UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook...

46
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010 2011 SUBCUTANE ABCESSEN BIJ HET KONIJN door Natali MONSIEURS Promotor: Prof. Dr. K. Hermans Derde deel van de Masterproef

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 – 2011

SUBCUTANE ABCESSEN BIJ HET KONIJN

door

Natali MONSIEURS

Promotor: Prof. Dr. K. Hermans Derde deel van de Masterproef

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010 – 2011

SUBCUTANE ABCESSEN BIJ HET KONIJN

door

Natali MONSIEURS

Promotor: Prof. Dr. K. Hermans Derde deel van de Masterproef

Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar

te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht,

in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen

van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotor(en). Het

auteursrecht beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft

benaderd en neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de

individueel geciteerde studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De

auteur en de promotor(en) zijn niet verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen

die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

Inhoudsopgave

Samenvatting

1. Inleiding ................................................................................................................... 2 2. Casuïstiek ............................................................................................................... 3 3. Discussie ................................................................................................................. 7 3.1. Abces ...................................................................................................................... 7 3.1.1. Suppuratieve of purulente ontsteking .................................................................... 7 3.1.2. Evolutie tot abces .................................................................................................... 7 3.1.3. Voorkomen .............................................................................................................. 8 3.1.4. Typische karakteristieken konijn ............................................................................. 9 3.2. Neutrofiele granulocyt ........................................................................................... 10 3.2.1. Morfologie ............................................................................................................. 10 3.2.2. Werking ................................................................................................................. 12 3.3. Etiologie ................................................................................................................ 13 3.3.1. Onderliggende oorzaken ....................................................................................... 13 3.3.1.1. Orale flora van hond en kat ................................................................................... 14 3.3.2. Pyogene bacteriën ................................................................................................ 14 3.3.2.1. Pasteurella multocida ............................................................................................ 14 3.3.2.2. Staphylococcus aureus ......................................................................................... 15 3.3.2.3. Pseudomonas aeruginosa .................................................................................... 16 3.4. Diagnose ............................................................................................................... 17 3.4.1. Anamnese en klinische symptomen ..................................................................... 17 3.4.2. Subcutane zwelling: differentieel diagnose ........................................................... 17 3.4.2.1. Abces .................................................................................................................... 17 3.4.2.2. Cyste ..................................................................................................................... 17 3.4.2.3. Hematoom ............................................................................................................. 17 3.4.2.4. Neoplasie .............................................................................................................. 18 3.4.2.5. Myiasis .................................................................................................................. 18 3.4.3. Bloedonderzoek ................................................................................................... 19 3.4.4. Bacteriologisch onderzoek .................................................................................... 19 3.4.5. Radiografisch onderzoek ...................................................................................... 19 3.5. Behandeling .......................................................................................................... 19 3.5.1. Fasen van de wondheling ..................................................................................... 19 3.5.2. Antibiotica .............................................................................................................. 21 3.5.2.1. Toxiciteit ................................................................................................................ 21 3.5.2.2. Eigenschappen van de meest gebruikte antibiotica ............................................. 22 3.5.2.3. Antibiotic impregnated polymethylmethacrylate (AIPMMA) .................................. 24 3.5.2.4. Antibioticumresistentie en faagtherapie ................................................................ 25 3.5.3. Urokinase .............................................................................................................. 28 3.5.4. Anesthesie en chirurgie ........................................................................................ 28 3.5.4.1. Anesthesie ........................................................................................................... 28 3.5.4.1.1. Anesthesierisico ................................................................................................... 28 3.5.4.1.2. Preanesthetische evaluatie ................................................................................... 29 3.5.4.1.3. Premedicatie ......................................................................................................... 29 3.5.4.1.4. Inductie en onderhoud .......................................................................................... 30 3.5.4.1.5. Monitoring en analgesie ........................................................................................ 32 3.5.4.2. Chirurgische excisie .............................................................................................. 34 3.5.5. Honing ................................................................................................................... 35 3.6. Prognose en preventie .......................................................................................... 35 4. Besluit ................................................................................................................... 37 5. Literatuurlijst .......................................................................................................... 38

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

Samenvatting

Infectieuze agentia invaderen het weefsel en veroorzaken een lokale infectie. Konijnen vormen

abcessen met een dik kapsel en een caseuze, purulente inhoud. De bactericiede capaciteit van

heterofielen is sterk gereduceerd indien het een chronisch abces betreft. Heterofielen maken deel uit

van de aspecifieke immuniteit. Het immuunsysteem van konijnen zorgt voor een goede afscherming

van de kiem tegenover het omliggende weefsel maar functioneert slecht aangaande de eliminatie van

het infectieuze agens. Subcutane abcessen kunnen overal voorkomen en ontstaan vaak ten gevolge

van bijt- of vechtwonden. Vaak worden de dieren gepresenteerd met een niet pijnlijke en traag

groeiende, subcutane zwelling.

De diagnose wordt makkelijk gesteld door het uitvoeren van een aspiratie en eventueel het nemen

van een radiografische opname om aantasting van botweefsel te kunnen uitsluiten. Infectie leidt tot

lymfopenie en heterofilie. Een bacteriologische swab van de kapselwand wordt genomen voor het

aanleggen van een cultuur. Staphylococcus aureus en Pasteurella multocida worden het vaakst

geïsoleerd uit subcutane abcessen bij konijnen.

Abcessen bij konijnen zijn moeilijk te behandelen. Drainage van de pasteuze en dikke etter verloopt

zeer moeilijk; ook topicale behandeling slaat moeilijk aan daar kiemen in staat zijn zich te herbergen in

de dikke wand van het kapsel. Antibioticumbehandeling kan worden ingesteld met gentamicine in

antibiotic impregnated polymethylmethacrylate (AIPMMA) of langdurig gebruik van enrofloxacine.

Vaak treedt echter antibioticumresistentie op waardoor eventueel de mogelijkheden van

bacteriofagentherapie nader dienen bekeken te worden. Parenterale toediening van penicilline G

Benzathine/penicilline G Procaine-gebruik heeft in vele gevallen tot goede resultaten geleid.

Behandeling van inwendige abcessen met urokinase moet verder onderzocht worden. Volledige

chirurgische excisie van het abces met het verwijderen van zoveel mogelijk necrotiserend weefsel,

leidt vaak tot het beste resultaat. Langdurige antibioticumbehandeling dient te worden verdergezet.

Uiteindelijk leidt bijna elke behandeling tot het ontstaan van recidieven.

Er is geen standaard abcesbehandeling mogelijk die voor ieder dier 100% garantie geeft op volledig

herstel. Elk geval moet apart geëvalueerd worden waarna een gerichte therapie dient te worden

ingesteld. Opvolging van het dier is van zeer groot belang aangezien vaak recidieven optreden.

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 2 -

1. INLEIDING

Een abces is één van de meest voorkomende aandoeningen bij gezelschapskonijnen. Abcessen

ontstaan wanneer het weefsel geïnfecteerd raakt en het immuunsysteem erin slaagt de kiem af te

bakenen van de rest van het lichaam. Er komt geen geslachtspredispositie voor; eveneens is deze

aandoening niet leeftijdsgebonden. De meeste abcessen zijn gelokaliseerd ter hoogte van de kop,

waar onderliggende tandproblemen vaak de belangrijkste verwekkers zijn. Deze abcessen zijn vaak

het moeilijkst te behandelen. Voor de bespreking van abcessen die ontwikkelen ten gevolge van

gebitsproblemen wordt verwezen naar andere literatuurstudies. Abcessen kunnen eveneens

voorkomen op de rest van het lichaam, meestal veroorzaakt door bijt- of vechtwonden; in dit werk zal

de aandacht vooral op deze abcessen gevestigd zijn.

Vanwege de speciale eigenschappen waarover konijnenabcessen beschikken, zijn deze abcessen

vaak moeilijk te behandelen. Er bestaan verschillende behandelingsopties. Medicamenteuze

behandeling, curetteren en spoelen van het abces tot volledige chirurgische verwijdering (gevolgd

door langdurige antibioticumtherapie), behoren tot de mogelijkheden. Ondanks het feit dat de indruk

wordt verkregen dat de ingestelde behandeling succesvol is geweest, leiden recidieven vaak tot

teleurstelling. De recurrentieprevalentie is zeer hoog.

In dit laatste deel van de masterproef is het de bedoeling om een nadere verklaring te zoeken voor het

falen van een therapie ter bestrijding van abcessen bij konijnen, en via grasduinen door de

beschikbare literatuur, op zoek te gaan naar eventuele vernieuwende behandelingstechnieken. Aan

de hand van een casus wordt nagegaan welke strategieën in de praktijk worden toegepast en welk

finaal resultaat de ingestelde therapie uiteindelijk oplevert. Deze casus beschrijft de diagnose, de

initiële behandeling en het verloop van de behandeling op lange termijn. Een eerste deel handelt over

het ontstaan en voorkomen van een abces. Hierbij worden de verschillen van abcestextuur in

vergelijking met andere zoogdieren nader toegelicht. Daaropvolgend worden uiterlijke kenmerken en

functie van de heterofiel besproken. De meest voorkomende kiemen die geïsoleerd worden uit een

abces worden bekeken. Het volgende deel behandelt de verschillende diagnostische technieken,

waarbij ook de mogelijke differentiaal diagnosen van een onderhuidse zwelling in vogelvlucht worden

overlopen. Antibiotica spelen een belangrijke rol in de behandeling van abcessen. Vaak treedt

evenwel resistentie op. In aanloop naar chirurgische behandeling van de wonde, worden mogelijke

anesthesieprotocols bij konijnen bediscussieerd, waarbij de nodige aandacht wordt besteed aan de

nasotracheale intubatie die zeer veel voordelen biedt. De verschillende therapieën die tot op heden

worden beschreven, zoals curetteren van de abceswand of de chirurgische excisie van het abces,

worden behandeld in het laatste deel.

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 3 -

2. CASUÏSTIEK

Pluche, een mannelijk dwergkonijn (Oryctolagus cuniculus) van zes jaar oud, werd aangeboden in de

kliniek pluimvee en bijzondere gezelschapsdieren met een wonde ter hoogte van het rechter oor, die

vermoedelijk veroorzaakt werd door een aanval van een kat drie dagen geleden. Het konijn leefde

continu buitenshuis. De eetlust en mest waren normaal. Zijn algemene toestand was goed, op

auscultatie werden geen afwijkingen gevonden.

Nader onderzoek toonde wonden en korsten aan ter hoogte van de rechter oorschelp en de nek, deze

waren ook gezwollen. Er was ook een uitgesproken zwelling aanwezig ter hoogte van de rechter

mandibula. De lymfeknopen waren niet opgezet. Om een onderliggend tandprobleem of een

beschadiging van botstructuren aan te tonen werd een radiografische opname van de kop genomen.

Ter hoogte van de tanden werden geen significante afwijkingen vastgesteld. Er was een matige tot

erge weke delen zwelling zichtbaar ter hoogte van de rechterkaak en caudaal van het cranium (Fig 1

en Fig 2).

Fig 1: Laterolaterale opname.

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 4 -

Fig 2: Dorsoventrale opname.

(Foto's eigendom van Vakgroep Medische Beeldvorming , Faculteit Diergeneeskunde, 2010)

Er werd een swab genomen van het abces voor bacteriologisch onderzoek. Pasteurella multocida

werd geisoleerd uit het staal. Het abces werd chirurgisch geopend; er werd een incisie van drie

centimeter gemaakt ventraal van de mandibula. Men constateerde de aanwezigheid van een grote

hoeveelheid etter en septumvorming. Aangezien meerdere abcessen met elkaar in verbinding

stonden was het onmogelijk alle etter uit te ruimen. De incisie werd opengelaten. Dagelijks werden

de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er

werd een antibioticumbehandeling met enrofloxacine (20 mg/kg per dag) ingesteld gedurende vier

weken. Na 1 week werd het dier opnieuw aangeboden ter controle waarbij werd vastgesteld dat het

probleem was verslechterd. Ondanks dagelijks spoelen en curetteren van de abcesholtes bleef etter

aanwezig.

Het rechter oor vertoonde voornamelijk een necrotisch aspect, er was nog slechts een klein deeltje

vitaal weefsel aanwezig aan de oorbasis. De eetlust bleef goed. Men ging over op een nieuwe

chirurgische behandeling.

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 5 -

Al het necrotisch weefsel en alle etter werden weggenomen, net als de volledige oorschelp. Omwille

van het voorkomen van taaie etter werd een ablatio van de gehoorgang uitgevoerd. Daarna werd de

abcesholte gecuretteerd en gespoeld, er werd lokaal Oridermyl® zalf (actieve bestanddelen:

neomycine, nystatine en triamcinolone acetonide) aangebracht. Na de behandeling werd de huid

open gelaten over een oppervlakte van circa 10x7 cm. Bestrijding van pijn bestond uit intraveneuze

toediening van buprenorphine (0,05 mg/kg), daarna werd dit analgeticum 2 keer per dag subcutaan

toegediend. De eetlust van Pluche was onmiddellijk goed na recovery. Een verband werd geplaatst

om het krabben aan de wonde te vermijden. De volgende dag werd de wonde verzorgd onder

algemene anesthesie: op het propere deel van de wonde werd IntraSite®-gel aangebracht;

antibioticumzalf bedekte het geïnfecteerde weefsel. Verdere verzorging van de wonde met gel en zalf

werd verder gezet bij de eigenaar, zelf dierenarts, thuis.

Chirurgische behandeling in combinatie met wondverzorging en langdurige antibioticumtherapie gaf

een spectaculair resultaat (Fig 3 en Fig 4).

Fig 3: Resultaat na twee weken.

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 6 -

Fig 4: Resultaat na zes weken.

(Foto's eigendom van Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten, Faculteit

Diergeneeskunde, 2010)

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 7 -

3. DISCUSSIE

3.1. ABCES

3.1.1. Suppuratieve of purulente ontsteking

Een purulente ontsteking is een ontsteking waarbij neutrofiele granulocyten (of heterofielen) in

overmaat aanwezig zijn. Het exudaat wordt etter genoemd. Etter bestaat uit neutrofielen die

degeneratie of necrose hebben ondergaan (Campbell, 2007). Er is sprake van celzwelling,

karyorhexis en karyolyse. Degranulatie van neutrofielen wordt veroorzaakt door bacteriën (Cheville,

2006).

De consistentie van etter kan verschillen naargelang de diersoort. Soms zal een kern van eosinofiel

celdebris waargenomen worden bij cytologisch onderzoek. Dit stemt overeen met de Splendore-

Hoeppli reactie (Garner, 2007). Dit fenomeen komt vooral voor indien het abces veroorzaakt wordt

door Staphylococcus aureus (Fig 5).

Fig 5: Cytologie van een abcesaspiraat waarop de accumulatie van roze granulair materiaal zichtbaar

is (pijltjes) dat omgeven wordt door gedegenereerde heterofielen. (Uit: Garner, 2007)

De kleur van etter kan variëren; etter met een witte kleur zal eerder door Pasteurella multocida

veroorzaakt zijn, terwijl Pseudomonas aeruginosa voor een groenverkleuring van etter zal zorgen.

Een bruine kleur duidt op de aanwezigheid van bloed in het abces.

3.1.2. Evolutie tot abces

Onderzoekers toonden aan dat de bactericiede werking van neutrofielen in chronische abcessen sterk

is afgenomen (Bamberger en Herndon, 1990). Dit werd verklaard door een verminderde vorming van

het aantal opsoniserende factoren in het abces. Dezelfde studie gaf ook aan dat neutrofielen,

aanwezig in chronische abcessen die veroorzaakt werden door S. aureus, minder superoxide

produceerden in vergelijking met neutrofielen in een acuut abces. Onder invloed van het inwerken

van enzymes gevormd door de neutrofiel zal naast het pathogeen micro-organisme ook het weefsel

aangetast worden.

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 8 -

Dit leidt tot een vervloeien van weefsel wat op zijn beurt kan leiden tot het ontstaan van een holte

waarin etter zich kan ophopen. Men spreekt nu over een abces. Een abces is opgebouwd uit celafval,

gedegenereerde neutrofielen en bacteriën; het wordt omgeven door een kapsel van bindweefsel.

3.1.3. Voorkomen

Abcessen zijn uitwendig zichtbaar bij inspectie en palpatie. Ze kunnen overal in het lichaam

voorkomen. Een abces uit zich meestal als een gelokaliseerde, zachte zwelling.

Wanneer de wand van het abces vervloeit bestaat de mogelijkheid dat kiemen zich via hematogene

weg verspreiden, wat resulteert in het verschijnen van nieuwe abcessen op andere plaatsen in het

lichaam.

Er kunnen verschillende soorten van extern gelegen abcessen voorkomen waarbij de etiologie,

behandelingsmogelijkheden en prognose kunnen variëren. Abcessen zijn soms zeer oppervlakkig

gelokaliseerd en beweeglijk tegenover het omliggende weefsel. Deze abcessen hebben vaak een

goede prognose.

Vechtwonden kunnen een meer subcutane zwelling veroorzaken waarbij dieper gelegen weefsels

betrokken zijn. Ook tandproblemen kunnen deze letsels veroorzaken, eventueel leidend tot necrose

van huidweefsel (Harcourt-Brown, 2006c).

De meeste abcessen ontstaan ter hoogte van de kop ten gevolge van onderliggende tandproblemen.

Inwendige abcessen kunnen ontstaan ter hoogte van abdominale organen zoals de lever, de darm, de

nieren of de uterus. Na het loskomen uit het abces kan de bacterie zich ook nestelen in de thorax

waar een secundair abces kan gevormd worden in het hart of de longen.

Pyogene bacteriën kunnen zich ook via een bijtwonde een weg banen tot in de thorax. De diagnose

en behandeling zijn des te moeilijker in het geval van abdominale of thoracale abcessen. Ook hebben

deze abcessen een slechtere prognose dan externe abcessen (Fig 6).

In geval van ulceratieve pododermatitis kunnen abcessen worden gezien ter hoogte van de voetzolen.

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 9 -

Fig 6: Deze tabel geeft een overzicht van de diagnose, behandelingsopties en prognose van inwen-

dige abcessen. (Uit: Harcourt-Brown, 2006c)

3.1.4. Typische karakteristieken van abcessen bij het konijn

De consistentie van etter is, net zoals bij vogels, vast en dik, in tegenstelling tot andere zoogdieren

(Fig 7). Harcourt-Brown (2006c) wijt dit aan het feit dat water uit het abces geresorbeerd wordt.

Volgens andere onderzoekers speelt het gebrek aan myeloperoxidase een rol.

Draineren van het abces wordt hierdoor moeilijker. Vingervormige uitlopers van het abces in het

omgevende weefsel kunnen zorgen voor een uitbreiding van het infectieproces en maken het volledig

verwijderen van het abces moeilijk uitvoerbaar. Het kapsel dat gevormd wordt rond de opstapeling

van etter is primair opgebouwd uit bloedvaten en bindweefselvezels.

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 10 -

Na enige tijd zal de samenstelling van het kapsel wijzigen: de wand zal dan bestaan uit een fibreuze

laag van ontstekingscellen en fibroblasten en een binnenste laag van afgestorven neutrofielen

(Harcourt-Brown, 2006c). Het abces wordt zeer goed geïsoleerd van de omgevende weefsels.

Bloedvoorziening naar en in het abces is hierdoor zo goed als onbestaande. De prevalentie van

chronische abcessen is hoog bij konijnen, daar de specifieke eigenschappen van het abces

antibiotica moeilijk toelaten doorheen het abceskapsel te dringen.

Fig 7: Uitvloei van etter na insnede van een abces ter hoogte van de rug.

(Uit: http://www.lbah.com/rabbits/pasteurella.htm, 2010)

3.2. NEUTROFIELE GRANULOCYT

De meeste leucocyten bij konijnen vertonen dezelfde functies en eigenschappen als bij andere spe-

cies.

3.2.1. Morfologie

De afmeting van een neutrofiel bedraagt 10 tot 15 micrometer. Hij bevat een paarse gelobuleerde

kern die wordt omgeven door licht cytoplasma. Het cytoplasma van neutrofielen is gevuld met

granula. De mate waarin de granula aankleuren kan enigszins varieren. Neutrofielen van muizen,

ratten en chinchilla’s zijn vrijwel ongekleurd (Campbell, 2007). Bij konijnen, cavia’s, gerbils en

hamsters kleuren de granula uitgesproken acidofiel aan.

Neutrofiele granulocyten worden in dit geval heterofielen of pseudo-eosinofielen genoemd. Het

voorkomen van heterofielen wordt ook beschreven bij reptielen, amfibieën, vissen en vogels (Pilny,

2008). Elektronenmicroscopisch onderzoek van neutrofielen dat uitgevoerd werd in 1972, toonde de

aanwezigheid van twee soorten korrels aan.

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 11 -

Er werden primaire (azurofiele) en secundaire (specifieke) granula aangetroffen (Fig 8).

Fig 8 : Elektronenmicroscopische opname van een polymorfonucleaire leucocyt gevuld met

cytoplasmatische azurofiele(ag) en specifieke(sg) granula. (vergroting x 12,000)

(Uit: Farquhar et al., 1972)

De eigenschappen en morfologie van deze granules zijn verschillend in vergelijking met andere

zoogdieren. Volgens Baggiolini et al. (1970) bevatten de azurofiele korrels nagenoeg alle

myeloperoxidase en zijn het vooral de specifieke granules die instaan voor het vernietigen van

pathogenen door middel van alkalische fosfatase. Specifieke granules zijn kleiner en minder opaak.

De kijk op morfologie en functie is echter nagenoeg volledig veranderd. Bamberger en Herndon

(1990) beweren dat bij konijnen het enzyme myeloperoxidase niet voorkomt, net zoals bij vogels

(Harmon , 1998). Myeloperoxidase is opgebouwd uit twee identieke heterodimeren (Segal, 2005). Dit

enzyme katalyseert de oxidatie van stoffen door H2O2 tijdens destructie van pathogenen.

Ook Marshall (2008) houdt er een andere mening op na: primaire granules worden gevormd

gedurende het myelocyte stadium van de ontwikkeling tot heterofiel en zijn in het bezit van

peroxidase, alkalische fosfatase, lipase en andere antibacteriële enzymes (Marshall, 2008). Primaire

granulus zouden het equivalent vormen van de secundaire specifieke granules die voorkomen bij

andere zoogdieren (Marshall, 2008). Specifieke granules van de heterofiel komen overeen met de

primaire azurofiele granules van de neutrofiel en worden initieel waargenomen tijdens het

progranulocyte stadium (Marshall, 2008).

Primaire granules kleuren het cytoplasma licht roze, terwijl de secundaire granules zorgen voor een

donker roze tot rode verkleuring van het cytoplasma. (Marshall, 2008).

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 12 -

Het is van belang een onderscheid te maken met eosinofiele granulocyten. Granules van heterofielen

bezetten in de regel het volledige cytoplasma niet in tegenstelling tot eosinofiele granules die

voorkomen bij eosinofiele granulocyten (Fig 9).

Fig 9: Microscopisch beeld van een heterofiel.(Uit: Marshall, 2008)

Eosinofielen zijn ongeveer 12 tot 16 micrometer groot. Eosinofiele granules van eosinofielen hebben

een grotere afmeting en zijn in grotere aantallen aanwezig.

3.2.2. Werking

De functie van heterofielen is identiek aan deze van de neutrofielen bij andere diersoorten, ze maken

deel uit van de aspecifieke immuniteit. Het samenspel van onder andere neutrofielen, macrofagen,

mastcellen, secreties en het complementsysteem draagt bij tot een efficiënt verdedigingssysteem

tegen pathogene micro-organismen. Een studie wees uit dat MHC klasse II moleculen op

granulocyten, rustende B cellen en monocyten tot expressie werden gebracht (Davis en

Hamilton,1998).

Neutrofielen spelen een belangrijke rol in de acute fase van het ontstekingsproces. Onder invloed van

cytokines gevormd door het beschadigde weefsel zullen neutrofielen massaal uit de bloedbaan treden

en migreren naar het letsel (Kumar en Sharma, 2010). Bij stase van de bloedstroom zullen

neutrofielen traag rollen over het endotheel van de bloedvatwand, waarna ze zullen vasthechten met

behulp van adhesiemoleculen zoals E-selectine (Cheville, 2006).

Deze eiwitten komen tot expressie op het endotheeloppervlak onder invloed van bepaalde cytokines.

Na adhesie zal de neutrofiel migreren doorheen de wand van het endotheel (Cheville, 2006). Onder

impuls van een gradiënt van chemotactische factoren (complementfactoren zoals C3 en C5, IL-1 en

IL-8, leukotriënen, bacteriële componenten zoals endotoxines en peptiden) begeven de neutrofielen

zich naar de plaats van infectie (Cheville, 2006).

Het proces van fagocytose zorgt voor afbraak en vertering van pathogenen (Sajid et al., 2007).

Fagocyterende cellen hebben een verscheidenheid aan receptoren op hun celmembraan waarop zij

onder andere pathogene micro-organismen kunnen binden.

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 13 -

Na opsonisatie van het antigen met antistof zal het Fc- gebied van de antistof binden op de Fc

receptor van de fagocyt. Het antigen kan ook geopsoniseerd worden met C3b van het complement

waarna C3b zal binden op de C3b receptor. Na aanhechting zal de fagocyt pseudopodia vormen rond

de kiem. Deze uitstulpingen zullen het partikel volledig omgeven zodat het uiteindelijk wordt

ingesloten in een fagosoom (Hunt, 2009). De celmembraan van het fagosoom zal versmelten met de

celmembraan van een lysosoom. Lysosomale enzymes zorgen voor de afbraak van kiemen of dood

materiaal. Het proces van fagocytose zorgt naast het vrijkomen van enzymes ook voor beschadiging

van het weefsel (Hunt, 2009). Bacteriën kunnen ook worden vernietigd door middel van een

"respiratory burst".

Neutrofielen hebben nog een bijkomende strategie om micro-organismen aan te vallen waarbij ze

overgaan tot het vormen van zogenaamde NET’s. Neutrophil extracellular traps kunnen zowel Gram

negatieve als Gram positieve bacteriën binden. Ze zijn opgebouwd uit gedecondenseerd chromatine

en granulaire en cytoplasmatische eiwitten. Hun grote hoeveelheid aan serine protease zorgt voor

een efficiënte vernietiging van kiemen (Kumar en Sharma, 2010).

Neutrofiele granulocyten hebben een snelle maar korte werking. Ze zijn niet goed bestand tegen een

lage pH en een hoge temperatuur bij ernstige ontstekingsletsels. Neutrofielen zijn in het bezit van een

beperkte energiereserve en kunnen zowel glucose bekomen via aerobe als anaerobe weg (Junqueira

en Carneiro, 1984). Dankzij de opslag van glycogeen kunnen neutrofielen overleven onder anaerobe

omstandigheden (Horn et al., 1964). Dit is voor neutrofielen van groot belang, zodat het opruimen van

celresten in necrotisch materiaal en het doden van bacteriën mogelijk blijft op plaatsen waar de

voorziening van bloed afwezig is. De levensduur van een neutrofiel bedraagt slechts enkele dagen.

De cel sterft af zodra de voorraad aan granules uitgeput is.

3.3. ETIOLOGIE

3.3.1. Onderliggende oorzaken

De meest voorkomende oorzaak van abcesvorming ter hoogte van de kop is een onderliggend

gebitsprobleem. Er zijn verschillende manieren waarop een tandprobleem de vorming van een abces

in de hand kan werken. Zo kan een slechte positie van de tanden onderling tot een malocclusie

leiden. Deze malocclusie zou ervoor kunnen zorgen dat een tand zich doorheen de mondmucosa

begeeft. Osteomyelitis waarbij de tand betrokken is kan eveneens het voorkomen van een abces

verklaren. Wanneer door een verlengde reservekroon van een snijtand het traankanaal geblokkeerd

wordt, kan er door de ophoping van traanvocht een infectie, met daaropvolgend een abces, ontstaan

in het traankanaal.

Vermits de prevalentie van tandproblemen en de gevolgen ervan reeds uitvoerig werden besproken in

andere literatuurwerken, zal in dit werk vooral de nadruk gelegd worden op abcessen die

gelokaliseerd zijn ter hoogte van hals, thorax en abdomen.

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 14 -

Subcutane abcessen kunnen veroorzaakt worden door gevechten tussen konijnen onderling of

ontstaan wanneer vreemde voorwerpen, zoals hooi of zaden, doorheen de huidbarrière breken. Ook

andere diersoorten kunnen penetrerende wonden bij het konijn veroorzaken. Het konijn uit de casus

werd aangevallen door een kat.

3.3.1.1. Orale flora van hond en kat

Bijtwonden door honden en katten komen vaak voor. Bijtwonden van de kat zijn vaak eerder

steekwonden, die meestal klein zijn en soms moeilijk terug te vinden. Er kan daarbij vaak een dieper

gelegen infectie optreden. Infecties ontstaan na bijtwonden maar ook via krabben.

P. multocida, Pasteurella canis en Pasteurella stomatis behoren tot de normale flora van de

mondmucosa van hond en kat.

Ook Capnocytophaga canimorsus werd geïsoleerd uit de muil van honden en katten. Deze gram-

negatieve kiem kan wondinfecties veroorzaken bij de mens wanneer deze gebeten wordt door honden

of katten. Meningitis, endocarditis en septicemie kunnen eventueel optreden (Van Duijkeren et al.,

2006). In 2006 werd een geval beschreven waarbij C. canimorsus geïsoleerd werd uit een abces bij

een konijn dat gebeten werd door een hond (Van Duijkeren et al., 2006).

3.3.2. Pyogene bacteriën

3.3.2.1. Pasteurella multocida

P. multocida is een coccobacil, gram-negatieve kiem. Deze bacterie heeft een obligaat symbiotische

levenswijze, is niet beweeglijk en vertoont geen sporevorming. Overdracht vindt plaats via orale,

aërogene of genitale weg (Suckow et al., 1996). Pasteurellose kan tot uiting komen in verschillende

vormen en kan ook asymptomatisch voorkomen. P. multocida veroorzaakt rhinitis, pneumonie,

pyometra, otitis media, conjunctivitis, subcutane abcessen en septicemie bij konijnen (Lennox en

Kelleher, 2009).

De pathogeniteit van de kiem wordt bepaald door verscheidene virulentiefactoren, zoals fimbriae,

lipopolysacchariden(endotoxinen), het kapsel, dermonecrotoxine en neuraminidase (Jaglic et al.,

2006). Fimbriae zorgen ervoor dat de kiem kan aanhechten aan de cellen. Lipopolysacchariden

vormen een onderdeel van de gram- negatieve celwand.

Op basis van de antigene opbouw van het kapsel kan een onderscheid gemaakt worden tussen

verschillende serotypes. Er worden vijf kapseltypes beschreven (A, B, D, E en F). Studies hebben

aangetoond dat letsels bij konijnen voornamelijk worden veroorzaakt door type A, D en F (Jaglic et al.,

2008). Het kapsel van type A is opgebouwd uit hyaluronzuur. Dankzij de aanwezigheid van

polysacchariden in het kapsel kan de kiem weerstand bieden aan fagocytose (Kawamoto et al., 2006).

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 15 -

3.3.2.2. Staphylococcus aureus

S. aureus is een gram-positieve, niet beweeglijke coc. Bij verschillende species maakt hij onderdeel

uit van de normale flora. Het is een facultatief pathogene kiem. S. aureus kan vaak geïsoleerd

worden uit wonden en abcessen, waarbij hij dikwijls als secundaire kiem voorkomt en niet zozeer als

primaire oorzaak (23). In periodes van verminderde afweer kan het dier vatbaarder zijn voor

kolonisatie door de kiem, en kan de bacterie van deze omstandigheden gebruik maken van de

beschadigde huidbarrière om de wonde te infecteren.

De kiem kan ook via het genitaal apparaat binnentreden.

Abcessen in de lever of de baarmoeder kunnen teruggevonden worden waarbij eveneens S. aureus

werd aangetoond. Hij kan mastitis en pododermatitis veroorzaken (Segura et al., 2007). Wanneer de

bloedbaan wordt bereikt en een septicemie ontstaat kan dit zorgen voor een fatale afloop. Er werden

laag virulente en hoog virulente stammen beschreven. Laag virulente stammen zijn voornamelijk van

belang bij het hobbykonijn. Deze gevallen werden niet beschreven voor industrieel gehouden

konijnen in de literatuur omdat ze niet belangrijk genoeg zijn op economisch gebied (Hermans et al.,

2003).

Onderzoek naar de virulentiegraad van S. aureus-stammen bij konijnen via een huid infectiemodel,

toonde aan dat HV-stammen abcessen induceerden met een grotere afmeting dan abcessen

veroorzaakt door LV-stammen (Meulemans et al., 2007). Herstel van deze abcessen verliep

spoediger bij laag virulente stammen.

Andere konijnen of de mens kunnen een bron van besmetting zijn. S.aureus beschikt over

verschillende potentiële virulentiefactoren (Fig 10). Adhesie van de kiem aan fibronectine of laminine

gebeurt door middel van proteïnen die aan het oppervlak tot expressie worden gebracht.

Fig 10: Voorkomen van virulentiefactoren bij S. aureus. (Uit: Todar, 2011)

Het kapsel en proteïne A beletten vernietiging van de kiem door fagocytose (Peterson et al., 1978);

het proteïne A is een oppervlakte-eiwit waarop immunoglobulines binden.

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 16 -

Deze antistoffen worden in foutieve richting gebonden op het kiemoppervlak waardoor opsonisatie,

fagocytose en destructie verstoord worden. S. aureus produceert ook toxines die zorgen voor

beschadiging van celmembranen, waaronder hemolysinen. Via het vormen van kleine poriën in de

celwand ontstaat cellyse. Leukocidine is een toxine dat membranen van leucocyten beschadigt.

Enterotoxines veroorzaken eveneens vernietiging van cellen. Katalase neutraliseert zuurstof en

superoxide (rol bij vernietiging in phagolysosoom). Hyaluronidase en superoxide dismutase zijn

andere extracellulaire proteïnen die bijdragen tot overleven van de kiem (Simonova et al., 2007).

In 2007 werd een eerste geval beschreven waarin S. lentus in een axillair abces aangetoond werd bij

een gezelschapskonijn (Khoshnegah et al., 2009). S.lentus is een gram-positieve kiem die behoort tot

de flora in het speeksel (Khoshnegah et al., 2009). Na het schoonmaken van een wonde

koloniseerde de bacterie in het axillaire weefsel wat leidde tot abcesvorming.

Een in vitro studie van S. aureus infectie bij muizen toonde aan dat deze kiem in staat is intracellulair

te overleven in polymorfonucleaire neutrofielen (Gresham et al., 2000). Deze eigenschap wordt

grotendeels toegeschreven aan sar, een regulator verantwoordelijk voor secretie van verscheidene

virulentiefactoren. Gresham et al. (2000) suggereren dat bestrijding van een S. aureus-infectie

inhoudt dat het verbergen van de kiem in macropinosomen (waardoor hij aan zijn vernietiging zou

kunnen ontsnappen), moet worden voorkomen.

3.3.2.3. Pseudomonas aeruginosa

P. aeruginosa is een gram-negatieve bacterie die kan voorkomen in een aeroob milieu. Hij is terug te

vinden in het leidingwater, de bodem en als onderdeel van de normale huidflora. Hij wordt

geassocieerd met het voorkomen van exsudatieve vochtige dermatitis (Schoenbaum, 1981).

Besmetting is uitwendig zichtbaar als een blauw-groenverkleuring van de pels. Deze verkleuring

wordt veroorzaakt door pyocyanine en pyoverdine, twee pigmenten die geproduceerd worden door

P. aeruginosa wanneer de concentratie aan ijzer laag is (Van Praag, 2003a).

O’Donoghue (1971) toonde aan dat P.aeruginosa in staat is pneumonie en diarree te veroorzaken bij

cavia’s en konijnen. Na swabname uit een abces werd de kiem eveneens aangetoond in een cultuur

(Van Horn et al.,1981).

Andere bacteriën die geïsoleerd worden uit abcessen zijn Proteus, Bacteroides spp. (Hoppmann en

Wilson Barron, 2007) en Fusiformis spp . (Harcourt-Brown, 2006c).

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 17 -

3.4. DIAGNOSE

3.4.1. Anamnese en klinische symptomen

Aangezien een onderliggend gebitsprobleem vaak oorzaak nummer één is voor het ontwikkelen van

een abces ter hoogte van de kop is het van belang te informeren naar de eetlust en het eventuele

gewichtsverlies van het dier. Een gerichte anamnese dient te worden opgesteld met de nodige

aandacht voor behuizing, hygiëne en voeding. Er wordt geïnformeerd of er nog andere huisdieren

aanwezig zijn en of er contact tussen konijnen en hond of kat mogelijk is. Bestaat de mogelijkheid dat

het dier eventueel gevochten heeft met een soortgenoot?

Een gelokaliseerde zwelling wordt zichtbaar tijdens een eerste inspectie van het dier. Bijtwonden

kunnen opgespoord worden. In het geval van een abces zijn de symptomen die optreden eerder

aspecifiek. Er kan sprake zijn van koorts, anorexie of depressie (Hoppmann en Wilson Barron, 2007),

naast een gelokaliseerde zwelling. Harcourt-Brown (2006c) is van mening dat koorts vaak niet

aanwezig is bij konijnen. De eetlust kan nochtans goed zijn, zoals ook het geval was bij het dier uit de

casus, waarbij eveneens de algemene toestand normaal bleek.

3.4.2. Subcutane zwelling: differentieel diagnose

Andere diagnoses dienen te worden uitgesloten op basis van de anamnese en de daaropvolgende

palpatie van de zwelling. Inspectie en palpatie kunnen een eerste vermoeden geven; een definitieve

diagnose kan pas worden gesteld door het uitvoeren van een punctie. Aspiratie van de inhoud brengt

meer duidelijkheid over de etiologie. Het uitzicht van het aspiraat kan variëren van hemorrhagisch tot

sero-hemorrhagisch, sereus of etterig. Cytologie kan meer duidelijkheid brengen over de maligniteit

wanneer er sprake is van een tumoraal proces.

3.4.2.1. Abces

Een abces is een zachte en gelokaliseerde zwelling die meestal niet pijnlijk is. Het aspiraat heeft een

etterig uitzicht (Hoppmann en Wilson Barron, 2007). Een abces is traag groeiend (Harcourt-Brown,

2006c).

3.4.2.2. Cyste

Een cyste ontstaat traag, is niet pijnlijk of warm en kan gevuld zijn met halfvast materiaal, vocht of

lucht.

3.4.2.3. Hematoom

Een hematoom is een gelokaliseerde bloeduitstorting waarbij de huidbarrière niet doorbroken is. Het

is een fluctuerende zwelling. De diagnose kan gesteld worden door middel van een punctie. Hierbij

zal bloed en serohemorrhagisch vocht zichtbaar worden.

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 18 -

3.4.2.4. Neoplasie

Verscheidene neoplastische processen werden reeds beschreven waaronder cutaan lymfoma,

basaalceltumoren en squameus cel carcinoma (White et al., 2002). Basaalceltumoren komen voor op

de romp en de ledematen en zijn meestal goedaardig (Garner, 2007). Squameus cel carcinoma wordt

het vaakst gezien ter hoogte van de kop, voeten en oren.

De meest voorkomende maligne tumor is lymfoma en kent een multicentrische vorm. Na het nemen

van een fijne naald aspiraat kan worden overgegaan tot het beoordelen van de cytologie. Grote nuclei

met multiple nucleoli, grote aantallen mitosefiguren en toename van de basofilteit van het cytoplasma

is diagnostisch voor een maligne proces (Garner, 2007). Lipoma is een benigne tumor die meestal

gelokaliseerd is ter hoogte van de romp (Meredith en Flecknell, 2006b). Deze tumor ontstaat traag en

is niet pijnlijk. Differentieren van normaal vetweefsel is moeilijk bij aspiratie.

3.4.2.5. Myiasis

Myiasis dient te worden toegevoegd aan de lijst van differentiaal diagnosen. Myiasis wordt ook wel

vliegenmadenziekte genoemd. Lucilia sericata behoort tot de familie Calliphoridae. Ze staat ook

bekend als de groene bromvlieg. Deze vliegen zijn verantwoordelijk voor het induceren van een

facultatieve myiase. Zowel gezonde weefsels en organen van de gastheer als necrotisch weefsel

worden geïnfesteerd door vliegenlarven (LI-LIII).

Predispositieplaatsen zijn het perineum en de staartbasis, de buik en de mediale zijde van de dijen

(Cousquer, 2006). Wanneer de vacht gecontamineerd is met urine of faeces (ten gevolge van

onvoldoende reinigen van het hok, urolithiasis of in het geval van een konijn met obesitas waarbij

reinigen van de achterhand bemoeilijkt wordt) worden vliegen aangetrokken. Cousquer (2006)

vermoedt dat een dermatitis eveneens een aantrekkingsbron vormt voor de ovipositie. Bij zonnig weer

deponeert L. sericata ongeveer 200 eieren op de huid van de gastheer. De eieren ontwikkelen tot

larven die zich voeden met epidermis- en dermisweefsel van de gastheer. Ze kunnen met behulp van

proteïnases fibrineklonters en collageenvezels afbreken.

Wanneer de larvale stadia zich subcutaan bevinden veroorzaken ze eveneens zwellingen. Volgens

Hoppmann en Wilson Barron (2007) zijn ze vooral gelokaliseerd op de rug, in de oksel- en liesstreek

en ter hoogte van de hals. Ze hebben de mogelijkheden doorheen de dermis te migreren naar dieper

gelegen weefels. Konijnen met myiasis worden vaak te laat aangeboden. Er is dan sprake van

vergevorderde erosie en necrose van de huid. Ze zijn in lethargische toestand, vertonen

gewichtsverlies, diarree, alopecie en anorexie en zijn vaak gedehydrateerd.

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 19 -

3.4.3. Bloedonderzoek

Het bloedbeeld bij infectie verschilt van dat van andere diersoorten. Wanneer een bacteriële infectie

optreedt, wordt zelden een leucocytose met bijhorende neutrofilie vastgesteld. Er treedt een

verschuiving op van de heterofiel(neutrofiel):lymfocyt ratio, vaak zonder een algemene toename van

het aantal leucocyten. Er is sprake van heterofilie en lymfopenie bij het konijn, dit in tegenstelling tot

andere diersoorten waarbij een leucocytose zou ontstaan ten gevolge van een infectieus proces

(Marshall, 2008). Een milde anemie kan in sommige gevallen aangetoond worden (Harcourt-Brown,

2006c).

3.4.4. Bacteriologisch onderzoek

Na punctie van de zwelling wordt in het geval van een abces een etterig en dik exsudaat verkregen.

In het kader van het instellen van een gepaste antibioticumtherapie en het uitsluiten van

antibioticumresistentie wordt nadien een bacteriologische swab genomen. Hierbij is het van belang

een staal te nemen van de wand van het abceskapsel en niet van de inhoud van het abces. Er moet

belet worden dat een te grote hoeveelheid materiaal op de swab wordt aangebracht want dit leidt tot

een overwoekering van contaminanten. Daarna wordt een bacteriecultuur gemaakt ter identificatie

van de etiologische kiem. P. multocida en S. aureus worden het vaakst geïsoleerd (Harcourt-Brown,

2006). Ook uit de swab die genomen werd van de abceswand van Pluche, het konijn uit de casus,

werd P. multocida geïsoleerd. Door het aanleggen van een antibiogram van de geïsoleerde kiem kan

de gevoeligheid van de kiem tegenover verschillende antibiotica worden aangetoond.

3.4.5. Radiografisch onderzoek

Een radiografische opname kan gemaakt worden om een onderliggende etiologie te achterhalen

(bijvoorbeeld een vreemd voorwerp) of om aantasting van het onderliggend botweefsel te kunnen

uitsluiten. Hierbij is dan een langere en agressievere therapie vereist. Radiografische opname van de

kop die werd gemaakt bij Pluche toonde geen aantasting van het botweefsel aan; tandafwijkingen

werden eveneens uitgesloten. Sommige abcessen bevatten gemineraliseerd materiaal dat kan

worden aangetoond door het nemen van een radiografie (Harcourt-Brown, 2006c). Hematomen,

tumoren en cysten lijken radiografisch identiek aan een abces. Om te bepalen of de inhoud van de

zwelling uit vocht of weefsel bestaat, kan de zwelling echografisch bekeken worden.

3.5. BEHANDELING

3.5.1. Fasen van de wondheling

Als het delicate evenwicht tussen immuniteit van de gastheer en de kiem verstoord wordt, treedt

infectie op (Robson, 1997); dit heeft ook gevolgen voor het verloop van de wondheling.

Zo zal het infectieus proces door productie van bacteriële toxines tot celnecrose leiden (Langlois,

2004). Door onvoldoende bloedaanvoer wordt de heling vertraagd. Behandeling van abcessen

gebeurt ondermeer via chirurgische debridement van het weefsel.

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 20 -

Wondheling is een belangrijk proces na het uitruimen van etter uit de wonde of na chirurgische excisie

van het abces waarbij verschillende overlappende fasen worden doorlopen die gepaard gaan met

cellulaire en moleculaire activiteiten (Fig 11). Hierop volgend zullen de verschillende fasen van het

helingsproces kort worden besproken.

Fase 1: Hemostasis

Beschadiging van de bloedvatwand leidt onmiddellijk tot activatie van de coagulatiecascade en

vasoconstrictie van bloedvatwanden (Teller en White, 2009). Het coagulatieproces kan verlopen via

intrinsieke en extrinsieke weg. Aggregatie van thrombocyten leidt tot vorming van een prop.

Thrombocyten degranuleren waardoor verschillende groeifactoren worden vrijgesteld. Transforming

growth factor-, Platelet-derived growth factor en Insulin-like growth factor-1 zorgen voor aantrekking

en activatie van fibroblasten en macrofagen (Enoch en Leaper, 2005).

Fase 2: Inflammatie

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een vroege en een late fase. De late fase houdt van dag 2

tot ongeveer 3 weken aan (Enoch en Leaper, 2005). Eerst vindt er een vasodilatatie plaats oiv kinines,

histamine, prostaglandines en leukotriënen waardoor er een toegenomen bloedvloei naar de plaats

van het letsel optreedt. Prostaglandines en histamine zorgen ook voor een toegenomen vasculaire

permeabiliteit waardoor intravasculair vocht, eiwitten en cellulaire componenten extravasculair kunnen

geraken (Li et al., 2007). Diapederende leucocyten bereiken daaropvolgend de wonde.

Dit proces van chemotaxis gebeurt onder invloed van verscheidene chemotactische agentia zoals

complementfactoren (C3a,C5a), histamine, prostaglandines en groeifactoren. Zo zal de populatie van

neutrofielen en macrofagen lokaal omvangrijk zijn en kan worden overgegaan tot massale fagocytosis.

Op het einde van het ontstekingsproces kennen de collageenvezels een verticaal verloop en wordt de

wondincisie niet overbrugd.

Fase 3: Proliferatie

Deze fase start ongeveer rond dag 3 en houdt gemiddeld 2 weken aan. Migratie van fibroblasten,

vorming van een extracellulaire matrix, granulatieweefsel en epithelisatie zijn de verschillende

gebeurtenissen die plaatsvinden. Door het infiltreren van de wonde door fibroblasten, gladde

spiercellen en endotheliale cellen wordt de wonde stilaan bedekt.

Onder invloed van TGF-, PDGF en IGF-1 worden de fibroblasten aangetrokken en aangezet tot

prolifereren. Wondfibroblasten migreren vanuit de omgevende weefsels en produceren meer

collageen (Teller en White, 2009). Ze vormen zich om tot myofibroblasten en spelen een rol in de

contractie van de matrix. De matrix is opgebouwd uit collageenmonomeren, fibronectine en

proteoglycanen. Proteoglycanen hebben een ondersteunende functie bij de vorming van collageen-

vezels.

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 21 -

Endotheliale cellen van intacte bloedvatwanden migreren vanuit de periferie naar de wondrand

waarna nieuwe capillaire vaten worden gevormd. Het angiogeneseproces wordt geregeld onder

invloed van groeifactoren zoals Vascular endothelial growth factor, Fibroblast growth factor, PDGF en

TGF- (Teller en White, 2009). Enkele uren na het ontstaan van de wonde migreert een laag van

epitheliale cellen vanuit verschillende wondranden over de wonde. De migratie is ten einde door

contactinhibitie.

Fase 4: Remodelling en rijping

De laatste gebeurtenissen die leiden tot wondheling zijn remodelling en rijping van collageen. Deze

periode duurt het langst en houdt verschillende weken aan. Reeds 1 week postoperatief vangt

collageenmaturatie aan. Nieuw gevormd collageen neemt toe in dikte en organisatie. Na ongeveer 3

maanden bereikt het weefsel 80% van zijn originele sterkte (Teller en White, 2009).

Fig 11: Fasen van de wondheling. (Uit: Enoch en Leaper, 2005)

3.5.2. Antibiotica

3.5.2.1. Toxiciteit

Antibiotica worden voorgeschreven ter bestrijding van een bacteriële infectie. Sommige antibiotica

verstoren het delicate evenwicht van de bacteriële flora in de darm en het caecum waardoor

pathogene kiemen zoals Clostridium spiroforme kunnen groeien en toxines geproduceerd worden

(Abecia et al., 2007). Ampicillinegebruik leidt tot diarree en sterfte, zowel na orale als na parenterale

toediening (Harcourt-Brown, 2006a). Ook andere penicillines en cephalosporines worden liever niet

oraal toegediend vanwege het risico op het ontwikkelen van dysbacteriose en diarree, net zoals

lincomycine en clindamycine (Morris,1995). Aminoglycosiden kunnen verschillende bijwerkingen

hebben, waaronder nefrotoxiciteit en neurotoxiciteit (Gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium

voor diergeneeskundig gebruik, 2010).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 22 -

Enrofloxacine, sulfonamiden/trimethoprim, tetracyclines of aminoglycosiden (neomycine en

gentamicine) dewelke een brede veiligheidsmarge bezitten en niet tot gastrointestinale stoornissen

leiden, worden courant gebruikt.

3.5.2.2. Eigenschappen van de meest gebruikte antibiotica

Na isolatie van de kiem uit het abces kan een antibiogram worden aangelegd om resistentie of

gevoeligheid tegenover bepaalde antibiotica aan te tonen. In vitro is P. multocida gevoelig aan

tetracyclines, ampicilline, gentamicine, cephalosporine en enrofloxacine (Harcourt-Brown, 2006c).

Een andere studie toonde antibioticumresistentie van P. multocida-stammen tegenover gentamicine,

enrofloxacine en marbofloxacine aan (Martino en Luzi, 2008).

Een in vivo studie omtrent de behandeling met enrofloxacine toonde aan dat ondanks de hoge

spiegels antibioticum aanwezig, de kiem er toch in slaagde te overleven ter hoogte van het middenoor

en de paranasale sinussen (Mähler et al., 1995). Er werd een onvoldoende concentratie

enrofloxacine verkregen op deze locaties. In de praktijk is het gebruik van enrofloxacine het meest

aangewezen in de bestrijding van pasteurellosis. Onderzoek toonde aan dat enrofloxacine toediening

overdracht van P. multocida van voedster op nakomelingen kan voorkomen (Suckow et al., 1996).

Enrofloxacine behoort tot de fluoroquinolones. Dit antibioticum heeft een breed spectrum maar is

voornamelijk werkzaam tegen gram-negatieve bacteriën (ook actief tegen P. aeruginosa) (Morris,

1995). Enrofloxacine is niet actief tegen anaerobe (Rosenfield, 2002). “De bactericiede werking van

de fluoroquinolones wordt veroorzaakt door inhibitie van proteïnen (topo-isomerasen), waaronder het

bacterieel DNA-gyrase, die verantwoordelijk zijn voor de stabilisatie van de driedimensionele structuur

van het bacterieel DNA” (Gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig

gebruik, 2010). Enrofloxacine kan gedurende lange periodes (14 tot 30 dagen voor pasteurellosis)

worden toegediend via subcutane (5 mg/kg bid of 10 mg/kg sid) of perorale (5-10 mg/kg bid) weg

(Harcourt-Brown, 2006a). De dosis enrofloxacine kan worden opgevoerd tot 20 mg/kg (Carpenter,

2005); het konijn uit de casus kreeg een enrofloxacine behandeling gedurende 6 weken.

Een andere studie suggereerde dat marbofloxacine een hogere actieve werkzaamheid kent tegenover

aandoeningen van de bovenste ademhalingswegen veroorzaakt door P. multocida, S. aureus en

P. aeruginosa (in vergelijking met enrofloxacine) (Rougier et al., 2006).

Trimethoprim-sulfamiden hebben een breed werkingsspectrum; ze zijn bactericied en interfereren met

het productieproces van foliumzuur. Bij de behandeling van (kaak)abcessen kan systemische

antibioticumtherapie met trimethoprim-sulfamethoxazole worden ingezet (Taylor et al., 2010). Het

gebruik van gepotentieerde sulfonamiden alleen is weinig effectief daar slechts lage lokale

antibioticumconcentraties kunnen verkregen worden vanwege de inactivatie door celdebris en etterig

exsudaat (Harcourt-Brown, 2006a).

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 23 -

Gentamicine is vooral werkzaam tegen gram negatieve kiemen en behoort tot de aminoglycosiden.

Binding op de 30S eenheid van ribosomen leidt tot remming van de eiwitsynthese (Sonne en Jawetz,

1969). Gentamicine wordt ook ingezet ter bestrijding van pasteurellosis maar dit antibioticum wordt

eveneens geïnactiveerd door etter en heeft net als de andere aminoglycosiden een verminderde

activiteit in zuur en anaëroob milieu.

Lokale behandeling van het abces kan gebeuren met behulp van een injectie met gentamicine in het

abceskapsel aangezien de wand van het abces zeer dik is en antibiotica moeilijk kunnen doordringen

in het kapsel (White et al., 2002).

Topicale behandeling van abcessen met gentamicine kan worden toegepast na volledige verwijdering

van alle necrotiserend weefsel. De wonde bij Pluche werd gedurende 6 weken behandeld met

Oridermyl® zalf. In combinatie met de langdurige systemische enrofloxacine behandeling gaf dit een

zeer goed resultaat.

Volgens Harcourt-Brown (2006a) treedt tetracycline resistentie op bij S.aureus. Tetracyclines hebben

een variabel effect bij gebruik tegenover pasteurella. Penicilline-afgeleide antibiotica kunnen worden

ingezet in de bestrijding van S.aureus (Harcourt-Brown, 2006a). Cephalosporines hebben een

bactericiede werking en behoren tot de penicilline-afgeleide antibiotica. Een studie toonde aan dat er

meer stafylokokken resistentie optreedt tegen penicilline in vergelijking met cephalosporines (Bishop,

1998). Toediening van penicilline via orale weg veroorzaakt diarree. Cephalosporines dienen

eveneens parenteraal toegediend te worden.

Rosenfield (2002) beschreef het gebruik van penicilline G Benzathine/penicilline G Procaine (Bicillin®)

injecties ter bestrijding van een abces dat ontstond ten gevolge van een vechtincident tussen twee

konijnen. Hierbij ontwikkelde het ene dier een abces dat dorsaal van het rechter oog was

gelokaliseerd. Het abces werd eerst chirurgisch behandeld en zoveel mogelijk etter werd uit de

wonde verwijderd.

Daaropvolgend werden gedurende acht weken penicilline G Benzathine/penicilline G Procaine

subcutane injecties toegediend (om de andere dag), gevolgd door injecties gegeven om de drie dagen

gedurende vier weken (150000 IU = 0,50 ml per dag). Na drie maanden werd het dier abcesvrij

verklaard en het ontwikkelde geen recidieven gedurende de daaropvolgende twee jaren (Rosenfield,

2002).

Verdere onderzoeken toonde aan dat de duur van deze therapie moet aangepast worden aan de

ziekteduur, de leeftijd van het dier, de verschillende antibiotica die reeds werden toegediend en aan

de manier waarop de infectie reageert op het injectieprotocol.

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 24 -

Sommige dieren reageerden niet op deze behandeling waardoor bij deze dieren het protocol gewijzigd

werd naar injectie met penicilline G Benzathine/penicilline G Procaine elke dag in plaats van om de

andere dag. Dit leidde tot volledig uitroeien van het abces. Dieren die een medische

voorgeschiedenis kennen van gastrointestinale stase dienen bij een verhoogde toediening van

injecties probiotica toegediend te krijgen (Rosenfield, 2002).

Probiotica hebben geen schadelijke effecten op de cecale flora. De meeste probiotica bestaan uit

gisten, Enterococcus en Lactobacillus. In sommige gevallen leidde probioticasupplementatie tot een

vermindering van enteritis bij pas gespeende konijnen (Hollister et al., 1990). De darmflora van jonge

dieren is niet identiek aan de flora van volwassen dieren. Het belang van probioticatoediening wordt in

vraag gesteld aangezien deze kiemen geen onderdeel uitmaken van de normale darmflora bij de

overgrote meerderheid van gezonde konijnen (Harcourt-Brown, 2006a).

Bicillin®-therapie kent minder neveneffecten dan andere therapieën (er dient slechts 1 injectie per dag

gegeven te worden en er komt weinig huidirritatie voor). De auteur beschrijft twee dosissen: 75000 IU

( = 0,25 ml) om de dag (SC) indien het lichaamsgewicht minder dan 2,5 kg bedraagt .

Wanneer het dier zwaarder weegt dan 2,5 kg wordt een dosis van 150000 IU ( = 0,50 ml) om de dag

gegeven (SC) (Rosenfield, 2002). Deze therapie werd toegepast in de VS. Harcourt-Brown (2006c)

beschrijft een behandelingsprotocol waarbij 1 subcutane injectie per week wordt toegediend van 20

mg/kg penicilline G procaine + 15 mg/kg penicilline G benzathine. Dit product is tot nu toe nog niet

verkrijgbaar onder een erkende licentie. Ook in het Verenigd Koninkrijk en Nederland worden peni-

injecties gebruikt voor konijnen met abcessen.

3.5.2.3. Antibiotic impregnated polymethylmethacrylate (AIPMMA)

Een optie voor het behandelen van abcessen is ondermeer AIPMMA. Het doel van deze behandeling

houdt in dat een zo hoog mogelijke lokale antibioticumconcentratie kan worden gerealiseerd, waarbij

dan wordt gekozen voor een antibioticum met een lage systemische absorptie waardoor de toxiciteit

afneemt. AIPMMA staat voor antibiotic impregnated polymethylmethacrylate (Bennett, 2007). Hierbij

worden met antibiotica-geïmpregneerde kralen in de abcesholte geplaatst. Pmma is een substantie

die gebruikt wordt als beencement.

Er kan geopteerd worden voor verschillende antibiotica. Welke antibiotica worden gebruikt in pmma

is afhankelijk van de resultaten van het antibiogram. Het toevoegen van ampicilline, cephalosporine

en penicilline in de kralen is mogelijk. Deze antibiotica mogen niet gebruikt worden op lokaties waar ze

door het dier oraal kunnen worden opgenomen (risicio op het ontwikkelen van diarree en

dysbacteriose). Tetracyclines hebben een mindere werking in pmma (Harcourt-Brown, 2006c).

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 25 -

Volgens Harcourt-Brown (2006c) is gentamicine de eerste keuze daar het beter elueert uit pmma, het

beter bestand is tegen warmteproductie tijdens heling en effectief werkt tegen P. multocida. Een

voorwaarde voor goede werking van de kralen is dat al het genecrotiseerde weefsel verwijderd werd

en debridement heeft plaatsgevonden. Het werkingsgebied van het antibioticum bedraagt 3 mm rond

de kraal (Harcourt-Brown, 2006c). Eveneens leidt de aanwezigheid van etter in het abces tot

inactivatie van gentamicine waardoor gentamicine minder efficiënt werkt tegenover P. multocida

(Harcourt-Brown, 2006a). Er wordt nu reeds resistentie van de kiem beschreven tegenover

gentamicine (Martino en Luzi, 2008).

Het is van belang de wonde te sluiten met zo weinig mogelijk hechtingen. Omdat hechtingen kunnen

leiden tot infectie en eventueel daaropvolgend opnieuw abcesvorming. Gebruik maken van kleine

knopen bij het hechten en het sluiten van de wonde beperken tot de huid (zodat de kralen op hun

plaats worden gehouden) zou secundaire abcesvorming moeten beletten. PDS of Monocryl zijn als

monofilament meer aangewezen.

De pmma’s moeten minstens 4 weken ter plaatse worden gelaten; in de meeste gevallen blijven ze

permanent ter plaatse en worden ze omgeven door bindweefsel (Harcourt-Brown, 2006c). Hierbij

bestaat dan weer het gevaar dat ze kunnen dienen als substraat voor abcesvorming waardoor de

vicieuze cirkel zich weer sluit.

Aangezien de kralen gedurende maanden overgaan tot het vrijstellen van antibiotica, zal daarnaast

volgens Redrobe (2002) een systemische antibioticatoediening gedurende twee weken volstaan.

Een andere mogelijkheid is het plaatsen van met antibiotica doordrongen sponsjes in de abcesholte.

Deze sponzen (GelFoam® of Surgicel®) moeten dagelijks vervangen worden om necrose van de

omgevende weefsels te voorkomen (Macey en van Praag, 2003).

3.5.2.4. Antibioticumresistentie en faagtherapie

Er zijn verschillende foutieve antibioticumtoepassingen bekend die bijdragen tot het ontwikkelen van

antibioticumresistentie, waaronder het gebruik van antibiotica bij infecties waarop antibiotica totaal

geen effect hebben (bijvoorbeeld een virale infectie). Voor de bestrijding van secundaire bacteriële

infectie kunnen antibiotica wel worden ingezet (Morris, 1995).

Antibioticumgebruik bij koorts die niet specifiek is (koorts kan veroorzaakt worden door metabole

stoornissen, pijn, postoperatief, bacteriële infectie), behandelen met een te lage antibioticumdosis,

gebruik van antibiotica wanneer het abces onvoldoende chirurgisch leeggeruimd werd zodat

antibiotica onvoldoende kunnen binnendringen; dit zijn enkele situaties die kunnen leiden tot het

resistent worden van bacteriën aan bepaalde antibiotica (Morris,1995).

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 26 -

Onderzoek van 56 S. aureus-stammen (zowel hoog als laag virulente stammen) naar mogelijke

gevoeligheid en resistentie ten opzichte van 7 verschillende antibiotica, toonde aan dat de grootste

resistentie optrad tegenover penicilline en tetracyclines (Fig 12) (Vancraeynest et al., 2004).

Resistentie werd eveneens aangetoond tegenover lincomycine en erythromycine. Gentamicine-

resistentie trad op bij 1 stam. Alle S.aureus-stammen waren gevoelig aan neomycine en

enrofloxacine (Vancraeynest et al., 2004).

Fig 12: Overzicht van antibioticumresistentie en gevoeligheid bij 56 geïsoleerde stammen van

S. aureus bij konijnen. (Uit: Vancraeynest et al., 2004)

Om infecties te bestrijden die veroorzaakt werden door antibioticumresistentie kiemen, werd reeds

lange tijd geleden in Polen en Rusland onderzoek verricht naar het gebruik van bacteriofagen

(Sulakvelidze, 2005). Bacteriofagen zijn virussen die in staat zijn bacteriën te infecteren en te

vernietigen (Merril et al., 1996). Ze zijn opgebouwd uit een hoofd (DNA of RNA bevattend), een staart

en een basisplaat waarmee ze op het oppervlak van hun doelwitcel kunnen binden (Fig 13). Daarna

wordt het virale DNA geïnjecteerd in de gastheercel. Hun werking is zeer specifiek gericht tegen een

bepaalde bacteriële species of zelfs een subgroep daarvan en daarbij wordt de normale bacteriële

flora van de gastheer niet verstoord (Kutateladze en Adamia, 2010).

Fig 13: Morfologische karakteristieken van een bacteriofaag. (Uit: Mayer, 2010)

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 27 -

Het effect van faagtherapie op verscheidene infecties (veroorzaakt door onder andere Staphylococcus

en Streptococcus) bij de mens werd bestudeerd (Alisky et al., 1998). Dit leidde in de meeste gevallen

tot bacteriostase en “klinische verbetering” (Alisky et al., 1998). Deze resultaten dienen met de nodige

voorzichtigheid te worden benaderd omwille van het optreden van bias (zo werd er bijvoorbeeld geen

controlegroep opgenomen in de test).

Sunagar et al. (2010) toonden aan dat injectie met slechts 1 dosis faag GRCS bij muizen met en

zonder streptozotocine-geïnduceerde diabetes effectiever was in de bestrijding van S. aureus in

vergelijking met het toedienen van oxacilline. De intraperitoneale injectie met de faagdosis werd dertig

minuten na inductie van de bacteremie gegeven (Sunagar et al., 2010).

Fagen hebben een aantal voordelen in vergelijking met het inzetten van antibiotica. Ze komen

overvloedig voor in water en bodem, zijn niet schadelijk voor plant, dier en mens en vermeerderen op

een natuurlijke manier. De meeste antibiotica worden verkregen op een synthetische wijze. Een

nadeel van faagtherapie houdt in dat slechts een klein aantal van deze bacteriële virussen kunnen

worden ingezet als therapeutische agentia.

Antibiotica kennen een breder werkingsspectrum dan bacteriofagen waardoor alle bacteriële cellen

vernietigd worden (waaronder ook de normale microflora). Het gebruik van breed spectrum antibiotica

leidt tot meer neveneffecten dan het gebruik van fagen. Ten slotte dient gewezen te worden op de

zelfstandige vermeerdering van bacteriofagen; bacteriofagen vermeerderen continu (in tegenstelling

tot de antibioticumconcentratie die afneemt in functie van de tijd) totdat alle “targetcellen” vernietigd

werden (Kutateladze en Adamia, 2010).

Wanneer beslist wordt een faagtherapie in te stellen moet vooraf het exacte etiologisch agens bepaald

te worden vooraleer kan worden overgegaan tot therapie. De werking van verscheidene fagen

tegenover het pathogene agens dient daarna in vitro getest te worden (Kutateladze en Adamia,

2010). Faagresistente mutante stammen kunnen voorkomen.

In 2005 werd een konijnmodel ontwikkeld waarbij een huidinfectie veroorzaakt werd door subcutane

toediening van S.aureus (Wills et al., 2005). Tegelijk werden fagen toegediend (specifiek gericht

tegen deze kiem). Vervolgens werden lokale abcesvorming en faagconcentratie geëvalueerd. Het

percentage dieren dat abcessen ontwikkelde bedroeg 12,5% (Wills et al., 2005). Er ontstond

fagenvermeerdering bij 3 van de 21 konijnen. Tijdens dit onderzoek werd enkel getest met gelijktijdige

toediening van de kiem en bacteriofaag. Verder onderzoek naar het inzetten van bacteriofagen na

bacteriële infectie dient te gebeuren. Zo kunnen bacteriofagen misschien een belangrijke toekomstige

rol kan spelen in de behandeling van bacteriële infecties bij dier en mens.

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 28 -

3.5.3. Urokinase

Urokinase is een plasminogeenactivator waardoor plasminogeen omgezet wordt in plasmine.

Plasmine is verantwoordelijk voor de fibrinolyse. Fibrine wordt gevormd na infectie waardoor verdere

spreiding van het pathogene micro-organisme wordt verhinderd, maar maakt ook het elimineren van

de kiem moeilijker (Song et al., 2002). Bij de ontwikkeling van een diermodel (konijn) waarbij de

invloed van urokinase op een pyogeen leverabces werd bepaald, suggereerden de auteurs dat intra-

abdominale injectie van urokinase leidde tot het minder visceus worden van etter waardoor de etter

makkelijker kon worden gedraineerd (Song et al., 2002). Urokinase zorgde voor een afname van

fibrosevorming ter hoogte van de abceswand. Song et al. (2002) suggereerden dat door een reductie

van de abceswand systemisch toegediende antibiotica makkelijker zouden kunnen binnendringen.

3.5.4. Anesthesie en chirurgie

3.5.4.1. Anesthesie

3.5.4.1.1. Anesthesie-risico

Konijnen werden beschouwd als risicovolle patiënten wanneer ze chirurgie moesten ondergaan.

Vroeger was de hoge mortaliteit te wijten aan het feit dat preanesthetisch onderzoek, monitoring

tijdens de anesthesie en postoperatieve opvolging onvoldoende werd uitgevoerd; eveneens was de

kennis en fysiologie van deze dieren nog niet voldoende bekend (Hall et al., 2001). De laatste jaren

werd meer inzicht verkregen in het anesthesieprotocol van konijnen. Nu bedraagt de mortaliteitsgraad

na anesthesie slechts 1 op 72 (Dugdale, 2010).

Er zijn verschillende redenen waarom er bij konijnen een hoger risico bestaat om problemen te krijgen

ten gevolge van de anesthesie. Anesthesie wordt ondermeer toegepast om pijn te verlichten. Pijn

vormt een belangrijke stressfactor voor het konijn. Wanneer het dier extreem gestresseerd is zal dit

leiden tot een daling van de bloeddruk en de lichaamstemperatuur, anorexie, maagulcera,

nierbeschadiging en cardiomyopathie en sterfte. Als preanesthetische evaluatie, monitoring en keuze

van anesthetische producten op een correcte manier gebeurt, is het risico op complicaties eerder

beperkt. Respiratoire depressie, hartfalen, hypothermie, hypovolemie en embolie kunnen uiteindelijk

tot sterfte leiden.

Een hart- of longprobleem, een systemische ziekte waarin de lever of nier betrokken is, blokkade van

de luchtpassageweg (door een obstructie van de endotracheale tube of geregurgiteerd materiaal uit

de maag) of een overdosis van het anestheticum kunnen hartfalen en respiratoire depressie

veroorzaken (Harcourt-Brown, 2006b).

Een verlaging van de lichaamstemperatuur tijdens de operatie is een normaal verschijnsel omdat de

stofwisselingssnelheid daalt en het lichaam wordt afgekoeld. Kleinere dieren hebben een groter

lichaamsoppervlak en een lager lichaamsgewicht in vergelijking met grotere dieren en verliezen

relatief sneller hun lichaamswarmte.

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 29 -

3.5.4.1.2. Preanesthetische evaluatie

Een degelijk algemeen klinisch onderzoek voorafgaande aan de anesthesie is van het allergrootste

belang. Er moet rekening gehouden worden met de leeftijd en de conditie van het dier. Een

onderliggende ziekte kan opgespoord worden met behulp van een bloedonderzoek, urineonderzoek,

echografie, radiografie of ECG. Behandeling of stabilisatie van een bestaande ziekte aanwezig tijdens

het preanesthetisch onderzoek dient te gebeuren (Dugdale, 2010). Ademhalingsproblemen

(pasteurellosis), lever- of nierstoornissen, hartziekten, infecties en dehydratatie zijn enkele

voorbeelden.

Ademhalings- en hartfrequentie zijn vaak verhoogd tijdens het preanesthetisch onderzoek omwille van

manipulatie en het in bedwang houden (> 200 bpm).

Obese konijnen hebben een groter anesthesierisico dan konijnen met een normaal lichaamsgewicht

(Harcourt-Brown, 2006c). Deze dieren hebben een hogere kans op het ontwikkelen van fatty liver –

ziekte en de aanwezigheid van grotere hoeveelheden vet kan compressie van de thorax veroorzaken

wat leidt tot ademhalingsproblemen. Er wordt aangeraden zwaar obese dieren eerst gewicht te laten

verliezen vooraleer ze opnieuw aan te bieden voor anesthesie en chirurgie (tenzij in

levensbedreigende situaties) (Brown, 2001).

3.5.4.1.3. Premedicatie

Premedicatie wordt toegediend om manipulatie van het dier (en toediening van inhalatieanesthesie) te

vergemakkelijken. Hierdoor wordt de anesthesie ook veiliger en zal de inductie en het onderhoud

gelijkmatiger verlopen. Acepromazine, midazolam, diazepam, xylazine of medetomidine veroorzaken

sedatie. NSAID’s of opioiden verminderen pijn postoperatief en zorgen ervoor dat de dosis van

andere anesthetica kan worden gereduceerd.

Het gebruik van atropine om respiratoire en orale secreties te reduceren is bij een overgrote

meerderheid van de konijnenpopulatie niet aangeraden vanwege het circulerende atropinase (Hall et

al., 2001). Daarom wordt eerder de voorkeur gegeven aan het gebruik van glycopyrrolaat.

Het is niet aangewezen het konijn te laten vasten voor de anesthesie (ter preventie van

gastrointestinale stase, om de glucoseconcentratie in het bloed en de lichaamstemperatuur op peil te

houden). Konijnen kunnen niet braken. Ongeveer 1 uur voor toediening van het anestheticum dient

het voeder te worden weggenomen (Meredith en Flecknell, 2006a). Een warmtematje wordt onder het

dier aangebracht ter preventie van hypothermie.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 30 -

Voorafgaande aan de inductie dienen elektrolyten- en vloeistofbalansen in evenwicht te worden

gebracht. De normale waterconsumptie bij het konijn bedraagt 100 tot 150 ml/kg per dag (Graham,

2006). Om volume-overmaat te vermijden moet volgens Graham (2006) de intraveneuze toediening

van vocht beperkt worden tot 50 à 70 ml/kg per dag.

De oorvene (of v. cephalica, v. saphena of v. jugularis) kan gebruikt worden om een katheter te

plaatsen. Eventueel kan EMLA-crème aangebracht worden (lokaal anestheticum) om het plaatsen

van de katheter te vergemakkelijken (Harcourt-Brown, 2006b). Tijdens de operatie kunnen de

oogleden worden gesloten met tape of worden oogdruppels toegediend ter bescherming en uitdroging

van de cornea (Van Praag, 2003b).

3.5.4.1.4. Inductie en onderhoud

Zowel het gebruik van injectieanesthesie als een combinatie van injectie- en inhalatieanesthesie

behoort tot de mogelijkheden. Meredith en Flecknell (2006a) beschrijven verschillende inductie- en

onderhoudprotocols (Fig 14). Sedatie kan plaatsvinden dmv medetomidine (i.m.) gevolgd door

inductie met ketamine (i.m. of s.c.). Het feit dat er geen controle meer is over de dosis na

injectieanesthesie is een mogelijk nadeel.

Fig 14: Verschillende anesthesieprotocols die toegepast kunnen worden bij konijnen. (Uit: Meredith en

Flecknell, 2006a)

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 31 -

Een ander protocol bestaat erin te induceren met propofol waarna het onderhoud wordt verdergezet

door middel van een inhalatieanestheticum zoals isofluraan. Propofol (10mg/kg i.v.) moet traag

worden toegediend omwille van het risico op apnee. Hogere dosissen veroorzaken respiratoire

depressie.

Cruz et al. (2010) onderzochten het gebruik van injectieanesthesie met propofol in samenwerking met

S(+)-ketamine. Wanneer propofol als enig anestheticum werd gebruikt, veroorzaakte dit een erge

hypotensie en hypoxemie. Toevoeging van S(+)-ketamine zorgde voor een toename van de stabiliteit

van hartfrequentie en bloeddruk maar veroorzaakte eveneens respiratoire depressie (Cruz et al.,

2010). S(+)-ketamine heeft een grotere plasma clearance wat zorgt voor een snellere recovery in

vergelijking met R(-)-ketamine.

Het is eveneens mogelijk om eerst het dier te sederen met midazolam waarna inductie volgt met

isofluraan (of sevofluraan) door een masker over de neus te plaatsen. Er moet gestart worden met

zuurstoftoediening waarna een geleidelijk toenemende dosis van het volatiel anestheticum wordt

toegediend (de meeste konijnen stoppen met ademen wanneer ze blootgesteld worden aan het

anestheticumgas, met gevaar voor verlengde apnee) (Meredith en Flecknell, 2006a). De concentratie

van het gas kan accuraat aangepast worden, de recovery verloopt snel en gemakkelijk.

Na inductie kan worden geïntubeerd wat niet vanzelfsprekend is bij konijnen vanwege de lange,

smalle oropharynx, snijtanden en zachte gehemelte. Ook de tong is dik en de epiglottis is lang (Hall et

al., 2001). Er zijn verschillende technieken mogelijk, waaronder endotracheale intubatie met behulp

van een laryngoscoop of otoscoop (hierbij wordt het dier gepositioneerd op de rug), blinde intubatie

behoort ook tot de mogelijkheden (in sternale positie) (Fig 15). Intubatie kan worden vergemakkelijkt

door het aanbrengen van lidocainespray op de tube.

Fig 15: Blinde intubatie waarbij het dier in sternale positie wordt geplaatst.

(Uit: Meredith en Flecknell, 2006a)

In 2009 werd een alternatieve methode beschreven. Stephens De Valle (2009) suggereerde het

gebruik van nasotracheale intubatie. Eerdere onderzoeken stelden dat deze techniek zou leiden tot

het inbrengen van pathogene micro-organismen in de longen. Eveneens zou een zuurstofflow groter

dan 3 L/min noodzakelijk zijn. Stephens De Valle (2009) weerlegde deze feiten.

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 32 -

In deze studie werden tubes gebruikt van 14,5 cm lang en met een doorsnede van 2 tot 2,5 mm

(Stephens De Valle, 2009). De dieren werden gepremediceerd met ketamine, xylazine, glycopyrrolaat

en buprenorphine, gevolgd door inductie met isofluraan (3% met 1,5 L/min O2) via een masker.

Het hoofd werd in dorsoflexie gehouden terwijl het dier op de rug werd gelegd (Fig 16). Daarna werd

de tube via het neusgat mediaal en ventraal tegenover het nasaal septum, langs het harde gehemelte

tot in de trachea geleid. Het toepassen van nasotracheale intubatie leidde slechts tot minimaal

trauma.

Deze methode zorgt voor meer bewegingsruimte in de mondholte wegens het ontbreken van een

orotracheale tube (Stephens De Valle, 2009). In het kader van de behandeling van vaak

voorkomende tandproblemen en abcessen die ontstaan ter hoogte van de mond, kan door het

inbrengen van een orotracheale tube meer plaats vrijkomen voor het inbrengen van instrumentarium

en verhoogt eveneens de zichtbaarheid.

Een alternatief voor endotracheale intubatie is het gebruik van laryngeale maskers (Meredith en

Flecknell, 2006a).

Fig 16: Nasotracheale intubatie bij het konijn. (Uit: Stephens de Valle, 2009)

3.5.4.1.5. Monitoring en analgesie

Monitoring gebeurt zowel pre- als peroperatief. Verschillende parameters worden strikt gecontroleerd,

waaronder de ademhalings- en hartfrequentie en de lichaamstemperatuur (Fig 17). De adem-

halingsfrequentie en -bewegingen kunnen visueel beoordeeld worden of via het gebruik van een pulse

oximeter.

Als gevolg van een obstructie van de endotracheale tube of een anesthetische overdosis kan een

respiratoire depressie ontstaan. De ademhaling kan dan ondersteund worden door thoracale

compressie uit te voeren of door het toedienen van doxapram (10 mg/kg i.v., i.m. of s.c.) elke 15 min

(Meredith en Flecknell, 2006a).

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 33 -

De hartfrequentie wordt opgevolgd met behulp van de pulse oximeter, Doppler of ECG. De

lichaamstemperatuur dient rond de 39°C te worden gehouden.

Parameter

Range

Weight (kg) 2,05-3,00

Heart rate (beats/min) 205-235

Arterial BP (mm Hg syst/diast) 110/80

Functional residual capacity (ml) 7,2-15,8

Tidal volume (ml) 11,5-24,4

Minute volume (l/min) 0,37-0,89

Breaths/min 32-53

Fig 17: Deze tabel geeft een overzicht van de verschillende fysiologische parameters die worden

opgevolgd bij het konijn tijdens anesthesie en chirurgie. (Naar: Hall et al., 2001)

De respons op bepaalde reflexen te beoordelen kan een idee verkregen worden over de diepte van de

anesthesie. Meestal wordt gekeken naar de terugtrekreflex. Wanneer in de teen wordt geknepen en

deze wordt teruggetrokken dan is het anesthesieniveau niet diep genoeg. Hall et al. (2001)

suggereren dat deze reflex langdurig aanwezig blijft totdat het dier bijna overleden is; volgens de

auteurs (Hall et al., 2001) kan men beter de respons op het aanraken van de binnenzijde van de

oorschelp nagaan.

Postoperatief dient het dier verder gemonitord te worden. Recovery dient te gebeuren in een stille en

warme ruimte (Dugdale, 2010). Het dier moet toegang hebben tot voedsel en water om

postoperatieve ileus of darmstase te vermijden na anesthesie. Ook postoperatief moeten analgetica

worden toegediend ter bevordering van de eetlust en het versnellen van een voorspoedig herstel.

Buprenorphine heeft een werkingsduur van 6 tot 12 uur terwijl butorphanol slechts 2 tot 4 u werkzaam

is (Harcourt-Brown, 2006b). Tegelijkertijd kunnen NSAID’s zoals carprofen of meloxicam worden

toegediend.

Mogelijke symptomen van pijn zijn tandenknarsen, verminderde activiteit en motiliteit of het aannemen

van een abnormale houding (Barter, 2011). Konijnen zijn prooidieren waarbij de detectie van pijn niet

eenvoudig is. Tot op heden werd nog geen waardebepaling van pijn opgesteld bij konijnen (Barter,

2011).

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 34 -

3.5.4.2. Chirurgische excisie

Soms verkiezen de eigenaars om het abces niet chirurgisch te laten verwijderen maar daarentegen

het abces dagelijks te laten spoelen en draineren. Er moet gestart worden met het reinigen van de

wonde door middel van Ringer lactaat of een isotonische zoutoplossing (liefst op

lichaamstemperatuur). Volgens Graham (2004) is de makkelijkste manier het abces te spoelen met

een 30 mL spuit en 18G naald.

Desinfecteren gebeurt vervolgens met antiseptische oplossingen zoals povidone jood (1%) of

chloorhexidine (0,05%) (Graham, 2004). Jammer genoeg volstaat deze behandeling niet in een

poging het dier volledig “abcesvrij” te krijgen. Dit werd ook duidelijk bij de behandeling van het konijn

uit de casus. Er werd eerst een incisie in het abces gemaakt waarna het abces dagelijks gereinigd en

gespoeld werd. De behandeling werd gecombineerd met systemische enrofloxacine behandeling (20

mg/kg per dag) gedurende vier weken. Deze therapie sloeg niet aan vanwege de grote hoeveelheid

etter en de vele vingervormige uitlopers die aanwezig waren in het abces.

Wanneer het abces uitgaat van geïnfecteerde tandkronen of wanneer er sprake is van osteomyelitis,

behoort chirurgische exploratie en verwijdering van het volledige abces met het kapsel niet altijd tot de

mogelijkheden (Harcourt-Brown, 2006c).

De haren ter hoogte van het abces worden geschoren waarna de huid gereinigd en gedesinfecteerd

wordt (Graham, 2004). Via een huidincisie wordt het onderliggende abces met kapsel geïnspecteerd

waarbij wordt nagegaan of het abces volledig beweeglijk is. In dit geval wordt het abces voorzichtig

los geprepareerd tussen de omgevende weefselstructuren en verwijderd.

Wanneer er sprake is van vergroeiing met het omliggende weefsel dan kan de etterige inhoud van het

abces gedraineerd worden door middel van een spuit via een kleine incisie in de wand van het kapsel

(Harcourt-Brown, 2006c).

Na verwijdering van de etter kan de incisie verlengd worden waarna debridement kan plaatsvinden.

Zoveel mogelijk genecrotiseerd en geïnfecteerd weefsel dient te worden verwijderd, waarbij de nodige

aandacht moet besteed worden aan de etterige inhoud aanwezig in de zogenaamde abcesuitlopers

(moeten gespoeld worden zodat geen etter achterblijft). Het abceskapsel (en het vreemd voorwerp

indien aanwezig) moet verwijderd worden (Redrobe, 2002). Bij Pluche werd eveneens al het

necrotisch weefsel en de volledige rechter oorschelp weggenomen waarna een ablatio van de

gehoorgang werd uitgevoerd.

Daaropvolgend kan gekozen worden het abces open te laten om een goede drainage mogelijk te

maken of om de abcesholte te vullen met antibioticum doordrongen kralen en daarna de huid te

hechten. In het geval van Pluche werd gekozen voor het spoelen van de abcesholte en werd lokaal

Oridermyl® zalf en een verband aangebracht.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 35 -

Het abces zal in grootte reduceren, de hoeveelheid gedraineerd vocht en ontsteking zullen

verminderen. De algemene gezondheidstoestand van het dier zal verbeteren. Al deze kenmerken

wijzen op een goede wondheling.

3.5.5. Honing

Honing kan toegepast worden als topicale therapie om het genezingsproces te ondersteunen (Cooper,

2007). Het heeft hygroscopische eigenschappen waardoor vocht onttrokken wordt uit de wonde

waardoor bacteriën in hun groei worden belemmerd (Song en Salcido, 2010).

Glucose in honing wordt via het glucose oxidase enzyme omgezet tot waterstofperoxide wat eveneens

een antibacteriële werking heeft. Dit proces vindt plaats wanneer wondexsudaat leidt tot verdunning

van de honing (Ngan, 2011).

Honing stimuleert de wondheling en de vorming van gezond granulatieweefsel. Volgens Harcourt-

Brown (2006c) heeft vooral de honing die verkregen wordt van Leptospermum scoparium (Manuka of

Nieuw-Zeelandse theeboom), de sterkste antibacteriële eigenschappen.

Onderzoek heeft uitgewezen dat topicale behandeling met honing tot een verminderde vorming van

oedeem en infiltratie van polymorfonucleairen en betere wondcontractie leidt (Harcourt-Brown, 2006c).

Met behulp van een spuit dient de honing in de abcesholte te worden geïnjecteerd. Wanneer de

honing enkel uitwendig op de wonde wordt aangebracht leidt dit niet tot dezelfde resultaten

(Lawrence, 1999).

Behandeling met honing kan gedurende verscheidene weken worden verdergezet.

3.6. PROGNOSE EN PREVENTIE

De prognose van een abces is afhankelijk van de plaats waar het abces is gelokaliseerd. Interne

abcessen in de thorax of het abdomen en abcessen die gelokaliseerd zijn ter hoogte van een

gewricht, kennen een slechtere prognose (Harcourt-Brown, 2006c).

Tandproblemen zijn oorzaak nummer 1 voor het ontstaan van abcessen (Bennett, 2007). Vaak is

hierbij onderliggend beenweefsel betrokken waardoor de prognose eerder gereserveerd is.

Oppervlakkige en goed omkapselde abcessen hebben algemeen een zeer goede prognose.

Nochtans komen er veel recidieven voor en chirurgische behandeling moet vaak herhaald worden

(Bennett, 2007).

Euthanasie of levenslange behandeling met langwerkende antibiotica en toedienen van analgesie is

noodzakelijk bij ongeneeslijke abcessen (Harcourt-Brown, 2006c).

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 36 -

In gevallen waarbij het abces niet pijnlijk blijkt te zijn en het dier geen ziektetekenen vertoont, kent het

abces een trage groei en wordt het goed omkapseld (Harcourt-Brown, 2006c). In dit geval kan beslist

worden om geen chirurgische behandeling in te stellen. Deze konijnen dienen zeer goed te worden

opgevolgd zodat tijdig kan worden ingegrepen indien nodig. Levenskwaliteit waarborgen is in deze

gevallen belangrijk.

Voor alle dieren geldt dat de algemene gezondheidstoestand op een zo hoog mogelijk peil moet

gehouden worden. Konijnen moeten kunnen beschikken over een goede ondergrond, een

hoogwaardig dieet met voldoende hooi en de mogelijkheid krijgen tot voldoende lichaamsbeweging

(Oglesbee, 2006).

Preventie van abcessen dient erop gericht te zijn het ontstaan van wonden te voorkomen. Dit houdt in

dat scherpe voorwerpen en randen in de kooi zoveel mogelijk dienen te worden vermeden (Bradley,

2004). Eveneens moet worden belet dat konijnen op scherpe voorwerpen knagen (om beschadiging

van het tandvlees en splintering te voorkomen wat tot penetrerende wonden in de mondholte kan

leiden).

Om vechtpartijen tussen konijnen onderling te vermijden, kunnen een aantal maatregelen worden

genomen. Konijnen zijn sociale dieren zodat solitaire huisvesting niet aangewezen is (Ward, 2008).

Het is van belang om voldoende ruimte te voorzien wanneer meerdere konijnen samen gehuisvest

worden. Rammelaars kunnen best worden gecastreerd als men ze samen wil houden.

Contact tussen konijnen en andere huisdieren moet zoveel mogelijk worden vermeden aangezien

deze zouden kunnen resulteren in vecht- en bijtwonden.

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 37 -

4. BESLUIT

Het behandelen van abcessen blijkt niet vanzelfsprekend. Er zijn verschillende methoden mogelijk,

waarbij de ene tot betere resultaten leidt dan de andere. Drainage van de abcesinhoud is moeilijk

vanwege de dikke textuur van de etter. Reinigen en spoelen met antiseptische oplossingen leidt tot

onvoldoende resultaat. Dit was duidelijk merkbaar wanneer deze techniek werd toegepast bij Pluche

(het konijn uit de casuïstiek). Aangezien konijnen vaak hervallen na de behandeling, moet de

onderliggende etiologie opgespoord en behandeld worden en moet zoveel mogelijk etter en

geïnfecteerd weefsel verwijderd worden. Vanwege de etterige uitlopers die gevormd worden, wordt

deze taak enigszins bemoeilijkt. Zo verslechterde de toestand van Pluche omdat niet alle

vingervormige uitstulpingen van etter konden verwijderd worden. Volledige chirurgische excisie van

het abces met daarnaast een zo ruim mogelijke marge, gecombineerd met langdurige behandeling

met enrofloxacine leidt tot de beste resultaten. Belangrijk hierbij op te merken is het feit dat deze

behandeling financieel zwaar kan doorwegen voor de eigenaar.

Ondanks de goede uitkomst zal een groot percentage dieren hervallen. Of dit ook het geval was bij

het konijn uit de casus, is niet geweten. Vanwege steeds maar verder ontwikkelende

antibioticaresistentie, zouden bacteriofagen kunnen worden ingeschakeld ter vervanging van

chemische therapeutica. Verder onderzoek dient te worden gevoerd. Sommige dierenartsen in de VS

gaan over tot het gebruik van Bicillin®, wat tot zeer goede resultaten zou leiden. Behandeling van

abcessen met Bicillin®- injecties wordt ook toepast in het Verenigd Koninkrijk en Nederland (off-label

gebruik). Ook in België zou het toedienen van penicilline injecties kunnen bijdragen tot succesvolle

behandeling van abcessen en eveneens het percentage recidieven kunnen terugdringen.

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 38 -

5. LITERATUURLIJST

1.

Abecia L., Fondevila M., Balcells J., Edwards J.E., Newbold C.J., McEwan N.R. (2007). Effect

of antibiotics on the bacterial population of the rabbit caecum. Federation of European

Microbiological Societies 272, 144-153

2.

Alisky J., Iczkowski K., Rapoport A., Troitsky N. (1998). Bacteriophages show promise as

antimicrobial agents. Journal of Infection 36, 5-15

3.

Baggiolini M., Hirsch J.G., De Duve C. (1970). Further biochemical and morphological studies

of granule fractions from rabbit heterophil leukocytes. The journal of cell biology 45, 586-597

4.

Bamberger D.M., Herndon B.L. (1990). Bactericidal capacity of neutrophils in rabbits with

experimental acute and chronic abscesses. The Journal of Infectious Diseases 162(1), 186-

192

5.

Barter L.S. (2011). Rabbit analgesia. Veterinary clinics of North America: exotic animal

practice 14, 93-104

6.

Belgisch centrum voor farmacotherapeutische informatie (2010). Gecommentarieerd

geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig gebruik. Gent, p 25-26

7.

Bennett R.A. (2007). Rabbit abscesses and pmma beads: the do’s and don’ts. Proceedings of

the NAVC Congress, 1612-1615

8.

Bishop Y.M. (1998). The Veterinary Formulary, 4th edn. Royal Pharmaceutical Society of

Great Britain and British Veterinary Association.

9.

Bradley T. (2004). Rabbit care and husbandry. Veterinary clinics of North America: exotic

animal practice 7, 299-313

10.

Brown S. (2001). Taking the fear out of rabbit anesthesia and surgery. Internetreferentie:

http://www.veterinarypartner.com/Content.plx?P=A&A=671

11.

Campbell T.W. (2007). Basics of cytology and fluid cytology. Veterinary clinics of North

America: exotic animal practice 10, 1-24

12.

Carpenter J.W. (2005). Exotic animal formulary. 3th edition. W.B. Saunders, Philadelphia, p

412

13.

Cheville N.F. (2006). Introduction to veterinary pathology. Blackwell Publishing, Ames, USA,

p 77-78

14.

Cooper R. (2007). Honey in wound care: antibacterial properties. GMS Krankenhaushygiene

Interdisziplinär 2(2), 1-3

15. Cousquer G. (2006). Veterinary care of rabbits with myiasis. In Practice 28, 342-349

16.

Cruz F.SF., Carregaro A.B., Raiser A.G., Zimmerman M., Lukarsewski R., Steffen R.P.B.

(2010). Total intravenous anesthesia with propofol and S(+)-ketamine in rabbits. Veterinary

Anaesthesia and analgesia 37, 116-122

17.

Davis W.C., Hamilton M.J. (1998). Comparison of the unique characteristics of the immune

system in different species of mammals. Veterinary Immunology and Immunopathology 63,

7-13

18.

Dugdale A. (2010). Veterinary anaesthesia: principles to practice. Blackwell Publishing Ltd,

United Kingdom, p 309-311

19. Enoch S., Leaper D.J. (2005). Basic science of wound healing. Surgery 23(2), 37-42

20.

Farquhar M.G., Bainton D.F. Baggiolini M., De Duve C. (1972). Cytochemical localization of

acid _hosphatise activity in granule fractions from rabbit polymorphonuclear leukocytes. The

journal of cell biology 54, 141-156

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 39 -

21.

Garner M.M. (2007). Cytologic diagnosis of diseases of rabbits, guinea pigs and rodents.

Veterinary clinics of North America: exotic animal practice 10, 25-49

22.

Graham J. (2004). Rabbit wound management. Veterinary clinics of North America: exotic

animal practice 7, 37-55

23.

Graham J. (2006). Common procedures in rabbits. Veterinary clinics of North America: exotic

animal practice 9(2), 372-388

24.

Gresham H.D., Lowrance J.H., Caver T.E., Wilson B.S., Cheung A.L., Lindberg F.P. (2000).

Survival of Staphylococcus aureus Inside Neutrophils Contributes to Infection. The Journal of

Immunology 164, 3713-3722

25.

Hall L.W., Clarke K.W., Trim C.M. (2001). Veterinary Anaesthesia. Elsevier, United Kingdom,

p 463-469

26.

Harcourt-Brown F. (2006a). Therapeutics. In: Textbook of rabbit medicine, Elsevier Science,

Oxford, p 94-106

27.

Harcourt-Brown F. (2006b). Anaesthesia and analgesia. In: Textbook of rabbit medicine,

Elsevier Science, Oxford, p 121-139

28.

Harcourt-Brown F. (2006c). Abscesses. In: Textbook of rabbit medicine, Elsevier Science,

Oxford, p 206-222

29.

Harmon B.G. (1998). Avian heterophils in inflammation and disease resistance. Poultry

Science 77, 972-977

30.

Hermans K., Devriese L.A., Haesebrouck F. (2003). Rabbit staphylococcosis: difficult solutions

for serious problems. Veterinary Microbiology 91, 57-64

31.

Hollister A.G., Cheeke P.R., Robinson K.L., Patton N.M. (1990). Effects of dietary probiotics

and acidifires on performance of weaning rabbits. Journal of Applied Rabbit Research 13, 6-9

32.

Hoppmann E., Wilson Barron H. (2007). Ferret and rabbit dermatology. Journal of Exotic Pet

Medicine 16(4), 225-237

33.

Horn R.G., Spicer S.S., Wetzel B.K. (1964). Phagocytosis of bacteria by heterophil leukocytes.

The American journal of pathology 45, 327-35

34.

Hunt R. (2009). Immunology. Internetreferentie : http://pathmicro.med.sc.edu/book/immunol-

sta.htm

35.

Jaglic Z., Jeklova E., Leva L., Kummer V., Kucerova Z., Faldyna M., Maskova J., Nedbalcova

K., Alexa P. (2008). Experimental study of pathogenicity of Pasteurella multocida serogroup F

in rabbits. Veterinary Microbiology 126, 168-177

36.

Jaglic Z., Kucerova Z., Nedbalcova K., Kulich P., Alexa P. (2006). Characterisation of

Pasteurella multocida isolated from rabbits in the Czech Republic. Veterinarni Medicina 51(5),

278-287

37.

Junqueira L.C., Carneiro J. (1984). Functionele histologie. Wetenschappelijke uitgeverij

Bunge, Utrecht, p 301-304

38.

Kawamoto E., Okiyama E., Sasaki H., Sawada T., Mikazuki K., Ueshiba H. (2006).

Ultrastructural characteristics of the external surfaces of Pasteurella pneumotropica from mice

and Pasteurella multocida from rabbits. Laboratory Animals 41, 285-291

39.

Khoshnegah J., Mehrjerdi H.K., Rad M. (2009). Succesful treatment of a subcutaneous axillary

abscess due to Staphylococcus lentus in a rabbit. Iranian Journal of Veterinary Science and

Technology 1(1), 41-46

40.

Kumar V., Sharma A. (2010). Neutrophils: Cinderella of innate immune system. International

Immunopharmacology 10, 1325-1334

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 40 -

41.

Kutateladze M., Adamia R. (2010). Bacteriophages as potential new therapeutics to replace or

supplement antibiotics. Trends in biotechnology 28(12), 591-595

42.

Langlois I. (2004). Wound management in rodents. Veterinary clinics of North America: exotic

animal practice 7, 141-167

43. Lawrence J.C. (1999). Honey and wound bacteria. Journal of wound care 8(4), 155

44.

Lennox A.M., Kelleher S. (2009). Bacterial and parasitic diseases of rabbits. Veterinary clinics

of North America: exotic animal practice 12, 519-530

45.

Li J., Chen J., Kirsner R. (2007). Pathophysiology of acute wound healing. Clinics in

dermatology 25, 9-18

46.

Long Beach Animal Hospital (2010). Pasteurellosis.

Internetreferentie: http://www.lbah.com/rabbits/pasteurella.htm

47.

Macey C., van Praag E. (2003). Abscess management in rabbits: an illustrated guide.

Internetreferentie:

http://www.medirabbit.com/EN/Skin_diseases/Bacterial/abscess_management.PDF

48.

Mähler M., Stünkel S., Ziegowski C., Kunstýr I. (1995). Inefficacy of enrofloxacin in the

elimination of Pasteurella multocida in rabbits. Laboratory animals 29, 192-199

49.

Marshall K.L. (2008). Rabbit hematology. Veterinary clinics of North America: exotic animal

practice 11, 551-567

50.

Martino P.A., Luzi F. (2008). Bacterial infections in rabbit as companion animal: a survey of

diagnostic samples in Italy. Proceedings, 9th World Rabbit Congres 2008. Pathology and

Hygiene, 1013-1018

51.

Mayer G. (2010). Bacteriophage.

Internetreferentie: http://pathmicro.med.sc.edu/mayer/phage.htm

52.

Meredith A., Flecknell P. (2006a). BSAVA Manual of Rabbit Medicine and Surgery. British

Small Animal Veterinary Association, Gloucester, p 154-165

53.

Meredith A., Flecknell P. (2006b). BSAVA Manual of Rabbit Medicine and Surgery. British

Small Animal Veterinary Association, Gloucester, p 203

54.

Merril C.R., Biswas B., Carlton R., Jensen N.C., Creed G.J., Zullo S., Adhya S. (1996). Long-

circulating bacteriophage as antibacterial agents. Proceedings of the National Academy of

Sciences of the United States of America 93, 3188-3192

55.

Meulemans L., Hermans K., Duchateau L., Haesebrouck F. (2007). High and low virulence

Staphylococcus aureus strains in a rabbit skin infection model. Veterinary Microbiology 125,

333-340

56. Morris T.H. (1995). Antibiotic therapeutics in laboratory animals. Laboratory animals 29, 16-36

57. Ngan V. (2011). Honey. Internetreferentie: http://www.dermnet.org.nz/treatments/honey.html

58.

O’Donoghue P.N. (1971). Pseudomonas aeruginosa in rabbit fur. Laboratory Animals 5, 251-

255

59.

Oglesbee B.L. (2006). The 5-minute veterinary consult: ferret and rabbit. Blackwell Publishing,

Iowa, p 317-319

60.

Peterson P.K., Wilkinson B.J., Kim Y., Schmeling D., Quie P.G. (1978). Influence of

encapsulation on Staphylococcal opsonisation and phagocytosis by human polymorphonuclear

leucocytes. Infection and immunity 19(3), 943-949

61.

Pilny A.A. (2008). Clinical hematology of rodent species. Veterinary clinics of North America:

exotic animal practice 11, 523-533

62.

Redrobe S. (2002). Soft tissue surgery of rabbits and rodents. Seminars in Avian and Exotic

Pet Medicine 11(4), 231-245

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 41 -

63.

Robson M.C. (1997). Wound infection, a failure of wound healing caused by an imbalance of

bacteria. Surgical clinics of North America 77(3), 637-650

64.

Rosenfield M.E. (2002). Successful Eradication of Severe Abscesses in Rabbits with Long-

Term Administration of Penicillin G Benzathine/Penicillin G Procaine. Internetreferentie:

http://bellsouthpwp.net/m/o/morfz/pdf/bicillin.pdf

65.

Rougier S., Galland D., Boucher S., Boussarie D., Vallé M. (2006). Epidemiology and

susceptibility of pathogenic bacteria responsible for upper respiratory tract infections in pet

rabbits. Veterinary Microbiology 115, 192-198

66.

Sajid M.S., Iqbal Z., Muhammad G., Sandhy M.A., Khan M.N., Saqib M., Iqbal M.U. (2007).

Effect of ivermectin on the cellular and humoral immune response of rabbits. Life sciences 80,

1966-1970

67. Schoenbaum M. (1981). Pseudomonas aeruginosa in rabbit fur. Laboratory Animals 15, 5

68. Segal A.W. (2005). How neutrophils kill microbes. Annual Review of Immunology 23, 197-223

69.

Segura P., Martinez J., Peris B., Selva L., Viana D., Penades J.R., Corpa J.M. (2007).

Staphylococcal infections in rabbit does on two industrial farms. The Veterinary Record 160,

869-873

70.

Simonova M., Fotta M., Laukova A. (2007). Characteristics of Staphylococcus aureus isolated

from rabbits. Folia Microbiol. 52(3), 291-296

71.

Song J.J., Salcido R. (2010). Use of honey in wound care: an update. Advances in skin and

wound care 24(1), 40-44

72.

Song T., Cha S., Kim B., Chung H., Park C., Kim J., Lee I., Kim Y., Kim D., Park J., Kim S.,

Choi S., Kim Y., Seo S., Koo B. (2002). Effect of intracavitary injection of urokinase in the

experimentally induced early pyogenic liver abscess of the rabbit. Yonsei Medical Journal

43(3), 341-345

73.

Sonne M., Jawetz E. (1969). Combined action of carbenicillin and gentamicin on

Pseudomonas aeruginosa in vitro. Applied Microbiology 17(6), 893-896

74.

Stephens De Valle J.M. (2009). Successful management of rabbit anesthesia through the use

of nasotracheal intubation. Journal of the American Association for Laboratory Animal Science

48(3), 166-170

75.

Suckow M.A., Martin B.J., Bowersock T.L., Douglas F.A. (1996). Derivation of pasteurella

multocida-free rabbit litters by enrofloxacin treatment. Veterinary Microbiology 51, 161-168

76.

Sulakvelidze A. (2005). Phage therapy: an attractive option for dealing with antibiotic-resistant

bacterial infections. Drugs discovery today 10(12), 807-809

77.

Sunagar R., Patil S.A., Chandrakanth R.K. (2010). Bacteriophage therapy for Staphylococcus

aureus bacteremia in streptozotocin-induced diabetic mice. Research in Microbiology 161,

854-860

78.

Teller P., White T.K. (2009). The physiology of wound healing: injury through maturation. The

Surgical clinics of North America 89(3), 599-610

79.

Todar K. (2011). Staphylococcus aureus.

Internetreferentie: http://www.textbookofbacteriology.net/staph_2.html

80.

Van Duijkeren E., van Mourik C., Broekhuizen M., Leuven M., Gaastra W., Houwers D. (2006).

First documented Capnocytophaga canimorsus infection in a species other than humans.

Veterinary Microbiology 118, 148-150

81.

Van Horn D.L., Davis S.D., Hyndiuk R.A., Pederson H.J. (1981). Experimental Pseudomonas

keratitis in the rabbit: bacteriologic, clinical, and microscopic observations. Investigative

Ophthalmology & Visual Science 20(2), 213-221

Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE … · de abcessen gereinigd en gespoeld; er werd ook chloramphenicol-zalf aangebracht in de holte. Er werd een antibioticumbehandeling

- 42 -

82.

Van Praag E. (2003a). Pseudomonas aeruginosa or green fur syndrome. Internetreferentie:

http://www.medirabbit.com/EN/Skin_diseases/Bacterial/pseudomonas.PDF

83.

Van Praag E. (2003b). Anesthesia of the rabbit.

Internetreferentie: http://www.medirabbit.com/EN/Surgery/Anesthesia_rabbits_pre.PDF

84.

Vancraeynest D., Hermans K., Martel A., Vaneechoutte M., Devriese L.A., Haesebrouck F.

(2004). Antimicrobial resistance and resistance genes in Staphylococcus aureus strains from

rabbits. Veterinary Microbiology 101, 245-251

85.

Ward M. (2008). Pet rodents: what every vet should know. Irish Veterinary Journal 61(3), 176-

181

86.

White S.D., Bourdeau P.J., Meredith A. (2002). Dermatologic problems of rabbits. Seminars in

Avian and Exotic Pet Medicine 11(3), 141-150

87.

Wills Q.F., Kerrigan C., Soothill J.S. (2005). Experimental bacteriophage protection against

Staphylococcus aureus- Abscesses in a rabbit model. Antimicrobial Agents and

Chemotherapy 49(3), 1220-1221