Verslag van het XIVe Windsorcongres: over ‘sexual issues’ in de klinische psychotherapie

2
GEHOORD Verslag van het XIV e Windsorcongres: over ‘sexual issues’ in de klinische psychotherapie Peter van der Linden Sinds 1978 wordt in Cumberland Lodge, een statig huis in Windsor Great Park, jaarlijks een bijeenkomst gehou- den van voornamelijk Engelse en Nederlandse werkers in (psycho)therapeutische gemeenschappen. Het congres wordt georganiseerd rond een thema dat verband houdt met de organisatie van het behandelingsmilieu als thera- peutische factor en dit jaar was als onderwerp gekozen voor het omgaan met seksualiteit. Van 16 tot 19 septem- ber verzamelden zich in Windsor ongeveer zestig colle- ga’s uit beide genoemde landen, met dit jaar ook gasten uit Griekenland, Ierland en Duitsland, om zich aan de hand van een tiental lezingen te bezinnen op vragen als de plaats van seksualiteit in de klinische behandeling, het hanteren van regels om te voorkomen dat seksuele rela- ties de behandeling dwarsbomen en de ingewikkeldheden die zich voordoen rond de behandeling van patie¨ nten die door seksueel misbruik getraumatiseerd zijn. Bolten mocht dan in zijn openingslezing therapeuti- sche gemeenschappen typeren als staatjes in de staat (die er zo hun eigen wetten op na houden), hij benadrukte toch o´o´k dat de omgang met en het denken over seksu- aliteit in de klinische behandelsetting in sterke mate beı¨n- vloed worden door wat er in de maatschappij als geheel met seksualiteit aan de hand is. Misschien werd deze stelling op het congres wel het best geı¨llustreerd door de duidelijke interculturele verschillen in opvattingen tussen vertegenwoordigers van verschillende landen. Wat betreft het ‘toelaten’ van seksuele relaties tussen patie¨n- ten die in behandeling zijn, toonden de Nederlandse con- gresgangers zich in het algemeen minder restrictief dan de Engelsen en de Grieken, al werd toch ook wel duidelijk dat deze meer liberale positie nog maar van recente datum is. Vooral Neetens, beleidspsychiater op de Oost- hoek, benadrukte dat de staf van een therapeutische gemeenschap niet zelden een ambivalente houding inneemt doordat zij het bespreken van seksuele zaken stimuleert, maar huiverig is als het tot seksuele contacten tussen patie¨ nten komt. Dan wordt al gauw benadrukt dat het paar zich afzondert uit de groep, dat dit hun behande- ling zou kunnen schaden, en met meer nadruk dan in andere gevallen wordt er bij de betrokken patie¨nten op gehamerd dat zij hun ervaringen moeten delen in de gemeenschap, waardoor soms aan de noodzakelijke en natuurlijke privacy van een seksuele relatie te kort wordt gedaan. Neetens liet zien dat een dergelijke houding van de staf (die zo´ ver kan gaan, dat het paar voor de keuze wordt gesteld o´f de relatie te staken o´f de therapie), kan leiden tot een klimaat waarin seksualiteit nog wel als gegeven erkend wordt, maar als iets on–lichamelijks en abstracts, van haar lust–aspect beroofd. Hij maakte ook overtuigend duidelijk dat naast een heimelijk–norma- tieve opstelling van de staf, de aanwezigheid van een kwantitatief belangrijke groep patie¨ nten met incest–erva- ringen op een afdeling, aan zo’n ‘ontlibidisering’ van de seksualiteit kan bijdragen. Voor hen heeft lichamelijk contact immers primair een troostende en ondersteu- nende functie, waarbij men vaak een actieve partner ziet die zich volledig ten dienste stelt van een passieve (het incest–slachtoffer dat het nodig heeft volledig te mogen bepalen wat er gebeurt en tot hoe ver), waardoor het tegenbeeld van de vroegere incestueuze relatie wordt gee¨nsceneerd. Het zal duidelijk zijn dat de seksualiteit in zulke verhoudingen niet alleen van haar karakter van wederkerigheid, maar ook van haar felle en hartstochte- lijke kanten ontdaan wordt. Aan dit voorbeeld kan men zien dat seksuele en pseudo–seksuele relaties op de Peter van der Linden (*) Peter van der Linden is psycholoog en psychotherapeut, werkzaam op de afdeling Westlinge D van het PZ Duin en Bosch te Castricum. Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:15–16 DOI 10.1007/BF03061715 13

Transcript of Verslag van het XIVe Windsorcongres: over ‘sexual issues’ in de klinische psychotherapie

Page 1: Verslag van het XIVe Windsorcongres: over ‘sexual issues’ in de klinische psychotherapie

GEHOORD

Verslag van het XIVe Windsorcongres: over ‘sexual issues’ in deklinische psychotherapie

Peter van der Linden

Sinds 1978 wordt in Cumberland Lodge, een statig huis

in Windsor Great Park, jaarlijks een bijeenkomst gehou-

den van voornamelijk Engelse en Nederlandse werkers in

(psycho)therapeutische gemeenschappen. Het congres

wordt georganiseerd rond een thema dat verband houdt

met de organisatie van het behandelingsmilieu als thera-

peutische factor en dit jaar was als onderwerp gekozen

voor het omgaan met seksualiteit. Van 16 tot 19 septem-

ber verzamelden zich in Windsor ongeveer zestig colle-

ga’s uit beide genoemde landen, met dit jaar ook gasten

uit Griekenland, Ierland en Duitsland, om zich aan de

hand van een tiental lezingen te bezinnen op vragen als de

plaats van seksualiteit in de klinische behandeling, het

hanteren van regels om te voorkomen dat seksuele rela-

ties de behandeling dwarsbomen en de ingewikkeldheden

die zich voordoen rond de behandeling van patienten die

door seksueel misbruik getraumatiseerd zijn.

Bolten mocht dan in zijn openingslezing therapeuti-

sche gemeenschappen typeren als staatjes in de staat (die

er zo hun eigen wetten op na houden), hij benadrukte

toch ook dat de omgang met en het denken over seksu-

aliteit in de klinische behandelsetting in sterke mate beın-

vloed worden door wat er in de maatschappij als geheel

met seksualiteit aan de hand is. Misschien werd deze

stelling op het congres wel het best geıllustreerd door de

duidelijke interculturele verschillen in opvattingen tussen

vertegenwoordigers van verschillende landen. Wat

betreft het ‘toelaten’ van seksuele relaties tussen patien-

ten die in behandeling zijn, toonden de Nederlandse con-

gresgangers zich in het algemeenminder restrictief dan de

Engelsen en de Grieken, al werd toch ook wel duidelijk

dat deze meer liberale positie nog maar van recente

datum is. Vooral Neetens, beleidspsychiater op de Oost-

hoek, benadrukte dat de staf van een therapeutische

gemeenschap niet zelden een ambivalente houding

inneemt doordat zij het bespreken van seksuele zaken

stimuleert, maar huiverig is als het tot seksuele contacten

tussen patienten komt. Danwordt al gauw benadrukt dat

het paar zich afzondert uit de groep, dat dit hun behande-

ling zou kunnen schaden, en met meer nadruk dan in

andere gevallen wordt er bij de betrokken patienten op

gehamerd dat zij hun ervaringen moeten delen in de

gemeenschap, waardoor soms aan de noodzakelijke en

natuurlijke privacy van een seksuele relatie te kort wordt

gedaan. Neetens liet zien dat een dergelijke houding van

de staf (die zo ver kan gaan, dat het paar voor de keuze

wordt gesteld of de relatie te staken of de therapie), kan

leiden tot een klimaat waarin seksualiteit nog wel als

gegeven erkend wordt, maar als iets on–lichamelijks en

abstracts, van haar lust–aspect beroofd. Hij maakte ook

overtuigend duidelijk dat naast een heimelijk–norma-

tieve opstelling van de staf, de aanwezigheid van een

kwantitatief belangrijke groep patientenmet incest–erva-

ringen op een afdeling, aan zo’n ‘ontlibidisering’ van de

seksualiteit kan bijdragen. Voor hen heeft lichamelijk

contact immers primair een troostende en ondersteu-

nende functie, waarbij men vaak een actieve partner ziet

die zich volledig ten dienste stelt van een passieve (het

incest–slachtoffer dat het nodig heeft volledig te mogen

bepalen wat er gebeurt en tot hoe ver), waardoor het

tegenbeeld van de vroegere incestueuze relatie wordt

geensceneerd. Het zal duidelijk zijn dat de seksualiteit

in zulke verhoudingen niet alleen van haar karakter van

wederkerigheid, maar ook van haar felle en hartstochte-

lijke kanten ontdaan wordt. Aan dit voorbeeld kan men

zien dat seksuele en pseudo–seksuele relaties op de

Peter van der Linden (*)Peter van der Linden is psycholoog en psychotherapeut,werkzaam op de afdeling Westlinge D van het PZ Duin enBosch te Castricum.

Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:15–16

DOI 10.1007/BF03061715

13

Page 2: Verslag van het XIVe Windsorcongres: over ‘sexual issues’ in de klinische psychotherapie

afdeling voor klinische psychotherapie vaak een ont–

hullend karakter hebben, in die zin dat patienten in de

vorm ervan een trauma van vroeger re–ensceneren, waar-

bij het vaak gaat om gebeurtenissen die zij zich aanvan-

kelijk niet kunnen herinneren en die zij daarom niet in

woorden kunnen vertellen. Hoewel op het congres duide-

lijk werd dat in Engelse en Griekse therapeutische

gemeenschappen strengere regels en sancties gelden om

seksuele relaties tussen patienten te ontmoedigen, werd

het re–ensceneringsaspect van zulke relaties wel alge-

meen herkend en deelde men ook de opvatting dat in

het tegenover de staf geheim kunnen houden van een

extra–therapeutisch contact tussen twee patienten, ook

een gezond element kan zitten in termen van groeiende

separatiemogelijkheden.

Een tweede onderwerp dat op het congres uitgebreid

aandacht kreeg, waren de verschillen tussen mannen en

vrouwen en de daarmee samenhangende gevoelens van

onderlinge jaloezie en competitie. In een met rollenspel

geıllustreerde lezing benadrukte Mrs Knowles de pre–

oedipale oorsprong van zulke gevoelens die zouden

samenhangen met de verschillende manieren waarop

moeders met hun zoons respectievelijk hun dochters

omgaan en de daaruit resulterende verschillen in de

omgang met de andere sekse bij mannen en vrouwen.

Ook kwam in verschillende lezingen en de daarop aan-

sluitende discussies het fenomeen ter sprake, dat een staf-

team dat niet in staat is dergelijke gevoelens van rivaliteit

en agressie in de onderlinge verhoudingen (overigens niet

alleen samenhangend met sekseverschillen, maar bij-

voorbeeld ook met hierarchische ongelijkheid en salaris-

verschillen) te hanteren en door te werken, het risico

loopt zijn problemen op dit punt aan de patientengroep

te delegeren. Zogenaamde parallel–processen, door

Ekstein en Wallerstein naar aanleiding van gebeurtenis-

sen in supervisiecontacten beschreven, spelen uiteraard

ook in de klinische behandelingssituatie een rol tussen de

stafgroep en de patientengroep; hierbij kan het zowel

voorkomen dat de patienten met een onopgelost stafpro-

bleem worden belast, als omgekeerd; dat hardnekkige

conflicten binnen de staf onoplosbaar blijven zolang

niet wordt onderkend hoe zij mede door de patienten

worden geınduceerd. Dit mondde uiteraard uit in een

pleidooi voor stafinteractie–besprekingen en zo nodig

staf–supervisie, waarbij Hummelen nadrukkelijk aangaf

dat kwesties rond rivaliteit en agressie in een team min of

meer uitgekristalliseerd dienen te zijn, voordat seksuele

en erotische gevoelens in een veilig klimaat bespreekbaar

worden en dan nog alleen maar, wanneer zo’n gesprek

zich houdt aan de grenzen van het professioneel functio-

neren van de stafleden en de privacy van individuele

gevoelens rond seksualiteit en intimiteit gerespecteerd

wordt. De kwestie van man–vrouw–verschillen kwam

ten slotte aan de orde in twee lezingen van mevrouw

Famaey en mevrouw Knol–Schoonhoven, die tegenge-

stelde standpunten innamen met betrekking tot de nood-

zaak of wenselijkheid om in de klinische setting met

exclusieve vrouwengroepen te werken – zoals dat in het

ambulante veld al jarenlang gebeurt. Uit hun voordrach-

ten werd duidelijk dat de keus voor het werken met zulke

groepen vanuit theoretisch standpunt even welsprekend

verdedigd als afgewezen kan worden; het lijkt daarom

belangrijk dat met zulke groepen binnen de klinische

setting meer en langduriger ervaring wordt opgedaan

(de groep vanmevrouw Famaey in de Viersprong bestaat

pas amper een jaar), zodat de positieve en negatieve

effecten ervan vanuit de praktijk duidelijker kunnen

worden.

In twee Engelse lezingen werd ten slotte ingegaan op de

behandeling van extreem getraumatiseerde kinderen in

therapeutische jeugdklinieken die behalve een psychothe-

rapeutisch oogmerk, ook uitdrukkelijk een educatieve

doelstelling hebben. Barnes–Gutteridge gaf aan dat men

juist aan die laatste moeilijk kan toekomen, omdat deze

jongens en meisjes vanwege het sadistische karakter van

het misbruik dat hun op vroege leeftijd is overkomen,

hiermee zo gepreoccupeerd zijn gebleven en als het ware

verslaafd zijn aan lichamelijke seks dat een normale laten-

tiefase bij hen uitblijft. Farqharson bevestigde dit beeld en

relativeerde tegelijkertijd het onderscheid tussen behande-

ling van jeugdigen en volwassenen: ‘het begint steeds dui-

delijker te worden dat de vroegste levenservaringen van

die adolescenten en volwassenen die wij aanduiden met de

term ‘ernstige persoonlijkheidsstoornissen’ in de meeste

gevallen reeel traumatisch zijn geweest. Zij hebben incapa-

bele ouders gehad en zijn in demeeste gevallen emotioneel,

fysiek en seksueel misbruikt’. Dit komt overeen met mijn

eigen ervaring en het onderstreept nog eens een van de

conclusies van het congres: dat wij van de psychische

gevolgen van zulke extreme reele traumatisering op

jonge leeftijd nog heel weinig afweten.

Het congres van 1991 bewees eens te meer dat een

Windsor–congres een gebeurtenis met een uniek karakter

is; niet alleen vormt het een internationaal forum waar

theoretische en praktische inzichten en ervaringen op een

gebied waar alle deelnemers dagelijks bij betrokken zijn,

in een veilige atmosfeer kunnen worden uitgewisseld,

maar het biedt door zijn betrekkelijk bescheiden opzet

ook een uitstekende gelegenheid voor jongere collega’s

om met oudere en meer ervaren werkers uit verschillende

landen kennis te maken en in contact te komen en op die

manier geleidelijk ingewijd te worden in de wereld van de

klinische psychotherapie.

16 Tijdschrift voor Psychotherapie (1992) 18:15–16

13