Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische...

76
Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting klinische psychologie Door: Erna Van Opstal Promotor: Prof. Dr. A. Desoete Begeleiding: Lic. S. Pieters

Transcript of Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische...

Page 1: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,

afstudeerrichting klinische psychologie

Door:

Erna Van Opstal

Promotor: Prof. Dr. A. Desoete

Begeleiding: Lic. S. Pieters

Page 2: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

Ondergetekende, Erna Van Opstal, geeft toelating tot het raadplegen van deze

masterproef door derden.

Page 3: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

VOORWOORD

Bij het beëindigen van mijn masterproef wil ik graag enkele mensen bedanken. Zonder

hen bestond deze masterproef niet.

Ten eerste wil ik mijn oprechte dank richten aan mijn promotor Prof. Dr. Desoete voor

de ondersteuning, de concrete feedback en tips bij het maken van mijn masterproef.

Daarnaast wil ik ook graag mijn begeleidster Lic. Pieters bedanken voor de

geruststellende woorden, snelle antwoorden en nuttige feedback.

Verder wil ik de kinderen en ouders bedanken voor de deelname aan het onderzoek.

Ondanks de moeilijkheden die de kinderen ondervonden, bleven ze zich inzetten met

veel enthousiasme en nieuwsgierigheid. De ouders waren telkens bereid om extra

informatie te geven.

Ik wil graag mijn ouders bedanken, niet alleen voor de ondersteuning tijdens het

maken van mijn masterproef, maar ook voor de praktische en emotionele steun

tijdens mijn gehele opleiding. Ze stonden steeds voor mij klaar en hielpen me in de

mate van het mogelijke. Mijn vrienden voor de vele aanmoedigingen. Mijn vriend Tom

die het grootste vertrouwen in me heeft. Hij geeft me moed om het beste uit mezelf te

halen.

Page 4: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding ........................................................................................................................ 1

1.1. Developmental Coordination Disorder ................................................................. 1

1.1.1. Definitie .......................................................................................................... 1

1.1.2. Prevalentie en gender ratio ............................................................................ 4

1.1.3. Heterogene groep .......................................................................................... 5

1.1.4. Comorbiditeit met andere ontwikkelingsstoornissen .................................... 6

1.2. Visuele Perceptie en Visueel-Motorische Integratie ............................................. 7

1.2.1. Definitie .......................................................................................................... 7

1.2.2. Componenten van visuele perceptie en visueel-motorische integratie ...... 10

1.2.3. Visueel-perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen .............. 11

1.3. De Samenhang tussen DCD en Problemen in de Visuele Perceptie en/of Visueel-

Motorische Integratie ................................................................................................. 13

1.5. Probleemstelling .................................................................................................. 19

2. Methode ..................................................................................................................... 21

2.1. Participanten Studie 1 ......................................................................................... 21

2.2. Participanten Studie 2 ......................................................................................... 23

2.3. Meetinstrumenten Studie 1 en 2 ........................................................................ 25

2.3.1. Intelligentie ................................................................................................... 25

2.3.2. Motoriek ....................................................................................................... 26

2.3.3. Visuele perceptie en visueel-motorische integratie .................................... 27

2.4. Extra Meetinstrumenten van Visuele Perceptie bij Studie 2 .............................. 28

2.4. Procedure ............................................................................................................ 29

3. Resultaten ................................................................................................................... 30

3.1. Onderzoeksvraag 1 .............................................................................................. 30

3.1.1. Studie 1 ......................................................................................................... 30

3.1.2. Studie 2 ......................................................................................................... 31

3.2. Onderzoeksvraag 2 .............................................................................................. 34

3.2.1. Studie 1 ......................................................................................................... 34

Page 5: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

3.2.2. Studie 2 ......................................................................................................... 36

3.3. Onderzoeksvraag 3 .............................................................................................. 37

3.3.1. Studie 1 ......................................................................................................... 38

3.3.2. Studie 2 ......................................................................................................... 40

4. Discussie ..................................................................................................................... 45

4.1. Resultaten ............................................................................................................ 45

4.1.1. Studie 1 ......................................................................................................... 45

4.1.2. Studie 2 ......................................................................................................... 51

4.2. Sterktes en Zwaktes van het Onderzoek ............................................................. 55

4.2.1. Sterktes van het onderzoek .......................................................................... 55

4.2.2. Zwaktes van het onderzoek .......................................................................... 55

4.3. Nood aan vervolgonderzoek ............................................................................... 56

4.4. Klinische Implicaties van het Onderzoek ............................................................. 58

4.5. Conclusies ............................................................................................................ 58

REFERENTIELIJST

BIJLAGEN

Page 6: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

Erna Van Opstal Promotor: Prof. Dr. A. Desoete

Academiejaar 2010-2011 Begeleiding: Lic. S. Pieters

Tweede master psychologie, optie klinische psychologie

Titel: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD.

ABSTRACT

Inleiding: Motorische problemen zonder een somatische oorzaak worden veelvuldig

besproken in de wetenschappelijke literatuur. Dit klinisch beeld wordt tegenwoordig

beschreven als DCD. Visueel-perceptuele en visueel-motorische integratievaardigheden

worden op verschillende manieren geconceptualiseerd, wat de vergelijking van verschillende

onderzoeksresultaten bemoeilijkt. Er zijn tevens veel tegenstrijdige resultaten omtrent de

samenhang van DCD met visueel-perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen.

Doel: Het doel van het onderzoek was om de samenhang van DCD met visueel-perceptuele en

visueel-motorische integratieproblemen na te gaan.

Methode: Kinderen met DCD en controlekinderen werden in twee studies met elkaar

vergeleken op visueel-perceptuele en visueel-motorische integratievaardigheden. In de eerste

studie werd bij 40 kinderen met DCD en 40 controlekinderen een testbatterij van visueel-

perceptuele en visueel-motorische taken afgenomen. In een tweede preliminaire studie met

16 kinderen met DCD en 6 controlekinderen werd de testbatterij aangevuld met een aantal

visueel-perceptuele tests.

Resultaten: Uit de eerste studie kwam naar voor dat kinderen met DCD zwakker scoorden op

een aantal visueel-perceptuele en visueel-motorische integratietests. In de tweede studie

werd enkel zwakker gescoord op een visueel-motorische integratietest. De DCD-groep in beide

studies werd tevens gekenmerkt door een grote heterogeniteit. Uit nadere analyse bleek dat

niet alle kinderen zwakker scoorden dan de controlegroep op de visueel-perceptuele en

visueel-motorische integratietests. Een aantal kinderen met DCD behaalden subklinische of

leeftijdsadequate scores.

Discussie: Een aantal concrete aanbevelingen naar diagnostiek en behandeling werden

geformuleerd. De diagnostiek van DCD kan bijvoorbeeld aangevuld worden met tests die de

visueel-perceptuele en visueel-motorische integratievaardigheden nagaan.

Page 7: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

1

1. Inleiding

Zichzelf aankleden, de veters strikken, een kralenketting maken, voetballen,…

Voor de meeste kinderen is dit heel vanzelfsprekend, maar voor een aantal onder hen

is dit een hele opgave. Zij hebben moeite met allerlei motorische taken en activiteiten.

Dit kan op het gebied van fijne motoriek, grove motoriek of een combinatie van beide.

In deze inleiding bespreken we ten eerste de diagnose ‘Developmental

Coordination Disorder’ (DCD). Hierbij gaan we in op de beschrijving van de kenmerken

en wordt de prevalentie en gender ratio nagegaan. Verder benadrukken we de

heterogeniteit van de stoornis en comorbiditeit van DCD met andere

ontwikkelingsstoornissen. Daarna nemen we visueel-perceptuele en visueel-

motorische integratievaardigheden onder de loep. We staan stil bij deze ruime

concepten en geven een kort overzicht van de verschillende definiëringen en

deelcomponenten in de literatuur. Vervolgens bekijken we een aantal visueel-

perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen zoals bijvoorbeeld ‘Deficits in

Attention, Motor Control and Perception’ (DAMP) en ‘Non-Verbale Leerstoornis’

(NLD). Tenslotte verdiepen we ons in de samenhang van DCD met visueel-perceptuele

problemen en/of visueel-motorische integratieproblemen. Hierbij wordt eveneens de

heterogeniteit in de wetenschappelijke literatuur benadrukt.

1.1. Developmental Coordination Disorder

1.1.1. Definitie - Er zijn twee toonaangevende classificatiesystemen

beschikbaar die stoornissen in de motorische vaardigheden beschrijven: De

‘International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems 10th

Revision’ (ICD-10; World Health Organisation [WHO], 1992), waarin men spreekt van

‘Specific Developmental Disorder of Motor Function’ (SDDMF), en de ‘Diagnostical and

Statistical Manual of Mental Disorders 4th Edition Text Revision (DSM-IV-TR; American

Psychiatric Association [APA], 2000) waarin men de benaming ‘Developmental

Coordination Disorder’ (DCD) gebruikt. Hoewel deze twee definities wat van elkaar

verschillen, erkennen beide de motorische stoornis als kernproblematiek alsook de

ontwikkelingsdimensie (Sugden, Kirby, & Dunford, 2008a). Wanneer we de literatuur

Page 8: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

2

bestuderen, wordt duidelijk dat vroeger een tal van benamingen gebruikt werden om

kinderen met motorische problemen te benoemen. Een aantal voorbeelden hiervan

zijn: ‘Clumsy child’, ‘clumsy child syndrome’, ‘perceptual motor dysfunction’,

‘movement difficulties’, ‘minimal brain dysfunction’, ‘dyspraxia’ (Geuze, Jongmans,

Schoemaker, & Smits-Engelsman, 2001; Sugden, Kirby, & Dunford, 2008b). Door deze

variabiliteit aan terminologie is het niet gemakkelijk om een eenduidig

literatuuroverzicht omtrent motorische problemen te behouden. Dankzij het gebruik

van de DSM definitie, die in 1987 werd geïntroduceerd (DSM-III-R) en vanaf 1992 in

onderzoeken verscheen (Geuze et al., 2001), wordt er tegenwoordig wat consistentie

in het veld gebracht (Sugden et al., 2008a). Aangezien er momenteel een algemene

consensus heerst om de term DCD te hanteren (Henderson & Barnet, 1998), gebruiken

wij in wat volgt ook deze term. We verwijzen naar tabel 1 voor de diagnostische

criteria van DCD volgens de DSM-IV-TR (APA, 2000).

Tabel 1. Diagnostische criteria voor DCD volgens de DSM-IV-TR (APA, 2000, p. 58)

A. De uitvoering van dagelijkse bezigheden, waarvoor coördinatie van de motoriek

vereist is, ligt aanzienlijk onder het te verwachten niveau dat hoort bij de leeftijd

en de gemeten intelligentie van de betrokkene. Dit kan tot uiting komen door

duidelijke vertragingen in het bereiken van de mijlpalen van de motorische

ontwikkeling (bijvoorbeeld lopen, kruipen, zitten), dingen te laten vallen,

onhandigheid, slechte sportprestaties of een slecht handschrift.

B. De stoornis van criterium A interfereert in significante mate met de

schoolresultaten of de dagelijkse bezigheden.

C. De stoornis is niet het gevolg van een somatische aandoening (bijvoorbeeld de

ziekte van Parkinson, hemiplegie of spierdystrofie) en voldoet niet aan de criteria

van een pervasieve ontwikkelingsstoornis.

D. Indien er sprake is van zwakzinnigheid dan zijn de motorische problemen ernstiger

dan die welke hierbij gewoonlijk horen.

Page 9: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

3

De diagnostische criteria voor SDDMF, beschreven door de ICD-10 (WHO, 1992),

kunnen ter info nagelezen worden in bijlage 1.

Er heersen heel wat discussies en suggesties omtrent de oorzaken van de

motorische problematiek, niettegenstaande is DCD een beschrijvende diagnose. Dit

betekent dat de DSM diagnose enkel beschrijft wat men kan observeren en dat het

niets verduidelijkt over de onderliggende causale mechanismen (Clark, Watson, &

Reynolds, 1995). Dit bevestigt men ook in het Leeds Consensus Statement (2006)

waarin men vermeldt dat DCD een idiopathische conditie is, wat betekent dat het een

conditie is zonder bekende oorzaak. Het Leeds Consensus Statement (Sugden, 2006) is

een uitbreiding van het London (Ontario) Consensus Statement (1994). De

consensusverklaring werd opgesteld met als doel aandacht te vragen voor het bestaan

van DCD en een gedetailleerder beeld van deze veelvoorkomende aandoening te

schetsen. Hierdoor is de bekendheid van en het onderzoek naar de stoornis

substantieel toegenomen (Sugden, 2006). In het Leeds Consensus Statement vermeldt

men onder andere dat het begin van DCD reeds vaak verschijnt voor de leeftijd van vijf

jaar. Dit is in overeenstemming met getuigenissen van ouders. Vaak merken zij de

problemen reeds op voordat de kinderen naar school gaan, maar aangezien men op

school meer vergeleken wordt met leeftijdsgenootjes, worden de problemen op die

leeftijd pas echt opvallend (Sugden et al., 2008a). In het Leeds Consensus Statement

vermeldt men overigens dat de DSM-IV-TR (APA, 2000) een werkbare basis vormt voor

de diagnostiek van DCD. Er werden tevens een aantal kritische opmerkingen

geformuleerd, wat leidde tot de opstelling van een aantal verduidelijkingen en

amendementen. Zo werd er onder andere voorgesteld dat een dubbeldiagnose van

een pervasieve ontwikkelingsstoornis en DCD gegeven mag worden indien dit gepast

is, maar dat de diagnose DCD niet gesteld wordt wanneer er ook sprake is van een

verstandelijke beperking (Sugden, 2006).

Page 10: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

4

1.1.2. Prevalentie en gender ratio - De prevalentiecijfers van DCD lopen

tamelijk uiteen. Wanneer we de verschillende onderzoeken naar de prevalentie en het

gender ratio van DCD onder de loep nemen, zien we dat er verschillende tests en

vragenlijsten gebruikt worden. Het is ook opvallend dat de DSM-criteria niet in elke

studie even goed geconcretiseerd worden. Verschillende studies rapporteren

prevalentiecijfers gaande van 5% tot 10%. Henderson en Hall (1982) rapporteren in

hun studie bij 32 kinderen uit Groot-Brittannië een prevalentiecijfer van 5% bij

kinderen tussen vijf en zeven jaar. Kadesjö & Gillberg (1999) vonden in hun studie op

409 Zweedse zevenjarige kinderen een prevalentiecijfer van 4,9% voor ernstige DCD en

een prevalentiecijfer van 8.6% voor een mildere vorm van DCD. Uit een studie op 421

Nigeriaanse kinderen van acht tot twaalf jaar kwam een prevalentie van 5,9% naar

voor (Iloeje, 1987). Ook uit een studie van Wright en Sugden (1996) bij 427 kinderen

tussen zes en negen jaar uit Singapore kwam een prevalentie van 6% naar voor. Tsiotra

en collega’s (2006) rapporteren een prevalentie van 6%-10% en 15%-23% bij

respectievelijk 591 onderzochte Canadese kinderen en 329 Griekse kinderen van tien

tot dertien jaar. Een grootschalige studie bij 6990 kinderen uit Groot-Brittannië

rapporteerde een prevalentie van 1,7% op zevenjarige leeftijd (Lingam, Hunt, Golding,

Jongmans, & Emond, 2009). In deze studie werd de beoordeling van DCD strikt

gebaseerd op de DSM-IV criteria (APA, 1994). In Singapore vond men dan weer een

cijfer van 15,6% bij 212 onderzochte kinderen van zeven en acht jaar (Wright, Sugden,

Ng, & Tan, 1994). Wanneer echter de kinderen met een hoog risico op motorische

problemen uit de steekproef verwijderd werden, en men enkel de kinderen met

uitgesproken motorische problemen in beschouwing nam, kwam men op een

prevalentiecijfer van 4,7%. Hieruit blijkt dus nogmaals dat de prevalentiecijfers

variëren al naargelang de gehanteerde criteria. Uit een Belgische studie bij 3608

kinderen tussen drie en zeventien jaar vond men dat 20.4% van de kinderen

aangemeld in revalidatiecentra motorische problemen hadden, zoals beschreven in de

ICD-10 (WHO, 1992) (Pieters et al., In Press). De APA (2000) gaat uit van een

prevalentie van 6% voor kinderen tussen vijf en elf jaar.

Page 11: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

5

Naast de variërende prevalentiecijfers, lopen de cijfers omtrent de verhouding

jongens/meisjes ook uiteen. Algemeen wordt een gender ratio van 2/1 beschouwd. Dit

cijfer werd bevestigd in het grootschalig onderzoek van Lingam en collega’s (2009)

waarin men een genderratio (jongens/meisjes) rapporteerde van 1.9/1. Ook in het

onderzoek van Pieters en collega’s (2011) vond men een vergelijkbaar genderratio van

2.6/1. In het onderzoek van Kadesjö en Gillberg (1999) vond men echter een

genderratio van 7.3/1 voor ernstige DCD en een genderratio van 4/1 voor een milde

vorm van DCD.

1.1.3. Heterogene groep - Het klinisch beeld van DCD is erg heterogeen (Geuze

et al., 2001). Bij kinderen met DCD kan de aard en de ernst van de motorische

problemen namelijk erg verscheiden zijn. Sommige kinderen met DCD zullen

problemen ondervinden op het gebied van fijne motoriek zoals bijvoorbeeld veters

strikken, tanden poetsen, tekenen en puzzelen. Andere kinderen ondervinden eerder

grofmotorische moeilijkheden zoals bijvoorbeeld rennen, fietsen en zwemmen en nog

andere kinderen zullen problemen ervaren op beide gebieden (Zwicker, Missiuna, &

Boyd, 2009). Bij sommige kinderen worden de problemen pas duidelijk indien een

complexere opeenvolging van motorische handelingen aangeleerd moet worden zoals

bijvoorbeeld leren zwemmen of de veters leren knopen. Zij hebben dan vooral

moeilijkheden in het automatiseren van een reeks handelingen (Van Waelvelde & De

Mey, 2007).

Naast de aard en de ernst kan eveneens het verloop van de motorische

problemen erg variëren bij kinderen met DCD. Hoewel veel artsen, leerkrachten en

ouders dikwijls van mening zijn dat kinderen de motorische beperkingen wel

ontgroeien, is dit niet altijd het geval (Cantell, Smyth, & Ahonen, 1994). Uit onderzoek

blijkt dat sommige kinderen hun motorische problemen lijken te ontgroeien, terwijl

anderen helaas blijvend motorische moeilijkheden ondervinden. Cantell en collega’s

(1994) rapporteerden in hun studie van 115 kinderen uit Finland dat 46% van de

vijftienjarige adolescenten, die op vijf jaar als ‘clumsy’ werden geïdentificeerd, nog

steeds significant verschilden van de controlegroep. Uit een Australisch onderzoek bij

Page 12: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

6

291 kinderen van vier en vijf jaar bleek dat 23 van de 30 kinderen (76%) een jaar later

nog steeds motorische problemen hadden (Coleman, Piek, & Livesey, 2001). Ook

Geuze en Börger (1993) stelden in hun Nederlandse studie bij 26 kinderen van zes tot

twaalf jaar vast dat 50% van de kinderen na vijf jaar nog steeds motorische problemen

hadden. Sigmundsson (2005) suggereerde dat de problemen niet zomaar verdwijnen

na verloop van tijd en dat bij afwezigheid van een interventie de problemen blijven

voortbestaan.

De vraag heerst of deze uiteenlopende resultaten te wijten zijn aan het

werkelijke heterogene karakter van DCD of niet. Een alternatieve verklaring is namelijk

een steekproefverschil wat betreft de ernst van de motorische problemen (Cantell et

al., 1994) of het gebruik van verschillende meetinstrumenten in de verschillende

studies (Tsai, Wilson, & Wu, 2008).

1.1.4. Comorbiditeit met andere ontwikkelingsstoornissen - De motorische

problemen bij kinderen met DCD vormen dikwijls niet het enige probleem aangezien

de stoornis regelmatig samen optreedt met andere ontwikkelingsstoornissen zoals

bijvoorbeeld ‘Attention Deficit and Hyperactivity Disorder’ (ADHD) en leerstoornissen

(Dewey, Kaplan, Crawford, & Wilson, 2002; Kaplan, Wilson, Dewey, & Crawford, 1998).

In Zweden voerden Kadesjö en Gillberg een aantal studies uit bij schoolgaande

kinderen van zeven jaar in de algemene populatie (n = 409). Hieruit kwam naar voor

dat ongeveer de helft van de kinderen met DCD ook ADHD vertoonde (Kadesjö &

Gillberg, 1999). Kaplan en collega’s (1998) bestudeerden een groep van 224 kinderen

tussen acht en achttien jaar in hun Canadese studie. Allen werden ze aangemeld als

kinderen en jongeren met leer- en gedragsproblemen. Uit nader onderzoek bleek dat

in deze groep 81 (36%) kinderen met DCD gedetecteerd werden. Om dit fenomeen te

beschrijven gebruikt men de term comorbiditeit. Deze term komt vanuit de medische

wereld en verwijst naar het feit dat men voldoet aan de diagnostische criteria van

meer dan één onafhankelijke stoornis (Piotrowski, 2007; Kaplan, Crawford, Cantell,

Kooistra, & Dewey, 2006). Comorbiditeit impliceert een associatie in de tijd maar niet

noodzakelijk een causale relatie (Kaplan et al., 2006). Men maakt een onderscheid

Page 13: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

7

tussen twee soorten comorbiditeit, namelijk successieve comorbiditeit en simultane

comorbiditeit. Men spreekt van successieve comorbiditeit wanneer de stoornissen niet

overlappen in de tijd maar elkaar opvolgen, zoals bijvoorbeeld een spraak- en

taalontwikkelingsstoornis (STOS) en dyslexie. Simultane comorbiditeit wordt

gehanteerd wanneer de stoornissen samen voorkomen in de tijd (Angold, Costello, &

Erkanli, 1999). Bij simultane comorbiditeit worden nogmaals twee vormen

onderscheiden, namelijk homotypische en heterotypische comorbiditeit.

Homotypsiche comorbiditeit verwijst naar het samengaan van twee of meerdere

stoornissen binnen eenzelfde diagnostische groep. Een voorbeeld hiervan is het samen

voorkomen van dyslexie en dyscalculie. Heterotypische comorbiditeit verwijst naar de

comorbiditeit tussen twee of meer stoornissen uit verschillende diagnostische groepen

zoals bijvoorbeeld het samen voorkomen van DCD en dyslexie (Angold et al., 1999). Bij

de diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen moet men zich echter bewust blijven van

het onderscheid tussen een stoornis en een symptoom. Zo is het niet altijd even

duidelijk of een kind twee of meer comorbide stoornissen vertoont, of dat de

symptomen geassocieerd zijn met één onderliggende stoornis (Kaplan et al., 2006). De

regels van de verschillende classificatiesystemen bepalen ook of men al dan niet van

comorbiditeit spreekt (Clark et al., 1995). In de DSM-IV-TR (APA, 2000) kan ADHD

bijvoorbeeld niet samengaan met een mentale beperking of met een

autismespectrumstoornis omdat deze laatste stoornissen veel pervasiever zouden zijn

dan ADHD. Tenslotte benadrukken Van Waelvelde en De Mey (2007) dat er wel

degelijk een groep kinderen bestaat voor wie het motorische ontwikkelingsprobleem

een geïsoleerd probleem is. Anderzijds erkennen zij ook dat het voorkomen van DCD in

combinatie met een andere ontwikkelingsstoornis eerder de regel dan uitzondering is.

1.2. Visuele Perceptie en Visueel-Motorische Integratie

1.2.1. Definitie - Visueel-perceptuele en visueel-motorische

integratievaardigheden hebben we nodig bij activiteiten zoals een landkaart lezen,

puzzelen en een tekening maken. Er heerst een algemene consensus dat er ook een

visueel-perceptuele component bestaat de naast verbale en non-verbale capaciteiten

Page 14: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

8

van de menselijke intelligentie (Mackintosh, 1998). Visuele perceptie is geen passief

proces maar een actieve functie van analyse en synthese. Dat activiteitskarakter

kunnen we interpreteren als het actief reageren met hypothesen op de

binnenkomende visuele prikkels (Dumont, 1980). Om die bestaande hypothesen te

bevestigen of te verwerpen, gaan we de omgeving en objecten actief scannen,

dominante trekken vaststellen en stimuli vergelijken met een categorie van reeds

geziene objecten. Waarneming heeft soms echter de indruk van een passieve activiteit

te zijn aangezien het proces sneller verloopt naarmate de waargenomen visuele

prikkels bekender zijn. Bij het zien van nieuwe tekens of objecten, zal het actief

vergelijken van de binnenkomende visuele prikkels met het visuele geheugen expliciet

plaatsvinden (Dumont, 1980). Visueel-perceptuele vaardigheden zijn cognitieve

deeltaken van het grotere concept visuele perceptie. Cognitief duidt op alle processen

waarin sensorische input wordt omgevormd, herleid, bewerkt, opgeslagen, weer

wordt opgeroepen en wordt gebruikt (Dumont, 1980). Milner en Goodale (2008)

verwijzen met perceptie naar de bewuste ervaring van het zien, de visuele ervaring die

men heeft van aangeboden stimuli. Zij maken dus een onderscheid tussen bewuste en

onbewuste perceptie. Met onbewuste perceptie verwijst men naar de mentale

representaties die ons bewustzijn zouden kunnen bereiken.

In de literatuur is er een gebrek aan een eenduidige beschrijving van deze

visueel-perceptuele en visueel-motorische integratievaardigheden. Volgens Kavale

(1982) is dit voor een deel te wijten aan de afwezigheid van een duidelijke definiëring

van visuele perceptie en zijn deelcomponenten. In wat volgt zullen we kort een

overzicht geven van de meest gangbare benamingen en definities van visueel-

perceptuele en visueel-motorische integratievaardigheden die terug te vinden zijn in

de literatuur.

Kavale (1982) definieerde visuele perceptie als het organiseren en het

interpreteren van visuele stimuli. Linn en Petersen (1985) spreken van spatiële cognitie

waarmee ze verwijzen naar de vaardigheid om symbolische non-linguïstische

informatie te representeren, te manipuleren, te genereren en op te roepen. Mervis,

Robinson en Pani (1999) benadrukten het belang van visueel-spatiële vaardigheden in

Page 15: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

9

het dagelijks leven bij activiteiten zoals bijvoorbeeld een bed opmaken, knoopjes

dichtdoen en tekeningen maken. Zij definieerden visueel-spatiële constructie als de

capaciteit om een object of een foto te zien in aparte onderdelen om daarna een

replica te kunnen reconstrueren. Ten slotte wordt een mogelijke definitie van visuele

perceptie gegeven door de ‘International Classification of Functioning, Disability and

Health’ (ICF; WHO, 2001). Hierin wordt visuele perceptie gedefinieerd als een

specifieke mentale functie met betrekking tot de discriminatie van vorm, grootte, kleur

en andere oculaire stimuli.

Bij veel taken en activiteiten, zoals bijvoorbeeld een bal vangen en veters

knopen, is het noodzakelijk om motorische en visueel-perceptuele vaardigheden te

integreren. In dat geval spreken we van visueel-motorische integratie. Visueel-

motorische integratie wordt beschreven als de vaardigheid om visuele perceptie en

vinger-handbewegingen te coördineren (Beery, Buktenica, & Beery, 2004). Kavale

(1982) beschrijft het als de vaardigheid om waarnemingen te integreren met

lichaamsbewegingen. Cornoldi en Vecchi (2003) vermelden ook dat spatiële

vaardigheden gelinkt kunnen worden aan motorische vaardigheden. De mogelijkheid

om te bewegen en je weg te vinden in de omgeving, vereist een begrip van de spatiële

eigenschappen van die omgeving. Dit nauw verband tussen visueel-spatiële en

motorische vaardigheden wordt ook gesuggereerd door Milner en Goodale (1995). Zij

construeerden een dual pathway-model om de link tussen visuele perceptie en

motoriek weer te geven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen twee,

functioneel en anatomisch verschillende, subsystemen in de hersenen. Het verschil in

functie van beide subsystemen wordt niet verklaard in termen van visuele input maar

wel in termen van output. Er is geen verschil in de visuele informatie die men

verwerkt, maar wel in de transformaties van deze informatie. Men stelt dus dat men

zowel bij visueel-perceptuele als bij visueel-motorische vaardigheden visuele

informatie gebruikt, doch met een verschillend doel (Milner & Goodale, 2008). Een

eerste subsysteem wordt de ventrale stroom genoemd. Deze stroom staat in voor het

herkennen van objecten en het benoemen van eigenschappen en onderlinge spatiële

relaties. Het tweede subsysteem, de dorsale stroom, begeleidt onze handelingen. Ze

Page 16: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

10

medieert de visuele controle wanneer men iets vastgrijpt of naar een voorwerp reikt.

Dit impliceert dat visuele informatie omgezet moet worden naar een juiste beweging.

(Milner & Goodale, 2008). In bijlage 2 worden de dorsale en ventrale stroom

geïllustreerd.

1.2.2. Componenten van visuele perceptie en visueel-motorische integratie -

Evenals het gebrek aan een eenduidige beschrijving van visueel-perceptuele en

visueel-motorische integratievaardigheden, is er in de literatuur ook een gebrek aan

een algemene consensus over de verschillende deelcomponenten van spatiële

capaciteiten (Linn & Petersen, 1985).

Dumont (1980) onderscheidt vier verschillende componenten van visuele

perceptie. Visuele discriminatie verwijst naar de vaardigheid om kleine verschillen

waar te nemen. Figuur-grond waarneming staat voor de differentiatie van figuren uit

de achtergrond. Visuele waarneming van ruimtelijke verhoudingen impliceert de

vaardigheid om tot objectieve kennis van de ruimte te komen door de visuele

informatie en door de informatie vanuit beweging en richting. Het verwijst ook naar

alle waarnemingen van afbeeldingen, figuren en tekeningen in een tweedimensionaal

vlak. Ten slotte wordt visuele synthese vermeld, waarmee men verwijst naar het feit

dat een figuur gezien en herkend wordt ondanks gebrekkige informatie.

Kavale (1982) bespreekt in zijn meta-analyse acht visueel-perceptuele

vaardigheden, waarvan een aantal overeenkomen met de componenten van Dumont

(1980). Deze verschillende vaardigheden zijn: visuele discriminatie (Visual

discrimination; vaardigheid om de belangrijkste kenmerken in verschillende stimuli

waar te nemen), visueel geheugen (Visual memory; de vaardigheid om een dominant

kenmerk van een stimulus op te roepen of de vaardigheid om de opeenvolging van een

reeks visueel aangeboden stimuli op te roepen), visueel vervolledigen van figuren

(Visual closure; de vaardigheid om een volledige figuur te herkennen uit

gefragmenteerde stimuli), visueel-spatiële verbanden (Visual spatial relationships; de

vaardigheid om de positie van een object in de ruimte waar te nemen), visueel-

motorische integratie (Visual-motor integration; de vaardigheid om waarnemingen te

Page 17: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

11

integreren met lichaamsbewegingen), visuele verbanden (Visual association; de

vaardigheid om visueel aangeboden stimuli met elkaar in verband te brengen), figuur-

achtergrondherkenning (Figure-ground discrimination; de vaardigheid om een object

te onderscheiden van irrelevante achtergrondinformatie) en visueel-auditieve

integratie (Visual auditory integration; de vaardigheid om visueel aangeboden stimuli

te verbinden met hun auditieve tegenhangers).

In de meta-analyse van Linn en Petersen (1985) worden slechts drie

componenten van spatiële vaardigheden onderscheiden, namelijk spatiële perceptie

(Spatial perception; de vaardigheid om spatiële relaties vast te stellen ondanks

verwarrende informatie), mentale rotatie (Mental rotation; de vaardigheid om twee-

en driedimensionale figuren snel en accuraat te roteren in gedachten) en spatiële

visualisatie (Spatial visualization; deze vaardigheid wordt vaak geassocieerd met taken

die complexe manipulaties van spatiële informatie vereisen).

Uit dit kort literatuuroverzicht blijkt dat er een zekere consensus bestaat tussen

de verschillende auteurs. Zo zijn een aantal auteurs het er bijvoorbeeld over eens dat

visuele perceptie en visueel-motorische integratie beide betrekking hebben op

cognitieve processen en mentale functies (Mackintosh, 1998; WHO, 2001). Anderzijds

blijft een eenduidige classificatie van visuele perceptie en visueel-motorische

integratie afwezig. In dit onderzoek zullen wij twee benamingen gebruiken. We

spreken over visueel-perceptuele vaardigheden wanneer we verwijzen naar

vaardigheden waarbij visuele informatie verwerkt moet worden. Met visueel-

motorische integratievaardigheden verwijzen we naar de vaardigheden waarbij visuele

en motorische informatie geïntegreerd worden.

1.2.3. Visueel-perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen -

Kinderen kunnen visuele stoornissen hebben ondanks een volledig intact

gezichtsvermogen en visusscherpte. De problemen situeren zich dan bij de centrale

processen, daar waar de informatie tot patronen of gehelen wordt samengesmolten

(Dumont, 1980). Kulp en Sortor (2003) benadrukken dat visueel-perceptuele

problemen, motorische coördinatieproblemen of problemen in de integratie van beide

Page 18: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

12

aan de basis kunnen liggen van visueel-motorische integratieproblemen. Een aantal

stoornissen worden gekenmerkt door visueel-perceptuele problemen zoals onder

andere ‘Deficits in Attention, Motor Control and Perception’ (DAMP) en ‘Non-Verbale

Leerstoornis’ (NLD).

De term DAMP werd in de jaren ’70 in Scandinavië geconceptualiseerd om het

concept ‘Minimal Brain Disfunction’ (MBD) te operationaliseren (Gillberg, 2003). MBD

was een algemeen aanvaard concept vanaf de jaren ’50 tot de jaren ’80. Het begrip

was eerder vaag en stond voor milde of ernstige leer- of gedragsproblemen die

geassocieerd werden met disfuncties in het centraal zenuwstelsel bij kinderen met een

normale intelligentie. Deze disfuncties konden zich manifesteren op het vlak van

perceptie, conceptualisatie, taal, geheugen, aandachtscontrole, impulsregulatie of

motoriek (Clements, 1966). Deze lange definitie toont ook aan dat het een vaag

concept is. Later is MBD vervangen door ADHD. Door het gebruik van het algemeen

aanvaard diagnostisch concept van ADHD werd de overlap met andere problemen,

zoals beschreven in de definiëring van MBD, echter genegeerd. DAMP negeert deze

overlap niet en staat voor het vaak samen voorkomen van ADHD, DCD en visueel-

perceptuele problemen bij kinderen die niet lijden aan een ernstige leerstoornis of

cerebrale verlamming (Gillberg, 2003). De prevalentie van DAMP is in een aantal

studies onderzocht. In de studie van Kadesjö & Gillberg (1998) op 409 Zweedse

zevenjarige kinderen vond men een prevalentiecijfer van 1.7% voor ernstige DAMP en

een cijfer van 4.9% voor een mildere vorm van DAMP. In het onderzoek van Landgren,

Petterson, Kjellman en Gillberg (1996) vond men bij een steekproef van 589 zesjarige

kinderen een prevalentiecijfer van 5.3% tot 6.9% voor DAMP. Ten slotte blijkt dat

jongens vaker de diagnose DAMP krijgen dan meisjes. Het genderratio in de studie van

Kadesjö & Gillberg (1998) bedraagt 2/1 en 7.3/1 voor respectievelijk ernstige DAMP en

een mildere vorm van DAMP. Vooral de prognose van kinderen met een

gecombineerde diagnose van DCD en ADHD blijkt minder gunstig te zijn (Kadesjö &

Gillberg, 2001), wat suggereert dat er heel wat aandacht aan de comorbiditeit besteed

moet worden. Uit hun Zweedse studie bij 409 zevenjarige kinderen bleek dat kinderen

met DCD en ADHD meer secundaire problemen hadden, zoals onder andere sociale,

Page 19: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

13

emotionele, leer-, of taalmoeilijkheden, dan kinderen met geïsoleerde DCD of

geïsoleerde ADHD.

NLD is een neuropsychologische ontwikkelingsstoornis waarbij wordt uitgegaan

van een vermoede stoornis van de witte stof in de rechterhersenhelft (Rourke, 1995).

Met witte stof verwijst men naar delen van de hersenen waardoor gemyeliniseerde

vezels lopen. Myeline is een vettige witte stof die er voor zorgt dat elektrische signalen

in de hersenen sneller doorgegeven worden (Banich, 2004). Er blijkt echter nog

onvoldoende bewijs te zijn dat de moeilijkheden te wijten zijn aan een disfunctie in de

witte stof en dat de kenmerken uitsluitend te herleiden zijn tot een disfunctie in de

rechterhersenhelft (Graauwmans, Thoonen, & Köning, 2001). NLD wordt gekenmerkt

door een profiel van een aantal vaardigheden en tekorten (Serlier-van den Bergh,

Hakvoort, Bachot, & Graauwmans, 2001). De vaardigheden en tekorten kunnen het

best begrepen worden in een context van oorzaak en gevolgrelaties. Men gaat er van

uit dat een aantal primaire vaardigheden/tekorten op hun beurt leiden tot een aantal

secundaire en tertiaire vaardigheden/tekorten. In bijlage 3 wordt het volledige model

van NLD volgens Rourke weergegeven met daarin de verschillende dimensies van NLD.

Enkele voorbeelden van primaire neurologische vaardigheden zijn auditieve perceptie

en eenvoudige motoriek. Enkele primaire neurologische tekorten zijn tactiele en

visuele perceptie, complexe motoriek en omgaan met nieuwe en onbekende

informatie. De moeilijkheden in visuele perceptie worden beschreven als tekorten op

het vlak van discriminatie, herkenning van visuele details en verbanden en

moeilijkheden op visueel-spatieel vlak. Deze primaire visuele tekorten kunnen

vervolgens leiden tot moeilijkheden op het gebied van visuele aandacht (secundair) en

visueel geheugen (tertiair) (Rourke, 1995).

1.3. De Samenhang tussen DCD en Problemen in de Visuele Perceptie en/of Visueel-

Motorische Integratie

In de literatuur is er reeds veel onderzoek verricht naar de causale relaties van

motorische problemen met onderliggende perceptuele stoornissen, in het bijzonder op

het vlak van visuele perceptie en visueel-motorische integratie (Sigmundsson, Hansen,

Page 20: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

14

& Talcott, 2003). Sigmundsson en collega’s (2003) bekritiseren echter dat de meeste

studies zich beperken tot het identificeren van afgelijnde perceptuele problemen

zonder te kijken naar de onderliggende mechanismen of naar de causale relaties

tussen onderliggende neurologische verwerkingsproblemen en motorische problemen.

Men kijkt met andere woorden enkel naar de associatie tussen motorische problemen

en visueel-perceptuele en visueel-motorische problemen zonder dieper in te gaan op

de onderliggende mechanismen. Lord en Hulme (1987) deden dit wel en ze

onderzochten de hypothese van een algemeen probleem in visuele

informatieverwerking. Ze voerden een studie uit bij 32 kinderen van gemiddeld 8,8 jaar

om de prestatie op vorm constantheid en visuele discriminatie na te gaan. Men moest

discrimineren op vorm, oppervlakte, hellingsgraad, ruimtelijke afstand en lengte. Uit

de resultaten kwam naar voor dat kinderen met motorische problemen zwakker

scoorden op beide taken dan kinderen zonder motorische problemen. Enkel voor

discriminatie van vorm werd geen significant verschil gevonden tussen beide groepen.

Men concludeerde dat problemen met visuele perceptie ten minste in bepaalde mate

bijdroegen tot de motorische problemen. Sigmundsson en collega’s (2003)

beoordeelden verschillende onderliggende visuele verwerkingsmechanismen bij 26

tienjarige kinderen met motorische problemen aan de hand van verschillende visuele

taken. De detectie van samenhangende vormen had betrekking op de ventrale stroom

en de detectie van samenhangende bewegingen had betrekking op de dorsale stroom.

Uit de analyse kwam naar voor dat kinderen met motorische problemen significant

lager scoorden dan controlekinderen op zowel de detectie van vorm als op de detectie

van beweging. De auteurs besloten dat kinderen met motorische moeilijkheden een

verminderde visuele gevoeligheid hadden in de ventrale en dorsale stroom. Ook

Sigmundsson en Hopkins (2005) waren geïnteresseerd in onderzoek naar de

onderliggende aard van de visuele problemen, meer bepaald in visuele herkenning. Zij

onderzochten bij 20 zeven- en achtjarige kinderen met milde oog-

handcoördinatieproblemen de prestaties op visuele herkenning door het afnemen van

visueel vervolledigen van figuren (visual closure). Ze concludeerden dat kinderen met

oog-handcoördinatieproblemen zwakker presteerden dan controlekinderen. Deze

Page 21: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

15

bevinding sloot aan bij hun hypothese dat onderliggende problemen betreffende

visuele herkenning bijdragen tot / of zelfs bepalend zijn voor de (milde) motorische

problemen en dat er dus een beperking aanwezig was in de ventrale stroom. Wilson en

McKenzie (1998) voerden een meta-analyse uit bij kinderen met DCD en

controlekinderen tussen vijf en zestien jaar om de informatieverwerking na te gaan. De

componenten van informatieverwerking die werden nagegaan waren onder andere

visuele perceptie (visueel-spatiële taken zonder motorische component), complexere

visueel-spatiële perceptie (visueel-spatiële taken met een motorische component zoals

bijvoorbeeld blokpatronen), kinesthetische perceptie (perceptie van de positie en

beweging van de ledematen) en cross-modale perceptie (informatieoverdracht tussen

verschillende zintuigen). Resultaten toonden aan dat kinderen met DCD over het

algemeen zwakker presteerden dan controlekinderen op alle componenten van

informatieverwerking. Visueel-spatiële moeilijkheden, al dan niet met een motorische

component, waren het meest uitgesproken. Hieruit besloot men dat visueel-

perceptuele vaardigheden een specifieke beperking vormden bij kinderen met DCD. Ze

wezen er echter op dat hun meta-analyse niets zegt over de causaliteit van de

problemen.

In een studie van Hulme, Smart en Moran (1982) bij 24 kinderen van gemiddeld

elf jaar kreeg men de opdracht om twee successief aangeboden lijnen te matchen. Uit

dit onderzoek bleek dat kinderen met motorische problemen veel meer moeilijkheden

ondervonden bij deze opdracht dan controlekinderen. Twee mogelijke alternatieve

verklaringen werden uitgesloten. Ten eerste bestond de mogelijkheid dat de kinderen

met motorische problemen moeilijkheden ondervonden op het vlak van geheugen.

Door de lijnen simultaan in plaats van successief aan te bieden, werd deze alternatieve

verklaring uitgesloten. Een tweede mogelijke verklaring was gerelateerd aan

problemen met de oogbewegingen bij kinderen met motorische problemen. Dit werd

uitgesloten door de lijnen slechts heel kort aan te bieden, waardoor geen

oogbewegingen gemaakt werden. Hieruit besloot men dat het verschil in prestatie

tussen kinderen met motorische problemen en controlekinderen te wijten was aan

visuele perceptie en niet aan geheugen of oogbewegingen. Tsai en Wu (2008) gingen

Page 22: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

16

de relatie na tussen visueel-perceptuele vaardigheden en motorische vaardigheden bij

120 negen- en tienjarige kinderen uit Taiwan. De motorische vaardigheden werden

nagegaan door de ‘Movement Assessment Battery for Children’ (M-ABC; Henderson &

Sugden, 1992) en de visueel-perceptuele vaardigheden werden gemeten door de ‘Test

of Visual Perceptual Skills-Revised’ (TVPS-R; Gardner, 1996). Uit het onderzoek bleek

dat kinderen met DCD significant lager scoorden dan controlekinderen op de

totaalscore en alle subtestscores van de TVPS-R. Ook de correlatie tussen beide taken

werd nagegaan bij de DCD-groep. De subtest handvaardigheid van de M-ABC

correleerde significant met subtests visueel geheugen, visueel-sequentieel geheugen,

figuur-achtergrondherkenning en de totaalscore van de TVPS-R. De subtest

balvaardigheid van de M-ABC correleerde significant met visueel geheugen en de

subtest evenwicht van de M-ABC correleerde significant met visueel-spatiële

verbanden. De totaalscore van de M-ABC correleerde niet significant met de

subtestscores en totaalscore van de TVPS-R.

Veel studies geven echter een genuanceerder beeld weer. Schoemaker en

collega’s (2001) onderzochten bij 38 Nederlandse kinderen met DCD en

controlekinderen tussen zes en twaalf jaar de prestaties op het vlak van visuele

perceptie en visueel-motorische integratie aan de hand van de ‘Developmental Test of

Visual Perception 2nd edition’ (DTVP-2, Hammill, Pearson, & Voress, 1993). De visueel-

perceptuele taken waren: positie in de ruimte (position in space), figuur-achtergrond

(figure-ground), visueel vervolledigen van figuren (visual closure) en visuele

vormconstantheid (form constancy). De visueel-motorische integratietaken waren:

oog-handcoördinatie (eye-hand coordination), kopiëren (copying), spatiële verbanden

(spatial relations) en visueel-motorische snelheid (visual motor speed). Resultaten

toonden aan dat de groep kinderen met DCD zwakker scoorden op alle visueel-

motorische integratietaken. Slechts twee van de vier visueel-perceptuele taken

werden slechter uitgevoerd door kinderen met DCD, namelijk positie in de ruimte en

visueel vervolledigen van figuren. Hieruit concludeerde men dat er geen evidentie

gevonden was voor een algemeen visueel-perceptueel probleem. Ook vonden de

onderzoekers geen correlatie tussen de ernst van de motorische problemen en de

Page 23: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

17

visueel-perceptuele vaardigheden bij beide groepen. Men suggereerde dat de

motorische component in sommige visueel-motorische integratietaken meer bijdroeg

tot de slechte prestatie in de DCD-groep dan de perceptuele component (Schoemaker

et al., 2001). Bonifacci (2004) daarentegen toonde in haar Italiaanse studie bij 144

kinderen tussen zes en tien jaar aan dat kinderen met DCD niet significant zwakker

scoorden op de motorvrije visueel-perceptuele taken van de DTVP-2 maar wel een

lagere score behaalden op de visueel-motorische integratietaken van de DTVP-2.

Hieruit besloot Bonifacci (2004) dat de visuele perceptie niet zwakker was bij kinderen

met DCD maar dat de moeilijkheden pas ontstonden wanneer de visuele en

motorische informatie geïntegreerd moest worden.

Er wordt benadrukt dat het aangewezen is om naast groepsverschillen ook

belang te hechten aan individuele profielen (Schoemaker et al., 2001; Tsai et al., 2008).

In de studie van Schoemaker en collega’s (2001) kwam naar voor dat niet alle kinderen

zwakker scoorden op visueel-perceptuele en visueel-motorische integratietests.

Sommige kinderen scoorden zwakker op slechts enkele taken en een aantal kinderen

bleken zelfs op geen enkele taak zwakker te scoren. Tsai en collega’s (2008) vonden in

hun Taiwanese studie bij 378 negen- en tienjarige kinderen duidelijk een significant

verschil op groepsniveau tussen kinderen met DCD en controlekinderen op het vlak

van visuele perceptie. De kinderen scoorden namelijk significant lager op de zeven

subtests van de TVPS-R alsook op de totaalscore ervan. De meest uitgesproken

verschillen waren de scores op visuele discriminatie, vorm constantheid en visueel

vervolledigen van figuren. Wanneer men echter de individuele profielen onder de loep

nam, bemerkte men dat niet alle kinderen met DCD faalden op de visueel-perceptuele

taken. Ongeveer 30% van kinderen met DCD vertoonden algemene problemen op de

TVPS-R. Drieëndertig procent van de kinderen faalde op vier geïsoleerde subtests,

namelijk visueel geheugen, vorm constantheid, visueel-sequentieel geheugen en

figuur-achtergrondherkenning. Ook kwam uit het onderzoek naar voor dat slechts 8%

van de kinderen met DCD enkel een klinische score behaalde op de subtest visueel-

spatiële verbanden. Ten slotte hadden ongeveer zes kinderen scores boven het 85ste

percentiel op de volledige visueel-perceptuele taak. Zij ondervonden dus geen

Page 24: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

18

moeilijkheden op het vlak van visuele perceptie en volgens de onderzoekers leverden

deze resultaten evidentie tegen een algemeen perceptuele disfunctie. Gelijkaardige

resultaten werden gevonden in de Vlaamse studie van Van Waelvelde, De Weerdt, De

Cock en Smits-Engelsman (2004) bij 72 negen- en tienjarige kinderen. Men ging de

prestatie van kinderen met DCD en controlekinderen na op de ‘Beery Developmental

test of Visual-Motor Integration’ (Beery-VMI, Beery et al., 2004). Deze test meet de

integratie van visueel-motorische vaardigheden (VMI Kopieertaak), visuele perceptie

(VMI Visuele perceptie) en motorische coördinatie (VMI Motorische coördinatie). Uit

de resultaten kwam naar voor dat de DCD-groep significant zwakker presteerde op

deze taak dan de controlegroep. Er werd opgemerkt dat er binnen de DCD-groep veel

heterogene scores naar voor kwamen waardoor de auteurs suggereerden dat niet alle

kinderen met DCD problemen hadden op het vlak van visuele perceptie en visueel-

motorische integratie en dat de visueel-perceptuele problemen bij sommige kinderen

met DCD niet de oorzaak was van hun motorische problemen. Ten slotte bekeek men

de samenhang tussen de motorische prestatie, gemeten aan de hand van de M-ABC

(Henderson & Sugden, 1992) en de prestaties de Beery-VMI. Uit de resultaten kwam

naar voor dat de prestatie op de M-ABC positief correleerde met de prestatie op de

VMI Motorische coördinatie en met de prestatie op de VMI Kopieertaak bij de DCD-

groep. De VMI Visuele perceptie was niet gecorreleerd met de prestatie op de M-ABC.

Bij de controlegroep werden geen significante correlaties gevonden tussen de M-ABC

en de Beery-VMI. In deze studie werd gecontroleerd voor zwakkere intelligentie en

comorbiditeit met andere ontwikkelingsstoornissen zoals bijvoorbeeld ADHD. Men

suggereerde dat de correlatie tussen motorische taken en visueel-perceptuele

problemen taakspecifiek was. Ook Crawford en Dewey (2008) gaan er van uit dat de

impact van comorbiditeit niet onderschat mag worden. Uit hun Kaukasisch onderzoek

bij 188 kinderen van gemiddeld 11,5 jaar bleek dat kinderen met DCD en minstens één

andere stoornis (ADHD of een leesstoornis) significant lager scoorden op de TVPS

(Gardner, 1982) dan kinderen met geïsoleerde DCD, kinderen met geïsoleerde ADHD

en controlekinderen. Dit was vooral uitgesproken op de subtest visueel geheugen. De

auteurs concludeerden dat DCD op zich niet geassocieerd was met visueel-perceptuele

Page 25: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

19

problemen maar men suggereerde dat het aantal comorbide stoornissen die samen

voorkomen met DCD, geassocieerd was met de ernst van het visueel perceptueel

disfunctioneren.

1.5. Probleemstelling

DCD is een stoornis waarbij kinderen een aantal motorische problemen

vertonen zonder dat er sprake is van een somatische aandoening (APA, 2000). Deze

kunnen erg uiteenlopend zijn aangezien er problemen kunnen voorkomen met fijne

motoriek, grove motoriek of beide. Visuele perceptie en visueel-motorische integratie

worden in de literatuur niet eenduidig gedefinieerd. Visuele perceptie wordt onder

andere in de ICF (WHO, 2001) beschreven als een specifieke mentale functie met

betrekking tot de discriminatie van vorm, grootte, kleur en andere oculaire stimuli. Bij

veel taken is het noodzakelijk om visueel-perceptuele vaardigheden en vinger-hand

bewegingen te integreren. In dat geval spreken we van visueel-motorische integratie

(Beery et al., 2004). Niettegenstaande dat het soms wordt tegengesproken in de

literatuur (Schoemaker et al., 2001), vindt men in een aantal studies dat de prestaties

op de visueel-perceptuele en/of visueel-motorische integratietests gecorreleerd zijn

met de prestaties op de motorische taken bij kinderen met DCD (Tsai et al., 2008; Van

Waelvelde et al., 2004). Er zijn tevens heel wat tegenstrijdige resultaten omtrent het

voorkomen van visueel-perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen bij

kinderen met DCD. In een aantal studies vond men dat kinderen met DCD zwakker

scoorden dan controlekinderen op visueel-perceptuele tests (Hulme et al., 1982; Tsai

en Wu, 2008; Wilson & McKenzie, 1998) terwijl andere studies dit resultaat

tegenspraken (Bonifacci, 2004). Ook voor visueel-motorische integratietests vonden

een aantal auteurs dat dat kinderen met DCD zwakker scoorden dan controlekinderen

(Bonifacci, 2004; Schoemaker et al., 2001; Tsai en Wu, 2008). Er werden in de

literatuur tot dusver geen studies gevonden die dit resultaat tegenspreken. Ten slotte

pleit men ervoor om naast groepsverschillen ook rekening te houden met individuele

verschillen aangezien deze resultaten niet altijd overeenkomen (Schoemaker et al.,

Page 26: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

20

2001). Op basis van bovenstaande bestudeerde literatuur willen we een antwoord

formuleren op de volgende onderzoeksvragen:

1. Zijn de totaalscores en subtestscores van de motorische taak gecorreleerd met

deze van de visueel-perceptuele taken en de visueel-motorische

integratietaken bij de DCD- en/of controlegroep?

2. Hebben kinderen met DCD meer visueel-perceptuele en /of visueel-motorische

integratieproblemen dan controlekinderen?

3. Zijn er individuele verschillen waarneembaar: Scoren alle kinderen met DCD

zwakker dan controlekinderen op het vlak van visuele perceptie en /of visueel-

motorische integratie en behalen alle kinderen met DCD een klinische score?

Page 27: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

21

2. Methode

De geformuleerde onderzoeksvragen probeerden we te beantwoorden aan de

hand van twee studies. De eerste studie had betrekking op een grote onderzoeksgroep

(n = 80). In deze studie werden enkele tests gebruikt om visuele perceptie en visueel-

motorische integratie te meten, namelijk de Beery-Buktenica Developmental Test of

Visual-Motor Integration (Beery-VMI, Beery, Buktenica & Beery, 2004) en de subtest

blokpatronen van de Wechsler Intelligence Scale for Children, Derde Editie NL (WISC-

IIINL, Kort et al., 2005). De tweede studie omvatte een verdieping van de tests die

visuele perceptie en visueel-motorische integratie meten binnen een beperktere

proefgroep (n = 22). In de toekomst zal dit onderzoek uitgebreid worden naar een

grotere doelgroep. De preliminaire analyses en resultaten worden in deze masterproef

voorgesteld.

2.1. Participanten Studie 1

De totale onderzoekspopulatie bestond uit 80 kinderen (57 jongens en 23

meisjes) en was onderverdeeld in een DCD-groep en een controlegroep.

Kinderen met DCD werden geselecteerd om deel te nemen aan deze studie op

basis van de volgende criteria: De kinderen zijn tussen 7;0 en 10;9 jaar oud. Ze zijn

normaal begaafd en ze hebben een totaal intelligentiequotiënt (TIQ) van minstens 80,

nagegaan door middel van de verkorte versie (Grégoire, 2000) van de WISC-IIINL (Kort

et al., 2005). Bij de kinderen is er een sterk vermoeden van DCD of ze hebben een

klinische diagnose van DCD. Alle kinderen volgen kinesitherapie voor hun motorische

problemen waardoor voldaan is aan criterium B van de DSM-IV-TR (APA, 2000). Alle

kinderen behaalden een klinische score, wat overeenkomt met een standaardscore

gelijk aan of lager dan 5 (≤ percentiel 5), op de Movement Assessment Battery for

Children-Tweede editie (M-ABC 2, Henderson & Sugden, 2007) afgenomen tijdens het

onderzoek.

De DCD-groep die uiteindelijk voor onze studie geselecteerd werd, bestond uit

40 kinderen (30 jongens en 10 meisjes). De kinderen hadden een leeftijd van 7;1 tot

Page 28: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

22

10;8 jaar met een gemiddelde leeftijd van 9;1 jaar (SD = 10.79). De totale intelligentie

varieerde tussen 81 en 124 en de gemiddelde totale intelligentie bedroeg 98.43 (SD =

12.35). De standaardscores bekomen door de M-ABC 2 varieerden tussen 1 en 5 met

een gemiddelde standaardscore van 3.65 (SD = 1.37).

De controlekinderen werden geselecteerd om deel te nemen aan deze studie

op basis van de volgende criteria: De kinderen zijn tussen 7;0 en 10;9 jaar oud. Ze zijn

normaal begaafd (TIQ ≥ 80), nagegaan door middel van de verkorte versie van de

WISC-IIINL. De kinderen hebben geen motorische problemen en ze behaalden een

leeftijdsadequate score, wat overeenkomt met een standaardscore hoger dan 8 (>

percentiel 25), op de M-ABC 2 (Henderson & Sugden, 2007) afgenomen tijdens het

onderzoek. Er is geen sprake van een leer- of ontwikkelingsstoornis.

De controlegroep die uiteindelijk voor onze studie geselecteerd werd, bestond

eveneens uit 40 kinderen (27 jongens en 13 meisjes). De kinderen hadden een leeftijd

van 8;1 tot 10;9 jaar met een gemiddelde leeftijd van 8;8 jaar (SD = 7.43). De totale

intelligentie varieerde tussen 81 en 119 en de gemiddelde totale intelligentie bedroeg

100.68 (SD = 9.28). De standaardscores bekomen door de M-ABC 2 varieerden tussen 9

en 17 met een gemiddelde standaardscore van 11.70 (SD = 2.03).

Een univariate variantieanalyse (ANOVA) werd uitgevoerd om de DCD-groep en

de controlegroep te vergelijken op de algemene criteria. Daarnaast werd ook een chi-

kwadraat toets uitgevoerd om de DCD- en controlegroep te vergelijken wat betreft

geslacht (zie tabel 2 voor gemiddelden, standaarddeviaties, F-waarden en χ2–waarde).

Uit de analyse bleek dat beide groepen een gemiddelde intelligentie vertoonden en

dat het verschil tussen beide groepen niet significant was. Er werd ook geen significant

verschil gevonden voor leeftijd, SES en geslacht. Op de totaalscores van de M-ABC 2

werd wel een significant verschil gevonden tussen beide groepen. Kinderen met DCD

scoorden significant lager dan de controlekinderen.

Page 29: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

23

Tabel 2. Gemiddelden, standaarddeviaties, F-waarden en χ2–waarde voor de groepen

op de algemene criteria.

DCD-groep

(n = 40)

Controlegroep

(n = 40)

M (SD) M (SD) F (1, 78) χ²(1)

Leeftijd (in maanden) 109.20 (10.79) 105.65 (7.43) 2.94

Intelligentie (TIQ) 98.43 (12.35) 100.68 (9.28) 0.85

SES 41.39 (10.30) 44.43 (8.81) 2.01

Geslacht 0.55

M-ABC 2 3.65 (1.37) 11.70 (2.03) 432.94*

TIQ = Totale intelligentie; SES = Socio-economische Status

* p < .05

2.2. Participanten Studie 2

De totale onderzoekspopulatie bestond uit 22 kinderen (15 jongens en 7

meisjes) en was onderverdeeld in een DCD-groep en een controlegroep.

Kinderen met DCD werden geselecteerd om deel te nemen aan deze studie op

basis van de volgende criteria: De kinderen zijn tussen 7;0 en 12;9 jaar oud. Ze zijn

normaal begaafd (TIQ ≥ 80), nagegaan door middel van de verkorte versie van de

WISC-IIINL. Bij de kinderen is er een sterk vermoeden van DCD of ze hebben een

klinische diagnose van DCD. Alle kinderen volgen kinesitherapie voor hun motorische

problemen waardoor voldaan is aan criterium B van de DSM-IV-TR (APA, 2000). Alle

kinderen behaalden een klinische score (≤ percentiel 5) op de M-ABC 2 afgenomen

tijdens het onderzoek.

De geselecteerde DCD-groep bestond uit 16 kinderen (14 jongens en 2 meisjes).

De kinderen hadden een leeftijd van 7;2 tot 12;3 jaar met een gemiddelde leeftijd van

9;7 jaar (SD = 18.92). De totale intelligentie varieerde tussen 89 en 113. En de

gemiddelde totale intelligentie bedroeg 98.06 (SD = 8.21). De standaardscores

Page 30: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

24

bekomen door de M-ABC 2 varieerden tussen 1 en 5 met een gemiddelde

standaardscore van 2.94 (SD = 1.57).

De controlekinderen werden geselecteerd om deel te nemen aan deze studie

op basis van de volgende criteria: De kinderen zijn tussen 7;0 en 12;9 jaar oud. Ze zijn

normaal begaafd (TIQ ≥ 80), nagegaan door middel van de verkorte versie van de

WISC-IIINL. De kinderen hebben geen motorische problemen en ze behaalden een

leeftijdsadequate score (> percentiel 25) op de M-ABC 2 afgenomen tijdens het

onderzoek. Er is geen sprake van een leer- of ontwikkelingsstoornis.

De geselecteerde controlegroep bestond uit 6 kinderen (1 jongen en 5 meisjes).

De kinderen hadden een leeftijd van 7;8 tot 12;3 jaar met een gemiddelde leeftijd van

9;7 jaar (SD = 18.99). De totale intelligentie varieerde tussen 87 en 116 en de

gemiddelde totale intelligentie bedroeg 100.17 (SD = 12.16). De standaardscores

bekomen door de M-ABC 2 varieerden tussen 10 en 13 met een gemiddelde

standaardscore van 11.50 (SD = 1.05).

Omwille van de kleine steekproef werd een tweezijdige verdelingsvrije Mann-

Whitney U toets uitgevoerd om de DCD-groep en de controlegroep te vergelijken op

de algemene criteria. Daarnaast werd ook een chi-kwadraat toets uitgevoerd om de

DCD-groep en de controlegroep te vergelijken wat betreft geslacht (zie tabel 3 voor

mean ranks, sums of ranks, U-waarden en χ2–waarde). Uit de analyse bleek dat beide

groepen een gemiddelde intelligentie vertoonden en dat het verschil tussen beide

groepen niet significant was. Er werd ook geen significant verschil gevonden voor

leeftijd en SES. Er was een significant verschil tussen beide groepen betreffende

geslacht en de totaalscores van de M-ABC 2. Kinderen met DCD (Md = 2.00) scoorden

significant lager dan de controlegroep (Md = 11.50).

Page 31: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

25

Tabel 3. Mean ranks, sum of ranks, U-waarden en χ2–waarde voor de groepen op de

algemene criteria.

DCD-groep

(n = 16)

Controlegroep

(n = 6)

Mean

Rank

Sum of

Ranks

Mean

Rank

Sum of

Ranks

U χ²(1)

Leeftijd (in

maanden)

11.56 185.00 11.33 68.00 47.00

Intelligentie

(TIQ)

11.28 180.50 12.08 72.50 44.50

SES 11.59 185.50 11.25 67.50 46.50

geslacht 10.09*

M-ABC 2 8.50 136.00 19.50 117.00 0.00*

TIQ = Totale intelligentie; SES = Socio-economische Status

* p < .01

2.3. Meetinstrumenten Studie 1 en 2

2.3.1. Intelligentie - De Wechsler Intelligence Scale for Children, Derde Editie

NL (WISC-IIINL; Kort et al., 2005) is de Nederlandstalige versie van de WISC-III. Het is

een instrument om de intellectuele capaciteiten van Vlaamse en Nederlandse kinderen

van zes tot en met zestien jaar te bepalen. De totale intelligentiecoëfficiënt (TIQ) wordt

onderverdeeld in een verbaal en een performaal IQ. In het kader van het onderzoek

werd een verkorte versie van de WISC-IIINL afgenomen (Grégoire, 2000). Deze verkorte

versie omvat twee verbale subtests, ‘Woordkennis en ‘Overeenkomsten’ en twee

performale subtests, ‘Blokpatronen en ‘Plaatjes Ordenen’. De betrouwbaarheid van de

verkorte WISC-IIINL werd onderzocht en bedroeg .92. Men waarschuwde wel dat het IQ

op basis van de verkorte WISC-III soms kan verschillen van het TIQ gemeten met de

volledige WISC-IIINL. Deze verschillen zijn meestal echter klein (Grégoire, 2000). Voor

het bepalen van de normen van de WISC-IIINL heeft men zich gebaseerd op een

representatieve steekproef van 1239 kinderen uit Vlaanderen en Nederland, verdeeld

Page 32: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

26

over elf leeftijdsgroepen tussen zes en zestien jaar. De betrouwbaarheid van het TIQ

varieerde over de verschillende leeftijdsgroepen van .91 tot .95 en bedroeg gemiddeld

.93, wat goed overeenkwam met de betrouwbaarheid van het Verbaal Intelligentie

Quotiënt (VIQ). Over het algemeen lag de betrouwbaarheid van het Performaal IQ

(PIQ) enkele punten lager met een gemiddelde van .87. Wat betreft de

betrouwbaarheid van de verbale en performale subtests bevonden de waarden zich op

een aanvaardbaar niveau. Wel waren ze doorgaans niet hoger dan .80, wat impliceert

dat vergaande uitspraken op basis van subtestscores af te raden is. Aan de hand van

intercorrelaties tussen de schalen en exploratieve factoranalyses werd de

begripsvaliditeit nagegaan. De resultaten waren goed. Ten slotte bleek ook de

congruente validiteit adequaat te zijn (.78) (Kort et al., 2005). Volgens de

Cotanbeoordeling van 2005 heeft de WISC-IIINL een goede kwaliteit van handleiding en

testmateriaal, alsook goede uitgangspunten bij de testconstructie. De normen,

betrouwbaarheid en begripsvaliditeit worden als voldoende beoordeeld. Ten slotte is

de criteriumvaliditeit volgens de Cotanbeoordeling onvoldoende wegens een gebrek

aan voldoende onderzoek (Evers, Van Vliet-Mulder & Groot, 2005).

2.3.2. Motoriek - De Movement Assessment Battery for Children – Tweede

Editie (M-ABC 2; Henderson & Sugden, 2007) wordt afgenomen om motorische

problemen bij kinderen op te sporen. De test kan gebruikt worden bij kinderen van

drie tot zestien jaar en bestaat uit acht items, onderverdeeld in drie subtests. De drie

subtests zijn handvaardigheid, balvaardigheid en statisch en dynamisch evenwicht. De

M-ABC 2 is een gestandaardiseerde motorische test die zowel een kwalitatieve als een

kwantitatieve evaluatie van de motorische vaardigheden van het kind voorziet. Voor

het bepalen van de normen van de M-ABC 2 heeft men zich gebaseerd op een

representatieve steekproef van 1172 kinderen tussen drie en zestien jaar uit het

Verenigd Koninkrijk. Voor de betrouwbaarheid onderzocht men de test-hertest

betrouwbaarheid aan de hand van drie verschillende studies. Over de drie studies

heen vond men een correlatie voor de totale testscore die varieerde van .77 tot .95. De

test-hertest correlaties voor de verschillende testitems varieerde tussen .64 en .86. In

Page 33: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

27

het kader van het validiteitsonderzoek werd de criteriumvaliditeit nagegaan. Deze

bleek goed te zijn en de correlatie bedroeg gemiddeld .60. In onze studie hebben we

gebruik gemaakt van de Vlaamse en Nederlandse normen die sinds kort beschikbaar

zijn. De normering vond plaats bij meer dan 4000 kinderen in Vlaanderen en

Nederland (Smits-Engelsman, 2010).

2.3.3. Visuele perceptie en visueel-motorische integratie - De Beery-Buktenica

Developmental Test of Visual-Motor Integration (Beery-VMI; Beery, Buktenica &

Beery, 2004) bestaat uit drie subtests: VMI Kopieertaak (VMI Copy test), VMI Visuele

perceptie (VMI Visual perception) en VMI Motorische coördinatie (VMI Motor

coordination). Elke subtest bestaat uit dezelfde dertig geometrische vormen die

toenemen qua complexiteit. De VMI kopieertaak meet de integratie van visueel-

motorische vaardigheden en hierbij dienen de figuren zo goed mogelijk gekopieerd te

worden. De VMI Visuele perceptie wordt afgenomen om na te gaan of de uitval zich

situeert op het vlak van visuele perceptie. Bij deze taak is het de bedoeling dat het kind

uit een aantal items exact dezelfde geometrische figuur aanduidt als de beginfiguur.

Om na te gaan of de uitval zich situeert op het vlak van motorische coördinatie, wordt

de VMI Motorische coördinatie afgenomen. Hierbij moet het kind een voorbeeldfiguur

natekenen tussen de dubbele lijnen die de omtrek van de figuur weergeven. De Beery-

VMI werd genormeerd op een steekproef van 2512 Amerikaanse kinderen van 1 tot 18

jaar. De interne consistentie van de subtests was redelijk goed met een alpha

coëfficiënt van .82. De test-hertestbetrouwbaarheid was goed tot uitstekend (VMI

Kopieertaak: .89, VMI Visuele perceptie: .85 en VMI Motorische coördinatie: .86)

alsook de inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid (VMI Kopieertaak: .92, VMI Visuele

perceptie: .98 en VMI Motorische coördinatie: .93). Voor het onderzoek naar de

validiteit stelde men een matige tot goede concurrente en inhoudsvaliditeit vast

(Beery et al., 2004).

Page 34: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

28

2.4. Extra Meetinstrumenten van Visuele Perceptie bij Studie 2

De Primary Mental Abilities (PMA; Thurstone & Thurstone, 1962) bestaat uit

18 subtests. Er zijn verschillende vormen afhankelijk van de leeftijd. Zo spreekt men

van de PMA 2-4 voor kinderen van het tweede tot het vierde leerjaar en van de PMA 5-

6 voor kinderen uit het vijfde en zesde leerjaar. In het kader van het onderzoek

gebruiken we enkel de subtest figuren aanvullen/ruimtelijk inzicht. Deze subtest laadt

op de factor ‘Perception’. Hierbij spelen enerzijds ruimtelijke en rekenkundige

aspecten een rol en anderzijds, zij het in mindere mate, een verbaal aspect en de

snelheid van waarneming. Wanneer we in wat volgt spreken over de PMA, bedoelen

we meer specifiek de subtest figuren aanvullen / ruimtelijk inzicht. De normering vond

plaats op basis van 1500 leerlingen uit de vijfde en zesde klas. De betrouwbaarheid van

deze subtest was goed. De item-totaal correlatiecoëfficiënt bedroeg .84 voor het 5de

leerjaar en .80 voor het 6de leerjaar (Thurstone & Thurstone, 1962).

De Judgment of Line Orientation Test (JLOT; Benton, Sivan, Hamsher, Varney,

& Spreen, 1983) meet visueel-spatiële perceptie. Bij deze test krijgen de kinderen twee

lijnen aangeboden met daaronder een meerkeuze antwoordkaartkaart. Deze

antwoordkaart bestaat uit een waaier van elf lijnen die allen 3,8 cm lang zijn. De lijnen

zijn genummerd van 1 tot 11 en zijn 18° verder getekend in vergelijking met de vorige.

De bedoeling is dat de personen op de antwoordkaart aanduiden welke twee lijnen

overeenkomen met de lijnen in de opgave. In het kader van de betrouwbaarheid vond

men een test-hertest betrouwbaarheid van .90 (Benton et al., 1983).

De Test of Visual Perceptual Skills – 3th edition (TVPS-3; Martin, 2006) wordt

gebruikt om visueel-perceptuele mogelijkheden te onderzoeken zonder dat er

motorische taken aan gekoppeld zijn. De test is geschikt voor kinderen van 4;0 tot 18;9

jaar. De test bevat 112 items, onderverdeeld in zeven subtests: visuele discriminatie,

visueel geheugen, visueel-spatiële verbanden, vorm constantheid, visueel-sequentieel

geheugen, figuur-achtergrondherkenning en visueel vervolledigen van figuren. Enkel

voor de items visueel geheugen en visueel-sequentieel geheugen krijgen de kinderen

een tijdslimiet. Elke subtest bestaat uit 16 items, opgebouwd in stijgende

Page 35: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

29

moeilijkheidsgraad. Voor het bepalen van de normen van de TVPS-3 heeft men zich

gebaseerd op een representatieve steekproef van 2008 Amerikaanse studenten tussen

vier en achttien jaar. De betrouwbaarheid en validiteit werden nagegaan. Wat betreft

de interne consistentie varieerden de alpha coëfficiënten van .75 tot .88 voor de

subtests en .96 voor de totale test, wat wijst op een voldoende en gewenste

betrouwbaarheid. De test-hertest betrouwbaarheid voor de gehele test was zeer goed

met een correlatie van .97 en correlaties variërend tussen .34 en .81 voor de subtests.

Bij het onderzoek naar de validiteit werd de criteriumvaliditeit nagegaan. Hieruit bleek

dat de TVPS-3 een moderate correlatie (.67) vertoonde met de visuele perceptietest

van de Beery-VMI. Ten slotte bleek ook de constructvaliditeit voldoende te zijn

(Martin, 2006).

2.4. Procedure

Voor dit onderzoek werden revalidatiecentra, scholen, diagnostische- en

multidisciplinaire centra aangeschreven met de vraag of ze bereid waren om mee te

werken aan het onderzoek. De instanties die hiertoe bereid waren, werden gevraagd

om na te gaan welke kinderen voldeden aan de inclusiecriteria (vermoeden of

diagnose van DCD en leeftijd tussen zeven en elf jaar). Vervolgens kregen de ouders

een brief met meer uitleg over het onderzoek. Indien de ouders wensten dat hun kind

deelnam aan het onderzoek, werd een toestemmingsformulier ingevuld. Voor de

eerste studie vond er één testmoment plaats waarbij de M-ABC 2, de verkorte versie

van de WISC-IIINL en de Beery-VMI werden afgenomen. Voor de tweede studie werd

een extra testmoment georganiseerd waarbij de PMA, de JLOT en de TVPS-3 werden

afgenomen. De testafname vond plaats bij de kinderen thuis en het nam ongeveer

twee uur per testmoment in beslag, voorzien van de nodige pauzes. Nadien verkregen

de ouders de testresultaten.

Page 36: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

30

3. Resultaten

De data werden geanalyseerd door middel van het statistiekpakket SPSS (versie

17.0). Alle analyses werden uitgevoerd bij een alpha .05.

3.1. Onderzoeksvraag 1

“Zijn de totaalscores en subtestscores van de motorische taak gecorreleerd met

deze van de visueel-perceptuele taken en de visueel-motorische integratietaken bij de

DCD- en/of controlegroep?”

3.1.1. Studie 1 - Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, werd een

bivariate Pearson correlatie uitgevoerd tussen de standaardscores van de M-ABC 2 en

de standaardscores van de VMI Visuele perceptie, de VMI Kopieertaak en

blokpatronen bij de DCD- en controlegroep afzonderlijk. De resultaten kunnen

geraadpleegd worden in tabel 4 en 5.

Tabel 4. Correlatiematrix van prestaties op de motorische, visueel-perceptuele en

visueel-motorische integratietests bij de controlegroep.

M-ABC 2 T M-ABC 2 H M-ABC 2 B M-ABC 2 E VMI VP VMI KT

M-ABC 2 H .67** - - - - -

M-ABC 2 B .50** - .18 - - - -

M-ABC 2 E .72** .38* .18 - - -

VMI VP .01 .19 - .22 - .02 - -

VMI KT .08 - .03 .09 .03 .31 -

BP .04 .24 - .06 - .18 .46** .37*

T = Totaalscore; H = Handvaardigheid; B = balvaardigheid; E = Evenwicht; VP = Visuele

perceptie; KT = Kopieertaak; BP = Blokpatronen

*p < .05 **p < .01

Page 37: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

31

Tabel 5. Correlatiematrix van prestaties op de motorische, visueel-perceptuele en

visueel-motorische integratietests bij de DCD-groep.

M-ABC 2 T M-ABC 2 H M-ABC 2 B M-ABC 2 E VMI VP VMI KT

M-ABC 2 H .47** - - - - -

M-ABC 2 B .25 - .19 - - - -

M-ABC 2 E .73** .04 - .10 - - -

VMI VP .16 .00 .10 .25 - -

VMI KT .25 - .11 .16 .33* .27 -

BP .10 .12 .09 - .05 .26 - .13

T = Totaalscore; H = Handvaardigheid; B = Balvaardigheid; E = Evenwicht; VP = Visuele

perceptie; KT = Kopieertaak; BP = Blokpatronen

*p < .05 **p < .01

Uit bovenstaande tabellen 4 en 5 kwam naar voor dat geen enkele test, die

visuele perceptie en visueel-motorische integratie meet, significant correleerde met de

prestatie op de M-ABC 2 bij de controlegroep. Bij de DCD-groep was visueel-

motorische integratie, gemeten door de VMI Kopieertaak, positief gecorreleerd met de

prestatie op de subtest evenwicht van de M-ABC 2.

3.1.2. Studie 2 - Deze onderzoeksvraag werd in de tweede studie beantwoord

aan de hand van een bivariate Spearman correlatie. De correlatie tussen motorische

taak en de visueel-perceptuele en visueel-motorische integratietaken werd berekend.

De motorische vaardigheden werden gemeten aan de hand van de M-ABC 2. De

visueel-perceptuele vaardigheden werden beoordeeld via de VMI Visuele perceptie,

PMA, JLOT en TVPS-3. De visueel-motorische integratievaardigheden werden nagegaan

door de VMI Kopieertaak en blokpatronen. Alle tests werden uitgedrukt in

standaardscores, enkel voor de JLOT hanteerden we ruwe scores aangezien er geen

normscores voorhanden zijn. De resultaten kunnen geraadpleegd worden in tabel 6 en

7.

Page 38: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

32

Tabel 6. Correlatiematrix van de motorische, visueel-perceptuele en visueel-motorische integratietests bij de controlegroep.

M-ABC 2 T

M-ABC 2 H

M-ABC 2 B

M-ABC 2 E

VMI VP VMI KT BP PMA JLOT TVPS-3 T

TVPS-3 VD

TVPS-3 VG

TVPS-3 SV

TVPS-3 VC

TVPS-3 SG

TVPS-3 FA

M-ABC 2 H .02 - - - - - - - - - - - - - - - M-ABC 2 B .65 - .38 - - - - - - - - - - - - - -

M-ABC 2 E .06 - .45 - .32 - - - - - - - - - - - - - VMI VP .13 - .03 .36 - .08 - - - - - - - - - - - - VMI KT .32 - .31 .46 - .27 - .09 - - - - - - - - - - - BP .66 .13 .75 - .63 .22 .70 - - - - - - - - - -

PMA .52 .02 .22 .40 .75 - .12 .12 - - - - - - - - -

JLOT .27 - .85* .75 .00 .07 .64 .40 - .07 - - - - - - - -

TVPS-3 T .74 .34 .62 - .32 .64 .09 .70 .67 .00 - - - - - - - TVPS-3 VD .12 - .31 .62 - .32 .81* .43 .52 .41 .52 .49 - - - - - -

TVPS-3 VG .09 .81* .03 - .84* .07 .17 .59 - .13 - .41 .46 .12 - - - - -

TVPS-3 SV .77 - .31 .56 .09 .23 .77 .64 .12 .58 .26 .09 - .06 - - - - TVPS-3 VC - .50 .83* - .68 - .44 .17 - .26 - .15 - .32 - 81* - .14 - .31 .70 - .54 - - - TVPS-3 SG .93** - .09 .88* - .16 .31 .35 .77 .46 .46 .81* .38 .13 .67 - .58 - - TVPS-3 FA .49 .20 .75 - .60 .49 - .03 .65 .24 .18 .81* .46 .44 .06 - .17 .73 - TVPS-3 VV .71 - .19 .25 .68 .23 - .20 - .03 .75 .06 .43 - .09 - .46 - .37 - .60 - .55 - .12

T = Totaalscore; H = Handvaardigheid; B = Balvaardigheid; E = Evenwicht; VP = Visuele perceptie; KT = Kopieertaak; BP = Blokpatronen; VD = Visuele discriminatie; VG = Visueel geheugen; SV = visueel-spatiële verbanden; VC = Vorm constantheid; SG = visueel-sequentieel geheugen; FA = Figuur-achtergrondherkenning; VV = Visueel vervolledigen van figuren *p < .05 **p < .01

Page 39: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

33

Tabel 7. Correlatiematrix van de motorische, visueel-perceptuele en visueel-motorische integratietests bij de DCD-groep.

M-ABC 2 T

M-ABC 2 H

M-ABC 2 B

M-ABC 2 E

VMI VP VMI KT

BP PMA JLOT TVPS-3 T

TVPS-3 VD

TVPS-3 VG

TVPS-3 SV

TVPS-3 VC

TVPS-3 SG

TVPS-3 FA

M-ABC 2 H .72* - - - - - - - - - - - - - - - M-ABC 2 B .62 .37 - - - - - - - - - - - - - - M-ABC 2 E .43 - .15 .02 - - - - - - - - - - - - - VMI VP .06 .01 .01 - .00 - - - - - - - - - - - - VMI KT - .13 - .21 - .27 .07 .22 - - - - - - - - - - - BP .11 .16 - .01 .18 .50* .47 - - - - - - - - - - PMA - .30 - .04 - .21 - .26 .42 .13 .64** - - - - - - - - - JLOT .24 .44 - .04 - .07 .11 .06 .52* .49 - - - - - - - - TVPS-3 T .33 .55* .14 - .18 .43 .08 .53* .36 .51* - - - - - - - TVPS-3 VD .39 .60* .28 - .06 .10 - .04 .53* .19 .56* .69* - - - - - - TVPS-3 VG .17 .20 .10 .03 .60* .26 .61* .50 .41 .72** .40 - - - - - TVPS-3 SV .01 .29 .26 - .41 .43 .09 .38 .17 .01 .63** .55* .48 - - - - TVPS-3 VC .08 .30 - .01 - .17 .54* .13 .63** .55* .70** .74** .62* .76** .39 - - - TVPS-3 SG - .01 - .18 - .10 .22 - .49 .26 .03 - .08 .32 - .06 .13 - .07 - .50* .15 - - TVPS-3 FA .37 .54* .32 - .25 .33 .16 .48 .35 .32 .80** .70** .47 .70** .42 - .19 - TVPS-3 VV .08 .38 - .21 - .09 .24 .11 .60* .46 .71** .74** .72** .51* .31 .82** .25 .52*

T = Totaalscore; H = Handvaardigheid; B = Balvaardigheid; E = Evenwicht; VP = Visuele perceptie; KT = Kopieertaak; BP = Blokpatronen; VD = Visuele discriminatie; VG = Visueel geheugen; SV = visueel-spatiële verbanden; VC = Vorm constantheid; SG = Visueel-sequentieel geheugen; FA = Figuur-achtergrondherkenning; VV = Visueel vervolledigen van figuren *p < .05 **p < .01

Page 40: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

34

Uit de tabellen 6 en 7 werd afgeleid dat bij de controlegroep visueel-

sequentieel geheugen positief correleerde met de subtest balvaardigheid en de

totaalscore van de M-ABC 2. Handaardigheid was negatief gecorreleerd met de JLOT

en positief gecorreleerd met vorm constantheid en visueel geheugen. Ten slotte was

evenwicht negatief gecorreleerd met visueel geheugen. Bij de DCD-groep bemerkten

we dat handvaardigheid positief correleerde met de totaalscore van de TVPS-3 alsook

met de subtests visuele discriminatie en figuur-achtergrondherkenning.

3.2. Onderzoeksvraag 2

“Hebben kinderen met DCD meer visueel-perceptuele en/of visueel-motorische integratieproblemen dan controlekinderen?”

3.2.1. Studie 1 - De tweede onderzoeksvraag werd nagegaan door een

multivariate variantieanalyse (MANOVA) uit te voeren met de standaardscores van de

VMI Kopieertaak en blokpatronen als afhankelijke variabelen en de factor groep (DCD-

of controlegroep) als onafhankelijke variabele. Daarnaast werden een aantal ANOVA’s

uitgevoerd met de standaardscores van de VMI Visuele perceptie, VMI Kopieertaak en

blokpatronen als afhankelijke variabelen en de factor groep als onafhankelijke

variabele.

De MANOVA was significant op het multivariate niveau (F(2,77) = 13.20, p <

.05). Kinderen met DCD verschilden dus significant van controlekinderen wat betreft

de scores op visueel-motorische integratie. Op het univariate niveau bleek dat

kinderen met DCD significant lager scoorden dan controlekinderen op de VMI Visuele

perceptie (F(1,78) = 6.75, p < .05) en VMI Kopieertaak (F(1,78) = 24.78, p < .01). Voor

gemiddelden en standaarddeviaties verwijzen we naar tabel 8.

Page 41: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

35

Tabel 8. Scores op de taken voor visuele perceptie en visueel-motorische integratie

DCD-groep

(n = 40)

Controlegroep

(n = 40)

M(SD) M(SD) F (1,78)

VMI VP 93.88 (14.40) 102.73 (16.03) 6.75*

VMI KT 88.03 (6.94) 98.10 (10.75) 24.78**

Blokpatronen 9.53 (3.40) 9.03 (2.57) 0.55

VP = Visuele perceptie; KT = Kopieertaak

*p < .05 **p < .01

Page 42: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

36

3.2.2. Studie 2 - Omwille van de beperkte steekproef werd de tweede

onderzoeksvraag in deze studie beantwoord aan de hand van een eenzijdige

verdelingsvrije Mann-Whitney U toets.

Tabel 9. Resultaten van de Mann-Whitney toets op de visueel perceptuele en visueel-

motorische integratietests.

DCD-groep

(n = 16)

Controlegroep

(n = 6)

Mean Rank Sum of Ranks Mean Rank Sum of Ranks U

VMI VP 10.50 168.00 14.17 85.00 32.00

VMI KT 8.91 142.50 18.42 110.50 6.50*

Blokpatronen 10.19 163.00 15.00 90.00 27.00

PMA 11.31 181.00 12.00 72.00 45.00

JLOT 9.94 159.00 15.67 94 23.00

TVPS-3 Totaalscore 11.00 176.00 12.83 77.00 40.00

TVPS-3 VD 10.88 174.00 13.17 79.00 38.00

TVPS-3 VG 11.34 181.50 11.92 71.50 45.50

TVPS-3 SV 12.13 194.00 9.83 59.00 38.00

TVPS-3 VC 11.03 176.50 12.75 76.50 40.50

TVPS-3 SG 9.94 159.00 15.67 94.00 23.00

TVPS-3 FA 11.22 179.50 12.25 73.50 43.50

TVPS-3 VV 11.22 179.50 12.25 73.50 43.50

VP = Visuele perceptie; KT = Kopieertaak; VD = Visuele discriminatie; VG = Visueel

geheugen; SV = visueel-spatiële verbanden; VC = Vorm constantheid; SG = Visueel-

sequentieel geheugen; FA = Figuur-achtergrondherkenning; VV = Visueel vervolledigen

van figuren

*p < .01

Uit de resultaten kwam naar voor dat er een significant verschil bestond tussen

de DCD-groep en de controlegroep voor visueel-motorische integratievaardigheden,

gemeten door de VMI kopieertaak (U = 6.50, p < .01). Wanneer we de medianen van

beide groepen bekeken voor de VMI Kopieertaak, bemerkten we dat de kinderen met

Page 43: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

37

DCD (Md = 87.00) significant lager scoorden dan de controlekinderen (Md = 108.60). In

tegenstelling tot de eerste studie vonden we hier geen significant verschil tussen beide

groepen wat betreft VMI Visuele perceptie. Er bleek een randsignificant verschil te

bestaan tussen beide groepen betreffende de JLOT (U = 23.00, p = .07) en de subtest

visueel-sequentieel geheugen van de TVPS-3 (U = 23.00, p = .07) waarbij de DCD-groep

lager scoorde dan de controlegroep.

3.3. Onderzoeksvraag 3

“Zijn er individuele verschillen waarneembaar: Scoren alle kinderen met DCD

zwakker dan controlekinderen op het vlak van visuele perceptie en/of visueel-

motorische integratie en behalen alle kinderen met DCD een klinische score?”

Om na te gaan of alle kinderen met DCD zwakker scoorden dan

controlekinderen werden de prestaties op de visueel-perceptuele en visueel-

motorische integratietaken grafisch weergegeven door middel van boxplots.

Frequentietabellen gaven ons meer informatie over de vraag hoeveel kinderen met

DCD klinisch (≤ percentiel 10) en leeftijdsadequaat (> percentiel 25) scoorden op het

vlak van visuele perceptie en visueel-motorische integratie.

Page 44: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

38

3.3.1. Studie 1

Figuur 1. Boxplot van de prestaties op VMI Visuele perceptie en de VMI Kopieertaak.

Figuur 2. Boxplot van de prestaties op blokpatronen.

Page 45: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

39

Tabel 10. Frequentietabel van kinderen uit de DCD- en controlegroep met klinische en

leeftijdsadequate scores op de visueel-perceptuele en visueel-motorische

integratietests.

Uit figuren 1 en 2 werd afgeleid dat er binnen de DCD-groep heel wat

heterogeniteit heerste. Blijkbaar scoorden niet alle kinderen met DCD zwakker dan de

controlekinderen. Om dieper in te gaan op deze heterogeniteit, analyseerden we de

frequentietabel (tabel 10). Uit deze tabel konden we afleiden dat een klein percentage

van de kinderen met DCD een klinische score behaalde op de tests die visuele

perceptie en visueel-motorische integratie meten. Door bijkomend de

leeftijdsadequate scores weer te geven, werd afgeleid dat ook heel wat kinderen een

subklinische of een leeftijdsadequate score behaalden.

DCD-groep

(n = 40)

Controlegroep

(n = 40)

Klinische score Leeftijdsadequate

score

Klinische score Leeftijdsadequate

score

VMI VP 12 (30.00%) 21 (52.50 %) 5 (12.50 %) 31 (77.50 %)

VMI KT 5 (12.50 %) 14 (35.00 %) 2 (5.00 %) 32 (80.00 %)

BP 6 (15.00 %) 31 (77.50 %) 7 (17.50 %) 27 (67.50 %)

VP = Visuele perceptie; KT = Kopieertaak; BP = Blokpatronen

Page 46: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

40

3.3.2. Studie 2

Figuur 3. Boxplot van de prestaties op VMI Visuele perceptie en VMI Kopieertaak.

Figuur 4. Boxplot van de prestaties op blokpatronen en de PMA.

Page 47: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

41

Figuur 5. Boxplot van de prestaties op de JLOT.

Figuur 6. Boxplot van de prestaties op de TVPS-3 Totaalscore

Page 48: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

42

Figuur 7. Boxplot van de prestaties op de subtests van de TVPS-3.

Page 49: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

43

Tabel 11. Frequentietabel van kinderen uit de DCD- en controlegroep met klinische en

leeftijdsadequate scores op de visueel-perceptuele en visueel-motorische

integratietests.

DCD-groep

(n = 16)

Controlegroep

(n = 6)

Klinische score Leeftijdsadequate

score

Klinische score Leeftijdsadequate

score

VMI VP 4 (25.00 %) 10 (62.50 %) 0 (0.00 %) 4 (66.67 %)

VMI KT 6 (37.50 %) 6 (37.50 %) 0 (0.00 %) 5 (83.33 %)

Blokpatronen 3 (18.75 %) 10 (62.50 %) 0 (0.00 %) 5 (83.33 %)

PMA 2 (12.50 %) 10 (62.50 %) 1 (16.67 %) 4 (66.67 %)

JLOT * 4 (25.00 %) 11 (68.75 %) 0 (0.00 %) 6 (100.00 %)

TVPS-3 T 1 (6.25 %) 11 (68.75 %) 0 (0.00 %) 5 (83.33 %)

TVPS-3 VD 2 (12.50 %) 12 (75.00 %) 1 (16.67 %) 4 (66.67 %)

TVPS-3 VG 3 (18.75 %) 11 (68.75 %) 2 (33.33 %) 4 (66.67 %)

TVPS-3 SV 1 (6.25 %) 14 (87.50 %) 1 (16.67 %) 5 (83.33 %)

TVPS-3 VC 8 (50.00 %) 6 (37.50 %) 2 (33.33 %) 4 (66.67 %)

TVPS-3 SG 4 (25.00 %) 11 (68.75 %) 0 (0.00 %) 6 (100.00 %)

TVPS-3 FA 4 (25.00 %) 11 (68.75 %) 1 (16.67 %) 3 (50.00 %)

TVPS-3 VV 4 (25.00 %) 11 (68.75 %) 2 (33.33 %) 4 (66.67 %)

VP = Visuele perceptie; KT = Kopieertaak; T = Totaalscore; VD = Visuele discriminatie; VG =

Visueel geheugen; SV = visueel-spatiële verbanden; VC = Vorm constantheid; SG = Sequentieel

geheugen; FA = Figuur-achtergrondherkenning; VV = Visueel vervolledigen van figuren

* Aangezien voor de JLOT geen normen voorhanden waren, hanteerden we een ruwe score

van ≤ 12 als klinisch en een ruwe score van ≥ 14 als leeftijdsadequaat.

Wanneer we de boxplots nader bekeken, merkten we op dat niet alle kinderen

met DCD zwakker scoorden dan de controlekinderen, behalve op de VMI Kopieertaak.

Uit de frequentietabel kwam naar voor dat een klein percentage van kinderen met

DCD klinisch scoorde op de taken die visuele perceptie en visueel-motorische

integratie meten. Door bijkomend de leeftijdsadequate scores weer te geven, werd

Page 50: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

44

afgeleid dat ook heel wat kinderen een subklinische of een leeftijdsadequate score

behaalden.

Page 51: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

45

4. Discussie

Kinderen met DCD worden gekenmerkt door de aanwezigheid van motorische

problemen die niet het gevolg zijn van een somatische aandoening (APA, 2000). In de

wetenschappelijke literatuur wordt er veel onderzoek gedaan naar de aanwezigheid

van visueel-perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen bij deze kinderen.

Het huidige onderzoek richtte zich vooral op de hypothese dat kinderen met DCD meer

visueel-perceptuele en visueel-motorische integratieproblemen hebben dan

controlekinderen. Hieromtrent zijn tegenstrijdige bevindingen aanwezig in de

literatuur (Bonifacci, 2004; Wilson & McKenzie, 1998). Ten slotte was ons onderzoek

gericht op het in kaart brengen van de individuele verschillen binnen de DCD-groep.

Een groepsverschil geeft namelijk nog geen beeld over de prestatie van één individu

(Schoemaker et al., 2001).

4.1. Resultaten

4.1.1. Studie 1 - Ten eerste werd onderzocht of er een correlatie bestond

tussen de totaal- en subtestscores van de motorische taak en de scores op de visueel-

perceptuele en visueel-motorische integratietaken bij de DCD- en controlegroep. Uit

onze analyse bleek dat er bij de controlegroep geen enkele significante correlatie was.

Bij de DCD-groep vond men enkel een significante correlatie tussen de subtest

evenwicht en de VMI Kopieertaak. Van Waelvelde en collega’s (2004) vonden in hun

studie ook geen enkele correlatie tussen de prestaties op de M-ABC en de Beery-VMI

bij de controlegroep. Men vond echter een ander correlatiepatroon bij de DCD-groep.

In hun studie was de totaalscore van de M-ABC positief gecorreleerd met de prestatie

op de VMI Kopieertaak. VMI Visuele perceptie was niet gecorreleerd met de

totaalscore van de M-ABC. Zij suggereerden dat de correlatie tussen motorische taken

en visueel-perceptuele problemen taakspecifiek was. Wij maakten gebruik van de

tweede editie van de M-ABC met Vlaamse normen, wat dus mogelijks het verschil

verklaart. Zij werkten tevens enkel met negen- en tienjarigen, terwijl onze

onderzoeksgroep kinderen van 7;0 tot 10;9 jaar omvatte. Daarenboven berekenden

Van Waelvelde en collega’s (2004) in hun studie enkel de correlaties met de

Page 52: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

46

totaalscore van de M-ABC en niet met de subtests van de M-ABC. De mogelijkheid

bestaat dus dat de correlatie tussen de VMI Kopieertaak en de totaalscore van de M-

ABC tot stand kwam doordat vooral de subtest evenwicht geassocieerd was met de

VMI Kopieertaak. In overeenstemming met ons onderzoek vonden zij ten slotte dat de

totaalscore van de M-ABC niet significant correleerde met de VMI Visuele perceptie

waardoor men besloot dat de visueel-perceptuele problemen bij sommige kinderen

met DCD niet de oorzaak kon zijn van hun motorische problemen. In tegenstelling tot

onze studie vonden Schoemaker en collega’s (2001) geen enkele significante correlatie

tussen de ernst van de motorische problemen en de visueel-perceptuele vaardigheden

bij beide groepen. Men suggereerde dat de motorische component in sommige

visueel-motorische taken meer bijdroeg tot de slechte prestatie in de DCD-groep dan

de visuele component. In hun studie zijn echter zowel kinderen met milde als ernstige

motorische problemen (< percentiel 15) opgenomen wat de vergelijking met onze

studie, waarin enkel kinderen met ernstige motorische problemen (≤ percentiel 5)

geïncludeerd werden, bemoeilijkt.

Onze tweede onderzoeksvraag exploreerde of kinderen met DCD zwakker

scoorden dan controlekinderen op het vlak van visuele perceptie en visueel-

motorische integratie. Uit de eerste studie bleek dat de DCD-groep significant

verschilde van de controlegroep op het multivariate niveau. Wanneer we de data op

het univariate niveau analyseerden, bleek de DCD-groep significant lager te scoren op

VMI Visuele perceptie en visueel-motorische integratie, gemeten aan de hand van de

VMI Kopieertaak. Voor de subtest blokpatronen werd geen significant verschil

gevonden. We kunnen stellen dat blokpatronen net zoals de VMI Kopieertaak

ruimtelijk inzicht en visueel-motorische integratie meet (Beery et al., 2004; Kort et al.,

2005). Een mogelijke verklaring vinden we in de studie naar de betrouwbaarheid van

de WISC-IIINL. De betrouwbaarheid van de verbale en performale subtests zijn

doorgaans niet hoger dan .80, wat een aanvaardbaar niveau is. Doch zijn vergaande

uitspraken op subtestniveau af te raden (Kort et al., 2005).

De resultaten in onze analyse komen overeen met de bevindingen van Van

Wealvelde en collega’s (2004). Uit hun resultaten kwam naar voor dat kinderen met

Page 53: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

47

DCD zwakker scoorden dan controlekinderen op de VMI Visuele perceptie en VMI

Kopieertaak. Deze resultaten zijn goed te vergelijken aangezien wij dezelfde

meetinstrumenten gebruikten. Wij namen enkel de tweede editie van de M-ABC af,

wat blijkbaar geen invloed had op de resultaten. Een aantal andere studies vonden ook

een zwakkere prestatie van kinderen met motorische problemen op het vlak van

visuele perceptie en / of visueel-motorische integratie, weliswaar gemeten aan de

hand van andere meetinstrumenten (Sigmundsson et al., 2003; Tsai et al., 2008;

Wilson & McKenzie, 1998). Sigmundsson en collega’s (2003) vonden in hun onderzoek

dat kinderen met motorische problemen significant zwakker scoorden dan

controlekinderen voor detectie van vorm en detectie van beweging. Aangezien beide

taken betrekking hadden op twee verschillende subsystemen in de hersenen,

respectievelijk de ventrale en dorsale stroom, suggereerden de auteurs dat kinderen

met motorische problemen een verminderde visuele gevoeligheid hadden in beide

stromen. De auteurs bekritiseerden ten slotte dat de meeste studies zich beperkten tot

het identificeren van afgelijnde perceptuele problemen zonder te kijken naar

onderliggende mechanismen of naar de causale relaties tussen onderliggende

neurologische verwerkingsproblemen en motorische problemen. Zij voerden echter

ook geen causaal onderzoek uit, waardoor ze niet voldeden aan de eigen suggesties.

Onze resultaten zijn ook in overeenstemming met de studie van Tsai en collega’s

(2008), die vonden dat kinderen met DCD zwakker scoorden dan controlekinderen op

de zeven subtests van de TVPS-R, alsook op de totaalscore ervan. De meest

uitgesproken verschillen waren de scores op visuele discriminatie, vorm constantheid

en visueel vervolledigen van figuren. De VMI Visuele perceptie is sterk vergelijkbaar

met de subtest visuele discriminatie van de TVPS-R aangezien men bij beide taken de

opdracht krijgt om uit een aantal items exact dezelfde figuur aan te duiden als de

beginfiguur. De onderzoeksresultaten van beide studies zijn in die zin consistent dat

zwakker werd gescoord op zowel de VMI Visuele perceptie als op visuele discriminatie.

Wilson en McKenzie (1998) vonden dat kinderen met DCD significant lager scoorden

op alle componenten van informatieverwerking (visuele perceptie, complexe visueel-

spatiële perceptie, kinesthetische perceptie en cross-modale perceptie). De verschillen

Page 54: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

48

waren het meest uitgesproken voor visuele perceptie, al dan niet met een motorische

component waaruit men concludeerde dat visueel-perceptuele vaardigheden een

specifieke beperking vormden bij kinderen met DCD. Onze onderzoeksresultaten

sluiten daar momenteel bij aan.

Onze resultaten zijn niet volledig in overeenstemming met de analyses van

Schoemaker en collega’s (2001). Zij concludeerden dat kinderen met DCD significant

lager scoorden dan controlekinderen op alle visueel-motorische integratietests van de

DTVP. Op de visuele perceptietests van de DTVP vond men enkel een significant

verschil betreffende positie in de ruimte en visueel vervolledigen van figuren maar niet

voor figuur-achtergrondherkenning en vorm constantheid. Er werd dus onvoldoende

evidentie gevonden voor de hypothese van een algemeen visueel-perceptueel tekort.

Er zijn een aantal mogelijke verklaringen voor deze verschillende

onderzoeksresultaten. Ten eerste hanteerden we andere meetinstrumenten.

Schoemaker en collega’s (2001) maakten gebruik van een instrument die verschillende

componenten van visueel-perceptuele vaardigheden naging. Dit geeft waarschijnlijk

een meer genuanceerd beeld dan de VMI Visuele perceptie in onze studie. Ten tweede

verschilden de inclusiecriteria voor de DCD-groep met de criteria gehanteerd in onze

studie. Zij includeerden kinderen in de DCD-groep met een subklinische en klinische

score op de M-ABC (< percentiel 15). Wij hanteerden strengere inclusiecriteria zodat

enkel kinderen met een klinische score (≤ percentiel 5) op de M-ABC 2 in onze DCD-

groep werden opgenomen. Bijgevolg bestaat de mogelijkheid dat kinderen met een

subklinische score minder visueel-perceptuele problemen ondervinden dan kinderen

met een klinische score waardoor verschillende resultaten in beide studies naar voor

komen. Dit kan echter niet beantwoord worden aan de hand van onze studie. Ten

derde heeft de studie van Schoemaker en collega’s (2001) betrekking op 19 kinderen

met DCD en 19 controlekinderen, wat een betrekkelijk kleine steekproef is om de

resultaten te veralgemenen. De resultaten die we bekwamen in onze studie zijn

evenzeer tegenstrijdig met het onderzoek van Bonifacci (2004). Uit hun studie bleek

dat kinderen met DCD significant verschilden van controlekinderen op het vlak van

visueel-motorische integratie. Wat betreft visuele perceptie vond men geen

Page 55: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

49

significante verschillen. Daardoor suggereerde men dat kinderen met DCD geen

moeilijkheden hadden met visuele perceptie, maar dat de moeilijkheden opdoken

wanneer men de visuele en motorische componenten diende te integreren.

Niettegenstaande moeten we hierbij een aantal kanttekeningen maken die ertoe

leiden dat de resultaten moeilijk vergelijkbaar zijn met onze analyses. We kunnen

beide steekproeven zeer moeilijk vergelijken omwille van twee redenen. Ten eerste

werd gebruik gemaakt van verschillende meetinstrumenten, niet enkel om visuele

perceptie en visueel-motorische integratie na te gaan (DTVP), maar ook om de

motorische problemen in kaart te brengen. In hun studie werd gebruik gemaakt van de

Test of Gross-Motor Development (Ulrich, 1985). Zoals de naam reeds doet

vermoeden, werd hier enkel de grove motoriek nagegaan. We zouden kunnen stellen

dat de steekproef een subgroep is van de DCD-groep uit onze studie aangezien wij

buiten grofmotorische moeilijkheden ook fijnmotorische moeilijkheden in

beschouwing namen. De test dateert tevens van 1985 waardoor we bijkomend de

vraag kunnen stellen of de normen nog hedendaags waren op het moment van het

onderzoek. Ten tweede had de steekproef betrekking op kinderen met een risico op

DCD. Volledigheidshalve kunnen we beter spreken van kinderen met een risico op

grofmotorische problemen. Aangezien in onze studie enkel kinderen met een klinische

score op de motorische taak geïncludeerd werden, wordt het zeer moeilijk om de

resultaten van beide studies te vergelijken. Het is mogelijk dat kinderen met een risico

op grofmotorische problemen geen moeilijkheden hebben betreffende visuele

perceptie, en dat de moeilijkheden slechts opduiken wanneer men de visuele en

motorische componenten dient te integreren, maar dit zegt echter niets over kinderen

met klinische DCD in onze studie.

De laatste onderzoeksvraag keek naar de heterogeniteit binnen de DCD-groep.

Men wou nagaan of alle kinderen met DCD zwakker scoorden dan de

controlekinderen. Aangezien een zwakkere score niet gelijk gesteld kan worden aan

een klinische score, keken we bijkomend hoeveel kinderen met DCD werkelijk een

klinische score behaalden op de visueel-perceptuele en visueel-motorische

integratietaken. Uit de boxplots konden we afleiden dat niet alle kinderen zwakker

Page 56: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

50

scoorden dan controlekinderen op alle taken die visuele perceptie en visueel-

motorische integratie meten. Uit de frequentietabel bleek tevens dat slechts een klein

percentage van de kinderen met DCD een klinische score behaalden op visuele

perceptie en visueel-motorische integratie. De andere kinderen behaalden

subklinische of leeftijdsadequate scores. In de bestudeerde literatuur werd slechts

beperkt onderzoek gedaan naar heterogeniteit binnen de DCD-groep alsook naar de

werkelijke klinische scores. Schoemaker en collega’s (2001) betrokken dit wel in hun

studie en zij bestudeerden naast onderzoek op groepsniveau ook de heterogeniteit

binnen de DCD-groep. In overeenstemming met onze resultaten vonden zij dat een

groot aantal van de kinderen een leeftijdsadequate score behaalde. Slechts een aantal

kinderen scoorden klinisch of subklinisch op de verschillende tests van visuele

perceptie en visueel-motorische integratie. Tsai en collega’s (2008) vonden in hun

studie een significant verschil op groepsniveau. Uit een analyse op individueel niveau

bleek echter dat niet alle kinderen klinisch scoorden op de TVPS-R. Zo behaalden zes

kinderen een zeer goede score (> percentiel 85) en slechts 30 % van de kinderen met

DCD vertoonden problemen op alle onderdelen van de TVPS-R. Ook van Waelvelde en

collega’s (2004) vonden in hun studie dat er zeer veel heterogeniteit aanwezig was

binnen de DCD-groep en dat niet alle kinderen een klinische score behaalden. Deze

auteurs concludeerden op basis van hun analyses op individueel niveau dat niet alle

kinderen met DCD problemen ondervonden op het vlak van visuele perceptie en

visueel-motorische integratie. Schoemaker en collega’s (2001) benadrukten dat veel

kinderen inderdaad zwakker scoorden op visuele perceptie en visueel-motorische

integratie maar dat bij de meeste kinderen deze zwakkere resultaten geen klinische

aandacht vroegen. Er werd met andere woorden geen evidentie gevonden voor een

algemeen visueel-perceptueel probleem bij kinderen met DCD. In het kader van onze

derde onderzoeksvraag zullen wij ook onze conclusies uit onze tweede

onderzoeksvraag moeten nuanceren. In onze studie kwam naar voor dat kinderen met

DCD zwakker scoorden op groepsniveau dan controlekinderen op het vlak van visuele

perceptie en visueel-motorische integratie. De subtest blokpatronen werd buiten

beschouwing gelaten aangezien het zeer moeilijk is om uitspraken te doen op

Page 57: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

51

subtestniveau. Onze bevindingen sloten goed aan bij de hypothese van Wilson en

McKenzie (1988) dat visueel-perceptuele vaardigheden een specifieke beperking

vormen bij kinderen met DCD. Aangezien we nu een duidelijker beeld hebben van de

individuele prestaties van kinderen met DCD, zouden we deze hypothese op basis van

onze resultaten verwerpen. De resultaten bekomen uit de drie onderzoeksvragen

sluiten mooi aan bij de conclusies van Van Waelvelde en collega’s (2004) dat niet alle

kinderen met DCD problemen hebben op het vlak van visuele perceptie en visueel-

motorische integratie en dat de visueel-perceptuele problemen bij sommige kinderen

niet de oorzaak is van hun motorische problemen. Uitspraken over oorzaken zijn hoe

dan ook ongepast in het kader van dit onderzoek aangezien er geen causaal onderzoek

plaatsvond.

4.1.2. Studie 2 - Niettegenstaande dat de tweede studie bestond uit

preliminaire analyses, maken we de vergelijking met wetenschappelijke literatuur.

Ten eerste werd onderzocht of er een correlatie bestond tussen de totaal- en

subtestscores van de motorische taak en de scores op de visueel-perceptuele en

visueel-motorische integratietaken bij de DCD- en controlegroep. Uit onze analyses

bleek dat bij de controlegroep visueel-sequentieel geheugen positief correleerde met

de subtest balvaardigheid en de totaalscore van de M-ABC 2. Handaardigheid was

negatief gecorreleerd met de JLOT en positief gecorreleerd met vorm constantheid en

visueel geheugen van de TVPS-3. Ten slotte was evenwicht negatief gecorreleerd met

visueel geheugen. Deze resultaten zijn tegenstrijdig met onze eerste studie alsook met

een aantal studies uit de literatuur (Schoemaker et al., 2001; Van Waelvelde et al.,

2004) waarin men geen enkele significante correlatie vond in de controlegroep. Op

basis van deze studie veronderstellen we dat bijvoorbeeld een betere prestatie op de

taak omtrent handvaardigheid samengaat met slechtere prestaties op de JLOT en dat

een betere prestatie op evenwicht gepaard gaat met een zwakkere score op visueel

geheugen. Hiervoor vinden we geen evidentie in de literatuur. De meest

waarschijnlijke verklaring voor deze afwijkende resultaten is de grootte van de

controlegroep, die slechts uit zes kinderen bestond. Bij de DCD-groep observeerden

Page 58: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

52

we dat handvaardigheid positief correleerde met de totaalscore van de TVPS-3 alsook

met de subtests visuele discriminatie en figuur-achtergrondherkenning. In

overeenstemming met onze resultaten vonden Tsai en Wu (2008) eveneens dat de

subtest handvaardigheid positief correleerde met de totaalscore van de TVPS-R alsook

op de subtest figuur-achtergrondherkenning en dat de totaalscore van de M-ABC niet

significant correleerde met de subtestscores en totaalscore van de TVPS-R. Zij vonden

echter geen significante positieve correlatie tussen handvaardigheid en visuele

discriminatie. Handvaardigheid correleerde positief met visueel geheugen en visueel-

sequentieel geheugen. Balvaardigheid correleerde significant met visueel geheugen en

evenwicht correleerde significant met visueel-spatiële verbanden. Een mogelijke

verklaring voor deze tegenstellingen is het feit dat we in onze studie de herziene versie

van de M-ABC en TVPS-R hanteerden. Bovendien betrof het onderzoek van Tsai en Wu

(2008) een studie van negen- en tienjarige Taiwanese kinderen.

De tweede onderzoeksvraag keek naar de aanwezigheid van een significant

verschil tussen beide groepen op het vlak van visuele perceptie en visueel-motorische

integratie. Hieruit bleek dat kinderen met DCD enkel zwakker scoorden dan

controlekinderen voor de VMI Kopieertaak. Tevens werden er randsignificante

verschillen gevonden voor scores op de JLOT en visueel-sequentieel geheugen van de

TVPS-3 ten nadele van de kinderen met DCD. Deze bevinding is tegenstrijdig met ons

eerste onderzoek waaruit bleek dat kinderen met DCD niet alleen zwakker scoorden

op de VMI Kopieertaak maar ook op de VMI visuele perceptie. Deze resultaten sluiten

niet aan bij de bevindingen van Van Waelvelde en collega’s (2004) waarin men stelt

dat kinderen met DCD zwakker scoorden dan controlekinderen op de VMI Visuele

perceptie en VMI Kopieertaak. In tegenstelling tot onze studie, waarbij de M-ABC 2

gehanteerd werd, maakten Van Waelvelde en collega’s (2004) gebruik van de M-ABC.

De resultaten zijn tevens volledig tegenstrijdig met de resultaten uit de studie van Tsai

en collega’s (2008). Zij vonden dat kinderen met DCD zwakker scoorden op de zeven

subtests van de TVPS-R, alsook op de totaalscore ervan. In overeenstemming met ons

onderzoek includeerden zij enkel kinderen met een klinische score op de M-ABC

waardoor dit geen mogelijke verklaring is voor de geobserveerde verschillen. Een

Page 59: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

53

andere verklaring voor het verschil is dat in onze studie de TVPS-3 afgenomen werd,

een vernieuwde versie van de TVPS-R. Deze verklaring lijkt echter weinig waarschijnlijk

aangezien beide tests dezelfde componenten van visuele perceptie beogen te meten.

Er werd in onze studie geen significant verschil gevonden tussen beide groepen

betreffende visueel vervolledigen van figuren. Dit is tegenstrijdig met de bevindingen

van Sigmundsson en Hopkins (2005). Zij vonden een significant verschil op het concept

visuele herkenning, gemeten aan de hand van het visueel vervolledigen van figuren en

besloten dat problemen betreffende visuele herkenning bijdroegen tot / of zelfs

bepalend waren voor de motorische problemen. In deze studie werden echter zeven-

en achtjarige kinderen met milde oog-handcoördinatieproblemen in de analyse

betrokken, wat we kunnen beschouwen als een subgroep van de kinderen met DCD.

De analyse had bovendien betrekking op een zeer kleine steekproef, afkomstig uit een

lokale school in Noorwegen.

In onze analyse werd een randsignificant verschil gevonden voor visueel-

spatiële perceptie, gemeten door de JLOT, waarbij kinderen met DCD zwakker

scoorden dan controlekinderen. De JLOT is vergelijkbaar met het instrument dat

Hulme en collega’s (1982) gebruikten. In hun studie kreeg men de opdracht om twee

simultaan aangeboden lijnen te matchen op lengte en hieruit bleek dat kinderen met

motorische problemen significant zwakker scoorden. Men besloot dat kinderen met

motorische problemen moeilijkheden hadden op het vlak van visuele perceptie.

De resultaten zijn volledig in overeenstemming met de resultaten die Bonifacci (2004)

bekwam. Uit de studie bleek dat kinderen met DCD significant verschilden van

controlekinderen op het vlak van visueel-motorische integratie. Wat betreft visuele

perceptie vond men geen significante verschillen. Daardoor suggereerde men dat

kinderen met DCD geen moeilijkheden hadden met visuele perceptie, maar dat de

moeilijkheden opdoken wanneer men de visuele en motorische componenten diende

te integreren. We moeten echter besluiten op basis van bovenstaande beschreven

kanttekeningen dat we beide studies niet kunnen vergelijken aangezien de studies

gebaseerd zijn op twee niet vergelijkbare steekproeven.

Page 60: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

54

We hebben in bovenstaande bespreking een aantal mogelijke verklaringen

gegeven voor de tegenstrijdige resultaten met wetenschappelijke literatuur. Voor alle

bevindingen geldt echter één meest waarschijnlijke verklaring, namelijk het feit dat de

tweede studie betrekking had op preliminaire analyses waardoor enige voorzichtigheid

gewenst is bij de veralgemening van de resultaten.

De laatste onderzoeksvraag keek naar de heterogeniteit binnen de DCD-groep

aan de hand van boxplots en een frequentietabel. In overeenstemming met onze

eerste studie en wetenschappelijke literatuur, observeerden we dat niet alle kinderen

zwakker scoorden op tests die visuele perceptie en visueel-motorische integratie

meten, met uitzondering van de VMI Kopieertaak. De outlier van de controlegroep

buiten beschouwing gelaten bleken alle kinderen met DCD zwakker te scoren dan

controlekinderen op de VMI Kopieertaak. Wanneer we de scores uit de controlegroep

analyseerden, bleek dat twee kinderen een goede score (≥ percentiel 75) behaalden en

drie kinderen hadden een score net onder de grens van een goede score. De outlier

behaalde juist een zwakke score (percentiel 25). Aangezien dit een zeer beperkte

controlegroep was, kunnen we veronderstellen dat dit geen representatieve

steekproef is en dat veel controlekinderen in grotere en representatievere

steekproeven waarschijnlijk ook leeftijdsadequate of zwakke scores behalen. Uit de

frequentietabel konden we afleiden dat slechts een beperkt aantal kinderen een

klinische score behaalden op de tests die visuele perceptie en visueel-motorische

integratie meten. Andere kinderen behaalden een subklinische of leeftijdsadequate

score. Ook op de tests waarvoor geen significant groepsverschil gevonden werd,

behaalden een aantal kinderen een klinische score. Dit is volledig in overeenstemming

met onze eerste studie en de resultaten uit de literatuur die in dezelfde lijn lagen als

onze eerste studie (Schoemaker et al., 2001; Tsai et al., 2008). Onze studie bevestigt

dat je onmogelijk individuele besluiten kan nemen op basis van resultaten op

groepsniveau.

Page 61: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

55

4.2. Sterktes en Zwaktes van het Onderzoek

4.2.1. Sterktes van het onderzoek - Onze eerste studie had betrekking op een

relatief grote steekproef (n = 80) waardoor de betrouwbaarheid van de resultaten

toenam. Bijgevolg konden de onderzoeksresultaten goed vergeleken worden met

bevindingen uit de literatuur.

De tweede studie omvatte een verdieping van de tests die visuele perceptie en

visueel-motorische integratie meten. Hierdoor kregen we een ruimer beeld van de

verschillende bestaande concepten aangezien visuele perceptie en visueel-motorische

integratie meer omvat dan concepten die gemeten worden door middel van de VMI

Visuele perceptie, VMI Kopieertaak en blokpatronen.

In de klinische groep was er sprake van DCD, zoals beschreven in de DSM-IV-TR

(APA, 2000). Met deze definiëring sluiten wij aan bij de hedendaagse wetenschap

waarin een consensus heerst om de term DCD te hanteren (Henderson & Barnet,

1998).

In heel wat studies werden zowel kinderen met milde en ernstige vormen van

DCD geselecteerd zonder hierin een onderscheid te maken (Schoemaker et al., 2001).

Wij kozen ervoor om enkel kinderen te selecteren waarbij er sprake was van een

klinische vorm van DCD (score ≤ percentiel 5) om de eenduidigheid te behouden.

4.2.2. Zwaktes van het onderzoek - De voornaamste beperking van onze

tweede studie was het feit dat de analyses gebaseerd waren op een zeer kleine

steekproef (n = 22). We moeten ons er daarom van bewust zijn dat de bekomen

resultaten niet veralgemeend kunnen worden naar ‘de groep kinderen met DCD’. In de

toekomst hopen we het onderzoek te herhalen met een grotere steekproef, waardoor

de resultaten een betere representatie zullen zijn van de werkelijkheid. Vervolgens

kunnen we analyseren of de tegenstrijdige resultaten met de literatuur dan nog

gelden.

In ons onderzoek werd geen rekening gehouden met de aanwezigheid van

comorbide stoornissen. In de geselecteerde steekproef zaten ook een aantal kinderen

met een bijkomende stoornis van ADHD, dyslexie, of dyscalculie. Aangezien hiervoor

Page 62: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

56

niet gecontroleerd werd, kon de invloed van het al dan niet hebben van een

comorbide stoornis op onze onderzoeksresultaten niet nagegaan worden. Dit blijkt

echter zeer belangrijk te zijn aangezien uit onderzoek naar voor kwam dat de prognose

voor kinderen met DCD en ADHD minder positief was dan voor kinderen met

geïsoleerde DCD of geïsoleerde ADHD (Kadesjö & Gillberg, 2001).

Ten slotte hebben wij gekozen voor een klinische studie als onderzoeksdesign.

Dit betekent dat onze klinische steekproef betrekking had op kinderen met de

diagnose DCD die reeds in de hulpverlening zaten. Bijgevolg werden kinderen met DCD

die niet als dusdanig gediagnosticeerd waren, niet in ons onderzoek betrokken. Een

epidemiologische studie zou deze kinderen wel in beschouwing nemen. Op basis van

onze onderzoeksresultaten konden we geen uitspraken formuleren over onhandige

kinderen zonder de diagnose DCD. De mogelijkheid bestaat dat bij kinderen in de

hulpverlening meer comorbiditeit voorkomt en dat onhandige kinderen zonder de

diagnose DCD misschien wel mildere of zelfs geen visueel-perceptuele en visueel-

motorische integratieproblemen hebben.

4.3. Nood aan Vervolgonderzoek

In de bestudeerde literatuur wordt er niet consistent een onderscheid gemaakt

tussen kinderen met milde en ernstige motorische problemen. Sommige studies

includeren enkel kinderen met milde motorische problemen (Bonifacci, 2004), anderen

betrekken zowel kinderen met milde en ernstige motorische problemen in hun

steekproef zonder hierin een onderscheid te maken (Schoemaker et al., 2001) en nog

andere studies nemen enkel kinderen met ernstige motorische problemen op in hun

onderzoek (Tsai et al., 2008; Van Waelvelde et al., 2004). In de toekomst kan men er

voor opteren om een duidelijk onderscheid te maken tussen kinderen met milde en

ernstige motorische problemen waardoor de invloed van de ernst van motorische

problemen op visuele perceptie en visueel-motorische integratie eenduidig nagegaan

kan worden.

Vervolgonderzoek is aangewezen betreffende de impact van een comorbide

stoornis. In de literatuur suggereert men dat het aantal comorbide stoornissen die

Page 63: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

57

voorkomen met DCD geassocieerd is met de ernst van het visueel-perceptueel

disfunctioneren (Crawford & Dewey, 2008). Momenteel worden deze suggesties nog

onvoldoende gestaafd aan de hand van wetenschappelijke literatuur.

In de literatuur is er veel onduidelijkheid omtrent de oorzaken van visueel-

perceptuele en visueel-motorische problemen bij kinderen met DCD. In de inleiding

wezen we hier reeds op en tekorten in de ventrale en dorsale stroom werden

meermaals aangestipt. Hoewel de subtests van de TVPS-3 niet expliciet op die manier

zijn ingedeeld, kunnen we stellen dat visueel vervolledigen van figuren en visuele

discriminatie gelinkt lijken aan de ventrale stroom. Visueel-spatiële relaties lijkt

betrekking te hebben op de dorsale stroom (Tsai et al., 2008). Er blijkt zeker nood te

zijn aan vervolgonderzoek om het aandeel van de ventrale en dorsale stroom te

verduidelijken, door bijvoorbeeld onderzoek uit te voeren met neuro-imaging.

In de literatuur heerst zeer veel onenigheid omtrent de causaliteit van visuele

perceptie en visueel-motorische integratie bij DCD. Zijn motorische problemen bij

sommige kinderen werkelijk veroorzaakt door moeilijkheden op het vlak van visuele

perceptie of visueel-motorische integratie? Veel studies maken gebruik van

correlatieanalyses. Correlaties zeggen echter niets over de causaliteit waardoor het in

de toekomst aangewezen is om longitudinaal onderzoek uit te voeren. Men kan

bijvoorbeeld trainingsprogramma’s opstellen om visuele perceptie en visueel-

motorische integratie te verbeteren. Vervolgens kan men nagaan of dit een positief

effect heeft op de motorische problemen (Hulme et al., 1982).

Aansluitend bij de vorige suggestie is het ten slotte belangrijk om te

onderzoeken of er sprake is van een retardatie of een deficiet bij kinderen met DCD op

het vlak van visuele perceptie en visueel-motorische integratie. Is er met andere

woorden sprake van een achterstand op het vlak van visuele perceptie en visueel-

motorische integratie op wordt het beschouwd als een ander profiel? Van Waelvelde

en collega’s (2004) vonden bijvoorbeeld geen samenhang tussen motoriek en visuele

perceptie bij negen- en tienjarige kinderen met DCD. Wij vonden wel een significante

correlatie bij zeven- tot en met tienjarige kinderen met DCD. De vraag heerst dus of er

sprake is van een retardatie en dat de problemen verdwijnen naarmate men ouder

Page 64: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

58

wordt. Dit kan eveneens nagegaan worden door middel van een longitudinaal

onderzoeksopzet.

4.4. Klinische Implicaties van het Onderzoek

Een goede en op het kind afgestemde behandeling staat of valt met een

correcte diagnostiek. Uit ons onderzoek en tal van onderzoeken uit de

wetenschappelijke literatuur (Tsai et al., 2008; Van Waelvelde et al., 2004) blijkt dat

kinderen met DCD vaak zwakker scoren dan kinderen zonder DCD op visueel-

perceptuele en visueel-motorische integratietaken. Anderzijds bemerken we dat niet

alle kinderen met DCD een klinische score behalen op het vlak van visuele perceptie en

visueel-motorische integratie (Schoemaker et al., 2001; Tsai et al., 2008). Deze

bevindingen kunnen in rekening gebracht worden bij het uitvoeren van de diagnostiek

van DCD waardoor de vaardigheden en moeilijkheden van het kind zo nauwkeurig

mogelijk in kaart worden gebracht. Concreet kan bijvoorbeeld de Beery-VMI of de

TVPS-3 afgenomen worden om de visueel-perceptuele en visueel-motorische

integratie na te gaan bij de kinderen. Het uitgebreid beeld van de sterktes en zwaktes

van het kind, bekomen tijdens de diagnostische fase, kan meegenomen worden naar

de therapeutische fase. Wanneer, naast de inventarisatie van de sterke en zwakke

kanten van het motorisch functioneren, ook een inventarisatie van het visueel-

perceptueel en visueel-motorisch functioneren plaatsvindt, kan de daaropvolgende

therapie nog beter afgestemd worden op de individuele noden van het kind. Op een

leuke manier kunnen dan oefeningen voor onder andere figuur-

achtergrondherkenning, vormherkenning en visueel geheugen aangeboden worden.

4.5. Conclusies

Binnen het huidig onderzoek werd duidelijk dat in beide studies motorische

taken gecorreleerd waren met een aantal visueel-perceptuele en visueel-motorische

integratietaken bij kinderen met DCD. In de eerste studie werden deze correlaties bij

controlekinderen niet waargenomen, in de tweede studie wel. Verder bleek dat

kinderen met DCD over het algemeen zwakker scoorden dan kinderen met DCD op een

Page 65: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

59

aantal visueel-perceptuele en visueel-motorische integratietaken. Wanneer we in

beide studies de individuele profielen onder de loep namen, werd duidelijk dat niet

alle kinderen met DCD zwakker scoorden dan kinderen met DCD op de visueel-

perceptuele en visueel-motorische integratietaken. Een aantal kinderen behaalden een

subklinische of zelfs een leeftijdsadequate score.

Een aantal aanbevelingen voor diagnostiek en behandeling werden opgesteld

op basis van dit onderzoek. Op het vlak van diagnostiek pleiten we voor een

uitgebreide individuele analyse van de sterktes en zwaktes van het kind, niet enkel

voor het motorisch functioneren, maar ook voor het functioneren op het vlak van

visuele perceptie en visueel-motorische integratie. Daarbij aansluitend kan een

behandeling op maat opgesteld worden. Indien uit de diagnostische fase blijkt dat er

inderdaad moeilijkheden zijn op het vlak van visuele perceptie en visueel-motorische

integratie, kunnen bijkomende oefeningen voor onder andere figuur-

achtergrondherkenning, vormherkenning en visueel geheugen aangeboden worden.

Page 66: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

60

REFERENTIELIJST

American Psychiatric Association. (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders, 4th Edition (DSM-IV). Washington, DC: American Psychiatric

Association.

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental

Disorders, 4th Edition Text Revision (DSM-IV-TR). Washington, DC: American

Psychiatric Association.

Angold, A., Costello, E. J., & Erkanli, A. (1999). Comorbidity. Journal of Child Psychology

and Psychiatry, 40, 57-87.

Banich, M. T. (2004). Cognitive neuroscience and neuropsychology 2nd edition. New

York: Houghton Mifflin Company.

Beery, K. E., Buktenica, N., & Beery, N. A. (2004). The Beery-Buktenica Developmental

Test of Visual-Motor Integration: Administration, Scoring and Teaching Manual

(5th Edition). New Jersey: Modern Curriculum Press.

Benton, A. L., Sivan, A. B., Hamsher, K., Varney, N.R., & Spreen, O. (1983). Judgment of

Line Orientation Form H. New York: Oxford Univ. Press.

Bonifacci, P. (2004). Children with low motor ability have lower visual-motor

integration ability but unaffected perceptual skills. Human Movement Science,

23, 157-168.

Cantell, M. H., Smyth, M. M., & Ahonen, T. P. (1994). Clumsiness in adolescence:

educational, motor, and social outcomes of motor delay detected at 5 years.

Adapted Physical Activity Quarterly, 11, 115-129.

Clark, L. A., Watson, D., & Reynolds, S. (1995). Diagnosis and classification of

psychopathology: Challenges to the current system and future directions.

Annual Review of Psychology, 46, 121–153.

Clements, S. D. (1966). Minimal brain dysfunction in children: terminology and

identification. Phase one of a three-phase project. NINDS monograph No. 3.

Washington, D.C.: U. S. Department of Health Education and Welfare.

Page 67: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

61

Coleman, R., Piek, J. P., & Livesey, D. J. (2001). A longitudinal study of motor ability and

kinaesthetic acuity in young children at risk of Developmental Coordination

Disorder. Human Movement Science, 20, 95–110.

Cornoldi, C, & Vecchi, T. (2003). Visuo-spatial working memory and individual

differences. Hove: Psychology Press.

Crawford, S. G., & Dewey, D. (2008). Co-occurring disorders: A possible key to visual

perceptual deficits in children with developmental coordination disorder?

Human Movement Science, 27, 154-169.

Dewey, D., Kaplan, B. J., Crawford, S. G., & Wilson, B. N. (2002). Developmental

coordination disorder: Associated problems in attention, learning and

psychosocial adjustment. Human Movement Science, 21, 905-918.

Dumont, J. J. (1980). Leerstoornissen. Deel 1. Theorie en model. Rotterdam:

Lemniscaat.

Evers, A., Van Vliet-Mulder, J. C., & Groot, C. J. (2005). Documentatie van tests en

testresearch in Nederland. Assen: Van Gorcum/Amsterdam: NIP.

Gardner, M. F. (1982). Test of Visual Perceptual Skills (non-motor). California:

Psychological & Educational Publications.

Gardner, M. F. (1996). Test of Visual Perceptual Skills (non-motor) – revised. California:

Psychological & Educational Publications.

Geuze, R. H. & Börger, H. (1993). Children who are clumsy: Five years later. Adapted

Physical Activity Quarterly, 10, 10-21.

Geuze, R. H., Jongmans, M. J., Schoemaker, M. M., & Smits-Engelsman, B. C. M. (2001).

Clinical and research diagnostic criteria for developmental coordination

disorder: a review and discussion. Human Movement Science, 20, 7-47.

Gillberg, C. (2003). Deficits in attention, motor control and perception: a brief review.

Archives of Disease in Childhood, 88, 904-910.

Page 68: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

62

Graauwmans, P., Thoonen, G., & Köning, C. (2001). De diagnosestelling van het NLD-

Syndroom. Als het syndroom zelf: makkelijker gezegd dan gedaan. Tijdschrift

voor Orthopedagogiek, Kinderpsychiatrie en Klinische Kinderpsychologie, 26, 63-

77.

Grégoire, J. (2000). L’évaluation clinique de l’intelligence de l’enfant. Théorie et

pratique du WISC-III. Liège: Mardaga.

Hammill, D. D., Pearson, N. A., & Voress, J. K. (1993). Developmental test of visual

perception (2nd ed.). Austin, TX: Pro-Ed.

Henderson, S. E., & Barnett, A. L. (1998). The classification of specific motor

coordination disorders in children: some problems to be solved. Human

Movement Science, 17, 449-469.

Henderson, S. E., & Hall, D. (1982). Concomitants of clumsiness in young

schoolchildren. Developmental Medicine and Child Neurology, 24, 448-460.

Henderson, S. E., & Sugden, D. (1992). The Movement Assessment Battery for

Children. Kent: The Psychological Corporation.

Henderson, S. E., & Sugden, D. (2007). The Movement Assessment Battery for Children

– 2. Manual. London: Harcourt International.

Hulme, C., Smart, A., & Moran, G. (1982). Visual perceptual deficits in clumsy children.

Neuropsychologica, 20, 475-481.

Iloeje, S. O. (1987). Developmental apraxia among Nigerian children in Enugu, Nigeria.

Developmental Medicine and Child Neurology, 29, 502-507.

Kadesjö, B., & Gillberg, C. (1998). Attention deficits and clumsiness in Swedish 7-year-

old children. Developmental Medicine and Child Neurology, 40, 796- 804.

Kadesjö, B., & Gillberg,C. (1999). Developmental coordination disorder in Swedish 7-

year-old children. Journal of the American Academy of Child and Adolescent

Psychiatry, 38, 820-828.

Kadesjö, B., & Gillberg, C. (2001). The comorbidity of ADHD in the general population

of Swedish school-age children. Journal of Child Psychology and Psychiatry and

Allied Disciplines, 42, 487-492.

Page 69: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

63

Kaplan, B. J., Crawford, S., Cantell, M., Kooistra, L., & Dewey, D. (2006). Comorbidity,

co-occurrence, continuum: what’s in a name? Child: Care, Health and

Development, 32, 723-731.

Kaplan, B. J., Wilson, B. N., Dewey, D., & Crawford, S. G. (1998). DCD may

not be a discrete disorder. Human Movement Science, 17, 471-490.

Kavale, K. (1982). Meta-analysis of the relationship between visual perceptual skills

and reading achievement. Journal of Learning Disabilities, 15, 42-51.

Kort, W., Schittekatte, M., Dekker, P. H., Verhaeghe, P., Compaan, E. L., Bosmans, M.,

et al. (2005). Wechsler Intelligence Scale for Children Derde Editie NL (WISC-

IIINL). Handleiding en verantwoording. London: Harcourt Assessment.

Kulp, M. T., Sortor, J. M. (2003). Clinical value of the Beery visual-motor integration

supplemental tests of visual perception and motor coordination. Optometry

and Vision Science, 80, 312-315.

Landgren, M., Pettersson, R., Kjellman, B., & Gillberg, C. (1996). ADHD, DAMP and

other neurodevelopmental/psychiatric disorders in 6-year-old children:

Epidemiology and comorbidity. Developmental Medicine and Child Neurology,

38, 891–906.

Lingam, R., Hunt, L., Golding, J., Jongmans, M., & Emond, A. (2009). Prevalence of

developmental coordination disorder using DSM-IV at 7 years of age: a UK

population based study. Pediatrics, 123, 693-700.

Linn, M. C., & Petersen, A. C. (1985). Emergence and characterization of sex differences

in spatial ability: a meta-analysis. Child Development, 56, 1479-1498.

Lord, R., & Hulme, C. (1987). Perceptual judgements of normal and clumsy children.

Developmental Medicine and Child Neurology, 29, 250-257.

Mackintosh, N. J. (1998). IQ and human intelligence. New York: Oxford University

Press.

Martin, N. A. (2006). Test of Visual-Perceptual Skills (non-motor) Third edition (TVPS-3).

Novato: Academic Therapy Publications.

Page 70: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

64

Mervis, C. B., Robinson, B. F., & Pani, J. R. (1999). Visuospatial construction. American

Journal of Human Genetics, 65, 1222-1229.

Milner, A. D., & Goodale, M. A. (1995). The visual brain in action. Oxford: University

Press.

Milner, A. D., & Goodale, M. A. (2008). Two visual systems re-viewed.

Neuropsychologia, 46, 774-785.

Pieters, S., De Block, K., Scheiris, J., Eyssen, M., Desoete, A., Deboutte, D., Van

Waelvelde, H., a Roeyers, H. (In Press). How common are motor problems in

children with a developmental disorder: rule or exception? Child: Care, Health

and Development. DOI: 10.1111/j.1365-2214.2011.01225.x

Piotrowski, N. A. (2007). Comorbidity and psychological science: Does one size fit all?

Clinical Psychology: Science and Practice, 14, 6-19.

Rourke, B. P. (1995). Syndrome of nonverbal learning disabilities. Neurodevelopmental

manifestations. New York: Guildford Press.

Schoemaker, M. M., van der Wees, M., Flapper, B., Verheij-Jansen, N., Scholten-

Jaegers, S., & Geuze, R. H. (2001). Perceptual skills of children with

developmental coordination disorder. Human Movement Science, 20, 111-133.

Serlier-van den Bergh, A., Hakvoort, F., Bachot, J., & Graauwmans, P. (2001). Het NLD-

syndroom: brein levert half werk. Tijdschrift voor Orthopedagogiek,

Kinderpsychiatrie en Klinische Kinderpsychologie, 26, 47-62.

Sigmundsson, H. (2005). Disorders of motor development (clumsy child syndrome).

Journal of Neural Transmission, 69, 51-68.

Sigmundsson, H., & Hopkins, B. (2005). Do ‘clumsy’ children have visual recognition

problems? Child: Care, Health & Development, 31, 155-158.

Sigmundsson, H., Hansen, P. C., & Talcott, J. B. (2003). Do ‘clumsy’ children have visual

deficits? Behavioural Brain Research, 139, 123-129.

Sugden, D.A. (2006). Developmental coordination disorder as a specific learning

difficulty. Leeds consensus statement: ESRC Research Seminar Series 2004-

2005.

Page 71: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

65

Smits-Engelsman, B. C. M. (2010). Movement Assessment Battery for Children-2 second

edition – Dutch translation. Amsterdam, The Netherlands: Pearson Assessment.

Sugden, D., Kirby, A., & Dunford, C. (2008a). Movement difficulties in children:

developmental coordination disorder. International Journal of Disability,

Development and Education, 55, 93-96.

Sugden, D., Kirby, A., & Dunford, C. (2008b). Issues surrounding children with

developmental coordination disorder. International Journal of Disability,

Development and Education, 55, 173-187.

Thurstone, L. L., & Thurstone, T. W. (1962). SRA Primary Mental Abilities Test. Chicago:

Science Research Associates.

Tsiotra, G. D., Flouris, A. D., Koutedakis, Y., Faught, B. E., Nevill, A. M., Lane, A. M., &

Skenteris, N. (2006). A comparison of developmental coordination disorder

prevalence rates in Canadian and Greek children. Journal of Adolescent Health,

39, 125–127.

Tsai, C-L., & Wu, S. K. (2008). Relationship of visual perceptual deficit and motor

impairment in children with developmental coordination disorder. Perceptual

an Motor Skills, 107, 457-472.

Tsai, C-L., Wilson, P. H. & Wu, S. K. (2008). Role of visual-perceptual skills (non-motor)

in children with developmental coordination disorder. Human Movement

Science, 27, 649-664.

Ulrich, D. A. (1985). Test of Gross-Motor Development. Austin Texas: Pro-Ed.

Van Waelvelde, H., & De Mey, B. (2007). Kinderen met Developmental

Coordination Disorder. Als (ook) bewegen niet vanzelfsprekend is. Antwerpen:

Standaard Uitgeverij.

Van Waelvelde, H., De Weerdt, W., De Cock, P., & Smits-Engelsman, B. C. M. (2004).

Association between visual perceptual deficits and motor deficits in children

with developmental coordination disorder. Developmental Medicine & Child

Neurology, 46, 661-666.

Page 72: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

66

Wilson, P. H., & McKenzie, B. E. (1998). Information processing deficits associated with

developmental coordination disorder: a meta-analyses of research findings.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39, 829-840.

World Health Organization. (2001). International Classification of Functioning,

Disability and Health (ICF). Genève: World Health Organization.

World Health Organization (1992). The ICD-10 Classification of Mental and Behavioural

Disorders. Diagnostic criteria for research. Genève: World Health Organization.

Wright, H. C., & Sugden, D. A. (1996). A two-step procedure for the identification of

children with developmental co-ordination disorder in Singapore.

Developmental Medicine and Child Neurology, 38, 1099-1105.

Wright, H. C., Sugden, D. A., Ng, R., & Tan, J. (1994). Identification of children with

movement problems in Singapore: Usefulness of the Movement ABC Checklist.

Adapted Physical Activity Quarterly, 11, 150-157.

Zwicker, J. G., Missiuna, C., & Boyd, L. A. (2009). Neural correlates of developmental

coordination disorder: A review of hypotheses. Journal of Child Neurology, 24,

1273-1281.

Page 73: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

i

BIJLAGEN

Inhoudstafel

Bijlage 1: Diagnostische criteria voor SDDMF volgens de ICD-10 ..................................... ii

Bijlage 2. Illustratie van de organisatie van de dorsale en ventrale stroom ................... iii

Bijlage 3. Het NLD model ................................................................................................. iv

Page 74: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

ii

Bijlage 1: Diagnostische criteria voor SDDMF volgens de ICD-10 (WHO, 1992, p. 147)

A. De score op een gestandaardiseerde test van fijne of grove motorische

coördinatie is ten minste twee standaarddeviaties onder het te verwachten

niveau dat hoort bij de leeftijd van de betrokkene.

B. De verstoring beschreven in criterium A interfereert in significante mate met

academische prestaties of de dagelijkse bezigheden.

C. Er is geen sprake van een diagnosticeerbare neurologische stoornis.

D. De meest gebruikte exclusie criteria betreft de intelligentie: indien het IQ lager is

dan 70 op een individueel afgenomen gestandaardiseerde test.

Page 75: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

iii

Bijlage 2. Illustratie van de organisatie van de dorsale en ventrale stroom (Milner &

Goodale, 1995)

Page 76: Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij ......Visuele perceptie en visueel-motorische integratie bij kinderen met DCD Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

iv

Bijlage 3. Het NLD model (Rourke, 1995)