Enquêtevragen

Vrijdag 7 oktober Pitch hoofdstuk 4

Vraagvormen, Vraagformulering en Controle

Hoe stel je een enquête op?

1. Waar wil je informatie over hebben?

2. Kladversie

3. Vraagvorm bepalen

4. Testen

Open vragen

• Waarom…

• Welke…

• Hoe…

Gesloten vragen

• Ja/Nee vraag (2 antwoorden)

• Meerkeuze vraag (>2 antwoorden)

– Eén antwoord geven

• Meervoudige vraag (>2 antwoorden)

– Meerdere antwoorden mogelijk

– Halfopen -> “Anders, namelijk”

Schaalvragen

Helemaal mee oneens - … - Helemaal mee eens

Onder de 18 - 19 tot 25 - Boven de 25

Dagelijks - Wekelijks - Maandelijks - Jaarlijks

Schaaltechnieken

• Doel: Meningen kunnen meten en vergelijken

Schaaltechnieken

Likert-schaal

– Positief naar negatief

– Werken met cijfers (1 t/m 5)

Volledig mee eens 1 2 3 4 5 Volledig mee oneens

Punten optellen en vertalen

Meetniveau

• Kwalitatief: geen getallen

Nominaal (geen rangorde)

Ordinaal (rangorde zonder onderlinge afstand)

• Kwantitatief: met getallen

Interval (geen nulpunt)

Ratio (wel een nulpunt)

Vraagformulering

• Makkelijk taalgebruik

• Ondubbelzinnig

• Niet te algemeen

• Niet suggestief

• Duidelijk

• Geen ontkenningen

• Eén vraag tegelijk

Antwoordschalen

• Wees volledig

• Geen overlapping

• Zo precies mogelijk

De vragenlijst opstellen

1. Inleiding

2. Inleidende vragen

3. Filtervragen

4. Controle vragen

• Filter je vragenlijst

• Duidelijke vormgeving

• Enquête instructie opstellen

Voor en na de enquête

• Proefenquête

– Leidt de vraag tot het gewenste resultaat?

– Hoeveel tijd hebben de respondenten nodig?

– Welke indruk maakt je enquête op de respondent?

• Controle veldwerk

– Zijn de enquêtes afgenomen?

– Zijn alle vragen gesteld?

– Zijn de antwoorden juist ingevuld?