Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de ...library.wur.nl/ebooks/hydrotheek/1885367.pdf9...

49
Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de Oostvaardersplassen Monitoring 2006 23 januari 2007 Perry Cornelissen RIZA document 2007

Transcript of Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de ...library.wur.nl/ebooks/hydrotheek/1885367.pdf9...

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq

Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de Oostvaardersplassen

Monitoring 2006 23 januari 2007

Perry Cornelissen RIZA document 2007

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq

Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de Oostvaardersplassen

Monitoring 2006 23 januari 2007 Perry Cornelissen RIZA document 2007

Inhoudsopgave

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

1 Inleiding 5

2 Gebiedsbeschrijving en beheer 7

3 Methode 9

4 Vegetatie 13 4.1 Structuur graslanden 13 4.1.1. Droog grasland 13 4.1.2. Nat grasland 14 4.1.3. Structuurbepalende soorten 15

5 Grote herbivoren 17 5.1 Populatieontwikkeling 17 5.1.1. Stand op 1 januari en 31 december 2006 17 5.1.2. Aantalsontwikkeling 18 5.1.3. Relatieve netto aanwas 19 5.1.4. Geboorte 20 5.1.5. Sterfte 22 5.1.6. Afschot 28 5.1.7. Verhouding man:vrouw 29 5.2 Terreingebruik 30 5.3 Conditie 32 5.3.1. Visuele conditiescores 32 5.3.2. Ataxie 34 5.4 Geweien Edelherten 35

6 Discussie 39 6.1 Monitoring 39 6.2 Structuur graslanden 42 6.3 Grote herbivoren 42

7 Advies monitoring 45

8 Literatuur 47

3 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

4 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

1. Inleiding

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

In dit rapport presenteert het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) de monitoringsactiviteiten op het gebied van vegetatie en begrazing in de Oostvaardersplassen in 2006, die zij in opdracht van en in samenwerking met Staatsbosbeheer (SBB) heeft uitgevoerd. De monitoring is opgezet om inrichting en beheer te evalueren.

In tegenstelling tot de vorige jaarrapportages (Platteeuw et al. 1998, 1999, 2000, Kolen et al. 2001, 2003a, 2003b, Cornelissen 2004) is in afspraak met Staatsbosbeheer dit jaar gekozen voor de weergave van de resultaten uit de deelprogramma’s vegetatie en begrazing in één samenvattend rapport. Hierbij is in principe de opzet van de vorige rapporten zo veel mogelijk aangehouden. Staatsbosbeheer draagt zelf zorg voor de rapportage van de monitoringsresultaten van de vogels.

In Hoofdstuk 2 worden zaken beschreven die van invloed zijn geweest op de vegetatieontwikkelingen, de ontwikkelingen van de populaties, de conditie van de dieren en de waarnemingen van 2006.

Hoofdstuk 3 gaat in op de methoden. Alleen zaken die duidelijk afweken van voorgaande jaren, zijn beschreven.

Hoofdstuk 4 beschrijft de ontwikkeling van de droge en natte graslanden. De structuur (hoogte en bedekking) van deze graslanden wordt behandeld.

Hoofdstuk 5 gaat in op de grote grazers. Naast aantalontwikkeling, geboorte en sterfte van de Heckrunderen, Konikpaarden, Edelherten en Reeën, wordt ook aandacht besteed aan terreingebruik, verdeling van de graasdruk over de vegetatietypen, de conditie van de grote herbivoren en de ontwikkeling van de geweien van de Edelherten.

5 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

6 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

2. Gebiedsbeschrijving en beheer

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen met betrekking tot inrichting en beheer in 2006. Een overzichtskaart van de Oostvaardersplassen is weergegeven in figuur 2.1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 2.1 Overzichtskaart Oostvaardersplassen

In 2006 hebben geen inrichtingsmaatregelen plaatsgevonden en zijn geen delen in de randzone uitgerasterd geweest, zodat de grote herbivoren van het hele gebied (m.u.v. de driehoek voor runderen en paarden) gebruik konden maken. Het Fluitbos is in de periode 1 maart tot 15 april niet toegankelijk geweest voor bezoekers, waarmee verstoring van de Edelherten die zich daar ophouden, werd voorkomen.

7 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

8 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

3. Methode

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

In het algemeen geldt dat voor de methoden wordt verwezen naar de beschrijvingen in de voorgaande rapporten over de monitoring (Platteeuw et al. 1998, 1999, 2000, Kolen et al. 2001, 2003a, 2003b, Cornelissen 2004). In dit hoofdstuk worden alleen de afwijkingen of aanvullingen ten opzichte van de gebruikelijke methoden beschreven. Structuur graslanden In 2002 is gestart met het opnemen van de hoogte en bedekking van grassen en lage kruiden als indicatie voor het voedselaanbod van de grote grazers en ganzen. Op een aantal droge en natte graslanden zijn transecten uitgelegd. Daarnaast wordt de hoogte en bedekking van akkerdistel gemeten als indicatie voor de mate van verruiging op een grasland. Voor een beschrijving van de methode en de ligging van de transecten wordt verwezen naar Kolen et al. (2003). Soortsamenstelling graslanden In 2006 zijn eveneens als in 2005 geen opnames gemaakt om de soortsamenstelling van de droge en natte graslanden te kunnen beschrijven. Begrazing De wijze waarop de gegevens van de populatieopbouw zijn verzameld, wijkt niet af van voorgaande jaren (zie Platteeuw et al. 1999). Naar aanleiding van een bespreking van de conceptresultaten van de sterfte van veulens en jaarlingen bij Konikpaarden, is vastgesteld dat tot 2006 geen goed onderscheid is gemaakt tussen veulens en jaarlingen. Dit is pas voor het eerst in 2006 goed gegaan aan de hand van gebitsanalyse (bij rund en paard is dit in de voorgaande jaren wel goed gegaan). Dit betekent dat in een aantal figuren met betrekking tot sterfte en afschot, paarden tot 2006 niet zijn opgenomen. De methode voor het bepalen van het terreingebruik van Heckrunderen en Konikpaarden is uitgevoerd zoals in voorgaande jaren (zie Platteeuw et al. 1999). Bij het bepalen van het terreingebruik van de Edelherten is echter helaas afgeweken van de methode van voorgaande jaren. In plaats van het scoren van het aantal dieren per vak is in 2006 het aantal Edelherten per kavel gescoord. Hierdoor is het niet meer mogelijk de verdeling van de Edelherten over de vegetatietypen te berekenen, omdat er per kavel verschillende vegetatietypen kunnen voorkomen. Bij de gebruikelijke methode zijn de kavels opgedeeld in een aantal vakken van ca. 6 ha. Per vak wordt een vegetatietype weergegeven dat dominant in dat vak voorkomt. Op deze manier kan vrij nauwkeurig worden aangegeven hoe de verdeling van de dieren over de verschillende vegetatietypen is geweest. Als gevolg hiervan is het ook niet mogelijk om een totale graasdruk (Heckrund+Konikpaard+

9 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Edelhert) per vegetatietype te berekenen. Vanaf maart 1998 kunnen de Edelherten gebruik maken van het Fluitbos bij Almere. Voor de Heckrunderen en Konikpaarden is dit gebied niet toegankelijk. Reeën hebben altijd al gebruik kunnen maken van dit bos. Het Fluitbos bestaat uit een aantal plantvakken waarin Essen, Iepen, Populieren, Eiken en nog enkele andere boomsoorten zijn geplant. In 2002 is het terreingebruik van de Edelherten en Reeën in het Fluitbos voor het eerst meegenomen in de monitoring. Het gebied is daarvoor ingedeeld in 3 vakken en een vaste route is vastgelegd (zie Cornelissen 2004). In 2006 is afgeweken van de indeling in drie vakken en is een indeling in oost en west aangegeven.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 3.1 Route waarlangs éénmaal per week verschillende diersoorten gescoord worden.

Op basis van de vegetatiekaart van de Oostvaardersplassen 2004 (Cornelissen et al. 2006) en veldbezoek in 2006 is per telvak een vegetatietype aangegeven dat dominant in dat vak voorkomt. In een aantal vakken komen de typen riet, ruigte en struweel in gelijke percentages voor. Hiervoor is het type riet-ruigte-struweel gekozen. Door sommatie van de oppervlakten van de vegetatietypen per telvak, zijn de oppervlakten van de vegetatietypen in de randzone berekend (tabel 3.1). De methode voor het scoren van de conditie was conform voorgaande jaren. Voor Heckrunderen en Konikpaarden werden 10 klassen voor de conditie score gebruikt en voor de Edelherten 3. De in februari-april afgeworpen geweien van de Edelherten zijn gemeten en gewogen in juni 2006.

10 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Tabel 3.1 Overzicht en van de gehanteerde vegetatietypen voor het terreingebruik van de grote herbivoren. Gebaseerd op de vegeatatiekaart van 1996 en veldbezoeken in 2003.

Vegetatietype Dominante soorten Oppervlak (ha)

rund en paard

Oppervlak (ha)

Edelhert

Water en

pioniervegetatie

Goudzuring, Rode ganzenvoet, Blaartrekkende boterbloem 131 131

droog grasland Ruw beemdgras, Riet, Greppelrus, Grote weegbree, Engels raaigras,

Veldbeemdgras

657 657

nat grasland Geknikte vossestaart, Fioringras 96 196

grazige ruigte Ruw beemdgras, Akkerdistel, Grote brandnetel 110 127

ruigte Akkerdistel, Grote brandnetel, Ruw beemdgras 251 251

rietland Riet, Akkerdistel, Grote brandnetel, Ruw beemdgras 247 247

riet-ruigte-struweel mozaïek type met droog grasland, (grazige) ruigte, riet en struweel

(Gewone vlier en wilgen)

216 278

Fluitbos Bos bestaand uit vakken met geplante Essen, Iepen, Eiken, Populieren.

Aan de randen van de vakken komt in de ondergroei Gewone vlier,

Sleedoorn, Meidoorn voor.

125

totaal 1708 2012

11 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

12 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

4. Vegetatie

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4.1 Structuur graslanden

4.1.1. Droog grasland Het verloop van de hoogte en bedekking van grassen en lage kruiden van droog grasland kende een sterk seizoensverloop (figuur 4.1 a en b). De grassen en lage kruiden op de westelijk gelegen droge graslanden (Cz 29/30) bereikten de afgelopen jaren een grotere hoogte in de zomer dan de oostelijk gelegen droge graslanden (Ez 29/30, Ez 31/140). In de winter was dit verschil niet aanwezig. De bedekking van de grassen en lage kruiden verschilde niet of nauwelijks tussen de oostelijk en westelijke gelegen graslanden. In de jaren 2002, 2005 en 2006 kwam de hoogte in de zomer met elkaar overeen en lag het duidelijk hoger dan in 2003 en 2004. Als gevolg van de toenemende populaties grote herbivoren (zie hoofdstuk 5), zou een afname van de grashoogte verwacht kunnen worden. De grote fluctuaties worden waarschijnlijk voornamelijk veroorzaakt door een grote fluctuatie in de netto primaire productie van de graslanden als gevolg van variabele weeromstandigheden (zie ook Cornelissen 2006). a . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 4.1 Grashoogte (a) en bedekking (b) op verschillende kavels droog grasland in de randzone van de Oostvaardersplassen. Ez 29/30 = kavelnummers.

hoogte grassen en lage kruiden vochtig-droog grasland

0

10

20

30

2002 2003 2004 2005 2006

jaar

hoog

te (

cm)

E z29/30

Ez30-140

Cz29/30

b

bedekk ing grassen en lage k ruiden vochtig-droog grasland

0

20

40

60

80

100

2002 2003 2004 2005 2006

jaa r

bede

kkin

g (%

)

E z29/30

Ez30-140

C z29/30

13 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

.1.2. Nat grasland

e westelijk gelegen natte graslanden (zie ook ornelissen 2006).

roge graslanden is dat al in april en op de natte raslanden pas in mei.

a

4 De hoogte en bedekking van grassen en lage kruiden op nat grasland laten een vergelijkbaar beeld zien als bij de droge graslanden (figuur 4.2 a en b). Ook hier geldt dat de grassen en lage kruiden op de westelijke natte graslanden (Cz 29/30) een grotere hoogte bereikten dan op de oostelijke natte graslanden (Ez 20/21). Dit zal mogelijk veroorzaakt worden door een verschil in graasdruk, maar ook door een verschil in grondwaterstand. De oostelijk gelegen natte graslanden zijn iets natter dan dC Ten opzichte van de droge graslanden is de hoogte van de grassen en lage kruiden op nat grasland in de zomer lager. Een ander duidelijk verschil is het moment waarop de bedekking van de grassen toeneemt in het voorjaar. Op de dg

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 4.2 Grashoogte (a) en bedekking (b) op verschillende kavels nat grasland in de randzone van de Oostvaarde

hoogte grassen en lage kruiden nat-vochtig grasland

0

10

20

30

2002 2003 2004 2005 2006

jaar

hoog

te (

cm)

Cz29/30

Ez20/21

rsplassen. Cz 29/30 = kavelnummers.

b

bedekking grassen en lage kruiden nat-vochtig grasland

0

20

40

60

80

100

2002 2003 2004 2005 2006

jaar

bede

kkin

g (%

)

Cz29/30

Ez20/21

14 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

4.1.3. Structuurbepalende soorten De hoogte en bedekking van de structuurbepalende soorten zegt iets over de mate van verruiging van de graslanden. In de Oostvaardersplassen zijn het voornamelijk de distels (Akkerdistel en Kruldistel) die dit aangeven. Met name de bedekking geeft aan dat de ruigtesoorten nog maar heel weinig voorkomen (figuur 4.3 en 4.4). In 2006 is op droog grasland een lichte toename te zien van ruigtesoorten (figuur 4.3 a en b). Ook bij de ruigtesoorten is te zien dat er in 2002, 2003 en 2006 meer ruigtesoorten voorkomen in de westelijke graslanden dan in de oostelijke graslanden. Dit wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door een verschil in graasdruk die in het oostelijk deel hoger is dan in het westelijk deel (zie ook Cornelissen 2006). a

hoogte distels vochtig-droog grasland

0

20

40

60

80

2002 2003 2004 2005 2006

jaar

hoog

te (

cm)

Ez29/30

Ez30-140

Cz29/30

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 4.3 Hoogte (a) en bedekking (b) distels op verschillende kavels droog grasland in de randzone van de Oostvaardersplassen. Cz 29/30 = kavelnummers.

b

bedekking distels vochtig-droog grasland

0

20

40

60

80

100

2002 2003 2004 2005 2006

jaar

bede

kkin

g (%

)

Ez29/30

Ez30-140

Cz29/30

Op de natte graslanden was het aandeel ruigtesoorten lager dan op de droge graslanden (figuur 4.4 a, b). De ruigtesoorten komen eigenlijk alleen nog voor op de westelijke natte graslanden waar de grondwaterstand iets lager was dan in de oostelijke natte graslanden. Als gevolg van de hogere grondwaterstanden in de oostelijke natte graslanden, is de vegetatie daar ook meer veranderd van een nat grasland gedomineerd door Fioringras en Geknikte vossestaart, naar een natte pioniervegetatie met Goudknopje (Cornelissen 2006).

15 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

a

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 4.4 Hoogte (a) en bedekking (b) distels op verschillende kavels nat grasland in de randzone van de Oostvaardersplassen. Cz 29/30 = kavelnummers.

hoogte distels nat-vochtig grasland

0

20

40

60

80

2002 2003 2004 2005 2006

jaarho

ogte

(cm

)

Cz29/30

Ez20/21

b

bedekking distels nat-vochtig grasland

0

20

40

60

80

100

2002 2003 2004 2005 2006

jaar

bede

kkin

g (%

)

Cz29/30

Ez20/21

16 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

5. Grote herbivoren

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5.1 Populatieontwikkeling

In 2006 is de populatie Heckrunderen afgenomen (figuur 5.1), de populatie Konikpaarden licht toegenomen en de populaties Edelherten is in 2006 weer verder exponentieel gestegen.

5.1.1. Stand op 1 januari en 31 december 2006 Op 1 januari 2006 waren er in totaal 539 Heckrunderen, 954 Konikpaarden en 1538 Edelherten (tabel 5.1). Aan het van het jaar op 31 december waren dit er respectievelijk 497, 982 en 1898.

Heckrunderen

2006 stier koe kalf totaal stier:koe kalf:koestand op 1-1-2006 143 271 125 539 0,53 0,49geboorte 145 145sterfte kalf 21 21sterfte 1 jaar 2 2 4sterfte 2 jaar en ouder 8 14 22afschot kalf 57 57afschot 1 jaar 8 11 19afschot 2 jaar en ouder 31 33 64stand op 31-12-2006 119 245 133 497 0,49

Konikpaarden

2006 hengst merrie veulen totaal hengst:merrie veulen:merriestand op 1-1-2006 379 375 200 954 1,01 0,61geboorte 272 272sterfte veulen 63 63sterfte 1 jaar 5 3 8sterfte 2 jaar en ouder 7 11 18afschot veulen 106 106afschot 1 jaar 8 11 19afschot 2 jaar en ouder 15 15 30stand op 31-12-2006 382 371 229 982 1,03

Edelherten

2006 hert hinde kalf totaal hert:hinde kalf:hindestand op 1-1-2006 432 697 409 1538 0,62 0,92geboorte 700 700sterfte kalf 35 35sterfte 1 jaar 1 2 3sterfte 2 jaar en ouder 14 3 17afschot kalf 175 175afschot 1 jaar 13 11 24afschot 2 jaar en ouder 54 32 86stand op 31-12-2006 474 784 640 1898 0,60

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 5.1 Demografie en populatiekarakterisiteken van Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten. Stier, koe, hengst, merrie, hert en hinde zijn dieren van 1 jaar en ouder. Kalf:koe, veulen:merrie, kalf:hinde is de verhouding tussen het aantal overlevende kalveren/veulens in 2006 (aantallen op 31 december) ten opzichte van het aantal koeien, merries of hindes op 1 januari van dat jaar. Aangenomen wordt dat van het aantal overlevende kalveren/veulens, 50% mannelijk is.

17 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Ook in 2006 werden dieren aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren om de gezondheidsstatus van de kudde runderen te bepalen. In totaal werden in de periode februari-april 5 Heckrund stieren en 15 koeien aangeboden. Vanaf 2003 is dit echter geen aparte steekproef meer uit de populatie zoals voorheen. Toen werden dieren ook aan het eind van het jaar aangeboden. Het betreft nu een aantal dieren die zijn afgeschoten volgens de ethische richtlijn voor het afschieten van grote herbivoren in terreinen van Staatsbosbeheer (Tramper 1999). Vandaar ook dat de dieren in de periode februari-april zijn aangeboden. Van de Konikpaarden en Edelherten werden geen dieren aangeboden aan de Gezondheidsdienst.

5.1.2. Aantalsontwikkeling De exponentiële groei die zich in de beginjaren bij alle drie de grote herbivoren voordeed, heeft zich nu alleen nog bij de Edelherten voortgezet (figuur 5.1). Bij de Heckrunderen is de groei vanaf 1998/1999 afgenomen en lijkt deze in 2003 te zijn gestopt. De laatste twee jaren is er zelfs sprake van een afname van de populatie. Bij de Konikpaarden is de groei de afgelopen twee jaren sterk afgenomen en volgt daarmee de ontwikkeling die zich in 1999 al bij de Heckrunderen inzette. De verwachting is dan ook dat binnen twee jaar de groei bij de Konikpaarden gestopt zal zijn. Bij de Edelherten nam de groei in 2005 sterk af, waarna de verwachting was dat dit zich zou doorzetten. In 2006 is de groei echter weer sterk toegenomen en verloopt de ontwikkeling weer exponentieel. Het totaal aantal Heckrunderen, Konikpaarden, Edelherten is in 2006 verder gestegen tot ca. 3500 dieren (figuur 5.2).

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.1 Aantalsontwikkeling grote herbivoren Oostvaardersplassen. Aantallen per 1 januari van ieder jaar.Bij Heckrunderen zijn er in 1987 en 1989 15 dieren aangevoerd en in 1997, 1998, 1999, 2000, 2001 en 2002 respectievelijk 25, 11, 12, 13, 8 en 8 dieren aangeboden aan de Gezondheidsdienst voor Dieren in verband met veterinair onderzoek. Bij de Konikpaarden zijn in 1992 7 paarden aangevoerd en in 1993 8 paarden afgevoerd. Bij de Edelherten zijn in 1993 5 herten aangevoerd. Vanaf 1997 worden runderen, paarden en Edelherten afgeschoten volgens de Ethische Richtlijn (Tramper 1999) om onnodig leiden te voorkomen.

Aantalsontwikkeling grote grazers Oostvaardersplassen

0

500

1000

1500

2000

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (N

)

Heckrund

Konikpaard

Edelhert

18 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Aantalsontwikkeling grote grazers Oostvaardersplassen

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaaraa

ntal

die

ren

(N) totaal

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.2 Ontwikkeling totale aantallen grote herbivoren in de Oostvaardersplassen.

De ontwikkeling van de totale populatie Reeën in de randzone (waar ook de Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten grazen) van de Oostvaardersplassen is niet aan te geven. Vanaf 1993 worden aan het eind van de winter in maart/april langs een vaste route (Cornelissen et al. 2004) Reeën geteld. Het aantal Reeën is daarbij afgenomen van ongeveer 110 individuen in 1993 tot slechts een enkele in 2006 (figuur 5.3). Deze afname kan als een relatieve maat worden beschouwd voor de ontwikkeling van de aantallen Reeën in de randzone van de Oostvaardersplassen.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.3 Aantalsontwikkeling Reeën in de randzone van de Oostvaardersplassen waar Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten grazen. Het betreft het aantal getelde Reeën langs een vaste route. Tellingen vinden plaats in maart/april. Deze aantalsontwikkeling is een relatieve maat voor de ontwikkeling van de aantallen in de randzone.

Populatieontwikkeling Ree randzone Oostvaardersplassen

0

20

40

60

80

100

120

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

alle

n (N

)

Buiten de randzone, in de randen van het gebied en in delen waar geen Heckrunderen en Konikpaarden voorkomen of grote aantallen Edelherten, komen nog wel enkele Reeën voor (schatting 30-35 stuks; mond. med. J. Griekspoor). In deze gebieden vinden geen jaarlijkse tellingen plaats zoals in de randzone, zodat geen inzicht in populatietrends verkregen kan worden.

5.1.3. Relatieve netto aanwas Bij de berekening van de relatieve netto aanwas en het sterftepercentage is gecorrigeerd voor aan- en afvoer en afschot. De

19 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

aanname is dat de afgeschoten dieren ook op natuurlijke wijze in dat jaar zouden zijn gestorven. Bij de Heckrunderen vertoonde de relatieve netto aanwas vanaf 1990 een zaagtandpatroon waarbij jaren met een hoge relatieve netto aanwas werden afgewisseld met een lage relatieve netto aanwas (figuur 5.4). Vanaf 1999 werden de verschillen tussen hoge en lage aanwas groter. Bij de Edelherten was er aanvankelijk geen sterke fluctuatie tussen de jaren, maar vanaf 2002 is ook hier sprake van een sterke fluctuatie en zaagtandpatroon zoals bij de Heckrunderen. Bij de Konikpaarden is er geen sprake van sterke fluctuatie tussen de jaren. Bij alle drie de herbivoren is er sprake van een gemiddelde afname van de relatieve netto aanwas. De gemiddelde afname is vrijwel lineair gecorreleerd met de tijd. Dit komt overeen met het verloop van de relatieve netto aanwas die hoort bij een logistische groeicurve (zie ook het rapport monitoring 2000; Kolen et al. 2001). Een logistische groeicurve is een theoretische groeicurve van een populatie herbivoren die door het voedselaanbod wordt gereguleerd, waarbij de voedselbron niet wordt vernietigd (Caugley and Sinclair 1994). De populatie groeit aanvankelijk exponentieel, gaat over in een lineaire groei en bij het bereiken van de draagkracht neemt de groei geleidelijk af tot nul. Bij de Heckrunderen is de relatieve netto aanwas de afgelopen 4 jaren drie keer negatief is geweest (afname van de populatie). Extrapolatie van de lijnen laat zien, dat bij de paarden inderdaad binnen twee jaar sprake zal zijn van geen groei en dat dit bij de Edelherten waarschijnlijk in de komende 5 tot 7 jaar zal optreden.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.4 Relatieve netto aanwas van Heckrund, Konikpaard en Edelhert. De relatieve netto aanwas geeft de geboorte minus de sterfte weer als percentage van het totaal aantal dieren op 1 januari van dat jaar. Bij de berekening is gecorrigeerd voor aan- en afvoer. De afgeschoten dieren zijn bij de berekening betrokken, omdat wordt aangenomen dat de afgeschoten dieren ook zonder afschot in dat jaar zouden sterven.

Relatieve netto aanwas

-20

-10

0

10

20

30

40

50

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (%

)

HeckrundKonikpaardEdelhert

5.1.4. Geboorte De geboorten van het totaal aantal kalveren (inclusief sterfte) bij Heckrunderen is de afgelopen 6 jaren vrij stabiel geweest (figuur 5.5). Bij de Konikpaarden lijkt deze ook te zijn gestabiliseerd en bij de Edelherten nam het nog exponentieel toe.

20 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Geboorte (totaal) kalveren/veulens grote grazers

0

200

400

600

800

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaaraa

ntal

kal

vere

n/ve

ulen

s (N

) Heckrund

Konikpaard

Edelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.5 Geboorte totaal aantal kalveren en veulens (inclusief gestorven).

De geboorte, uitgedrukt als het aantal overlevende jongen in het eerste jaar per potentieel moederdier (vrouwelijke dieren van 1 jaar en ouder), is bij de Heckrunderen zeer geleidelijk, maar wel continu afgenomen van ca. 0,7 in 1988 tot ca. 0,5 in 2006 (figuur 5.6). Een afname als deze kan veroorzaakt worden door een toegenomen kalversterfte en of koeien die om de een of andere reden niet meedoen aan de reproductie. Bijvoorbeeld door verhoging van de leeftijd waarop koeien voor het eerst een kalf krijgen (in plaats van op 1 jarige leeftijd, zoals in de jaren tachtig, op 2 jarige leeftijd pas het eerste kalf krijgen) of doordat koeien af en toe een jaar overslaan en dus niet ieder jaar een kalf krijgen zoals in de jaren tachtig. Bij de Konikpaarden was er vanaf begin jaren negentig ook sprake van een afname van ca. 0,9 in 1988 tot ca. 0,5 in 2000, maar vanaf dat jaar nam het aantal overlevende veulens per moederdier weer toe tot ca. 0,6. Bij de Edelherten fluctueerde de verhouding sterk en is er geen sprake van een trend. Gemiddeld was de verhouding bij Edelherten het hoogst (ca. 0,8) en bij Heckrunderen het laagst (ca. 0,5).

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.6 Verhouding tussen het aantal geboren en overlevende kalveren en veulens in een betreffend jaar per potentieel moederdier (aantal vrouwelijke dieren van 1 jaar en ouder op 1 januari van dat jaar).

Verhouding jong:moeder grote grazers Oostvaardersplassen

0,0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

jong

:moe

der

Heckrund

Konikpaard

Edelhert

De meeste geboorten vonden bij de Heckrunderen plaats in de periode maart, april, mei. Bij de Konikpaarden lag dit in de maanden april, mei, juni. Zowel bij Heckrunderen als Konikpaarden vinden er nog nauwelijks geboorten plaats eind herfst, begin winter. In de tachtiger en negentiger jaren vonden ook in deze perioden geboorten plaats (zie

21 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

bijv. Cornelissen 1997 en Platteeuw et al. 1998). Het concentreren van de geboorten in de lente kan een gevolg zijn van het bereiken van de draagkracht van het gebied voor de runderen en paarden. Doordat er minder voedsel per individu beschikbaar komt, is de kans op het succesvol grootbrengen van een jong het grootst in de lente en zomer (lactatie kost meer energie dan de groei van de foetus).

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.7 Verdeling van het aantal waargenomen geboren kalveren en veulens van respectievelijk Heckrunderen en Konikpaarden over het jaar 2006.

geboorte Heckrund en Konikpaard

0

20

40

60

80

100

120

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

maand

aant

al k

alve

ren/

veul

en (N

)

HeckrundKonikpaard

De geboorte van Edelherten vond altijd geconcentreerd in mei plaats. Het afgelopen jaar lijkt er echter sprake te zijn van een grotere spreiding. Dit zou veroorzaakt kunnen worden door verandering in voedselaanbod per individu. Hierdoor zou het moment waarop hindes in oestrus raken een grotere variatie kunnen krijgen als gevolg van grotere individuele verschillen. Dit zou ook moeten betekenen dat de bronstperiode is veranderd: met name langer. Gegevens over de spreiding van geboortes van Edelhert kalveren of over de lengte van de bronstperiode ontbreken echter nog. In het volgende monitoringsjaar (2007) zou de spreiding van de geboorten van de kalveren meegenomen kunnen worden net zoals dit bij de runderen en paarden wordt gedaan. Wellicht dat bij de Edelherten dan per twee weken geteld zou moeten worden in plaats van per maand, omdat de periode waarover de spreiding plaatsvindt, korter is dan bij runderen en paarden. Daarnaast zou heel simpel het begin, de piek en het einde van de bronstperiode jaarlijks kunnen worden vastgelegd.

5.1.5. Sterfte Sterfte kalveren en veulens De sterfte van kalveren en veulens is onderverdeeld in de sterfte van kalveren of veulens die in het jaar dat ze geboren zijn ook sterven en sterfte van kalveren of veulens die in het voorgaande jaar zijn geboren. Dit zijn meestal kalveren of veulens die in de lente of zomer van jaar X zijn geboren en in de winter van jaar X+1 sterven. De sterfte van kalveren en veulens die in het jaar dat ze geboren zijn ook sterven, was aanvankelijk laag maar is in de loop van de tijd

22 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

toegenomen (figuur 5.8). Gemiddeld was de sterfte het hoogst bij de Konikpaarden. De sterfte is het sterkst toegenomen bij de Edelherten. Vanaf 2002 is de sterfte van Edelhert kalveren toegenomen van 0 tot 60 in 2006. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hier gaat om waargenomen sterfte. Het is goed mogelijk dat de sterfte hoger is, omdat een deel van de sterfte niet wordt opgemerkt als gestorven kalveren of veulens van 1 dag oud in de dekking achterblijven. Een gestorven veulen of kalf van 1 dag oud is door de vraat van aaseters binnen enkele dagen verdwenen. Doordat sinds enkele jaren de leeftijd van gestorven kalveren vrij nauwkeurig wordt bepaald aan de hand van de gebitskenmerken, kan sinds 2001 ook worden vastgesteld of er sterfte optreedt van kalveren die in het voorgaande jaar zijn geboren. In 2002 was deze sterfte nog zeer laag, maar in 2005 en 2006 is dit voor rund en edelhert exponentieel gestegen (figuur 5.9). Hoewel gegevens van paarden ontbreken, zal dit waarschijnlijk ook voor deze soort het geval zijn. Zoals eerder aangegeven sterven deze kalveren en veulens met name in de eerstvolgende winter. De sterke toename heeft waarschijnlijk vooral te maken met het toegenomen aantal grote herbivoren, waardoor de hoeveelheid voedsel per individu afneemt. Dieren die in de groei zijn (kalveren, veulens, jaarlingen) hebben daar dan extra onder te lijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 5.8 Sterfte van kalveren en veulens die in het jaar dat ze geboren zijn ook sterven.

Sterfte kalveren/veulens geboren in betreffende jaar

0

50

100

150

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al k

alve

rn/v

eule

ns (

N) Heckrund

Konikpaard

Edelhert

Sterfte kalveren/veulens geboren in voorgaande jaar

0

50

100

150

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al k

alve

rn/v

eule

ns (

N) Heckrund

Konikpaard

Edelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.9 Sterfte van kalveren en veulens die in het voorgaande jaar zijn geboren.

23 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Sterfte dieren 1 jaar en ouder De sterfte van Heckrunderen en Edelherten van 1 jaar en ouder is in de loop van de tijd zowel in absolute als relatieve aantallen sterk toegenomen (figuur 5.10). Bij de Heckrunderen is sprake van een duidelijk patroon van een afwisseling van jaren met hoge en lage sterfte. Bij Edelherten trad ook enige fluctuatie tussen de jaren op. In 2006 was de sterfte bij Konikpaarden lager dan bij Heckrunderen en Edelherten. Tot 2005 was de sterfte in absolute zin gemiddeld het hoogst bij de Heckrunderen en het laagst bij de Edelherten. In 2005 is de sterfte bij de Edelherten sterk toegenomen en overtrof het de sterfte van Heckrunderen. In relatieve zin was de sterfte vanaf het begin gemiddeld het hoogst bij de Heckrunderen (figuur 5.11). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 5.10 Absolute sterfte van Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten van 1 jaar en ouder. Sterfte is totale sterfte (natuurlijke sterfte + afschot)

Sterfte grote grazers van 1 jaar en ouder Oostvaardersplassen

0

50

100

150

200

250

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (N

)

Heckrund

Konikpaard

Edelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 5.11 Relatieve sterfte van Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten van 1 jaar en ouder. Sterfte is totale sterfte (natuurlijke sterfte + afschot).

Sterfte (%) grote grazers van 1 jaar en ouder Oostvaardersplassen

0

10

20

30

40

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (%

)

Heckrund

Konikpaard

Edelhert

De sterfte per leeftijdscategorie verschilde per diersoort en sexe (figuur 5.12). Bij Heckrunderen en Edelherten was de sterfte onder mannelijke dieren gemiddeld hoger dan onder vrouwelijke dieren. Bij de Konikpaarden was de sterfte van hengsten en merries gemiddeld gelijk. Bij Heckrunderen en Edelherten trad naast sterfte van vooral jaarlingen ook sterfte van oudere dieren op (3 jaar en ouder). Dit in tegenstelling tot de Konikpaarden waar de sterfte van oudere dieren zeer laag was.

24 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

In 2006 is ook bij de Konikpaarden de sterfte van oudere dieren toegenomen. Bij de mannelijke Heckrunderen en Edelherten was de sterfte van oudere dieren aanvankelijk hoger dan van jaarlingen. In de laatste jaren overtreft de sterfte van jaarlingen die van de oudere dieren (Heckrund vanaf 2003 en Edelhert in 2005). Bij de vrouwelijke dieren is dit minder of niet aanwezig.

Stier

0

20

40

60

80

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

jaar

aant

al in

divi

duen

(N

)

1 jr

2 jr

3-5 jr

>5 jr

Koe

0

20

40

60

80

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

jaar

aant

al in

divi

duen

(N

)

1 jr

2 jr

3-5 jr

>5 jr

Hengst

0

20

40

60

80

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

jaar

aant

al in

divi

duen

(N

)

2 jr

3-5 jr

>5 jr

Merrie

0

20

40

60

80

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

jaar

aant

al in

divi

duen

(N

)

2 jr

3-5 jr

>5 jr

Hert

0

20

40

60

80

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

jaar

aant

al in

divi

duen

(N

)

1 jr

2 jr

3-5 jr

>5 jr

Hinde

0

20

40

60

80

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

jaar

aant

al in

divi

duen

(N

)1 jr

2 jr

3-5 jr

>5 jr

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.12 Sterfte van Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten van 1 jaar en ouder per sexe en leeftijdscategorie. Sterfte is totale sterfte (natuurlijke sterfte + afschot).

Omdat tot 2006 bij de paarden geen onderscheid is gemaakt tussen veulens en jaarlingen, is voor de drie soorten herbivoren ook een overzicht gemaakt van de sterfte van het totaal aantal kalveren/veulens + jaarlingen (figuur 5.13). Hierin is te zien dat de sterfte voor alle drie de soorten zowel in absolute als relatieve zin is toegenomen. Aanvankelijk was de sterfte zowel absoluut als relatief het hoogste bij de paarden. In absolute zin is de sterfte de laatste twee jaren het hoogst bij de Edelherten. In relatieve zin is de sterfte de laatste jaren gemiddeld het hoogst bij de paarden, maar zijn er enkele jaren waar de runderen de paarden overtreffen. Edelherten hebben gemiddeld de laagste relatieve sterfte van kalveren+jaarlingen.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.13 Sterfte van Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten. Kalveren/veulens + jaarlingen samen. Sterfte is totale sterfte (natuurlijke sterfte + afschot).

sterfte kalf/veulen + jaarlingen

0

50

100

150

200

250

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

jaar

aant

al in

divi

duen

(N)

HeckrundKonikpaardEdelhert

sterfte kalf/veulen + jaarlingen

0

10

20

30

40

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

jaar

aant

al in

divi

duen

(%)

HeckrundKonikpaardEdelhert

25 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Sterfte per maand De sterfte van kalveren en veulens van Heckrund, Konikpaard en Edelhert vond voornamelijk plaats in de periode februari, maart, april met de piek in maart (figuur 5.14). Het betreft hier vrijwel uitsluitend sterfte van kalveren en veulens die in 2005 zijn geboren en voor wie de winter van 2005/2006 te zwaar was. Sterfte van kalveren en veulens die in 2006 zijn geboren is ook opgetreden. Bij de Edelherten was dat vooral aan het eind van het jaar in november en december op. Bij Heckrunderen en Konikpaarden trad meer sterfte op van kalveren en veulens die in 2006 zijn geboren dan in de figuur aangegeven. De figuur geeft de waargenomen sterfte van het aantal kalveren en veulens van Heckrunderen en Konikpaarden die al een paar weken tot maanden oud zijn. De ontbrekende aantallen betreffen kalveren en veulens die binnen 1 dag na geboorte zijn gestorven. Helaas is daarvan onbekend in welke maand dit is gebeurd. Voor Heckrunderen waren dit 10 kalveren en voor Konikpaarden 40 veulens. De meeste hiervan zullen waarschijnlijk in de periode maart-juni zijn gestorven, omdat toen de meeste geboorten plaatsvonden (zie figuur 5.7). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 5.14 Sterfte kalveren en veulens per maand. Er is een onderscheid gemaakt tussen kalveren en veulens die in 2005 of 2006 zijn geboren maar wel allemaal in 2006 zijn gestorven.

Sterfte kalveren/veulens in 2006 (natuurlijke sterfte + afschot)

0

20

40

60

80

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12maand

aant

al d

iere

n

Heckrund 2005Konikpaard 2005Edelhert 2005Heckrund 2006Konikpaard 2006Edelhert 2006

De sterfte van dieren van 1 jaar en ouder vond voornamelijk in de maanden maart en april plaats (figuur 5.15). De piek ligt bij de oudere dieren dus over twee maanden gespreid in tegenstelling tot de kalveren en veulens, waar de piek geconcentreerd is in één maand. Na de sterfte in april trad er bij de Heckrunderen en Konikpaarden nog nauwelijks sterfte op. Bij de Edelherten trad ook na april nog enige sterfte op. Na april trad er ook nog enige sterfte op in mei en juni en aan het eind van jaar in periode oktober-december.

26 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Sterfte 1 jaar en ouder in 2006 (natuurlijke sterfte + afschot)

0

20

40

60

80

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

maand

aant

al d

iere

n

HeckrundKonikpaardEdelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.15 Sterfte van dieren van 1 jaar en ouder per maand.

Wintersterfte De relatieve sterfte van Heckrunderen, Konikpaarden en Edelherten (alle leeftijden bij elkaar) tijdens de winter (december-april) is in de loop van de tijd toegenomen (figuur 5.16). Bij de Heckrunderen is een duidelijk patroon te zien van een afwisseling van jaren met hoge (in 2004-2005 ongeveer 35%) en jaren met lage sterfte (in 2003-2004 minder dan 5%). Bij de Konikpaarden is sprake van een continu toename in de loop van de tijd en bereikte de relatieve wintersterfte in 2005-2006 een waarde van ongeveer 20%. Bij de Edelherten was de relatieve wintersterfte tot 2004-2005 in vergelijking met de andere twee soorten vrij laag en vrij constant, maar nam de relatieve sterfte in 2004-2005 vrij sterk toe tot bijna 20%. In 2005-2006 nam de wintersterfte weer af tot ongeveer 15%. De relatieve wintersterfte was vanaf het begin gemiddeld het hoogst bij de Heckrunderen, gevolgd door de Konikpaarden en dan de Edelherten. Ook hier is te zien dat in 2004-2005 bij de Edelherten de relatieve sterfte sterk is toegenomen en de paarden overtreft. Het verloop van de relatieve wintersterfte komt sterk overeen met het verloop van de relatieve jaarsterfte (vergelijk figuur 5.20 met figuur 5.15). Dit is niet verwonderlijk omdat gemiddeld over deze jaren ongeveer 70% van de jaarsterfte in de periode december-april plaatsvond en de laatste vijf jaren zelfs 90-100%.

27 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Wintersterfte december t/m april (alle leeftijden)

0

10

20

30

40

1995

-1996

1996

-1997

1997

-1998

1998

-1999

1999

-2000

2000

-2001

2001

-2002

2002

-2003

2003

-2004

2004

-2005

2005

-2006

winterseizoen

aant

al d

iere

n (%

)

HeckrundKonikpaardEdelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.16 Sterfte dieren (alle leeftijden) tijdens de winter (december-april) als percentage van het totaal aantal dieren op 1 december.

5.1.6. Afschot Vanaf 1998 vindt er afschot plaats in het kader van de Ethische Richtlijn (Tramper 1999). Het percentage dat in dit kader wordt afgeschoten om onnodig leiden te voorkomen is vanaf 1998 voor alle soorten toegenomen (de uitschieter bij Edelherten in 1998 niet meegenomen, het ging toen slechts om twee sterfgevallen waarvan één afgeschoten) (figuur 5.17 t/m 5.20). Afschot van kalveren en veulens vindt vooral plaats vanaf 2005 en de aantallen zijn sterk toegenomen in 2006 en werd van alle gestorven dieren tussen de 60 en 80% afgeschoten. (figuur 5.17 en 5.18). Bij de dieren van 1 jaar en ouder is het afschot in de loop van de tijd ook toegenomen zowel in absolute als relatieve zin (figuur 5.19 en 5.20. In 2006 werd tussen de 60 en 90% van de gestorven dieren afgeschoten. Bij Heckrunderen is sprake van een significante toename van het percentage afschot bij toename van de absolute sterfte (Cornelissen 2006). Bij de Edelherten is deze relatie niet te zien. Dit geeft aan dat er bij hoge sterfte veel meer aanleiding is om dieren af te schieten dan bij lage sterfte. Bij hoge sterfte vertonen veel dieren kennelijk een uiterlijk dat doet vermoeden dat de dieren binnen afzienbare tijd zullen sterven.

Afschot kalveren en veulens

0

50

100

150

200

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (N

)

HeckrundKonikpaardEdelhert

NB: tot 2005 niet bijgehouden

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.17 Afschot van kalveren en veulens.

28 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Afschot kalveren en veulens

0

20

40

60

80

100

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (%

)

HeckrundKonikpaardEdelhert

NB: tot 2005 niet bijgehouden

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.18 Relatief afschot van kalveren en veulens.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.19 Afschot van dieren van 1 jaar en ouder. Afschot dieren van 1 jaar en ouder

0

50

100

150

200

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (N

)

HeckrundKonikpaardEdelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 5.20 Relatief afschot van dieren van 1 jaar en ouder.

Afschot dieren van 1 jaar en ouder als % tot. sterfte

0

20

40

60

80

100

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

aant

al d

iere

n (%

)

HeckrundKonikpaardEdelhert

5.1.7. Verhouding man:vrouw De verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke dieren van 1 jaar en ouder verschilde tussen de soorten en veranderde in de loop van de tijd (figuur 5.21). Bij de Heckrunderen nam de verhouding na introductie sterk af als gevolg van een hoge sterfte onder de stieren. Na1987 nam de verhouding weer geleidelijk toe tot 1 in 1999, doordat er gemiddeld evenveel mannelijke als vrouwelijke dieren werden geboren. Vanaf 1999 nam de verhouding weer af tot ca. 0,5 in 2007

29 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

als gevolg van een hogere sterfte onder stieren. Bij de Konikpaarden waren er aanvankelijk meer hengsten aanwezig na introductie, maar doordat er jaarlijks gemiddeld evenveel hengsten als merries werden geboren (Cornelissen en Vulink 1996), daalde de verhouding tot 1 en was de verhouding vanaf 1998 vrij constant en schommelde rond de 1. Bij Edelherten was het aantal herten bij introductie lager dan het aantal hindes. Ook hier nam, doordat er evenveel herten als hindes geboren werden, de verhouding langzaam toe, maar bereikte nooit 1. Vanaf 1999 nam de verhouding weer af tot ca. 0,6 in 2007, doordat er meer mannelijke dieren stierven dan vrouwelijk.

Verhouding mannelijk:vrouwelijk van 1 jaar en ouder op 1 januari

0,0

0,2

0,4

0,6

0,8

1,0

1,2

1,4

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1999

2001

2003

2005

2007

jaar

man

/vro

uw

HeckrundKonikpaardEdelhert

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.21 Verhouding tussen het aantal mannelijke en vcouwelijke dieren van 1 jaar en ouder op 1 januari. Tot 1996 op basis van tellingen, daarna op basis van berekeningen.

5.2 Terreingebruik

Helaas is het voor 2006 niet mogelijk aan te geven hoe de verdeling van de Edelherten over de verschillende vegetatietypen is geweest, omdat de Edelherten in 2006 per kavel zijn gescoord en niet per vak (zie H.3 Methoden). Voor de Heckrunderen en Konikpaarden was dit wel mogelijk. De Heckrunderen maakten vooral gebruik van droog grasland (figuur 5.20). Het gebruik nam toe in de loop van het jaar van ca. 50% in de winter tot ca. 70% in de herfst. Nat grasland werd vrijwel uitsluitend in de zomer gebruikt (ca. 20%). In de winter en lente maakten een groot deel van de tijd gebruik van het riet-ruigte-struweel (ca 50%). In de zomer en herfst liep het gebruik van dit type terug tot ca. 30%. Paarden maakten gemiddeld minder gebruik van droog grasland dan runderen (figuur 5.23). Het nam wel, net als bij Heckrunderen in de loop van het jaar toe van ca. 20% in de winter tot meer dan 50% in de herfst. De paarden maakten iets meer gebruik van nat grasland dan de runderen, maar ook bij de paarden was het gebruik van dit type het grootst in de zomer. Verder maakten de paarden iets meer gebruik van de gedeelten met pioniervegetatie, grazige ruigte en riet-ruigte-struweel dan de runderen. Het gebruik van riet-ruigte-struweel was ook bij de paarden maximaal in de winter en lente (tot 60%) en minimaal in de zomer (ca. 20%).

30 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.22 Terreingebruik Heckrunderen in de randzone van de Oostvaardersplassen in 2006. Het terreingebruik betreft de relatieve verdeling van het aantal dieren over de verschillende vegetatietypen.

Terreingebruik Heckrunderen

0

20

40

60

80

100

winter lente zomer herfst

aant

al d

iere

n(%

)

riet-ruigte-struweelgrazige ruigtenat graslanddroog graslandpionier

Terreingebruik Konikpaarden

0

20

40

60

80

100

winter lente zomer herfst

aant

al d

iere

n(%

)

riet-ruigte-struweelgrazige ruigtenat graslanddroog graslandpionier

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.23 Terreingebruik Konikpaarden in de randzone van de Oostvaardersplassen in 2006. Het terreingebruik betreft de relatieve verdeling van het aantal dieren over de verschillende vegetatietypen.

De totale graasdruk door runderen en paarden op droog grasland nam in de loop van het jaar toe van 0,6 dieren/ha in de winter tot 1,3 dieren per ha in de herfst (tabel 5.1). De graasdruk op nat grasland varieerde van 0,1 in de lente tot 2,8 in de zomer. De graasdruk op riet-ruigte-struweel was maximaal in de winter met 1,1 dieren per ha en minimaal in de zomer met 0,4 dieren/ha.

graasdruk Heckrund + Konikpaard (dieren/ha/waarneming)vegetatietype winter lente zomer herfstwater+pioniervegetatie 0,55 0,14 1,06 0,07droog grasland 0,63 0,89 1,12 1,30nat grasland 1,04 0,11 2,84 0,84grazige ruigte 0,35 0,66 0,16 0,68riet-ruigte-struweel 1,11 0,97 0,44 0,64

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tabel 5.1 Verdeling graasdruk door Heckrund + Konikpaard over de vegetatietypen in de randzone.

31 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

De totale graasdruk door Heckrund, Konikpaard en Edelhert op de westelijke droge graslanden was iets lager dan op de oostelijke droge graslanden (figuur 5.24). Dit verklaart voor een belangrijk deel de verschillen in hoogte van de grassen en lage kruiden op die graslanden (zie H. 4). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Figuur 5.24 Graasdruk door Heckrund, Konikpaard en Edelhert op de westelijke en oostelijke droge graslanden waar de transencten van de structuurmetingen zijn gelegen.

Heckrund + Konikpaard + Edelhert

0

1

2

3

winter lente zomer herfst

aant

al d

iere

n pe

r ha

Cz28/30Ez28/140

5.3 Conditie

5.3.1. Visuele conditiescores Zowel bij Heckrunderen als Konikpaarden en bij alle leeftijdscategorieën was de conditie minimaal in april-mei en maximaal in augustus-september (figuur 5.25 t/m 5.28). De conditie scores van de jongere dieren lag vrijwel het hele jaar beneden de conditie scores van oudere dieren. Gemiddeld lagen de conditie scores iets hoger dan in het voorgaande jaar (Cornelissen 2006) en konden de dieren tot in december hun conditie redelijk op peil houden. De conditie scores van mannelijke en vrouwelijke dieren kwamen met elkaar overeen.

32 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Visuele conditie score Heckrund koe 2006

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

maand

visu

ele

cond

itie

scor

e

1 jr2 jr3-6 jr>6 jr

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.25 Visuele conditie scores Heckrund koeien per leeftijdscategorie.

Visuele conditie score Heckrund stier 2006

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

maand

visu

ele

cond

itie

scor

e

1 jr2 jr3-6 jr>6 jr

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.26 Visuele conditie scores Heckrund stieren per leeftijdscategorie

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.27 Visuele conditie scores Konikpaard merries per leeftijdscategorie.

Visuele conditie score Konikpaard merrie 2006

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

maand

visu

ele

cond

itie

scor

e

1 jr2-5 jr>5jr

33 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Visuele conditie score Konikpaard hengst 2006

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

maand

visu

ele

cond

itie

scor

e

1 jr2-5 jr>5jr

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.28 Visuele conditie scores Konikpaard hengsten per leeftijdscategorie.

De conditie van de Edelherten kwam overeen met voorgaande jaren. De conditie scores van de mannelijke dieren was in april gemiddeld iets lager dan van de vrouwelijke dieren (figuur 5.29). De kalveren hadden zowel in april als in september de laagste conditie scores.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.29 Visuele conditie score Edelherten per leeftijdscategorie.

visuele conditie score Edelhert 2006

0

1

2

3

april september

maand

visu

ele

cond

tie s

core

kalfsmaldierhindespitserhert

5.3.2. Ataxie Vanaf 2003 worden herten met verschijnselen van ataxie waargenomen. Deze vorm van ataxie wordt in verband gebracht met kopertekorten (Cornelissen en Montizaan 2005, Cornelissen 2006). Uit analyses van levers en geweien blijkt dat de kopergehalten in de levers van Edelherten met ataxie verschijnselen laag waren en dat er een indicatie is dat de kopergehalten in de geweien van Edelherten in 2004 en 2005 lager liggen dan in de jaren 1992-1996. Het aantal Edelherten met verschijnselen van ataxie is vanaf 2003 toegenomen zowel in absolute als relatieve zin (figuur 5.30 en 5.31). Hierbij is zowel gekeken naar het aantal Edelherten dat is afgeschoten vanwege verschijnselen

34 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

van ataxie als vanwege moeilijk lopen (een van de verschijnselen van ataxie). Vanaf 2003 is er een toename te zien van 1% in 2003 tot 3% in 2006 (figuur 5.30).

Ataxie Edelherten Oostvaardesplassen

0

10

20

30

40

50

60

2003 2004 2005 2006

jaar

aant

alataxiemoeilijk lopentotaal

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.30 Aantal Edelherten dat is afgeschoten vanwege verschijnselen van ataxie of moeilijk lopen (een van de verschijnselen van ataxie),

Ataxie Edelherten Oostvaardesplassen (ataxie = ataxie of moeilijk lopen)

0

1

2

3

4

2003 2004 2005 2006

jaar

aant

al d

iere

n (%

%)

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.31 Relatief aantal Edelherten dat is afgeschoten vanwege verschijnselen van ataxie of moeilijk lopen (een van de verschijnselen van ataxie).

5.4 Geweien Edelherten

De lengte van de stangen van herten van 5 jaar en ouder (dit zijn herten die aan de reproductie deelnemen) nam aanvankelijk toe tot een maximum in 1997, waarna het na 1997 snel afnam tot 80-85 cm in 2004 en daarna weer iets toenam tot ca. 85 cm in 2006 (figuur 5.32). De toename in de periode 1993-1996 wordt vooral veroorzaakt door enkele grote herten die in de groei waren. Na 1997 verdwijnen deze herten uit de populatie en vanaf 1998 wordt de populatie van 5 jaar en ouder vooral gedomineerd door herten die in de Oostvaardersplassen zijn geboren. Vanaf 1999 fluctueert de lengte enigszins, maar er lijkt eerder sprake te zijn van een stabiele situatie dan van een afname als

35 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

gevolg van toenemende populaties. Opvallend is wel dat er geen herten meer voorkomen met zeer lange stangen zoals de enkele herten die in 1992 zijn geïntroduceerd. De spreiding in lengte is gering wat aangeeft dat de geweien voor wat betreft lengte vrije dicht bij elkaar liggen.

Edelherten 5 jaar en ouder

75

80

85

90

95

100

1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008

jaar van afworp

leng

te (c

m)

linksrechts

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.32 Gemiddelde lengte (±SEM) van stangen van herten van 5 jaar en ouder. Jaar geeft het jaar van afworp weer. De geweien zijn dus in het daaraan voorafgaande jaar opgezet.

Het verloop van het gewicht van de complete stangen (figuur 5.33) komt overeen met het verloop van de lengte van de stangen (figuur 5.32). De verklaring voor het verloop van het gewicht is dan ook hetzelfde. In de beginjaren domineerden enkele grote herten het gemiddelde gewicht. Vanaf 1998 is dit overgenomen door de vijfjarige herten die in de Oostvaardersplassen zijn geboren. De zeer hoge gewichten in de beginperiode (tot 5 kg per stang) komen vanaf 1998 niet meer voor en de gewichten liggen vanaf 2002 vrij dicht bij elkaar. Ook het verloop van de gewichten lijkt eerder aan te geven dat er de laatste jaren sprake is van een stabiele situatie dan dat er sprake zou zijn van een afname als gevolg van toenemende populaties.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.33 Gemiddeld gewicht (±SEM) van complete stangen van herten van 5 jaar en ouder. Jaar geeft het jaar van afworp weer. De geweien zijn dus in het daaraan voorafgaande jaar opgezet.

Edelherten 5 jaar en ouder

1500

2000

2500

3000

3500

4000

4500

1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008

jaar van afworp

gew

icht

com

plet

e st

ang

(gra

m)

linksrechts

36 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Het soortelijk gewicht van de complete stangen van herten van 5 jaar en ouder is vanaf 1998 niet veranderd en lag gemiddeld op 1,35 g/cm3 (figuur 5.34). 1997 vormt een vreemde uitschieter die voorlopig nog niet verklaard kan worden.

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Figuur 5.34 Gemiddeld soortelijk gewicht (±SEM) van complete stangen van herten van 5 jaar en ouder. Jaar geeft het jaar van afworp weer. De geweien zijn dus in het daaraan voorafgaande jaar opgezet.

Edelherten 5 jaar en ouder

1,2

1,3

1,4

1,5

1,6

1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008

jaar van afworp

dich

thei

d co

mpl

ete

stan

g (g

ram

/cm

3)linksrechts

37 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

38 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

6. Discussie

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6.1 Monitoring

In verband met het opstellen van een nieuw monitoringsprogamma voor de Oostvaardersplassen en omgeving, wordt in dit rapport iets dieper ingegaan op de huidige monitoring. Aangegeven wordt waar uitbreiding en/of aanpassingen gewenst zijn om ook in de toekomst tot betrouwbare resultaten te komen waarmee vragen beantwoord, maatregelen en doelstellingen getoetst en evaluaties uitgevoerd kunnen worden. Soortsamenstelling vegetatie In 2005 en 2006 zijn de permanente kwadraten (pq’s) op de graslanden niet meer opgenomen in het monitoringsprogramma. Deze worden al vanaf 1983 gevolgd en geven een goed beeld van de ontwikkeling van de soortsamenstelling van de droge en natte graslanden. Enerzijds geeft dit inzicht in de botanische waarde van de graslanden, anderzijds geeft het inzicht in de kwaliteit van deze graslanden voor de ganzen en grote herbivoren. Als gevolg van het weer, beheer, inrichtingsmaatregelen en begrazing kan de samenstelling van jaar tot jaar veranderen en is er ook sprake van een voortgaande ontwikkeling van cultuurgrasland naar natuurlijk grasland. Deze veranderingen in de soortsamenstelling kunnen een rol spelen bij het verklaren van waargenomen veranderingen in het terreingebruik van ganzen en grote herbivoren en in de populaties grote herbivoren. Daarom wordt voorgesteld de pq’s van de graslanden weer in het monitoringsprogramma op te nemen. Daarnaast is het ook zeer raadzaam om pq’s in de overige vegetatietypen (ruigte, struweel) op te nemen. Deze vegetatietypen staan onder grote druk en over de verdere ontwikkeling is niet veel bekend. Het betreft gebieden die een andere ontwikkeling hebben meegemaakt dan de graslanden. De uitgangssituaties waren anders en door de andere vegetatieontwikkeling, heeft de toplaag van de bodem zich ook anders ontwikkeld waardoor ook hierdoor de vegetatieontwikkeling daar anders zal verlopen. Terreingebruik Edelherten In 2006 is het terreingebruik van de Edelherten op een andere wijze vastgelegd dan van Heckrunderen en Konikpaarden. Hierdoor was het niet mogelijk de verdeling van de Edelherten over de vegetatietypen weer te geven en na te gaan of zij hun terreingebruik in de loop van de tijd wijzigen. Daarnaast was het door deze afwijkende waarnemingen ook niet mogelijk de totale graasdruk per vegetatietype te berekenen. Voorgesteld wordt per direct het aantal Edelherten weer per vak te

39 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

scoren, zodat de opgebouwde reeksen weer kunnen worden voortgezet. Visuele conditie scores Edelherten De conditie scores van Edelherten is in feite te grof om trends te kunnen ontdekken. Daarnaast zijn twee waarnemingen per jaar te weinig om ontwikkelingen en effecten van het bereiken van de draagkracht voor Edelherten op hun conditie zichtbaar te maken. Voorgesteld wordt om voor de Edelherten een fijnere schaal te gebruiken van minimaal 6 klassen en evenals bij Heckrunderen en Konikpaarden maandelijks de conditie te scoren. Daarnaast is het beter om het aantal dieren waarvan de conditie gescoord wordt aan te passen (zie hieronder). Steekproef visuele conditie scores grote herbivoren Het aantal individuen dat gescoord wordt voor de beoordeling van de conditie, moet worden aangepast. Bij de Heckrunderen kunnen de huidige aantallen worden gehandhaafd (10 per leeftijdsklasse, totaal 80 stuks = 15% van de populatie), maar bij de paarden en Edelherten is wel enige aanpassing nodig, omdat de populaties sterk zijn gegroeid. Bij de paarden (900 stuks) wordt nog maar 6% in de steekproef meegenomen en bij de Edelherten (1900 stuks) is dat maar 4%. Om vergelijkbare steekproeven te nemen zou je bij paarden het aantal individuen per leeftijdscategorie moeten verhogen van 10 naar 15 tot 30 en bij Edelherten naar 30 tot 50 per leeftijdscategorie. In feite zou het aantal individuen per leeftijdscategorie ook niet gelijk moeten zijn, omdat het totaal aantal dieren per leeftijdscategorie verschillend is. In de categorie 1 en 2 jarigen zitten minder individuen dan in de categorieën 2-5 jarigen en ouder dan 5 jaar. Je zou dan bij de paarden bijvoorbeeld op steekproeven voor 1 jarigen, 2-5 jaren en >5 jaar uitkomen van respectievelijk 10, 20, 30. Geboorten kalveren Edelherten Tijdens de veldwaarnemingen in 2006 ontstond de indruk dat de spreiding van de geboorten van Edelhert kalveren groter is geworden. Om hier inzicht in te krijgen zou, net als bij de runderen en paarden, op geregelde momenten het totaal aantal kalveren te tellen. Op die manier is een verloop in de tijd te construeren en dus de mate van spreiding. In tegenstelling tot paarden en runderen, waar de telling maandelijks plaatsvindt, zou je dit bij de Edelherten tweewekelijks moeten doen, omdat de spreiding geringer is dan bij runderen en paarden. Geboorten kalveren Heckrunderen Eveneens is in 2006 waargenomen dat Heckrund koeien nog laat in het jaar een kalf krijgen, terwijl de afgelopen jaren tijdens de winter geen tochtige koeien zijn waargenomen. Om hier inzicht in te krijgen zou je in eerste instantie op een simpele manier hier naar kunnen kijken door tijdens de terreingebruiktellingen, die wekelijks plaatsvinden, het aantal tochtige koeien te scoren. Dit moet je het hele jaar door doen, omdat je iets moet weten van de kans dat je tochtige koeien ook werkelijk ziet. De meeste tochtige koeien tref je na de geboortepiek in mei, juni, juli, augustus aan. Als je dat relateert aan het aantal geboorten in het

40 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

daaropvolgende jaar, dan weet je iets over de trefkans dat je een tochtige koe ziet en dus ook hoeveel tochtige koeien je in de winterperiode zou kunnen aantreffen. Sterfte kalveren of veulens van 1 of 2 dagen oud Tot nu toe wordt het totaal aantal kalveren of veulens dat 1 of 2 dagen na de geboorte sterft opgegeven. Indien mogelijk zou het goed zijn om dit ook per week of maand aan te geven, net zoals de sterfte van alle andere dieren ook per week wordt aangegeven. Op deze manier wordt een beter inzicht gekregen wanneer deze vroege sterfte in het jaar optreedt en kan een totaal beeld worden verkregen van de totale kalver- of veulensterfte in de loop van het jaar. Vaststellen verhouding mannelijk-vrouwelijk Tot op heden wordt steekproefsgewijs het aantal mannelijke en vrouwelijke kalveren/veulens bepaald en het aantal Edelhertkalveren per hinde. Voor het doorrekenen van deze resultaten in de populatieontwikkeling en het vaststellen van eventuele trends is het goed als de resultaten van deze steekproeven worden vastgelegd in de monitoringsrapporten en worden meegenomen in de berekeningen van de populatieontwikkelingen. Bij het vaststellen van de verhouding mannelijke:vrouwelijk kalf/veulen wordt tot nu toe doorgegeven dat de veldwaarnemingen overeenkomen met het aangenomen gemiddelde (50% mannelijk) en wordt niet de werkelijk waargenomen verhouding doorgegeven. Echter, kleine verschillen die van jaar tot jaar kunnen optreden en in eerste instantie onbeduidend lijken, kunnen op de lange termijn wel enig verschil maken en een verklaring vormen voor geconstateerde veranderingen of trends. Een werkelijke verhouding bij kalveren of veulens van 45% mannelijk en 55% vrouwelijk, die weliswaar dicht bij het gemiddelde ligt, maar een aantal jaren achter elkaar optreedt, levert op den duur een lagere verhouding mannelijk:vrouwelijk binnen de populatie op dan wanner er jaarlijks wordt van uitgegaan van een verhouding 50:50. Steekproef Heckrunderen tbv Gezondheidstatus Jaarlijks worden er Heckrunderen aan de Gezondheidsdienst voor dieren aangeboden om de gezondheidsstatus van de kudde runderen te bepalen. In het verleden werden dieren met een goede visuele conditie score aangeboden aan het eind van het jaar. Sinds 2003 bestaat de steekproef uit dieren die zijn afgeschoten volgens de ethische richtlijnen en dus veelal een hele lage conditie score hebben. Nagedacht moet worden of deze steekproef nog steeds het doel dient of dat wellicht net zoals in het begin aan het eind van het jaar een steekproef moet worden genomen van dieren die nog in een goede conditie zijn. Een andere mogelijkheid is om de steekproef te laten bestaan uit dieren met een maximale en dieren met een minimale conditie, zodat eventuele verschillen tussen deze twee groepen gemonitoord kunnen worden. Aantalontwikkeling Reeën buiten de randzone Het aantal Reeën in de randzone lijkt tot een minimum te zijn afgenomen. Buiten de randzone worden nog wel Reeën waargenomen. De aantallen zijn schattingen die gebaseerd zijn op incidentele

41 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

waarnemingen en sporen (gebruik van wissels). Als het wenselijk is inzicht te krijgen in het verloop van de aantallen buiten de randzone, is het raadzaam om net als voor de Reeën in de randzone, jaarlijks enkele tellingen (minimaal 5) in april te houden voor de gebieden waarvoor dat mogelijk is (Fluitbos, Oostvaardersdijk, Knardijk, Ez 25 en Ez 142, gedeelten Aalscholverkolonie).

6.2 Structuur graslanden

De geconstateerde verschillen in hoogte van de grassen en lage kruiden tussen de oostelijke en westelijke graslanden worden waarschijnlijk veroorzaakt door een verschil in totale graasdruk op deze graslanden (zie figuur 5.23). De verschillen tussen de jaren worden waarschijnlijk veroorzaakt door een verschil in netto primaire productie van het grasland ten gevolge van fluctuaties in het weer (zie Cornelissen 2006). Bij gelijkblijvende productie en terreingebruik van de grote herbivoren (in de lente, zomer en herfst een voorkeur voor grasland) zou bij toenemende aantallen grote herbivoren een afname van de hoogte verwacht kunnen worden. In Cornelissen (2006) is op basis van productiemetingen in enkele jaren en de relatie tussen productie en het aantal uren zonneschijn, een schatting van de productie in andere jaren gemaakt. Daaruit bleek dat de productie als gevolg van het weer een factor 3 tussen de jaren kan verschillen.

6.3 Grote herbivoren

De groei van de populatie Heckrunden is gestopt en er lijkt nu zelfs sprake te zijn van een geleidelijke afname van de populatie. De populatie Konikpaarden groeit nog steeds, maar de groei is sterk afgenomen en verwacht wordt dat ook bij de Konikpaarden binnen twee jaar de groei gestopt zal zijn zoals bij de runderen. Het verloop van de populatieontwikkeling van de Konikpaarden tot nu toe komt helemaal overeen met de groeicurve van de populatie Heckrunderen en beide komen daarmee overeen met een logistische groeicurve. Dit geeft de groei van een populatie dieren weer waarbij de aantallen gereguleerd worden door het voedselaanbod (Caughley and Sinclair 1994). Een bekend voorbeeld van een in het wild levende grote herbivoor die een dergelijke ontwikkeling te zien geeft en waarbij de aantallen gereguleerd worden door het voedselaanbod (gras) is het Wildbeest in de Serengeti (Mduma et al. 1999). Na een explosieve groei van de populatie Edelherten na introductie, was er in 2005 nauwelijks sprake van een toename van de populatie. Verwacht werd dan ook dat voor de Edelherten de groei gestopt zou zijn. In 2006 is de populatie echter weer zeer sterk toegenomen en is de exponentiële groei gewoon weer voortgezet. Er van uitgaande dat ook de groeicurve van de populatie Edelherten overeenkomt met een logistische groeicurve (en alles wijst er tot nu toe op dat dat het geval

42 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

zal zijn), dan levert extrapolatie van het verloop van de relatieve netto aanwas, die bij een logistische groeicurve lineair afneemt, op dat bij de Edelherten waarschijnlijk binnen 5-7 jaar de groei gestopt zal zijn. De afname van de runderen wordt veroorzaakt door concurrentie met paarden en Edelherten. Met name de concurrentie op de droge graslanden speelt daarbij een belangrijke rol (zie Cornelissen 2006). Zolang de populaties paarden en Edelherten nog toenemen en het gebied niet wordt uitgebreid, zal de concurrentie toenemen. De draagkracht van het gebied voor de Heckrunderen neemt daarmee af en de populatie Heckrunderen zal moeten afnemen, wat nu dus ook al gebeurd. Of de populatie Heckrunderen nog verder zal afnemen en tot hoever, zal dus afhangen van de verdere ontwikkeling van de populaties paarden en Edelherten, de vegetatieontwikkeling in de Oostvaardersplassen (o.a. het verdwijnen van het struweel) en het toevoegen van nieuwe begrazingsgebieden zoals het Hollandse Hout (hoeveel areaal?; zijn ze voor alle herbivoren beschikbaar?; waaruit bestaat het voedselaanbod?). Het aantal getelde Reeën in de randzone is verder afgenomen en Reeën worden nog slechts zelden waargenomen in de randzone. Het gebied (met name het riet-ruigte-struweel) is de afgelopen jaren ook dermate ‘open’ geworden, dat er voor Reeën nog nauwelijks plaatsen zijn waar ze zich in gesloten vegetatie kunnen terugtrekken. Reeën worden nog wel buiten de randzone in de Oostvaardersplassen aangetroffen. Het betreft dan delen waar nog wel veel dekking is en de dichtheden aan grote herbivoren heel erg laag is of waar geen grote herbivoren voorkomen. Geboorte en sterfte lagen in het algemeen in de lijn van de verwachting (zie ook Cornelissen 2006). Een grote uitzondering hierop vormde de sterfte van jaarlingen bij paarden. In de afgelopen jaren nam de sterfte van jaarling paarden lineair toe in de tijd in tegenstelling tot de sterfte van jaarlingen bij runderen en Edelherten, waar de aantallen sterk fluctueerden. In 2006 nam de sterfte van jaarling paarden echter sterk af (overeenkomend met de afname bij runderen en paarden). Daartegenover staat dat de sterfte in 2006 van veulens die in 2005 zijn geboren zeer sterk is toegenomen van 0 in 2005 tot ca. 125 in 2006. Deze toename is veel sterker dan bij runderen of Edelherten (factor 2 tot 3). Wat de mogelijke oorzaken van deze twee resultaten zijn, is nog niet bekend. Het gebruik van droog grasland door runderen en paarden lijkt iets te zijn toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Dit kan komen doordat er in 2006 een hogere productie heeft plaatsgevonden van het grasland. De structuur van de graslanden lijkt hier ook op te wijzen. Verwacht mag worden dat bij toenemende aantallen grote herbivoren en gelijkblijvende productie van het grasland, de hoogte van de grassen en lage kruiden zal afnemen. In vergelijking met voorgaande jaren (2003/2004) is het echter toegenomen. In combinatie met een toenemend gebruik van het grasland moet er dan wel sprake zijn van een grasproductie. Deze hogere grasproductie is waarschijnlijk ook de oorzaak van de gemiddeld hogere conditie score van de dieren en het

43 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

langer vasthouden van deze hogere conditie score in het najaar ten opzichte van vorige jaren (zie Cornelissen 2006). In 2006 zijn meer Edelherten met verschijnselen van ataxie waargenomen dan in voorgaande jaren. Er lijkt ook sprake te zijn van een relatieve toename. Het lijkt daarom verstandig een onderzoek te starten naar dit verschijnsel en te achterhalen waar we hier nu precies mee te maken hebben, wat dat betekent voor de populaties Edelherten en voor het beheer. In 2004 is reeds voor dit verschijnsel een onderzoeksvoorstel ingediend (Cornelissen 2004) waarin een en ander omtrent ataxie wordt beschreven, wordt aangegeven wat de mogelijke oorzaken kunnen zijn en op welke wijze onderzoek gedaan kan worden om een aantal vragen te kunnen beantwoorden. Wellicht kan dit onderzoeksvoorstel als discussiestuk in het kernteam OVP besproken worden en dienen om een definitief onderzoek naar ataxie bij Edelherten in de Oostvaardersplassen op te starten. Het verloop van de lengte en het gewicht van de stangen lijkt aan te geven dat de Edelherten nog in een ‘goede’ situatie zitten. De gewichten en lengten blijven de laatste jaren constant en er lijkt geen sprake te zijn van afname als gevolg van afname voedsel per individu. Dit wordt ondersteund door de populatieontwikkeling: de populatie groeit nog exponentieel. Weliswaar komen er geen grote geweien meer voor zoals in de beginjaren, maar dit kan het gevolg zijn van een andere oorzaak. Zo kan de competitie tijdens bronst groter zijn dan in de beginjaren, waardoor de herten met de grootste geweien meer energie verliezen tijdens de bronst en met een lagere conditie de winter ingaan en hun kans op sterfte groter wordt. Hierdoor doen de grotere herten een kortere tijd mee aan de reproductie en zul je de geweien van deze individuen wanneer ze op hun maximum zijn (10-12 jaar) niet meten.

44 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

7. Advies monitoring

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Naar aanleiding van het ICMO advies (ICMO 2006) is Staatsbosbeheer druk bezig met het opstellen van een monitoringsprogramma voor de Oostvaardersplassen. In de discussie van dit rapport zijn enkele zaken besproken die zowel voor de voortzetting van de huidige monitoring van belang zijn, maar ook voor het nieuw op te stellen monitoringsprogramma. De voorstellen zullen hier alleen nog worden opgesomd. Voor verdere uitleg wordt verwezen naar de discussie. • Terreingebruik van Edelherten weer per vak vastleggen • Fluitbos weer in drie vakken indelen tbv vastleggen terreingebruik

Edelherten in dat terrein. • De conditie van Edelherten op een fijnere schaal vastleggen, zoals

bij rund en paard (liefst 1-10, maar minimaal 1-6). • De conditie van Edelherten ook maandelijks scoren zoals bij rund

en paard. • Het aantal individuen dat gescoord wordt voor de beoordeling van

de conditie, aanpassen aan de populatiegrootte (ca. 15% van de populatie).

• Spreiding geboorten Edelherten vastleggen. • Het vaststellen van tochtige koeien in de winterperiode. • Het wekelijks of maandelijks vastleggen van kalveren of veulens die

binnen 1 of 2 dagen na geboorte sterven. • Vastleggen steekproeven ten behoeve bepalen aantal mannelijke

en vrouwelijke kalveren en veulens. • Aanpassen steekproef runderen tbv vaststellen gezondheidsstatus. • Tellingen Reeën buiten de randzone. • Soortsamenstelling graslanden en overige vegetatietypen.

45 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

46 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

8. Literatuur

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Caughley, G. and A.R.E. Sinclair, 1994. Wildlife Ecology and Management. Blackwell Science. Oxford, UK. Cornelissen, P., 1997. Begrazing door grote herbivoren: demografie,terreingebruik en conditie. Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 1996. Riza Werkdocument 97.019X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. Lelystad. Cornelissen, P. 2004. Ataxie en kopertekort bij Edelherten in de Oostvaardersplassen. Onderzoek naar oorzaak en gevolgen. RIZA notitie. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. Cornelissen, P., 2006. Vegetatie, grote herbivoren en ganzen in de randzone van de Oostvaardersplassen. Evaluatie 1996-2005. RIZA-werkdocument 2006.044X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Cornelissen, P. & J.T. Vulink, 1996. Grote Herbivoren in Wetlands: Evaluatie begrazingsbeheer Oostvaardersplassen. Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied. Lelystad: RWS-DIJ. Flevobericht nr. 399. ISBN 90-369-1182-6. Cornelisen, P. en M. Montizaan, 2005. Ataxie bij Edelherten in Nederland. Edelhert 40 (4): 10-13. Cornelissen, P. M. Roos, M.R. van Eerden, 2006. Vegetatiekartering 1996, 2000 en 2004. RIZA-werkdocument 2006.040X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. ICMO, 2006. Reconciling Nature and Human Interests. Advice of the International Committee on the Management of large herbivores in the Oostvaardersplassen. WING report 018. The Hague/Wageningen. Knotters, A.G., F.H. Severijn & L. Jans, 1998. Toelichting bij de vegetatiekaart Oostvaardersplassen 1996. RIZA Werkdocument 98.110X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Kolen, M., P. Cornelissen, N. Beemster, W. Altenburg, Y. van der Heide & M. Platteeuw, 2001. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras: Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 1999/2000. RIZA Werkdocument 2001.153X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad.

47 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Kolen, M., P. Platteeuw, M. Roos, T. Pelsma & T. Vulink, 2003a. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras: Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 2000/2001. RIZA Werkdocument 2002.205X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Kolen, M., S. van Rijn, N. Beemster, Y. van der Heide, W. Altenburg & L. Zwarts, 2003b. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras: Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 2000/2001. RIZA Werkdocument 2002.205X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Mduma, S.A.R., Sinclair A.R.E. and Hilborn, R. 1999. Food regulates the Serengeti Wildebeest: a 40 year record. Journal of Animal Ecology 68, 1101-1122. Platteeuw, M., 1997. Vogels in een zoetwatermoeras. Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 1995/96. RIZA Werkdocument 97.017X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Platteeuw, M., P. Cornelissen & L. Jans, 1998. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras. Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 1996/97. RIZA Werkdocument 98.096X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad Platteeuw, M., L. Jans, P. Cornelissen, N. Beemster & W. Altenburg, 1999. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras. Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 1997/98. RIZA Werkdocument 99.119X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. Platteeuw, M., P. Cornelissen, N. Beemster, W. Altenburg & Y van der Heide, 2000. Vegetatie, begrazing en vogels in een zoetwatermoeras. Monitoringsprogramma Oostvaardersplassen 1998/99. RIZA Werkdocument 2000.120X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad. RIZA & AGI, 2003. De Oostvaardersplassen vanuit de ruimte. Van satellietbeeld naar informatiekaart. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling in samenwerking met Adviesdienst Geo-informatie en ICT. Lelystad-Delft. Smith, R. & P. Cornelissen, 2001. Red deer of the Oostvaardersplassen. Influences of habitat quality on the rutting behaviour of stags. A pilot study. RIZA-werkdocument 2001.119X. Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, Lelystad Tramper, R., 1999. Ethische richtlijnen. Richtlijnen voor het omgaan met zelfstandig levende dieren in de terreinen van Staatsbosbeheer. Centrum voor Bio-ethiek en Gezondheid. Universiteit Utrecht.

48 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de

Van der Meijden, R., 1996. Heukels’ Flora van Nederland. Wolters Noordhof Groningen. Vulink, J.T., 2001. Hungry herds: Management of temperate lowland wetlands by grazing. Van Zee tot Land 66: 271-290. Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied, dissertatie R.U. Groningen.

49 Vegetatie en grote herbivoren in de randzone van de