Verrekijkers 2

32
© Philippe Smet JUNI 2007 • NR 2 • JAARGANG 1 • WWW.VERREKIJKERS.ORG ema Taal en Identiteit Dossier NT2: Meer dan enkel een taal leren • “NT2 een toverformule voor integratie?” Gesprek met Johan Leman • “Soms maken de autochtonen het niet makkelijk” - Opiniestuk BTC stuurt vrijwilligers uit Doven leren traditionele dans op Java

description

Jouw focus op de wereld! Themanummer: Taal en Identiteit

Transcript of Verrekijkers 2

Page 1: Verrekijkers 2

© Philippe Smet

JUNI 2007 • NR 2 • JAARGANG 1 • WWW.VERREKIJKERS.ORG

Thema Taal en Identiteit

Dossier NT2: Meer dan enkel een taal leren • “NT2 een toverformule voor integratie?” Gesprek met Johan Leman

• “Soms maken de autochtonen het niet makkelijk” - Opiniestuk

BTC stuurt vrijwilligers uit

Doven leren traditionele dans op Java

Page 2: Verrekijkers 2

3 . . . . . . Voorwoord: De Taal is Gans het Volk

4 . . . . . . . . . . . . . . . . . Dossier: Nederlands als 2de Taal

USOS op de campus: Mobiele tentoonstelling Exotische Blikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 810 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Interview met Johan Leman - NT2: de Toverformule voor Integratie?

Amazone bedreigd door Mijnbouw in Noord-Peru . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1214 . . . . . . . Super-Bob, het Spook van het Sinaasappelsap en hoe in het Russisch alles vanzelf gebeurt

16 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Taal en Identiteit in Dakar: een intrigerend stadsspel

19 . . . . . . . . . . . . . . . Column: Trop is te veel en te veel is Trop

Terugblik op een Inleefreis... Een interview met Björn Cuypers . . . . . . . . . . . . . . 2023 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opiniestuk over de lessen NT2 door Jérôme Nkuna Bungi

24 . . . . . . . . “They are Many, They are One”: Traditionele dans en doventaal op Java

prikbord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 Belgische ontwikkelingssamenwerking stuurt vrijwilligers uit / Een verslag uit Senegal . . . . . . 27 Boekrecensie: Ararat van Frank Westerman . . . . . . . . . . . . . 30

Inhoud

Wil je graag een abonnement op Verrekijkers? Aarzel dan niet!

Verrekijkers wordt in een beperkte oplage gratis verdeeld onder studenten op de campus van de Univer-siteit Antwerpen. Ontvang je graag het volgende nummer in de bus? Dat kan! Stuur ons een mail met je naam, adres en e-mailadres naar [email protected] met in de titel van de mail de boodschap

“inschrijven”.

Stort dan 2 euro voor de verzendingskosten op het rekeningnummer 979-2458116-44. Schrijf als mededeling “oktober 2007” en vergeet je naam en adres niet te vermelden.

Dan krijg je in oktober het nieuwe nummer van Verrekijkers thuis toegestuurd. Zeker doen!

Wil je een bijdrage leveren, heb je tips voor ons of wil je gewoon een zinnig commentaar leveren op één van de artikels? Contacteer ons dan via [email protected].

Page 3: Verrekijkers 2

VOORWOORDEen voorwoord, wat doen we ermee? Waarom deze ruimte niet

schenken aan een bijzonder gastschrijver die het thema mag inluiden? Voor dit nummer hadden we het niet mooier

kunnen dromen. Geert Lernout (gewoon hoogleraar vergelijkende literatuurstudie aan de UA en directeur

van het James Joyce Center) stelt dat taal en communica-tie – in al hun subtiliteit – onlosmakelijk verbonden zijn met de

menselijke neiging zich te onderscheiden van anderen. Om dit te ondervinden hoeven we niet eens zo ver te kijken. Zo illustreert

professor Lernout hoe ook een letterkundige zijn menselijke identiteit vorm geeft via een persoonlijke visie op wat ons mensen onderscheidt van wat biologen ‘andere dieren’

zouden noemen...

DE TAAL IS GANS HET VOLKTaal is het mooiste wat de mens ooit heeft uitgevonden en zonder taal zou er zelfs geen mensheid bestaan. Natuurlijk spreken we om te communiceren en taal is nog altijd de snelste manier om aan een ander mee te delen wat je wil of wat jij kan doen voor een ander. Samenwerken gaat bij mensen veel vlugger en veel effi ciënter dan bij dieren, en dat vooral dankzij taal.Dat is lang niet alles. Door te spreken ontsnappen we uit het hier en nu, geven we zin aan het verleden en maken we plannen voor de toekomst. Dieren zitten gevangen in een eeuwig nu: alleen wij hebben een manier gevonden om uit ons eigen lichaam te ontsnappen. Wij hebben een lichaam, dieren zijn een lichaam en dat is een enorm verschil.Maar ook dat is alleen maar het begin: taal dient niet alleen om te denken. We gebruiken taal ook om onszelf te defi nië-ren, om onszelf een plaats te geven in een wereld die voor ons altijd een sociale wereld is. Die wereld bestaat ook altijd al uit taal en taal helpt ons om een deel te worden van onze mensengroep. Deze taalgroep heeft weinig te maken met onze ouders, maar wel met de groep kinderen waarmee we opgroeien. Daarom spreken jonge volwassenen het dialect van klasgenoten of vrienden en niet de taal van hun ouders. Bij een groep horen is belangrijk voor een jong lid van de maatschappij, maar het gevolg is wel dat je moet kiezen voor één groep en dus automatisch ook tegen een heleboel andere groepen. Wie ook met mensen uit andere groepen wil com-municeren, moet meertalig worden.Wij denken vaak dat mensen die in hetzelfde land wonen ook dezelfde taal spreken maar dat is niet waar. Iedere groep in dat land spreekt zijn eigen taal en dan heb ik het niet alleen over dialecten. De mens gebruikt taal niet alleen om te spreken, om te denken en om te luisteren, maar om onszelf en anderen te defi -niëren. Tegen verschillende mensen spreken we op een andere manier, gebruiken we andere woorden, hebben we een andere tongval. De gevolgen zijn niet te overzien en in de meeste gevallen heel negatief. Een andere tongval kan zelfs levensgevaarlijk zijn. Op plaatsen waar etnische groepen elkaar naar het leven staan, ben je in gevaar vanaf het ogenblik dat je je mond opendoet. Niet door wat je zegt, maar door hoe je het zegt: uit onze eigen geschiedenis kennen we ‘schild en vriend’. In normale omstandigheden zetten we ons leven niet op het spel door te spreken, maar dat betekent zeker niet dat taal en tongval minder belangrijk zijn. Zolang we binnen onze eigen groep blijven is er geen probleem, maar vanaf het ogenblik dat we nieuwe mensen ontmoeten, begint een uiterst ingewikkeld maar grotendeels onbewust spel dat heel goed lijkt op de manier waarop mensapen zich integreren in een nieuwe groep. Apen gebruiken lichaamstaal, wij hoeven alleen maar te spreken. Natuurlijk gebruiken wij ook lichaamstaal en kleren om status uit te drukken, maar wij kunnen het net zo goed alleen met taal. Toen ik na mijn studies dringend werk zocht en telefonisch reageerde op een advertentie voor een job in de Antwerpse haven, had ik maar amper mijn naam gezegd toen de personeelschef al vroeg: “U weet toch dat het om han-denarbeid gaat?”Van de Britten wordt gezegd dat ze elkaar alleen maar goedendag hoeven te zeggen om exact te weten tot welke sociale klasse ze allebei behoren. Dat geldt ook voor Vlamingen en voor iedere mens op aarde. Spreken doen we allemaal en taal is wat ons bindt, misschien moeten we daar maar eens aan denken, de volgende keer dat we onze mond opendoen.

Geert Lernout

Page 4: Verrekijkers 2

Christel: De noodzaak om ook gast-arbeiders Nederlands te leren werd aanvankelijk vooral aangevoeld in de buurtwerking. De eerste NT2-cursus-sen ontstonden dan ook binnen spe-cifieke immigrantenorganisaties zoals Lokale Integratie Centra (LIC), het Centrum Buitenlandse Werknemers of vrouwengroepen in buurthuizen. Er is vanuit de sector bij het beleid hard geijverd voor een algemene re-geling en zo kwamen er tussen 1985 en 1990 in Vlaanderen 5 proefpro-jecten basiseducatie waaronder één in Antwerpen. In 1990 werd dan het Decreet Basiseducatie gestemd waar-bij alle niet-diplomagericht onderwijs en vorming voor laaggeschoolden ge-regeld werden. Hoewel dit vormings-aanbod groeide vanuit de sociaal-cul-turele sector, ging het daardoor deel uitmaken van het onderwijs. Zo zijn we vanuit het centrum niet alleen zelf lessen Nederlands gaan inrichten en promoten, maar hebben we ook cur-sussen overgenomen van decentrale groepen, bijvoorbeeld vrijwilligers in vrouwenhuizen, en dat verliep niet altijd even eenvoudig. Plots kregen ze immers een professionele organisatie opgelegd met normen en eisen voor het beginniveau, de testen, aanvangs-uren, aanwezigheid, onderverdeling tussen analfabeten en gealfabetiseer-den enz.

Dat denken in termen van efficiëntie binnen het onderwijssysteem is in-tussen nog opgevoerd door de intro-ductie van modules en certificaten. Een onverdeeld goede zaak is dat niet: basiseducatie is bedoeld voor laag-geschoolden, mensen dus die weinig of negatieve ervaringen hebben met onderwijs. Buiten andere problemen, hebben ze dikwijls ook leermoeilijk-heden en dan werkt een veilige, ver-trouwde leeromgeving stimulerend. Door de strikte structuur is die er ech-ter nauwelijks. Na iedere module van 60 uur (die naargelang het een inten-sieve of niet-intensieve cursus is, 1 of 3 maanden beslaat) volgt een test en door de lange onderbrekingen haken te zwakke cursisten vaak af. Niet-ge-slaagden belanden, als ze tenminste niet op een wachtlijst terechtkomen, vaak bij een andere leerkracht in een nieuwe groep en, bij grote centra met verschillende lesplaatsen zoals het onze, soms ook nog aan de andere kant van de stad.

Kate: Zelf heb ik alleen maar dit sy-steem meegemaakt: voor een begin-nende docent is het wel positief dat de doelstellingen in kaart werden gebracht. Zo weet je immers wat er verwacht wordt en waaraan er ge-werkt moet worden. Als de krijtlijnen duidelijk zijn, kan je ook items laten

vallen waarvan je merkt dat je klas er toch niets aan heeft. Maar aan de andere kant zou het leuk zijn om de groep waarmee je in september start het hele jaar mee te nemen. Zeker de intensieve groepen zou ik een trimes-ter in dezelfde klas houden, 5 weken is echt te kort om iemand te beoorde-len.

Christel: Een grote vooruitgang is wel de professionalisering van het didac-tisch materiaal. Toen NT2 in Vlaan-deren begon, waren we aangewezen op een alfabetiseringsmethode uit Nederland. De cursussen die we in de loop van de jaren gebruikten, wa-ren vaak te veel gefocust op vorm en te weinig functioneel. Wat heeft het voor zin spraakkunst er in te drillen, als ze die in het dagelijkse leven toch niet gebruiken? Nu werken we dus eerder communicatief dan grammati-caal. Ondertussen zijn er al veel leer-vormen ontwikkeld waarbij er tot in-teractie wordt uitgedaagd. Het eerste doel is immers sociale redzaamheid: ze moeten zich kunnen behelpen op het gemeentehuis, bij de dokter, als ze een afspraak moeten maken of de weg vragen. Toch blijft Nederlands voor veel laaggeschoolden een harde dobber: het is niet alleen de eerste vreemde taal die ze leren, maar vaak ontbreekt het hen ook aan inzicht in

DOSSIER: Nederlands 2de taal‘Als je geen gemeenschappelijke taal hebt, moet je de leerstof laten voelen.’

NT2 D

OSS

IER

Pedagoge Christel Eelen geeft al NT2 op Open School sinds het Decreet Basiseducatie in 1990 structuur bracht in de wildgroei van vrijwilligersinitiatieven die lessen Nederlands als Tweede Taal inrichtten voor nieuwkomers. Voordien werkte ze 5 jaar bij Opnieuw Gaan Leren, een soort voorloper van Basiseducatie waarbij aan Nederlandstalige laaggeschoolden programma’s rond sociale kennis, Nederlands en rekenen werden aangeboden. Haar collega Kate Voet werkte met haar diploma Vertaler Engels en Duits lang voor een commercieel be-drijf. Een drietal jaar geleden vond ze het tijd voor iets anders en begon na de extra opleiding Didactiek Nederlands aan Anderstaligen ook aan NT2. Een gesprek over hun ervaringen, moeilijkheden, misverstanden en de leuke kanten van de job.

door Goedroen Van Hove

4

Page 5: Verrekijkers 2

woord, een voorzetsel, een lidwoord en een lijdend voorwerp kan uithalen. Ieder zinsdeel krijgt een kleur en een pictogram zodat je er later maar naar hoeft te wijzen om een belletje te doen rinkelen als ze een woord in een zin vergeten.

Christel: Binnen ons publiek moet er wel een onderscheid worden gemaakt tussen analfabeten, zwak-gealfabeti-seerden, gealfabetiseerden en de klei-ne groep van anders-alfabeten. Deze laatsten kunnen wel lezen en schrij-ven maar hebben nooit Latijnse let-ters geleerd. Omdat ze echter wel over schoolse vaardigheden beschikken, verwerven ze ons alfabet doorgaans vrij snel. Veel laaggeschoolden daaren-tegen hebben weinig of geen ervaring met het schoolse leren: ze missen de vaardigheden om hun leerproces zelf in handen te nemen. Ze denken soms dat het er op aankomt zoveel moge-lijk uren op de schoolbanken door te brengen. Omdat bepaalde leervormen hen totaal vreemd zijn, struikelen ze daar al over voor ze nog maar aan de inhoud toe komen. Daarom wordt er in het nieuwste lesmateriaal ook expliciet aandacht besteed aan het kunnen werken met bijvoorbeeld tabellen. Leren lezen en schrijven op volwassen leeftijd is so-wieso een tijdrovende zaak, en het schriftelijke gebruiken als ondersteu-ning voor het mondelinge zoals wij

doen bij het leren van een vreemde taal gaat ook al niet. Zowel voor hoog- als laaggeschoolden geldt dan ook dat mondeling contact met Nederlands-taligen een pluspunt is.

Kate: Het proces zou ook enorm ver-sneld worden als ze Nederlandstalige media zouden volgen, vooral tv dan omdat het beeld daarbij de klank on-dersteunt. Vorig jaar had ik iemand die naar Familie keek. Fantastisch natuurlijk: dat is plastisch, grappig en het gaat over relaties die ook bij hen voorkomen – en dit jaar is er een vrouw die met haar tweeling naar Ket-net kijkt. Tijdens de paasvakantie krij-gen ze een werkboekje mee, maar ik vraag ook – meestal tevergeefs – om eens eerst naar een journaal in de ei-gen taal te kijken en daarna naar een Nederlandstalige nieuwsuitzending. Eigenlijk droom ik van specifieke tv-programma’s voor NT2-cursisten die heel breed gaan in eenvoudig Neder-lands zoals die in Nederland bestaan.

Christel: Een andere evolutie is merk-baar in het statuut van de cursisten: waren het vroeger voornamelijk gast-arbeiders – ‘de klassieke allochtonen’ – dan maken sinds de migratiestop in België (1974) en de Val van het IJzeren Gordijn (1989) asielzoekers de hoofd-moot uit. In de jaren ‘90 was er zo’n explosie aan politieke vluchtelingen dat de wachttijd voor NT2-cursussen

de grammatica van de eigen taal. Persoonlijk stel ik me wel eens de vraag of het niet beter zou zijn hen eerst te alfabetise-ren in de eigen moedertaal.

Kate: De opleiding Didactiek Nederlands aan Anderstaligen is enorm praktisch: ze geven je bijvoorbeeld een stukje les in Kirundu of Japans om je zelf te doen ervaren wat het is een volledig nieuwe taal te leren. Je krijgt er niet alleen tips & tricks over hoe je een taal aanbrengt zoals Ashers Total Fysical Res-ponse, de Body Grammar-tech-niek of de IZOS-methode, maar ook over hoe je een klassituatie moet hanteren zodat je je een stuk zekerder voelt bij je eerste les. De methode van Asher is gebaseerd op de manier waarop kinderen een taal leren. Tegen een kind zeg je wel 100 keer “Neem je schoentjes!” tot ze fysiek reageren op wat je zegt. Hoewel het maar een instructie van 2 woor-den is, leren ze er zowel een zelfstan-dig naamwoord als een actie uit. Wij werken met Asher-dozen waarvan de inhoud wordt aangepast aan wat voor onze cursisten de meest relevante en frequent gebruikte woorden zijn. In de eerste les ga je semantiseren, de link maken tussen wat ze zien en namen zoals emmer, spons, yoghurt, ... zodat ze die in een later stadium kunnen reproduceren. Nadien koppel je met “Neem! Geef! Zet!” en leren ze ook zelfstandig zinnen produceren. Als je geen gemeenschappelijke taal hebt, moet je de leerstof laten ervaren. Bij Body Grammar plaats ik 3 cursis-ten op een rij met een strookje waarop een onderwerp, een werkwoord en ‘de rest’ (bijvoorbeeld een tijdsbepaling) staat. De groep moet hen in de juiste volgorde zetten en zo voelen ze letter-lijk dat het onderwerp en het werk-woord altijd samen staan. Zo bouw je zinnen op met tot 5 cursisten (alias zinsdelen).De IZOS-techniek vertrekt vanuit de basiszin ‘Ik zit op een stoel’ omdat je daar al een onderwerp, een werk-

‘Geen grammatica drillen, maar trainen van sociale zelfredzaamheid’

© Philippe Sm

et

5

Page 6: Verrekijkers 2

op het einde van dat decennium 2 jaar kon bedragen. Tot zware politieke dis-cussies in het leslokaal leidt dit welis-waar niet: als laaggeschoolden zijn ze vooral slachtoffer van wat er boven hun hoofden gebeurt en hebben ze er bovendien de taal niet voor. Aan de andere kant hebben ze ook geen zin om hun vaak traumatische verhalen die ze al veelvuldig aan allerhande in-stanties uit de doeken hebben gedaan, nog eens te herhalen en herbeleven. Meestal is de les Nederlands net het moment waarop ze even afstand kun-nen nemen van hun problemen en het gevoel hebben iets positief op te bou-wen. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat ideologische meningsverschillen mij ontgaan omdat ze niet in het Ne-derlands worden uitgesproken.

Kate: De enige keer in mijn korte car-rière dat ik echt een probleem had, was in een beginnersgroep waar Oost-Europeanen Franstalige Afrikanen uitlachten omwille van hun accent en problemen met de Nederlandse ma-nier van tellen. Nu mag lachen wel, maar uitlachen niet. Ik probeer dat op te lossen door een woord uit hun taal op het bord te laten schrijven en het zelf uit te spreken. Natuurlijk leg ik de klemtoon dan verkeerd ofzo en op die manier wordt duidelijk dat het voor iedereen moeilijk is.

Christel: Spanningen ervaar ik ook

maar hoogstzelden: 15 jaar geleden had ik wel eens een groep waarin er een diep wantrouwen heerste tussen de etnische (islamitische) Turken en hun christelijke Assyrische landge-noten, maar dat was echt een uitzon-dering. Integendeel, meestal staan ze heel erg open voor anderen, ook al omdat mensen uit eenzelfde conflict-gebied vaak toch een gemeenschap-pelijke taal hebben, zoals het Russisch voor Russen en Tsjetsjenen. Klassen opdelen in etnische of taal-groepen werkt daarom misschien voor cursussen die in die taal worden gegeven zoals Maatschappelijke Ori-entatie van PINA (Project Integratie Nieuwkomers Antwerpen), maar ze-ker niet voor NT2 omdat er dan on-derling nog bitter weinig Nederlands geoefend zou worden. Verschillen tussen de Belgische en de thuiscul-tuur vormen voor de leerstof niet echt een probleem. Hoogstens wordt een zin als “Ik drink geen alcohol want ik ben moslim” bij het materi-aal voor dialoogjes gezet. Geen afval op de grond gooien of het materiaal respecteren zijn soms minder vanzelf-sprekend, iets dat ik ook bij mijn bu-ren in Borgerhout merk. Toch ben ik vaak verrast dat ze – dat geldt dan niet zozeer voor asielzoekers maar vooral voor gastarbeiders – al zoveel weten over de gewoonten en gebruiken hier. Als er iets verandert bij het verplicht sorteren van afval of de absentiere-

gels voor schoolkinderen verspreidt zich dat blijkbaar snel binnen hun ge-meenschap.

Kate: De tamtam werkt inderdaad heel goed. Toen in een les trouwen ter sprake kwam, vertelde een Koso-vaar dat zijn 18-jarige zoon, die hier in het laatste jaar van het middelbaar onderwijs zit, tijdens de zomer zou trouwen met een 16-jarig meisje. On-middellijk ontstond er een discussie dat zoiets hier niet mag en kan. Toen hij bovendien stelde dat de bruid een Kosovaarse moest zijn omdat vrou-wen hier niets in huis doen en dat bij hen zo hoort, kreeg hij zijn Nigeriaan-se klasgenotes over zich heen die het over ‘slave’ hadden. Op dat moment ben je moderator, het is niet aan mij om daar een kant te kiezen. Ik leg al-leen maar uit dat het bij ons anders is en stel vragen zoals “Misschien wil je schoondochter geen huisvrouw wor-den?”, “Misschien heeft je zoon wel liever een vrouw die ook centjes bin-nenbrengt?”. Vaak zijn die cultuurconflicten im-mers ook generatieverschillen, zeker als de kinderen hier schoollopen. Vanzelfsprekend hebben zij dan ook alle recht om dingen aan mij te vra-gen: ik ben Belgische en daar hoort tekst en uitleg bij over hoe ik het zie en waar ik achter sta. Als ze horen dat zowel mijn man als ik werken, vragen ze zich af wanneer we de rest doen. Zeker Marokkanen vinden dat we te weinig tijd besteden aan ouderen, vooral de eigen ouders moet je toch ieder weekend zien. Maar het is moei-lijk om in zo’n gesprekken een zekere diepgang te bereiken omdat hun Ne-derlands daarvoor te beperkt is. Dat ze allemaal denken dat Vlamingen ra-cistisch zouden zijn of een racistisch imago hebben, is volgens mij overroe-pen. Ze antwoorden wel ja als je hen vraagt of er veel racisme is, maar dat doen ze ook op de vraag of Vlamingen met hen praten en vriendelijk zijn. Ze bedoelen dan dat ze bij officiële in-stanties kortaf behandeld worden. Ik leg hen uit dat mij dat ook overkomt omdat de administratie nu eenmaal

NT2 D

OSS

IER

© Sam Tiest

6

Page 7: Verrekijkers 2

volgens regels werkt. Onze gestructu-reerdheid is wel vaker een probleem. Het was bijvoorbeeld ongelofelijk moeilijk om hen diets te maken dat je bij diefstal van een portefeuille eerst naar Banksys moet bellen om je kaart te laten blokkeren, daarna bij de po-litie aangifte moet doen en je pas een nieuwe kaart krijgt als je daarvan een bewijs hebt. Voor de rest zijn er verhalen te over van Vlaamse buurvrouwen die op hun kinderen passen terwijl ze hier zitten of buschauffeurs die voor hen trager gaan spreken. Een Congolese cursiste zei zelfs uitdrukkelijk voor Antwer-pen gekozen te hebben omdat er nog waarden en normen zijn en de Con-golese gemeenschap er nog kerkelijk is. Dat in Brussel haar kinderen en zijzelf geen tijd hadden moeten spen-deren aan NT2 omdat ze het Frans al beheersten, woog voor haar niet op tegen het feit dat je daar lelijk woont en er prostitutie en verleiding is.

Christel: Je hebt in ieder geval nooit het gevoel dat je lessen Nederlands voor hen alleen maar een taak zijn. Uiteindelijk is taal ook een middel om hier mee te kunnen en ben je voor hen een contactpunt met onze wereld. De vaak geuite kritiek van buitenstaan-ders dat ‘het toch zo traag gaat’, voel je in de contacten met de klas helemaal niet zo aan. Je ziet immers dat ze meer zelfvertrouwen krijgen wanneer ze

merken hier toch iets te leren, ook al is het op hun eigen tempo.

Kate: Als ik zo’n reacties hoor, vraag ik steeds: ‘Jij hebt 6 jaar Frans gevolgd in het ASO en spreek jij dat nu vlot?’. Ik bedoel dat niet negatief maar als ‘sta er eens bij stil dat het echt niet evident is, zeker als je alleen een ander alfabet kent of niet eens kan lezen of schrij-ven’. Zelf heb ik via deze job meer in-zicht in taal gekregen en ik vind het ook nog steeds een uitdaging om vol-wassenen dingen aan te leren zonder schools te worden. Dat begint aardig te lukken: zelfs mensen die verplicht komen, zijn gemotiveerd en zien het als een kans. Als ze het contact niet leuk vonden, zouden ze niet meer ko-men opdagen, denk ik.

Christel: Het idee dat omwille van de verplichting door OCMW of VDAB veel mensen tegen hun zin les vol-gen, klopt niet. We worden vanuit die hoek nu wel vaker gevraagd aan-wezigheidslijsten bij te houden, maar als kandidaten niet komen opdagen voor een afspraak is daar meestal een gegronde reden voor. De meesten komen hier echter vrijwillig, omdat ze er via mond-aan-mond-reclame over gehoord hebben binnen de ei-gen gemeenschap bijvoorbeeld. Maar in beide gevallen zijn ze, op een hoge uitzondering na, erg gemotiveerd om Nederlands te leren.

© Philippe Smet

Huis van het Nederlands

Het Huis van het Nederlands is een centraal aanmeldingspunt waar an-derstaligen terecht kunnen voor in-formatie over en oriëntering naar de voor hen best passende cursus NT2.

Anders dan vaak wordt gedacht is taal zelden een probleem bij een intake, omdat ons doelpubliek meestal al ge-wend is iemand mee te nemen die wel een lingua franca beheerst. Komen we er echt niet uit, dan noteren we alleen de identiteitsgegevens en zorgen we de volgende keer voor een tolk. We heb-ben ook enkele collega’s die Spaans spreken, een mondje Turks en ieder-een heeft uiteraard een grondige ken-nis van het Engels en het Frans, waar je ook al een eind mee op weg kan. Bij een intake hoort ook een leervaardig-heidstoets, die speciaal ontwikkeld is om na te gaan hoe snel je grammati-cale structuren doorgrondt. We me-ten ook de eventuele voorkennis van het Nederlands. Als er dan nog twij-fels zijn, kijken we of de cursist in zijn omgeving contact met het Nederlands heeft, of er voldoende tijd is om thuis te studeren, of de cursist kennis heeft van andere talen en hoe hij die kennis verworven heeft, enz….

Op basis hiervan wordt een cursist georiënteerd naar een Centrum voor Volwassenonderwijs (zie opiniestuk p. 23), een Centrum voor Basiseducatie (zie interview p. 4-7) of een opleidings-centrum van de VDAB voor cursisten die al een basiskennis hebben en die aan het werk willen en kunnen. De meesten vinden Nederlands wel moeilijk en dat er in Vlaanderen zo veel dialect gesproken wordt, helpt ook niet. Dan volg je Nederlandse les, maar versta je de bakker om de hoek nog altijd niet! Toch willen de meerderheid van de mensen die we hier over de vloer krijgen echt wel Nederlands leren. Grappig voorbeeld was een vrouw die zich ‘s namiddags kwam inschrijven, terwijl uit haar ge-gevens bleek dat ze pas die ochtend in België was geland. Nogal gemoti-veerd, he!

Met dank aan Lieve Van Den Eeckhout, HvN Oost-Vlaanderen

Page 8: Verrekijkers 2

Mobiele tentoonstelling Exotische Blikken: Beeldende stemmen over Noord en ZuidAls ik exotische beeldvor-ming hoor, dan denk ik aan

de kolonisatie en hoe Afrikanen te kijk gesteld werden op wereld-tentoonstellingen en circussen, aan de opgezette El Negro, aan Saartje Baartman (de Hottentot Venus), aan die grote Banana-koppen voor chocolademelk met dat hoofd van die neger op… Die tijden zijn toch voorbij?

Joris Michielsen (één van de initia-tiefnemers van de tentoonstelling):Volgens mij niet, integendeel! In de huidige maatschappij, ge-schoold in de politieke correct-heid, worden inderdaad geen opgezette Afrikanen meer uit-gestald of gebruiken de recla-meontwikkelaars geen slogans meer als “een neger wit wassen” voor de promotie van zeep, zo-als Fairy Soap. Maar als je denkt dat we daarmee de beeldvorming over exotische volkeren hebben uitgeroeid, dan vergis je je! De exotische beeldvorming rond de Goede Wilde, de Corrupte Afri-kaan, de Domme Luie Neger, de Criminele Vreemdeling… uit de negentiende eeuw blijft in grote mate overeind. Meer nog, door de ontwikkeling van nieuwe me-diatechnieken wordt ze nog ver-sterkt en meer manipuleerbaar terwijl de reproductie en ver-spreiding van beelden vergemak-kelijkt. Columbus ontdekte in 1492 Amerika. Vandaag kan Jan Mo(n)d(i)aal elke dag van de week dé Ander ontdekken. Vorige jaren zijn televisieprogramma’s als Toast Kannibaal, Stanley’s Route en Peking Express de revue gepasseerd. Een levend rariteitenkabinet vulde onze huiskamers, waar nobele wilden en bekend en minder bekend Vlaan-deren zich in al zijn geuren en kleu-ren vertoonden. De culturele centra programmeren meer en meer exoti-

sche groepen. In 2002 nog toonde een groep Baka-pygmeeën hun dansen in een nagebouwd huttenkamp in een bos in de Ardennen. Elk jaar vertrek-ken duizenden globetrotters naar ver-re oorden op zoek naar dé authentieke en primitieve stammen die worden beschreven in reisboeken om daarna de thuisblijvers te overladen met foto’s en anekdotische verhalen…

… maar er is toch een verschil met de vorige eeuw?

JM: Natuurlijk! Beeldvorming is een

dynamisch proces waarin reeds ge-vormde beelden worden aangevuld, bijgesteld, verworpen of bestendigd door de vorming van nieuwe beelden. Dit proces is een fundamenteel ele-ment in de constructie van identiteit. De identiteit van een bepaalde groep krijgt vorm in een proces van tegen-stelling waarbij de ander wel degelijk anders is, om zo de gelijkenissen tus-sen de groepsleden te benadrukken. Stereotypen zeggen dan ook meer

over diegenen die de beelden constru-eren dan over de in beeld gebrachten. Op zich zijn beelden contextueel, his-torisch bepaald, en sociaal, politiek en cultureel gekleurd. Ze verhalen men-sen, samenlevingen en plaatsen. Maar ondanks deze ‘lokale‘ bepaaldheid, draait stereotypering meestal rond be-paalde universeel wederkerende the-ma’s waarin het verschil met bepaalde bevolkingsgroepen zeer duidelijk naar voor komt: religie, mensenrech-ten, sociale omgangsvormen, hygiëne, kannibalisme, geld, eetgewoonten, seksuele lust, minimalisme en primi-

tivisme. De concrete invulling van de beelden gebeurt echter binnen een bepaalde maatschap-pelijke context en tijdsgeest. Het dynamische en eigentijdse karakter van beelden ligt in de manier waarop de beelden vorm krijgen (posters, brochures, te-levisie, radio, internet,…). We vinden bijvoorbeeld geen neger-dorpen meer op wereldtentoon-stellingen, maar ze worden wel op een bepaalde stereotyperende manier in beeld gebracht op te-levisie.Omdat stereotypering een fun-damenteel onderdeel binnen de constructie van de identiteit is, kunnen we beeldvorming ook niet uitschakelen. Het is daarom niet verkeerd en eigenlijk brood-nodig. Het wordt wel gevaarlijk als de stereotypering wordt ge-bruikt in propaganda ten nadele van de ander.

Is over exotische beeldvor-ming stilaan niet alles ge-

zegd?

JM: Sinds de publicatie van Orienta-lism van Edwards Saïd in de jaren ’70 is er inderdaad massaal gereflecteerd over beeldvorming in wetenschap-pelijke artikels, duidingprogramma’s, tentoonstellingen, vormingen… Kijk maar naar de publieke discussies die

© Igor Eulaers

8

Page 9: Verrekijkers 2

Mobiele tentoonstelling Exotische Blikken: Beeldende stemmen over Noord en Zuidprogramma’s als Toast Kannibaal op-roepen.Wat ons uiteindelijk dreef om toch een tentoonstelling rond exotische beeld-vorming op te zetten was de frustratie over de beperkte invalshoek van waar-uit beeldvorming in het Westen van-daag wordt benaderd. De meeste bij-dragen bekijken beeldvorming als een negatief te vermijden fenomeen waarbij er steeds een onmachtige partij is die slachtoffer is van ste-reotypering. Het Westen is hierin altijd de partij die de beelden vormt en die met de vinger moet wor-den gewezen. Door te zeer te focus-sen op Westerse beeldvorming en de ongelijke machtsverhouding waarin de beeldvorming bestaat, wordt deze machtsverhouding wederom besten-digd.

Wat is er zo vernieuwend aan jullie tentoonstelling?

JM: We willen drie nieuwe elementen aandragen. Allereerst gaan we er in de tentoonstelling dus vanuit dat beeld-vorming een normaal en fundamen-teel element is binnen de identiteits-opbouw. Door beeldvorming vanuit verschillende facetten te tonen trach-ten we de bezoeker hiervan bewust te maken. We spreken ons niet uit over positieve en correcte stereotypering, maar geven de bezoeker een calei-doscopisch perspectief waardoor hij zichzelf kan plaatsen binnen de beeld-vorming.Ten tweede laten we ook beelden zien die gevormd worden door de ‘on-derliggende partij’. In plaats van de exotische ander te benaderen als een passief slachtoffer wordt hij in de ten-toonstelling beschouwd als de actieve producent van beelden over het Wes-ten. Er bestaat natuurlijk het beeld dat de Westerlingen individualisten en egoïsten zijn die geen familiale en so-ciale banden hebben. Ook het Westen als een oord zonder seksuele normen en zeden is een klassieker, maar tege-lijkertijd vinden Afrikanen dan weer

dat Westerlingen belabberde seksuele capaciteiten hebben. Daarnaast wordt de Westerling vaak opgevoerd als de houterige klaas zonder gevoel voor ritme. In Bollywood gaat men nog een stap verder: daar laat men aange-waaide hippies opdraven om in films te dansen om – cru gezegd – hen uit te lachen. Ze geven hen echter wel het

gevoel echte danssterren te zijn. Zelf vind ik de beeldvorming over de vuile Westerse toerist en Westerse hek-serij het interessantst. Vooral omwille van het contrast met de beelden die we als Westerling over onszelf hebben. Westerse toeristen verwachten vaak dat zij zullen worden gepercipieerd als de rijke nette Westerling waarnaar wordt opgekeken. Dit is ten dele waar. De Westerling wordt bekeken als een rijk persoon, maar de gedachte dat hij net is en uit een superieur land komt, leeft niet altijd. Onderzoek onder Ka-meroenese studenten wees uit dat zij Westerlingen zagen als viezeriken om-dat toeristen elke dag dezelfde kleren dragen en zich niet meermaals per dag wassen. Door het kijken naar westerse tv-feuilletons en films vragen studen-ten zich dan weer af of die blanken hun tanden ’s morgens wel poetsen als ze op bed ontbijten. De beeldvor-ming over het Westen en verwestering hangt vaak samen met de mysteries rond hekserij. In films uit Nollywood (het Nigeriaanse broertje van Bolly-wood) worden Westerse producten en verwesterling gerelateerd aan hekserij en bovennatuurlijke krachten. Dit il-lustreert dat de ‘onderliggende partij’ tot op zekere hoogte het beeld dat van haar wordt gevormd, bewust in haar eigen voordeel bestendigt, ontkracht of bijstelt. Uit onderzoek blijkt dat de toerist niet vrij zijn beeld over de exo-tische volkeren en bestemmingen kan vormen, omdat de lokale bevolking

sterk bepaalt wat ze hem wilt laten zien. Volksstammen passen hun tri-bale dansen aan, mythes worden voor de toeristen terug nieuw leven inge-blazen of zelfs uitgevonden en ‘au-thentieke’ gebruiksvoorwerpen wor-den in groten getale geproduceerd als souvenirs. In Tanzania bijvoorbeeld kan iedereen die er een beetje uitziet

als een Masaï werken in de toe-ristische industrie. Wie wordt hier eigenlijk bij de neus geno-men, de Masaï of de toerist?Ten derde trachten we te to-

nen dat er ook beeldvorming bestaat tussen verschillende groepen in één-zelfde maatschappij. Zo bevat de ten-toonstelling uitdrukkingen van Afri-kanen over Afrikanen en beelden van allochtonen over autochtonen. Vzw Kauwenberg voorzag ons van foto-materiaal rond de beeldvorming van armen over studenten.

Werd het doel bereikt?

JM: Voor een groot deel is dit doel reeds bereikt. Al het materiaal dat je hier ziet is mee gevormd of bedacht door de studenten van USOS na een creatief en educatief proces dat vorig jaar is gestart. Zelf vond ik de film van centrum Kauwenberg die door de armen is gemaakt om te laten zien hoe ze zelf in beeld willen worden gebracht heel mooi en toepasselijk. Ook het feit dat bij de opening van de tentoonstelling ons geplande de-bat, niet kon doorgaan, omdat Chika Unigwe niet met Judith Vanistendael in gesprek wilde gaan omwille van het woord ‘neger’ in de titel van Judiths strip, laat zien hoeveel nood er is aan de tentoonstelling. Niettemin zijn de reacties die we krijgen bijzonder en-thousiast. We hebben zelfs al vragen gekregen van middelbare scholen of de tentoonstelling ook een tijdje in hun gebouwen kan staan. Voorname-lijk de vernieuwende invalshoek rond de beeldvorming over het Westen vindt het publiek interessant.

“Daarnaast wordt de Westerling vaak als de houterige klaas opgevoerd”

9

Page 10: Verrekijkers 2

Als directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, toen door de media omgedoopt tot ‘Centrum Leman’, stond hij meer dan eens in het mid-delpunt van een politieke storm. Iedereen herinnert zich ongetwijfeld de veroordeling van het Vlaams Blok (vandaag Vlaams Belang) voor racisme naar aanleiding van een klacht van het Centrum. Vandaag komt hij als hoogleraar aan het departement antropologie van de KU Leuven minder in het nieuws, maar hij neemt nog steeds geen blad voor de mond.

Johan Leman: Toen ik directeur was van het Centrum, had Vlaanderen een enorme achterstand in te halen op het vlak van integratie. Nochtans werkten we in een periode dat er geen geld was. Zo waren we dus wel verplicht om de initi-atieven te ondersteunen die het meeste opbrachten. Ik had natuurlijk liever geld gehad, maar er zit ook een positieve kant aan. Nu heeft men zelfs te veel geld en wordt er naar mijn mening niet verstandig mee omgesprongen. Als ik zie wat men vandaag uitgeeft aan inburgering… Dat mag iets kosten, maar je moet nu ook niet overdrijven.

De gemeente spoort bijvoorbeeld buitenlandse studenten die hier een jaar blijven aan om de les-

sen Nederlands voor anderstaligen te volgen.

JL: Voilà! Dat zie ik ook in Leuven. Amerikaanse studen-ten die dat perfect zelf zouden kunnen betalen. Dat is een investering van de staat die per student makkelijk naar de €2500 gaat. Indertijd in de Foyer (Regionaal Integratiecen-trum te Molenbeek waar Leman voorzitter is, TL) hadden we een circuit van Nederlandse taallessen met een dui-zendtal cursisten. Dat werd gedragen door een vier- of vijf-tal gesco’s (gesubsidieerde contractuelen, TL) en de lessen zelf werden door vrijwilligers gegeven. Dat waren jong ge-pensioneerde leerkrachten. Ik vraag me nog altijd af of die aanpak minder professioneel was dan met de logopedist of maatschappelijk werker die nu aangenomen wordt.

Bent u dan niet tevreden dat de politiek derge-lijke initiatieven naar waarde schat en daar ook

geld in investeert?

JL: Ik ben geen grote voorstander van overinvesteringen. Vroeg of laat komt daar een evaluatie van en dan gaat men zeggen: “Ja, maar… verdienen de resultaten wel die grote inspanning?” Ik kan nu al voorspellen dat men daar nega-tief op gaat antwoorden. Dan riskeer je dat het kind met het badwater wordt weggegooid.

Beschouwen de politici NT2 niet teveel als een wondermiddel voor integratieproblemen?

JL: Ik vermoed dat een aantal mensen dat denken. Terwijl je maar even buiten Vlaanderen moet kijken om te besef-fen dat integratie niet alleen dat kan zijn. In al de omrin-gende landen is de druk op taalverwerving enorm groot. In Groot-Britannië spreken de meeste minderheden wel behoorlijk Engels, dus dan zouden daar geen problemen mogen zijn. Frankrijk heeft bijvoorbeeld echt een assimila-tiebeleid gevoerd rond taal en toch staat de boel daar in de banlieus vandaag op ontploffen. Ik versta perfect waarom men mensen wilt aansporen om Nederlands te leren. Ik heb daar ook geen enkel probleem mee, maar men mag niet geloven dat integratie er dan grotendeels opzit.

Welke maatregelen komen er vandaag dan te wei-nig aan bod?

JL: Ik denk dat de politici het goed menen, maar dat ze hun onderwerp te weinig kennen. De eerste vergissing die ze begaan, is teveel geld spenderen aan mensen die het ei-genlijk niet nodig hebben. Daarnaast wordt taalverwerving overbenadrukt. Waar men wellicht te weinig aan werkt, is de problematiek van sociale cohesie. Er moet dringend een dialoog tot stand komen, maar men weet blijkbaar niet hoe er aan te beginnen. Toch is het essentieel dat mensen bij-voorbeeld weten: “Wat is de Islam en hoe kom ik daarmee in contact?” Verder moet die Islam ook verplicht worden om uit z’n kot te komen om zich in alle openheid te laten kennen.Hoeveel nieuwe Belgen zitten er hier ook niet die onder-gekwalificeerd werken, terwijl men voor bepaalde jobs de vacatures niet ingevuld krijgt. Stel een soort centrum op waar men zeer gericht werk maakt van omscholing. Een arts die een niet-Belgisch diploma heeft, is inderdaad niet zomaar equivalent. Momenteel laat men deze mensen ech-ter individueel aanmodderen. Een aantal halen het dan, de meesten haken jammer genoeg af. Er is, gekoppeld aan de

NT2: de toverformule voor integratie?Een gesprek met Johan Leman

NT2 D

OSS

IER

door Tobi Lancsweert

© Tobi Lancsweert

10

Page 11: Verrekijkers 2

nieuwe migraties, een verkwisting van menselijk kapitaal die niet opgevangen wordt door cursussen Nederlands. De taalverwerving is slechts één element en bovendien gera-ken mensen gefrustreerd wanneer ze merken dat kennis van het Nederlands niet volstaat om betekenisvol aan de bak te komen.

Waarom ligt taal zo gevoelig?

JL: Cultuur is een creatief proces; het is het bricoleren van een identiteit. Als Turkse of Italiaanse Vlamingen van thuis uit hun taal belangrijk vinden, moet je dat respecte-ren. Op een bepaald moment kan de mantra ‘Nederlands als sleutelvoorwaarde voor integratie’ misschien evolueren naar: “Nederlands is de omgangstaal, maar het is normaal dat een bepaalde vorm van meertaligheid een onderdeel is van het Vlaamse landschap.” Je moet niet tegen die mensen zeggen: “Wat jij cultureel belangrijk vindt, interesseert ons niet.” Cultuur heeft altijd een niet-rationele component. Het klopt dat veel van die mensen het Turks niet zullen kunnen gebruiken bij hun tewerkstelling, maar cultuur is meer dan dat. Taal is er een belangrijk onderdeel van, net zoals godsdienst. Men gaat je ook niet vragen naar je godsdienst op je job, maar men laat er wel ruimte voor. Waarom niet voor die taalcomponenten? Als je dat niet doet, ga je die cultuurbeleving in-tegraal naar de godsdienstige sfeer schuiven. Dan gaan de religieuze instellingen zich bezighouden met het aanleren van die taal. Is het dat wat we willen? Mensen beleven het respect voor hun taal als een erkenning van wie ze zijn en dat helpt hen om zich goed te voelen in hun vel. Het is een bron van trots: iets kennen wat niet iedereen kent. Je mag dat gevoel van fierheid niet onderschatten. Als je mensen voorhoudt dat enkel hun nieuwe, Vlaamse iden-titeit telt, zeg je: “Wat jullie meebrengen is niets waard.” Is dat verstandig? De godsdienst is dan het enige waardoor ze zich kunnen onderscheiden en dat wordt dan een on-gezonde fixatie.

Hoe kan je dan wel een ruimte bieden voor die meertalige realiteit?

JL: Ik ben steeds een pleitbezorger geweest van het On-derwijs in de Eigen Taal en Cultuur op het niveau van het basis- en secundair onderwijs. Jammer genoeg heeft de politiek dat nooit ondersteund. Men maakt het niet on-mogelijk voor de scholen, maar wel zeer moeilijk; bijvoor-beeld enkel indien de ambassade iemand ter beschikking stelt. Dan zegt men: “Zie je wel, moedertaalonderwijs is niet te organiseren.” Maar men maakt er ook geen mid-delen voor vrij! Hier in de Foyer is het elk jaar opnieuw knokken. Een directiewissel is voldoende om heel het pro-ject af te voeren indien de nieuwe directeur er niet voor gewonnen is. Men heeft het nooit ernstig genomen, dus

moet men de welvoeglijkheid hebben om toe te geven dat je het niet kan beoordelen.

Waarom heeft men moedertaalonderwijs tot nu toe geen kans gegeven?

JL: Het is een beleid dat nooit een draagvlak had. Een beleid dat stelt dat iedereen Nederlands moet spreken, wordt wel 100% gedragen. Bovendien is het voor veel leerkrachten niet evident om daarmee om te gaan. Blijkbaar vraagt het een inspanning om iets te tolereren wat je zelf niet kent. De leerkracht is steeds de persoon geweest die alles het beste weet. Als er dan plotseling kinderen zitten die beter zijn in een materie die erkend is in de school, bijvoorbeeld het Turks, worden die op dat gebied de meerdere van de leer-kracht. Een aantal mensen hebben het daar moeilijk mee.

Denkt u dat het huidige politieke discours dat de Vlaamse identiteit gelijkstelt aan het gebruik van

het Nederlands onder invloed van het Vlaams Belang is ontstaan?

JL: Ik denk dat wel. Politieke strategieën zijn meerlagig. Men probeert bijvoorbeeld een aantal belangen te vereni-gen in één beleidsmaatregel. Bij een aantal mensen gaat er dan een stemmetje op: “Het Vlaams Belang staat op as-

simileren, waarom niet het Ne-derlands naar voren schuiven? Baat het niet, dan schaadt het niet.” Op die manier hopen ze een vruchtbaar integratiebeleid te voeren en in de vlucht het

Vlaams Belang wat wind uit te zeilen te nemen. Je hebt maar vier jaar in de politiek, dus neemt de politiek verant-woordelijke bij voorkeur iets wat zeker een groot draagvlak heeft en schuwt hij maatregelen waar verdeeldheid over bestaat. Ik voorspel dat Marino Keulen probleemloos het einde van zijn legislatuur zal halen, maar als hij nog eens een termijn begint met hetzelfde thema, zal hij tegenwind krijgen vanuit de migrantengemeenschap.

Toch hoor je ook vanuit allochtone hoek weinig kritiek op het huidig beleid.

JL: De meeste van de allochtone politici zijn geassimi-leerd en voelen zich daar ook het best bij. Die enkelen die wel dwarsliggen, geven eerder blijk van een persoonlijke agenda dan van gemeenschapsinteresse. Bovendien heeft men het grote voordeel dat Dyeb Abou Jahjah tegenwoor-dig meer in Libanon geïnteresseerd is. Dat is weer een te-genstem die wegvalt. Als er iemand vanuit allochtone hoek opstaat met hetzelfde charisme als Abou Jahjah, gaan de politici het moeilijker krijgen. Dan zal de huidige context waarin gevraagd wordt de culturele eigenheid op te zeg-gen, beschouwd worden als neokoloniaal.

“Nederlands is de omgangstaal, maar meertaligheid is onderdeel

van het huidige Vlaamse landschap”

11

Page 12: Verrekijkers 2

Amazone bedreigd door mijnbouw in Noord-PerúCATAPA bindt de strijd aan met Monterrico Metals

De gevolgen voor het milieu

Het openen van deze eerste mijn is slechts de aanzet tot het uitbouwen van een heus mijnbouwdistrict in de regio. Op korte termijn heeft dit zijn weerslag op de voedsel- en watervoor-ziening van de bevolking enerzijds en het verdwijnen van unieke dier- en plantensoorten anderzijds. Op lan-gere termijn echter zijn de gevolgen voor het klimaat niet te overzien. Dit kan volgens sommige wetenschappers gaan van een voelbare vermindering van de zuurstofproductie en het vrij-komen van CO2 (met opwarming van onze atmosfeer als gevolg) tot het uitdrogen van grote delen van het La-tijns-Amerikaanse vasteland.

Het toepassen van ‘open mijnbouw’ in deze regio zal verstrekkende gevolgen hebben. Deze techniek wordt wereld-wijd beschouwd als de meest veront-reinigende. Hierbij worden enorme hoeveelheden afval dat metalen, zuren en gifstoffen bevat, geproduceerd. De lucht- en waterkwaliteit zal hieronder lijden en de gezondheid van mens en dier in gevaar brengen. Op andere mijnsites zijn reeds gevallen bekend van verslechterd zicht, concentratie-stoornissen en vertraagde mentale

ontwikkeling bij kinderen.Niet alleen de gezondheid van de mensen is in gevaar, maar ook hun bron van inkomsten. De mijn situeert zich in de Hoge Amazone van de An-des, een gebied dat gekend is om zijn unieke en zeer fragiele ecosystemen. Deze gebieden bestaan uit tropische nevelwouden die de hogere gebieden voorzien van een continue regenval. Deze páramos vormen een natuur-lijke sponsachtige laag die enorme hoeveelheden zuiver water vasthou-den. Ze bestaan uit een bijzondere vegetatie van varens, mossen en tal-loze gras- en kruidensoorten die zelfs op de hoogste toppen floreren. Ten oosten van het gebied ligt het stroom-bekken van de Chinchipe-rivier die uitmondt in de Amazone. Ten westen bevindt zich het stroombekken van de Quiroz-rivier, dat het departement Piura van water voorziet. Om ko-per te ontginnen heb je bovendien een grote hoeveelheid water no-dig. Bioloog Fidel Tor-res stelt: “Dit zal een onomkeerbaar proces van woestijnvorming veroorzaken. Het is een grote bedreiging voor vijftienduizend landbouwfamilies die

In het noorden van Perú woedt reeds vier jaar een strijd tussen de boerengemeenschappen en het mijn-bouwbedrijf Minera Majaz. Op amper vijfhonderd meter van de Ecuadoriaanse grens is deze dochteron-derneming van het Britse bedrijf Monterrico Metals in volle voorbereiding om de grootste kopermolyb-deen-mijn in Perú te openen, de Rio Blanco Copper Mine. In dit proces ontziet het niets of niemand. Door het gebruik van chemicaliën bij de ontginning zal een groot deel van de regio en de daar ontspringende rivieren vervuild worden. Het gebied, bedekt door nevelwouden en ‘páramos’ of koude hooglanden, bezit niet alleen een hoge graad aan biodiversiteit, maar vertegenwoordigt bovendien één van de belangrijkste watervoorraden van het Amazonebekken.

© Piet W

ostyn

onder andere fruit, suiker, koffie en rijst cultiveren. Duizenden loonarbei-ders zullen zonder werk vallen. Vele boeren zullen niet meer in staat zijn te voorzien in hun eigen voedsel. ”

De regio is een van de ‘hotspots’ in de wereld qua biodiversiteit en telt veel zeldzame fauna en flora zoals de bril-beer, de Peruaanse tapir en verschei-dene soorten orchideeën.Minera Majaz wilt zijn activiteiten laten doorgaan in het uitbreidingsge-bied van een nationaal erkend natuur-reservaat. De unieke dier- en planten-soorten daar zullen door boskap en wegenaanleg met uitsterven worden bedreigd. Perú is zijn ware rijkdom-men aan het vergooien. Water en bio-diversiteit zullen in de toekomst im-mers meer waard zijn dan koper.

door Dieter Wijffels

12

Page 13: Verrekijkers 2

Nu nog één mijnsite, binnenkort een hele regio?

Sinds 2002 is Monterrico Metals actief in het gebied van de Rio Blanco, in de provincie Huancabamba. Als Monter-rico Metals erin slaagt de kopermolyb-deen-mijn hier te vestigen, staat het licht op groen voor verdere exploitatie van de regio. Tienduizenden hectaren van de ondergrond in de regio zijn al in handen van Monterrico Metals en de Newmont Mining Corporation in de vorm van concessies. Zoals eerder is gebeurd, zal het in werking stellen van de mijn tot gevolg hebben dat de mijnbouw oprukt naar de gebieden die al wel in concessie zijn, maar tot dusver nog niet werden geëxploreerd.

Om tot de aanleg van de mijnsite, pijplijn en haven te kunnen overgaan, moet een Milieu Effecten Rapport (MER) goedgekeurd worden. Hierin wordt beschreven wat de geschatte milieu-impact zal zijn en welke maat-regelen genomen worden om deze te beperken. Deze studie moet ook een sluitingsplan van de mijn en een so-ciaal-economische impactanalyse be-vatten. Het rapport, uitgevoerd door het bedrijf Knight Piesold – aangesteld en gefinancierd door Monterrico Me-tals – moet goedgekeurd worden door het Ministerie van Energie en Mijn-bouw van Perú (MINEM). Het MI-NEM is echter ook verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse investeringen en bovendien bestaat er een sterke verwevenheid tussen de mijnbouwsector en het politieke be-stel van Perú. Dit maakt de kans op goedkeuring uitermate groot.

Illegale mijnbouwactivitei-ten leiden tot schendingen

van de mensenrechten.

De activiteiten van Minera Majaz in de regio zijn in vele opzichten il-legaal. Het bedrijf heeft tot op heden niet de nodige toestemming van de algemene vergaderingen van de be-trokken gemeenschappen. Voor hun

exploratie-activiteiten baseren ze zich op een onder tus-sen herroe-pen mach-tiging tot onderzoek naar de seismische activiteit in het gebied. Om toe-s te m m i ng te verkrij-gen voor verder onderzoek en om de gronden te mogen exploiteren, heeft Monterrico Metals een sociale vergun-ning nodig. Volgens de Peruviaanse wetgeving is hiervoor de goedkeuring van 2/3 van de lokale bevolking no-dig. Bovendien werd het project ont-wikkeld zonder de omringende ge-meenschappen vooraf te raadplegen of te informeren. Daarmee schenden ze de Peruviaanse wet op boeren- en autochtone gemeenschappen, de wet rond grondbezit en het verdrag n° 169 over Inheemse Volkeren van de Inter-nationale Arbeidsorganisatie (IAO) dat door Perú werd ondertekend. Het exploratiegebied ligt daarenboven op minder dan vijftig kilometer van de Ecuadoriaanse grens. Dit maakt hun activiteiten volgens Peruviaanse én in-ternationale wetgevingen onmogelijk. Vreemd genoeg keurde het MINEM deze onwettige situatie goed. Het ne-potisme binnen de bedrijfswereld, de politiek en de pers in Perú bemoeilijkt het protest van de boeren.

Aan de vooravond van de publicatie van het MER, is het boerenprotest op zijn hoogtepunt. In de zomer van 2007 zal er een referendum plaats-

vinden dat moet bepalen of de lokale bevolking akkoord gaat met het uit-voeren van het project Rio Blanco. In het verleden heeft zo’n referendum in Perú al geleid tot het stopzetten van de mijnbouwactiviteiten. On-dertussen blijven de mensenrechten-schendingen zich verder opstapelen. Vreedzame volksmarsen, georgani-seerd door de plaatselijke boerenver-enigingen die deel uitmaken van het Front voor Duurzame Ontwikkeling van de Noordelijke Grens (FDSFNP), werden door de politie hardhandig gestopt. Verschillende boeren werden verwond en beschoten. Twee boe-renleiders vonden de dood. Mensen worden vervolgd, opgepakt en onder valse voorwendselen vastgehouden. In 2005 duurde het 8 dagen vooraleer, dankzij tussenkomst van Amnesty International, 50 ‘verdwenen’ mani-festanten zwaar mishandeld terug op-doken. Momenteel dreigt de situatie opnieuw te escaleren.

De pers lanceert lastercampagnes te-gen NGO’s, boerenorganisaties en zelfs tegen de Katholieke Kerk. Mi-lieu-activisten worden afgeschilderd als drugssmokkelaars en terroristen. Carlos Martínez Solano, coördinator van het FDSFNP, legt uit dat zo een alibi wordt gecreëerd om op een ge-geven moment de noodtoestand te kunnen uitroepen. Daardoor kan de zone gemilitariseerd worden en een doorbraak van de mijnbouwactivitei-ten geforceerd.

© Piet W

ostyn

© Piet Wostyn

13

Page 14: Verrekijkers 2

In de les Russisch gebruikten wij veel gebrekkig Nederlands, maar meestal was het in totaal vrij goed

volgen. Correct Russisch spreken was iets anders, natuurlijk, het is ook niet de gemakkelijkste taal ter wereld. Wij, de studenten, waren met weinig, maar we waren moedig. De Slavistiek was toen nog een armzalig faculteitje er-gens weggepropt tussen de fysici en de germanisten. Terwijl de fysici beneden voor miljoenen aan nieuwe apparaten bestelden wanneer hun legendarische student Super-Bob weer een schroe-vendraaier in de hooggevoelige meet-bak liet vallen, kocht de Slavistiek heel af en toe een nieuw setje boeken aan.Op den duur begon je zelfs met andere studenten in het Russisch te commu-niceren. Om elkaar te testen, om el-kaar te plagen. Wat moet je als Antwerpenaar immers an-ders beginnen met een West-vlaamse medestudent? Het duurde dan ook niet lang of de gevreesde in-terferentie dook op. In onze gesprek-ken. Op onze banken. In onze boeken, en in onze arme hoofden. “Ma!,” zei ik thuis, “De pot is naar de grond geval-len!” Zij keek van niets meer op. “Op de

grond,” corrigeerde ze zonder enige emotie.We schreven de D per ongeluk op zijn Russisch. Sommigen presteerden het om volledige woorden in het verkeer-de alfabet te schrijven, waarbij alleen de eerste letter leesbaar was. Anderen schreven soms middenin een woord een paar Cyrillische letters, hadden dat onmiddellijk door en vielen hun cursus met tintenkillers aan. Dat was echter allemaal nog vrij onschuldig. Het viel te begrijpen waar al dat slech-te Nederlands vandaan kwam en dus viel het ook te verbeteren.

Veel minder onschuldig, en volledig ongrijpbaar, was voor mij het passief. Ik presteer het telkens maar weer om te vergeten welke werkwoorden die in

het Nederlands actief zijn, in het Russisch passief worden en omgekeerd. Volgens mijn

Engelstalige Russische grammatica is er animisme in het spel. Het animisme kent aan alle dingen een ‘ziel’ toe, zo-dat in het Russisch alles ‘vanzelf ’ kan gebeuren. Zo bijvoorbeeld begint de les helemaal uit zichzelf, kan de tram uit zichzelf voorbijkomen en het vuur uit zichzelf aan- of uitgaan. Helaas is

Super-Bob, het Spook van het Sinaasappelsap en hoe in het

Russisch alles vanzelf gebeurtdoor Heleen Woittiez

Beste luisteraars, jullie weten dat de menselijke taal een onvervangbaar instru-ment is, niet alleen voor de beschrijving van de feiten, maar ook voor hun waar-dering. Wanneer de taal zich uitspreidt over het toevallige, het episodische, het artificiële, dan slorpt ze in zich de werkelijkheid op, die ze kenmerkt en verzamelt. Bemerk met welke gevoeligheid de ontwikkelde naties een onderscheid gemaakt hebben tussen de twee tijdvakken in de ontwikkeling van Rusland. De aristocra-tische cultuur voegde aan de wereld van de barbarismen termen toe als tsaar, kozak, pogrom, […]Jullie kennen deze woorden en weten wat ze betekenen. Oktober [d.w.z. de Rus-sische revolutie, HW] voegde aan de wereldtalen woorden toe als bolsjewiek, sov-jet, kolchozen, gosplan. Hier geeft de praktische taalkunde haar hoogste historisch oordeel!

Trotskij in een lezing aan de Universiteit van Kopenhagen, 1932

CATAPA als internationale spreekbuis voor de boeren-

bewegingen in de Andes

Vooral in geïndustrialiseerde landen wordt koper gebruikt in de bouw en loodgieterij en molybdeen voor hoogtechnologische toepassingen zoals computerchips. Onrechtstreeks worden door consumptie de activi-teiten van mijnbouw ondersteund. Bewust en ethisch consumeren zou een belangrijke stap kunnen zijn in de richting van duurzame mijnbouw. Naast ‘schone’ kleren nu ook ‘schone’ electronische apparatuur en water-leidingen dus… Bovendien maken buitenlandse mijnbedrijven, gefinan-ciëerd met Europees geld, zich vaak schuldig aan ‘onzuivere praktijken’.

Vanuit dit besef is de organisatie CA-TAPA (Technisch Academisch Co-mité voor Bijstand bij Milieupro-blemen) ontstaan. Zij zijn niet tegen mijnbouw ‘an sich’ maar voor een duurzame, ethische mijnbouw. Ze werken nauw samen met lokale orga-nisaties die de boerenbewegingen in Perú en Bolivia ondersteunen. Sinds twee jaar trachten zij binnen Europa een platform te creëren voor bewust-making rond duurzame mijnbouw enerzijds en om de boeren in Perú en Bolivia een internationale stem te ge-ven anderzijds.

CATAPA heeft een campagne opgezet om het Rio Blanco mijnproject stop te zetten en wilt het betreffende gebied laten uitroepen tot ‘Rode Zone‘ voor welke vorm van exploitatie dan ook. Met een technisch en juridisch team, bestaande uit een 45-tal ingenieurs en wetenschappers, wilt de organi-satie het MER kritisch onder de loep nemen. Ze hopen dat nadien zoveel mogelijk mensen en organisaties deze kritische revisie van het MER onderte-kenen. Bovendien wil CATAPA voor-zien in internationale waarnemers bij het volksreferendum in juni 2007.

Steun de actie!

Meer info: http://catapa.beMail: [email protected]

“Als je het passief gebruikt, kan je de verantwoordelijkheid

ontlopen.”

Page 15: Verrekijkers 2

die animisme-uitleg nogal povertjes. Het feit dat deze constructie bestaat, wil helemaal niet zeggen dat het ani-mistische geloof daar ook achter zit; de relatie tussen taal en denken is een kwestie die nog steeds niet is opgelost. Daarbij is de animisme-uitleg een typisch voorbeeld van communisti-sche linguïstiek. Volgens Trotskij: “De voorstelling van het Russische volk als een traag, passief, melancholisch, mystiek volk, is wijdverspreid en niet toevallig. Deze voorstelling heeft haar wortels in het verleden.” Marxisten moeten altijd zonodig alle religie uit-roeien. Maar daardoor zien ze vaak meer religie dan er is. De ‘volksge-loof ’-passiefconstructie is misschien een soort stropop die is opgericht om tegen te kunnen fulmineren.Een andere uitleg, naast dat animisme, is de communistische linguïstiek zelf: de sovjetmachthebbers hebben vanaf de jaren 1920 tot ongeveer 1980 (toen was de fun er wel ongeveer af) een nieuwe socialistische supertaal wil-len invoeren. Dit DADA-idee van een volledig nieuw gevormde taal voor de nieuwe socialistische mens is welis-waar niet helemaal gelukt. Toch is de bourgeoisaanspreking ‘mijnheer’ uit het Russisch verdwenen (eerst tot ‘ka-meraad’ geworden en nu nog steeds niet geherintroduceerd), en zijn afkor-tingen als gosplan, goelag of Gazprom gemeengoed geworden. Daar alles ob-jectief en correct gepresenteerd moest worden in het communisme, werd alles wat door de overheid gebeurde ook in de passiefconstructie gezet. Logisch, want “300 arbeiders zijn ge-deporteerd” klinkt nu eenmaal beter dan “De uitvoerende minister onder Stalin deporteerde 300 arbeiders”. Als je het passief gebruikt, kan je de ver-antwoordelijkheid ontlopen. Prijzen werden uitgereikt, comités werden gevormd, beslissingen werden geno-men, oorlogen werden begonnen. En in het Russisch kan “De oorlog begon (zichzelf)” even goed als “Wij begon-nen de oorlog”. Kwam dat de macht-hebbers even goed uit!De verklaringen van Oost-Europese postsocialistische wetenschappers

© Sam Tiest

zijn ook eensluidend anti-socialistisch en dus politiek getint. Daar hebben we dus ook niet altijd evenveel aan. In Oekraïne moeten ze bijvoorbeeld lachen met dat passief. Zo is er een anekdote van een Oekraïense school-jongen. Per ongeluk heeft hij zijn si-naasappelsap niet goed dicht gedaan. Als hij zijn zak opendoet, blijken alle boeken oranje. “Kijk!”, roept hij, “Mij riuksak oblyvsia sokom!” Letterlijk geeft dat: “Mijn rugzak heeft zichzelf gevuld met sap!” Alle jongens moeten lachen: het is die jongen die erachter zit, het manna valt niet zomaar uit de hemel en het sap komt niet zomaar in die zak terecht.

Toch doet die politieke verklaring nog steeds heel erg Westers aan. Immers, ik mis daar het idee van een onper-soonlijk animistisch ‘het’ of ‘er’ dat ervoor zorgt dat deze zaak zichzelf in de vergetelheid werkt. Vergelijken we even met het Russische “Spit’ mne ne znatsjit-sja” (spiti=slapen, infinitief). “Slapen aan mij niet kan-zichzelf.” Daar staat dus eigenlijk: “Ik kan niet slapen”.

Impliciet heeft het Russisch een ‘het’-idee dat ervoor zorgt dat ik niet kan slapen. Net zoals ‘het’ de tram doet voorbijkomen of ‘het’ het vuur doet uitgaan. Betekent dat ‘het’ dat de Voorzienigheid hier een handje in het spel heeft en de zaken laat gebeuren

zonder dat er enige menselijke in-menging is vereist? Daar lijkt het wel op. Wij zouden zeggen: de tram kwam voorbij. De Russen zeggen: ‘Het’ zorg-de ervoor, dat de tram voorbijkwam. Daar hebben mensen dus helemaal geen zegje in.

In het oude Grieks heb je dat ook. Je vertaalt dan met ‘toevallig’. In de bij-bel lees je de sporen van die Griekse constructies: ‘Het gebeurde dat...’ In het Nieuw-Grieks zijn die construc-ties weg. In de meeste Balkantalen ook. Waarom?

Is het in het vrije Westen inderdaad zo belangrijk om altijd de acteur van een handeling te specificeren? Wij kennen toch ook een ‘er’ – ja toch, dat befaamde ‘loos subject’ waarvan je in het lager niet wist welke woordsoort je erbij moest schrijven? En wat met de ‘het’ in “het regent”? Duitsers heb-ben toch ook ‘es’ en Engelsen hun ‘it’.

Of zijn we hier met een typisch exo-tiserende postkolonialistische blik spoken aan het zien in doodnormale constructies als de ‘het’ in “Ik heb het koud”? Het interessante is, dat in het Swahili dezelfde kwestie speelt als in het Russisch. Dus tóch animisme?

15

Page 16: Verrekijkers 2

Een Afrikaanse taalsituatie

Met zijn dertigtal talen situeert Sene-gal zich in de middenmoot van de Afrikaanse landen als het op taalkundige diversiteit aankomt. Wat betreft de offici-ele taalsituatie draagt Senegal zoals bijna alle Franse oud-kolonies zichtbaar de sporen van het vroegere koloniale sy-steem. De assimilatiepolitiek van de Franse overheersers, waarbij het Frans algemeen ingevoerd werd vanaf de eerste jaren van het basisonderwijs en de Senegalese talen volle-dig onderdrukt werden, heeft ervoor gezorgd dat Frans nog een re-latief grote rol speelt in de Senegalese republiek. Frans is de enige officiële taal en dus ook het enige medium in het volledige onderwijs. Daarnaast werden er zes Senegalese talen als ‘na-tionale talen’ erkend, waaronder het Wolof de facto de belangrijkste is. Dit was echter eerder een esthetische in-greep dan een effectieve impuls voor verandering.

Zoals in vele andere postkoloniale steden, wordt de taalsituatie in Da-kar gekenmerkt door een verregaande meertaligheid. Door de extreem snel-le verstedelijking die sinds de onaf-hankelijkheid van Senegal plaatsvond, is Dakar vandaag een bruisende me-tropool waar verschillende culturele

sferen met elkaar in contact treden. De stad is niet enkel een aantrek-kingspool voor plattelandsbewoners uit alle hoeken van het land, ook ge-lukszoekers uit andere Afrikaanse landen en andere continenten strijken

in Dakar neer. De restanten van het Franskoloniale verleden, de religieuze Arabische invloeden en de commerci-ele Anglo-Amerikaanse aanwezigheid maken het multiculturele plaatje com-pleet. De Wolof, de etnische groep die als de oorspronkelijke bewoner van de hoofdstedelijke regio wordt be-schouwd, neemt dus slechts een deel van de demografische tekening in. Het resultaat is een aardige mengel-moes van taaltjes, dialecten en meng-vormen.

De Senegalezen die in dit verhaal voorkomen, wonen in Yoff, één van de buitenwijken van Dakar. Yoff is een speciale plaats, aangezien het vroeger eigenlijk een vissersdorp was, maar door de snelle uitbreiding van de stad nu een buitenwijk is geworden. Toch

heeft het zijn dorpseigenheid niet vol-ledig verloren. Dit zorgt ervoor dat Yoff een heel fascinerende soort ‘tus-senplaats’ is, waar elementen uit de twee werelden moeiteloos gecombi-neerd worden: stedelijke fenomenen

als druk openbaar vervoer, een luchthaven en internet-centra gaan hand in hand met een heel eigen dorpsor-ganisatie waar onder andere een raad van ‘wijzen’ op het behoud van de traditionele gebruiken toeziet. In deze traditie speelt etniciteit een grote rol. Yoff is namelijk de thuisbasis van de Lebous, een vissersvolk dat tot op heden heel sterk zijn tradities res-pecteert. Dit heel dubbele

karakter van Yoff weerspiegelt zich ook in het leven van haar inwoners. De jongeren dragen bijvoorbeeld met evenveel overtuiging hun T-shirts van Tupac Shakur als dat ze de geesten-verhalen van de Lebou-traditie vertel-len…

In Dakar bestaat een echte ‘persoon-lijke meertaligheid’, wat wil zeggen dat bijna ieder individu meerdere talen beheerst en er dagelijks een keuze uit maakt naargelang de gesprekscontext. De Yoffois spreken hoofdzakelijk drie talen: hun etnisch dialect, het Lebou, dat ze vooral gebruiken om met ou-deren te spreken of om grapjes te ma-ken; het ‘wolof urbain’, een mengtaal waarin Wolof en Frans gecombineerd worden en die dé dagelijkse omgangs-taal van heel veel Senegalezen is; en

Taal en identiteit in Dakar: een intrigerend stadsspel

“Vertel me hoe je spreekt en ik vertel je wie je bent.” Dat taalgebruik onlosmakelijk met identiteit verbon-den is, is niet alleen voor stoffige wetenschappers een uitgemaakte zaak. Onze eigen dagelijkse ervaringen met meertaligheid, dialectgebruik en tussentaal hebben ons dit inzicht bijgebracht. In de al even bestofte straten van Dakar (Senegal) doemt deze realiteit bijzonder zichtbaar op. Meertaligheid betekent voor de Dakarois een levendig spel van constant veranderende identiteitsposities. Een spel waarin ze actief hun identiteiten vormgeven en er dagelijks tussen bewegen.

© Eline Versluys

door Eline Versluys

16

Page 17: Verrekijkers 2

het Frans, de officiële taal van Sene-gal, aangeleerd op school en gebruikt in officiële situaties als bankbezoeken of formele werkomgevingen.

Wie is er bang van de Lebous?

Wanneer je een tijdje in Dakar rond-wandelt en met de Dakarois palavert, wordt al snel duidelijk dat elke taal ver-bonden is met bepaalde identiteiten. Een taal spreken is nooit een neutrale handeling. Je toont ermee wie je bent, of tenminste wie je op dat moment op die plaats met die mensen wilt zijn... Want taal stelt je ook in staat te spe-len met je eigen identiteit. Dat wordt zichtbaar als we naar de taalkeuzes van de jonge Yoffois kijken.

Een eerste belangrijk element in het ‘taalrepertoire’ van de Yoffois is het Lebou. Het Lebou wordt beschouwd als een soort deeltaal van het Wolof, dat er vooral van verschilt in uitspraak en woordenschat, iets wat wij dus een ‘dialect’ zouden noemen. En zoals bij vele dialecten gebeurt, zijn het vooral de oudere Lebous die nog het ‘echte’ Lebou kunnen spreken. De jongeren spreken er een soort afgezwakte vorm van, maar beweren toch dat ze zich kunnen onderscheiden van andere Senegalezen door hun accent.

Dit accent is echter iets dat ze bewust op bepaalde momenten bovenhalen. Een voor de hand liggende context zijn natuurlijk de gesprekken met de grootouders of andere ouderen uit de wijk. Dan spreken ze Lebou uit res-pect voor hun gesprekspartners die vaak moeite hebben om andere talen te verstaan. Maar ze halen hun etnisch dialect ook voor specifiekere doelein-den naar boven. Zo meten ze zich bij-voorbeeld een Lebou accent aan als ze op school lastig gevallen worden door klasgenootjes. Over zijn schooltijd vertelt Libasse: “Quand j’étais à l’école je parlais un peu lébou, parce que les gens ont peur des Lébous quoi” (Toen ik naar school ging, sprak ik een beet-

je Lébou, want de mensen zijn bang van de Lébous). De Lebous hebben in Senegal namelijk de reputatie een heel opvliegend en temperamentvol volk te zijn. Dit is trouwens merkbaar in de straten van Yoff, waar scheldwoorden bijna een vorm van begroeting zijn geworden... Voor de jongeren van Yoff dient deze taal dus heel opvallend om een bepaalde identiteit naar voren te schuiven. Met een Lebou-accent be-ginnen spreken is zoveel als zeggen “Zet maar een stapje achteruit, want met mij valt niet te lachen!”.

Dakar: kosmopolitisch cen-trum van het land

Een tweede taal waarvoor de jonge Yoffois dagelijks kunnen kiezen is het ‘wolof urbain’. Dit is de wetenschap-pelijke benaming voor iets wat voor de Dakarois zo evident is dat het geen specifieke term behoeft, namelijk het continu vermengen van Wolof en Frans. Wolof is zowat de ongekroonde officiële taal van Senegal. 80 procent van de Senegalezen spreekt het als eer-ste of tweede taal en het is de commu-nicatietaal bij uitstek voor gesprekken tussen Senegalezen van verschillende etnische oorsprong. Deze taal dient dus als basis voor het ‘wolof urbain’, waarbij ze wordt doorweven met een grote hoeveelheid Franse woorden. Hoewel de Dakarois er soms zelf be-namingen aan geven zoals ‘wolof im-

pur’ of ‘wolof flou’, is het bijna een on-bewust procédé. Het mengen is zelfs zo moeilijk te vermijden, dat er radio-spelletjes bestaan waarbij de deelne-mers moeten proberen vijf minuten lang ‘puur’ Wolof te spreken...

Deze mengtaal is het visitekaartje van de Senegalese stedelingen, en dan vooral die uit de hoofdstad Dakar. Net zoals in andere landen gaat het onderscheid stad-platteland gepaard met een heel arsenaal aan gerelateerde betekenissen en stereotypen. Plat-telandsbewoners zijn ‘traditioneel’, ‘conservatief ’ en ‘weinig onderricht’. Stedelingen zijn ‘modern’, ‘ruimden-kend’ en ‘sterk geschoold’. ‘Wolof ur-bain’ spreken is dus een manier om jezelf bij deze laatste groep onder te brengen en meteen alle positieve ei-genschappen ervan mee te pikken. In dezelfde redenering proberen vele Dakarois zo weinig mogelijk Frans in hun Wolof te mengen als ze op be-zoek zijn bij vrienden of familie op het platteland. Ze zouden immers niet als dat verwaand neefje uit Dakar willen overkomen!

Frans als ambigu markeer-punt

De taal die het grootste gamma aan identiteiten vertegenwoordigt, is die ene waarmee de Senegalezen nog steeds een ambigue relatie hebben:

Jongeren onder elkaar spreken Urban Wolof

© Eline Versluys

17

Page 18: Verrekijkers 2

het Frans. Ingevoerd door de koloni-ale overheerser sinds de zeventiende eeuw, werd ze geleidelijk aan eigenge-maakt door de Senegalezen en begon ze volwaardig deel uit te maken van hun taalrepertoire, hoewel de kolo-niale weerklank ervan nooit helemaal verdween. Dit zorgt ervoor dat je met Frans heel verschillende identiteitspo-sities kan innemen.

Uiteraard wordt Frans in de eerste plaats geassocieerd met onderwijs. De verschillende gradaties waarin de Se-negalezen het Frans beheersen, hangt in de meeste gevallen af van het aantal jaren dat ze op de schoolbanken heb-ben doorgebracht. Daarom ook zijn velen nogal terughoudend om Frans te spreken tegen een laaggeschoold ie-mand. Moussa bijvoorbeeld vertelt het volgende over zijn ooms: “Certains de mes oncles ne parlent pas français en dehors de la maison, surtout pas avec quelqu’un qui parle pas français par exemple” (Sommige van mijn ooms spreken geen Frans wanneer ze bui-tenshuis zijn, zeker niet met iemand die bijvoorbeeld geen Frans spreekt). Andersom kan je handig gebruik ma-ken van de taal voor praktische doel-einden, bijvoorbeeld om in de bank niet als een ‘onwetende’ behandeld te worden. Hierover zegt Libasse: “Tu sais, les gens, quand tu parles wolof

dans certains lieux, ils vont essayer de te diminuer quoi, mais si tu te mets à parler français, ils vont un peu te res-pecter” (Wanneer je Wolof spreekt op bepaalde plekken, zullen de mensen proberen om je te kleineren, maar als je Frans spreekt, gaan ze je een beetje respecteren). Frans spreken of het juist niet doen symboliseert dus vaak de keuze om wel of niet als een geschoold iemand te willen overkomen.

Een andere identiteitspositie die door middel van deze taal kan worden in-genomen is gebaseerd op de associ-atie met Frankrijk en de ‘Westerse wereld’. Iemand die Frans spreekt in Senegal loopt vaak het gevaar als een ‘assimilé’ bestempeld te worden. Frans spreken wordt dan gelijk gesteld met je als ‘Westerling’ voordoen, met alle gewoonten die daarbij horen, of zoals het in de woorden van Ndeye Ndiaye klinkt: “On se comporte comme des Français. Quand on salue on se fait des bises etcetera, on mange à table.” (We gedragen ons als Fransen. Wanneer we elkaar begroeten geven we elkaar kussen, etcetera, we eten aan tafel). De jongeren uit Yoff hebben vaak de nei-ging Dakar op te splitsen volgens dit criterium. Het stadscentrum wordt dan gezien als de woonplaats van zij die steeds Frans spreken en hun ‘Afrikaanse’ identiteit verloochenen.

De buitenwijk Yoff daarentegen is de plaats waar ‘authenticiteit’ hoog in het vaandel gedragen wordt, en waar er bijgevolg veel minder Frans gespro-ken wordt. De Yoffois benadrukken echter dat niet elke vorm van Frans spreken deze associaties opwekt: het hangt er van af hoe je Frans spreekt. Wat precies dit onderscheid bepaalt, is voor hen blijkbaar moeilijk om uit te leggen. In het algemeen heeft het iets te maken met het accent en de bij-horende houding. Gana vat het samen met de woorden “Nous, on sait faire la différence!” (Wij kunnen het verschil maken!). Je kan dus even goed Frans spreken en een heel andere identiteit naar voor brengen, die niets met Wes-terse assimilatie te maken heeft. Of zoals Ndeye Bakhaw het vol vuur uit-legt: “C’est pas parce que je parle fran-çais que je me comporte comme une Française ou que je réfléchis comme une Française!” (Het is niet omdat ik Frans spreek dat ik me als een Franse gedraag of denk zoals een Franse!). Met één taal is het dus mogelijk ver-schillende identiteiten op de voor-grond te schuiven: een halve Wester-ling of een authentieke Senegalees, het kan allemaal!

Spelende stad

De mengelmoes aan talen in Dakar vertegenwoordigt dus een al even kleurrijk spel van associaties en iden-titeiten. Niet enkel is een taal spreken steeds gelijk aan het innemen van een bepaalde positie, elke taal illustreert op zich nog eens een waaier van iden-titeiten. Spreken in Dakar is dus con-stant kiezen wie je wilt zijn: de mo-derne stedeling, de geduchte Lebou, de ‘assimilé’, de randstadbewoner, de authentieke Senegalees, enz. Tussen de zigzaggende bussen en de wrie-melende straatventers door maken de inwoners van de stad dagelijkse bewe-gingen doorheen dit brede repertoire van talen en een nog veel bredere keu-ze aan identiteiten.

Bij familiale ontmoetingen wordt het Lebou bovengehaald

© E

line

Vers

luys

18

Page 19: Verrekijkers 2

“Je bent verwend”, stelde een naast familielid zonder enige vorm van afgunst toen ik werd uitgewuifd aan de B-gate

van Zaventem. Het was een zonnige vrijdagmiddag en enkele uren later zou ik mogen inschepen in een nieuw avontuur; een avontuur waarbij de driehoek Brussel-Kaapstad-New York voor drie weken zou verworden tot mijn persoonlijke speeltuin. Ja, ik was verwend.

Verwend dus wel, maar echt voorbereid? Nee, dat niet: veel op-zoekwerk over deze wereldsteden was er aan deze trip name-lijk niet voorafgegaan. Ik troostte me met de herinnering aan enkele USOS-discussies waarbij de vraag gesteld werd of we onze exposure-studenten überhaupt wel zouden moeten voor-bereiden op hun trip naar het Zuiden. De reden voor dergelijke opvatting lag in een bezorgdheid onze studenten misschien te overinformeren, waardoor de beoogde clash of civilizations zou uitblijven of in het beste geval de geschiedenisboeken zou in-gaan als een onopvallend en onbelangrijk achterhoedegevecht. Praktische bezwaren waaronder veiligheidsoverwegingen alsook de overtuiging dat een perfecte voorbereiding niet bestaat en er dus voldoende clash-ruimte overblijft, vormden de belangrijk-ste redenen om dergelijke invulling aan de voorbereiding niet te geven.

Daar vertrok ik dan, zonder enig referentiekader voor Kaapstad of New York, enkel gepakt en gezakt met mijn eigen achtergrond als Antwerpenaar, Vlaming, Belg, … de puurste ervaring tege-moet. Ze zeggen altijd dat het contact met een andere cultuur je meer doet nadenken over je eigen achtergrond. Wel, ze hebben gelijk: wij zijn taalpuristen, muggenzifters, kommaneukers!

Het ligt misschien aan de specificiteit van onze Belgische ge-schiedenis die haar gevoelige taaltentakels nog steeds uitspreidt tot in het heden, en alarm slaat wanneer een lid van de ko-ninklijke familie een baby aanspreekt met ‘vrouwtje’ of een Vlaams politicus geen liaison maakt in nous en avons marre de ces transactions. Misschien heeft het te maken met de pietlut-tige omvang van ons Nederlands taalgebied waardoor we vrezen

economisch en sociaal in de verdrukking te geraken wanneer we in deze geglobaliseerde tijden niet kunnen meelippen met de machtige talen der aarde. Of misschien is het gewoon de acade-mische Antwerpse omgeving waarin ik momenteel vertoef, en waarbij het van intellectuele présence getuigt elke letter kaars-recht te zetten.

Welke van de drie redenen het ook zij en welke van de drie be-volkingsgroepen ik respectievelijk met deze aanklacht ook zou viseren, noch de Afrikaners noch de Yankees kennen een der-gelijk taalpurisme. In Zuid-Afrika, en zoals ook duidelijk in de gelauwerde film ‘Totsi’ naar voren kwam, experimenteren jongeren in de townships duchtig met hun rijk gamma aan ta-len door in één en dezelfde dialoog constant te switchen tussen Zulu, Xhosa, Afrikaans en Engels. In New York, de Big Ap-ple aan de Oostkust van de VS –hetgeen we als Europeanen toch gemakkelijk associëren met een monolithisch Engelstalig blok– hoef je niet perfect Engels te kunnen om mee te dingen in de strijd om een arbeidsplaats. Het betreffen hier trouwens niet altijd onderbetaalde jobs als afwasser, portier of barman; maar eveneens middenkaders wier Babylonisch gebazel mag reiken tot op het 46ste van de Times Square Toren. En voor wie zou denken dat taalpurisme nodig is om in de academi-sche wereld te overleven, heeft het ook mis: “Your English is just fine” werd mij geantwoord toen ik opmerkte dat een bezoek aan de London School of Economics mij tevens goed van pas zou komen om mijn taalvaardigheid wat op te vijzelen. En voor de slechte verstaander, dit Engels is niet steeds zo fijn.

Echter, begrijp me niet verkeerd: een eloquente uiteenzetting alsook een mooi stilistisch schrijfsel zijn een ware verlichting voor de geest. Daarnaast is enig taalpurisme niet misplaatst waar misverstanden met kleine en vooral grotere gevolgen kun-nen opduiken. En als laatste wil ik je gerust meedelen dat ook ik me meermaals schuldig maak aan uitingen van Vlaams taal-purisme, een taal die ik meen wel te beheersen. Edoch, trop is te veel en te veel is trop.

WIM MARIVOET

MEER LEZENover de verwevenheid van taal en identiteit in Dakar

E. Versluys (2005) Challenging power: language attitudes and pragmatism in contemporary Dakar. In: Lodz papers in pragmatics 1, pp. 223-241.

E. Versluys (te verschijnen in 2007) The notion of exclusion in the language at-titudes of young Dakar urbanites. In: T. du Plessis, P. Cuvelier, M. Meeuwis & L. Teck (Eds.) Multilingualism and exclusion. Pretoria: Van Schaik.

TROP IS TE VEEL EN TE VEEL IS TROPCOLUMN

© Eline Versluys

Page 20: Verrekijkers 2

Het is al half negen ’s avonds als ik in het donker aankom bij het ap-partementje waar Björn met zijn vriendin Nuria en hun driejarige zoontje Sem van het gezinsleven geniet. Op dit eerder late uur had hij gehoopt zijn ò zo nieuwsgieri-ge zoon reeds in bed gemanoeu-vreerd te hebben, maar helaas. De kleine spruit voelde het in zijn vingertipjes aan dat er bezoek op komst was. Zoonlief belandt dan toch in bed en wij beginnen aan het interview. Bij het afspe-len van de cassette hoor ik op de achtergrond af en toe een vrolijk stemmetje opduiken…

Björn zag het levenslicht op 11/11/1975 en bracht zijn jeugd door in Bazel. Nee, niet in Zwitserland maar gewoon aan de overkant van de Schelde op de boerenbuiten. In 1996 ging hij met USOS op inleefreis naar India. Op dat moment was hij kandidaat germanist aan de UA.

Weet je nog waarom je besloot om op inleefreis te gaan?

Björn Cuypers: Ik heb heel mijn jeugd in een dorp gewoond en ineens kwam ik in een stad terecht met een waaier aan nationaliteiten en culturen. Daar-door is mijn belangstelling gewekt, denk ik. Bazel ligt slechts op 15 km van Antwerpen maar het is wel het Waasland en dat is echt een ander cul-tuur (lacht even). Eerst was ik vooral geïnteressseerd in Afrika, maar toen ik lucht kreeg van die inleefreis naar India voelde ik me daar ook direct tot aangetrokken. Ik zong bij het univer-sitair solidariteitskoor Amahoro en kende professor Steven Geukens die toen de inleefreizen voorbereidde.

Terugblik op een inleefreis...Een interview met Björn Cuypers

Hoe is de voorbereiding ver-lopen?

BC: Die was heel aangenaam maar tegelijk vond ik die aanloop ook te lang duren. Tegen begin maart dacht ik toch wel: “Laten we nu gewoon ver-trekken en er niet verder over lullen!” Ik wilde het avontuur eindelijk echt beleven. Bovendien had ik altijd het gevoel dat hoe goed je jezelf ook zou voorbereiden, het toch anders zou uitdraaien dan verwacht. Je kunt zo’n ervaring niet op voorhand rationeel bevatten en beheersen. Je moet dáár zijn om het allemaal mee te maken. Ik heb het nu meer over het emotionele aspect van de reis. Ik herinner mij dan ook vooral één hoop emoties ge-durende die reis: angsten, droefheid, verbazing, noem maar op.

Vertel dan eens over de in-leefreis zelf. Wat herinner je

je er nog van?

BC: Heel veel eigenlijk. Ik was juist 20 geworden en kwam net onder moe-ders vleugels vandaan. Ik was echt nog een kind en plotsklaps zat ik in India. Ik herinner me hoe ik de eerste avond in mijn bed lag en in de verte

een vliegtuig hoorde overvliegen. Toen heb ik gedacht: “Ik wou dat ik erop zat. Ik wil terug!” Het was een serieuze cultuurschok, direct na aan-komst in Delhi al. Je had je een jaar intensief voorbereid en de verhalen als “je gaat zien dat je eraan komt en die taxichauffeurs staan er allemaal te wachten en die willen je allemaal in hun taxi” ken je al op voorhand. Maar als je daar staat, dan is het zó overwel-digend. Het gebeurt gewoon allemaal echt. De cultuurschok in Calcutta was nog ééns zo groot en toen waren we al vijf à zes weken verder. Mochten we direct van België naar Calcutta gevlogen zijn, dan denk ik dat ze mij bij wijze van spreken hadden mogen afvoeren.Vooral het gevoel van controleverlies was schrikwekkend. Indiërs knikken bijvoorbeeld niet ja, maar ze schud-den met hun hoofd en zeggen dan ‘heu’. Dat is iets waaraan ik nooit ge-wend geraakt ben. Je blijft denken “aha, ’t is nee, of nee, ’t is ja”. Tijd is daar een heel rekbaar begrip. ‘Indian stretchable time’ zeggen ze. Afspra-ken maken, vergeet het maar! Mensen komen niet, of komen 3 uur later en schamen zich er ook niet voor. Je moet

© Björn C

uypers

door Dieter Wijffels

20

Page 21: Verrekijkers 2

die drang naar controle leren loslaten, anders word je gek. In de dorpen was het rustiger. Je had er minder last van het overweldigende effect van de veel-heid aan mensen en de opdringerige verkopers. Uiteindelijk is de verwar-ring wel geminderd. In Calcutta ben ik zelfs op m’n eentje beginnen rond-wandelen. Dat waren misschien de eerste tekenen van aanpassing.Bovendien voelde ik me niet hele-maal thuis in de groep, ik kon er met niemand echt serieus praten. Er was wel één persoon tijdens de voorbe-reiding waar het mee klikte, maar die had tweede zit en kon niet meegaan. Daarom heb ik zo massaal veel brie-ven geschreven, denk ik.Ik heb mezelf daar rijk gevoeld. Zo zijn we een zeldzame keer op restau-rant gegaan. Wanneer je buiten komt staan er 3 te bedelen of dan duwen ze zo’n gemutileerde arm in je gezicht. Je hoorde verhalen van mensen die ex-pres verminkt zijn om te bedelen. Ik herinner mij een beeld van een jonge-man met elefantiasis of ‘olifantenvoe-ten’. Hij had een voet die enorm groot was, dik en blubberig. Blijkt dat die ziekte heel gemakkelijk te genezen is, maar ze laten hem zo rondlopen om-dat het goed opbrengt. Daar kon ik niet bij, nog altijd niet.”“Ook de hardheid van het kastensy-steem is iets wat ik nog altijd niet goed begrijp. Het draait rond karma: je bent zo geboren. Ben je arm dan heb je vroeger iets misdaan. Je hoeft je niet schuldig te voelen omdat je rijk bent,

dat is je lot. Het leek alsof die men-sen dat zelf allemaal niet zo rampza-lig vonden, heel raar. Wij hebben het geluk gehad om iemand te ontmoeten die heel erg rijk was, zodat we ook het rijke leven in India leerden kennen. Dan rijd je ineens in een auto met air-co en chauffeur naar de golfclub. Het ene moment zie je een patissier zoals hier, met alles erop en eraan, terwijl 5 meter verder mensen zitten te rom-melen in het vuilnis en zich staan te wassen in de goot.Daardoor ben ik van een groot schuld-gevoel afgeraakt. India is rijk maar de rijkdommen zijn zeer slecht verdeeld. Ik zag ook ‘rivaliserende’ ontwikke-lingsprojecten met elkaar wedijveren om zoveel mogelijk dorpjes te contro-leren. Voorheen had ik er een enorm naïef beeld van. Ik heb ook geleerd dat rijkdom bijzonder weinig kan voorstellen, als ik zag hoe de mensen in kleine dorpjes met weinig gelukkig waren en rust en eenvoud uitstraal-den. Ik voelde me zelf toen heel arm. Ook in de gastfamilie heb ik heel veel warmte ervaren. De mensen behan-delden mij als hun zoon. Achteraf merk je wel dat ze iets probeerden los te krijgen, maar die warmte was niet fake.

Weet je nog hoe je je voelde bij je terugkeer in België?

BC: Ik had het gevoel terug te komen in een leeg land. Op het vliegtuig kre-gen we een broodje met kaas, ik denk niet dat er ooit een broodje met kaas

mij beter heeft ge-s m a a k t . Die reis is nog heel lang b l i j v e n plak ken. Zo ver-vreemd ik mij in het begin gin-der voel-de, zo ver-v r e e m d voelde ik

mij achteraf terug thuis. Dat is pas overgegaan in de lente van het jaar na-dien toen ik op Erasmus ben gegaan naar Duitsland. Dat was een nieuwe stap in mijn leven. Ik herinner mij ook hoe gedreven ik was om mijn dia’s te laten zien aan familie. Ik stroomde ervan over. Dan schrok ik wel van de desinteresse bij heel wat mensen.

Zou je durven stellen dat die inleefervaring in India een

rol heeft gespeeld in je verdere le-ven?

BC: Ik ben als kind vertrokken en een pak volwassener teruggekomen. Maar als ik eerlijk ben, is het niet alleen die reis die me naar meer volwassenheid heeft gebracht. Na de inleefreis ben ik nog beginnerscursussen Hindi, Swa-hili, Afrikaans en Fins gaan volgen. In 1999 volgde ik een cursus ontwikke-lingssamenwerking van het toenma-lige ABOS. Zo rijpte het plan om op een ambassade te gaan werken. Noem het een drang naar het exotische. Alle examens voor kanselier heb ik met succes afgelegd maar na mijn sollici-tatiegesprek werd ik echter niet aan-genomen. Achteraf bekeken was ik er gewoon nog niet klaar voor. Vlak na thuiskomst vond ik de reis trouwens te zwaar en te emotioneel, maar nadat de vermoeidheid was wegeëbd en mijn darmen terug in orde waren, begon er iets te kriebelen. Toen ik eindelijk was uitgestudeerd, ben ik niets gaan doen met mijn diploma’s. Ik heb mijn rijbe-wijs voor vrachtwagenchauffeur be-haald en drie jaar in de haven gewerkt met interimcontracten. Tussendoor heb ik telkens reizen gemaakt, o.a. naar Zuid-Europa, Slovenië, Marok-ko, Kenia en de V.S. In feite heb ik 3 jaar gereisd.Voor mij was Kenia het meest ont-spannen, zeker als je spreekt over op straat wandelen en aangeklampt wor-den door verkopers. In India moet je ze letterlijk van je afkloppen. Als je in Kenia niet dadelijk meewerkt, zeggen ze “bye bye friend” en ze zijn weg. Ik herinner mij wel dat Marokko heel erg kon tippen aan India. Daar ervoer ik terug dat benauwende gevoel, het © Sam Tiest

21

Page 22: Verrekijkers 2

naar de strot grijpen.

Denk je dat je met al je er-varingen ondertussen beter

kunt omgaan met iemand die anders is dan jij?

BC: Dit is een vraag waar ik moei-lijk op kan antwoorden, want ik kan me simpelweg niet voorstellen wie ik zou geworden zijn zonder al die erva-ringen. Als ik kijk naar wie ik ervoor was, denk ik dat ik vroeger geen idee had van hoe verschillend mensen wel kunnen zijn, terwijl ik me daar nu wel meer bewust van ben. Ik kom bijvoor-beeld uit een mentaliteit van hard wer-ken en niet omzien waardoor je vaak weinig kunt genieten en dat botst wel eens met mijn Antwerpse vriendin die veel meer aandacht heeft voor het ge-not in de kleine dingen van het leven. Ook het cultuurverschil tussen mijn collega’s op Open School enerzijds en mijn collega’s bij het transportbedrijf – waar ik nog altijd werk – anderzijds, lijkt soms onoverbrugbaar. Op Open School weet iedereen wel van de an-dere job, maar bij het transportbedrijf heb ik heel lang verzwegen dat ik les geef aan migranten en anderstaligen. De Vlaams Belang-stemmers zijn er vrij talrijk. Bij persoonlijke gesprek-ken hoor je trouwens positievere ver-halen over hun contacten met ‘bui-tenlanders’, die ze echter voor elkaar lijken te verzwijgen. Ondertussen werk ik daar al vier jaar en noemen ze me grappend ‘de schoolmeester’.

Hoe ben jij bij Open School terecht gekomen?

BC: Ik was het beu om na elke reis weer van nul te moeten beginnen en wilde wat meer stabiliteit in mijn le-ven. Op de Dageraadplaats bezocht ik dikwijls de nachtwinkel van een Bengali. Hij volgde Nederlandse les en op een dag vroeg hij me om hem te helpen met zijn huistaken. Ik heb daar vele avonden doorgebracht en zo rijpte het idee om les te gaan geven. Heel toevallig ben ik bij Open School terecht gekomen en werk daar nu al zes jaar. Naast mijn diploma germaan-

se, hebben vooral mijn ervaringen als arbeider en als wereldreiziger mij aan deze job hebben geholpen, denk ik. In samenwerking met de VDAB geef ik een vooropleiding Nederlands. Ik werk graag met mensen die een doel hebben in hun leven en erg ge-motiveerd zijn, dan ga ik er ook 100 procent voor. Mensen mogen laagge-schoold zijn, maar ik wil vooruit met mijn klassen. Mijn grootste passie is lesmateriaal maken en optimaliseren. Dat vraagt veel inlevingsvermogen.

Hoe is het contact met je cur-sisten?

BC: In het begin was ik heel sterk bezig met de afkomst van de mensen. Mijn benadering trachtte ik aan te passen aan hun mogelijke achtergrond. Nu weet ik soms van mijn cursisten niet meer welke nationaliteit ze hebben en zie hun andere kleur ook niet meer. Ik focus me meer op de persoonlijkheid: wie heb ik voor me, wat voor een mens is het, is hij leergierig, spontaan, ge-remd? Het probleem was dat ik soms zo betrokken raakte bij hun proble-men dat het me volledig ontwrichtte. Zo was er een Nigeriaanse die bij Pay-oke zat omdat ze recht uit de prostitu-tie kwam. Zij werd achtervolgd door mensensmokkelaars. Ik heb van alles voor die vrouw gedaan en ben toen bijna kopje onder gegaan. Daarom heb ik moeten leren me af en toe om te draaien en gewoon naar huis te gaan, al wil ik soms wel eens gewoon met die mensen een pint gaan pakken om naar hun verhalen te luisteren. Die ra-ken mij nog steeds heel sterk en soms sleur ik die er ook uit. Vooral als ik merk dat er iets hen belemmert om bij te leren. Dat helpt vaak. In het begin voelde ik mij eerder een inleefreiziger, terwijl ik nu meer een professionele rol heb aangenomen. Ik tracht mijn cursisten mee te nemen in de stroom van een job zoeken, het solliciteren en

op die manier probeer ik een coach te zijn. Een coach bij het overleven en meedraaien in onze maatschappij. Nu zijn mijn cursisten wel vaak mensen die zich al redelijk kunnen handha-ven, die al redelijk vertrouwd zijn met onze leefregels.

Ken je ondertussen de over-tuigingen en gevoeligheden

van je cursisten?

BC: Grotendeels, het zit er zo inge-bakken dat ik er vaak niet meer over nadenk. Ik merk dat ik nu meer res-pect heb voor de eigenheid van de mensen en hun culturele achtergrond. In het begin kon ik zware discussies uitlokken. Daar ben ik wel voorzich-tiger in geworden omdat ik me begon af te vragen of dit wel veel zoden aan de dijk zette. Vaak zijn het gewoon meningen die tegenover elkaar staan en die met elkaar beginnen te bot-sen. Als ik nu voel dat cursisten niet open staan voor elkaar, dan breek ik het gesprek af en ga ik verder met de les. Tussen cursisten ontstaan immers vaak misverstanden door de beperkte beheersing van de taal. Door hier les te geven blijf ik wel in contact met hun realiteit. Ik heb hier geleerd om hen als gewone mensen te zien, ook de il-legalen, met een persoonlijke leefwe-reld en gevoelens zoals jij en ik.”

Heb je het gevoel in een in-terculturele samenleving te

leven?

BC: Mijn antwoord is ja en nee. Soms heb ik het gevoel dat de verschillende culturen naar elkaar toe aan het groei-en zijn en soms totaal niet. Enerzijds zijn er eilandjes waarin verschillende culturen of volkeren zich gaan con-centreren – hoewel zoiets ook bestaat binnen de verschillende lagen van de Vlaamse bevolking. Anderzijds sta ik er soms versteld van hoe herkenbaar en Vlaams mijn cursisten kunnen zijn. Dan lijken ze perfect geïntegreerd tot je binnen een andere context met hen in aanraking komt en weer merkt dat ze erg ver van je staan.

“Soms raakte ik zo betrokken bij hun problemen dat het me

volledig ontwrichtte.”

22

Page 23: Verrekijkers 2

Allochtonen hebben vele redenen om Nederlands te leren, maar soms maken de autochtonen het hen niet makkelijk.

Voor dit artikel heb ik een kleine rondvraag gedaan bij de heterogene groep buitenlanders in Antwerpen. Ik was op zoek naar hun motivatie om de lessen Nederlands te volgen. Zelf behoor ik ook tot deze categorie en mijn beweegredenen om me in te schrijven voor een cursus Nederlands verschillen niet veel van hetgeen ik allemaal van mijn medecursisten heb gehoord.

In oktober 2005 ben ik aangekomen in België om mijn stu-dies voort te zetten aan het Instituut voor Ontwikkelings-beleid en -beheer aan de Universiteit Antwerpen. Ik zag me algauw genoodzaakt een job te vinden om een deel van mijn leefk osten te fi nancieren en dat was een zaak waar mijn Frans me niet bij kon helpen. Dat was een ontnuchte-ring aangezien ik ervan overtuigd was dat, vermits België een tweetalig land is, ik me ook in Vlaanderen zou kunnen behelpen met het Frans. Ik heb dus de raadgeving gevolgd van een dame bij het interimburo en zo ben ik een van de deelnemers van de lessen Nederlands voor anderstaligen geworden.

Wanneer ik de gesprekken met mijn vrienden overloop, valt het me op dat hun motivatie zich op vijf gebieden si-tueert: de communicatie met de administratie begrijpen, integratie bevorderen, een nuttige vrijetijdsbesteding, hel-pen in de zoektocht naar werk en tot slot, soms doet men het gewoon voor het geval het later nog eens van pas zou komen . Kortom, men heeft de hoop dat kennis van het Nederlands gaat helpen om hier in Vlaanderen een leven op te bouwen en met dit doel voor ogen is men bereid gro-te inspanningen te leveren.

Toch was ik erg verbaasd dat er ook mensen zijn die hier al lang wonen, maar jammer genoeg nog niet veel Neder-lands kunnen. Een Marokkaanse vriend, wiens naam ik niet zal vermelden, woont hier al 27 jaar, maar is nog maar net met de lessen begonnen. Hoe komt het dat er voor veel nieuwkomers nog steeds een hoge drempel bestaat om de Nederlandse taal te leren? Ik vroeg me af hoe mijn vriend zijn leven in België ziet en waarom hij niet meer moeite heeft gedaan om zich te integreren.

Veel mensen hebben immers integratie aangehaald als hoofdreden om aan de lessen te beginnen. Nochtans ben ik niet helemaal zeker dat dit zin heeft , want er bestaat een groot verschil tussen het Nederlands meester zijn en jezelf geïntegreerd weten. Een Congolees die ik ontmoet heb, vertelde me dat hij perfect Nederlands spreekt, maar toch nog beschouwd wordt als ‘niet geïntegreerd’ omdat hij zich beweegt in zijn eigen culturele middens en er grotendeels dezelfde levenswijze op nahoudt als op de dag dat hij voor

het eerst voet zette op Vlaamse bodem. Volgens hem wor-den de meesten waarmee hij de lessen volgt, beschouwd als niet geïntegreerd zodat het moeilijk wordt voor hem om zich voor te stellen wat integratie dan wel is. Boven-dien klaagt hij dat hij in zijn voortdurende inspanningen om contacten te leggen, steeds wordt geconfronteerd met Vlamingen die enkel willen weten: “Wanneer keer je te-rug naar je land?” Die vraag is ongetwijfeld een zeer goed-bedoelde blijk van interesse, maar dit komt erg vijandig over.

Misschien heeft men mijn Marokkaanse vriend niet vol-doende gemotiveerd om Nederlands te leren. Buitenlan-ders zijn door de regel immers veroordeeld tot handenar-beid, zelfs als ze over een hoog diploma beschikken. Deze fysieke jobs vereisen geen vergevorderde kennis van het Nederlands en zo wordt het leren van de taal bijkomstig omdat men zonder veel problemen een leven kan opbou-wen terwijl men anderstalig blijft (Engels of Frans). Bo-vendien hebben sommigen me toevertrouwd dat de lessen voor hen een verlies van tijd betekenen vermits ze het Ne-derlands te moeilijk achten en ze geen partners vinden om mee te oefenen omdat de Vlamingen naar hun mening erg gesloten zijn. Zij haken dan ook af en hopen een job te vin-den die geen kennis van het Nederlands vraagt. Degenen die wel volhouden, doen dit in de hoop om ooit een goede baan te vinden waarvoor je Nederlands moet kunnen pra-ten. Nochtans zijn er ook mensen die dit ‘tijdsverlies’ met open armen verwelkomen. Ik was zeer verbaasd om een Congolees te ontmoeten tijdens mijn klein onderzoekje die de lessen volgt in twee verschillende centra. Hij ver-telde me dat hij thuis niets om handen heeft . De lessen zijn voor hem een welgekomen afl eiding terwijl hij wacht op een meer zinvolle tijdsbesteding.

Wat mezelf betreft , ik ben zeer opgetogen over het feit dat ik me zowel in Vlaamse als allochtone milieus begeef. Zo krijg ik een min of meer evenwichtig beeld van deze sa-menleving. Ik laat me dus niet ontmoedigen door zij die dit integratieparcours eerder hebben doorlopen en ge-frustreerd zijn geraakt. Ik geloof nog steeds dat er iets te winnen valt bij het contact met de autochtonen, maar ik betreur het dat sommigen ons niet aanmoedigen om hun taal te leren. Bij het beginnen van de lessen, hebben som-migen me dit gewoonweg afgeraden. Ze argumenteerden dat het geen zin zou hebben daar het Nederlands slechts op enkele plaatsen in de wereld wordt gesproken. Gelukkig heb ik volhard en mijn eigen weg gevolgd.

Jérôme Nkuna Bungi (vertaald uit het Frans door Tobi Lancsweert)

Opiniestuk NT2 DO

SSIER

Page 24: Verrekijkers 2

“THEY ARE MANY, THEY ARE ONE”Je houdt het niet voor mogelijk, hoe vals een mens kan zingen. Zo vals dat rillingen over de rug rollen en haren rechtop gaan staan. Het is grappig dat ik zo ver moet reizen om dat te ontdekken. Zo ver in Indonesië: het land van onmetelijke eilanden en tegenstellingen, van honderden etniciteiten, talen en identiteiten. Indonesië, land van muzikaal gemartel…

Indonesië is zo uitgestrekt dat je het aantal eilanden bijna niet kan tel-

len. Het is een gefragmenteerde ge-ografie die 5000 km kust bestrijkt en meer dan 300 etnische groepen ver-enigt. Een oud Javaans spreekwoord werd de nationale leuze vanaf de glo-rietijd van de Verenigde Oostindische Compagnie: “They are many, they are one”. De VOC maakte toen één rijk van al die diversiteit. Diversiteit, niet alleen in mensen en talen maar ook in landschap en natuur: van vulkanen en bergen over meren tot regenwoud. Niet moeilijk dat Indonesië een onge-lofelijke aantrekkingskracht uitoefent op allerhande reizigers. Het is een

paradijs voor rugzaktoeristen, inleef-reizigers, surfers, religieuze pelgrims, jonggehuwden… Ze zijn even divers als Indonesië zelf.

Ik was op zoek naar de Aziatische cul-tuur. Ieder continent heeft toch een andere geur, smaak, zicht, gevoel, le-ven? Dus waarom niet eens een land opzoeken tussen de Indische en de Stille Oceaan. Met VIA vzw trok ik naar een dorp in de buurt van Sema-rang (Java). Geen toeristen, veel be-kijks en een goed bed bij de oma van mijn Indonesische opvang. Meer moet dat niet zijn. Ik zou samen met de Ja-vaanse Merdika en een aantal andere

“Pendhet Panembromo” is een klassieke Balinese dans. Andere dansen zoals “Kupu Kuwi” zijn moderne Javaanse dansen. De klassieke dansen beginnen altijd met een gebed tot God om te tonen dat de dansers heel gelovig zijn. Ze hebben meestal zachte bewegingen met veel beleefdheidsvormen en strikte voorschriften, zoals over de klederdracht van de dansers. De modernere dansen beginnen niet met een gebed en de bewegingen zijn veel energieker. Toch hebben ook zij een moraal te bieden zoals bij de volgende Dolonan-dans (speeldans). “Kupu Kuwi” verhaalt over een vlinder. Hij is een harde werker en keurt luiheid dus af. Een mooi voorbeeld dus voor de kinderen …

internationale vrijwilligers het Indo-nesische zelfvertrouwen bevorderen. Althans het zelfvertrouwen van de mensen in ons dorp. Sinds het regel-matige contact met zowel de westerse als de islamitische cultuur, geraken de traditionele culturen van Indonesië wat op de achtergrond. De eigenheid van het eiland Java met haar speci-fieke taal en dans maar ook die van de andere eilanden zoals Bali en Suma-tra, lijken meer en meer te vervagen tot de herinnering van dorpsoudsten. Jeans en rock, de hoofddoek en het Arabisch hebben hier immers een ho-ger aanzien.

De Saladin-fluit leidt de muziek © Lisbeth Jaspers

door Lisbeth Jaspersmet dank aan Merdika Oshin – meer info: [email protected]

KUPU KUWI

kupu kuwi (that butterfly)

kupu kuwi, takencupe (that butterfly, i want to capture it)

mung mabure ngewuhake (but its flight is confusing me – it’s hard to capture it)

ngalor ngidul ngetan bali ngulon(to the north, south, east and back to the west)

mrana mrene mung sak paran - paran (go there and here, wherever it wants)

sapa bisa ngencupake (who could capture it)

mentas menclok clegrok banjur mabur kleper(when it stops for just a few seconds before flying away)

Page 25: Verrekijkers 2

Hybridisatie of cultureel verval?

Niet dat een mix van culturen een probleem hoeft te zijn, vindt Merdika, want de traditionele cultuur haalde en haalt toch vooral het beste uit het contact met deze twee cultu-ren en zo komt ze er sterker uit. Merdika’s theorie van hy-bridisatie en kruisbestuiving van culturen – vergelijkbaar met de snijbloemen en fruitvliegjes – klinkt alvast heerlijk idealistisch. Anderen, zoals haar vader die professor is in oude Javaanse kunsten, zijn minder optimistisch. Feit is dat de mannen en vrouwen in het dorp hun eigen kunsten en uitingsvormen niet meer met trots uitvoeren. Wie heeft er nog interesse in de melodieuze landschapsbeschrijvin-gen van de Dangdut (zang), de ritmiek van de Gamelan (orkest) of de hectische sprongen van de Topeng (dans met maskers)? Bij de jongeren in Waikukun zijn er dat in ieder geval niet veel. Of toch: als er mensen uit Europa en andere landen in Azië mee willen doen met deze kunsten, is er misschien wél iets waardevols aan…?Inderdaad, zeg ik volmondig. Want al was het daar in het verre Indonesië met de zangers van de Dangdut, dat ik de ondraaglijke valsheid der menselijke stem leerde ken-nen, ik ben overtuigd van het belang van deze expressievor-men. De Javaanse melodieën klinken zo anders, zo niet-westers, zo niet-Europees, dat het een meerwaarde biedt aan mijn leefwereld. Het breidt de notenleer uit met ongekende toonverschillen en opeenvol-ging van noten, terwijl er oude verhalen worden doorverteld en veranderende landschap-pen beschreven. Het sociale karakter van het samenzingen is trouwens belangrijk: sámen wordt er gelachen en gemusi-ceerd met eenvoudige instru-menten.Minder eenvoudig zijn de in-strumenten van de Gamelan. Opzwepende ritmes en vier-kante klanken komen uit de grappige snaarinstrumentjes of de gong. De Saladin-fluit klinkt scherp boven de rest en leidt daarmee de muziek. Nadat ik vals heb gezongen en hard heb geblazen, moet ik mee dansen op het voortdra-vende ritme. Natuurlijk draai ik dubbel met mijn benen maar dat verhoogt juist de pret van alle kindjes en buren die ondertussen de repetitie kwamen volgen. Als de dans-stoet de volgende dag vertrekt naar het grote plein, geniet ik van de oude Indonesische mythen met de goede en slechte helden. De Terong zijn erbij gekomen: dansende maskerdragers die de mythische karakters uitbeelden. Ik zie de artiesten glunderen, omdat mijn blanke ik samen

met de andere vrijwilligers zo naarstig meedoe met hun muziek en dans. En dat is precies waarvoor we kwamen.

Doven laten deelnemen aan de Indonesische cultuur en identiteitsbeleving

Misschien jammer voor de dove studenten van Merdika die verderop in Umarang les volgen. Zij kunnen de muziek niet horen en er dus evenmin op dansen. Leerkracht Ida Ayu Putu Winursita, een Balinese dame, bevestigt dat de doven tot voor kort niet volledig konden deelnemen aan de Indonesische cultuur en identiteitsbeleving. Dansen is immers van jongs af aan belangrijk in het leven van elke Indonesiër. Op de eilanden moeten de meisjes en jongens al vroeg leren begrijpen wat de dans betekent. De dans zelf niet kunnen uitvoeren, vermindert het echte begrip en res-pect voor de dans. Waardoor de dove zelf ook weer een stukje minder respect en begrip krijgt – bovenop de stem-pel van minderwaardigheid die gehandicapten al hebben. Omdat Ida Ayu overtuigd is van de intelligentie en het inle-vingsvermogen van de doven, besloot ze hen les te geven in

Balinese dans. Hiermee wou ze hen de kans geven om dat stuk identiteit en eigenwaarde terug te winnen. De Balinese dans “Pendhet Panembromo” is niet meteen de gemakkelijkste dans.

De muziek waarop gedanst wordt, heeft geen beat die het ritme van de bewegingen aan-geeft. Daardoor is het al moei-lijk genoeg voor horenden. Toch kunnen de doven mee-dansen op de melodie van de muziek, dankzij de pedagogi-sche technieken van Ida Ayu. De leerkracht doet de bewe-gingen voor en laat hen dansen voor een spiegel. Zo kunnen ze zelf zien wat er beter moet, hoe

het vloeiender kan. Via hun voeten voelen ze de trillingen van de luide muziek en wordt hun gevoel voor motoriek veel sterker. Ida Ayu maakt zelfs nieuwe tekens in gebaren-taal voor de verschillende dansbewegingen (zie p. 26). Het verwondert dus niet dat haar studenten een stedelijke inter-scolaire danscompetitie wonnen. Ondertussen verdienen ze regelmatig wat zakgeld door hun optredens. Zo is de cirkel rond, want dat geeft hen de kans om hun opleiding verder te zetten en hun hogere gezondheidskosten te betalen. Niet alleen een creatieve manier om dans bij de doven te brengen dus, maar ook om hun sociale status te verhogen en tege-lijk een stuk traditionele cultuur te bewaren. Het geeft een extra dimensie aan de leuze “They are many, they are one”.

Felle kleuren, fiere mannen en mystiek

25

© Lisbeth Jaspers

Page 26: Verrekijkers 2

Gebaren en taal

Ook in Indonesië wordt gebarentaal gebruikt natuurlijk. Dat zijn niet dezelfde gebaren als de Nederlandse. Neder-landse gebaren zijn zelfs niet altijd identiek met de Vlaam-se. Gebarentaal is immers een op zichzelf staande taal, die een eigen grammatica en een eigen lexicon heeft – los dus van het Nederlands zelf. Bij gebarentaal wordt in tegen-stelling tot gesproken taal ge-communiceerd in de ruimte (plaats van het gebaar en be-weging) en met het lichaam (‘meerkanaligheid’ d.m.v. handvorm, oriëntatie van de hand, gelaat, mond…). Die kanalen geven allemaal hun eigen grammaticale informatie. Gebarentaal heeft een ei-gen gebarenschat, met heel wat gebaren voor abstracte be-grippen zoals april, naast de ‘gemotiveerde’ gebaren die het bedoelde concept uitbeelden zoals fiets (zie afbeelding). Er bestaan zelfs dialecten. Die lopen in Vlaanderen geogra-fisch ongeveer gelijk met de dialecten in de vijf Vlaamse provincies.Gebarentaal is dus even belangrijk in de identiteitsvor-ming voor doven als gesproken taal voor horenden. Het is

niet alleen hun vorm van contact met de ander, het geeft hen een plaats en identiteit binnen een gemeenschap. “Doofheid brengt een unieke taal en cultuur met zich mee, een verenigingsleven, zelfs een speciaal soort humor”, zo verwoordt de organisatie ‘Cultuur voor Doven’ het. Geba-

rentaal werd bijvoorbeeld lang verboden op gewone scholen. In 1880 vond het internationale congres voor dovenonderwijzers in Milaan dat spreektaal prioriteit moest krijgen bij onderwijs aan doven “we-gens de ontegenzeggelijke superioriteit van het woord boven gebaren”! Dat leidde tot gebarentaal in het ge-heim, vaak gestrafte dove kinderen en een minder-waardigheidscomplex bij

de doven. Gebarentaal wordt door onderzoekers inder-daad beschouwd als een onderdeel van de culturele identi-teit van de doven, samen met het gezamenlijke bewustzijn, de eigen gedragspatronen, het besef van een gemeenschap-pelijke geschiedenis en een eigen sociaal netwerk met haar organisaties. Jammer dat de Vlaamse gebarentaal pas of-ficieel als volwaardige taal erkend werd in april 2006 (de Nederlandse in 2004).

Afbeelding uit “Nederlandse Gebarentaal en Vlaamse Gebarentaal: zussen of verre nichtjes?” van Trude Schermer en Myriam Vermeer-

bergen, in: Ons Erfdeel, jg. 47 (2004), nr. 4, p. 569-575

PrikbordMet andere woorden

‘Met andere woorden’ is een tentoonstelling over de taali-dentiteit en -diversiteit van de Antwerpenaars. Welke band hebben we met het Nederlands, het Antwerps en de andere talen die we spreken? De tentoonstelling daagt bezoekers uit om stil te staan bij de vraag hoe we omgaan met het Nederlands, met meertaligheid en anderstaligheid. Ont-dek het in Atlas vanaf 1 juni 2007. De tentoon-stelling zal vanaf 13 december 2007 ook te zien zijn in Permeke.

Tijdens de tentoonstel-lingsperiode vinden er verschillende activitei-ten plaats: taalwork-shops, geleide bezoe-ken, lezingen en een studiedag. Informatie randprogramma: www.antwerpen.be/atlas

De Bibliotheek van Babel

Bibliotheek Permeke opende op 23 april – niet toevallig de Werelddag van het Boek – als eerste openbare bibliotheek in Vlaanderen een heuse ‘Bibliotheek van Babel’.

Een mooie selectie uit de Vlaamse en Nederlandse lite-ratuur zal in zoveel mogelijk vertalingen ter beschikking worden gesteld van het leespubliek. Claus in het Pools? Gezelle in het Turks? Of Elsschot in het Duits? Vanaf nu kun je ervoor terecht in Permeke. Maar niet enkel aan de canon wordt aandacht besteed; ook jong opkomend talent zoals Dimitri Verhulst of Annelies Verbeke zal prominent aanwezig zijn op de boekenplanken.

De bibliotheek van Babel springt ook letterlijk in het oog. Om de aandacht van de bibliotheekbezoeker te trekken, worden de boeken bijgeplaatst in een speciaal hiervoor ontworpen kast, die door haar vormgeving verwijst naar de toren van Babel. Maar waar die toren alleen maar leidde tot spraakverwarring, geeft de Bibliotheek van Babel een aanzet tot meer wederzijds begrip en respect.

26

Page 27: Verrekijkers 2

Belgische ontwikkelingssamenwerking

stuurt vrijwilligers uitVrijwillige Dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking wil 100 jongeren op het terreinEind vorig jaar heeft België in het kader van de Vrijwillige Dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking de eerste jongeren uitgezonden naar verschillende partnerlanden. De Vrijwillige Dienst wil hen een eerste werkervaring geven in de sector van de ontwikkelingssamenwerking en, wie weet, op termijn bijdragen tot een nieuwe generatie van ontwikkelingswerkers.

Het was de minister voor Ontwik-kelingssamenwerking Armand

De Decker, die kwam aanzetten met het idee om jonge vrijwilligers uit te sturen naar projecten in de achttien partnerlanden van België. Hij was namelijk aangenaam verrast door de solidariteitsgolf onder jongeren na de tsunamiramp in Azië, maar hen uitsturen zonder enige vorm van op-leiding of begeleiding vindt hij geen gepast antwoord op de behoeften van de lokale bevolking. De minister wil inspelen op dit solidariteitsgevoel en jongeren een kader aanbieden om zich ten dienste te stellen van ontwik-kelingslanden. Door hen een eerste werkervaring op het terrein te geven, draagt België op termijn ook bij tot een nieuwe generatie van ontwikke-lingswerkers. Niet slecht, aangezien de gemiddelde leeftijd van de coöpe-ranten op het terrein ieder jaar toe-neemt en het steeds moeilijker wordt

om als jongere zonder ruime ervaring werk te vinden in de sector. De vrij-willigers moeten daarnaast bijdragen tot het sensibiliseren van de Belgische bevolking voor ontwikkelingssamen-werking.

De Vrijwillige Dienst voor Ontwik-kelingssamenwerking (VDOS) werd eind 2005 opgericht en de Belgische Technische Coöperatie (BTC) – het uitvoeringsorgaan van de Belgische ontwikkelingssamenwerking – rekru-teerde een jaar later de eerste vrijwil-ligers. Van de 405 kandidaten haalden er 55 de eindstreep. Op basis van de behoeften van het terrein werd aan 45 onder hen een functie aangebo-den. 36 aanvaardden deze functie en de eersten onder hen vertrokken in november 2006. De overige geselec-teerden voor wie niet onmiddellijk een geschikte functie gevonden werd, maken deel uit van een rekruterings-reserve. De bedoeling is om continu

Toelatingsvoorwaarden:

1. Nog nooit een bezoldigde activiteit uitgeoefend hebben in een land dat als ontwikkelingsland beschouwd wordt door het Comité voor Ontwikkeling van de Organisatie voor Economi-sche Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

2. Niet langer dan twee jaar gewerkt hebben binnen het kader van één of meerdere arbeidsovereenkomsten of met het statuut van zelfstandige; de periodes van tewerkstelling op basis van een overeenkomst voor tewerk-stelling van studenten worden niet in aanmerking genomen.

3. De Belgische nationaliteit hebben of onderdaan zijn van een ander land van de Europese Unie of van het Zwit-sers Eedgenootschap.

4. Minstens 20 jaar oud zijn.

5. Genieten van zijn politieke rechten en burgerrechten en voldaan hebben aan de dienstplichtwetten.

6. Van goed gedrag en zeden zijn.

7. Minstens in het bezit zijn van het Getuigschrift Hoger Secundair On-derwijs (GHSO), uitgereikt in België of als gelijkwaardig erkend door de bevoegde Belgische autoriteiten.

8. Met succes de algemene informatie-cyclus beëindigd hebben (residentiële opleiding over ontwikkelingssamen-werking die door BTC georganiseerd wordt).

© Josti G

adeyne

door Josti Gadeyne

27

Page 28: Verrekijkers 2

“Ik wil weten of ontwikkelings-werk iets voor mij is”Josti Gadeyne (24), die vier jaar geleden met USOS op inleefreis naar Nicaragua ging en het jaar nadien op thesisstage in hetzelfde land, maakt deel uit van de eerste zending van BTC-vrijwilligers. Ze werkt sinds eind november 2006 in een ontwikkelingsproject in Senegal, dat een duurzame toegang tot drinkbaar water voor 260.000 landelijke inwoners wil garanderen. Ze houdt zich bezig met het gegevensbe-stand, de website en het ontwikkelen van communicatie- en sensibi-lisatiemateriaal. Ze studeerde in 2004 af aan de Universiteit Antwer-pen voor de richting Politieke en Sociale Wetenschappen en behaalde een jaar later een diploma journalistiek aan de Lessius Hogeschool in Antwerpen.

“Het is altijd al een droom geweest, die meer vorm heeft gekregen door mijn inleefreis en thesisstage met USOS in Nicaragua. Ik houd ervan om me in te leven in een andere cultuur, maar lan-ger dan twee maanden ben ik nog niet van huis geweest. De Vrijwillige Dienst bij de Ontwikkelingssamenwerking geeft me nu de kans om werkervaring op te doen in de sector van de ontwik-kelingssamenwerking en om minstens één jaar in een ontwikkelingsland te wonen en te werken. Het is een uitdaging, ik wil weten of ont-wikkelingswerk iets voor mij is.”

“Hoewel ik aanvan-kelijk Latijns-Ame-rika als voorkeur had opgegeven, heb ik geen enkel ogenblik getwijfeld toen BTC een post in Senegal voorstelde. Ik had voor mezelf al uit-gemaakt dat het be-langrijker was om te kunnen vertrekken, een ontwikkelings-werker moet flexibel zijn en in verschillen-de culturen kunnen werken. En ik heb geen spijt van mijn beslissing. Hoewel ik

voor de eerste keer voet aan wal zette op het Afrikaanse continent voelde ik me er meteen thuis. Senegalezen zijn enorm gastvrij en tolerant, ik werd er met open armen ontvangen. Het heeft niet lang geduurd vooraleer één van de collega’s me uitnodigde bij hem thuis en ik volop kon beleven hoe het dagelijkse leven zich thuis afspeelt. De vrouwen brengen veel tijd door in de keuken om de dagelijkse portie rijst en vis te bereiden, waarna de hele

tussen de 55 en de 100 vrijwilligers op het terrein te hebben. De vrijwilligers worden ingeschakeld in projecten of programma’s die door BTC worden uitgevoerd. In een later stadium kun-nen de vrijwilligers ook ter beschik-king worden gesteld van de interna-tionale partnerorganisaties van de multilaterale samenwerking en de ngo’s. Het is niet de bedoeling dat de vrijwilliger taken vervult die een lo-kaal personeelslid zou kunnen uitvoe-ren, maar dat hij juist een meerwaarde betekent voor het project.

Selectie

Aanvankelijk worden er twee selec-ties per jaar georganiseerd, één in het voorjaar en één in het najaar. Daarna worden de posten bijgevuld naarge-lang het aantal vrijwilligers dat terug-keert. De vrijwilliger beschikt name-lijk over een contract van één jaar dat twee keer hernieuwbaar is.

De selectieprocedure duurt ongeveer vijf maanden en bestaat uit een pre-selectie op basis van acht voorwaar-den (zie kader), een schriftelijke proef door SELOR en een mondelinge proef door BTC.

Eens de vrijwilligers geselecteerd zijn en ze een post hebben gekregen, moe-ten ze in België een vorming volgen die twee weken duurt en hen voorbereidt op een nieuwe werk- en leefomgeving. Enkele onderwerpen die behandeld worden tijdens de vorming: kennis van jezelf, cultuurshock, logisch kader (dat de doelstellingen, beoogde resul-taten en activiteiten van een ontwik-kelingsproject structureert), gezond-heid, transversale thema’s van BTC,…

De vrijwilligers ondertekenen een ar-beidscontract met BTC en genieten een maandelijkse brutovergoeding van 1258,90 €. Daarnaast staat BTC hen bij in hun reis- en huisvestings-kosten en zorgt voor de nodige verze-keringen (overzeese sociale zekerheid, hospitalisatie, ongevallen etc.).

© Josti G

adeyne

28

Page 29: Verrekijkers 2

familie zich rond één schotel plaatst en ze met de rechterhand bolletjes rijst vormen – de linkerhand wordt gebruikt voor het toilet. Senegalezen hebben bovendien een goed gevoel voor humor en zelfs in de meest seri-euze of hachelijke situaties is er plaats voor een grapje. Ze hechten daarnaast een groot belang aan respect, iemand niet groeten is taboe. Het is dan ook niet verwonderlijk dat groeten in het Wolof, de meest frequent gesproken lokale taal, veel tijd in beslag neemt: je informeert naar het wel en wee van de persoon en zijn familie. Als je ie-mand groet schud je zijn hand, kus-sen is Westers. In het begin kwam het schudden van de hand mij koel over, maar hoe beter je iemand kent, hoe langer je zijn hand vasthoudt en hoe steviger de handdruk wordt.”

“Het project PARPEBA – Projet d’Amélioration et Renforcement des Points d’Eau dans le Bassin Arachi-dier – waar ik in terecht ben gekomen, is een groot infrastructuurproject dat tegen eind 2008 32 watertorens en een bijbehorend netwerk van leidin-gen en verschillende aftappunten wil realiseren. Het volgt ook de 21 sites van het voorgaande Belgische project op. PARPEBA is actief in drie regio’s – Diourbel, Fatick en Kaolack – met Kaolack als uitvalsbasis. Elke boorsite voorziet meerdere dorpen van drink-baar water en wordt beheerd door een gebruikersvereniging, ook wel ASUFOR – Association des Usagers des Forages – genaamd. De dorpe-lingen kiezen ieder jaar zelf de ver-tegenwoordigers die in het comité en uitvoerend bureau van de gebruikers-vereniging zetelen. De ASUFOR orga-niseert de verkoop van water: ze legt een prijs vast, sluit een contract af met de fontainiers die het water verkopen aan de publieke aftappunten, behan-delt de aanvragen voor een private waterafsluiting, houdt de productie- en consumptiehoeveelheid bij… De ASUFOR beheert de inkomsten van de verkoop en wendt deze onder meer aan om lonen uit te betalen en tech-nische problemen, zoals een waterlek,

op te lossen. De gebruikersvereniging beheert dus zijn eigen inkomsten en uitgaven en het project PARPEBA houdt een oogje in het zeil. Het pro-ject professionaliseert de gebruikers-organisaties door hen vormingen aan te bieden.”

“Ik houd me bezig met het gegevens-bestand, de nieuwe website en het ontwikkelen van communicatie- en sensibilisatiemateriaal. Het gegevens-bestand wordt iedere maand vervolle-digd met het consumptie- en produc-tieniveau van iedere site en aftappunt en met de boekhouding van iedere ASUFOR. Op al deze gebieden spring ik mijn collega’s bij waar nodig. Het merendeel van mijn collega’s is Sene-galees, wat een andere werksituatie oplevert dan in België: iedereen neemt de tijd om elkaar verschillende keren per dag uitgebreid te groeten, als je iets nodig hebt moet je er verschillen-de keren achter vragen, vergaderingen duren ontzettend lang want iedereen wil zijn zeg doen, om 14u en om 17u

Wil je meer weten?

www.btcctb.org www.pihtusenegal.blogspot.com

© Josti Gadeyne

onderbreken mijn moslimcollega’s het werk om te bidden… Kortom, de werksfeer is minder gejaagd.”

“Het is een boeiende job die toelaat om regelmatig een bezoek te brengen op het terrein. Niet alleen het werk bevalt me, ook het leven in Kaolack. Het is een stoffige stad waar wel wat te beleven valt en je vindt er bijna alles: van Nederlandse koeken en Italiaanse pasta tot Spaanse strijkijzers en lokale vis, groenten en fruit. Van zodra je een aantal woorden Wolof kan praten met de lokale bevolking beschouwen ze je niet meer als een toerist, maar ver-welkomen ze je met een nog grotere glimlach en een humoristische noot.”

29

Page 30: Verrekijkers 2

Westermans plan was “een boek te schrijven ‘over geloven en weten, religie en wetenschap, met als middelpunt de Ara-rat’.”“Ik wilde deze heilige berg beschouwen en uiteindelijk be-klimmen, met oog voor zowel de mythe als de realiteit. Het moest een pelgrimage worden, maar dan een pelgrimage van een ongelovige.” Hij wil snappen hoe de godsdienstigheid uit zijn leven was weggesijpeld, en een experiment aangaan als de ‘omge-keerde Job’: zijn eigen standvastigheid als niet-gelovige op de proef stellen, kijken of het geloof hem nog zou kunnen raken of niet.Nochtans spreekt hij van in het begin niet enkel zijn ver-wondering maar zelfs zijn afkeer uit ten opzichte van men-sen die geloven. Voor alles komt hij over als koel en vooral rationeel. Er is weinig plaats voor mysterie in het boek, ter-wijl de zoektocht naar religie toch een deel van het opzet was. Vreemd.

Op een gegeven moment maakt het onbegrip ten opzichte van religie van Westerman toch even plaats voor een ge-voel van herkenning.Hij realiseert zich dat hij meer gemeen heeft met de vaak extreem gelovige arkzoekers dan hij eigenlijk zou willen toegeven.“het broze wereldbeeld van de arkzoeker (op de Ararat) be-stond bij de gratie van het niet-vinden, zijn doel diende al-door door net buiten zijn bereik te blijven – dat hield hem op de been en gaf zijn leven richting. De arkzoeker ontleende zijn eigenaardigheid niet aan de ark, maar aan het feit dat hij zocht. En dat deed ik ook.”

Interessant zijn ook de gelijkenissen in mentaliteit tus-sen totaal verschillende werelden die worden vastgesteld.

BoekrecensieArarat van Frank Westerman

Zowel in godsdienstige milieus, maar evengoed in zoge-naamd wetenschappelijke milieus heeft men moeite met ‘nieuwe ideeën’. “Diegene die een geheim ontsluiert, wordt niet geloofd.”Zo werd aan de eerste beklimming van de Ararat door Friedrich Parrot noch door gelovige Armenen, noch door ‘de geleerde Europeaan’ enig geloof gehecht! Parrots over-redingskracht was niet opgewassen tegen de onbedwing-baarheidsmythe. Deze mythe gold op twee vlakken. Ener-zijds was er de mythe van Heilige berg, gebied dat zich niet door de mens liet bedwingen,en zelfs gezien als verboden terrein. Anderzijds werd ook door wetenschappers be-toogd dat de ijskegel van de Ararat te steil en te glad was voor beklimming.“Dit gaf te denken, het zei iets over de menselijke behoefte aan mysteries en de bijkomende drang om ze niet te ontrafe-len maar juist in stand te houden.” Religie en wetenschap zijn beiden manieren om om te gaan met de grootsheid van de kosmos, om de nietig-heid van de mens daar een plaats in te geven. En als nieuwe opvattingen te ver afstaan van de tot dan toe heersende op-vattingen zal men hiertegenover, ook in wetenschappelijke milieus, vaak zeer afkeurend staan.

Jammer dat er op het thema religie niet dieper is inge-gaan. De berg is immers een heel belangrijk terugkerend element in heel veel religies. Ook het thema van de zondvloed is nog veel wijder ver-spreid dan wat Westerman in zijn boek doet uitschijnen.De zondvloed komt voor in het Oude Testament, (dus) ook in de Thora en in de Koran, en zoals in het boek word aangehaald ook in de veel oudere Babylonische ontstaans-verhalen/ geschiedschrijving.

door Marjan Goedhart

30

In zijn boek ‘Ararat’ maakt Frank Westerman een reis op het breukvlak van religie en wetenschap, een reis naar de Ararat. Deze heilige berg, waar volgens Genesis de ark van Noach strandde, is nu een magneet voor diverse soorten gelovigen die hopen er restanten van te vinden, de zogenaamde Arkzoekers. Onder meer omwille van het geo-strate-gische belang is de berg op wetenschappelijk gebied nog redelijk on-ontgonnen. Zo spreken wetenschappers elkaar tegen over de mogelijke activiteit van de Ararat als vulkaan. De Ararat ligt in het grensgebied waar Turkije, Armenië, Azerbeidzjan en Iran samenkomen. Geologi-

sche classificaties, geografische toelichtingen, geschiedenis, van ontstaansverhalen tot recente politieke ontwikkelingen, verwijzingen naar Wereldliteratuur, dit alles vindt een plaats in het boek.

Page 31: Verrekijkers 2

Maar zelfs in het hindoeïsme is er het eeuwenoude verhaal van de god Vishnu die een man komt waarschuwen voor de komst van een grote watervloed.Vishnu, in de gedaante van een vis, maant Manoe aan tot de bouw van een schip en verzoekt hem om hierin plaats te nemen met zijn vrouw, een paar van alle diersoorten en een zaadje van alle plantensoorten. Al spoedig begon het onophoudelijk te regenen en …de rest van het verhaal is bekend.Andere varianten op het thema zijn wel vermeld in het boek, zoals Metamorphosen van Ovidius, en de mytho-logie van de Masai in Kenia. In de mythe van de Masai mocht de vrome, polygame Tumbainot behalve de dieren-paren ook zijn beide vrouwen in de ark meenemen.Op alle continenten kennen volken overstromingslegen-den: bij de Balten, de Kelten, indianenstammen van Alaska tot Vuurland, ...We krijgen hiervoor ook ineens een mogelijke algemene verklaring: “het smelten van de landijsmassa’s aan het einde van de laatste ijstijd, tienduizend jaar geleden, met de bijbe-horende zeespiegelstijging van meer dan honderd meter.”

Gaandeweg biecht Westerman op dat zijn religie die is van de taal. De enige oprechte verwondering die hij in het boek toont, is die over de ontwikkeling van de taal, en dan vooral die van zijn dochtertje. Mij komt het wat navelstaarderig en kleinburgerlijk over. We krijgen een verslag van sms’jes die hij naar vrouw en kind thuis stuurt van op de Ararat en het ‘o zo spannende’ wachten op antwoord. Wel interessant zijn de momenten van samenzijn tussen mensen met verschillende talen, ontmoetingen waarbij een aftasten via taal ontstaat. Westerman beschrijft heel mooi deze momenten waarop hij in dialoog gaat met on-der andere Koerden en Armeniërs, hoe ze samen op zoek

gaan naar woorden, en de magie van elkaar te begrijpen.“Waarom weet ik niet, maar ik begon aan een onhandige poging om uit te leggen dat wij in Hol-land zulke bochten haar-speldbochten noemden. Tot groot vermaak van de vrouwen wees ik op de speldjes in de haren van een meisje dat om me heen drentelde. Niemand begreep er iets van, tot de tekenaar van de platte-grond een inval kreeg en een hoefijzer naast mijn haarspeld zette. In het Koerdisch zei hij iets wat

Armenië en de AraratMomenteel ligt de Ararat in Turkije. De Ararat was een stille getuige van de ‘Armeense genocide’ begin twintigste eeuw, waarbij de Arme-niërs uit Oost-Turkije, toenmalig West–Armenië, werden verdreven en uitgemoord.De geschiedenis van de Armeniërs is lang en ex-treem bruut, vol van geweld. Armenië is gelegen op een doorgangsroute. Het vormt een kruispunt tus-sen Oost en West, Rusland en het Midden-Oosten, Europa en Azië, het Christendom en de Islam. Dit zorgde voor allerlei botsingen: Grieken, Perzen, Ara-bieren, Mongolen, Turken en Russen; allen vochten ze er hun oorlogen uit, vaak over de hoofden van de Armeniërs heen.Eeuwenlang werden de Armeniërs onder de voet gelopen, verdreven, uitgemoord en vernederd. Dit maakte van hen een volk op de vlucht. Er zijn meer Armeniërs buiten de landsgrenzen dan erbinnen. De afgelopen eeuw was opnieuw een aaneenschake-ling van tegenslagen: de genocide (1915), een zware aardbeving (1988), economische malaise na de val van de Sovjet-Unie, een bloedige oorlog met buur-land Azerbeidjan om de enclave Karabach (beide in de jaren ‘90).

De Armeniërs overleefden hun tumultueuze ge-schiedenis door vast te houden aan de Armeense orthodoxe kerk en de eigen taal. Als eerste land ter wereld bekeerde Armenië zich in 301 tot het chris-tendom.Voor veel Armeniërs blijft Ararat een belangrijk na-tionaal symbool, het is niet alleen de berg van No-ach, maar ook de verzinnebeelding van het beloofde land. ‘Masis’ noemen ze haar, of Moederberg.

Uit: “Armenië: mensen, politiek, economie, cultuur, milieu” Stan Termeer en Elmira Zeynalian© Bert Nienhuis

niet anders kon betekenen dan: ‘Wij noemen dat een hoef-ijzerbocht.’ ”De uitwisseling van woorden brengt vertrouwdheid, het herkennen van een taal of woorden brengt vertrouwen.

Westerman raakt in zijn boek heel veel thema’s aan, maar zijn uitwerking blijft heel oppervlakkig. Af en toe weet hij vertrouwdheid en herkenbaarheid op te roepen, maar daar blijft het bij. Zijn “Ararat” bestaat uit losse flodders, terwijl hij wel aantoont dat er een berg aan boeiende invalshoeken voor het grijpen lag.

Page 32: Verrekijkers 2

Colofon

Hoofdredactie: Dieter Wijff elsRedactie: Lisbeth Jaspers, Tobi Lancsweert, Fleur Leroy, Evelien Paessens, Goedroen Van HoveEindredactie: Goedroen Van Hove, Evelien PaessensVormgeving: Tobi Lancsweert, Evelien Paessens, Dieter Wijff elsIllustratie: Sam Tiest, Philippe Smet, Marjan Goedhart Website-beheer: Monica Van Fleteren

Medewerkers: Sophie Bosmans, Josti Gadeyne, Marjan Goedhart, Wim Marivoet, Joris Michielsen, Jérôme Nkuna Bungi, Karen Teijsen, Eline Versluys, Karolien Vrints, Heleen Woittiez

Verantwoordelijk uitgever: Joris Michielsen- Prinsstraat 13 - 2000 Antwerpen

Verrekijkers wordt gedrukt op gerecycleerd papier.

www.verrekijkers.org

AdviesraadOntwikkelingssamenwerkingAntwerpen (Arosa)

© Joris Michielsen