met zijn grote teen in een klein zwembad gesukkeldis, beschouwen we ook al als sportbeoefenaar. Die persoon heeftop zijn minst al de moeite gedaan om naar het zwembad te gaan,is onze redenering. Maar je kunt niet zeggen dat daar veelgezondheidseffect tegenover staat. Dankzij onze ruime definitievan sport krijgen we anderzijds ook een beeld van de mensen diehelemaal niet met sport in contact komen: bij de volwassenen eengroep van bijna 40 procent.Vanuit gezondheidsperspectief doen we te weinig aan sport?

Scheerder: Bij de volwassenen doet slechts 22 procent meerdan 1 keer per week aan sport, wat algemeen aangenomen tocheen absoluut minimum is om enig gezondheidseffect te gene-reren. Ook bij de kinderen en jongeren stellen we vast datrespectievelijk 46 procent en 43 procent maar heel matig –maximaal 1 keer per week – met sport in contact treedt. Meersportactief betekent dus niet noodzakelijk dat er gemiddeldmeer tijd aan sport besteed wordt.

Niet elke vorm van sportbeoefening is ookgezond.

Scheerder: Nee, soms zelfs integendeel. Tussendie ruim 60 procent volwassen sportbeoefenaarszitten er ook veel met obesitas die zeggen: ‘Verdorie, die 10 Miles van Antwerpen, ik wil zeook eens gelopen hebben.’ Is dat verantwoord? Ikdenk het niet. Maar je ziet ze alsmaar meer, mensendie helemaal niet voorbereid zijn maar toch deuitdaging aangaan, al was het maar voor de één ofandere weddenschap.Hoe komt dat?

Scheerder: Doordat het ons soms aan begeleidingontbreekt. Sport is ook op dat vlak een spiegel vande maatschappij. Onze sportbeoefening is zeergevoelig voor de individualisering in de samenle-

ving en er misschien ook vooreen stuk gangmaker van. Wewillen heel duidelijk zelf bepalenmet wie, waar, hoe, wanneer enwaarom we sporten, en vooralaan niets meer gebonden zijn. Datverklaart waarom onze sportdeel-

name in clubverband relatief gesproken daalt: vanbijna 49 procent van alle sportactieve volwassenenin 1999 naar een kleine 39 procent in 2009. Noch-tans zijn het onze sportclubs die het best geplaatstzijn om mensen op een regelmatige en medischverantwoorde manier aan sport te laten doen.De Vlaming verlaat alsmaar meer de traditionelestructuur van de sportclubs en -federaties,terwijl de commerciële aanbieders marktaandeelwinnen.

Scheerder: Denk aan de Golazo’s van dezewereld (het organisatiebureau achter de DVV Running Tour en de Bpost Bank Cycling Tour, nvdr.).De stadslopen, de wielertoeristenklassiekers: zewekken meer belangstelling dan ooit. We merkenook een stijgende populariteit van de zogenoemde‘sport light’: zelf sporten, met een vriend(in) ofcollega, buiten een georganiseerde structuur.

“We willen zelf bepalenmet wie, waar, hoe,

wanneer en waarom we sporten.”

Page 2: Vlaanderen Sport!

APRIL-MEI 2013 BODYTALK 23

Toertjes lopen op een Finse piste bijvoorbeeld. Lopen, fietsen,zwemmen en wandelen zijn op dat vlak heel geliefkoosde sportenbij de Vlaming. Maar het gaat evengoed om indoorskiën, karten,bowling, squash en zo meer.

Commercialisering en individualisering hoeven op zich nietnegatief te zijn. Mede dankzij de commerciële spelers en de bloeivan sport light bereikte de sportparticipatiegraad haar hoogste punt

ooit en doen vandaag voor het eerst evenveel vrouwen aan sportals mannen. Bijna 4 op de 10 volwassenen halen zeker de bewegings-norm niet, want doen zelfs nooit aan sport. Wat houdt hentegen?

Scheerder: We weten uit ander onderzoek dat mensennogal gemakkelijk zeggen dat het met een gebrek aan tijdte maken heeft. Maar veel meer dan tijd is het een kwestievan mentaliteit en dus het stellen van prioriteiten. Vaakgaat het om mensen die van kindsbeen af niet veelaffiniteit met sport hebben gehad. Als je van je oudersniet de nodige bewegingsprikkels meekrijgt, is dekans klein dat je via het concept van de lessenlichamelijke opvoeding de smaak wel te pakkenkrijgt, en nog onwaarschijnlijker is het dat het danvia de sportclub zal gebeuren. Probeer maar eens desportieve draad als volwassene nog op te pikken.

Een tweede aspect is dat een deel van de bevol-king gewoon niet gemotiveerd is: sport zegt henniets. Het gaat zeker om 10 procent van de vol- wassenen, volgens sommige studies zelfs om 20 procent. We mogen ze niet als een verlorengroep beschouwen, want eerder vroeg dan laatzal de maatschappij voor hun gezondheids- problemen moeten opdraaien. Maar het zal veeltijd en energie kosten om hen nog maar enigszins

in beweging te krijgen. Dat neemt echter niet wegdat er dus nog altijd een sterk groeipotentieel is van

zeker 20 procent. Opvallend is ook dat bij de middelbareschooljeugd de sportdeel-name afneemt.

Scheerder: Goed 86 procent van de jongeren doet aan sport. Datis een hoge score, maar we komen van 88 procent bij het vorigemeetpunt in 1999 en 91 procent in 1989. In 2 decennia tijd zitten wedus al met een daling van 5 procent bij een groep die toch heelgemakkelijk tot sport kan toetreden en langs alle kanten met sport-prikkels bestookt wordt: op school, in het gezin, door andere jongeren, de trainer, de club, enzovoort.

Uit ander onderzoek weten we dat wie in zijn late adolescentieniet aan sport doet een erg grote kans heeft om sportinactief teblijven op oudere leeftijd: dat is zo in 60 procent van de gevallen bijde niet-sportende meisjes, in 80 procent bij de jongens. Die generatie zijn we volop aan het maken. Terwijl sport in de 20e eeuwvoornamelijk jeugdsport was, krijgen we straks misschien bijna hetomgekeerde plaatje: ouders en grootouders die sportiever zijn danhun kinderen.

(1) Scheerder J., Vandermeerschen H., Borgers J., Thibaut E. en Vos S. (2013), Vlaanderen sport! Vierdecennia sportbeleid en sportparticipatie, Gent, Academia Press.

b

Frequentie van sportbeoefeningbij volwassenen

(In Vlaanderen, in 2009)

28,3%

11,3%

10,1%3,8%

niet tijdens de afgelopen 12 maanden

een uitzonderlijke keer

meerdere kerenper jaaréén keer

per maand

10,0%

15,0%

meerdere kerenper maand

één keerper week

21,5%meerdere keren

per week