VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD verslag/2016-2017/IV_8_10022017.pdf · VRAAG OM UITLEG...

35
VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD ZITTING 2016-2017 Nr. 8 INTEGRAAL VERSLAG Vergadering van vrijdag 10 februari 2017 Ochtendvergadering INHOUD BERICHTEN VAN VERHINDERING .......................................................................................... 3 INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62) .......................................................................................... 3 van mevrouw Cieltje Van Achter aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking tot de plannen rond de cultuurcommunicatie in Brussel Sprekers: Cieltje Van Achter Stefan Cornelis Annemie Maes Pascal Smet, collegelid VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60) .................................................................................. 7 van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het Sint-Lukasarchief Sprekers: Annemie Maes René Coppens Khadija Zamouri Cieltje Van Achter Pascal Smet, collegelid

Transcript of VLAAMSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD verslag/2016-2017/IV_8_10022017.pdf · VRAAG OM UITLEG...

VLAAMSE

GEMEENSCHAPSCOMMISSIE

DE RAAD

ZITTING 2016-2017 Nr. 8

INTEGRAAL VERSLAG

Vergadering van vrijdag 10 februari 2017

Ochtendvergadering

INHOUD

BERICHTEN VAN VERHINDERING .......................................................................................... 3

INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62) .......................................................................................... 3

van mevrouw Cieltje Van Achter aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur,

Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, met betrekking tot de plannen rond de cultuurcommunicatie

in Brussel

Sprekers: Cieltje Van Achter – Stefan Cornelis – Annemie Maes – Pascal Smet, collegelid

VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60) .................................................................................. 7

van mevrouw Annemie Maes aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor Cultuur,

Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende het Sint-Lukasarchief

Sprekers: Annemie Maes – René Coppens – Khadija Zamouri – Cieltje Van Achter – Pascal

Smet, collegelid

2

van de heer Dominiek Lootens-Stael aan de heer Pascal Smet, collegelid bevoegd voor

Cultuur, Jeugd, Sport en Stedelijk beleid, betreffende een onderdak voor de Marolse

Reuzenfamilie

Sprekers: Dominiek Lootens-Stael – Els Ampe – Pascal Smet, collegelid

INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62) ........................................................................................ 12

van mevrouw Liesbet Dhaene tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor

Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de effecten van de verplichte

toelatingsproef voor de lerarenopleiding op de tweetalige lerarenopleiding

Sprekers: Liesbet Dhaene – Khadija Zamouri – Hannelore Goeman – Bruno De Lille – Paul

Delva –Guy Vanhengel, collegevoorzitter

SAMENGEVOEGDE VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60) .................................................. 22

- van de heer Jef Van Damme tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor

Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, betreffende de lange wachtlijsten voor

een Time-out begeleiding

- van de heer Paul Delva tot de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor

Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de werking van Abrusco

Sprekers: Jef Van Damme – Paul Delva – Guy Vanhengel, collegevoorzitter

ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61) .............................................................................. 26

van de heer Bruno De Lille aan de heer Guy Vanhengel, collegevoorzitter bevoegd voor

Begroting, Onderwijs, Vorming en Studentenzaken, over de projectoproep ‘Samenleven in

Brussel’

Sprekers: Bruno De Lille – Guy Vanhengel, collegevoorzitter

VRAAG OM UITLEG (R.v.O., art.60) ................................................................................... 29

van mevrouw Khadija Zamouri aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor

Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, betreffende het autismeplan

Sprekers: Khadija Zamouri – Bianca Debaets, collegelid

ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61) .............................................................................. 31

van mevrouw Hannelore Goeman aan mevrouw Bianca Debaets, collegelid bevoegd voor

Welzijn, Gezondheid, Gezin en Gelijke Kansen, over extra inspanningen voor het

dienstencentrum voor het kind ‘Nasci’

Sprekers: Hannelore Goeman – Bianca Debaets, collegelid

BIJLAGEN ............................................................................................................................ 34

TREFWOORDENREGISTER ................................................................................................... 35

3

8ste vergadering

Vergadering van vrijdag 10 februari 2017

OCHTENDVERGADERING

De vergadering wordt om 9.36 uur geopend.

Voorzitter: mevrouw Carla Dejonghe

___________________________________________________________________________

BERICHTEN VAN VERHINDERING

De voorzitter: De heer Johan Van den Driessche en mevrouw Brigitte Grouwels zijn

verontschuldigd om persoonlijke redenen.

INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62)

De plannen rond de cultuurcommunicatie in Brussel

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Bij de toelichting van zijn Beleidsnota ‘Cultuur’ in

de Raad, liet Vlaams minister Sven Gatz weten dat hij in overleg was met de 2

gemeenschapscommissies en met Visit.Brussels over de cultuurcommunicatie. Hij zei dat het

onder meer de bedoeling was om de uitwisseling van culturele data over wat er allemaal te

doen is op cultureel vlak in Brussel te vergroten en te vervolledigen. Hij keek hiervoor naar

Visit.Brussels, CultuurNet Vlaanderen en naar de Franstalige kant. Vervolgens merkte hij op

dat er wordt nagedacht over wat de overheden nog gezamenlijk kunnen ondernemen op dat

vlak. De omvorming van Agenda van Bruzz zat hierin vervat.

Hierop liet het collegelid, tijdens de vergadering van de Commissie voor Cultuur, Jeugd en

Sport van 12 juli 2016, weten dat hij had samengezeten met Vlaams minister Sven Gatz, de

Franstalige cultuurminister en vertegenwoordigers van Visit.Brussels over een meertalig

cultuurmagazine en dat het de goede richting uitging. Wat die richting ook moge zijn.

We kennen allemaal het cultuurmagazine Agenda dat samen met de krant Bruzz wordt

verdeeld. We weten dat het plan bestaat om het magazine om te vormen.

Met al deze evoluties en intenties op het vlak van cultuurcommunicatie, leek het mij

aangewezen om een stand van zaken op te maken over waar de cultuurcommunicatie vandaag

in Brussel staat en welke richting de VGC wenst uit te gaan.

Wat zijn de voornaamste kanalen voor cultuurcommunicatie in Brussel langs de kant van de

Vlaamse gemeenschap (met Agenda, website Bruzz, websites en brochures van de

gemeenschapscentra en cultuurdiensten, Paspartoe, etc.) en de Franstalige gemeenschap?

Wat is de juiste rol van CultuurNet Vlaanderen, Visit.Brussels en Bruzz in het verzamelen en

uitwisselen van culturele data?

4

Wat is de rol van mogelijke andere spelers zoals de gemeenschapscentra en cultuurdiensten

van de gemeenten? Welke afspraken of overeenkomsten zijn er met al deze spelers en wat is

de rol van de VGC hierbij?

Welke Vlaamse begrotingen worden voor cultuurcommunicatie in Brussel voorbehouden?

Kent u de begroting die Visit.Brussels hieraan besteedt en die van de Franstalige

Gemeenschap?

Wat werd juist besproken tijdens de ontmoetingen met Vlaams minister Sven Gatz, de

Franstalige cultuurminister en met Visit.Brussels?

Wie is nog in dit overleg betrokken? Welke plannen liggen op tafel? Wat is het standpunt van

de VGC?

De heer Stefan Cornelis (Open Vld): Het is inderdaad zeer interessant om het over cultuur

en cultuurcommunicatie te hebben. Het is evident dat Brussel nood heeft aan duidelijke

cultuurcommunicatie. Cultuur is een van de grootste troeven van onze geliefde multiculturele

en kosmopolitische stad. Via onze cultuurcommunicatie kunnen we misschien enkele

sprankeltjes hoop over het hellhole Brussel naar de buitenwereld verspreiden.

Al te vaak worden initiatieven vanuit de verschillende gemeenschappen in beperkte kring

kenbaar gemaakt. Het zijn vooral de grote huizen die met hun eigen communicatie in de

media de meeste weerklank krijgen. Het is net een troef voor een stad als Brussel om precies

aan de kleinere initiatieven de nodige aandacht te besteden en deze in de andere

gemeenschappen, liefst zelfs in de internationale gemeenschap, kenbaar te maken.

Vandaar dat ik benieuwd ben naar de stand van zaken van die samenwerkingen. Heel wat

opportuniteiten verdienen het om kenbaar te worden gemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat de

meeste onder ons dat ten volle beseffen.

Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik dank collega Cieltje Van Achter voor de interpellatie

over cultuurcommunicatie. Dat was een belangrijk thema in 2016. Zeker in Brussel was dat

een zeer zwaar jaar voor de culturele sector.

Enerzijds waren er vanuit de Vlaamse Regering de besparingen in de culturele sector,

anderzijds waren er de aanslagen, die zich vertaalden in veel minder bezoekers, zowel uit het

buitenland als uit het binnenland. Dat betekende minder inkomsten voor de sector terwijl de

uitgaven gelijk bleven of zelfs stegen. Dat punt hebben we bij de begroting al besproken.

De VGC geeft aan de culturele instellingen al jaren exact hetzelfde niet-geïndexeerde bedrag,

terwijl de kosten wel worden geïndexeerd. Vandaar dat men de discussie over

cultuurcommunicatie in dat licht moet voeren. Het belang van deze invalshoek kan niet

voldoende worden benadrukt.

Er is zeer veel communicatie en dat is soms problematisch. We zien vaak het bos door de

bomen niet omdat er zowel via websites als op papier wordt gecommuniceerd. Zo ontstaat er

op een bepaald moment informatiestress en weet men niet meer waar men moet zijn om een

overzicht te hebben. Daarom is overleg met de verschillende actoren belangrijk.

5

Het collegelid heeft dat in verband met de Bruzz Agenda ook zelf al aangehaald. Time Out

werd toen als referentie naar voor geschoven. Dat is, zowel voor Nederlandstaligen als

Franstaligen, belangrijk. Het resultaat zou voor maart of april 2017 zijn. Het is aangewezen

om de meertalige communicatie te behouden om een zo groot mogelijk publiek te bereiken en

een openheid naar het culturele aanbod van de verschillende gemeenschappen te creëren.

Ik word regelmatig uitgenodigd via verschillende kanalen, niet alleen van de Franse

gemeenschap, maar bijvoorbeeld het Goete-institut van de Duitstalige gemeenschap of

Spaanstalige culturele centra. Het is van belang om daar in te investeren, niet alleen qua

communicatie, maar ook qua aanbod.

Ik wil vragen naar een stand van zaken en ook naar de rol van Visit.Brussels in de

communicatie van het cultuuraanbod. Ik weet dat dat niet de enige opdracht is van

Visit.Brussels, maar het zou daar wel een belangrijke rol in kunnen spelen.

Collegelid Pascal Smet: Dat is een eenvoudige vraag met een complex antwoord. Het

Brussels Kunstenoverleg heeft inderdaad, samen met zijn Franstalige tegenhanger, de

verschillende schakels in de Brusselse cultuurcommunicatie in kaart gebracht. Dat is een

uitgebreide mapping geworden: Nederlandstalig, Franstalig en privaat. Die kaarten wijzen

zowel op een grote versnippering, als op een groot potentieel tot stroomlijning en

samenwerking. Ze zullen aan de raadsleden worden bezorgd.

Op 24 juni 2016 kwamen heel wat belanghebbenden samen: minister-president Rudi

Vervoort, de voorzitter van Visit.Brussels, mevrouw Laurette Onkelinx, de ondervoorzitter

van Visit.Brussels, de heer Frank Lelon, kabinet Guy Vanhengel, de minister van Cultuur van

de Franse Gemeenschap, mevrouw Alda Greoli, het collegelid van de Cocof bevoegd voor

Cultuur, mevrouw Fadila Laanan, Vlaams minister van Cultuur Sven Gatz en ikzelf. We

kwamen toen samen om te praten over cultuur en cultuurcommunicatie in Brussel. We zijn

het eens geworden over de rolverdeling tussen de publieke actoren.

Het eerste principe waarover overeenstemming bestaat, is dat de regie van een

gemeenschappelijke cultuurcommunicatie in Brussel bij Visit.Brussels ligt voor het uitbouwen

en ontsluiten van de centrale databank, apidata.brussels, voor alle potentiële

cultuurcommunicatieproducten; de samenwerking tussen de Gemeenschappen en de

Gemeenschapscommissies op het vlak van mogelijke nieuwe initiatieven rond

cultuurcommunicatie in Brussel en de algemene promotie van Brussel als cultuurstad.

Het tweede principe is dat de Gemeenschappen in alle autonomie verder hun eigen

cultuurcommunicatie kunnen voeren. Dit betekent een extra promotie van het cultuuraanbod

in Brussel. U begrijpt dat dit eerder aanvullende communicatie zal zijn en dat de

hoofdcommunicatie via Visit.Brussels gebeurt.

Een derde principe is dat de data van Visit.Brussels zonder reserve beschikbaar zijn voor

Cultuurnet, voor culture.be, voor PointCulture, etc. Die data worden overgebracht in een

gestandaardiseerd formaat om de promotiedragers en andere publieke actoren die actief zijn

op het vlak van cultuurcommunicatie, zoals de Vlaams-Brusselse Media, Muntpunt,

Cultuurnet en andere publieke actoren die actief zijn op het vlak van cultuurcommunicatie, te

voeden.

6

Een vierde principe waarover we het eens zijn, is dat de overheden verder onderzoek zullen

doen naar de opportuniteit en de mogelijkheden van de gemeenschappelijke Brusselse,

meertalige communicatieproducten. Dat betekent dat Cultuurnet Vlaanderen een conventie

sluit met Visit.Brussels voor de beschikbaarheid van alle data. Cultuurnet voedt vervolgens

Bruzz voor de opmaak van Agenda en later voor het nieuwe magazine. Cultuurnet voedt

eveneens de communicatiedragers van Muntpunt en de lokale dragers van

gemeenschapscentra of bibliotheken.

Op 30 september 2016 heeft de Interministeriële conferentie Cultuur deze principes

toegelicht. Daar is afgesproken om een gemeenschappelijke cultuurcommunicatiestrategie te

laten voorbereiden door Visit.Brussels, BKO en het Réseau des Arts à Bruxelles, waarbij de

conclusies van een eerder onderzoek van Cultuurnet worden meegenomen en ingebed in een

breder Brussels verhaal. Dat onderzoek werd ondertussen afgerond en voorgesteld, maar nog

niet politiek gevalideerd. Er is ook nog geen standpunt van het College.

Dan wil ik even ingaan op het budget. Cultuurcommunicatie is een complex verhaal en

behelst vele uitgavenposten bij vele instellingen, die niet altijd te isoleren zijn van de

algemene uitgaven en/of eenmalige investeringen: het gaat over personeel, databanken,

software, enzovoort. De uitbouw van een fysiek onthaalbeleid aan de balies van de

verschillende instellingen vergt natuurlijk ook investeringen in producten en mensen.

Bovendien spenderen ook individuele kunstinstellingen een deel van hun budget aan

communicatie.

In de subsidies voor de instellingen is het onmogelijk voor ons om het specifieke aandeel voor

cultuurcommunicatie of voor cultuurcommunicatie Brussel te isoleren. Ik kan niet zeggen

hoeveel middelen er precies naar Cultuurnet gaan. Ik kan u uiteraard wel de bedragen geven

die ingeschreven zijn in de begrotingen van de VGC en de Vlaamse Gemeenschap: 1.489.000

euro voor de Vlaams-Brusselse Media, 1.196.000 euro voor Muntpunt en meer dan 1,4

miljoen euro voor de personeelsuitgaven van Muntpunt. De Vlaamse Gemeenschap geeft

6.175.000 euro aan de Vlaams-Brusselse Media en 2.487.000 euro aan Muntpunt. De

databank van Visit.Brussels wordt bovendien door de VGC ondersteund met een jaarlijkse

subsidie van 62.000 euro. Andere budgetten zijn moeilijk te isoleren.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): De cijfers voor Cultuurnet heeft u dus niet?

Collegelid Pascal Smet: Neen, het globale bedrag daarvoor zal ik u nog doorgeven.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik zal het verslag er nog eens op moeten nalezen,

want we hebben veel informatie gekregen waarover we nog niet beschikten.

Collegelid Pascal Smet: Dat was toch de bedoeling van uw vraag? Nu hebt u wel verraden

dat u anders vragen stelt, waarop u het antwoord al kent. (Glimlachend)

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Dat is inderdaad dikwijls zo. We stellen die vragen

om bevestiging te krijgen. Soms zijn we wat “helderziend”. Vandaag hebben we toch wat

nieuwe informatie gekregen.

Heb ik het goed begrepen dat er op die vergadering in september afgesproken werd om een

nieuwe strategie over cultuurcommunicatie uit te werken?

7

Collegelid Pascal Smet: Dat klopt. Het belangrijkste deel zal bestaan uit een

gemeenschappelijke drager, een gemeenschappelijke website en een gemeenschappelijke print

- als er beslist wordt dat een print nog nodig is. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden

met de verschillende doelgroepen, toeristen enerzijds en Brusselaars anderzijds.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Dat gebeurt dus om de regierol van Visit.Brussels

verder uit te bouwen. Over dat punt was iedereen het toch eens tijdens de vergadering?

Collegelid Pascal Smet: Zoals mevrouw Annemie Maes zei, zijn er in deze stad heel veel

cultuurgemeenschappen aanwezig. Opdat iedereen niet in zijn hokje blijft zitten, is het

belangrijk om die te overstijgen.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Het nieuwe magazine in het kader van Bruzz, valt

dan eigenlijk onder het principe dat de gemeenschappen hun eigen cultuurcommunicatie

kunnen verderzetten?

Collegelid Pascal Smet: In de toekomst zal nog moeten worden bekeken of dat magazine zal

blijven bestaan. Als er een volwaardige gemeenschappelijke drager is, moeten we ons

uiteraard de vraag stellen of het nog zin heeft om Agenda nog verder te laten bestaan.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Er werd nog niet beslist of die drager een website zal

zijn?

Collegelid Pascal Smet: Dat maakt onderdeel uit van de strategie.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Er was wel een nota van Cultuurnet. Kunnen wij

daar een kopie van krijgen?

Collegelid Pascal Smet: Ik zal vragen aan Cultuurnet Vlaanderen en aan de Vlaamse

Gemeenschap, die co-eigenaar is, of wij die nota openbaar mogen maken. Wat mij betreft is

dat geen probleem.

- Het incident is gesloten.

VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art. 60)

Het Sint-Lukasarchief

Mevrouw Annemie Maes (Groen): In Brussel hebben we een aantal belangrijke spelers op

het vlak van architecturaal en stedenbouwkundig erfgoed. Eén van deze verenigingen is de

vzw Sint-Lukasarchief, een gevestigde waarde.

Het Sint-Lukarchief is er in de loop der jaren in geslaagd om een zeer waardevolle collectie

met betrekking tot het bouwkundig erfgoed van Brussel en de moderne architectuur in België

te verzamelen. De vzw wordt al jaren geprezen omwille van de onderzoeksprojecten die ze, in

samenwerking met andere spelers van het erfgoedveld, uitvoerde en ontsloot voor het grote

publiek.

8

Helaas werden hun subsidies vanuit Vlaanderen door Vlaams minister Sven Gatz stopgezet.

Ook het driejarige convenant met de VGC liep af eind 2016. De vzw Sint-Lukasarchief werd

daarom genoodzaakt zich in te kantelen in de nieuwe structuur van het CIVA.

Deze CIVA-stichting verenigt verschillende Brusselse cultuurspelers die zich richten op

architectuur, stedenbouw, landschappen en het onderzoek naar ecosystemen.

Op welke manier zal de inkanteling van vzw Sint-Lukasarchief in het CIVA gebeuren? Blijft

de vzw autonoom bestaan of zal de structuur ervan verdampen in de overkoepelende structuur

van het CIVA?

Blijft het aantal medewerkers van de vzw gegarandeerd? Met andere woorden: verhuizen zij

mee?

Zal het convenant met het Sint-Lukasarchief verlengd worden ? Hoe evolueert de rol van de

VGC na deze inkanteling? Blijft de VGC de vzw verder financieel steunen of subsidies

verlenen?

Welke steun - financiële of andere - ontving het Sint-Lukasarchief de laatste jaren zowel van

de Vlaamse Gemeenschap als van de VGC ?

Ik denk dat het noodzakelijk is om een langetermijnvisie te ontwikkelen over het Sint-

Lukasarchief.

De heer René Coppens (Open Vld): Ik denk dat er een klein misverstand moet worden

rechtgezet. In tegenstelling tot wat mevrouw Maes beweert – ik zou kunnen zeggen dat ze een

Trumpje deed of alternatieve feiten verkondigt (glimlachjes) – was het niet Vlaams minister

Sven Gatz die de subsidies van Vlaanderen heeft stopgezet. De subsidies van de Vlaamse

Gemeenschap voor het Sint-Lukasarchief werden al in 2009 stopgezet, op basis van een

uiterst negatieve evaluatie van de administratie.

Mevrouw Annemie Maes (Groen): Wie was toen de bevoegde Vlaams minister?

De heer René Coppens (Open Vld): Dat moet ik even opzoeken. Vlaams minister Sven

Gatz kan onmogelijk deze vzw haar subsidies ontnomen hebben.

Voor de positie van de VGC luister ik graag naar het antwoord van collegelid Pascal Smet.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Bij dit alles vraag ik me toch af waar mevrouw

Annemie Maes haar informatie haalt. Zij schuift de zwarte piet immers nogal fors door naar

Vlaams minister Sven Gatz.

Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik haalde mijn informatie uit de Brusselse digitale

media. Het stond er zo te lezen.

Mevrouw Cieltje Vanachter (N-VA): Ik ben eveneens benieuwd naar het antwoord van

collegelid Pascal Smet. Het is niet altijd even duidelijk wat er gebeurd is met het Sint-

Lukasarchief. Raadslid Paul Delva heeft in het verleden een aantal schriftelijke vragen gesteld

in het Vlaams Parlement. Hij vroeg zich af waarom deze subsidies niet konden verleend

9

worden. Uit de diverse antwoorden bleek dat het financieel beheer van deze instelling nogal

wat duistere hoekjes bevatte. Daarom konden niet alle subsidies worden uitgekeerd.

Het staat buiten kijf dat het Sint-Lukasarchief heel goed werk heeft verricht. Het gaat over een

prachtige, heel omvangrijke collectie. Men heeft een inventaris opgemaakt van alle Brusselse

straten. Het is een lust voor het oog. Alle belangrijke huizen - ook huizen die intussen

verdwenen zijn - werden in dit archief opgenomen. Dit was de verdienste van de heer Jos

Vandenbreeden.

Ik vind het jammer dat het archief niet is kunnen verder groeien en problemen kende. Het is

niet gelukt om dit in te kapselen in een Vlaams verhaal. Er was sprake om het Sint-

Lukasarchief in het Vlaams Architectuur Instituut (VAI) in te kantelen. Ik weet niet waarom

dit niet is gelukt. Was dit om persoonlijke redenen? Dit blijft onduidelijk.

De VGC had een convenant met het archief. Welke engagementen werden hierbij aangegaan?

Welke rol nam de VGC hierbij op? Wilde het Sint-Lukasarchief meer ondersteuning van de

VGC? Streefde men naar samenwerking? Werd er nagegaan of men eventueel kon

samenwerken met het Archief en Museum voor het Vlaams Leven te Brussel (AMVW)? Het

dossier sleept al een tijdje aan. De pijnpunten zijn er al langer. Welke rol heeft de VGC

hierbij gespeeld?

De heer Jos Vandenbreeden wist me te vertellen dat de VGC, in hoofde van collegelid Pascal

Smet en collegevoorzitter Guy Vanhengel, naar het Sint-Lukasarchief is gestapt. Zij stelden

voor dat het archief zou worden opgenomen in het CIVA. Ik kan me dit best inbeelden. Als

men op gewestelijk niveau het idee koestert om een bicultureel orgaan te creëren, moet men

ook een Vlaams onderdeel hebben. Op dat ogenblik dacht men wellicht aan het Sint-

Lukasarchief. Is het zo gegaan?

Welke rol zullen de VGC en de Vlaamse Gemeenschap in het verhaal van het CIVA nog

spelen?

Collegelid Pascal Smet: Ik ben blij dat ik eindelijk kan antwoorden.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Gaat collegelid Pascal Smet ons iets nieuws

vertellen?

Collegelid Pascal Smet: Dat is toch de bedoeling als er vragen worden gesteld. Ik heb

begrepen dat mevrouw Van Achter meestal vragen stelt waarop zij het antwoord al kent.

Waarom stelt zij dan überhaupt nog vragen? Het kost de gemeenschap heel wat geld als ik

vragen moet beantwoorden waarop men het antwoord al kent.

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik kan de antwoorden soms al raden.

Collgelid Pascal Smet: Alle personeel en patrimonium werd sinds 1 januari 2017

overgedragen naar de Stichting CIVA. De gedelegeerd bestuurder van de vzw, Jos

Vandenbreeden, werd benoemd als bestuurder van de Stichting CIVA. De vzw zal, als de

overdracht juridisch, sociaal, financieel en materieel goed afgerond is, vereffend worden.

De eerste principebeslissing hierover nam de vzw op 24 februari 2016. In de daaropvolgende

maanden werd die beslissing omgezet in een intentieverklaring en uiteindelijk in een

10

definitieve overeenkomst. Het is een gedeelde en overlegde keuze. Dit geeft de beste garanties

op een archief met internationale relevantie en uitstraling. Er is geen koepelstructuur, maar

één stichting van openbaar nut.

Ik kan mevrouw Van Achter bevestigen dat ik, net als collegevoorzitter Guy Vanhengel, vond

dat dit de beste oplossing was. Wij hebben dat besproken en zijn samen naar het Sint-

Lukasarchief gegaan. Wij hebben toen verklaard dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een

belangrijke inspanning zou leveren. Het Sint-Lukasarchief heeft in het verleden belangrijk

werk geleverd. Dit werk moest gevaloriseerd worden.

Het archief zal, eens het gebouw klaar is, naar de Citroënsite verhuizen. Tot dan zal de

huidige locatie van het Sint-Lukasarchief blijven bestaan.

Momenteel loopt er een traject met het personeel om de samenwerking met nieuwe collega’s

te versterken en de integratie goed voor te bereiden.

Uiteraard zal de convenant niet worden verlengd, net zoals de structurele subsidie. Deze

laatste wordt overgenomen door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit hebben we goed

onderhandeld. Dat neemt niet weg dat de nieuwe stichting zowel op het vlak van

erfgoedbeleid als op het vlak van educatie een belangrijke partner zal zijn voor zowel de

Vlaamse Gemeenschap als voor de VGC. Dit alles impliceert dat projectmatige ondersteuning

in de toekomst mogelijk blijft.

De Vlaamse Gemeenschap subsidieerde de vzw Sint-Lukasarchief in 2006, 2007 en 2008 met

een bedrag van 100.000 euro per jaar. Deze subsidie diende als overgangsmaatregel, zodat de

vzw zich kon inpassen in het toenmalige cultureel erfgoeddecreet. De heer Bert Anciaux was

toen Vlaams minister van Cultuur. Deze regeling werd altijd heel duidelijk gecommuniceerd.

Na 2008 ontving de vzw Sint-Lukasarchief geen subsidies meer via de Vlaamse

Gemeenschap. Het ging om een overgangsmaatregel.

De VGC kende aan de vzw Sint-Lukasarchief al die jaren subsidies toe. In 2007 was dit

43.585 euro, in 2008 45.000 euro, in 2009 ging het over 45.000 euro, in 2010 was dit 68.500

euro, in 2011 46.000 euro en in 2012 was het 50.400 euro. Vanaf 2013 tot en met 2016 ging

het telkens om 262.000 euro.

Vanaf 2013 is het jaarlijks subsidiebedrag met 217.000 euro verhoogd om de regularisatie van

het DAC-personeel te financieren.

Ik ben ervan overtuigd dat mevrouw Cieltje Van Achter weer heel wat heeft bijgeleerd.

Wellicht heeft ze ook een aantal nieuwigheden gehoord.

Mevrouw Annemie Maes (Groen): Ik dank collegelid Pascal Smet voor zijn antwoord. Heb

ik het goed begrepen dat de stichting onder de bevoegdheid ressorteert van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest? Wie is de bevoegde minister?

Collegelid Pascal Smet: De bevoegdheid ligt bij minister-president Rudi Vervoort. Hoe de

structuur juist in elkaar zit, weet ik niet precies. Ik zal die in ieder geval overmaken aan

mevrouw Maes.

11

Mevrouw Annemie Maes (Groen): Het Sint-Lukasarchief is tevreden met deze oplossing.

Uiteraard moet men een langetermijnvisie uitwerken waarbij men de eigenheid van het

archief weet te behouden. Vooral de ontsluiting van het archief blijft van cruciaal belang. Van

over heel de wereld komt men het raadplegen over specifieke huizen die soms niet meer

bestaan. Ik geef collegelid Smet een pluim! Hij nam een goede beslissing.

De VGC kan dus de komende jaren nog altijd projectsubsidies toekennen?

Collegelid Pascal Smet: Dit is inderdaad het geval. Kunt u dat van die pluim nog eens

herhalen? (hilariteit)

- Het incident is gesloten.

Onderdak voor de Marolse reuzenfamilie

De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Woensdagavond 1 februari 2017

maakte Bruzz melding van het feit dat de Marolse reuzenfamilie - bekend van de jaarlijkse

Bruegelfeesten - op zoek is naar een nieuw onderkomen. Momenteel verblijven de reuzen in

interieurwinkel Meublia in de Hoogstraat. Deze winkel gaat binnenkort sluiten. De

handelaarsvereniging Bruegel-Marollen, die beschermheer is van de reuzenfamilie, lanceerde

een noodoproep om de reuzen elders te kunnen onderbrengen. Blijkbaar is dit niet zo evident.

Voor de 5 grootste reuzen is een tijdelijke oplossing voor 4 weken gevonden in de

Kapellekerk. Twee familieleden gaan naar cultureel centrum Bruegel.

De handelaars zijn op zoek naar een permanente verblijfplaats voor álle reuzen. Liefst zouden

zij dit zien gebeuren in de Marollen. Uiteraard zouden ze graag de reuzenfamilie in zijn

geheel ergens kunnen onderbrengen.

De reuzen zijn door Unesco erkend als cultureel werelderfgoed. Schrijnend en pijnlijk genoeg

slagen de Brusselse overheden er niet in om voor dit werelderfgoed een degelijk onderkomen

te voorzien en ervoor te zorgen dat deze reuzen op een fatsoenlijke manier gestald en

gevrijwaard kunnen worden.

Heeft het College de mogelijkheid om de reuzen al dan niet in de Marollen ergens onderdak te

geven?

Indien dit niet geval zou zijn: is het College bereid om actief mee op zoek te gaan naar een

oplossing voor onze Brusselse reuzen? De frustratie bij de handelaarsvereniging is intussen

bijzonder groot. In de media zijn er alvast een aantal artikels verschenen die hierop wijzen.

Het lijkt me heel goed als de VGC hier een duwtje in de goede richting zou kunnen geven

zodat er een oplossing komt.

Mevrouw Els Ampe (Open Vld): Ik had gezien dat deze vraag om uitleg op de agenda

stond. Intussen is deze vraag al zonder voorwerp. Deze week werden er een aantal reuzen

overgebracht naar een tijdelijke opvangplaats.

Ik heb vernomen dat er, via de stad Brussel, een permanente oplossing in de maak is. Als

iedereen zal beginnen zoeken, zal zeker iets uit de bus komen.

12

De voorzitter: Het gebouw van de Raad is iets te klein. (Glimlachjes)

Collegelid Pascal Smet: Ik moet eigenlijk niets meer zeggen want mevrouw Els Ampe heeft

de vraag beantwoord.

Het is een bevoegdheid van de stad Brussel. De hoeders van de Marolse reuzenfamilie hebben

geen contact opgenomen met de VGC. Het is nogal evident dat de stad Brussel in eerste

instantie een oplossing moet vinden. Als die daarin faalt, kan de VGC nagaan of ze al dan niet

samen met het Gewest kan optreden. Ik ga ervan uit dat de stad Brussel haar

verantwoordelijkheid zal nemen en er geen sprake van falen zal zijn.

De heer Dominiek Lootens-Stael (Vlaams Belang): Ik ben me ervan bewust dat de stad

Brussel in eerste instantie voor een oplossing moet zorgen, maar blijkbaar heeft dat nogal wat

voeten in de aarde. Ik ben er niet van op de hoogte dat er een definitieve oplossing is

gevonden. Ik verneem dat er her en der tijdelijke oplossingen worden aangereikt. De zaak

moet sowieso worden opgevolgd. Dat de betrokkenen nog geen contact hebben opgenomen

met de VGC, belet niet dat die proactief mee kan helpen zoeken naar een oplossing.

Collegelid Pascal Smet: We zullen het in het oog houden met de goedwerkende dienst

erfgoed.brussels.

- Het incident is gesloten.

INTERPELLATIE (R.v.O., art. 62)

De effecten van de verplichte toelatingsproef voor de lerarenopleiding

op de tweetalige lerarenopleiding

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Er zijn al verschillende discussies geweest over de

tweetalige lerarenopleiding. Dat project heeft tot gevolg dat studenten die de lerarenopleiding

volgen eerst hun driejarige basisopleiding doorlopen binnen de eigen instelling, ressorterend

onder het Franstalig dan wel het Nederlandstalig onderwijs. Daarna volgen ze een bijkomend

vierde jaar dat gericht zal zijn op taalverwerving. Na het doorlopen van deze opleiding zullen

leerkrachten kunnen kiezen waar ze les geven: in het Nederlandstalig of in het Franstalig

onderwijs. Ik maak mij zorgen om de volgende 4 redenen.

Ten eerste is het gebrek aan Nederlandskundige leraren een van de oorzaken dat leerlingen

die afstuderen uit het Franstalig onderwijs niet over voldoende basiskennis van het

Nederlands beschikken. Daardoor zijn ze niet klaargestoomd voor de Brusselse arbeidsmarkt.

Dat er in samenwerking met een hogeschool van het Vlaams onderwijs een oplossing gezocht

wordt voor dat probleem, is een goede zaak. Ironisch genoeg zullen de leerkrachten die uit de

tweetalige opleiding komen, vooral kiezen voor het Nederlandstalig en niet voor het

Franstalig onderwijs. De tewerkstellingsvoorwaarden zijn immers beter in het Nederlandstalig

onderwijs.

Een tweede reden is dat vele anderstalige leerlingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs

kampen met een onvoldoende kennis van de schooltaal. Dat heeft leerachterstand tot gevolg.

Om die uitdaging goed aan te gaan en die leerlingen alle kansen te geven op een succesvolle

schoolloopbaan en een diploma van het hoger onderwijs, moet er blijvend ingezet worden op

13

een goede kennis van de onderwijstaal: het Nederlands. In die context heeft Brussel taalsterke

leerkrachten nodig.

U moet toch begrijpen dat er vragen gesteld worden over de wenselijkheid van het inzetten

van Franstalige leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs, als ze 1 taalversterkend jaar

hebben gevolgd. Je kunt de taalvaardigheid van iemand die 1 taalbadjaar heeft gevolgd, niet

vergelijken met de taalvaardigheid van iemand die zijn schoolloopbaan in het Nederlandstalig

onderwijs heeft gevolgd.

Ten derde heeft de onderwijshervorming tot gevolg dat in het kader van de lerarenopleiding,

vanaf het schooljaar 2017-2018, studenten die niet slagen in een niet-bindende proef een

bijkomend traject zullen moeten volgen. In de praktijk gaat het om een bijscholing. In het

kader van de niet-bindende oriëntatieproef wordt ook de kennis van het Nederlands getest.

Dit jaar was die proef nog vrijblijvend. Onlangs bleek dat bij de lerarenopleiding van de

Erasmus Hogeschool 40% van de Brusselse studenten die uit het Nederlandstalig Brussels

onderwijs kwamen, niet slaagden omdat ze niet over voldoende kennis van het Nederlands

beschikken. Het gaat om Brusselse studenten die hun kleuter-, basis- en middelbaar onderwijs

in het Nederlandstalig onderwijs hebben afgelegd.

Dat betekent niet dat die studenten uiteindelijk geen – heel goede - leerkrachten zullen

worden. Dat betekent wel dat veel van de anderstalige Brusselse studenten die hun kleuter-,

basis- en middelbaar onderwijs in het Nederlandstalig onderwijs hebben genoten en daarvoor

veel moeite hebben gedaan, dat bijkomend traject zullen moeten volgen om toegang te krijgen

tot de Nederlandstalige lerarenopleiding om te kunnen lesgeven in het Nederlandstalig

onderwijs.

Anderzijds zullen de anderstalige Brusselse studenten die hun kleuter-, basis- en middelbaar

onderwijs in het Franstalig onderwijs hebben genoten en hun driejarige lerarenopleiding in het

Frans gevolgd hebben, na 1‘taalversterkend’ jaar onbeperkt in het Nederlandstalig onderwijs

mogen lesgeven.

De toegang tot het lesgeven in het Nederlandstalig onderwijs is dus paradoxaal veel ‘lichter’

voor de anderstalige Brusselse studenten uit het Franstalig onderwijs dan voor de anderstalige

Brusselse studenten uit het Nederlandstalig onderwijs, die hun hele schoolloopbaan moeite

hebben gedaan om Nederlands te leren.

Ten vierde zet Vlaanderen met de onderwijshervorming terecht in op de versterkte kennis van

het Nederlands bij de leerkrachten. Dat zal de kwaliteit van het Vlaams onderwijs ten goede

komen, zeker in Brussel.

De VGC organiseert een tweetalige lerarenopleiding waar anderstalige studenten zonder enige

Nederlandstalige voorgeschiedenis toegang krijgen tot het Nederlandstalige onderwijs na 1

taalversterkend jaar. De Vlaamse inspanningen in het kader van de lerarenopleiding om de

kennis van het Nederlands van onze leerkrachten te versterken worden op die manier in

Brussel dode letter gemaakt.

Welke maatregelen voorziet u om ervoor te zorgen dat de Franstalige leraren die uit de

tweetalige lerarenopleiding stromen, terechtkomen in het Franstalig onderwijs?

14

Welke maatregelen voorziet u om tegemoet te komen aan de paradoxale situatie dat Brusselse

studenten uit het Franstalig onderwijs een veel lichter parcours moeten afleggen om les te

kunnen geven in het Nederlandstalig onderwijs, dan de anderstalige Brusselse ketjes uit het

eigen onderwijs?

Hoe verzoent u de tweetalige lerarenopleiding met de geest van de onderwijshervorming die

versterkt inzet op de kennis van het Nederlands binnen de lerarenopleiding in het kader van

het Vlaams onderwijsbeleid?

De tweetalige lerarenopleiding werd opgenomen in het Brussels regeerakkoord en ook in de

bestuursakkoorden van de VGC, de Cocof en de GGC. Het werd voorgesteld als een

gezamenlijk Brussels project. Wat is de reden dat noch het Brussels Hoofdstedelijk Gewest,

noch de Cocof of de GGC financieel willen investeren in dit project? Hebben ze er twijfels

over? Ik vind dat nogal vreemd.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): De tweetalige lerarenopleiding is een interessant

onderwerp. Ik ben heel blij dat de Brusselse Regering haar schouders wil zetten onder het

initiatief dat de 2 gemeenschappen wil verbinden in plaats van uit elkaar halen. Ik vind het

fantastisch dat we meewerken aan de Brusselse identiteit en aan het samenleven met de 2

gemeenschappen.

Ik heb geprobeerd om de logica van de vragen te volgen om ze stuk voor stuk te analyseren en

te beantwoorden, maar dat is niet gelukt. Misschien ligt dat aan mijn taalachterstand.

Zo staat er bijvoorbeeld dat het gebrek aan Nederlandskundige leraren een van de oorzaken is

van iets wat er nog niet is. Of zijn er vandaag Nederlandsonkundige leerkrachten in de

scholen? De vraag is zodanig opgesteld dat je nadien niet goed meer weet waarover het gaat.

Ik heb mijn best gedaan, maar je moet de vraag zodanig interpreteren alsof je kunt kijken naar

iets wat er nog niet is, maar waarbij je al massaal problemen voorziet. Het is natuurlijk altijd

goed om te anticiperen, maar de volledige vraag is volgens mij gebaseerd op een hoop

nonsens.

Er worden tevens 2 verschillende onderwerpen aangehaald, enerzijds de tweetalige opleiding

in Brussel en anderzijds het tekort aan Nederlandskundige leraren. Elke keer komt dat laatste

terug. Ik zou graag weten of er vandaag Nederlandsonkundige studenten in de

lerarenopleiding zitten en of die slagen als ze geen Nederlands kennen. Als dat klopt, is er

inderdaad een groot probleem. Daarin kom ik mevrouw Dhaene dan wel tegemoet.

Het is jammer dat ik geen enkele concrete vraag heb kunnen stellen op basis van wat

mevrouw Dhaene hier aangeeft. Ze spreekt over de taalproef. Er is nooit gesteld dat je toch

kunt beginnen aan de leerkrachtenopleiding als je niet slaagt in de taalproef. Kunt u dat

bevestigen?

Mevrouw Liesbet Dhaene gelooft er niet in dat je met een jaar extra je Nederlands voldoende

kunt verbeteren om aan een opleiding te beginnen. Ze gelooft niet in de vooruitgang van

mensen en in de bekwaamheid om op een jaar genoeg Nederlands te leren om te kunnen

lesgeven. Deelt u die mening, mijnheer de collegevoorzitter?

Ik vind het jammer dat opnieuw wordt gesteld dat het veel gemakkelijker is voor de

Franstaligen dan voor de Nederlandstaligen om in iets te slagen. Het is waar dat je moet

15

vechten voor je rechten, maar daarom moet je de Franstaligen niet altijd afschilderen als het

uitschot van de wereld.

Ik vind het heel moedig en fantastisch dat de collegevoorzitter zijn schouders blijft zetten

onder het project. Ik geloof daar echt in en ook in de vooruitgang van mensen. Dat kan

werken als er positieve kritiek wordt gegeven.

Mevrouw Hannelore Goeman (sp.a): Ik benadruk dat de sp.a het in eerste instantie een

geweldig initiatief vindt voor de tweetaligheid in de hoofdstad. We kunnen het alleen maar

toejuichen.

Ik vind de interpellatie opnieuw een typisch voorbeeld van de wantrouwige en negatieve

manier waarop de N-VA aan politiek doet. De partij vertrekt in de hele redenering van een

aantal veronderstellingen, terwijl de lerarenopleiding nog niet eens van start is gegaan. Zo

weet ze van iets positief toch altijd iets negatief te maken. Er zijn ongetwijfeld

aandachtspunten, maar ik ben er zeker van dat het project nauwgezet zal worden opgevolgd

en bijgestuurd waar nodig. Ik zou zeggen: allons-y.

De heer Bruno De Lille (Groen): Wij zijn blij met elke discussie over tweetalig onderwijs

en met alles wat het tweetalig onderwijs vooruit helpt. Het is alleen jammer dat enkele

collega’s de discussie aangrijpen om het tweetalig onderwijs te bemoeilijken of te doen

mislukken, of in twijfel trekken dat tweetalig onderwijs wel een goed idee is.

Groen is een grote voorstander van tweetalig onderwijs. We vinden het jammer dat de VGC

nog geen concrete stappen zet om echt tweetalige scholen mogelijk te maken op het Brussels

grondgebied. Het initiatief rond de tweetalige lerarenopleiding is interessant, maar zal de

oprichting van tweetalige scholen niet meteen dichterbij brengen. Daarvoor hebben we nog

een aantal andere zaken nodig. We hopen dat de VGC op dat vlak ook initiatieven zal

beginnen nemen. Wij zullen er in elk geval om blijven vragen.

Groen is tevreden met dit initiatief. Zorgen dat onze leerkrachten beter tweetalig worden, daar

zouden we in Brussel toch allemaal blij mee moeten zijn. Of ze nu in het Nederlandstalig of in

het Franstalig onderwijs terechtkomen zou eigenlijk geen invloed mogen hebben op ons

oordeel over het nut van dit initiatief. In het Nederlandstalig onderwijs hebben we goede

tweetalige leerkarachten nodig. Ik heb een zoon die het lager onderwijs net heeft afgerond en

ben dus op dat vlak een ervaringsdeskundige. Ik heb vastgesteld dat de leerlingen vaak beter

Frans spraken dan de leerkrachten. Als we de leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs

sterker kunnen maken door er voor te zorgen dat ze goed tweetalig zijn, dan zie ik niet in

waarom we dat niet zouden toejuichen.

Het klopt natuurlijk wel dat de kans groot is dat de meeste leerkrachten, die uit de tweetalige

opleiding zullen komen, voor het Nederlandstalig onderwijs zullen kiezen. De

werkomstandigheden zijn daar vandaag namelijk beter. Dat hoeft echter niet voor eeuwig en

altijd het geval te zijn. Leerkrachten die we vandaag klaarstomen voor het onderwijs gaan

hopelijk een carrière van 40 jaar tegemoet in het onderwijs. Op 40 jaar kan er heel wat

veranderen. Het Franstalig onderwijs is bezig met een oefening om de kwaliteit van het

onderwijs te verhogen, en dat moeten we ondersteunen. Dit mag niet gebruikt worden om

twijfel te zaaien over het nut van deze tweetalige lerarenopleiding.

16

Ik vind dat er een paar vreemde vragen worden gesteld. Er werd gezegd dat er in het

Franstalig onderwijs een lichter parcours moet worden afgelegd.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Toch inzake taal.

De heer Bruno De Lille (Groen): Als die leerlingen in de tweetalige opleiding terechtkomen,

dan is het niet zo dat de Nederlandstaligen een moeilijker examen zullen moeten afleggen dan

de Franstaligen. De scholen hebben hun kwaliteitseisen. Wie daar niet aan voldoet, krijgt geen

diploma. Als veel leerlingen niet slagen op testen om het taalniveau te bepalen, dan is dat net

omdat het hen niet te gemakkelijk wordt gemaakt. In plaats van voor hen de deuren te sluiten,

zeggen wij – net zoals de scholen – dat deze leerlingen extra ondersteuning moeten krijgen.

Alle zaken die het mogelijk maken om mensen beter tweetalig te maken, stelt mevrouw

Liesbet Dhaene in vraag. Ze zaait daar twijfel rond. Wij blijven dit initiatief steunen en hopen

dat het nog wordt bijgestuurd waar nodig.

De heer Paul Delva (CD&V): Het spreekt voor zich dat onze fractie de taalkundige

kwaliteiten van de afgestudeerde leerkrachten cruciaal vindt, maar ik denk dat alle collega’s

dat vinden. In een vorig debat heeft de collegevoorzitter aangeven dat het in het nieuwe

curriculum niet de bedoeling is om enkel tijdens het laatste jaar de aandacht op taal te leggen,

maar dat dit al intensief zal gebeuren tijdens de basisopleiding. Hij zei ook dat het traject

daardoor moeilijker zou zijn dan een reguliere lerarenopleiding.

Het officiële niveau dat men voor Nederlands moet kunnen aantonen is C1. Een normale

Nederlandstalige lerarenopleiding garandeert dit niveau, maar als zij minder in het Nederlands

wordt gegeven, dan moeten we ons wel afvragen of dit niveau ook effectief wordt behaald.

Dat zullen we in het oog moeten houden.

Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits heeft de mogelijkheid tot een gezamenlijk

curriculum voor een gezamenlijke lerarenopleiding altijd erkend. Dit is decretaal mogelijk en

wordt door onze fractie gesteund. We moeten wel consequent zijn. Als we willen dat het

taalniveau van de leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs hoog blijft, dan moet ook de

lesgever het vereiste taalniveau hebben. Daar is uiteraard geen enkele discussie over mogelijk.

Vlaams minister Hilde Crevits gaf eerder al aan om de opleiding en het taalkundig aspect

ervan samen met de VGC te bekijken om de kwaliteit voldoende te waarborgen. Heeft het

overleg met de Vlaamse en de Franstalige Gemeenschappen plaatsgevonden? Wat werd er

besproken?

Enige tijd geleden heb ik ook een schriftelijke vraag ingediend over dit onderwerp. Ik vroeg

daarin onder meer hoe het zit met de afstemming van beide curricula. Ik zal het schriftelijke

antwoord van de collegevoorzitter afwachten.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik wil mijn antwoord beginnen met een citaat. “Ik denk

dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel een keurmerk heeft. We zien het ook aan het feit

dat heel wat kinderen van anderstaligen, welke ook hun thuistaal is, de weg vinden naar ons

Nederlandstalig onderwijs. Je ziet dat er dan wonderen gebeuren. Je ziet dat kinderen die uit

de kleuterklas komen perfect Nederlands leren, dat zij mee zijn met het curriculum, dat er

kwaliteit geboden wordt. En als dit gebeurt, dan is dat dankzij de kwaliteit van ons onderwijs,

dankzij de leraren aan wie ik ook hier vandaag een grote pluim wil geven.”

17

Mevrouw Cieltje Van Achter (N-VA): Ik ga volledig akkoord.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Ik citeerde zojuist Vlaams minister-president Geert

Bourgeois, die vorige maand net zoals ik als fiere grootvader aanwezig was op het

openingsfeest van het Lucernacollege in Brussel. Hij is heel fier op zijn kleinkinderen, die in

het Brussels Nederlandstalig onderwijs met brio school lopen. Het is hartverwarmend om dat

te horen. Hij straalde respect en vertrouwen uit voor de kunde en resultaten van het

Nederlandstalig onderwijs in Brussel, wat ik 100% met hem deel. Dat respect staat wel in

schril contrast met de uitspraken die ik zonet heb moeten aanhoren. Het minimaliseren en

ondermijnen van het werk en de passie van duizenden leerkrachten, die zich inzetten voor het

Nederlandstalig onderwijs in Brussel, vind ik beneden alle peil.

Ik wil alvast een aantal van uw stellingen ontkrachten. Mevrouw Liesbet Dhaene beweert dat

veel anderstalige leerlingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs kampen met

onvoldoende kennis van de schooltaal, wat leerachterstand tot gevolg heeft. Ik wil er op

wijzen dat iedere door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde school de

eindtermen moet volgen. Dit geldt ook voor de eindtermen Nederlands in alle

Nederlandstalige scholen in Brussel. Scholen gaan daarbij aan de slag met de leerplannen die

door hun respectieve netten werden opgesteld. Ze zijn vrij om deze eindtermen zelf invulling

te geven, maar de onderwijsinspectie gaat na of ze dit op een doeltreffende manier doen. Een

school wordt erop aangesproken indien de eindtermen onvoldoende worden bereikt.

Ik wil ook citeren uit de Onderwijsspiegel 2015, naar aanleiding van de doorlichting van de

Nederlandstalige scholen in Brussel door de Vlaamse onderwijsinspectie. “Het talenbeleid is

in de Brusselse scholen beter structureel ingebed dan bij hun Vlaamse tegenhangers. De

leraren weten wat van hen verwacht wordt en de opvolging van het taalbeleid maakt deel uit

van de schoolwerking. De Brusselse scholen screenen hun leerlingen meer op verschillende

momenten in hun schoolloopbaan. De inspectie geeft aan dat Brusselse scholen voortdurend

aan hun taalbeleid schaven om het af te stemmen op de noden van de leerlingen”.

Mevrouw Liesbet Dhaene geeft ook aan dat 40% van de studenten uit het Nederlandstalig

onderwijs niet slaagde voor een instaptest van de Erasmushogeschool, omdat ze niet over

voldoende kennis van de Nederlandse taal beschikten. De niet-bindende instapproef, die nu

gebruikt wordt in de Vlaamse Gemeenschap, is opgesteld om het vaardigheidsniveau van

studenten te kunnen inschatten. Op basis daarvan kan bijsturing van bij de start van de

opleiding worden aangevat. Er is geen sprake van slagen of niet slagen. De studenten krijgen

enkel feedbackcategorieën aangereikt, die vertellen in hoeverre remediëring voor een bepaald

onderdeel nodig kan zijn. Deze oriënterende test vormt de basis voor een eventueel

taalversterkend begeleidingstraject, wat eveneens aan bod zal komen in de tweetalige

opleiding.

Vervolgens beweert mevrouw Liesbet Dhaene dat de leerkrachten die uit de tweetalige

opleiding stromen vooral terecht komen in het Nederlandstalig onderwijs. Ze stelt zich vragen

bij de wenselijkheid van het inzetten van Franstalige leerkrachten in het Nederlandstalig

onderwijs. Taalkrachtige gediplomeerde leerkrachten, die beide landstalen beheersen, zullen

een versterking betekenen van zowel het Nederlandstalig als het Franstalig onderwijs.

Mij lijkt het overigens eerder logisch – gezien het grote tekort aan Nederlandskundige leraren

in het Franstalig onderwijs – dat de Franstalige studenten als leerkracht Nederlands in het

Franstalig onderwijs aan de slag zullen gaan. Anderzijds is het ook interessant voor het

18

Nederlandstalig onderwijs om moedertaalsprekers Frans aan te nemen. We krijgen overigens

signalen vanuit de Nederlandstalige scholen dat het tegenwoordig niet gemakkelijk is om

leerkrachten uit het Vlaams hoger onderwijs te vinden die het Frans nog goed beheersen.

Deze leerkrachten zullen gegeerd zijn, of ze nu uit het Nederlandstalig, Franstalig of

anderstalige milieu komen. Hoe dan ook, ze zullen minstens perfect tweetalig zijn aan het

einde van de rit, en dat is de bedoeling.

Wat de tweetalige lerarenopleiding betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen in de

commissie Onderwijs en Vorming van 24 februari 2016 en 25 januari 2017 en in de plenaire

vergaderingen van 21 september en 2 december 2016.

Erasmushogeschool Brussel (EhB) en Haute Ecole Francisco Ferrer (HEFF) werken

momenteel samen aan de uitrol van een taalversterkende basisopleiding voor de

lerarenopleiding en een verkort aanvullend traject waarbij er een uitwisseling is van docenten

en studenten. Zo wordt de uitwisseling van pedagogische en taalvaardige expertise

gemaximaliseerd, zodat beide hogescholen de taalontwikkeling en taalverankering binnen hun

opleiding kunnen optimaliseren. Daarbij blijft elke hogeschool uiteraard verantwoordelijk

voor de eigen basisopleiding voor de lerarenopleiding, die met dit project taalversterkend

wordt uitgewerkt, en voor het verkort aanvullend traject, waarbij de klemtoon ligt op taal en

stedelijke pedagogiek. Ook dit laatste maakt, met vaste wil om dit vorm te geven, deel uit van

het curriculum. De sterkte van deze tweetalige lerarenopleidingen ligt in het feit dat de

kwaliteitsvereisten, en de controle daarop, door de gemeenschappen worden opgelegd.

Het is voor de studenten van de tweetalige lerarenopleidingen van bij het begin duidelijk dat

de beheersing van het Nederlands en het Frans een voorwaarde is. De opleiding is daarom

meer dan de som van vakken in het Nederlands en vakken in het Frans. De premisse is dat

tweetalige leerkrachten uitstromen die voldoende taalsterk zijn om taalstimulerend met alle

Brusselse kinderen en jongeren aan de slag te gaan, waarbij hun eigen meertaligheid een

versterkende factor is. Bovendien zullen zij net zoals andere leerkrachten moeten voldoen aan

de voorwaarden voor taalkennis bij aanstelling in het onderwijs. Eens een student beide

diploma's op zak heeft, waarvan 1 erkend door de Vlaamse Gemeenschap en het andere door

de Franse Gemeenschap, kan hij of zij in beide onderwijssystemen aan de slag, gewapend met

de beste meertalige, stedelijke en pedagogische inzichten.

Het wordt eigenlijk iets dat mevrouw Liesbet Dhaene zou moeten bevallen, namelijk een zeer

ver gedreven topvorming. Ik zou zelfs willen spreken over ‘elitevorming’, als ik dat nog zo

mag zeggen. (Protest van mevrouw Hannelore Goeman) Voor mevrouw Liesbet Dhaene helpt

dat misschien om inzicht te verwerven in wat we aan het doen zijn.

Het is een goede zaak dat de Vlaamse Gemeenschap meer wil inzetten op het taalbeleid en de

kennis van het Nederlands in het secundair en het hoger onderwijs. De niet-bindende

instapproef, ontwikkeld door de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA), is juist ingericht om

de instroom van de lerarenopleiding te versterken. Studenten krijgen daarbij een indicatie of

ze vaardig genoeg zijn in bepaalde competenties om vlot te kunnen starten in de

lerarenopleiding.

De tweetalige lerarenopleiding, met nog meer aandacht voor taal, ligt in dezelfde lijn. Eén van

de belangrijkste focussen bij het opbouwen van het programma zal het taalbeleid zijn.

Studenten zullen doorheen de opleiding worden klaargestoomd om in beide talen, het Frans

19

én het Nederlands, les te kunnen geven. Het taalniveau en de vorderingen van de studenten

zullen uiteraard worden opgevolgd binnen de opleidingen.

Er waren ook vragen over de ondersteuning en financiering van het project. In de

regeerakkoorden van de federale overheid, het Brussels Gewest, de GGC, de VGC en de

Cocof staat, gezien de nood aan tweetalige leerkrachten in onze stad, de ambitie

neergeschreven dit project te ondersteunen. Deze ambitie sluit eveneens aan bij het doel van

het Beliris-samenwerkingsakkoord, namelijk het bevorderen van ‘de internationale rol en de

hoofdstedelijke functie van Brussel’. Er staat zelfs letterlijk in het akkoord geschreven: “Er

wordt steun verleend aan projecten voor de oprichting van een tweetalige normaalschool, of

die de meertaligheid in Brussel bevorderen”. De tweetalige normaalschool staat expliciet in

het Belgisch akkoord, dat door alle leden van het Belgisch comité, zowel de leden van de

Federale Regering als de leden van de Brusselse Regering, werd onderschreven. De

projectfiche om op een correcte wijze die financiering vorm te geven werd daar ingediend.

Het is de minister van Binnenlandse Zaken, die deel uitmaakt van het Belgisch comité, die op

dit moment de uitbetaling van de middelen tegenhoudt, tegen de wil in van zijn collega’s. Ik

neem aan dat hij dit doet op aangeven van zijn partijgenoten uit Brussel.

Het voorliggende project ligt nu op tafel bij de VGC. Het gaat om 997.000 euro, gespreid

over 3 schooljaren. De VGC heeft, gezien de blokkade die zich aan Vlaamse kant voordoet,

beslist dit budget voor te schieten. Dit doet het VGC met de vaste wil om de gesloten

politieke akkoorden op een correcte wijze verder door het coördinatiecomité van Beliris te

laten uitvoeren.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): De toekomst van onze kinderen is te belangrijk om te

experimenteren. De collegevoorzitter spreekt over het bevorderen van de meertaligheid, maar

deze tweetalige opleiding garandeert geen leraren die taalvaardig genoeg zijn voor ons

Nederlandstalig Brussels onderwijs. Ze bevordert de meertaligheid van onze leerlingen niet.

Men kan de taalvaardigheid van iemand die heel zijn schoolloopbaan en zijn lerarenopleiding

in het Nederlandstalig onderwijs heeft doorlopen, ook al spreekt hij thuis een andere taal, niet

vergelijken met de taalvaardigheid van iemand die heel zijn schoolloopbaan, inclusief zijn

lerarenopleiding, in het Franstalig onderwijs heeft doorlopen en daarna één taalbadjaar heeft

gevolgd. De kwaliteit van het Brussels Nederlandstalig onderwijs ligt juist bij de leraar die

taalvaardig genoeg is om het Nederlands bij de anderstalige leerlingen te verheffen. Hierbij

gaat het niet om kritiek op het Nederlandstalig onderwijs, zoals de collegevoorzitter wil laten

uitschijnen. Het gaat om een bezorgdheid. Er is bezorgdheid over studenten die niet uit het

Nederlandstalig onderwijs komen, maar wel zullen worden ingezet in het Nederlandstalig

onderwijs, waar onze leerlingen taalvaardige leerkrachten in het Nederlands nodig hebben.

De collegevoorzitter verwijst naar een topopleiding. Mijn reactie zou anders zijn geweest

indien ik gerust gesteld werd dat de opleiding leidt tot tweetalige leerkrachten. Het gaat om

een basisstam in het eigen onderwijs, namelijk het Franstalig of het Nederlandstalig

onderwijs. Er zijn inderdaad een aantal goede aspecten, zoals gemeenschappelijke uitstappen

en een stage in de eigen taal in het andere onderwijsstelsel. Men kan echter zeker niet spreken

van een stevige basisopleiding. Er is sprake van één taalversterkend taalbadjaar. De

taalvaardigheid na zo’n jaar kan je niet vergelijken met de kennis van een Nederlandstalig of

anderstalig persoon die wel de moeite heeft gedaan en heel zijn carrière en zijn

lerarenopleiding in het Nederlandstalige onderwijs heeft doorlopen.

20

Wat het financiële plaatje betreft, gaat het me niet over wie wat betaalt. Het Belirisverhaal is

trouwens iets genuanceerder dan de collegevoorzitter laat uitschijnen. Waar het mij echt om

gaat, is de vraag welke overheid dit project een meerwaarde vindt om in te investeren. Het

valt toch enorm op dat noch het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, noch de Franse

Gemeenschapscommissie bereid is erin te investeren. Blijkbaar steekt alleen de VGC er

financieel haar hand voor in het vuur.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik ben blij dat de collegevoorzitter het

polariserend karakter van de vraag van collega Liesbet Dhaene volledig heeft ontkracht. Ik las

gisteren in Bruzz, terwijl we hierover in de plenaire nog geen gesprek hadden, letterlijk: “De

partij is tegen het uitwisselen van leerkrachten tussen de taalgroepen”.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): In dit specifieke project, niet in het algemeen.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik lees wat er in de krant staat. Bovendien vind ik

het jammer dat het er al in staat. Daarmee wordt meteen heel duidelijk wat de inslag is van de

partij. Ik lees ook in Bruzz dat collega Liesbet Dhaene heeft verteld dat studenten niet

tweetalig zullen worden in 1 jaar. De collegevoorzitter heeft in vorige sessies, zoals ook

collega Paul Delva al heeft gezegd, nochtans meegedeeld dat er wordt gewerkt aan de

tweetaligheid gedurende het hele traject. Men wordt dus inderdaad niet tweetalig in 1 jaar tijd.

Ik ben ook heel blij dat minister-president Geert Bourgeois een dikke pluim heeft gegeven

voor de kracht en de vooruitgang van de leerlingen tijdens de opening van het Lucernacollege.

Hij zei ook oog en bewondering te hebben voor hoe het Nederlandstalig onderwijs in Brussel

bezig is.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): En dat willen we ook zo houden.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Ik ben ook heel blij dat de collegevoorzitter

klaarheid heeft gegeven over de proef waarvan collega Liesbet Dhaene zei dat 40% van de

studenten die beginnen niet geslaagd is, maar toch wordt toegelaten. Mevrouw Dhaene, het

gaat niet over een proef waarvoor je slaagt of niet slaagt. Het gaat over een oriënteringsproef,

waarin staat vermeld welk traject men best kan volgen om optimaal de eigen

onderwijsopleiding te vormen. Zoals de Onderwijsspiegel voor het Nederlandstalig onderwijs

in Brussel aangegeven heeft, hebben wij zeer goede structuren voor het omgaan met taal. We

ontvingen daarvoor zelfs een pluim.

De heer Bruno De Lille (Groen): Ik val hier eigenlijk van mijn stoel wanneer ik merk hoe

sommige collega’s angst zaaien met betrekking tot een project dat eigenlijk op algemeen

applaus zou moeten worden onthaald. We weten dat er in onze Nederlandstalige scholen ook

een probleem is met de taalkennis van onze leerkrachten. We weten dat dit ook zo is in de

Franstalige scholen. In plaats van een project dat daaraan iets probeert te verbeteren op

applaus te onthalen, heeft men liever dat er niets gebeurt, dat er niets aan de situatie verandert.

Men is bang van elke verandering, want die zal sowieso slecht zijn. Ik snap niet hoe men dat

kan zeggen als men de Brusselse situatie kent en weet hoe kinderen hier in Brussel naar

school moeten gaan. Bovendien zijn al die opmerkingen heel erg voorbarig, want de richting

bestaat nog niet. Men gaat op voorhand zeggen dat het slecht zal zijn. Men gaat op voorhand

zeggen dat het niet kan lukken.

21

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Onderwijs is te belangrijk om te experimenteren. De

toekomst van onze kinderen is te belangrijk om te experimenteren. (Rumoer op de banken)

De heer Bruno De Lille (Groen): Ik heb heel veel vertrouwen in onze scholen. Ik merk in dit

geval geen kracht van verandering, maar vooral stilstand. We weten allemaal dat stilstand

achteruitgang is, zeker in dit soort zaken. De garantie ligt bij de directie van de school die het

tweetalige onderwijs zal inrichten. Zij zal garant staan voor het feit dat de leerlingen een goed

diploma hebben en dat ze dat diploma waard zijn. De tweede garantie ligt bij de directies op

de werkvloer, die de nieuwe leerkrachten moeten aanvaarden. Zij zullen geen leerkrachten

aanvaarden die niet sterk genoeg zijn op het vlak van taal. Er is dus een dubbele garantie. We

moeten daar volop voor gaan. We moeten niet twijfelen. We beantwoorden aan een vraag die

leeft bij de leerkrachten, de scholen, de ouders en de leerlingen zelf.

De heer Paul Delva (CD&V): Ik heb in het antwoord van de collegevoorzitter goed gehoord

dat de talenkennis wordt opgevolgd en dat het taalniveau wordt bewaakt. Maar dat is logisch.

Ik heb ook goed begrepen dat het niet beperkt blijft tot 1 taalversterkend jaar op het einde van

de rit, maar dat er ook tijdens de andere jaren van de vierjarige opleiding hard wordt gewerkt

aan het aanleren van de andere taal. Het zou nuttig zijn dat de collegevoorzitter dat nog eens

herhaalt, zodat het voor iedereen heel duidelijk is.

Ik vind het een tof en boeiend project. Het krijgt heel veel steun. Het past in de meertalige

stad die we willen zijn. Er is natuurlijk 1 lakmoesproef waar je nooit onderuit kan: op het

einde van de rit moeten de leerkrachten die in dat systeem les hebben gevolgd en die een

diploma hebben behaald, een uitstekende kennis van het Nederlands hebben. Als dat niet het

geval zou zijn, is er een zwaar probleem met het hele project en moet het worden afgevoerd.

Het is het een of het ander. Als het project kwalitatief in orde is, en ik ga ervan uit dat dit zo

is, dan wordt het taalniveau opgevolgd tijdens de 4 jaren en wordt er op het einde nog eens

heel grondig gescreend. Dan is er geen enkel probleem. Als het niet zo is, dan moeten we

inderdaad het hele project herbekijken.

Nogmaals, wij steunen het idee van de tweetalige lerarenopleiding. Het past in het idee van de

stad die we voor ogen hebben. Het aspect van de kwaliteit van de taal is cruciaal. We gaan

ervan uit dat dit aspect in orde zal zijn in het concept dat is uitgewerkt door specialisten ter

zake.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Er werd verwezen naar het onderwijsrapport. Dat

beveelt ook aan dat leraren talig moeten lesgeven in alle zaakvakken, in alle lessen. Dit

betekent dat ze zaken op 10 verschillende manieren moeten kunnen uitleggen. Ze moeten de

overgang maken van eenvoudig naar complex taalgebruik om het Nederlands van onze

leerlingen op peil te houden. Dat vraagt een enorme taalvaardigheid in het Nederlands.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Mevrouw Dhaene, ik heb de indruk dat u gewoon niet

gelooft in de mogelijkheid van meertaligheid.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Ik geloof niet dat deze opleiding leidt tot meertaligheid,

zij leidt naar minder taligheid. (Rumoer op de banken)

De heer Jef Van Damme (sp.a): Dat is pure dogmatiek!

22

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Deze taalopleiding leidt niet tot meertaligheid in

Brussel.

De anderstalige leerlingen in ons Nederlandstalig onderwijs worden tweetalig omdat ze thuis

Frans of een andere taal spreken, maar Nederlands leren in ons onderwijs door toedoen van

goede leraren die zich inzetten om hun vaardigheid in het Nederlands te verhogen. Hier

schakelt men leraren in uit het Franstalige kleuter-, basis- en secundair onderwijs en de

Franstalige lerarenopleiding in het Nederlandstalige onderwijs. Dit verbetert de meertaligheid

niet, dit vermindert de tweetaligheid van onze ketjes.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Dat is allemaal hypothetisch!

De heer Bruno De Lille (Groen): Alles is slecht, maar verandert niets want het zal zeker nog

slechter worden.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Als je kijkt naar het programma van deze tweetalige

lerarenopleiding, is er een basisstam in de eigen taal. Er zijn wel een aantal gezamenlijke

uitstappen, er zijn stages in de eigen taal, maar er is zeker geen taalversterkende basisstam.

Het gaat in essentie om 1 taalversterkend taalbadjaar.

De heer Bruno De Lille (Groen): The proof of the pudding is in the eating.

Mevrouw Liesbet Dhaene (N-VA): Dat moet niet in ons onderwijs gebeuren.

- Het incident is gesloten.

SAMENGEVOEGDE VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60)

De lange wachtlijsten voor een Time-out begeleiding en

de werking van Abrusco

De heer Jef Van Damme (sp.a): Ik heb de collegevoorzitter over dit onderwerp al meerdere

keren geïnterpelleerd. Mijn vraag gaat over een situatie die jammer genoeg recurrent

voorkomt in een aantal middelbare scholen. Het gaat om jongeren die het te bont maken. We

zijn allemaal jong geweest en we maakten het allemaal wel eens te bont. Op sommige

momenten kan dit echter tot een ernstige verstoring leiden van de klas- en schoolsituatie, die

zodanig problematisch wordt dat ze het normale functioneren van de school in het gedrang

brengt. Gelukkig hebben we een systeem dat een oplossing kan bieden, of dat alleszins voor

een deel tegemoet kan komen aan dat probleem. Ik heb het over het principe van Time-out.

We halen de jongere, die het meermaals te bont maakt en die een probleem creëert in een

school of klas, even uit die schoolse context. Zo kan men iets doen aan de dieperliggende

problemen, die de oorzaak zijn van heel veel van die conflicten. Dat is de stap die jammer

genoeg in een aantal scholen in Brussel dagelijks wordt gezet, maar die er ook fundamenteel

voor kan zorgen dat de rust in de klas of school kan terugkeren. Zo krijgen ook jongeren die

zich in een moeilijke situatie bevinden extra ondersteuning en wordt er structureel aan een

oplossing gewerkt.

Het Time-outprincipe is een zeer goed principe. Het was een zeer goed idee om er voor te

zorgen dat het wordt versterkt. De organisatie die vandaag Abrusco heet, wordt versterkt en

23

krijgt de mogelijkheid om haar werk met betrekking tot het isoleren en het uit de context

halen van die kinderen goed te doen.

We moeten echter de laatste maanden en jaren een aantal verontrustende evoluties constateren

in dat Time-outcentrum Abrusco. Daarover wil ik de collegevoorzitter vandaag opnieuw

ondervragen.

Het eerste probleem heeft te maken met organisatie. Vorig jaar rond deze tijd werd de

coördinator van Abrusco vrij onverwacht ontslagen. Men moest op zoek naar een nieuwe

coördinator. Daardoor kwam de continuïteit toch wel een beetje in het gedrang. Hoe zit het

daarmee? Hebben we die structurele vervanging opgelost? Is er een nieuwe coördinator?

Heeft hij of zij de touwtjes goed in handen?

Het tweede probleem is misschien fundamenteler en heeft te maken met capaciteit. De vraag

is groter dan het aanbod. Op dit moment hebben 7 Nederlandstalige scholen ingetekend. Zij

krijgen de begeleiding van een Time-outcoördinator. Maar er zijn veel meer scholen die

vragen stellen. Bovendien zijn er binnen die scholen veel meer aanvragen dan de Time-

outcoördinator kan opvangen. We zitten dus met een wachtlijst ten gevolge van het

capaciteitsprobleem. Kan de collegevoorzitter duidelijkheid verschaffen over de wachtlijst en

over de manier waarop we dit capaciteitsprobleem gaan oplossen? Hoe kunnen we ervoor

zorgen dat er meer Time-outplaatsen komen voor de scholen die nu al worden begeleid? Hoe

kunnen andere scholen de mogelijkheid krijgen om ook een beroep te doen op deze Time-

outformule? Ook in andere scholen zit men soms met de handen in het haar. Het is op dit

moment maar moeilijk te verdedigen dat er slechts 7 scholen worden begeleid.

Dan is er nog een financieel probleem. Men heeft blijkbaar iets te weinig coördinatoren in het

Time-outteam Abrusco om aan de nodige ondersteuning te voldoen. Ook daardoor worden die

wachtlijsten te lang. Zal de collegevoorzitter extra middelen uittrekken, zodat Abrusco haar

functie correct kan uitoefenen?

Ik weet dat dit onderwerp de collegevoorzitter ter harte gaat. Ik weet dat hij heel graag wilt

dat er een fundamentele oplossing komt voor die jongeren, maar ook ter ondersteuning van

die scholen. Hoe gaat hij er voor zorgen dat de huidige situatie, die toch een beetje

problematisch is, kan worden opgelost?

De heer Paul Delva (CD&V): De heer Jef Van Damme heeft het principe en de werking van

Time-out of – zoals we het nu noemen – Abrusco exact uitgelegd. Er is een heel brede steun

voor de werking van Time-out. Het is heel nuttig om kinderen of jongeren die het op een

bepaald moment te moeilijk krijgen uit de klas te halen en een apart parcours te laten lopen,

om ze daarna opnieuw succesvol te integreren in de school.

Mijn vraag gaat over een ander element van Abrusco. In het Beleidsplan Onderwijs staat dat

er bekeken wordt hoe de werking van Time-out niet meer exclusief voor het secundair

onderwijs kan bestaan, maar hoe er – in uitzonderlijke gevallen – ook een aanbod kan zijn

voor de laatstejaars van het basisonderwijs. Het kan natuurlijk voorkomen dat een zesdejaars,

of hij nu 12, 13 of 14 jaar oud is, bepaalde belangrijke symptomen van schoolmoeheid

vertoont. Het is cruciaal dat er dan wordt opgetreden. Over datgene wat zo zijn nut heeft

bewezen in het secundair onderwijs, en waarover de heer Jef Van Damme terecht een aantal

vragen stelde, kunnen dezelfde vragen worden gesteld in verband met het basisonderwijs.

24

Ik stelde hierover vorig jaar al een vraag. Er werd door Time-out eerder uitzonderlijk één

ondersteuningstraject opgestart voor het basisonderwijs. Er werd toen ook nagedacht over

een zeker aanbod. Daarover werd een enquête opgestart, en ik heb hierover enkele vragen.

Zijn er specifieke inhoudelijke veranderingen gebeurd met de overschakeling van Time-out

naar Abrusco?

Een overzicht van het aantal trajecten voor een korte time-out, een lange time-out en extra

time van dit schooljaar zou zeer interessant zijn. Liggen de aantallen in de lijn met de

voorgaande jaren of zijn er opvallende verschillen? Werden er in de schooljaren 2015-2016

en 2016-2017 vragen tot ondersteuning gesteld vanuit het basisonderwijs? Op welke manier

ging Abrusco daarop in? Er staat op het internet dat Abrusco zich alleen richt tot leerlingen uit

het secundair onderwijs, maar wat gebeurt er dan met de duidelijke wens om ook een pakket

aan te bieden voor het basisonderwijs? Werd er voor een eventueel aanbod van Time-

outprojecten voor het basisonderwijs bijkomend budget uitgetrokken?

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Sinds vzw Projectencentrum Don Bosco, de

initiatiefnemers, in september 2014 de overgang maakte naar vzw Time-out Brussel werd er

werk gemaakt van de integratie van de verschillende methodieken van individuele

begeleidingen. Korte of lange time-out en extra time werden opgenomen in een meer globaal

aanbod, waarbij bekeken wordt welke methodieken geschikt zijn binnen een specifieke

context. De focus verschoof van het aanbieden van vaste trajecten naar maatwerk. Dit aanbod

kreeg de naam 'naadloos aansluitende flexibele onderwijs-welzijn trajecten', of kortweg

NAFT. Dit aanbod werd verder uitgewerkt binnen het schoolextern team van Abrusco.

Daarnaast werd eveneens ingezet op een schoolintern team met jongerencoaches, klasacties

en herstelgerichte schoolinterne gesprekken.

De vzw Time-out werd later vzw Abrusco, die een nieuwe huisvesting kreeg en een duurzaam

samenwerkingsverband aanging met Leerrecht. Er werd verder ingezet op maatwerk, flexibele

trajecten, preventieve acties, initiatieven in de vakantieperiode en de verdere uitbouw van een

netwerk van partners. Eind juni 2016 moest de vzw Abrusco op zoek naar een nieuwe

coördinator, die reeds in het najaar werd aangesteld. Deze zorgde onmiddellijk voor een

doorstart van de vzw. In diezelfde periode werden er gesprekken gevoerd met de vzw in

functie van de verdere professionalisering van de werking. De afspraken die werden gemaakt

zullen worden vastgelegd in een overeenkomst. Eind maart 2017 zal de vzw naast de

rapportering over 2016 ook een nieuw strategisch plan voorleggen. Op dat moment zullen we

een meer gedetailleerd zicht hebben op de elementen die men vandaag vraagt.

Wat het aantal individuele begeleidingen in 2016 en 2017 betreft, deed vzw Abrusco beroep

op een IT-partner om de registratie en opvolging op punt te stellen. In deze fase worden alle

gegevens in het nieuwe systeem opgenomen. Een duidelijk overzicht van aangeboden

trajecten zal, zoals ik eerder zei, eind maart 2017 worden aangeleverd.

Op dit ogenblik kunnen volgende indicaties al worden meegegeven. Er werden voor de

NAFT-trajecten 46 aanmeldingen gedaan in de periode augustus 2016 - januari 2017. Voor

het aanbod Leerrecht van Abrusco waren er 44 aanmeldingen. In totaal waren er 111

aanmeldingen. Preventieve klasacties, herstelgerichte gesprekken, de begeleiding van de

jongerencoaches en andere interventies zijn niet in dit cijfer opgenomen. Indien we de

gegevens uit de tussentijdse evaluatie meerekenen, dan gaat het over ongeveer 200

aanmeldingen voor individuele trajecten in de periode januari 2016 tot januari 2017. Deze

jongeren komen uit ongeveer 25 scholen.

25

Op dit moment is er vanuit Abrusco ook een jongerencoach aan de slag op volgende scholen:

CLW Woluwe. Don Bosco, Anneessens-Funck, Castor, Emanuel Hiel en KTA Jette. In de

periode van januari tot juni 2016 werden door de jongerencoaches in totaal 125 jongeren

begeleid.

Voor schooljaar 2015-2016 werd geen melding gedaan van een wachtlijst. Voor het

schooljaar 2016-2017 werd mij gemeld dat er 16 jongeren op een wachtlijst voor individuele

begeleiding staan. Zij moeten enkele weken wachten alvorens een eerste rondetafelgesprek

kan worden opgestart. De redenen zijn het wegvallen van de coördinator en het met

vertraging vervangen van begeleiders. Daarnaast bestond er ook onvoldoende duidelijkheid

over de duurtijd bij de overstap naar meer flexibele trajecten. Dit probleem wordt intussen

van nabij opgevolgd en zo snel mogelijk bijgestuurd.

Wat eventuele extra financiële middelen of personeel betreft, is de beperkte wachtlijst het

gevolg van een aantal personeelswissels die onvoldoende snel werden opgevolgd. De vzw

heeft in totaal ongeveer 780.000 euro inkomsten, die hoofdzakelijk afkomstig zijn van de

VGC, goed voor 450.000 euro, en het Brussels Gewest, goed voor 230.000 euro. Deze

inkomsten moeten de vzw in staat stellen om een kwaliteitsvolle werking uit te bouwen.

Op basis van de ingediende eindrapportage van Abrusco, die eind maart 2017 beschikbaar is,

en het voorgestelde jaaractieplan 2017-2018, zal een evaluatie worden gemaakt van de inzet

van deze middelen en zal verder worden nagegaan waar of hoe er dient te worden bijgestuurd.

Abrusco besloot om zich binnen de huidige werking versterkt te richten op hun kernaanbod.

Dit betekent dus hoofdzakelijk op jongeren uit het secundair onderwijs. De methodieken

waarin de vzw haar expertise blijft aanscherpen zijn dan ook toegespitst op deze jongeren. De

vraag van het basisonderwijs naar ondersteuning is echter zeer reëel. Het gaat dan veelal om

kinderen waarbij multiproblematiek aan de orde is, met vaak gedragsproblemen tot gevolg.

Gezien de specificiteit van de doelgroep basisonderwijs is het niet vanzelfsprekend om een

aanbod voor de verschillende leeftijdscategorieën door eenzelfde vzw te laten uitwerken.

In samenspraak met Abrusco en andere relevante partners zal worden bekeken welk aanbod

noodzakelijk is voor de ondersteuning binnen het basisonderwijs. Op dat ogenblik zal dan ook

worden nagegaan of er extra middelen nodig zijn om die specifieke ondersteuning te kunnen

uitwerken en aanbieden.

De heer Jef Van Damme (sp.a): Als ik eerlijk ben weet ik niet wat ik moet denken van dit

antwoord. De collegevoorzitter geeft cijfers over het aantal aanmeldingen en het aantal

begeleide jongeren, maar geeft ook toe dat er op dit moment een wachtlijst is van een paar

weken, wat problematisch is in een crisissituatie. Hij verwijst vaak naar een evaluatie en een

nieuw actieplan dat er in maart 2017 zal zijn. Dat laat me een beetje op mijn honger zitten,

omdat ik heel graag een aantal toekomstscenario’s op tafel zou zien liggen betreffende de

uitbereiding van dit aanbod. 200 leerlingen op 25 scholen worden ondersteund, maar als ik het

goed heb begrepen worden er maar 7 scholen structureel ondersteund. Dat is te weinig. Kan er

nagedacht worden over de uitbereiding van de Time-outondersteuning naar alle secundaire

scholen?

Ik kan mij ook vinden in het voorstel van de heer Paul Delva om de mogelijkheid tot

ondersteuning te voorzien voor een aantal lagere scholen. Ik heb een beetje het gevoel dat er

26

misschien toch een extra inspanning geleverd moet worden voor de ondersteuning van deze

projecten, want ik denk dat de huidige middelen niet volstaan. Ik hoop dat dit ook wordt

meegenomen in maart, en dat er niet enkel een evaluatie komt, waarna het business as usual

is. Een structurele verandering is nodig met betrekking tot de capaciteit waarover Abrusco op

dit moment beschikt. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat dit engagement bestaat.

Bestaat de mogelijkheid om meer middelen vrij te maken eind maart 2017, zodat het aanbod

meer jongeren bereikt?

De heer Paul Delva (CD&V): Bedankt voor de gedetailleerde informatie over het aantal

trajecten en leerlingen die worden geholpen. Het gaat toch over grote aantallen. Het nut van

Abrusco en Time-out is wel bewezen. De wachttijden zijn niet gigantisch lang, en slechts

voor een zestiental leerlingen. Time-out is belangrijk omdat er opgetreden wordt in acute

crisissituaties, en dat is ook de sterkte van het project. Omwille van de onvoorspelbaarheid

van deze acute situaties zijn planning en organisatie erg moeilijk. Men moet hier snel op

inspelen, maar ik heb uit het antwoord begrepen dat men er alles aan doet om de wachttijd

weg te werken.

Er is inderdaad vraag vanuit het basisonderwijs, want bij een jongere uit het laatste jaar van

het basisonderwijs en het eerste jaar van het secundair onderwijs kunnen dezelfde problemen

aan bod komen. Ik weet dat het niet vanzelfsprekend is om dit allemaal door dezelfde vzw te

laten organiseren. Dit moet grondig bestudeerd worden omwille van de mogelijke verschillen

in aanpak. Ik heb goed gehoord dat er gekeken wordt of er specifieke ondersteuning moet

worden uitgebouwd voor het basisonderwijs. Naar mijn aanvoelen is dit zo, en de

collegevoorzitter bevestigde dat er een vraag is vanuit het basisonderwijs. Dat gaat natuurlijk

gepaard met een zeker kostenplaatje. Het is een interessant onderwerp. Ik denk dat we er goed

aan zouden doen om al in te grijpen in het basisonderwijs, want kinderen die problematisch

gedrag vertonen worden best zo snel mogelijk geholpen. Ik denk dat het een goede zaak is om

vroeger in te grijpen, zowel voor het kind als voor de school. Het is een onderwerp dat we

verder zullen bekijken in deze legislatuur.

- Het incident is gesloten.

ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61)

De projectoproep ‘Samenleven in Brussel’

De heer Bruno De Lille (Groen): De Brusselse Regering heeft op 2 februari 2017 de

projecten in het kader van de projectoproep ‘Samenleven in Brussel’ goedgekeurd. Deze

oproep is een gezamenlijk initiatief van het Brussels Gewest, de Cocof en de VGC en heeft de

bedoeling initiatieven te promoten die in Brussel de sociale cohesie versterken en de

interculturele dialoog en de diversiteit bevorderen. In het licht van de gebeurtenissen van de

voorbije maanden en jaren, is dat absoluut een nuttig initiatief.

Voor dit initiatief wordt in een bedrag van ongeveer 2 miljoen euro voorzien. De projecten

werden beoordeeld door een jury die samengesteld was uit vertegenwoordigers van de 3

initiatiefnemers - dus ook de VGC - en onafhankelijke experts. Volgens berichten in de media

zou het overgrote deel van de juryleden, waaronder de juryvoorzitter, actief zijn op

socialistische kabinetten en zetelt een jurylid zelfs in de Everse PS-fractie. Het is dan ook niet

27

verwonderlijk dat heel wat mensen hieruit concluderen dat de lijst van de goedgekeurde

projecten bijzonder gekleurd oogt en dat daar vriendjespolitiek mee gemoeid is.

Dat is niet goed voor de politiek in het algemeen, niet goed voor het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest en zeker niet goed voor de geloofwaardigheid van dit soort projecten. Het feit dat het

gaat om projecten rond samenleven in Brussel en dat bijvoorbeeld een gemeente als Sint-

Jans-Molenbeek nauwelijks steun ontvangt terwijl Evere, een gemeente die zeker niet de

gemeente is met de grootste samenlevingsproblematiek, zeer ruim wordt bemeten, doet de

nodige vragen rijzen.

Wat is de verhouding tussen de Nederlandstalige en de Franstalige projecten? Wie

vertegenwoordigde de VGC in de jury? Wie zijn de drie deskundigen? Hoe werden ze

gekozen? Op welke criteria heeft men zich gebaseerd om een keuze te maken tussen de

projecten? Werd bijvoorbeeld de Welzijnsbarometer gebruikt? Deze barometer vermeldt

namelijk een hele reeks indicatoren die in het Brussels Gewest betrekking hebben op

armoede, waarvan bekend is dat die een grote impact heeft op het samenleven in Brussel. In

die Welzijnsbarometer staat onder meer dat Evere voor een groot deel uit middenklasse

bestaat, dit in tegenstelling tot gemeenten als Sint-Jans-Molenbeek. Kan de collegevoorzitter

uitleg geven bij deze keuzes?

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest besliste in 2016, in

de nasleep van de aanslagen, om in 2017 2 miljoen euro beschikbaar te stellen voor een

projectoproep ‘Samenleven in diversiteit’. Het lanceren van deze projectoproep had tot doel

de interculturele dialoog te bevorderen, de diversiteit te ondersteunen en de sociale cohesie in

Brussel te versterken.

De oproep werd in september 2016 gelanceerd en de indieningsdatum voor de projecten was

10 november 2016. De jurering vond plaats in de loop van januari 2017 en vorige week

keurde de Brusselse Regering de subsidiëring van de projecten goed. In totaal werden in het

kader van deze projectoproep 440 dossiers ingediend en 62 daarvan werden voor subsidiëring

weerhouden.

Via het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden 11 projecten van gemeentelijke vzw’s en

OCMW’s in de lijst opgenomen voor een bedrag van 390.000 euro. De resterende 1.610.000

euro worden volgens de klassieke 80-20 verhouding verdeeld tussen de Cocof en de VGC: 42

projecten worden voor een bedrag van 1.288.000 euro via de Cocof gesubsidieerd tegenover 9

projecten voor een bedrag van 322.000 euro via de VGC. De weerhouden projecten staan

online.

De deskundige die voor de VGC in de jury zetelde, is Pieter van Camp, deskundige-

coördinator van de cel Stedelijk Beleid van de VGC-administratie. Vanuit het VGC-

beleidsniveau zat er ook een medewerker van mijn kabinet in de jury, tussen haakjes deze

persoon is niet van Evere afkomstig. (Glimlachjes) De twee andere deskundigen zijn Michael

Cerulus en Martine La Haye, aangesteld door respectievelijk de Brusselse Regering en het

College van de Cocof.

De jury hanteerde volgende beoordelingscriteria: een innovatieve aanpak; een interculturele

benadering, inclusief intergenerationele uitwisseling en het bevorderen van contacten tussen

culturele, taal- en sociaaleconomische gemeenschappen; expertise van de projectdrager en de

partnerschappen.

28

Na overleg binnen het VGC-College over ‘onze’ projecten opteerde de VGC voor projecten

die kaderen in de doelstellingen van de beleidsdomeinen Gezin, Welzijn, Onderwijs, Jeugd,

Cultuur en Sport.

De oproep maakte geen melding van armoede an sich als een apart criterium, maar dit thema

komt in de projectkeuze wel degelijk aan bod. Projecten zoals buurtwerk rond kinderopvang,

theater met leerlingen uit diverse onderwijsnetten en sportactiviteiten met kwetsbare groepen

dragen zonder meer bij tot het verhogen van kansen en het bestrijden van armoede.

Deze projecten zijn gesitueerd, hetzij over het hele Hoofdstedelijk Gewest, hetzij in de

gemeenten Anderlecht, Brussel-Stad, Elsene, Sint-Jans-Molenbeek en Schaarbeek.

Toch nog deze kanttekening, mijnheer De Lille. Ik heb gelezen dat volgens sommigen “de

grootste hap van de middelen naar Evere is gegaan”. Er wordt daarmee natuurlijk

geïnsinueerd dat er een soort ‘Evereconnectie’ bestaat die ervoor gezorgd heeft dat het

grootste deel van de projectmiddelen naar Evere vloeit. Sommige mensen hebben het

blijkbaar moeilijk met cijfers. Als ik goed kan tellen, gaat op een totaalbedrag van 2 miljoen

euro ongeveer 90.000 euro naar Everse projecten. Dat is iets minder dan 5% van het totale

bedrag. “De grootste hap” noemt men dat dan! Ik moet misschien eens met de minister-

president gaan spreken, net omwille van het kleine bedrag voor onze gemeente, want 95% is

helemaal niet naar Evere gegaan. Ik herhaal: hoe kan men zoiets uitkramen en zelfs online

plaatsen? Wie iets van getallen kent - leerstof van het 5de studiejaar tussen haakjes - ziet toch

onmiddellijk dat die kritiek helemaal niet klopt.

De heer Bruno De Lille (Groen): Op zich gaat het hierbij wel om een positief verhaal,

waarbij de Brusselse Regering investeert in samenlevingsprojecten. Het negatieve element is

echter dat, onder meer door de samenstelling van de jury, er een schijn van

belangenvermenging wordt gecreëerd.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: We kunnen er toch niet aan doen dat er nog altijd zo’n

40.000 mensen in Evere wonen.

De heer Bruno De Lille (Groen): Het gaat in mijn kritiek niet alleen om Evere, het gaat

bijvoorbeeld ook om het feit dat heel wat projecten ‘PS ademen’. Dergelijke problemen

duiken keer op keer op wanneer middelen over meerdere projecten moeten worden verdeeld.

Iedereen wil altijd meer geld. De verdeling moet best op zulkdanige wijze gebeuren dat de

mensen zich ernaar schikken en dat kan alleen als het gevoel overheerst dat iedereen over

dezelfde kam wordt geschoren. Als de schijn ontstaat dat dat niet zo is, ontstaan er steevast

problemen.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: En hoe is de schijn dan ontstaan? Als sommige mensen

beweren dat 5% het grootste stuk is van 100%!

De heer Bruno De Lille (Groen): Neen. De schijn ontstaat als mensen zien dat een jury, die

wordt verondersteld onafhankelijk te zijn, haast zonder uitzondering uit PS-gelieerde mensen

blijkt te bestaan.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: U gaat dus al helemaal mee met in het verhaal dat elke

PS-er in dit land corrupt is.

29

De heer Bruno De Lille (Groen): Dat doe ik niet. Hetzelfde probleem zou er zijn mochten

alle juryleden bijvoorbeeld aanhangers van Groen zijn.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: De VGC heeft een ambtenaar afgevaardigd.

De heer Bruno De Lille (Groen): Dat is een goede keuze geweest. Men had dat op andere

niveaus beter ook zo gedaan. Dan had men al deze problemen niet gehad. De politiek, zeker in

de huidige omstandigheden, moet het goede voorbeeld geven en soms katholieker zijn dan de

paus.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Het goede voorbeeld geven en de politiek een dienst

bewijzen betekent ook enige vorm van redelijkheid aan de dag leggen in wat men allemaal de

wereld instuurt. Beweren dat, omdat 3 Everse projecten zo’n 5% van alle middelen hebben

gekregen, er een Everse connectie bestaat die ruim in de grabbelton heeft gegraaid, doet bij

mij toch de nodige vragen rijzen.

De heer Bruno De Lille (Groen): Zoals gezegd, mijn kritiek gaat over meer dan alleen

Evere.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: U hebt wel expressis verbis Evere vermeld.

De heer Bruno De Lille (Groen): Ik heb gezegd dat, als men de verhouding tussen

Molenbeekse en Everse projecten naast elkaar legt en kijkt waar de grootste

samenlevingsprojecten in Brussel zijn, er inderdaad vragen kunnen rijzen.

De politiek moet heel goed opletten, we zagen op die manier de poten onder onze stoelen uit.

Collegevoorzitter Guy Vanhengel: Kijk eens naar de samenstelling van de Brusselse

Regering, ook daar zijn dan de verhoudingen niet koosjer. We zitten daarin met 2 Everaars op

8. Dat is een ongeziene verhouding!

De heer Bruno De Lille (Groen): Het is echt niet door alles op flessen te trekken dat we een

oplossing zullen vinden. Als we aan een draagvlak willen werken voor dit soort zaken en de

geloofwaardigheid van de projecten willen behouden, moeten we soms katholieker zijn dan

de paus, nu misschien nog meer dan een aantal jaren geleden. We moeten het goede voorbeeld

geven. Dat is een taak voor ons allemaal, anders schieten we echt in onze eigen voet.

VRAGEN OM UITLEG (R.v.O., art.60)

Onderbemanning in de zorgsector

De voorzitter: Op verzoek van mevrouw Grouwels die om persoonlijke redenen niet kon

aanwezig zijn, wordt haar vraag olm uitleg betreffende de onderbemanning in de zorgsector in

Vlaanderen, naar de volgende plenaire vergadering uitgesteld.

30

Het Autismeplan

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Vlaams minister Jo Vandeurzen heeft een

Autismeplan met 15 belangrijke acties gelanceerd. Met dit plan beoogt de Vlaamse Regering

grotere participatiekansen voor personen met autisme, alsook het verbeteren van de

levenskwaliteit van de dichte omgeving. Mensen met autisme moeten een volwaardige plaats

krijgen in onze samenleving.

De acties die uitgewerkt zijn door de Taskforce Autisme, zijn zeer divers, gaande van een

vroegtijdige diagnose en wetenschappelijk onderzoek tot het beter op elkaar afstemmen van

de bestaande hulp. Nu blijkt echter dat er niet voldoende middelen zijn om alle acties te

realiseren zodat de minister prioriteiten zal moeten stellen.

Werd het collegelid vanuit haar bevoegdheid betrokken bij het opstellen van dit Vlaams

Autismeplan? Heeft het collegelid recent contact gehad met belangenverenigingen die

opkomen voor mensen met autisme? Wat zijn hun grootste bekommernissen? Welke concrete

maatregelen zullen in Brussel worden getroffen? Voorziet de VGC in extra middelen om

maatregelen die niet op Vlaams niveau kunnen worden gerealiseerd, hier alsnog te realiseren?

Heeft de VGC recent acties ondernomen om instellingen die onder haar voogdij vallen,

autismevriendelijker te maken?

Collegelid Bianca Debaets: Het Vlaamse Actieplan Autisme werd opgesteld op basis van de

aanbevelingen van de Taskforce Autisme, die samengesteld is uit deskundigen uit het

werkveld en uit vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid, de academische wereld en de

Vlaamse Vereniging Autisme.

Het plan bevat 5 grote clusters, die in totaal 15 acties bundelen. Die clusters zijn:

autismevriendelijkheid, expertise en deskundigheid als basis voor een professionele aanpak,

vroegtijdige signalering en kwaliteitsvolle diagnostiek, voorkomen van participatieproblemen

en transparant inzicht in de mogelijkheden of onmogelijkheden van het aanbod voor personen

met autisme. De middelen om alle 15 acties onmiddellijk te realiseren zijn niet voor handen,

noch in Brussel, noch in Vlaanderen. Dat moet op langere termijn gebeuren.

Ondertussen richt de VGC zich reeds met tal van initiatieven rechtstreeks of onrechtstreeks op

personen met een autismespectrumstoornis. Deze initiatieven passen zonder uitzondering

binnen het kader van het Autismeplan. Ik illustreer dit met een aantal voorbeelden.

Er is de ondersteuning via investeringssubsidies aan voorzieningen zoals het Centrum voor

Ambulante Revalidatie (CAR) in Jette, waarvoor we een investering hebben toegekend voor

de aankoop van een nieuw pand waardoor er meer kinderen en jongeren, onder meer met

autisme, zullen kunnen behandeld worden. Er werden investeringssubsidies toegekend aan het

Koninklijk Instituut, waar onderwijs van het type 9 wordt aangeboden, onder meer voor de

aanbouw van een nieuwe vleugel. De beschutte werkplaats Kanunnik Triest kreeg middelen

voor de uitbreiding van haar scandienst, die zeer goed werk levert. In dit atelier worden

voornamelijk personen met autisme ingezet, gezien dit type werk, dat vaak repetitief is, erg

aansluit bij hun competenties. Alsmaar meer Brusselse bedrijven doen trouwens een beroep

op deze scandienst. Ook het COS, het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen, verbonden

aan de VUB, ontving extra middelen voor de renovatie van zijn pand.

31

Ik vermeld ook onze eigen instellingen, met name Zaveldal en Kasterlinden. Bij de nieuwe

campus in Sint-Agatha-Berchem werd er expliciet rekening gehouden met een aangepaste

omkadering voor personen met autisme.

Een andere pijler is de ondersteuning van de werking. Ik denk dan bijvoorbeeld aan

inclusietrajecten door Indivo, aan de deelwerking van vzw De Lork en aan de

speelpleinwerking. Vanaf 2017 wordt ook de werking van onze IBO’s ondersteund. De

animatoren van de speelpleinen en begeleiders van de IBO’s krijgen vormingen,

intervisiemomenten en begeleiding op maat omtrent de omgang met kinderen en jongeren met

autisme. Er is ook de structurele ondersteuning van COS+ en Lerni via jaarlijkse

werkingsmiddelen voor diagnostiek, adviesverlening en de aanpak van

ontwikkelingsproblemen en/of ontwikkelingsstoornissen bij jongeren. Verder is er de

ondersteuning van de arbeidszorgwerking van het Groot Eiland en van de werking van

Toekan, de buitenschoolse opvang van Sint-Goedele, gericht op kinderen met bijzondere

zorgnoden. Er is tot slot nog de structurele ondersteuning voor het Brussels Aanmeldingspunt

Personen met een Beperking.

Het moge duidelijk zijn dat de VGC vandaag al op diverse fronten inzet op ondersteuning en

omkadering van personen met een autismespectrumstoornis.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Na dit uitgebreid antwoord ben ik echt onder de

indruk van wat er al allemaal ondersteund wordt. Hoedje af.

Uit dit antwoord leid ik af dat het collegelid geen signalen krijgt van bepaalde

drukkingsgroepen dat er mensen op wachtlijsten staan of extra zorg nodig hebben. (Collegelid

Bianca Debaets knikt instemmend) Met wat er nu voorhanden is, wordt blijkbaar in alle noden

voorzien.

Het blijft natuurlijk wel jammer dat er geen geld is voor de 15 punten uit het actieplan van

Vlaams minister Jo Vandeurzen.

Collegelid Bianca Debaets: Er is wel geld voor. Ik heb alleen gezegd dat je niet kan

verwachten dat die 15 actiepunten in een handomdraai gerealiseerd worden. Daar zal wat tijd

overheen moeten gaan. Via al onze investeringen maken we daarvan stelselmatig werk.

Mevrouw Khadija Zamouri (Open Vld): Dat is zeer goed nieuws. Nogmaals, ik ben onder

de indruk van alle grote en kleine, infrastructurele en meer inhoudelijke inspanningen die

geleverd worden voor kinderen met autisme. In de toekomst, als het plan al een beetje meer

vorm heeft gekregen, zal ik zeker nog eens polsen naar de uitvoering van die 15 actiepunten.

- Het incident is gesloten.

ACTUALITEITSVRAAG (R.v.O., art.61)

Extra inspanningen voor het dienstencentrum voor het kind ‘Nasci’

Mevrouw Hannelore Goeman (sp.a): Het stond onlangs nog in de krant: 4 op 10 Brusselse

baby’s worden geboren in armoede, met desastreuze gevolgen voor hun latere gezondheid. In

tegenstelling tot wat er door sommigen beweerd wordt, vrees ik dat er op dit vlak geen

32

kentering werd ingezet, noch in Vlaanderen, noch in Brussel. Dat kan natuurlijk niet anders

met een regering die de facturen blijft opstapelen. De realiteit is dat veel moeders het vandaag

erg moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te knopen en bijgevolg ook om hun kinderen

een waardige opvoeding te geven.

Ik neem aan dat iedereen hier de vzw Nasci kent. Nasci biedt hulp aan hulpbehoevende

zwangere vrouwen, die het moeilijk hebben of in armoede leven, door hun essentiële zaken te

geven voor het levensonderhoud van hun kinderen. Nasci levert niet alleen materiële hulp

maar leert moeders ook hoe ze hun kinderen moeten verzorgen, organiseert cursussen en

vormingen en geeft psychosociale hulp. De werking is in heel het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest uniek en bekend. Door de moeders te helpen, streeft Nasci ernaar om die kinderen

gelukkiger te maken en hun de kans te geven iets van hun leven te maken.

Recent vernamen we via de sociale media en Bruzz dat Nasci een noodkreet slaakt. Door de

stijgende armoede in dit land komen er steeds meer hoogzwangere vrouwen aankloppen om

een broodnodig geboortepakket te ontvangen. Het gaat hierbij om basisbenodigdheden die

elke vrouw zou moeten hebben voor ze van haar kindje bevalt. Nasci doet zijn uiterste best

om aan die vraag te voldoen en steunt daarvoor op donaties van heel wat mensen, maar kan

op dit moment, wegens de ongelooflijke noden, de vraag niet meer volgen. Het lanceert

daarom een oproep voor meer materiaal, maar eigenlijk ook voor meer middelen.

Welke financiële inspanningen kan het collegelid ondernemen om de acute oproep van Nasci

te beantwoorden? Voorziet zij in extra middelen om de moeders in armoede te helpen?

Collegelid Bianca Debaets: De VGC ondersteunt Nasci al heel wat jaren. We zijn daarmee

gestart in 2004 via de subsidies voor kansarmoedebestrijding, ten bedrage van 135.500 euro.

Dat is niet weinig, maar het is goed besteed geld.

Nasci richt zich vooral op kwetsbare en kansarme moeders en gezinnen in Brussel. Het biedt

ook ondersteuning via concrete hulp. Het Nasci-huis steekt van kelder tot zolder vol met

kleding, dekens en andere spullen, allemaal in uitstekende staat. Hiermee kunnen heel wat

mensen concreet geholpen worden.

Door de vluchtelingeninstroom ziet Nasci nu een enorm stijgende vraag naar hulp. Er werd

daarom een noodhulpbalie opgericht, niet alleen voor onthaal, maar ook voor materiële hulp.

Ik denk dan aan speelgoed, kleding, dekens en andere spullen die moeders nodig hebben.

Voor de noodhulp – dus niet voor de algemene werking – doet Nasci een beroep op

vrijwilligers, sponsors en giften. Heel wat bedrijven, scholen en vzw’s hebben acties opgezet

om spullen te doneren aan Nasci, omdat algemeen geweten is dat die daar heel nuttig besteed

worden.

Om die vrijwilligerswerking verder uit te bouwen, wordt Nasci door de VGC bijkomend

ondersteund via het reglement Armoedeinitiatieven, dat kleinschalige, laagdrempelige

initiatieven steunt. Daarnaast wordt Nasci sinds vorig jaar ook betoelaagd vanuit de GGC,

voor een bedrag van 50.000 euro. Eindelijk, zou ik zeggen, want dit heeft heel wat voeten in

de aarde gehad. Zowel mijn kabinet als mijn administratie heeft heel wat inspanningen

moeten leveren om dit te verwezenlijken.

Vorige week werden dan de cijfers bekend gemaakt van de armoedestudie van de Koning

Boudewijnstichting. Die cijfers zijn inderdaad schokkend. Ze tonen aan wat veel mensen op

33

het terrein al veel langer aanvoelden. Het volstaat om te praten met schooldirecteurs en hen te

horen vertellen over lege brooddozen en over kinderen die in de winter op sandalen moeten

rondlopen. Die stand van zaken werd nu nogmaals wetenschappelijk aangetoond.

Hierop moet een dubbel antwoord gegeven worden. De ouders moeten een job kunnen

krijgen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest slagen we daarin steeds beter: al 25 maanden

op rij daalt de werkloosheid en al 30 maanden lang daalt de jeugdwerkloosheid. Een tweede

antwoord is extra ondersteuning voor de kinderen. Dat doen we via een uitbreiding in de

scholen en in de kinderdagverblijven.

Een van de resultaten van dat onderzoek is dat veel alleenstaande moeders en nieuwkomers

niet altijd de weg vinden, terwijl het aanbod er wel degelijk is. De heer Verstraete stelde

hierover 2 weken geleden een vraag. De Huizen van het Kind bieden hier een antwoord.

Mensen hebben nu vaak het gevoel dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd.

Daarmee maken we nu komaf door alles te centraliseren op een enkel punt. Of het nu gaat

over opvoedingsondersteuning, over een consultatiebureau of over prenatale zorg, de mensen

moeten op een centraal punt terecht kunnen. Ook het CAW moet hierbij betrokken worden,

want die ouders hebben dikwijls nog vele andere zorgvragen: ze hebben bijvoorbeeld geen

job of zijn op zoek naar betere huisvesting. Voor al die vragen kunnen ze voortaan

aankloppen bij een centraal punt, zodat ze niet bij 15 verschillende diensten 15 keer hetzelfde

verhaal moeten vertellen. Een keer moet volstaan om hen te kunnen begeleiden en met hen

een heel traject af te leggen. Met de uitwerking daarvan zijn we nu volop bezig.

Mevrouw Hannelore Goeman (sp.a): Ik ben blij te vernemen dat Nasci door de VGC

ondersteund wordt. Ik stel echter vast dat het bedrag ondertussen al 10 jaar hetzelfde blijft,

namelijk 135.000 euro. Dat is uiteraard een hoog bedrag, maar gezien de stijgende nood vind

ik het toch het overwegen waard om extra middelen in te zetten. Nasci kan de noodsituatie

namelijk niet langer bolwerken.

Inzake armoedebestrijding ben ik het helemaal eens met het collegelid dat er volop moet

worden ingezet op het ondersteunen van ouders bij het vinden van een job. Dat is immers een

cruciaal instrument om mensen te helpen uit de armoede te geraken. Het wijzen op het

bestaande aanbod is daarbij heel belangrijk. Ik stel vast dat de Brusselse overheid op dat vlak

haar verantwoordelijkheid neemt. Eerlijk gezegd heb ik wel vaker het gevoel dat het dweilen

met de kraan open is, omdat er op andere beleidsniveaus een beleid gevoerd wordt waarbij

mensen steeds meer facturen gepresenteerd krijgen, zodat het water hen steeds vaker aan de

lippen staat. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest onderneemt terecht stappen om de armoede

aan te pakken en dat is goed, maar dat zou dan toch best door alle beleidsniveaus samen

moeten gebeuren.

- De vergadering wordt om 11.59 uur gesloten.

- De Raad gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.

34

BIJLAGEN

Commissievergaderingen - verslagen

Commissie voor Algemene Zaken, Financiën, Begroting en Media van 17 januari 2017

Studiebezoek

SAMENVATTEND VERSLAG

– Stuk 653 (2016-2017) – Nr.1

Commissie voor Cultuur, Jeugd en Sport van 24 januari 2017

Interpellatie, vraag en om uitleg en vraag

INTEGRAAL VERSLAG

– Stuk 655 (2016-2017) – Nr.1

Commissie voor Onderwijs en Vorming van 25 januari 2017

Vragen om uitleg

INTEGRAAL VERSLAG

– Stuk 656 (2016-2017) – Nr.1

Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin van 1 februari 2017

Vragen om uitleg

INTEGRAAL VERSLAG

– Stuk 657 (2016-2017) – Nr.1

35

TREFWOORDENREGISTER

Abrusco, blz. 22

Actualiteitsvragen

Zie - Nasci

- Projectoproep Samenleven in Brussel

Autismeplan, blz. 30

Effecten van de verplichte toelatingsproef voor de lerarenopleiding op de tweetalige

lerarenopleiding, blz. 12

Interpellaties

Zie - Effecten van de verplichte toelatingsproef voor de

lerarenopleiding op de tweetalige lerarenopleiding

- Plannen rond de cultuurcommunicatie in Brussel

Nasci, blz. 31

Onderbemanning in de zorgsector, blz. 29

Onderdak voor de Marolse Reuzenfamilie, blz. 11

Plannen rond de cultuurcommunicatie in Brussel, blz. 3

Projectoproep Samenleven in Brussel, blz. 26

Samengevoegde vragen om uitleg

Zie - Abrusco

Sint-Lukasarchief, blz. 7

Vragen om uitleg

Zie - Autismeplan

- Onderbemanning in de zorgsector in Vlaanderen

- Onderdak voor de Marolse Reuzenfamilie

- Sint-Lukasarchief