Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p...

14
L. VAN POECKE Verbale en nonverbale ieve competentie etentie c ommunlc at p The concept of communicative competence touches upon fundamental understandings of language, conduct, and society (Hymes, 1987, p. 225) . SAMENVATTING Dit artikel vertrekt vanuit de stelling dat het verwerven door het kind van een communicatieve competentie meer inhoudt dan het louter verwerven van een linguistische competentie. Ieder verbaal proces verschijnt immers in een concrete sociale situatie, wat betekent dat naast een (psycho-) linguistische ook een pragmatische component in de discussie moet worden betrokken. Deze stelling wordt uitgewerkt op basis van enerzijds de klassiek geworden visie op de communicatieve competentie van de sociolinguïst Dell Hymes en anderzijds de oppositie die in de structurele semiotiek wordt gemaakt tussen denotatie en connotatie. Betoogd wordt dat, terwijl de interactanten door middel van de natuurlijke taal (of een min of meer equivalent systeem) cognitieve of denotatieve informatie uitwisselen, zij onvermijdelijk tevens door middel van hun verbaal en nonverbaal gedrag context-gebonden subjectieve en intersubjectieve informatie connoteren, die als een interpretatiekader fungeert voor de gedenoteerde informatie. 1 Inleiding Nog te vaak wordt het verwerven van het communicatievermogen door het kind, te exclusief bestudeerd als het verwerven van het taalvermogen, van de linguistische competentie, zoals dit vermogen in de linguïstiek van Chomsky (1965) wordt genoemd. Een dergelijke enge visie reduceert een complex proces tot de vraag hoe het kind een knowing that verwerft, dit wil zeggen hoe het een impliciete kennis verwerft omtrent de regels van de moedertaal. Wat hierbij nog steeds te weinig (of soms helemaal geen) aandacht krijgt, is het feit dat het kind gelijktijdig en onlosmakelijk verbonden met het verwerven van deze eerste soort kennis, een tweede soort kennis verwerft, die breder is en van een hogere orde, namelijk een knowing how. Het kind verwerft namelijk tevens een communicatieve competentie, dit wil zeggen een eveneens impliciete kennis hoe zijn kennis van zijn moedertaal, zijn linguïstische competentie, te gebruiken in specifieke sociale situaties (cf. bijvoorbeeld Hymes, 1987, pp. 220-221; Spitzberg & Cupach, 1989, pp. 14-15) Zoals de vader van het begrip `communicatieve competentie', de sociolinguïst Dell Hymes, het uitdrukt: samen met de kennis van de regels van het taalsysteem, verwerft het kind de kennis van de regels van het taalgebruik, zonder dewelke de eerste kennis van geen enkel nut zou zijn (Hymes, 1971, p. 10) . Voor Hymes is, zoals we trouwens nog zullen zien, de linguïstische competentie dan ook slechts een onderdeel van de communicatieve competentie. Of, zoals Ochs en Schieffelin (1983, p. 3) het uitdrukken: het kind communiceert reeds vóór het zijn moedertaal begint te leren, zodat het 518 TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK, 33 (1 994) 518 - 531

Transcript of Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p...

Page 1: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

L. VAN POECKE

Verbale en nonverbale ieve competentie etentie c ommunlc at p

The concept of communicative competence touches upon fundamental understandings of language, conduct, and society (Hymes, 1987, p. 225) .

SAMENVATTING

Dit artikel vertrekt vanuit de stelling dat het

verwerven door het kind van een communicatieve

competentie meer inhoudt dan het louter verwerven

van een linguistische competentie. Ieder verbaal

proces verschijnt immers in een concrete sociale

situatie, wat betekent dat naast een (psycho-)

linguistische ook een pragmatische component in de

discussie moet worden betrokken. Deze stelling

wordt uitgewerkt op basis van enerzijds de klassiek

geworden visie op de communicatieve competentie

van de sociolinguïst Dell Hymes en anderzijds de

oppositie die in de structurele semiotiek wordt

gemaakt tussen denotatie en connotatie. Betoogd

wordt dat, terwijl de interactanten door middel van de

natuurlijke taal (of een min of meer equivalent

systeem) cognitieve of denotatieve informatie

uitwisselen, zij onvermijdelijk tevens door middel van

hun verbaal en nonverbaal gedrag context-gebonden

subjectieve en intersubjectieve informatie

connoteren, die als een interpretatiekader fungeert

voor de gedenoteerde informatie.

1 Inleiding

Nog te vaak wordt het verwerven van het communicatievermogen door het kind, te exclusief bestudeerd als het verwerven van het taalvermogen, van de linguistische competentie, zoals dit vermogen in de linguïstiek van Chomsky (1965) wordt genoemd. Een dergelijke enge visie reduceert een

complex proces tot de vraag hoe het kind een knowing that verwerft, dit wil zeggen hoe het een impliciete kennis verwerft omtrent de regels van de moedertaal. Wat hierbij nog steeds te weinig (of soms helemaal geen) aandacht krijgt, is het feit dat het kind gelijktijdig en onlosmakelijk verbonden met het verwerven van deze eerste soort kennis, een tweede soort kennis verwerft, die breder is en van een hogere orde, namelijk een knowing how. Het kind verwerft namelijk tevens een communicatieve competentie, dit wil zeggen een eveneens impliciete kennis hoe zijn kennis van zijn moedertaal, zijn linguïstische competentie, te gebruiken in specifieke sociale situaties (cf. bijvoorbeeld Hymes, 1987, pp. 220-221; Spitzberg & Cupach, 1989, pp. 14-15) Zoals de vader van het begrip `communicatieve competentie', de sociolinguïst Dell Hymes, het uitdrukt: samen met de kennis van de regels van het taalsysteem, verwerft het kind de kennis van de regels van het taalgebruik, zonder dewelke de eerste kennis van geen enkel nut zou zijn (Hymes, 1971, p. 10) . Voor Hymes is, zoals we trouwens nog zullen zien, de linguïstische competentie dan ook slechts een onderdeel van de communicatieve competentie. Of, zoals Ochs en Schieffelin (1983, p. 3) het uitdrukken: het kind communiceert reeds vóór het zijn moedertaal begint te leren, zodat het

518 TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK, 33 (1 994) 518 - 531

Page 2: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

verwerven van de linguïstische competentie gebeurt in het kader van het verwerven van de communicatieve competentie.

Bij dit alles legt Hymes (1974, p. 75) er sterk de nadruk op dat het door het verwerven van deze communicatieve competentie is dat het kind gesocialiseerd wordt, namelijk het vermogen verwerft om niet alleen als een sprekend, maar ook als een communicerend lid deel te nemen aan de maatschappij. Het verwerven van de communicatieve competentie is dan ook cruciaal te noemen in het socialisatieproces, wat goed tot uiting komt in het door Schieffelin en Ochs (1986, pp. 2-3) geformuleerde sociolinguïstisch begrip van de taalsocialisatie (language socialization) . Onder dit begrip, dat breder is dan het psycholinguïstisch begrip van de taalverwerving, vallen volgens Schieffelin en Ochs twee gelijktijdig verlopende processen. Het kind dient in de eerste plaats te leren hoe het zijn taal dient te gebruiken: socialization to use language. In de tweede plaats wordt het kind kennis bijgebracht over de maatschappij en de cultuur waarin het kind opgenomen dient te worden: socialization through language. Het verwerven van de communicatieve competentie gaat dus gepaard met het verwerven van een sociale en culturele competentie: het kind leert al communicerend de sociale structuren en cognitieve schemata, de rollenrelaties, de basiswaarden, opvattingen, attitudes, enzovoort van zijn cultuur kennen (cf. ook: Saville- Troike, 1989, pp. 20-25).

geformuleerd als reactie op het begrip linguïstische competentie' zoals dit in de transformationeel-generatieve grammatica van Chomsky werd geformuleerd (cf. Hymes, 1972) . Zoals men wellicht weet, gebruikt Chomsky dit begrip om het vermogen aan te duiden dat iedere moedertaal- spreker bezit om een onbeperkt aantal grammaticaal welgevormde zinnen te produceren en te verstaan op basis van zijn impliciete (tacit) kennis van het beperkt aantal regels van zijn moedertaal. Het is de taak van de linguist deze kennis onder de vorm van een grammatica te expliciteren. Hierbij wordt in de linguïstiek van Chomsky, deze moedertaalspreker geïdealiseerd, zoals blijkt uit onderstaande, ondertussen klassiek geworden, uitspraak:

`Linguistic theory is concerned primarily with an ideal speaker-listener, in a completely homogeneous speech community, who knows its language perfectly and is unaffected by such grammatically irrelevant conditions as memory limitations, distractions, shifts of attention and interest, and errors (random or characteristic) in applying his knowledge of the language in actual performance.' (Chomsky, 1965, p. 3).

2 Communicatieve competentie

De linguïstiek dient zich volgens Chomsky slechts te buigen over deze kennis (de competentie) en dus niet hoe deze kennis gebruikt dient te worden (de performantie) in concrete sociale situaties. Dit domein laat Chomsky graag over aan de pragmatiek, de discipline die zich bezighoudt met de relatie tussen het verbaal gedrag en de context waarin het verschijnt. Voor Chomsky mag er dan ook gerust zoiets bestaan als een pragmatische (= communicatieve) competentie, maar deze valt alleszins buiten de linguïstiek (Chomsky, 1980).

Het mens- en taalbeeld dat uit deze Hymes heeft zijn concept van de communicatieve competentie

519 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 3: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

systeemlinguïstische idealisaties en reducties naar voren komt, vindt Hymes onaanvaardbaar. Een kind, aldus Hymes (1972, p. 277), dat niets anders zou doen dan at random grammaticaal correcte zinnen produceren, zou waarschijnlijk in een inrichting worden opgenomen. Vandaar dus het concept van de communicatieve competentie, waarmee Hymes, zoals gezegd, op het feit wil wijzen dat het kind niet alleen zijn moedertaal leen, maar terzelfder tijd ook leert wanneer het mag spreken en wanneer het moet zwijgen, met wie en waar en wanneer het over wat kan praten en op welke wijze. Het kind verwerft met andere woorden een communicatief repertoire waaruit het het verbale (en nonverbale) gedrag dient te kiezen dat past bij de situatie waarin het gedrag voorkomt. Om het met de woorden van Verschueren (1987a en b) te zeggen: het kind leert de adaptability of language kennen.

Voor Hymes (1972, 1987) bestaat de communicatieve competentie nu uit twee componenten: a Een cognitieve component: communicatieve competentie bestaat uit kennis (knowledge) . Dit aspect komt tot uiting in de uitspraak van één van de leerlingen van Hymes, die het begrip van de communicatieve competentie benadert vanuit de vraag wat iemand dient te weten om op een gepaste manier te kunnen communiceren binnen een specifieke taalgemeenschap en hoe deze kennis binnen deze gemeenschap verworven wordt (Saville-Troike, 1989, p. 2) . b Een niet-cognitieve component, door Hymes ability for use genoemd. Deze component betreft de bekwaamheid om bovengenoemde kennis te gebruiken en zich effectief als een interactant in de interactie te engageren. Met deze niet-cognitieve factor wil Hymes de aandacht vestigen op de rol die onder andere (een gebrek aan) motivatie, zelfvertrouwen,

zelfbeheersing in dit alles kunnen spelen.

Beide componenten, knowledge en ability for use, leiden derhalve tot de volgende definitie van communicatieve competentie:

The knowledge of appropriate communication patterns in a given situation and the ability to use the knowledge (Cooley & Roach, 1984, p. 25).

Bij dit alles dient nu nog het volgende opgemerkt te worden. De theorie van de communicatieve competentie werd door Hymes uitgewerkt binnen zijn project van een etnografie van de communicatie. Dit is een richting binnen de sociolinguïstiek die de relatie bestudeert tussen het interactiegedrag van de leden van een bepaalde cultuur en deze cultuur, die zowel de globale context vormt voor, als de inhoud leven aan de interactieprocessen (cf. Saville-Troike, 1989). De communicatieve competentie omvat een produktieve (het encoderen) en receptieve (het decoderen) competentie en slaat niet alleen op de natuurlijke taal, maar op alle betekenissystemen of semiotische systemen waar de mens zich van bedient. Tevens dient nog te worden opgemerkt dat communicatieve competentie iets gradueels is.

Werd het begrip communicatieve competentie ontwikkeld binnen de sociolinguïstiek, ook de sociale psychologie heeft inmiddels interesse gekregen voor dit begrip. Hierdoor werden andere gezichtspunten naar voren gebracht, die als volgt zijn samen te vatten (cf. Spitzberg & Cupach, 1984, 1989) : a Het begrip communicatieve competentie is in relatie gebracht, soms zelfs gelijkgesteld met begrippen als interpersonele competentie, relationele competentie, sociale

520

Page 4: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

vaardigheid, psychosociale vereist. Anderzijds is het dan weer zo

competentie, conversationele dat een aantal persoonlijkheids- competentie, interactionele kenmerken de competentie van het

competentie, enzovoort. Vervelend is individu beïnvloeden, zoals empathie

alleen dat er verschillende en role-taking, flexibiliteit en omschrijvingen en definities van deze cognitieve complexiteit, het kunnen

begrippen bestaan. omgaan met ambiguïteit, de

b Er wordt op gewezen dat bekwaamheid om de onzekerheid die

communicatieve competentie men in nieuwe situaties voelt te

essentieel is voor de persoonlijke, reduceren en de situatie te

sociale en beroepsmatige ontwikkeling ̀controleren' ...

van het individu. Technieken zijn Dit alles klinkt vaak veelbelovender

vervolgens ontwikkeld om de dan het in werkelijkheid is. We zullen

competentie te meten en in de rest van dit artikel dan ook

verschillende, vaak op specifieke doel- Hymes' opvattingen verder uitwerken.

groepen gerichte, trainings- programma's werden uitgewerkt.

Communicatieve competentie en mogelijke m ste o ke stimuleren van sociale vaardigheden 3 Systematisch g ^

werden op deze manier gelijkgesteld. tot reëel gedane c Hymes' ability for use werd gesplitst in enerzijds motivatie en anderzijds een Hymes (1972) meent dat, om te

aantal vaardigheden (skills) , zodat men beoordelen of en in welke mate — tot drie componenten komt: motivatie, communicatieve competentie is

kennis en vaardigheid (cf. ook: immers gradueel — iets van competen- Gudykunst, 1991, pp. 104-129) . tie getuigt, men dit `iets' aan vier vra- Volgens Spitzberg en Cupach (1984, gen kan onderwerpen. Deze vier wra- p. 130) zijn deze componenten relatief gen formuleren vier beoordelingscrite- onafhankelijk van elkaar, zoals blijkt ria en worden door Hymes (1972, p. uit de vaak voorkomende ervaring dat 282) 'four parameters of communica- 'men wel wist wat men wilde zeggen, tion' genoemd. maar het effectief niet gezegd kreeg'. De manier nu waarop we deze vier

Wat betreft de motivatie, werkt men parameters zullen bespreken, is sterk

met het klassieke approach-avoidance- geïnspireerd door de structurele

model. Toenadering wordt in relatie semiotiek (cf. bijvoorbeeld Van

gebracht met onder meer alter- Poecke, 1991, pp. 32 e.v.). 1 Hierin centrisme, zelfwaardering, de wordt gesteld dat betekenis tot stand

positieve verwachtingen die men heeft komt op basis van een selectie- en met betrekking tot de resultaten van combinatieproces: de gebruiker van een

wat men wil zeggen, enzovoort. Ver- code kiest uit deze code elementen en

mijden kan dan weer met tegen- combineert die tot een betekenisvol

gestelde factoren in verband gebracht geheel, een `boodschap' zou men in de

worden zoals sociale angst, verlegen- communicatiewetenschap zeggen. De

heid, vrees voor negatieve evaluatie. gebruiker van de code is hierbij niet

Wat betreft kennis en vaardigheden, helemaal vrij te kiezen en te

wordt er onder meer op gewezen dat combineren zoals hij wil. Integendeel communicatieve competentie geen zelfs: verschillende factoren

cross-situationele eigenschap is: men interveniëren in dit proces en oefenen

kan niet competent zijn voor alle types hun dwang en beperkingen uit.

van situaties, waarvoor vaak specifieke Men kan nu zeggen dat de vaardigheden en kennis worden competentie van de gebruiker van een

521 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 5: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

code bepaald wordt door de mate waarin hij rekening weet te houden met deze factoren. In de vier para- meters van Hymes komen een aantal van deze factoren aan bod. Zoals gezegd, beperkt Hymes zich niet tot de natuurlijke taal, maar neemt hij het standpunt in dat ook het standpunt van de semiotiek is, namelijk dat de natuurlijke taal een betekenissysteem is naast andere betekenissystemen, zij het wel het meest optimale. We zullen van de natuurlijke taal vertrekken en geleidelijk aan ook andere codes (waaronder de nonverbale) in de discussie betrekken. De vier vragen die Hymes stelt, worden nu in de volgende vier paragrafen uiteengezet (cf. bijvoorbeeld Van Poecke, 1991, pp. 107-116) .

3.1 VRAAG ÉÉN

In welke mate is iets formeel mogelijk? Met deze vraag doelt Hymes op de

linguïstische competentie zoals die door Chomsky naar voren wordt geschoven. De linguïstische competentie is, zoals gezegd, slechts een onderdeel van de bredere communicatieve competentie.

De natuurlijke taal, zoals ook de andere semiotische systemen, kent eigen immanente of grammaticale regels. Wanneer de spreker deze regels volgt, betekent dit dat hij op dit niveau de code competent hanteert, wat in Chomskys terminologie betekent dat hij correct grammaticale zinnen produceert. Chomsky legt hierbij de nadruk op het creatieve aspect in de natuurlijke taal, die hij beschouwt als een open systeem. Op basis van kennis van een beperkt aantal grammaticale regels van de moedertaal (zijn knowing that) is iedere spreker in staat een onbeperkt aantal grammaticaal welgevormde zinnen te produceren en te interpreteren, ook zinnen die nog

nooit eerder geproduceerd of gehoord zijn.

Het standpunt van de linguïstiek en/of de semiotiek is dat alles voor iedere spreker competent is als het maar grammaticaal correct is, dat wil zeggen formeel mogelijk gemaakt door het systeem. Anders uitgedrukt: van competentie getuigen alle en slechts alle grammaticale zinnen die het systeem van bijvoorbeeld de Nederlandse taal mogelijk maakt.

Er is echter meer Zinnen vormen immers de bouwstenen van teksten. Er is naast een zinsgrammatica ook een tekstgrammatica (cf. bijvoorbeeld Van Dyk, 1978, 1980, 1985), die maakt dat datgene wat gezegd of geschreven wordt niet alleen coherentie en cohesie vertoont, maar ook een specifieke vorm en functie heeft. Met dit laatste wordt bedoeld dat iedere cultuur een aantal teksttypes kent die elk hun specifieke structuur hebben, bijvoorbeeld verhalende teksten (zoals een grap); informatieve teksten (zoals een krantebericht); persuasieve teksten (zoals een reclametekst), argumentatieve teksten (zoals een hoofdartikel in een krant) . In dit verband kan men dan ook spreken van bijvoorbeeld de narratieve competentie (de ene kan bijvoorbeeld meesterlijk een grap vertellen, de andere is daarin zeer slecht) .

De structurele semiotiek stelt bovendien dat telkens wanneer iemand de natuurlijke taal gebruikt zijn boodschap onvermijdelijk twee soorten betekenis of informatie bevat: denotatieve en connotatieve (cf. Van Poecke, 1988; 1991, pp. 55-61). Men kan nu zeggen dat een spreker denoteert, denotatieve betekenis produceert, telkens wanneer hij in het gebruik van de natuurlijke taal de grammaticale regels van de taal toepast, waardoor hij zijn ervaring van de werkelijkheid zo uitdrukt dat ze begrijpelijk is voor iedereen die deze

522

Page 6: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

taal kent. Denotatieve informatie is dus cognitieve informatie: er wordt een stand van zaken meegedeeld (cf. Lyons, 1977, pp. 50 e.v.). Denotatieve informatie is tevens informatie die door de zender geproduceerd en door de ontvanger begrepen wordt louter en alleen op basis van de immanente regels van de code. Men heeft geen andere kennis dan de kennis van het Nederlands nodig om het denotatieve niveau van de volgende zinnen te begrijpen: a De kat zit op de mat; b Ik ben woedend.

In tegenstelling tot de hieronder te bespreken connotatieve betekenis is denotatieve betekenis expliciet, klaar, helder en ondubbelzinnig en is de consensus over wat er nu precies gezegd (of gedaan cf. infra) werd groot. Door de ontvanger wordt denotatieve informatie begrepen als zijnde door de zender bewust en gewild geproduceerd met de bedoeling hem, de ontvanger, te informeren. Van de zender wordt dan ook aangenomen dat hij volledig verantwoordelijk is voor wat hij gezegd (of gedaan) heeft en hij kan dan ook makkelijk op ieder moment ter verantwoording worden geroepen voor wat hij gezegd (of gedaan) hee ft (cf. Goffman, 1963, pp. 13-14; cf. ook Kendon, 1988 a, pp. 22-24). Nu is de natuurlijke taal niet de enige code die kan denoteren. We zouden ons in dit verband willen beperken tot de volgende twee opmerkingen:

a Er dient gewezen te worden op een aantal nonvocale codes die de gesproken taal om een of andere reden kunnen vervangen. Nogal wat van die codes zijn belangrijk binnen het project van de `totale communicatie', waarbij ze nogal eens verkeerdelijk als nonverbaal worden betiteld. Het is niet makkelijk te bepalen wat al dan niet tot de nonverbale communicatie behoort, maar dominant is alleszins de stelling dat — op één klasse na

(waarover zo dadelijk meer) — denotatieve boodschappen niet tot het studiedomein van de nonverbale communicatie horen.

Tot de nonvocale codes behoren onder andere schriftsystemen (met inbegrip van systemen zoals het Braille-schrift voor blinden of het handalfabet of vingerspelling voor doven). Ook de gebaren- of tekentalen (sign languages) moeten hier genoemd worden die in de face-to-face interactie gebruikt worden wanneer de gesproken taal om een of andere reden niet gebruikt kan worden (cf. bijvoorbeeld Kendon, 1983, 1988b). Dit kan zijn om technische redenen (bijvoorbeeld te veel lawaai), omwille van een verbod of een cultureel gebruik (bijvoorbeeld in bepaalde kloosterorders), omwille van fysiologische redenen (bijvoorbeeld door doven) of nog omdat de interactanten elkaars taal niet begrijpen en de gebarentaal dan dienst doet als lingua franca (zoals bij de Noordamerikaanse Plain Indians). De meeste van deze codes hebben slechts een beperkte systematiek en beperkte semantische mogelijkheden en zijn dan ook vaak beperkt tot een specifiek toepassingsgebied (cf. bijvoorbeeld de zogenaamde occupational sign languages gebruikt in bijvoorbeeld zagerijen, geluidsstudio's, op de beurs, door stuwadoors...). Dergelijke alternatieve gebarentalen kunnen dan ook niet de vergelijking doorstaan met de `passe-partout'-semiotiek die de natuurlijke taal is. Codes die wel deze vergelijking kunnen doorstaan, zijn, zoals men weet, de primaire teken- of gebarentalen waarvan doven zich bedienen. Lange tijd miskend en misprezen als een vorm van pantomime of derivaten van de natuurlijke taal, stelt men nu op basis van concreet onderzoek dat deze talen autonome codes zijn die veel kenmerken die de natuurlijke taal tot het meest optimale denotatief systeem

523 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 7: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

maken, ook bezitten. Met betrekking tot de overvloedige literatuur over deze talen, zouden we ons willen beperken tot het citeren van het baanbrekend en klassiek geworden werk van Klima en Bellugi (1979) en het recent gepubliceerde werk van Koenen et al. (1993) over de taal van doven in Nederland.

b Het overbrengen van denotatieve informatie is atypisch voor de nonverbale communicatie. Er is nu echter wel één klasse van nonverbale processen die met het denotatieve niveau van de communicatie in verband dient te worden gebracht, namelijk de gebaren (gestures), die trouwens door dezelfde hersenhelft, (meestal) de linker, gecontroleerd worden als de denotatieve codes (cf. Kendon, 1983, pp. 21-22; McNeill, 1992) . 2 Onder gebaren verstaat Kendon (1983, 1988b) ten eerste wat hij autonome gebaren noemt en wat in de literatuur ook wel bekend staat als emblemen (cf. Ekman & Friesen, 1969). Autonome gebaren of emblemen produceren, los van de natuurlijke taal, denotatieve betekenis: ja-knikken, neen-schudden, het eet- of drinkgebaar, het tikken met de wijsvinger tegen de slaap, het oké- gebaar, de onderarmstoot enzovoort (cf. ook nog: Morris et al., 1979).

Ook de gesticulatie, die het denotatieve proces begeleidt, moet hier genoemd worden. Het is dan ook zo dat de taalontwikkeling en de ontwikkeling van de gesticulatie dezelfde fasen doorlopen (cf. bijvoorbeeld McNeill, 1985, p. 363; 1992) . De zender gebruikt gesticulatie om op een synchrone, dit wil zeggen met zijn verbaal gedrag gecoördineerde wijze zijn verbaal proces te ritmeren, te interpungeren, te structureren, te substitueren, te accentueren en te illustreren (cf. Van Poecke, 1988, p. 141) . 3 De ontvanger op zijn beurt gebruikt de gesticulatie van de zender om diens betoog beter

te begrijpen. Op die manier heeft gesticulatie zowel een encoderings- als een decoderingsfunctie.

Bij dit eerste beoordelingscriterium zijn we vertrokken van het begrip linguïstische competentie en in feite aanbeland bij een veel ruimer begrip; denotatieve competentie: wil er van communicatie sprake zijn dan dient er een of ander denotatief systeem gebruikt te worden. Competent betekent in dit verband dat datgene wat gezegd of gedaan wordt formeel mogelijk moet worden gemaakt door een dergelijk systeem. De oppositie is hier dus grammaticaal versus ongrammaticaal (en alle gradaties er tussen) .

Denotatieve competentie is nu weliswaar een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde om van competentie communicatie te kunnen spreken. Vandaar dat Hymes nog andere beoordelingscriteria zal formuleren.

3.2 VRAAG TWEE

In welke mate is iets doenbaar in het licht van de beschikbare middelen? Daar waar we met betrekking tot het eerste criterium de linguïst een oordeel lieten uitspreken, laten we hier de psycholinguist aan het woord. De natuurlijke taal bijvoorbeeld maakt zinsconstructies mogelijk met ingebedde zinnen (nesting) zoals:

De man die gisteren bij het oversteken van de straat die uitkomt op het kerkplein, door een motorrijder die het rode licht negeerde, is overreden, is vandaag gestorven.

Een dergelijke zin, of een verschrikke- lijk ingewikkeld verhaal, zijn weliswaar op het eerste niveau correct (zij worden mogelijk gemaakt door respectievelijk de zinsgrammatica en

524

Page 8: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

de narratieve grammatica), doch het is duidelijk dat ze zowel wat de produktie als wat de receptie betreft (de verstaanbaarheid) voor moeilijkheden zorgen. Daar waar het regelsysteem van de denotatieve code reeds zijn beperkingen oplegde (grammaticaal versus ongramma- ticaal), zal hier het cognitief vermogen van de mens (de beschikbare middelen) voor verdere beperkingen zorgen en bepalen wat doenbaar en ondoenbaar is (met alle gradaties ertussen) . Het is bijvoorbeeld zo dat het korte-termijngeheugen van de mens slechts vier tot zes elementen ( `chunks' of information) terzelfder tijd kan opslaan en verwerken (cf. bijvoorbeeld Bower & Cirilo, 1985).

3.3 VRAAG DRIE

In welke mate is iets gepast, adequaat, gelukkig, succesvol... in relatie tot de context waarin het wordt gebruikt en geëvalueerd? Ieder communicatieproces verloopt binnen de concrete context van een sociale situatie Het is nu duidelijk dat deze context eveneens zijn invloed zal laten gelden op de manier waarop de boodschap geproduceerd en ontvangen wordt. Na het formeel- mogelijke en het cognitief doenbare, dient er dus een derde criterium naar voren te worden geschoven dat opnieuw verdere beperkingen zal opleggen. Spitzberg en Cupach (1989, p. 7) stellen in dit verband dat de boodschap zowel aan de context aangepast moet zijn (appropriateness) als effectief dient te zijn (effectiveness). Effectiviteit wordt hierbij gezien als het succesvol bereiken van een doel of vervullen van een taak. Aangepastheid betekent dat wat er gezegd en gedaan wordt, beantwoordt aan sociale en interpersonele regels en verwachtingen (cf. ook: Hymes, 1987, p. 224) . De criteria hier zijn dus aangepast versus

niet aangepast; effectief versus niet effectief (en alle gradaties ertussen) . We zullen ons nu vooral concentreren op: competent gedrag als aangepast gedrag; gedrag dat, gezien de situatie, van de interactanten verwacht mag worden. De uitspraak: `Zeg mij eens hoe laat het is.', is grammaticaal (eerste criterium), en zonder meer doenbaar (tweede criterium), maar is ongepast tegenover een vreemde. De interactie tussen vreemden vraagt inderdaad een communicatie-stijl die beleefdheid uitdrukt en die onder meer gekenmerkt wordt door het gebruik van wat men `indirecte taalhandelingen' heeft genoemd. De volgende uitspraak is in deze context dan ook gepast: `Excuseer, kunt u mij zeggen hoe laat het is?'

Dit alles is nu het domein van de pragmatiek, een overkoepelende term voor een aantal disciplines die, zoals gezegd, zich bezighouden met de relatie tussen de boodschap en de context waarin ze verschijnt. Ik zou nu het criterium van de aangepastheid willen behandelen op basis van het begrip verbale en nonverbale connotatie. Een connotatieve code ontplooit zich op basis van een denotatieve. De natuurlijke taal (juist zoals alle hierboven besproken codes) bezit dus een denotatief en een connotatief niveau. Anders uitgedrukt: wanneer iemand de natuurlijke taal gebruikt of een gebarentaal waarvan doven zich bedienen, bezit zijn boodschap onvermijdelijk zowel een denotatieve als een connotatieve betekenis. De nonverbale processen die in dit gedeelte van mijn betoog aan bod komen, zijn mijns inziens geënt op het menselijk gedrag als dusdanig, dat voor de cognitieve, denotatieve onderbouw zorgt.

De componenten van de sociale situatie zullen hun invloed laten gelden op het communicatieproces, dit wil zeggen op de manier waarop de

525 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 9: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

spreker uit de code selecteert en dit geselecteerde combineert tot een boodschap. Het feit met andere woorden dat de spreker iets zegt in plaats van te zwijgen (of omgekeerd), het feit dat hij dit zegt in plaats van dat, het feit dat hij daarbij deze woordkeuze of zinsbouw gebruikt in plaats van een andere, wordt bepaald door elementen uit de context, namelijk door dat bijvoorbeeld de zender minder machtig is dan de ontvanger (respectvol, onderdanig taalgebruik), de interactanten elkaar niet kennen (beleefd taalgebruik), de spreker woedend is (emotioneel taalgebruik), een ambtenaar is (ambtelijk taalgebruik) enzovoort. Dit wordt connotatie genoemd, waarbij connotatieve informatie of betekenis zowel door het verbale als het nonverbale gedrag wordt gecommuniceerd. 4

Connotatieve informatie bestaat er dus uit dat er in het interactiegedrag elementen aanwezig zijn die een idee oproepen van die elementen in de context die bepalend zijn geweest bij het tot stand komen van dit gedrag: het gedrag connoteert bijvoorbeeld onderdanigheid, of woede, of vrouwelijkheid, of een hoge socio- economische status, of het ambtelijke, of het feit dat de interactie een therapeutisch doel heeft. De interactant zegt of denoteert met andere woorden niet expliciet `ik ben woedend', of `ik ben hier de baas', of `ik mag j e niet' ... Connotatieve informatie dient afgelezen en gededuceerd te worden uit het verbale en nonverbale gedrag van de interactant.

In tegenstelling tot denotatieve informatie is connotatieve informatie contextgebonden Zij is ook, zoals uit het bovenstaande blijkt, veel implicieter dan denotatieve informatie. Van connotatieve informatie, zo kan men met Goffman

526

(1963, pp. 13-14) zeggen, wordt door de ontvanger aangenomen dat deze informatie door de zender spontaner (minder bedoeld, bewust en gecontroleerd) dan denotatieve informatie verzonden wordt (of dit reëel zo is, is een andere zaak) . Van de zender wordt ook veel minder verwacht dat hij voor dit soort informatie volledig verantwoordelijk is en hij kan hiervoor ook moeilijker ter verantwoording worden geroepen. Connotatieve informatie is ook veel meer negocieerbaar dan denotatieve (Scherer, 1979a, p. 21) . Indien immers de zender toch ter verantwoording wordt geroepen voor wat hij verbaal of nonverbaal geconnoteerd heeft, bezit hij vaak de mogelijkheid om te verklaren dat hij zich niet bewust was dat hij iets geconnoteerd heeft, bijvoorbeeld: a De toon waarop j e dit zei, staat me helemaal niet aan. b Ik ben me helemaal niet bewust dat ik een bepaalde toon gebruikt zou hebben.

Of hij kan ontkennen dat hij deze of gene intentie had die de ontvanger hem toeschrijft, dat de ontvanger zijn connotatief gedrag verkeerd interpreteert: a Je bent zo stil, scheelt er iets, ben je boos? b Nee, nee. Ik ben alleen een beetje moe.

Men ziet dat connotatieve informatie strategisch heel wat mogelijkheden biedt, onder meer voor wat Mehrabian (1971) het `minimaliseren van de verantwoordelijkheid' heeft genoemd.

Daar de interactanten connotatieve informatie ervaren als minder gecontroleerd, minder manipuleerbaar en meer spontaan, en dus als authentieker, zullen zij, wanneer het om persoonlijke en interpersoonlijke informatie gaat, deze informatie meer geloven, wanneer ze geconnoteerd wordt (bijvoorbeeld men laat zijn

Page 10: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

liefde blijken), dan wanneer ze gedenoteerd wordt (men zegt: `Ik hou van jou') (Burgoon, 1985, p. 347). Dit is trouwens ons inziens een van de redenen waarom dergelijke informatie in vele gevallen en bij voorkeur geconnoteerd in plaats van gedenoteerd wordt. Het is in die zin dat we de opmerking van Watzlawick et al. (1967/1970, p. 45) zouden willen begrijpen dat spontane en gezonde relaties `slechts zelden weloverwogen of bij volle bewustzijn worden omschreven' (gedenoteerd) . Naarmate een relatie spontaner en gezonder is, zal ze meer op de achter- grond blijven (geconnoteerd), aldus Watzlawick et al., die hierbij op- merken dat verziekte relaties daaren- tegen juist gekenmerkt worden door een voortdurende strijd over de aard van de relatie en dus tot de inhoud van de interactie worden gemaakt.

Het feit dat de interactanten aannemen dat connotatieve informatie minder bewust en gecontroleerd en meer spontaan geproduceerd wordt, maakt dan ook dat ze naar het connotatief gedrag van de zender grijpen wanneer ze menen dat deze hen poogt te beliegen of misleiden (cf. bijvoorbeeld Burgoon et al., 1989, hfst 8; Ekman, 1985; Friedman & Tucker, 1990; Miller & Stiff, 1993) . Een specifiek fenomeen in dit verband is wat men contradictie of kanaaldiscrepantie of inconsistentie heeft genoemd. Hierbij is het zo dat met betrekking tot informatie van persoonlijke of interpersoonlijke aard, de informatie die nonverbaal (en verbaal) wordt geconnoteerd (bijvoorbeeld een negatieve houding ten overstaan van iemand) en de informatie die verbaal wordt gedenoteerd (een positieve houding ten opzichte van dezelfde persoon) elkaar tegenspreken. 5 Bij dergelijke contradictorische boodschappen zullen de interactanten, nog meer dan bij congruente, een beroep doen op de

geconnoteerde informatie om de ware aard van iemands gevoelens of attitudes te weten te komen, dit vanuit de opvatting dat bij contradictie de mens de meer sociaal aanvaardbare gevoelens en attitudes verbaal- denotatief zal uitdrukken, waarbij dan de echte gevoelens en attitudes, onderdrukt op het verbaal-denotatief vlak, op connotatief vlak zullen uitlekken. Men kan contradictie dan ook daar verwachten, aldus Scherer (1979b, p. 28), waar de spreker door sociale of situationele normen een bepaalde attitude, affect of gedragsintentie verbaal niet kan denoteren (bijvoorbeeld `Ik haat mijn kind') en deze dan bewust of niet- bewust via zijn connotatief gedrag laat uitlekken, waarbij hij door de ontvanger moeilijker ter verantwoording kan worden geroepen. Men ziet, aldus nog Scherer, de strategische mogelijkheden die hier aanwezig zijn. De psychiatrie en de psychoanalyse hebben dan ook steeds veel belangstelling gehad voor de verbale en nonverbale connotaties en de volgende uitspraak van Freud wordt in de literatuur over het nonverbaal uitlekken van leugens en misleiding dan ook vaak geciteerd:

`When I set myself the task of bringing to light what human beings keep hidden within them, not by the compelling power of hypnosis, but by observing what they say and what they show, I thought the task was a harder one than it really is. He that has eyes to see and ears to hear may convince himself that no mortal can keep a secret. If his lips are silent, he chatters with his finger-tips; betrayal oozes out of him at every pore. And thus the task of making conscious the most hidden recesses of the mind is one which it is quite possible to accomplish.' (Freud, 1905/1953, pp. 77-78).

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat psychiaters mede aan de wieg

527 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 11: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

hebben gestaan van de studie van de nonverbale communicatie (cf. bijvoorbeeld Bull, 1987, hfst. 3; Kendon, 1990, hfst. 2) en dat er regelmatig gepleit wordt voor een training in nonverbale sensitiviteit als wezenlijk bestanddeel in de opleiding van psychoanalisten, psychothera- peuten, klinische psychologen, psychiaters en andere hulpverleners (cf. bijvoorbeeld Argyle, 1988, p. 261; Cornier & Cornier, 1991; Scherer, 1979a, p. 22) .

Wat is nu de functie van connotatief gedrag in de interactie? We kunnen stellen dat connotatieve informatie een interpretatiekader vormt voor de uitgewisselde denotatieve informatie. Connotatieve informatie informeert met andere woorden de interactanten dat datgene wat `gezegd' (gedenoteerd) wordt, opgevat dient te worden als zijnde gezegd door ..., in het kader van ... (bijvoorbeeld door een vrouw in interactie met een man; door iemand die je niet mag of die slecht geluimd is; in het kader van een therapeutisch gesprek enzovoort) . Van competente interactanten wordt met andere woorden verwacht dat ze op basis van stilzwijgende onderhandelingen tot een gemeenschappelijk interpretatiekader komen. 6

taalgebruik, het taalgebruik dat door de spreker normaal wordt gehanteerd, tenzij hij een goede reden heeft om hiervan af te wijken (gemarkeerd taalgebruik) . Welke goede reden (van bijvoorbeeld stilistische aard) had de spreker om gemarkeerd taalgebruik te hanteren?

Een andere vraag die hier gesteld kan worden, is de volgende. Iets kan bijvoorbeel d . ongepast zijn en toch gezegd of gedaan worden. Hoe brengt de zender dit aan? Hoe reageert de ontvanger hierop? Ik denk hier bijvoorbeeld aan wat ik `de strategie van de lucide interactant (`ik ben mij bewust van de regels') met de goede reden (`maar ik moet je toch iets zeggen')' zou willen noemen (cf. bijvoorbeeld `Ik weet dat het niet gepast is, maar ik wil je toch zeggen dat ...'; `Begrijp me niet verkeerd, ik wil je niet beledigen, maar ...') .

4 Besluit

3.4 VRAAG VIER

Met Hymes (1972, p. 286) kan men stellen dat het begrip van de communicatieve competentie een inzicht geeft in de manier waarop het systematisch mogelijke, het cognitief doenbare en het situationeel gepaste met elkaar in relatie staan bij de produktie en de interpretatie van het concreet cultureel gedrag. Wanneer we hierbij het complex parcours bekijken dat de mens dient af te leggen om tot interactief gedrag te komen dat als competent kan worden beschouwd, dan hoeft het ons niet te verwonderen dat menselijke communicatie niet zelden door misverstanden en conflicten wordt gekenmerkt. Wonderbaarlijk is integendeel dat we er van tijd tot tijd nog in slagen tot gelukte communicatie te komen.

In welke mate wordt iets in feite gedaan en wat brengt deze daad met zich mee? Wanneer men zich beperkt tot het eerste beoordelingscriterium, dan heeft alles wat door een denotatief systeem mogelijk gemaakt wordt (al het zegbare of doenbare) in feite evenveel kans om gerealiseerd te worden. In de realiteit is het echter zo dat — we beperken ons hier tot de natuurlijke taal — het ene verbaal proces gebruikelijker zal zijn dan het andere. Men noemt nu ongemarkeerd

528

Page 12: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

NOTEN 1 De semiotiek is de leer van de tekens, of, veel beter gezegd, de theorie die inzicht tracht te krijgen hoe mensen betekenis produceren op basis van semiotische systemen of codes. Wat de moderne tijd betreft, hebben de Zwitserse linguist F. de Saussure (1857-1913) en de Amerikaanse filosoof C.S. Peirce (1839- 1914) onafhankelijk van elkaar een semiotiek uitgewerkt. De ideeën die de Saussure ontwikkeld heeft in zijn klassiek geworden werk Cours de linguistique général (Saussure, 1916/1972) vormden één van de belangrijkste grondslagen voor zowel de structurele linguïstiek en semiotiek als voor het structuralisme dat als een specifieke epistemologie en methodologie het Europese denken vanaf 1945 tot in de uren zeventig sterk heeft beïnvloed. Binnen de structurele (Europese) semiotiek zouden we vooral de aandacht willen vestigen op de `Parijse School' rond A.J. Greimas. Een aantal teksten van Greimas werden in het Nederlands vertaald (cf. Greimas, 1991) en bieden een eerste kennismaking met deze (overigens niet gemakkelijke en eigenzinnige) richting binnen de semiotiek. Ook de `bibel' van deze richting, het semiotisch woordenboek van Greimas en Courtés, werd in het Nederlands vertaald (cf. Greimas & Courtés, 1979/1987). 2 Zo zal bijvoorbeeld een beschadiging van bepaalde delen van de hersenhelft waar het denotatieve gecontroleerd wordt telkens de bekwaamheid om bepaalde gebaren te gebruiken, aantasten (cf. Hadar, 1992, p. 118). 3 Met de term zelf-synchronie duidt men het fenomeen aan dat het nonverbaal en verbaal gedrag van de spreker synchroon verlopen. Bepaalde psychische stoornissen kunnen onder meer afgelezen worden uit het verdwijnen van deze zelf-synchronie (cf. bijvoorbeeld Argyle, 1988, p. 277; Ellgring, 1989, pp. 128-129). Ook het feedback-gedrag van de ontvanger verloopt synchroon met dat van de spreker, wat interactionele synchronie wordt genoemd (cf. voor een discussie van deze twee begrippen bijvoorbeeld Argyle, 1988, pp. 118-119; Burgoon et al., 1989, pp. 416-422; Knapp, 1978, pp. 208-210). 4 In dit verband bestaat er een taai misverstand bij diegenen die zich bezighouden met de studie van de nonverbale

communicatie, een misverstand dat trouwens aan de oorsprong ligt van het ontstaan van het begrip `nonverbale communicatie' (cf. Kendon, 1981, pp. 4-7). Volledig over het hoofd ziende dat de natuurlijke taal èn denoteert èn connoteert, stelt men een scherpe scheiding voor tussen de natuurlijke taal enerzijds, die de functie toebedeeld krijgt in de interactie denotatieve informatie over te brengen, en het nonverbaal gedrag anderzijds, dat de functie krijgt de connotatieve informatie over te brengen (cf. onder meer Burgoon, 1985, p. 347).

Verder lijkt het ons hier niet de plaats te zijn om uitgebreid in te gaan op wat doorgaans tot het domein van de nonverbale communicatie hoort (en welke criteria men hierbij hanteert). We beperken ons hier tot het volgende lijstje: gelaatsuitdrukkingen; ooggedrag; gebaren en andere lichaamsbewegingen; lichaamshouding, lichaamscontact; ruimtelijk gedrag en de organisatie van de ruimte; de organisatie van de tijd en het gebruik van de tijd; voorkomen en kledij; paralinguïstisch gedrag (dat wil zeggen de nonverbale aspecten van het spreken zoals toonhoogte, ritme, snelheid, luidheid ...), de geur ... Goede overzichten vindt men bijvoorbeeld bij Argyle (1988); Burgoon et al. (1989); Richmond et al. (1991); ook Knapp (1978) is op vele punten nog bruikbaar. 5 In dit verband wordt als voorbeeld vaak verwezen naar de (overigens omstreden) `double bind'-hypothese die door Bateson in het kader van de Palo Alto-groep werd geformuleerd: wanneer in een intieme relatie (bijvoorbeeld tussen ouder en kind) elkaar tegensprekende boodschappen het communicatiepatroon gaan overheersen, dan zouden deze `dubbele bindingen' een pathogeen karakter krijgen (cf. bijvoorbeeld Watzlawick et al., 1967/1970, pp. 188 e.v.). 6 Het is niet moeilijk om de overeenkomst te zien tussen de semiotische oppositie tussen denotatie en connotatie en de oppositie die Watzlawick et al. (1967/1970, pp. 45-58) binnen de Palo Alto-traditie maken tussen digitale communicatie (het `inhoudsaspect' van de interactie) en analoge communicatie (het `betrekkingsaspect' van de interactie).

529 THEORIE EN ONDERZOEK

Page 13: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

LITERATUUR Argyle, M. (1988). Bodily communication.

2nd edition. London-New York: Methuen. Bower, G.H., & Cirilo, K. (1985). Cognitive

psychology and text processing. In T.A. van

Disk (Ed.), Handbook of discourse analysis. vol

1. London: Academic Press. Bull, P. (1987). Posture and gesture.

Oxford: Pergamon Press. Burgoon, J.K. (1985). Nonverbal signals.

In M.C. Knapp & G.R. Miller (Eds.), Handbook

of interpersonal communication. London:

Sage. Burgoon, J.K., Buller, D.B., & Woodall,

W.G. (1989) . Nonverbal communication. The

unspoken dialogue. New York: Harper & Row.

Chomsky, N. (1965). Aspects of the theory

of syntax. Cambridge, MA: The MIT Press. Chomsky, N. (1980). Rules and

representations. Oxford: Basil Blackwell. Cooley, R.E., & Roach, D.A (1984). A

conceptual framework. In R.N. Bostrom (Ed.), Competence in communication. London:

Sage. Cornier, W.H., & Cornier, Z.S. (1991).

Interviewing strategies for helpers: Fundamental skills and cognitive behavioral intervention. Belmont: Brooks-Cole.

Dyk, T.A. van (1978). Tekstwetenschap. Een interdisciplinaire inleiding. Utrecht- Antwerpen: Het Spectrum.

Dyk, T.A. van (1980). Macrostructures. Hillsdale, N.J.: Lawrence Erlbaum.

Dyk, T.A. van (Ed.) (1985). Handbook of discourse Analysis. 4 volumes. London: Academic Press.

Ekman, P. (1985). Telling lies. New York & London: Norton.

Ekman, P., & Friesen, W.V. (1969). The repertoire of nonverbal behavior: Categories, origins, usage and coding. Semiotica, 1, 49-98.

Freud, S. (1905/1953). Fragments of an analysis of a case of hysteria. In The standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud. vol. VII. London: The Hogarth Press.

Friedman, H.S., & Tucker, J.S. (1990). Language and deception. In H. Giles & W.P. Robinson (Eds.), Handbook of language and social psychology. Chichester: John Wiley & Sons.

Goffman, E. (1963). Behavior in public places: Notes on the social organization of gatherings. New York: Free Press.

Greimas, A.J. (1991). De betekenis als verhaal. Semiotische opstellen. Vertaald en

ingeleid door W. Van Belle et al. Amsterdam.

John Benjamins. Greimas, A.J., & Courtés, J. (1979/1987).

Analytisch woordenboek van de semiotiek.

Vertaald door K. Joosse & P. de Maat. Tilburg: Tilburg University Press.

Gudykunst, W.B. (1991). Bridging differences. Effective intergroup communication. London: Sage.

Hadar, U. (1992). The dissociation between motor and symbolic movements in coverbal behavior. In F. Poyatos (Ed.), Advances in nonverbal communication. Amsterdam-Philadelphia: John Benjamins.

Hymes, D. (1971). Competence and performance in linguistic theory. In R. Huxley & E. Ingram (Eds.), Language acquisition: Models and methods. New York: Academic Press.

Hymes, D. (1972). On communicative competence. In J.B. Pride & J. Holmes (Eds.), Sociolinguistics. Harmondsworth: Penguin.

Hymes, D. (1974). Foundations in sociolinguistics. An ethnographic approach. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.

Hymes, D. (1987). Communicative competence. In U. Ammon, N. Ditmar & J.K. Mattheier (Eds.), Sociolinguistics/ Soziolinguistik. vol. I. Berlin-New York: Walter de Gruyter.

Kendon, A. (1980). Gesticulation and speech: Two aspects of the process of utterance. In M.R. Key (ed.), The relationship of verbal and nonverbal communication. Den Haag: Mouton.

Kendon, A. (1981). Introduction: Current issues in the study of `nonverbal communication'. In A. Kendon (Ed.), Nonverbal communication, interaction and gesture. Den Haag-Parijs-New York: Mouton.

Kendon, A. (1983) Gesture and speech: How they interact. In J.W. Wieman & R.P. Harrison (Eds.), Nonverbal interaction. London: Sage.

Kendon, A. (1988a). Goffman's approach to face-to-face interaction. In P. Drew & A. Wootton (Eds.), Erving Coffman. Exploring the interaction order. Cambridge: Polity Press.

Kendon, A. (1988b). Sign languages of aboriginal Australia. Cultural, semiotic and communicative perspectives. Cambridge:

530

Page 14: Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie p etentie100jaarorthopedagogiek.nl/100jaarPDF/PDF/paid/1994-33.pdfL. VAN POECKE Verbale en nonverbale c ommunlc at ieve competentie

Cambridge University Press. Kendon, A. (1990). Conducting interaction.

Patterns of behavior in focused encounters. Cambridge: Cambridge University Press.

Klima, E.S., & Bellugi, V. (1979). The signs of language. Cambridge, Mass.: Harvard University Press.

Knapp, M.L. (1978). Nonverbal communication in human interaction. 2nd edition. New York: Holt, Rinehart & Winston.

Koenen, L., Bloem, T., & Janssen, R. (1993). Gebarentalen. De taal van doven in Nederland. Amsterdam: Nigh & Van Ditmar.

Lyons, J. (1977). Semantics, 2 vols. Cambridge: Cambridge University Press.

McNeill, D. (1985). So you think gestures are nonverbal?, Psychological Review, 92, 350-371.

McNeill, D. (1992). Hand and mind. What gestures reveal about thought. Chicago- London: The University of Chicago Press.

Mehrabian, A. (1971) Silent messages. Belmont, C.A.: Wadsworth.

Miller, G.R., & Stiff, J.B. (1993). Deceptive communication. London: Sage.

Morris, D., Collet, P., Marsh, P., & O'Shaughnessy, M. (1980). Gestures. Their origins and distribution. New York: Stein and Day.

Ochs, E., & Schieffelin, B.B. (1983). Acquiring conversational competence. London: Routledge & Kegan Paul.

Poecke, L. Van (1988). Denotation/ Connotation and verbal/nonverbal communication. Semiotics, 71 (1/2), 125-151.

Poecke, L. Van (1991). Verbale communicatie. Leuven-Apeldoorn: Garant.

Richmond, V.P., McCroskey, J.C., & Payne, S.K. (1991). Nonverbal behavior in interpersonal relations. 2nd edition.

Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall. Romaine, S. (1984). The language of

children and adolescents. The acquisition of communicative competence. Oxford: Basil Blackwell.

Saussure, F. de (1916/1972). Cours de linguistique générale. Parijs: Payot.

Saville-Troike, M. (1989). The ethnography of communication. 2nd. edition. Oxford: Basil Blackwell.

Scherer, K. (1979a). Kommunikation. In K.R. Scherer & H.G. Wallbott (Hrsg.), Nonverbale Kommunikation. Weinheim-Basel: Beltz.

Scherer, K. (1979b). Die Funktionen des nonverbalen Verhaltens im Gesprch. In K.R. Scherer & H.G. Wallbott (Hrsg.), Nonverbale Kommunikation Weinheim-Basel: Beltz.

Schieffelin, B.B. & Ochs, E. (1986). Introduction. In B.B. Schieffelin & E. Ochs (Eds ), Language socialization across cultures. Cambridge: Cambridge University Press.

Spitzberg, B.H., & Cupach, W.R. (1981). Interpersonal communication competence. London: Sage.

Spitzberg, B.H., & Cupach, W.R. (1989). Handbook of interpersonal competence research. New York: Springer.

Verschueren, J. (1987a). Pragmatics as a theory of linguistic adaptation. IPrA Working Document, 1.

Verschueren, J. (1987b). The pragmatic perspective. In J. Verschueren & M. Bertuccelli-Papi (Eds.), The pragmatic perspective. Amsterdam: John Benjamin.

Watzlawick, P., Beavin, J.H., & Jackson, D.P. (1967/1970). De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Vertaling G.R. de Bruin. Deventer: Van Loghum Slaterus.

ADRES VAN DE AUTEUR

dr. L. Van Poecke, Departement Communicatiewetenschap KUL,

E. Van Evenstraat 2A, 3000 Leuven, België.

531 THEORIE EN ONDERZOEK