UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en...

82
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2013 2014 Klinische mastitis, een veel voorkomend economisch probleem in de melkveeindustrie Door De Hertogh Marijke Promotoren: Dr. Sofie Piepers Casus in het kader Prof. dr. Geert Opsomer van de masterproef © 2014 Marijke De Hertogh

Transcript of UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2013 – 2014

Klinische mastitis, een veel voorkomend economisch probleem in de melkveeindustrie

Door

De Hertogh Marijke

Promotoren: Dr. Sofie Piepers Casus in het kader Prof. dr. Geert Opsomer van de masterproef

© 2014 Marijke De Hertogh

Page 2: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis
Page 3: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

Page 4: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2013 – 2014

Klinische mastitis, een veel voorkomend economisch probleem in de melkveeindustrie

Door

De Hertogh Marijke

Promotoren: Dr. Sofie Piepers Casus in het kader Prof. dr. Geert Opsomer van de masterproef

© 2014 Marijke De Hertogh

Page 5: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Voorwoord

Als eerste wil ik mijn co-promotor Sofie Piepers enorm hard bedanken voor de begeleiding tijdens het

schrijven van deze casus. Naast de snelle verbetering kon ik steeds met mijn vragen bij haar terecht.

Ik wil haar ook bedanken om mij de mogelijkheid te geven om een casus over uiergezondheid te

schrijven. Op deze manier heb ik enorm veel geleerd hoe je een bedrijf met

uiergezondheidsproblemen het best benaderd en waar je op moet letten als je op bedrijfsbezoek gaat.

Meer algemeen bedank ik ook graag mijn promotor Geert Opsomer om mij de kans te geven dit

onderwerp van naderbij te leren kennen.

Niet onbelangrijk zijn ook mijn ouders, familie en vrienden. Zij stonden mij altijd bij en spraken mij

moed in wanneer het even wat minder ging. Zonder hen zou ik niet staan waar ik nu stond.

Page 6: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Inhoudsopgave

Voorwoord

Inhoudsopgave

Samenvatting ........................................................................................................................................... 1

Inleiding ................................................................................................................................................... 2

1. Klinische mastitis ......................................................................................................................... 2

1.1 Kiemen die mastitis veroorzaken ......................................................................................... 2

1.2 Koe- en kwartierfactoren ...................................................................................................... 3

1.3 Omgevings- en managementsfactoren ................................................................................ 4

Casus ....................................................................................................................................................... 5

1. Anamnese .................................................................................................................................... 5

2. Bedrijfsanalyse ............................................................................................................................ 5

2.1 Analyse bedrijfsgegevens .................................................................................................... 5

2.2 Bevindingen bedrijfsbezoek ................................................................................................. 7

2.3 Conclusie en adviezen ...................................................................................................... 11

Bijlage .................................................................................................................................................... 18

Referenties ............................................................................................................................................ 28

Page 7: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Samenvatting

Mastitis is een veelvoorkomend probleem in de melkvee-industrie. Het geeft aanleiding tot

melkproductieverlies, weggooien van melk, meer arbeid, daling van de melkkwaliteit en vervroegde

afvoer van koeien alsook verlies van arbeidsvreugde en veelvuldig gebruik van antibiotica. Dit zorgt

ervoor dat de veehouder economisch verlies leidt.

Mastitis is een ontsteking van het uierweefsel en zorgt voor verhoging van het celgetal. Het celgetal is

daarom een zeer goede parameter voor de prevalentie en incidentie van intramammaire infecties met

of zonder symptomen. Het celgetal kan zowel bepaald worden op tankmelk als op individueel niveau.

Het tankcelgetal is een parameter die gebruikt wordt als standaard voor de melkkwaliteit. Een

veehouder in Vlaanderen die een tankcelgetal boven de 400 000 cellen/ml heeft, wordt beboet. De

veehouder heeft er dus alle baat bij om mastitis op zijn bedrijf onder controle te houden. De dierenarts

speelt hierin ook een essentiele rol. Niet alleen voor het stellen van een diagnose en inzetten van een

behandeling maar ook voor het opstellen van een bedrijfsbehandelplan en de veehouder aanzetten

om management maatregelen te nemen of deze aan te passen. De aanpak van mastitis vereist veel

arbeid aangezien het een multifactoriële aandoening is waarbij niet alleen de aanwezigheid van de

kiem van belang is maar waar ook de koe en omgevingsfactoren van belang zijn in het al of niet

optreden van mastitis. Als hulpmiddel om overdracht van koegebonden en omgevingsgebonden

kiemen te reduceren heeft het National mastitis coucil een 10 puntenplan opgesteld.

In deze literatuurstudie wordt een casus besproken van een melkveebedrijf die al lange tijd problemen

heeft met teveel koeien die gedurende het ganse jaar een klinische uierontsteking hebben. Het M-

team (Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent) werd daarom ingeroepen. Eerst werden de

bedrijfsgegevens geanalyseerd om een beter beeld te krijgen van de bedrijfssituatie. Vervolgens werd

het bedrijf bezocht en werd er het bijbehorend advies gegeven. Deze casus illustreerd duidelijk dat de

aanpak van mastitis moeilijk is en het probleem niet lauwter te wijten is aan 1 factor.

Vooraleer de casus besproken wordt, wordt inleidend kort aangehaald wat klinische mastitis juist is,

welke gevolgen het met zich meedraagt en welke factoren een belangrijke rol spelen in het ontstaan.

Page 8: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

2

Inleiding

1. Klinische mastitis

Mastitis wordt gedefinieerd als zijnde een ontsteking van het uierweefsel. Deze ontsteking kan

subklinisch of klinisch verlopen. Melk van een ongeïnfecteerde uier bevat macrofagen, neutrofielen,

lymfocyten en afgestorven epitheelcellen. Bij infectie is er een influx van neutrofielen, dat leidt tot een

stijging van het celgetal (Leigh, 1999; Ruegg, 2003). Men spreekt van mastitis wanneer het celgetal

hoger is dan 150 000 cellen/ml bij vaarzen en 200 000 cellen/ml bij koeien (Ruegg, 2003; Devliegher

et al., 2001). Subklinische mastitis wordt enkel gekenmerkt door een verhoging van het celgetal en

daling van de melkproductie. Bij klinische mastitis heeft de melk ook een abnormaal uitzicht met

aanwezigheid van brokjes (proteïne aggregaten) al dan niet in combinatie met een pijnlijke en

gezwollen uier. In sommige gevallen kan klinische mastitis gepaard gaan met koorts en verlies van

eetlust die het gevolg kunnen zijn van een bacteremie, septicemie en kunnen leiden tot sterfte (Leigh,

1999).

Mastitis wordt aangeduid als één van de meest economische ziekte van de melkvee-industrie

(Seegers et al., 2003). De economische gevolgen van mastitis zijn te wijten aan melkproductieverlies,

behandelingskosten, het weggooien van melk, dierenartsenkosten, meer arbeid, daling van de

melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast leidt

mastitis tot verlies van werkvreugde, massaal gebruik van antibiotica en aantasting van het

dierenwelzijn omdat een uierontsteking erg pijnlijk kan zijn (Bradley, 2002; Petrovski et al., 2006).

De oorzaak van mastitis is multifactorieel. Het aanslaan van infectie wordt niet alleen bepaald door de

soort kiem maar ook door koe- en omgevingsfactoren. Vandaar dat eliminatie van mastitis op een

bedrijf zeer moeilijke is en veel arbeid vergt.

1.1 Kiemen die mastitis veroorzaken

De bacteriën die mastitis veroorzaken, worden onderverdeeld in koegebonden en

omgevingsgebonden. Koegebonden kiemen komen voor op de uier en worden overgedragen van koe

naar koe, terwijl omgevingsgebonden kiemen aanwezig zijn in de omgeving van de koeien. De meest

voorkomende koegebonden kiemen zijn Staphylococcus aureus en Streptococcus agalactiae. De

meest voorkomende omgevingsgebonden kiemen zijn coliforme bacterïen, Streptococcus

dysgalactiae en Streptococcus uberis (Schreiner en Ruegg, 2002). De waarde van deze indeling is

gebaseerd op de aanpak van het mastitis probleem. Bij koegebonden kiemen ligt de focus

voornamelijk op afscheiden, behandelen en afvoeren van geïnfecteerde koeien en bij het verbeteren

van de melktechniek. Bij omgevingsgebonden kiemen is het verbeteren van de afweer en hygiëne

vooral van belang om het mastitis probleem aan te pakken (Schukken et al., 2013). Echter blijkt dat

deze indeling niet altijd correct is. Zo is er aangetoond dat er aanwijzingen zijn dat Streptococcus

agalactiae, Staphylococcus aureus, Streptococcus dysgalactiae en Klebsiella pneumoniae zowel van

koe naar koe als vanuit de omgeving overgedragen kunnen worden (Zadoks en schukken, 2006;

Page 9: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

3

Zadoks et al, 2011b; Gunjar et al., 2012). Naast bacteriën kan mastitis ook veroorzaakt worden door

virussen, gisten en algea (Bradley, 2002). Watts (1988) heeft een overzicht gemaakt van micro-

organisme die mastitis kunnen veroorzaken. Hieruit bleek dat er meer dan 137 verschillende

organisme zijn die mastitis kunnen uitlokken. Desondanks worden voornamelijk Staphylococcus

aureus, Escherichia coli, Streptococcus dysgalactiae, Streptococcus uberis, coagulase-negatieve

staphylococci, Trueperella pyogenes en Klebsiella spp. geïsoleerd uit klinisch geïnfecteerde uiers

(Unnerstad et al., 2009). Bacteriën die mastitis veroorzaken komen meestal de uier binnen via het

tepelkanaal (O’ Shea, 1987).

1.2 Koe- en kwartierfactoren

Naast de aanwezigheid van micro-organisme zijn er ook heel wat risicofactoren die de kans op het

ontwikkelen van mastitis verhogen. Dit verklaard de individuele gevoeligheid tussen dieren voor het

ontwikkelen van een klinische uierontsteking (Breen et al., 2009). De risicofactoren kunnen

onderverdeeld worden op koe- en kwartier niveau.

Kwartier gerelateerde risicofactoren

Aangezien klinische mastitis voornamelijk veroorzaakt wordt door het binnendringen van bacteriën via

het slotgat, is een goede conditie van het slotgat daarom uitermate belangrijk. Vandaar dat

uitgesproken hyperkeratose van het slotgat de kans op het ontwikkelen van een klinische

uierontsteking verhoogd (Breen et al., 2009). Daarnaast werd ook aangetoond dat het risico voor

klinische mastitis hoger is in de achterkwartieren dan in de voorkwartieren (Barkema et al., 1997).

Kwartieren die al eens geïnfecteerd geweest zijn, hebben een hogere kans om terug mastitis te

ontwikkelen (Zadoks et al., 2001). Uitgesproken uieroedeem is ook een belangrijke risicofactor voor

klinische mastitis in vroege lactatie. Uieroedeem kan de immuun respons ter hoogte van de uier

belemmeren door aantasting van de lokale bloedcirculatie (Waage et al., 2001).

Koe gerelateerde risicofactoren

Uit onderzoek is gebleken dat het ras een rol speelt voor de gevoeligheid voor het ontwikkelen van

klinische mastitis. Er is aangetoond dat het Maas-Rijn-Ysel ras gevoeliger is voor het ontwikkelen van

Mastitis in vergelijking met Holstein Friesian (Schukken et al., 1990). Het risico neemt ook toe met

toenemende pariteit en lactatienummer (Zadok et al., 2001). De hoogste incidentie van klinische

mastitis komt voor in vroege lactatie (Breen et al., 2009). Daarnaast wordt een laag celgetal ook

geassocieerd met een verhoogd risico voor mastitis (Barkema et al., 1998). Het verhogen van de

resistentie van de koeien door het optimaliseren van de immuniteit is een belangrijke factor om

mastitis veroorzaakt door omgevingspathogenen te voorkomen (Smith et al. 1985a). Piepers et al.

(2009b) toonden aan dat orale suplementatie van mineralen/vitaminen rond de periode van afkalven

een beschermend effect heeft tegen een Intramammaire infectie met omgevingspathogenen.

Page 10: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

4

1.3 Omgevings- en managementsfactoren

Om klinische mastitis te voorkomen dient aandacht besteed te worden aan management maatregelen

die blootstelling aan mastitiskiemen zoveel mogelijk voorkomen. De veehouder speelt hierin een

cruciale rol. Goede hygiënemaatregelen zoals het frequent reinigen van de ligboxen en verwijderen

van de mest in de stal zijn belangrijke maatregelen om contact tussen koeien en omgevingskiemen ter

verminderen. Alsook een goede melktechniek om contact met mastitiskiemen te reduceren speelt een

cruciale rol . Het dragen van handschoenen, automatische melkafname en het als laatste melken van

koeien met mastitis zijn hier enkele voorbeelden van (Dufour et al., 2011). Door onderzoek te

verrichten naar de factoren die mastitis veroorzaken heeft men een standaard mastitis programma

opgesteld dat uit de volgende 5 puntjes bestaat: adequate behandeling van koeien met klinische

mastitis, afvoeren van chronisch geïnfecteerde koeien, desinfectie van de tepels na het melken,

correct gebruik van de melkmachine en alle koeien droogzetten met antibiotica (Neave et al., 1969).

Deze maatregelen zijn vooral gericht om de overdracht van koegebonden kiemen te reduceren

(Piepers et al., 2011). Door onderzoek werd vervolgens aangetoond dat het reduceren van de

overdracht van koegebonden kiemen, leidt tot een toename van Intramammaire infecties met

omgevingspathogenen (Oliver et al., 1997; Jayarao et al., 1999). Dit heeft geleid tot uitbreiding van het

5 punten plan naar een 10 punten preventie en controle programma dat voorgesteld werd door het

NMC (National Mastitis Council) (2009), waarbij naast de overdracht van koegebonden kiemen de

aandacht ook gevestigd wordt op comfort, hygiëne en huisvesting (Piepers et al., 2011).

Page 11: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

5

Casus

1. Anamnese

Een Nederlands melkveebedrijf met een honderdtal zwartbonte Holstein – Friesian koeien gehuisvest

in een ligboxenstal met diepstrooiselboxen heeft al verschillende jaren problemen met teveel koeien

die een klinische uierontsteking doormaken. De klinische uierontstekingen zijn verspreid over het

ganse jaar. In februari 2012 werd door De Gezondheidsdienst voor Dieren (GD. Deventer, Nederland)

een dynamische melkmeting verricht. Aangezien het probleem van teveel koeien met klinische

mastitis niet verbeterd was en er problemen waren met overmatige speenpuntvereelting, traag melken

en onvolledig uitmelken, werd door de bedrijfsdierenarts een specialist betreffende uiergezondheid

gecontacteerd. Deze specialist bezocht het bedrijf in augustus 2012 (verslag zie Bijlage 1). Hij stelde

vast dat de nieuwe gevallen van klinische mastitis zich vooral voordeden bij dieren rond de 100 dagen

in lactatie en voornamelijk veroorzaakt werden door omgevingsgebonden kiemen. De specialist

adviseerde om bij de voorbehandeling gebruik te maken van ontsmettingsdoekjes. Daarnaast werd

ook aangeraden om koeien met een langdurig verhoogd celgetal die niet op de ingestelde antibiotica

behandeling reageren op te ruimen. Verder werd nog geadviseerd om de afnamegrens van de

melkmachine in te stellen op 400 g/min en de vertragingstijd op 5 – 10 seconde. Ook werd er nog

algemeen advies gegeven betreffende hygiëne en voeding. In juli 2013 werden stalen van het

beddingmateriaal door de bedrijfsdierenarts opgestuurd voor evaluatie van de bacteriële groei. Uit het

onderzoek bleek (Bijlage 2) dat de gevonden aantallen kolonievormende eenheden aanvaardbaar

waren.

Doordat de problemen op het bedrijf niet verbeterden, werd door de bedrijfsdierenarts de hulp

ingeroepen van het M–team (Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent).

2. Bedrijfsanalyse

2.1 Analyse bedrijfsgegevens

Voor het bedrijf op 23/08/2013 werd bezocht, werden eerst de gegevens betreffende uiergezondheid

opgevraagd zodat de bedrijfssituatie beter in beeld kon worden gebracht. Hieruit kon het volgende

worden afgeleid:

Klinische mastitis

Het gemiddelde percentage van koeien met klinische mastitis bedraagt 5% per maand. In de

maanden juli – augustus loopt dit op tot 8%. De grenswaarde voor het percentage klinische mastitis

per maand is 3% met een streefwaarde van 2% per maand.

Page 12: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

6

Een kleine helft van de klinische uierontstekingen doet zich voor in de eerste honderd dagen na

afkalven. De meerderheid van de dieren had een laag celgetal op het einde van de vorige lactatie. Op

basis van de resultaten van de studie van Bradley en Green (2002) wordt verwacht dat minstens de

helft van deze infecties tijdens de droogstand zijn ontstaan.

De meeste klinische uierontstekingen doen zich voor in de maanden juli, augustus en september.

Tijdens de winterperiode neemt het aantal gevallen terug geleidelijk aan af (Fig. 1). In deze maanden

komen de klinische uierontstekingen niet alleen voor bij koeien binnen de honderd dagen na afkalven

maar ook bij koeien in midden tot late lactatie.

Alle bacteriologische onderzoeken die in het jaar 2013 werden verricht, werden opgevraagd (Bijlage

3). Hieruit bleek dat de klinische uierontstekingen voornamelijk veroorzaakt werden door

omgevingskiemen. Dit wijst op een verhoogde blootstelling aan bacteriën en/of een verminderde

weerstand van de koeien.

Subklinische mastitis

Fig. 1: Evolutie percentage kl inische mastit is per seizoen en per lactatiestadium (Bron: M-teamUGent

).

Fig. 2: Evolutie bedrij fscelgetal

(Bron: M-teamUGent

).

Fig. 3: Evolutie % koeien met verhoogd

celgetal (Bron: M-teamUGe nt

).

Page 13: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

7

Het bedrijfscelgetal (Fig. 2) schommelt tussen de 100 000 en 150 000 cellen/ml. Enkel in februari en

juli 2013 piekte het bedrijfscelgetal boven de 200 000 cellen/ml (= streefwaarde). Het percentage

koeien met een verhoogd celgetal (Fig. 3) blijft onder de 20 %. Dit wijst erop dat het aantal koeien met

een subklinische uierontsteking beperkt is. Het percentage koeien met een blijvend verhoogd celgetal

blijft onder de streefwaarde van 15 % (Fig .4). Daarentegen is het percentage koeien met een nieuw

verhoogd celgetal (Fig. 5) het hele jaar door hoog. Dit wil zeggen dat de koeien zich gemakkelijk

kunnen infecteren. Dit kan het gevolg zijn van een te hoge infectiedruk waaraan de koeien worden

blootgesteld vanuit de omgeving en/of door een verlaagde weerstand van de koeien zelf. De nieuwe

infecties doen zich vooral voor tijdens de maanden juli – augustus. Ondanks dat er zich iedere maand

koeien infecteren blijft het bedrijfscelgetal goed onder controle. Dit kan verklaard worden door het feit

dat in vele gevallen de koeien spontaan genezen (Bijlage 4).

De gemiddelde infectieduur wordt geschat op 2,3 maand. Dit betekent dat als een dier zich infecteert

het gemiddeld 2.3 maaanden duurt alvorens het celgetal bij volwassen koeien terug lager is dan

250.000 cellen/ml en bij vaarzen lager is dan 150.000 cellen/ml. Dit wil zeggen dat de koeien over een

voldoende weerstand beschikken om zich te ontdoen van de infectie en dat het hoge percentage

nieuwe infecties alsook de vele klinische uierontstekingen vermoedelijk te wijten is aan een te hoge

infectiedruk.

2.2 Bevindingen bedrijfsbezoek

Huisvesting lacterende koeien:

Fig. 4: Evolutie % koeien met een

bli jvend verhoogd celgetal (Bron: M-

teamUGen t

).

Fig. 5: Evolutie % koeien met een nieuw

verhoogd celgetal (Bron: M-teamUGent

).

Fig. 6: Diepstrooiselboxen gevuld

met mestfractie (Bron: M-

teamUGen t

).

Page 14: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

8

De lacterende koeien zijn gehuisvest in een ligboxenstal met diepstrooiselboxen (Fig. 6) en

roostervloeren. De diepstrooiselboxen zijn gevuld met vaste mestfractie. Voordien werden de boxen

gevuld met een mengsel van stro – water – kalk (400 kg – 800 kg – 1200 kg) en daarvoor ook al met

compost, waarvan in meerdere ligboxen nog restanten kon teruggevonden worden. De mestfractie

voelde vooraan bij verschillende ligboxen te vochtig aan.

De roostervloeren waren proper. Wanneer alle koeien binnenstonden was de stal overbezet en was

de ventilatie onvoldoende. Doordat de koeien vanaf juli overdag buiten lopen, produceren ze door de

gras–opname plattere mest (Fig. 7). Bij defecatie spat de mest op waardoor de achterpoten, uiers en

spenen makkelijk bevuild raken (Fig 8). Wanneer de koeien van de weide komen, kunnen ze direct in

de ligboxen gaan neerliggen waardoor de spenen makkelijk in contact komen met de bevuilde

achterpoten (Fig 9). Verschillende koeien lekten melk uit bij het binnenkomen in de stal (Fig 10).

Fig.7: I l lustratie van platte mest bi j het

binnenkomen in de stal (Bron: M-teamUGent

).

Fig. 8: I l lustratie van de bevuilde uiers en

achterpoten als gevolg van de opspattende mest

(Bron: M-teamUGent

).

Fig. 9: I l lustratie van nauw contact tussen spenen en

bevuilde achterpoten (Bron: M-teamUGen t

).

Page 15: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

9

Tijdens het binnenkomen in de stal werd de hygiëne van de koeien gescoord ( Fig. 11 ). Zesendertig

procent van de koeien had een hygiënescore van 3 of 4. Idealliter bedraagt dit maximum 20 %. De

gemiddelde hygiënescore van de koeien bedroeg 2.3.

Droogstandsmanagement:

De droogstaande koeien worden gehuisvest in een ligboxenstal met roostervloer. De ligboxen bestaan

uit matten die bedekt zijn met een laag zaagsel en waren op het moment van het bedrijfsbezoek

proper en droog. Tijdens de droogstand worden de koeien gesuplementeerd met

droogstandsmineralen. Op het moment van het bezoek stonden de droogstaande koeien goed

opgevuld. Enkele stonden iets te vet in conditie.

De koeien worden geleidelijk aan drooggezet. Ze worden gedurende 4 dagen 1 keer per dag

gemolken alvorens er antibioticum in de uier wordt gebracht. De koeien worden drooggezet met

Fig. 10: koeien die melk uit lekken (Bron: M-teamUG e nt

).

Fig. 11: Hygiënescore van de koeien.

Page 16: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

10

Orbenine Extra Dry Cow® (Cloxacilline) en Orbeseal®. Tussen 2 melkbeurten in liggen veel koeien

melk uit.

De koeien kalven af in een strobox die proper is en verschillende keren per jaar word gereinigd.

Melkmachine

De koeien worden gemolken in een visgraat 2 x 8. De melkmachine wordt automatisch afgenomen

maar verschillende melkstellen blijven nog lange tijd aanhangen terwijl er weinig tot geen melk meer

doorheen de melkklauw passeert. Er worden rubberen tepelvoeringen gebruikt die om de 5 maanden

vervangen worden.

Na afname van het melkstel puilde bij verschillende koeien de speentop uit en/of was de speentop

vereelt en/of uitgerafeld (Fig. 12). Ook werd er bij verschillende koeien na afname van het melkstel

een druppeltje melk aan de speentop waargenomen. Dit is een sterke indicatie voor “speenwassing”

(Fig. 13).

Melktechniek

De achterhand en/of de uier waren bij verschillende koeien bij het binnentreden van de melkput

bevuild met mestdeeltjes. De spenen maakte men schoon met vochtige ontsmettingsdoekjes. De

spenen werden niet voorgestraald. Eerst werden vier koeien voorbehandeld waarna er teruggekeerd

werd naar de eerste koe voor het aanhangen van het melkstel. De 60-seconden regel wordt hierdoor

gerespecteerd. De spenen werden gedipt met Kenostart®. Dit is een joodhoudende dip met een

remanente werking. Het dippen gebeurde niet altijd even zorgvuldig. Na het melken worden de koeien

minsten een halfuur aan het voederhek rechtgehouden.

Fig. 12: Uitpuilende speentoppen (Bron: M-

teamUGen t

).

Fig. 13: speenwassing (Bron: M-teamUGen t

).

Page 17: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

11

Na de voorbehandeling werd de hygiëne van de spenen gescoord (Fig. 14). Verschillende

speentoppen werden onvoldoende proper bevonden. Idealiter zou maximum 20 % van de spenen een

score 3 of 4 mogen hebben.

2.3 Conclusie en adviezen

Het percentage klinische mastitis is op dit bedrijf het hele jaar door te hoog, met een piek tijdens de

maanden juli tot augustus. De helft van de klinische uierontstekingen doen zich voor binnen de eerste

honderd dagen na het afkalven waarvan ongeveer de helft van de dieren zich hebben geïnfecteerd

tijdens de droogstand. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het geleidelijk aan droogzetten. De

andere helft van de uierontstekingen ontstaat tijdens de lactatie met een piek tijdens de

zomermaanden waarbij de koeien zich vermoedelijk het meest infecteren tijdens het melken.

Maatregelen voor het verminderen van het aantal klinische uierontstekingen tijdens de lactatie:

Na het bedrijfsbezoek waren verschillende zaken opgevallen die een punt van aandacht vereisen om

de uiergezondheid op het bedrijf te verbeteren. Zo konden er in de diepstrooiselboxen verschillende

restanten van materiaal worden teruggevonden. Deze verschillende resten in combinatie met vocht en

hoge omgevingstemperaturen vormen de ideale cocktail voor bacteriële groei (Smith, 1983). Het

uitruimen van deze diepstrooiselboxen en het nadien opvullen met een mengsel van stro – water –

kalk in een verhouding van 1 deel stro – 2 delen water – 5 delen kalk werd daarom aangeraden.

Diepstrooiselboxen hebben als voordeel dat ze beter zijn naar koecomfort toe. Diepstrooiselboxen

liggen comfortabeler in vergelijking met matten en matrassen en leiden bovendien tot minder

sprongletsels (Van Gastelen et al., 2011). Diepstrooiselboxen kunnen opgevuld worden met diverse

soorten beddingsmaterialen. Zo kunnen de boxen onder meer opgevuld worden met compost,

paardenmest, zand of een mengsel van stro-water-kalk. In de verspreiding van mastitis speelt het

ligbedstrooisel een belangrijke rol. Onderzoekers (Godden et al., 2008; Van Loo et al., 2007) toonden

Fig. 14: Hygiënescore spenen na voorbehandeling.

Page 18: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

12

aan dat de bacteriën die konden teruggevonden worden op de tepels dezelfde zijn als deze in het

beddingsmateriaal. In vergelijking met paardenmest bevat compost minder gram-negatieve bacteriën

en wordt het geassocieerd met minder sprongletsels (Van Gastelen et al., 2011). Zand geeft de beste

resultaten qua comfort en kiemgetal, maar kan niet gecombineerd worden met roostervloeren (Van

Gastelen et al., 2011). Zand geeft steun en neemt de vorm van de dieren aan (Cook en Nordlund,

2004). Paardenmest heeft een zacht ligoppervlak maar bevat een hoog aantal fecale bacteriën

waardoor het de aanwezigheid van potentiële pathogene bacteriën ondersteund, maar is wel

goedkoop (Carroll en Jasper, 1978). Een mengsel van stro-water-kalk vormt ook een zacht ligbed en

heeft een goede samenhang waardoor het beter in de boxen blijft liggen (Speksnijder, 2009).

Bovendien bevat het mengsel weinig organisch materiaal en zorgt de kalk voor verzuring waardoor de

bacteriële groei geremd wordt, geeft stevigheid en neemt vocht op (Speksnijder, 2009; Van den

Broek, 2009). Een nadeel aan deze ligboxvulling is dat de uiers en spenen bedekt worden met een

laag kalk waardoor het meer arbeid vereist om de spenen proper te maken alvorens het melkstel kan

worden aangehangen (Speksnijder, 2009). Indien het mengsel terechtkomt op de roostervloer, leidt

het tot dichtslibben van de sleuven in de rooster (Van den Broek, 2009). Het mengsel dient gemaakt

te worden met een mengvoerwagen en vergt een consequent management (Speksnijder, 2009).

Naast het beddingsmateriaal speelt het type huisvesting ook een rol in het voorkomen van mastitis. Zo

komt klinische mastitis meer voor bij koeien die gehouden worden in potstallen dan wanneer ze

gehuisvest worden in een ligboxenstal (peeler et al., 2000; Berry, 1998). Ook komt klinische mastitis

meer voor bij huisvesting in aanbindstallen (Valde et al., 1997; Ekesbo, 1966; Bakken et al., 1988). De

reden hiervoor is dat de dieren meer neerliggen, er een hoger risico is op speenbetrapping bij

rechtstaan en een te kort aan beddingmateriaal (Koskiniemi, 1982; Bendixen et al., 1988; Oltenacu et

al. 1990).

Voor het melken staan de uiers sterk onder spanning waardoor het slotgat niet meer volledig gesloten

is. Wanneer de koeien zich dan kunnen neerleggen verhoogd de kans op het binnentreden van

omgevingskiemen in de uier (Schukken et al., 1991; Elbers et al., 1998, Peeler et al. 2000, Waage et

al., 2001, waller et al, 2003). Een ijzeren metalen staaf over de ligboxen werd voorgesteld om een

oplossing te bieden om de koeien rechtstaande te houden voor het melken. Ook het rechthouden van

de koeien na het melken heeft een positief effect op de uiergezondheid. DeVries et al. (2010, 2011a)

toonden aan dat er een associatie is tussen het recht houden van koeien na het melken en het

voorkomen van een IMI (intramammaire infectie), zowel bij koeien gehuisvest in een aanbindstal als in

een ligboxenstal. Het gedurende een tijd staande houden van de koeien na het melken zorgt er

immers voor dat het tepelkanaal de kans krijgt om te sluiten voor ze in contact komt met de omgeving,

waardoor bacterïen minder kans krijgen om de uier binnen te dringen (Tyler et al., 1997; Johansson et

al., 1999). Watters et al. (2013) toonden aan dat wanneer koeien, die 3 keer per dag gemolken

werden, 90 minuten na het melken voor het eerst zich neerlegden, deze koeien een lager risico

hadden op een verhoogd celgetal dan koeien die zich binnen de 90 minuten na het melken gingen

neerliggen. Het rechthouden van de koeien na het melken kan gestimuleerd worden door ze voor het

melken of kort na het melken vers voer te geven of door het voer aan te duwen (DeVries and von

Keyserlingk, 2005; DeVries et al., 2010,2011a). Voorgaande studies (McDonald, 1975; Schultze and

Page 19: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

13

Bright, 1983) suggereren dat er 2 tijdsperiodes zijn dat de diameter van het tepelkanaal uitzet en dus

meer gevoelig is voor het binnendringen van bacterïen volgend op het melken nl. direct na het

verwijderen van de melkmachine en tussen de 2 tot 4 uur na het melken.

De platte mest die de koeien uitgescheiden zorgt voor bevuiling van achterpoten, uier en spenen, een

toename van de infectiedruk en verspreiding van bacteriën. Er is aangetoond dat een slechte hygiëne

van de koeien geassocieerd wordt met een toename van mastitis voornamelijk veroorzaakt door

omgevingspathogenen (Schreiner and Ruegg, 2003). Reneau et al. (2005) vonden een duidelijke

relatie terug tussen de koe-hygiëne en het celgetal waarbij propere koeien een lager celgetal hadden

in vergelijking met vuile koeien. Een mogelijke verklaring voor het verband tussen de hygiëne van de

koe en het individuele celgetal is dat koeien die proper zijn minder blootgesteld worden aan

omgevingspathogenen (Sant’Anna en Paranhos da Costa, 2011). Omwille van de relatie tussen koe-

hygiëne en het voorkomen van mastitis is het toekennen van een hygiënescore aan de hand van de

distributie van mest en modder over verschillende delen van het lichaam nuttig (Cook, 2002).

Onderzoekers (Schreiner en Ruegg, 2003; Reneau et al., 2005) toonden aan dat er vooral een sterke

correlatie bestaat tussen de properheid van de achterste ledematen, staart en uier en de

uiergezondheid. Dit is niet onlogisch aangezien deze lichaamsdelen meer in contact komen met mest.

Daarnaast neemt de graad van nieuwe IMI toe met het aantal bacteriën op het tepeluiteinde (Barkema

et al.,1999). Om deze reden is het evalueren en controleren van de hygiëne bij melkkoeien nuttig om

de managementstrategieën in verband met de hygiëne te verfijnen en om het voorkomen van mastitis

te reduceren. Als advies werd daarom voorgesteld om samen met de voedingsadviseur samen te

zitten om bij het berekenen van het rantsoen rekening te houden met de grasopname zodat tijdens het

weideseizoen de mestconsistentie toch een zekere vastheid blijft bewaren.

De melktechniek op dit bedrijf vereist ook nog enige aandacht voor verbetering. Zo blijft bij

verschillende koeien het melkstel nog aanhangen terwijl er geen melk meer door de melkklauw

passeert. Dit zorgt voor extra belasting van de spenen. Om die reden is er meer kans op

speentopbeschadiging. Het voorstralen van de koeien is belangrijk. Het zorgt immers voor extra

stimulatie van de uier. Hierdoor zullen de koeien hun melk beter laten schieten en zal de melkmachine

beter weten wanneer ze moet afnemen op het einde van de melkbeurt. Dit zal er uiteindelijk voor

zorgen dat de melkstellen minder lang aanhangen, dat zal leiden tot minder belasting van de spenen.

Tussen de melkbeurten accumuleert de melk zich voornamelijk in de alveole en slechts minder dan

20% van de totale opgeslagen melk is aanwezig in de cisterne na een interval van meer dan 10 uur

(Knight et al., 1994; Pfeilsticker et al., 1996). Enkel de melk die in de cisterne is opgeslagen, is

onmiddellijk beschikbaar voor evacuatie (Ayadi et al., 2004; Belo et al., 2009). Tactiele stimulatie van

de spenen voor het melken induceert het vrijstellen van oxytocine, dat zorgt voor expulsie van de melk

vanuit de alveoli naar de cisterne (Bruckmaier, 2001). De tijd tussen de start van de stimulatie en het

begin van de melkejectie duurt ongeveer 1-2 minuten en hangt af van de graad van uiervulling

(Bruckmaier, 2001; Bruckmaier en Hilger, 2001). De graad van uiervulling hangt af van het

lactatiestadium en van het interval tussen 2 melkbeurten (Bruckmaier, 2001). Wanneer het

melkinterval kort (4 uur) is, kan het tot 3 minuten duren vooralleer de melkejectie start na tactiele

Page 20: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

14

stimulatie (Bruckmaier, 2001). Het volledig kunnen leegmelken van de uier vereist een oxytocine

release en alveolaire melkejectie bij de start van het melken, dat geïnduceerd wordt door pre-

stimulatie van de spenen (Bruckmaier en Blum, 1998). Na de pre-stimulatie is een adequate stimulatie

van de melkmachine nodig opdat de oxytocine concentratie verhoogt en de melkejectie blijft doorgaan

(Bruckmaier, 2001). Dit is nodig voor het volledig kunnen leegmelken van de uier. Melken zonder pre-

stimulatie leidt tot onderbreking van de melkstroom waardoor het vacuüm tot in de spenen penetreert

met uitpuiling van de speenmucosa tot gevolg (Bruckmaier, 2001; Kaskous en Bruckmaier, 2010). Het

verschijnen van de melkejectie hangt af van de duur van de stimulatie en de wachttijd voor het

aanhangen van de melkmachine is afhankelijk van de graad van uiervulling (Bruckmaier en Hilger,

2001). Kaskous en Bruckmaier (2011) hebben aangetoond dat een combinatie van een korte pre-

stimulatie gevolgd door een korte wachttijd voldoende is voor het induceren van de melkejectie. Hun

studie gaf weer dat een pre-stimulatie van 15 sec. voldoende is voor oxytocine release zonder

onderbreking wanneer de melkmachine niet later dan 45 sec. na de pre-stimulatie wordt

aangehangen. Daartegenover is een pre-stimulatie van 30 sec. nodig bij koeien met een weinig

gevulde uier gevolgd door een wachttijd van 1 min. voor het melkstel mag worden aangehangen

(Bijlage 5). Het aanhangen van de melkmachine onmiddellijk na de pre-stimulatie zorgt immers voor

langere melktijden en voor een tragere melkstroom, waardoor de melkmachine langer moet

aanhangen en de spenen meer belast worden vooraleer de uier is leeggemolken (Bruckmaier et al.,

2001; Kaskous en Bruckmaier, 2010). Speentoppen die uitpuilen en/of vereelt zijn, zullen onvoldoende

sluiten na het melken waardoor omgevingskiemen makkelijker de uier kunnen binnendringen en

infectie kunnen veroorzaken. De tepelsfincter en het tepelkanaal zijn belangrijke barrières die de uier

beschermen tegen bacteriële invasie. Een perfecte fysische en hygiënische conditie van deze

structuren zijn dus vereist om IMI te voorkomen (de Pinho Manzi et al., 2012). Neijenshuis et al.

(2000) toonden aan dat er een duidelijke correlatie aanwezig is tussen de fysische conditie van de uier

en de aanwezigheid van micro-organismen. Hij vond dat letsels in de tepelsfincter vaak gekoloniseerd

zijn met Staphylococcus spp. en Streptococcus spp.. Vandaar dat het opvolgen van de tepelconditie

van de koeien een hulpmiddel kan zijn om mastitis te controleren. Daarnaast blijken koeien met

puntige spenen meer last te hebben van klinische mastitis (Neijenshuis et al., 2001). Blindmelken en

stugge tepelvoeringen veroorzaken speenpuntvereelting als gevolg van de krachten die inwerken op

de speen. Vandaar dat lage melksnelheden en de daarmee samengaande lange melktijden een

toename van vereelting veroorzaken (Neijenhuis en Schuiling, 1994). De eeltlaag zorgt er voor dat de

onderliggende huid niet beschadigd wordt doch een goed sluiting van het slotgat wordt

belemmerd.(Neijenhuis en Schuiling, 1994). Vereelte spenen hebben een ruw oppervlak waaraan

kiemen zich makkelijk kunnen vasthechten. Desinfectie van dergelijke spenen na het melken wordt

hierdoor bemoeilijkt en limiteert de efficaciteit van het ontsmettingsproduct (Neijenhuis et al. 2000).

Een goede speentopconditie is dus belangrijk voor een goede uiergezondheid en melkkwaliteit. Dit

kan bekomen worden door gebruik te maken van een goed onderhouden melkmachine, een juiste

voorbehandeling en het op het juiste tijdstip afnemen van het melkstel (Neijenhuis en Schuiling, 1994).

Tijdens de voorbehandeling is het uitermate belangrijk dat al het zichtbare vuil van de spenen

verwijderd is. Bacteriën die tijdens de voorbehandeling niet verwijderd werden, kunnen tijdens het

Page 21: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

15

melken loskomen en tot tegen het slotgat worden gebracht. Aangetoond is dat er een relatie is tussen

het aantal bacteriën op de tepelhuid en het voorkomen van klinische mastitis (Neijenhuis et al., 2001).

Om de spenen nog beter schoon te krijgen werd daarom geadviseerd om de ontsmettingsdoekjes te

vervangen door een ontsmettend voorschuimproduct en papieren wegwerpdoeken. Galton et al.

(1984) toonde aan dat het aantal bacteriën aanwezig op de speenhuid lager is indien de tepels voor

het melken gedipt worden met een 0.5% iodophoor ontsmettingsproduct. Het afdrogen van de tepels

met een papieren doek is wel noodzakelijk om iodine residuen in de melk te reduceren. Op basis van

deze studie is voordippen een andere mogelijke methode om mastitis, veroorzaakt door

omgevingskiemen, onder controle te houden. Bovendien vonden Pankey et al. (1987) dat voordippen

in combinatie met een goede voorbehandeling de graad van IMI door major pathogenen significant

reduceerde in vergelijking met enkel een goede voorbehandeling. De graad van IMI veroorzaakt door

coagulase negatieve staphylococcen wordt niet gereduceerd.

Indien door het aanpassen van de melktechniek de speentopconditie niet verder verbeterd, werd

voorgesteld om eventueel over te schakelen op driehoekige tepelvoeringen met kopbeluchting. Deze

melken zachter en helpen in het sneller afvoeren van de melk met minder “speenwassing” tot gevolg.

Bovendien wordt bij installatie de melkmachine nogmaals nat doorgemeten. De keuze van een

tepelvoering die goed past op de spenen is van cruciaal belang (Zwertvaegher et al., 2012). Wanneer

de tepelvoering niet goed op de speen past, zal de hoofdfunctie van cyclische massage van de speen

om congestie en oedeem te vermijden, sterk worden belemmerd met negatieve gevolgen voor de

uiergezondheid (Mein et al., 2004). Bovendien treedt er luchtlekkage op waardoor het vacuüm abrupt

verloren gaat met afglijden van de tepelvoering tot gevolg (Borkhus en Rønningen, 2003). Deze

omstandigheden kunnen leiden tot overdracht van bacteriën of bacterieel gecontamineerde

melkdruppels van buiten de tepel tot in het tepelkanaal of cistern met een toename van IMI (Baxter et

al., 1992). Tepelvoeringen kunnen van rubber of van silicone worden gemaakt. Rubberen

tepelvoeringen moeten sneller vervangen worden dan silicone tepelvoeringen. Rubberen

tepelvoeringen vertonen na 1000 melkbeurten al diepe scheuren en kloven. Na 5000 melkbeurten

kunnen bacteriën in de openingen teruggevonden worden, die niet verwijderd kunnen worden na

wassen. In tegenstelling hebben silicone tepelvoeringen na 1000 melkbeurten nog een glad en soepel

oppervlak, na 5000 melkbeurten vertonen ze indeukingen maar bacterïen kunnen niet worden

teruggevonden (Heckmann en Noorlander, 1980). Naast ronde tepelvoeringen komen er ook

driehoekige tepelvoeringen voor. Een studie van Thomas et al. (1983) toonde aan dat driehoekige

silicone tepelvoeringen minder schade geven aan de tepeluiteinde in vergelijking met rubberen ronde

tepelvoeringen. Een nadeel van de driehoekige tepelvoeringen is dat deze de melktijd met ongeveer

18 seconde per koe verhogen.

Sinds enkele jaren worden op bedrijven in Vlaanderen driehoekige tepelvoeringen met kopbeluchting

gebruikt (Fig. 15). In deze tepelvoeringen is er in de stootrand een luchtgaatje voorzien in plaats van

in de melkklauw waardoor de stootrandvacuüm langer blijft tijdens het melken en de kans op

speenwassen verkleint (veepijler rund, 2011). Veepijler rund (2011) heeft in samen werking met MCC

(melkcontrole centrum) een onderzoek verricht naar naar het gebruik van driehoekige tepelvoeringen

met kopbeluchting.

Page 22: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

16

Uit dit onderzoek bleek dat er een licht dalende tendens was in het tankcelgetal, percentage koeien

met een verhoogd celgetal en van het aantal klinische mastitis gevallen. De Belangrijkste bevinding

was dat de algemene speenconditie sterk verbeterde. Het percentage rafelige spenen daalde van

31% naar 7% en het percentage spenen met een dikke eeltlaag daalde van 32% naar 13%.

Maatregelen voor het verminderen van het aantal klinische uierontstekingen kort na afkalven:

Bij het droogzetten van de koeien worden deze nog gedurende 4 dagen 1 keer per dag gemolken

waardoor bacteriën vanuit de omgeving zoals E. coli en Streptococcus uberis de kans krijgen om de

uier binnen te treden. De droogzetter die gebruikt wordt is niet werkzaam tegen E. coli. De 2 meest

gebruikte droogzetmethode zijn het abrupt en geleidelijk droogzetten. Bij het geleidelijk droogzetten

worden de koeien nog gedurende enkele dagen intermitterend gemolken. Deze methode zou vaker

resulteren in nieuwe IMI bij afkalven (Natzke et al., 1975). Bij de abrupte methode worden de koeien in

1 keer drooggezet. Een nadeel van deze methode is dat wanneer de koeien nog veel melk geven ze

makkelijker melk zullen uitliggen en zich ongemakkelijk voelen door een hoge druk in de uier door het

wegvallen van het melken (Zobel et al., 2013). Bij geleidelijk droogzetten is dit minder het geval. Deze

methode zou het aantal koeien dat melk uitligt reduceren (Zobel et al., 2013). Het uitliggen van melk

tijdens de droogstand kan leiden tot de ontwikkeling van klinische mastitis tijdens de droogstand

(Schukken et al., 2003). Daarom is het beter om ervoor te zorgen dat koeien op het moment van

droogzetten een lage melkproductie hebben, zodat de vorming van de keratineplug in het tepelkanaal

gestimuleerd wordt. Doordat de vorming van de keratineplug bij koeien die op het moment van

droogzetten nog veel melk geven wordt uitgesteld en deze koeien makkelijker melk uitliggen, kunnen

bacteriën de uier koloniseren via het slotgat (Schukken et al., 1993; Dingwell et al., 2001; Dingwell et

al., 2004). Het risico op IMI kan gereduceerd worden door de melkproductie te reduceren voor ze

worden drooggezet. Op die manier zal de uier sneller involueren en het tepelkanaal sluiten en

bovendien bevat de melk bij lagere producties meer inhibitorische factoren en cellen (Dingwell et al.,

2001). Een effectieve reductie in melkgift op het moment van droogzetten kan bereikt worden door de

koeien een energiearm rantsoen te geven vooraleer ze droog te zetten (Oliver en Sordillo, 1989).

Bushe and Oliver (1987) toonde aan dat koeien die geleidelijk aan drooggezet worden in combinatie

met een energiearm rantsoen, de bacteriële groei in de melk minder was dan bij abrupt drooggezette

Fig. 15: Driehoekige tepelvoeringen met kopbeluchting (Bron: Veepij ler rund, 2011).

Page 23: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

17

koeien. Ondanks wordt het abrupt droogzetten van koeien het meest aanbevolen (Blowey and

Edmondson, 2010). Aangeraden werd om de koeien in 1 keer droog te zetten. De koeien die binnen

een week droog moeten, worden daarom best afgezonderd van de groep en op een

droogstandsrantsoen gezet. De krachtvoergift dient volledig gestopt te worden en de koeien dienen

nog 2 keer per dag gemolken te worden. Wanneer de melkproductie lager is dan 15 kg melk (liefst 10

kg melk) worden ze best drooggezet met Orbenin® EDC en Orbeseal®. Bij het droogzetten moet er

extra aandacht besteed worden aan hygiëne. Voor het inbrengen van de tube Orbenin® EDC moet de

speentop ontsmet worden alsook tussen het inbrengen van Orbenin® EDC en Orbeseal®.

Verschillende studies hebben aangetoond dat interne tepelafsluiters klinische mastitis voorkomen

(Berry and Hillerton, 2002; Huxley et al., 2002; Bhutto et al., 2011). Meaney (1977) ontwikkelde een

tepelafsluiter die bismuth subnitraat bevatte. Deze onderzoeker toonde in een artificiële studie aan dat

het effectief was voor het voorkomen van nieuwe infecties tijdens de droogstand. Orbeseal is zo’n

commerciële tepelafsluiter. Er werd aangetoond dat bij gebruik van een tepelafsluiter al of niet in

combinatie met een droogzetter, er een significante reductie van 25% is in het voorkomen van IMI in

vergelijking met de koeien die alleen met een droogzetter werden behandeld en een reductie van 29%

in het voorkomen van klinische mastitis bij lacterende koeien in vergelijking met koeien die enkel met

een droogzetter werden behandeld (Woolford et al., 1998; Rabiee en Lean, 2013). Wanneer koeien

enkel behandeld worden met een tepelafsluiter verlaagd dit het voorkomen van IMI met 73% en het

voorkomen van klinische mastitis met 48% in vergelijking met koeien die niet werden behandeld

(Rabiee en Lean, 2013). Na droogstand wordt het tepelkanaal afgesloten met een keratineplug dat

een belangrijke natuurlijke barrière vormt tegen het binnendringen van bacteriën (Rabiee and Lean,

2013) Echter is er een individuele variatie in de graad van afsluiting van het tepelkanaal. Er wordt

verondersteld dat bij de helft van de koeien het tepelkanaal open blijft tot 10 dagen na droogzetten

(Williamson et al., 1995). Het gebruik van een interne tepelafsluiter bij droogzetten, imiteerd het

fysiologisch mechanisme dat het tepelkanaal afsluit (Meaney, 1977). Bij gebruik van dergelijke

afsluiter is het belangrijk dat er hygiënisch gewerkt wordt omdat het anders net aanleiding kan geven

tot de ontwikkeling van mastitis (Crispie et al, 2004). Vandaar dat de spenen ontsmet moeten worden

tot er geen vuil meer op het doekje zichtbaar is. Indien de koeien nog melk uitliggen na het

droogzetten, dienen ze nog eens uitgemolken te worden en opnieuw te worden drooggezet.

Page 24: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

18

Bijlage

Bijlage 1: Verslag bedrijfsbezoek augustus 2012

RAPPORT

BEDRIJFSBEZOEK

Datum bezoek

UBN

Behandeld door

Voor informatie

DAP/Dierenarts

: 02-08-12

: 335634

: H. Miltenburg

: 06-51388659

: ULP, drs. W. Wesselingh

Mts v. Zijtveld-Selm

Portengen116

3628 EH Kockengen

REDEN BEDRIJFSBEZOEK

Teveel zichtbare mastitis en overmatige speenpuntveelting.

BEVINDINGEN

Algemeen:

Bedrijf met ca. 100 koeien, ligboxenstal, voornamelijk diepstrooiselboxen, beweiding en een gerenoveerde 2x8 stands visgraat melkstal.

De klachten spelen al langere tijd.

In februari 2012 is er door de GD een standaard natte meting verricht. Hierbij is alleen de melkwinning beoordeeld.

Bij dit bedrijfsbezoek is het probleem geanalyseerd en zijn alle risicofactoren doorgenomen. Er is geen meting verricht.

In dit verslag worden de adviezen met een toelichting weergegeven.

Uiergezondheid:

Het tankcelgetal schommelt rond de 150.000 c/ml. De laatste keer is het gestegen tot boven de 200.000 c/ml. Er is één koe met een celgetal van 6.000.000 c/ml.

Het percentage koeien met een verhoogd celgetal was de laatste MPR ca. 18% en het laatste jaar gemiddeld 14%. Er zijn ca. 10 dieren met langdurig verhoogde celgetallen.

Het percentage nieuwe gevallen was de laatste keer ca. 7% en het laatste jaar ook 7%.

Page 25: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

19

Het laatste jaar waren er ca. 40 zichtbare gevallen , de laatste weken zijn er ca. 3 per week. Het is mij niet duidelijk of dit nieuwe gevallen of herhalingsgevallen zijn geweest. De nieuwe gevallen komen in de gehele koppel voor maar de nadruk ligt op de dieren rond de 100 dagen in lactatie.

Er worden zowel uit de subklinische als klinische monsters voornamelijk omgevingsgebonden mastitisverwekkers gekweekt (E.coli en S.uberis).

Alle koeien worden drooggezet met antibiotica.

Advies

Melktechniek - Voorbehandelen met ontsmettingsdoekjes zodat omgevingsgebonden

mastitisverwekkers beter wordt verwijderd.

- Koeien met een langdurig verhoogd celgetal die niet reageren op

behandeling afvoeren. Ze zorgen immers voor overdracht van

mastitisverwekkers via de tepelvoeringen.

Melkmachine - De lange melkslang dient tijdens het melken horizontaal en evenwijdig met

de buik van de koe te hangen. Dit verkleind de kans op luchtzuigen.

zorg voor goede slanggeleiders of zwaardere bekers.

- Controle vacuumvoorziening

- Afnamegrens instellen op 400 gr./min en de vertragingstijd op 5-10 sec.

- Controle melkslangen en pulsatieslangen op lekkage

Hygiëne - Hou de strohokken schoon en droog.

- Hou de stal fris.

- Ga na of de verhouding kalk-water-stro correct is.

Voeding - Zorg ervoor dat er altijd voldoende en smakelijk voor voor het voerhek ligt.

- Voorkom broei

- Zorg dat het rantsoen goed gemend is

- Voeg natriumbicarbonaat toe.

- Voorkom opname van grote porties krachtvoer in 1 keer.

ADVIES

Behandel alle koeien voor met ontsmettingsdoekjes. De omgevingsgebonden mastitisverwekkers worden dan beter verwijderd. Bovendien worden de vuile spenen met de vochtige ontsmettingsdoekjes beter schoon.

Er lopen ca. 10 koeien in de koppel met een langdurig verhoogd celgetal. Deze dieren kunnen via de tepelvoeringen mastitisverwekkers overdragen. Kijk allereerst met de dierenarts welke dieren al eerder zonder resultaat behandeld zijn. Ruim een aantal van deze dieren. Maak voor de overige dieren een plan van aanpak met de dierenarts. Melk deze als laatste of ontsmet de melkstellen met heet water. Hierdoor wordt de kans op overdracht kleiner.

Kijk bij alle zichtbare gevallen of het nieuwe gevallen (dieren met een laag celgetal op de MPR) of bestaande gevallen zijn (verhoogd celgetal op de MPR). Registeeer ook leeftijd en lactatiestadium.

Page 26: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

20

De melkmachine vertoont nog een aantal onvolkomenheden. Er zijn klachten over overmatige speenpuntvereelting, traag melken en onvolledig uitmelken.

Voor vlot en volledig uitmelken is het van belang dat de lange melkslang tijdens het melken horizontaal en evenwijdig met de buik van de koe hangt. Bovendien wordt bij een goede stand van het melkstel de kans op luchtzuigen kleiner. Luchtzuigen tijdens het melken kan het aantal nieuwe infecties verhogen. Overleg met de leverancier over de mogelijkheden van een goede slanggeleider. Indien er geen slanggeleider mogelijk is, bieden zwaardere bekers wellicht nog een oplossing.

Laat de leverancier nog eens kritisch kijken naar de trillingen in de b-fase. Voor het uitmelken is het is belangrijk dat de voeringen goed open trekken. Laat de vacuümvoorziening controleren.

Laat de afnamegrens afstellen op 400gr./min en de vertragingstijd op 5-10 sec.

Controleer alle korte en lange melkslangen en de korte en lange pulsatieslangen op lekkages.

Het is niet duidelijk of de speenconditie na de aanpassing is verbeterd. Controleer bij de begin lactatie koeien de speenconditie. Minder dan 10% van de dieren mogen rafelige speenpunten hebben.

Indien er onduidelijkheden zijn, kan de leverancier altijd contact met mij opnemen.

Indien deze zaken niet tot verbetering leiden gaarne contact opnemen.

Er zijn een aantal koeien direct na het kalven geïnfecteerd met S.uberis. S.uberis infecties kunnen komen vanuit vervuild stro.

Hou de strohokken zo schoon en droog mogelijk.

Maak één hok voor mastitiskoeien en één hok voor kalfkoeien.

Bij de laatste MPR hadden 16 koeien een lager vet- dan eiwitgehalte en 38 koeien een kleiner verschil tussen vet- en eiwitgehalte dan 1. Dit kan wijzen op pensverzuring. Dieren met pensverzuring zijn vatbaarder voor mastitis. Overleg met de veevoedingsadviseur en de dierenarts.

Inmiddels is de hoeveelheid luzerne in het rantsoen verhoogd. Let op de volgende MPR.

Zorg dat er altijd voldoende smakelijk en structuurrijk voer voor het voerhek ligt. Aangezien het aantal vreetplaatsen kleiner is dan het aantal koeien, is dit extra van belang.

Voorkom broei. Broeiend voer is niet smakelijk.

Zorg dat het rantsoen goed gemengd is zodat de koeien niet kunnen selecteren.

Voeg natriumbicarbonaat toe.

Hou de stal fris.

Voorkom opname van grote porties krachtvoer in één keer. Controleer de afstelling van de krachtvoerboxen en laat ze regelmatig ijken.

De voordroog bevat veel zwavel. Dit kan de opname van Selenium verminderen. U kunt in overleg met de dierenarts het Se-gehalte in het bloed controleren.

Hou de ligplaatsen schoon en droog. Kijk of de verhouding kalk, stro ,water goed is want er ontstaan teveel harde plekken. Melkuitliggen is niet geheel te voorkomen. Let bij de stierkeuze op de melksnelheid, voorkom ongelijke melkintervallen en let op de Ca/Mg voorziening.

VERVOLGAFSPRAAK

Indien er klachten blijven of indien er vragen zijn, kunt u altijd contact opnemen. Succes!

Page 27: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

21

Bijlage 2: Uitslag bacteriologisch onderzoek van het beddingmateriaal

Page 28: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

22

Page 29: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

23

Page 30: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

24

Page 31: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

25

Bijlage 3: Overzicht bacteriologisch onderzoek 2013

Page 32: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

26

Bijlage 3: Grafische voorstelling genezing koeien

0 100 200 300 400 500 600 700 800 900

1000 1100 1200 1300 1400 1500 1600 1700 1800 1900 2000 2100 2200 2300 2400 2500 2600

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600 650 700 750 800 850 900

Celgetal maand: 07-2013

Cell count

0 50

100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600 650 700 750 800 850 900 950

1000 1050 1100 1150 1200 1250 1300 1350 1400 1450 1500 1550 1600 1650 1700 1750 1800 1850 1900

0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 500 550 600

Celgetal maand: 06-2013

Cell count

Page 33: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

27

Bijlage 5: Melkstroomcurves tijdens het melken bij 12 verschillende combinaties van

pre-stimulatie en wachtperiode (Kaskous en Bruckmaier, 2011).

Melkstroomcurves van een koe in vroege lactatie (2 maand, graad van uiervull ing 90 -95%)

ti jdens het melken bij 12 verschil lende combinaties van pre -stimulatie en wachtperiode voor het

aanhangen van de melkmachine.

Melkstroomcurves van een koe in vroege late lactatie (8 maand, graad van uiervull ing 23 -27%)

ti jdens het melken bij 12 verschil lende combinaties van pre -stimulatie en wachtperiode voor het

aanhangen van de melkmachine.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

28

Referenties

Ayadi M., Caja G., Such X., Rovai M., Albanell E. (2004). Effect of different milking intervals on the

composition of cisternal and alveolar milk in dairy cows. Journal of Dairy Research, 71, 304-310.

Vermeld in: Kaskous S., Bruckmaier R.M. (2011). Best combination of pre-stimulation and latency

period duration before cluster attachement for efficient oxytocine release and milk ejection in cows

with low to high udder-filling levels. Journal of Dairy Research, 78, 97-104.

Bakken G., Røn I., Østerås O. (1988). Clinical disease in dairy cows in relation to housing systems. In

the proceedings of the 6th international congress of animal hygiene Sweden, Skara, 18.

Barkema H.W., Schukken Y.H., Lam T.J., Galligan D.T., Beiboer M.L., Brand A. (1997). Estimation of

interdependence among quarters of the bovine udder with subclinical mastitis and implications for

analysis. Journal of Dairy Science, 80, 1592-1599.

Barkema, H.W., Schukken Y.H., Lam T.J., Beiboer M.L., Wilmink H., Benedictus G., Brand A. (1998).

Incidence of clinical mastitis in dairy herds grouped in three categories by bulk milk somatic cell count.

Journal of Dairy Science, 81, 411–419.

Barkema H.W., Schukken Y.H., Lam T.J., Beiboer M.L., Benedictus G., Brand A. (1999). Management

practices associated with the incidence rate of clinical mastitis. Journal of Dairy Science, 82, 1643-

1654. Vermeld in: Metodija Trajcev, Dimitar Nakov, Zvonko Zlatanović, Sreten Andonov. Association

between dairy cows dirtiness score and incidence of clinical mastitis.www.reachersgate.net.

Barlett P.C., Miller G.Y., Lance S.E., Heider L.E. (1992). Environmental and managerial determinants

of somatic cell counts and clinical mastitis incidence in ohio dairy herds. Journal of Preventive

Veterinary Medicine, 14, 195-207. Vermeld in: Metodija Trajcev, Dimitar Nakov, Zvonko Zlatanović,

Sreten Andonov. Association between dairy cows dirtiness score and incidence of clinical

mastitis.www.reachersgate.net.

Belo C.J., Schlegel S., Moll J., Möstl E., Bruckmaier R.M. (2009). Milk ejection disorders in Swiss dairy

cows: a field study. Journal of Dairy Research, 76, 222-228. Vermeld in: Kaskous S., Bruckmaier R.M.

(2011). Best combination of pre-stimulation and latency period duration before cluster attachement for

efficient oxytocine release and milk ejection in cows with low to high udder-filling levels. Journal of

Dairy Research, 78, 97-104.

Bendixen P.H., Wilson B., Ekesbo I. (1988). Disease frequencies in dairy cows in Sweden. V.

Tramped teat. Journal of Preventive Veterinary Medicine, 6, 17-25. Vermeld in: Kalmus P., Viltrop A.

Aasmäe B., Kask K. (2006). Occurrence of clinical mastitis in primiparous Estonian dairy cows in

different housing conditions. Acta Veterinaria Scandinavica, 48,21.

Berry E.A. (1998). Mastitis incidence in straw yards and cubicals. Veterinary record, 142, 517-518.

Vermeld in: Bournouin J., Chassagne M., Bazin S., Boichard D. (2004). Management practices from

Page 35: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

29

questionnaire surveys in herds with very low somatic cell score through a national mastitis program in

France. Journal of Dairy Science, 87, 3989-3999.

Berry E.A., Hillerton J.E. (2002). The effect of an intramammare teat seal on new intramammary

infections. Journal of Dairy Science, 85, 2512-2520.

Bhutto A.L., Murray R.D., Woldehiwet Z. (2011). The effect of dry cow therapy and internal teat-

sealant on intra-mammary infection during subsequent lactation. Research in Veterinary Science., 90,

316-320.

Blowey R., Edmondson P. (2010). Mastic control in dairy herds, second edition. CAB international,

Oxfordshire, UK. Vermeld in: Zobel G., Leslie K., Weary D.M., Von Keyserlingk M.A.G. (2013).

Gradual cessation of milking reduces milk leakage and motivation to be milked in dairy cows at dry-off.

Journal of Dairy Science, 96, 5064-5071.

Borkhus M., RØnningen O. (2003). Factors affecting mouthpiece chamber vacuum in machine milking.

Journal of Dairy Research, 70, 283–288. Vermeld in: Zwertvaegher I., Van Weyenberg S., Piepers S.,

Baert J., De Vliegher S. (2012). Variance components of teat dimensions in dairy cows and associated

factors. Journal of Dairy Science, 95, 4978-4988.

Bradley A.J. (2002). Bovine Mastitis: An Evolving Disease. The Veterinary Journal, 164, 116-128.

Bradley A.J., Green M.J. (2002). A study of the incidence and significance of intramammary

enterobacterial infections acquired during the dry period. Praktische tierarzt, 83, 724.

Breen J.E., Green M.J., Bradley A.J. (2009). Quarter and cow risk factors associated with the

occurrence of clinical mastitis in dairy cows in the United Kingdom. Journal of Dairy Science, 92,

2551–2561.

Bruckmaier R.M. (2001). Milk ejection during machine milking in dairy cows. Livestock Production

Science, 70, 121-124.

Bruckmaier R.M., Blum J.W. (1998). Oxytocin release and milk removal in ruminants. Journal of Dairy

Science, 81, 939-949. Vermeld in: Kaskous S., Bruckmaier R.M. (2011). Best combination of pre-

stimulation and latency period duration before cluster attachement for efficient oxytocine release and

milk ejection in cows with low to high udder-filling levels. Journal of Dairy Research, 78, 97-104.

Bruckmaier R.M., Hilger M. (2001). Milk ejection in dairy cows at different degrees of udder filling.

Journal of Dairy Research, 68, 369-376. Vermeld in: Kaskous S., Bruckmaier R.M. (2011). Best

combination of pre-stimulation and latency period duration before cluster attachement for efficient

oxytocine release and milk ejection in cows with low to high udder-filling levels. Journal of Dairy

Research, 78, 97-104.

Bushe T., Oliver S.P. (1987). Natural protective factors in bovine mammary secretions following

different methods of milk cessation. Journal of Dairy Science, 70, 969-704.

Page 36: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

30

Carroll E.J., Jasper D.E. (1978). Distribution of enterobacteriaceae in recycled manure bedding on

California dairies. Journal of Dairy Science, 61, 1498-1508. Vermeld in: Van Gastelen S., Westerlaan

B., Houwers D.J., van Eerdenburg F.J.C.M. (2011). A study on cow comfort and risk for lameness and

mastitis in relation to different types of bedding materials. Journal of Dairy Science, 94, 4878-4888.

Cook, N.B. (2002). The influence of barn design on dairy cow hygiene, lameness, and udder health.

Proceedings of the 35th

annual convention of the American association of bovine practitioners,

Madison, WI, 97-103.

Cook N.B., Nordlund K.V. (2004). Behavioral needs of the transition cow and considerations for

special needs facility design. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice, 20, 495-520.

Bon: Declerck I. , Van Gansbeke S., Opsomer G., De Vliegher S., de Kruif A., Maes D. (2012). Enkele

kritische punten bij de huisvesting van melkvee. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 81, 149-156.

Crispie F., Flynn J., Ross R.P., Hill C., Meaney W.J. (2004). Dry cow therapy with a non-antibiotic

intramammary teat seal- a review. Irish Veterinary Journal, 57, 412-418.

de Pinho Manzi M., Nobrega D.B., Faccioli P.Y., Troncarelli M.Z., Menozzi B.D., Langoni H. (2012).

Relationship between teat-end condition, udder cleanliness and bovine subclinical mastitis. Research

in Veterinary Science, 93, 430-434.

De Vliegher S., Laevens H., Opsomer G., De Mûelenaere E., de Kruif A. (2001). Somatic cell counts

in dairy heifers during early lactation. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 70, 212–215.

DeVries T.J., Dufour S., Scholl D.T. (2010). Relationship between feeding strategy, lying behavior

patterns and incidence of intramammary infection in dairy cows. Journal of Dairy Science, 93, 1987-

1997. Vermeld in: Watters A.M.E., Meijer K.M.A., Barkema H.W., Leslie K.E., von Keyserlingk M.A.G.,

DeVries T.J. (2013). Associations of herd- and cow-level factors, cow lying behavior and risk of

elevated somatic cell count in free-stall housed lactating dairy cows. Preventive Veterinary Medicine,

111, 245-255.

DeVries T.J., Deming T.J., Rodenburg J., Seguin G., Leslie K.E., Barkema H.W. (2011a). Association

of standing and lying behavior patterns and incidence of intramammary infection in dairy cows milked

with an automatic milking system. Journal of Dairy Science, 94, 3845-3855. Vermeld in: Watters

A.M.E., Meijer K.M.A., Barkema H.W., Leslie K.E., von Keyserlingk M.A.G., DeVries T.J. (2013).

Associations of herd- and cow-level factors, cow lying behavior and risk of elevated somatic cell count

in free-stall housed lactating dairy cows. Preventive Veterinary Medicine, 111, 245-255.

Dingwell R.T, Kelton D.F., Leslie K.E, Edge V.L. (2001). Deciding to dry-off: does level of production

matter? National masitits council annual meeting proceedings, University of Guelph, Ontario, Canada.

Dingwell R.T., Leslie K.E., Schukken Y.H., Sargeant J.M.., Timms L.L., Duffield T.F., Keefe G.P.,

Kelton D.F., Lissemore K.D. Conklin J. (2004). Association of cow and quarter-level factors at drying-

Page 37: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

31

off with new intramammary infections during the dry period. Journal of preventive veterinary medicine,

63, 75-89.

Ekesbo I. (1966). Disease incidence in tied and loose housed dairy cattle. Acta Agriculturae

Scandinavica (Suppl 15) Thesis.

Elbers A.R.W., Miltenburg J.D., de Lange D.A., Crauwels P.P., Barkema H.W., Schukken Y.H. (1988)

Risk factors for clinical mastitis in a random sample of dairy herds from the southern part of the

Netherlands. Journal of Dairy Science, 81, 420–426.

Galton D.M., Petersson L.G., Merrill W.G., Bandler D.K., Shuster D.E. (1984). Effects of premilking

udder preparation on bacterial population, sediment and iodine residue in milk. Journal of Dairy

Science, 67, 2580.

Godden S., Bey R., Lorch K., Farnsworth R., Rapnicki P. (2008). Ability of organic and inorganic

bedding materials to promote growth of environmental bacteria. Journal of Dairy Science 91, 151-159.

Gurjar A., Gioia G., Schukken Y.H., Welcome F., Zadoks R.N., Moroni P. (2012). Molecular

diagnostics applied to mastitis problems on dairy farms. Veterinary Clinics of North America: Food

Animal Practice, 28, 565-576.

Halasal T., Huijpsl K., Østerås O., Hogeveen H. (2007). Economic effects of bovine mastitis and

mastitis management: A review. Veterinary quarterly, 29(1), 18-31.

Heckmann R., Noorlander D.O. (1980). Scanning electron microscopy, a technique for evaluating

milking machine inflation and tubes. Journal of Dairy Science, 63, 991. Vermeld in: Thomas D.W.,

Walters J.L., Boman R.L. (1983). Evaluation of milking characteristics of triangular silicone milking

machine inflations. Journal of Dairy Science, 67, 2066-2070.

Huxley J.N., Green M.J., Green L.E., Bradley A.J. (2002). Evaluation of the efficacy of an internal teat

sealer during the dry period. Journal of Dairy Science, 85, 551-561.

Jayarao, B.M., Gillespie, B.E., Lewis, M.J., Dowlen, H.H., Oliver, S.P. (1999). Epidemiology of

Streptococcus uberis intramammary infections in a dairy herd. Journal of Veterinary Medicin, B 46,

433–442. Vermeld in: Piepers S., Peeters K., Opsomer G., Barkemac H.W., Franken K., De Vliegher

S. (2011). Pathogen group specific risk factors at herd, heifer and quarter levels for intramammary

infections in early lactating dairy heifers Preventive Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Kaskous S., Bruckmaier R.M. (2011). Best combination of pre-stimulation and latency period duration

before cluster attachement for efficient oxytocine release and milk ejection in cows with low to high

udder-filling levels. Journal of Dairy Research, 78, 97-104.

Knight C.H., Hirst D., Dewhurst R.J. (1994). Milk accumulation and distribution in the bovine udder

during the interval between milkings. Journal of Dairy Research, 61, 167-177. Vermeld in; Kaskous S.,

Bruckmaier R.M. (2011). Best combination of pre-stimulation and latency period duration before

Page 38: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

32

cluster attachement for efficient oxytocine release and milk ejection in cows with low to high udder-

filling levels. Journal of Dairy Research, 78, 97-104.

Koskiniemi K. (1982). Observation on the incidence of teat injuries in different cowshed. Nordisk

Veterinaermedicin, 34, 13-19. Vermeld in: Kalmus P., Viltrop A. Aasmäe B., Kask K. (2006).

Occurrence of clinical mastitis in primiparous Estonian dairy cows in different housing conditions. Acta

Veterinaria Scandinavica, 48,21.

Leigh J.A. (1999). Streptococcus uberis: A Permanent Barrier to the Control of Bovine Mastitis? The

Veterinary Journal 1999, 157, 225–238.

Meaney W.J. (1977). Effect of a dry period teat seal on bovine udder infection. Israël Journal of

Agriculture Research, 16, 293-299. Vermeld in: Rabiee A.R., Lean I.J. (2013). The effect of internal

teat sealant products (Teatseal and Orbeseal) on intramammary infection, clinical mastitis and somatic

cell counts in lactating dairy cows: A meta-analysis. Journal of Dairy Science, 96, 6915-6931.

Mein, G.A., Reinemann D.J., O’Callaghan E., Ohnstad I. (2004). Where the rubber meets the teat and

what happens to milking characteristics. Pages 28–34 in Proc. IDF World Dairy Summit 2003: 100

Years with Liners and Pulsators in Machine Milking. International Dairy Federation, Brussels, Belgium.

Vermeld in: Zwertvaegher I., Van Weyenberg S., Piepers S., Baert J., De Vliegher S. (2012). Variance

components of teat dimensions in dairy cows and associated factors. Journal of Dairy Science, 95,

4978-4988.

National Mastitis Council. (2009). Recommended Mastitis Control Program. National Mastitis Council

Inc, Madison, WI, USA, http://www.nmconline.org/docs/NMCchecklistInt.pdf. Vermeld in: Piepers S.,

Peeters K., Opsomer G., Barkema H.W., Franken K., De Vliegher S. (2011). Pathogen group specific

risk factors at herd, heifer and quarter levels for intramammary infections in early lactating dairy heifers

Preventive Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Natzke R.P., Everett R.W., Bray D.R. (1975). Effect of drying off practices on mastitis infection.

Journal of Dairy Science, 58, 1828-1835. Vermeld in: Zobel G., Leslie K., Weary D.M., Von

Keyserlingk M.A.G. (2013). Gradual cessation of milking reduces milk leakage and motivation to be

milked in dairy cows at dry-off. Journal of Dairy Science. 96, 5064-5071.

Neave, F.K., Dodd, F.H., Kingwill, R.G., Westgarth, D.R., 1969. Control of mastitis in the dairy herd by

hygiene and management. J. Dairy Science, 52, 696–707. Vermeld in: Piepers S., Peeters K.,

Opsomer G., Barkema H.W., Franken K., De Vliegher S. (2011). Pathogen group specific risk factors

at herd, heifer and quarter levels for intramammary infections in early lactating dairy heifers Preventive

Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Neijenhuis F., Schuiling H.J. (1994). Speenconditie belangrijk voor uiergezondheid.praktijkonderzoek,

94-96.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

33

Neijenhuis F., Barkema H.W., Hogeveen H., Noordhuizen J.P. (2000). Classification and longitudinal

examination of callused teat ends in dairy cows. Journal of Dairy Science, 83, 2795-2804. Vermeld in:

de Pinho Manzi M., Nobrega D.B., Faccioli P.Y., Troncarelli M.Z., Menozzi B.D., Langoni H. (2012).

Relationship between teat-end condition, udder cleanliness and bovine subclinical mastitis. Research

in Veterinary Science, 93, 430-434.

Neijenhuis F., Barkema H.W., Hogeveen H., Noordhuizen J.P. (2001). Relationship between teat-end

callosity and occurence of clinical mastitis. Journal of dairy science, 84, 2664-2672. Vermeld in: de

Pinho Manzi M., Nobrega D.B., Faccioli P.Y., Troncarelli M.Z., Menozzi B.D., Langoni H. (2012).

Relationship between teat-end condition, udder cleanliness and bovine subclinical mastitis. Research

in Veterinary Science, 93, 430-434.

Oliver S.P., Calvinho L.F., Almeida R.A. (1997). Characteristics of environmental Streptococcus

species involved in mastitis. In: Proceedings Symposium on Udder Health Management for

Environmental Streptococcus, Guelph, Ontario, Canada, pp. 1–35. Vermeld in: Piepers S., Peeters K.,

Opsomer G., Barkema H.W., Franken K., De Vliegher S. (2011). Pathogen group specific risk factors

at herd, heifer and quarter levels for intramammary infections in early lactating dairy heifers Preventive

Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Oliver S.P., Sordillo L.M. (1989). Approaches to the manipulation of mammary involution. Journal of

Dairy Science, 72, 1647-1664. Vermeld in: Zobel G., Leslie K., Weary D.M., Von Keyserlingk M.A.G.

(2013). Gradual cessation of milking reduces milk leakage and motivation to be milked in dairy cows at

dry-off. Journal of Dairy Science, 96, 5064-5071.

Oltenacu PA, Bendixen PH, Vilson B, Eksebo I. (1990). Tramped teats-clinical mastitis disease

complex in tied cows. Enviromental risk factors and interrelationships with other diseases. Acta

Veterinaria Scandinavica, 31, 471-478. Vermeld in: Kalmus P., Viltrop A. Aasmäe B., Kask K. (2006).

Occurrence of clinical mastitis in primiparous Estonian dairy cows in different housing conditions. Acta

Veterinaria Scandinavica, 48,21.

O’ Shea J. (1987). Machine milking and mastitis. Section 2: Machine milking factors affecting mastitis

– A literature review. Bulletin of the Internal Dairy Federation, 215, 5-32.

Pankey J.W., Wildman E.E., Drechsler P.A., Hogan J.S. (1987). Field trial evaluation of premilking teat

disinfection. Journal of Dairy Science, 70, 867-872.

Peeler E.J., Green M.J., Fitzpatrick J.L., Morgan K.L., Green L.E. (2000). Risk factors associated with

clinical mastitis in low somatic cell count British dairy herds. Journal of Dairy Science, 83, 2464–2472.

Vermeld in: Bournouin J., Chassagne M., Bazin S., Boichard D. (2004). Management practices from

questionnaire surveys in herds with very low somatic cell score through a national mastitis program in

France. Journal of Dairy Science, 87, 3989-3999.

Petrovski K.R., Trajcev M., Buneski G. (2006). A review of the factors affecting the costs of bovine

mastitis. Journal of the South African Veterinary association, 77(2), 52-60.

Page 40: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

34

Pfeilsticker H.U., Bruckmaier R.M., Blum J.W. (1996). Cisternal milk in dairy cow during lactation and

after preceding teat stimulation. Journal of Dairy Research, 63, 509-515. Vermeld in: Kaskous S.,

Bruckmaier R.M. (2011). Best combination of pre-stimulation and latency period duration before

cluster attachement for efficient oxytocine release and milk ejection in cows with low to high udder-

filling levels. Journal of Dairy Research, 78, 97-104.

Piepers, S., Opsomer, G., Meyer, E., Demeyere, K., Barkema, H.W., de Kruif, A., De Vliegher, S.,

(2009b). Heifer and quarter characteristics associated with periparturient blood and milk neutrophil

apoptosis in healthy heifers and in heifers with subclinical mastitis. Journal Dairy Science, 92, 4330–

4339. Vermeld in: Piepers S., Peeters K., Opsomer G., Barkema H.W., Franken K., De Vliegher S.

(2011). Pathogen group specific risk factors at herd, heifer and quarter levels for intramammary

infections in early lactating dairy heifers Preventive Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Piepers S., Peeters K., Opsomer G., Barkema H.W., Franken K., De Vliegher S. (2011). Pathogen

group specific risk factors at herd, heifer and quarter levels for intramammary infections in early

lactating dairy heifers Preventive Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Rabiee A.R., Lean I.J. (2013). The effect of internal teat sealant products (Teatseal and Orbeseal) on

intramammary infection, clinical mastitis and somatic cell counts in lactating dairy cows: A meta-

analysis. Journal of Dairy Science, 96, 6915-6931.

Rasmussen M.D., Baines J., Neijenhuis F., Hillerton E. (2004). Teat condition and mastitis. p. 43–48 in

Proceeding IDF World Dairy Summit 2003: 100 Years with Liners and Pulsators in Machine Milking.

International Dairy Federation, Brussels, Belgium. Vermeld in: Zwertvaegher I., Van Weyenberg S.,

Piepers S., Baert J., De Vliegher S. (2012). Variance components of teat dimensions in dairy cows

and associated factors. Journal of Dairy Science, 95, 4978-4988.

Reneau J.K., Seykora A.J., Heins B.H., Endres M.I., Farnsworth R.J., Bey R.F. (2005). Association

between hygiene scores and somatic cell scores in dairy cattle. Journal of American Veterinary

Medicine Association, 227, 1297-1301.

Ruegg P.L. (2003). Investigation of mastitis problems on farms. The Veterinary Clinics Food Animal

Practice, 19, 47-73.

Sant’Anna A.C., Paranhos da Costa M.J.R. (2011). The relationship between dairy cow hygiene and

somatic cell count in milk. Journal of Dairy Science, 94, 3835-3844.

Schreiner Y.H., Ruegg P.L. (2002). Effect of tail docking on milk quality and cow cleanliness. Journal

of Dairy Science, 85, 2503-2511. Vermeld in: de Pinho Manzi M., Nobrega D.B., Faccioli P.Y.,

Troncarelli M.Z., Menozzi B.D., Langoni H. (2012). Relationship between teat-end condition, udder

cleanliness and bovine subclinical mastitis. Research in Veterinary Science, 93, 430-434.

Schreiner Y.H., Ruegg P.L. (2003). Relationship between udder and leg hygiene scores and

subclinical mastitis. Journal of Dairy Science, 86, 3460-3465.

Page 41: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

35

Schukken Y.H., Grommers F.J., Van de Geer D., Erb H.N., Brand A. (1990). Risk factors for clinical

mastitis in herds with a low bulk milk somatic cell count. 1. Data and risk factors for all cases. Journal

of Dairy Science, 73, 3463-3471.

Schukken Y.H., Grommers F.J., Van de Geer D., Erb H.N., Brand A. (1991). Risk factors for clinical

mastitis in herds with a low bulk milk somatic cell count. 2. Risk factors for Escherichia coli and

Staphylococcus aureus. Journal of Dairy Science, 74 , 826–832.

Schukken Y.H., Piepers S., Zadoks R.N., De Vliegher S. (2013). Nieuwe ontwikkelingen van een

oude aandoening: mastitis onder de loep. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 82, 243- 256.

Schukken Y.H., Vanvliet J., Vandegeer D., Grommers F.J. (1993). A randomized blind trial on dry cow

antibiotic infusion in a low somatic cell count herd. Journal of Dairy Science, 76, 2925-2930.

Schukken Y.H., Wilson D.J., Welcome F., Garrison-Tikofsky L., Gonzalez R.N. (2003). Monitoring

udder health and milk quality using somatic cell counts. Journal of Veterinary Research, 34, 579-596.

Vermeld in: Sant’Anna A.C., Paranhos da Costa M.J.R. (2011). The relationship between dairy cow

hygiene and somatic cell count in milk. Journal of Dairy Science, 94, 3835-3844.

Seegers H., Fourichon C., Beaudeau F. (2003). Production effects related to mastitis and mastitis

economics in dairy cattle herds. Veterinary research, 34, 475-491. Vermeld in: Watters A.M.E., Meijer

K.M.A., Barkema H.W., Leslie K.E., von Keyserlingk M.A.G., DeVries T.J. (2013). Associations of

herd- and cow-level factors, cow lying behavior and risk of elevated somatic cell count in free-stall

housed lactating dairy cows. Preventive Veterinary Medicine, 111, 245-255.

Smith K.L. (1983). Mastitis control: a discussion. Journal of Dairy Science, 66, 1790-1794. Vermeld in:

Elbers A., Miltenburg J.D., De Lange D., Crauwels A.P.P., Barkema H.W., Schukken Y.H. (1988). Risk

factors for clinical mastitis in a random sample of dairy herds from the southern part of the

Netherlands. Journal of Dairy Science, 81, 420-426.

Smith, K.L., Todhunter, D.A., Schoenberger, P.S. (1985a). Symposium: environmental effects on cow

health and performance. Environmental mastitis: cause, prevalence, prevention. Journal of Dairy

Science, 68, 1531– 1553. Vermeld in: Piepers S., Peeters K., Opsomer G., Barkema H.W., Franken

K., De Vliegher S. (2011). Pathogen group specific risk factors at herd, heifer and quarter levels for

intramammary infections in early lactating dairy heifers Preventive Veterinary Medicine, 99, 91–101.

Speksnijder D. (2009). Diverser vormen van diepstrooiselboxen. Vetvice. Internet:

http://www.vetvice.nl/upload/files/Stallenbouwadvies/Diverse%20vormen%20van%20diepstrooiselbox

en.pdf

Thomas D.W., Walters J.L., Boman R.L. (1983). Evaluation of milking characteristics of triangular

silicone milking machine inflations. Journal of Dairy Science, 67, 2066-2070.

Page 42: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

36

Unnerstad H.E., Lindberg A., Waller K.P., Ekman T., Artursson K., Nilsson-Öst M., Bengtsson B.

(2009). Microbial aetiology of acute clinical mastitis and agent-specific risk factors. Veterinary

Microbiology 137, 90–97.

Valde J.P., Hird D.W., Thurmond MC, Österås O. (1997). Comparison of ketosis, clinical mastitis,

somatic cell count, and reproductive performance between free stall and tie stall barns in Norwegian

dairy herds with automatic feeding. Acta Veterinaria Scandinavica, 38, 181-192.

Van den Broek W. (2009). Stro-water-kalk als boxbedekking. Veehouderij techniek, 12, 14-16.

Van Gastelen S., Westerlaan B., Houwers D.J., van Eerdenburg F.J.C.M. (2011). A study on cow

comfort and risk for lameness and mastitis in relation to different types of bedding materials. Journal of

Dairy Science, 94, 4878-4888.

Van Loo H., De Vliegher S., Piepers S., Passchyn P., de Kruif A., Opsomer G. (2007). Mastitis bij

melkvee veroorzaakt door coliformen, met nadruk op Klebsiella spp. Vlaams Diergeneeskundig

Tijdschrift, 76, 272-282.

Veepijler rund (2011). Onderzoek naar het gebruik van driehoekige tepelvoeringen. Internet:

http://www.dgz.be/project/onderzoek-naar-het-gebruik-van-driehoekige-tepelvoeringen-2011.

Waage S., Sviland S., Odegaard S.A. (1998). Identification of risk factors for clinical mastitis in dairy

heifers. Journal of Dairy Science, 8, 1275–1284.

Waage S., Ødegaard S.A., Lund A., Brattgjerd S., Røthe T. (2001). Case control study of risk factors

for clinical mastitis in postpartum dairy heifers. Journal of Dairy Science, 84, 392-399.

Waller P.K.., Westermark T., Ekman T., Svennersten-Sjaunja K. (2003). Milk leakage – An increased

risk in automatic milking systems. Journal of Dairy Science, 86, 3488–3497.

Watts J.L. (1988). Etiological Agents of Bovine Mastitis. Veterinary Microbiology, 16, 41-66.

Watters A.M.E., Meijer K.M.A., Barkema H.W., Leslie K.E., von Keyserlingk M.A.G., DeVries T.J.

(2013). Associations of herd- and cow-level factors, cow lying behavior and risk of elevated somatic

cell count in free-stall housed lactating dairy cows. Preventive Veterinary Medicine, 111, 245-255.

Williamson J.H., Woolford M.W., Day A.M. (1995). The prophylactic effect of a dry cow antibiotic

against Streptococcus uberis. New Zealand veterinary journal, 43, 228-234. Vermeld in: Rabiee A.R.,

Lean I.J. (2013). The effect of internal teat sealant products (Teatseal and Orbeseal) on intramammary

infection, clinical mastitis and somatic cell counts in lactating dairy cows: A meta-analysis. Journal of

Dairy Science, 96, 6915-6931.

Woolford M.W., Williamson J.H., Day A.M., Copeman P.J.A. (1998). The prophylactic effect of a teat

sealer on bovine mastitis during the dry period and the following lactation. New Zealand Veterinay

Journal, 46, 12-19. Vermeld in: Rabiee A.R., Lean I.J. (2013). The effect of internal teat sealant

Page 43: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

37

products (Teatseal and Orbeseal) on intramammary infection, clinical mastitis and somatic cell counts

in lactating dairy cows: A meta-analysis. Journal of Dairy Science, 96, 6915-6931.

Zadoks R.N, Allore H.G., Barkema H.W., Sampimon O.C., Wellenberg G.J., Gröhn J.T, Schukken Y.H.

(2001). Cow- and Quarter-Level Risk Factors for Streptococcus uberis and Staphylococcus aureus

Mastitis. Journal of Dairy Science. 84, 2649–2663.

Zadoks R.N., Schukken Y.H. (2006). Use of molecular epidemiology in veterinary practice. Veterinary

Clinics of North America: Food Animal Practice, 22, 229-261.

Zadoks R.N., Middleton J.R., McDougall S., Katholm J., Schukken Y.H. (2011b). Molecular

epidemiology of mastitis pathogens of dairy cattle and comparative relevance to humans Journal of

Mammary Gland Biology and Neoplasia, 16, 357-372.

Zobel G., Leslie K., Weary D.M., Von Keyserlingk M.A.G. (2013). Gradual cessation of milking reduces

milk leakage and motivation to be milked in dairy cows at dry-off. Journal of Dairy Science, 96, 5064-

5071.

Zwertvaegher I., Van Weyenberg S., Piepers S., Baert J., De Vliegher S. (2012). Variance

components of teat dimensions in dairy cows and associated factors. Journal of Dairy Science, 95,

4978-4988.

Page 44: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2013 – 2014

Groeivertraging na spenen bij dikbillen

Door

De Hertogh Marijke

Promotoren: Dr. Bart Pardon Casus in het kader Prof. dr. Piet Deprez van de masterproef

© 2014 Marijke De Hertogh

Page 45: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis
Page 46: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.

Page 47: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2013 – 2014

Groeivertraging na spenen bij dikbillen

Door

De Hertogh Marijke

Promotoren: Dr. Bart Pardon Casus in het kader Prof. dr. Piet Deprez van de masterproef

© 2014 Marijke De Hertogh

Page 48: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Voorwoord

Langs deze weg zou ik graag mijn promotor Bart Pardon willen bedanken om mij dit onderwerp als

casus aan te bieden. Door deze casus te schrijven ben ik meer te weten gekomen over hoe je best

een bedrijf benaderd met problemen en waar je tijdens een bedrijfsbezoek op moet letten. In onze

opleiding diergeneeskunde optie herkauwers ligt de nadruk vooral op begeleiding van

melkveebedrijven. Door deze casus te schrijven heb ik mijn kennis omtrend de opfok van het dikbilras

en het rantsoen dat daarvoor nodig is, kunnen bijschaven. Daarnaast zou ik Bart Pardon ook enorm

willen bedanken voor de hulp en adviezen tijdens het schrijven van deze casus.

Niet onbelangrijk zijn ook mijn ouders, familie en vrienden. Zij stonden mij altijd bij en spraken mij

moed in wanneer het even wat minder ging. Zonder hen zou ik niet staan waar ik nu stond.

Page 49: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Inhoudsopgave

Voorwoord

Inhoudsopgave

Samenvatting ........................................................................................................................................... 1

Inleiding ................................................................................................................................................... 2

Casus ....................................................................................................................................................... 3

1. Anamnese .................................................................................................................................... 3

2. Bedrijfsanalyse ............................................................................................................................ 3

2.1 Analyse bedrijfsgegevens .................................................................................................... 3

2.2 Bedrijfsbezoek ................................................................................................................... 10

3. Discussie ................................................................................................................................... 18

3.1 Genetische aanleg en geboortegewicht ............................................................................ 18

3.2 Voeding .............................................................................................................................. 19

3.3 Diergezondheid .................................................................................................................. 22

3.4 Conclusie ........................................................................................................................... 23

Bijlage .................................................................................................................................................... 24

Bijlage 1: Samenstelling melkrantsoen ............................................................................................. 24

Bijlage 2: Verband tussen borstomtrek en gewicht van vrouwelijke en mannelijke BWB-dikbillen. . 25

Bijlage 3: mineralen behoeften en maximum aanvaardbare gehalten en vitaminen behoeften voor

vleesvee. ............................................................................................................................................ 26

Referenties ............................................................................................................................................ 27

Page 50: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

Samenvatting

Een dikbilbedrijf (kruising met Main Anjou) met een 73-tal kalveren kampt met klachten van

ademhalingsstoornissen en sterfte door spijsverteringsproblemen. Analyse van de bedrijfsgegevens

toonde aan dat de kalveren na het spenen minder groeiden. Daarnaast was er een ziekte incidentie

van 48% aanwezig. De dieren werden voornamelijk ziek voor het spenen, na het spenen werd er geen

ziekte meer waargenomen. Nochtans werd de meest opvallende groeivertraging waargenomen na het

spenen met veel variatie in groei tussen de dieren. Analyse van het rantsoen toonde aan dat de dieren

onder de norm werden gevoederd. Dit verklaarde de verminderde groei na het spenen. Als advies

werd daarom een ander rantsoen voorgesteld. Om in de toekomst dergelijke problemen vroeger op te

merken, werd daarom aangeraden om de dieren bij het verhokken te wegen of om de borstomtrek te

meten. Voor de aanpak van de ademhalingsproblemen werd er een bedrijfsbehandelplan opgesteld.

Sleutelwoorden: Belgisch Witblauw – BRD – groeivertraging - rantsoen

Abstract

A Belgian White blue breeding farm were studied. A considerable number of calves suffered from

respiratory disorders and mortality from digestive disorders . Analysis of body mass data showed that

the calves’ growth stagnated after weaning. A disease incidence of 48% was also identified. Diseases

occurred particularly before and during the weaning period, whereas stagnation of growth was most

prominent after weaning. Considerable differences between the growth of the different calves was also

observed.

Analysis of the food rations showed that the animals did not receive the correct ratios and thus the

nutritional requirements were not met. This explained the growth stagnation after weaning. A new

ration was proposed to the breeding farm. In order to diagnose similar problems in the future, it was

recommended that the animals be weighed, or their chest circumference measured at regular

intervals, e.g. upon moving barn. To tackle the respiratory issues, a treatment plan was developed.

Key words: Belgian White blue – BRD – growth retardation - ration

Page 51: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

2

Inleiding

Door de toenemende economische druk kent ook de vleesveesector een toenemende vorm van

professionalisering. Net zoals in de melkveesector zijn er kengetallen voor vleesveebedrijven

beschikbaar. Spijtig genoeg worden deze kengetallen door weinig bedrijven bijgehouden en bereikt

waardoor deze bedrijfstak gekenmerkt wordt door een laag inkomen (Hubrecht en Willems, 2010). Het

vrouwelijk jongvee dient op een leeftijd van 14-15 maanden geïnsemineerd te worden, zodat ze op

een leeftijd van 24-26 maanden afkalven met een gewicht van 600 kg voor afkalven (Fiems, 2013).

Om een gewicht van 600 kg te bereiken moet het vrouwelijk jongvee 750 gram/dag groeien

(presentatie Hoflack, 2013). Daarnaast dient er gestreefd te worden naar een tussenkalftijd van 385

dagen en een sterftepercentage van minder dan 5% over de hele opfokperioden (presentatie Hoflack,

2013; de Kruif en Opsomer, 2013). Als deze kengetallen behaald worden, kan men spreken van een

rendabel bedrijf. De rendabiliteit van een vleesveebedrijf wordt immers bepaald door de mortaliteit, het

aantal levend geboren kalveren per koe en de jaargroei per zoogkoe (presentatie Hoflack, 2013). De

jaargroei per zoogkoe is alles wat de koe zelf en haar nakomelingen aanzet in gewicht (presentatie

Van Eetvelde, 2014). Vooral deze factor beïnvloed sterk de opbrengst van een vleesveebedrijf. Om

een zo hoog mogelijke jaargroei te realiseren, moet de aandacht vooral gevestigd worden op

vruchtbaarheid, sterfte en groei (Hubrecht en Willems, 2010). Waarbij vruchtbaarheid ook sterk

beïnvloed wordt door de groei. De leeftijd waarop de puberteit bereikt wordt, wordt echter bepaald

door het gewicht (Hubert et al., 2013). Dit gebeurt wanneer 55 – 60% van het volwassen gewicht

bereikt wordt (NRC, 2000). Vandaar dat het belangrijk is om voldoende aandacht te besteden aan de

jongveeopfok waarbij groeivertragingen vermeden dienen te worden. De groei van een dier wordt

bepaald door de genetische aanleg en geboortegewicht, het rantsoen en de diergezondheid. Daar bij

melkveebedrijven enorm veel aandacht besteed wordt aan het rantsoen, is dit minder het geval bij

vleesveebedrijven. Nochtans mag het belang van het rantsoen op vleesveebedrijven niet onderschat

worden. De nodige behoeften voor groei en onderhoud zijn voor dikbillen na het spenen goed gekend.

Voor melkdrinkende kalveren is dit echter anders. In deze masterproef wordt een voorbeeldcasus

besproken waarbij zowel de combinatie van dierziekten voor het spenen gevolgd door voeding onder

de norm na het spenen aanleiding geeft tot ernstige afwijkingen van het optimale groeitraject. Deze

casus is daarbij ook een mooi voorbeeld dat het bijhouden van kengetallen en diergeneeskundige

bedrijfsbegleiding van vleesvee een belangrijke meerwaarde geeft om ervoor te zorgen dat de

inkomsten in de vleesveesector toenemen en in stand gehouden worden.

Page 52: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

3

Casus

1. Anamnese

Op 23/01/2014 werd er op de dienst inwendige ziekten van de faculteit diergeneeskunde een kalf

binnengebracht van 6 maanden oud afkomstig van een vlaams vleesvee bedrijf dat Belgisch

Witblauwe koeien kruist met Main Anjou stieren. Op algemeen onderzoek bleek dat het kalf erg suf

was en uitgesproken gele mucosa had. Het kalf werd ondersteunend behandeld, maar een dag later

stierf het. Er werd een autopsie uitgevoerd waarbij uit histopathologisch onderzoek bleek dat het kalf

hepatitis had. In de lever werden geen significant hoge gehalten van koper teruggevonden. De

veehouder werd gecontacteerd en na overleg bleek dat hij wel meer te kampen had met sterfte bij de

kalveren ten gevolge van spijsverteringsstoornissen. Daarnaast vermelde hij dat hij ook veel

problemen heeft met ademhalingsstoornissen. De veehouder wil deze problemen aanpakken en riep

daarom de hulp in van de dienst inwendige ziekten.

2. Bedrijfsanalyse

2.1 Analyse bedrijfsgegevens

Om het bedrijf optimaal te kunnen helpen, werd er met de veehouder overeengekomen om op

bedrijfsbezoek te komen. Voor het bedrijf op 05/03/2014 bezocht werd, werden eerst gegevens

opgevraagd omtrend dagelijkse groei, rantsoen, gezondheid en sterfte bij de dieren van 0 tot 10

maanden zodat de bedrijfssituatie beter in beeld kon worden gebracht. Hieruit kon het volgende

worden afgeleid:

Dagelijkse groei

Fig.1: Weergave van de gemiddelde dageli jkse groei bi j de kalveren voor en na het

spenen en van de totale gemiddelde dageli jkse groei over de hele opfokperiode.

Page 53: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

4

Uit bovenstaande grafiek (Fig 1.) omtrend de dagelijkse groei bij de kalveren van 0 tot 10 maanden

kan vastgesteld worden dat de kalveren voor het spenen (individueel+automaat) een gemiddelde

dagelijkse groei vertonen van 800 g/dag. Na het spenen valt de groei echter terug tot ongeveer 550

g/dag. Opvallend is ook dat de spreiding in groei zowel voor als na het spenen zeer groot is. Zo

groeide het minste kalf voor het spenen ongeveer gemiddeld 200 g/dag terwijl het beste kalf ongeveer

1,300 kg/dag groeide. Er is dus geen homogene groei. Opdat dikbilkoeien op een gewicht van 350 kg

geïnsemineerd (14-15 maanden) kunnen worden en voor het eerst afkalven op een leeftijd van 24

maanden, is er een continue groei van minimaal 750 g/dag nodig vanaf de geboorte tot de afkalving

(Nantier, 2013). Deze norm wordt bij de kalveren voor het spenen duidelijk behaald. Na het spenen

wordt de norm van 750 gram groei per dag niet meer bereikt. Deze vaststelling is ook duidelijk te zien

wanneer men het gewicht uitzet volgens leeftijd (Fig. 2). Indien aangenomen wordt dat het gemiddeld

geboortegewicht 50 kg bedraagt en de kalveren gedurende de hele opfokperiode minimum 750 gram

per dag dienen te groeien, moeten ze op een leeftijd van 2 maanden ongeveer 95 kg wegen, op 3

maanden ongeveer 120 kg en op 4 maanden 140 kg. Deze streefgewichten worden voor het spenen

(3 maanden) behaald (Fig. 2). Na het spenen blijven de dieren steeds meer achter op de

groeirichtlijnen.

Fig. 2: Grafische weergave van het gewichtsverloop uitgedrukt in kg volgens leefti jd. De rode

l i jn is het na te streven gewichtsverloop volgens leefti jd. De blauwe l i jn geeft het

gewichtsverloop weer volgens leefti jd van de kalveren op het bedri j f.

Page 54: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

5

Rantsoen

Om na te gaan of de dieren wel voldoende energie binnen krijgen om te groeien, werd aan de

veehouder gevraagd om per leeftijdsgroep de rantsoengegevens door te sturen. De dieren krijgen het

volgende rantsoen:

Melkrantsoen (Zie bijlage1 voor samenstelling van het melkrantsoen):

leeftijd Dagelijks rantsoen

Dag 1 Biest van het moederdier

Dag 2 – 14 4 - 4,5 l Startivo® (Ets Mamy S.A., Malmedy, België)

2 weken – 3 weken Ad libitum Mamylac Special® (Minimum 8 liter) (Ets Mamy S.A.,

Malmedy, België)

3 weken – 4 weken 10 liter Mamylac special®

4 weken – 5 weken 10 liter Mamylac special®

5 weken – 6 weken 8 liter Mamylac specia®l + Mamylac spray®(Ets Mamy S.A., Malmedy,

België)

6 weken – 7 weken 8 liter Mamylac special® + Mamylac spray®

7 weken – 8 weken (2 m) 6 liter Mamylac spray®

8 weken – 9 weken 6 liter Mamylac spray®

9 weken – 10 weken 4 liter Mamylac spray®

10 weken – 11 weken 3 liter Mamylac spray®

11 weken – 12 weken (3 m) 2 liter Mamylac spray®

12 weken – 13 weken 1 liter Mamylac spray®

Bijkomend krijgen de kalveren tussen de 14 dagen en 3 maanden nog stro en hooi ad libitum +

Vofloc® (Molens Dedobbeleer NV, Halle, België), spelt en luzerne ad libitum in een verhouding van 3

scheppen – 1 schep – 1/3 schep.

Spenen

De dieren worden rond een leeftijd van 13 weken gespeend. Voor het spenen wordt de melkgift

geleidelijk aan afgebouwd en krijgen ze 350 gram vlokken en 150 gram evenwichtig krachtvoer samen

met hooi, stro en 100 gram maïskuil.

3 – 4 maanden

Tussen 3 en 4 maanden bestaat het rantsoen uit 500 gram evenwichtig krachtvoer (350 gram gewone

vlokken + 150 gram jongveekorrel), 100 gram maïskuil en hooi en stro ad libitum.

4 – 6 maanden

Vanaf 4 maanden krijgen ze 900 gram jongveebrok, 2 kg maïskuil en hooi en stro ad libitum.

Page 55: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

6

6 maanden – 2 jaar

Voordroogkuil ad libitum (7 kg), 1 kg maïskuil, 500 gram jongvee aveve® (AVEVE, Leuven, België),

500 gram evenwichtig krachtvoer en 100 gram Agrivit beef® (Molens Dedobbeleer NV, Halle, België)

(mineralen).

Het geboortegewicht van de kalveren op dit bedrijf blijkt tussen de 50 en 70 kg te liggen. Wanneer er

gerekend wordt met een gemiddeld geboortegewicht 60 kg, moeten de kalveren 4,7 Mcal/dag

opnemen om een dagelijkse groei van 750 gram te bereiken. Van deze 4,7 Mcal wordt er ongeveer

2,45 Mcal/dag gebruikt voor onderhoud (Davis en Drackley, 1998). Dit geldt alleen wanneer de

kalveren onder thermoneutrale condities gehuisvest worden (15°C – 25°C) (Schrama et al., 1993;

Arieli et al., 1995). Met een gift van 4 liter Startivo per dag krijgen de kalveren 2,75 Mcal/dag binnen.

Dit laat slechts een dagelijkse groei van 223 gram per dag toe onder thermoneutrale condities (Davis

en Drackley, 1998). Indien de omgevingstemperatuur bij de kalveren lager ligt dan 15 °C, laat deze

gegeven hoeveelheid melk geen enkele groei meer toe (Tabel 1). Deze berekeningen werden

gemaakt op basis van formules die men gebruikt voor melkdrinkende Holstein-Friesian kalveren

omdat gegevens omtrend onderhoud- en groeibehoeften van melkdrinkende vleeskalveren in de

literatuur niet teruggevonden konden worden.

Vanaf een leeftijd van 2 weken krijgen de kalveren melk aan een melkdrinkautomaat. Hier kunnen de

kalveren voldoende melk opnemen om een groei van 750 gram/dag toe te laten. Dit kon ook worden

waargenomen in de voorgaande grafieken (Fig 1., Fig 2.).

Bij dikbillen moet er gestreefd worden om de kalveren rond de leeftijd van 3 maanden te spenen. Een

voorwaarde waaraan absoluut voldaan moet worden om de dieren te kunnen spenen, is de opname

van 0,75 kg tot 1 kg krachtvoer per dag gedurende een week (Fiems, 2013; Hubrecht et al., 2013). Dit

is nodig om een verminderde groei rond de periode van het spenen tot een minimum te beperken

(Drackley, 2008). Voor het spenen van kalveren is niet het gewicht of de leeftijd van belang maar wel

de hoeveelheid krachtvoeropname (Fiems, 2013). De kalveren krijgen bij het spenen maar 500 gram

evenwichtig krachtvoer per kop naast ad libitum hooi, stro en 100 gram maïskuil. Om te berekenen

hoeveel VEM en DVE ze uit dit rantsoen halen, wordt gerekend met 2 kg verse stof dat ze zouden

kunnen opnemen uit stro en 1 kg verse stof uit hooi, wanneer aangenomen wordt dat de kalveren op 3

maanden 2,5 kg droge stof (DS) uit ruwvoer kunnen opnemen (Tabel 2). Het rantsoen bevat 1923

Tabel 1: Weergave van de onderhoudsbehoefte uitgedrukt in Mcal/dag in functie van

l ichaamsgewicht en omgevingstemperatuur bi j kalveren jonger dan 21 dagen oud (Bron: National

Research Council, 2001).

Page 56: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

7

VEM en 99 DVE. De dieren kunnen hier niet voldoende op groeien en zullen hierdoor zelfs gewicht

verliezen.

Rantsoen spenen %DS totaal

ranstoen

VS (kg) kg

DS

RE VEM DVE OEB SW VW

Snijmaïs, DS>32% 1% 0,1 0 2,5 31,6 1,7 -1,2 0,05 0,01

Tarwestro 57% 2 1,8 79,4 754 -7,2 -30,7 7,8 0,9

Grashooi gemiddeld 27% 1 0,8 111,5 667,6 49 6,7 3 0,4

Evenwichtig

krachtvoer

15% 0,5 0,5 90 470 55 12,5 0,15 0,06

Totaal 100% 3,6 3,1 283 1923 99 -13 11 1,38

Het rantsoen dat aan de kalveren tussen de 4 en 6 maanden gegeven wordt, bevat een energieinhoud

van 2547,5 VEM en een eiwitinhoud van 150 DVE. Wanneer dit vergeleken wordt met de

behoeftenormen uit bovenstaande tabel (Tabel 2), kan besloten worden dat dit rantsoen de behoefte

van de dieren niet indekt. Dit verklaard waarom de kalveren na het spenen hun groei- en

daaruitvolgend hun gewichtsnormen niet halen.

Rantsoen 4-6 maand %DS totaal

ranstoen

VS (kg) DS RE VEM DVE OEB SW VW

Snijmaïs, DS>32% 18% 2 0,7 2,5 631,5 35 -24,3 1 0,14

Grashooi gemiddeld 11% 1 0,4 79,4 316 23,2 3,2 1,44 0,15

Tarwestro 47% 2 1,8 111,5 754 -7,2 -30,7 7,67 0,79

Evenwichtig krachtvoer 24% 0,9 0,9 90 846 99 22,5 0,27 0,1

Totaal 100% 5,4 3,8 283 2547,5 150 -29,3 10,4 1,18

Tabel 2: Energie- en eiwitbehoefte voor vrouweli jk jongvee (Bron: Dirk Audenaert).

Page 57: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

8

Rantsoen 6 maand-2

jaar

%DS totaal

ranstoen

VS (kg) DS RE VEM DVE OEB SW VW

Snijmaïs, DS>32% 8% 1 0,3 25 315,8 17,5 -21,1 0,51 0,07

voordroog 66% 7 2,5 428,8 2131,5 176,4 134,8 6,37 0,65

Evenwichtig krachtvoer 26% 1 1 180 940 110 25 0,3 0,1

Totaal 100% 9 3,8 633,8 3387,3 304 138,7 7,2 0,82

Het rantsoen van het jongvee tussen de 6 en de 2 jaar bevat een VEM - waarde van 3387 en een

DVE – waarde van 304. Dit rantsoen bevat veel te weinig energie om het eiwit optimaal te benutten

waardoor ook hier de dieren op basis van dit rantsoen niet optimaal kunnen groeien. Aangezien

gegevens omtrend mineralen en vitaminen voorziening ontbraken, kon daarom niet berekend worden

of aan deze behoeften werden voldaan.

Gezondheid

De kalveren worden ziek voor het spenen (Fig. 3). De belangrijkste oorzaak van ziekte bij de kalveren

is te wijten aan diarree en luchtwegproblemen. Van de kalveren heeft 9,6% diarreeproblemen en

38,4% van de kalveren werd ziek door longontsteking. De luchtwegproblemen komen voor vanaf de

geboorte en persisteren tot een leeftijd van 3 maanden en stoppen wanneer de kalveren gespeend

worden. De diarree komt daarentegen meer gespreidt voor.

Fig. 3: Ziekteverloop van de kalveren tussen 0 en 10 maanden oud.

Page 58: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

9

De hierboven weergegeven grafiek (Fig. 4) toont aan dat ziekte gevolgen heeft voor de dagelijkse

groei. Dieren die tijdens de opfokperiode niet ziek worden, groeien ongeveer een 650 g/dag. Dieren

met longproblemen en/of diarree groeien beduidend minder snel. Uit de gegevens kon vastgesteld

worden dat dieren met longproblemen gemiddeld 117 g/dag verloren, terwijl dieren met diarree

gemiddeld 209 g/dag in gewicht verloren. Dit zorgt ervoor dat de dieren een gewicht van 350 kg later

bereiken en dus pas later geïnsemineerd kunnen worden.

Sterfte

Het sterftepercentage tijdens de volledige opfokperiode van het laatste jaar bedraagt 9,6 %. Over de

ganse opfokperiode mag het uitvalpercentage maar maximum 5% bedragen (de Kruif en Opsomer,

2013). Er sterven bijna geen dieren aan luchtwegproblemen, maar wel aan spijsverteringsproblemen.

Conclusie

Na analyse van de bedrijfsgegevens kan geconcludeerd worden dat de dieren rond het moment van

spenen en erna een gemiddelde dagelijkse groei van 750 g/dag niet halen doordat het gegeven

rantsoen hun energie- en eiwitbehoefte niet dekt. Daarenboven heeft het bedrijf last van diarree- en

luchtwegproblemen. Dit zorgt er bijkomend voor dat de dieren gewicht verliezen. De dieren worden

ziek voor het spenen en herstellen daarna niet meer van de ziekte.

Deze bevindingen werden via een verslag overgemaakt aan de veehouder met volgende actiepunten:

- De kalveren pas spenen bij een dagelijkse krachtvoeropname van 1 kg per dag

- Aanpassen van het rantsoen na het spenen met volgende richtlijnen:

o Behoudt van 1 kg krachtvoer per 100 kg lichaamsgewicht (24% RE)

o Maïskuil/ voordroog van 30% eiwit vanaf 4 maanden

o Het totale eiwitgehalte van het rantsoen moet een ruw eiwitpercentage bevatten

tussen de 18 en 20% op droge stof basis.

Fig. 4: gevolgen van ziekte voor de dageli jkse groei.

Page 59: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

10

2.2 Bedrijfsbezoek

Op 5/03/2014 werd het vleesveebedrijf bezocht. Op het bedrijf werd de huisvesting, rantsoen en het

bedrijfsmanagement geïnspecteerd van de kalveren tussen 0 en 15 maanden oud.

Kalveren tussen 0 – 14 dagen

Na de geboorte worden de kalveren met behulp van een kruiwagen naar de kalfstal gebracht. Hier

worden de kalveren tot een leeftijd van 14 dagen apart gehuisvest in boxen met roostervloer (Fig 5)

die opgevuld worden met stro. Er zijn 2 rijen van 7 boxen aanwezig. Aangezien de koeien over het

hele jaar door afkalven, is er nooit overbezetting. Wanneer een rij boxen volledig leeg is, worden deze

buiten de stal met heet water gereinigd. Onder de boxen is er een goot voorzien voor de afvoer van

urine en mest (Fig. 6).

Na de keizersnede wordt de koe onmiddellijk gemolken. Voor de biest aan het kalf verstrekt wordt,

wordt eerst de kwaliteit bepaald met behulp van een colostrometer. Wanneer de kwaliteit van de biest

ondermaats is, krijgen de kalveren Immunostart® (Ets Mamy S.A., Malmedy, België) bij. Met behulp

van een tabel wordt uitgerekend hoeveel biest de kalveren moeten krijgen. Indien de kalveren niet of

onvoldoende drinken, wordt de biest opgegoten. Vanaf dag 2 krijgen ze per dag 4 – 4,5 liter Startivo®

(Ets Mamy S.A., Malmedy, België) (3 x 1,5 liter) tot een leeftijd van 14 dagen. De kalveren krijgen

geen water of krachtvoer aangeboden. Ieder kalf heeft zijn eigen emmer dat na iedere voederbeurt

Fig. 5: Individuele kalverboxen met

roostervloer.

Fig. 6: Aan de achterzi jde van de boxen is er en

afvoergoot voorzien (groene pij l).

Page 60: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

11

gereinigd wordt met heet water. De stal wordt mechanisch geventileerd. Op het moment van het

bezoek was de omgevingtemperatuur in de stal 13°C. Doordat de temperatuurdetector halverwege de

stal hangt, geeft deze temperatuur geen goed beeld van wat de omgevingstemperatuur is bij de

kalveren. Een thermometer werd daarom bij de kalveren geplaatst om de omgevingstemperatuur op

kalfniveau te bepalen. Hieruit bleek dat de omgevingstemperatuur bij de kalveren slechts 11°C was.

Deze temperatuur is te koud voor deze kalfjes. De thermoneutrale zone bij kalveren jonger dan 21

dagen oud ligt zoals eerder vermeld tussen de 15 en 25 °C (Schrama et al., 1993; Arieli et al., 1995).

Tijdens het bezoek melde de veehouder dat hij al enige tijd problemen heeft met diarree bij deze

leeftijdsgroep. In het verleden werd door de dierenarts cryptosporidium gediagnosticeerd. Ter

behandeling van diarree geeft de veehouder aan de kalveren yoghurt of effydral in plaats van melk.

Om voedingsdiarree uit te sluiten werd aan de veehouder gevraagd om een portie van 2 liter melk te

bereiden. Het melkpoeder werd met behulp van een maatbeker geschept en toegevoegd aan 2 liter

water van 50 °C. Met behulp van een klopper werd het poeder opgelost. De hoeveelheid melkpoeder

wordt dus niet afgewogen. Voor de melk verstrekt wordt aan de kalveren wordt de drinktemperatuur

gecontroleerd met een thermometer. Deze moet 41°C zijn. De melk werd gegeven aan een kalf en

nadat de emmer melk leeggedronken was, konden er duidelijk brokjes onderaan in de emmer

waargenomen worden.

14 dagen tot 3 maanden

Na 14 dagen worden de kalveren in dezelfde stal gehuisvest in groep en krijgen ze melk via een

melkautomaat volgens het eerder vermelde schema (2.1 art 3). De spenen van de melkautomaat

worden om de week vervangen. De kalveren worden onderverdeeld in 2 leeftijdsgroepen (Fig 7.). Er is

een leeftijdsgroep van 14 dagen tot 1,5 maand en een groep van 1,5 tot 3 maand. Op het moment van

bezoek waren er 11 kalveren in de eerste leeftijdsgroep aanwezig en 10 kalveren in de 2de

leeftijdsgroep. Beide groepen zijn gehuisvest in stroboxen van 3,5 m. x 8 m. De kalveren worden niet

in vaste groepen geplaatst. Van zodra ze hun leeftijd bereikt hebben, worden de kalveren verhuisd

naar de volgende leeftijdsgroep. Er is dus geen all-in/all-out systeem.

Fig. 7: Kalveren van 14 dagen tot 3 maand

gehuisvest in 2 groepen van 14 dagen tot

1,5 maand en van 1,5 maand tot 3 maand

die melk kri jgen via een melkautomaat.

Page 61: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

12

De veehouder liet ons weten dat hij het gegeven advies al had opgevolgd en de hoeveelheid

krachtvoeder bij de kalveren die gespeend moeten worden al had opgedreven. In de leeftijdsgroep

van 14 dagen tot 1,5 maand werd er op het moment van bezoek 4,5 kg krachtvoer in totaal gegeven.

Dit wil dus zeggen dat ze ongeveer 400 g krachtvoer per kop krijgen. In de 2de

leeftijdsgroep van 1,5

tot 3 maand krijgen de 10 kalveren in totaal 13,5 kg krachtvoer. Dus 1,350 kg krachtvoer per kop.

Aangezien de dieren in groep gehuisvest worden is het dus moeilijk om na te gaan hoeveel krachtvoer

ieder dier werkelijk opneemt. Vanaf het moment dat de kalveren in groep terechtkomen ontwikkelen ze

luchtwegproblemen. In het verleden werd er al mycoplasma op het bedrijf aangetoond. Tijdens het

bedrijfsbezoek werd de temperatuur van alle kalveren genomen en werd door druk op de larynx uit te

oefenen nagegaan of de kalveren hoesten. Zo bleek dat er enkele kalveren aanwezig waren die

duidelijk hoestte. De dieren die ziek zijn worden door de veehouder behandeld met Nuflor ® (MSD

Animal Health, Boxmeer, Nederland), maar dit zonder gewenst resultaat. Op een leeftijd van 14 dagen

worden de dieren intranasaal gevaccineerd met Rispoval ® (Zoetis Belgium SA, Louvain-la-Neuve,

België). Op een leeftijd van 1 maand worden de dieren 2 keer gevaccineerd met Bovipast ® (MSD

Animal Health, Boxmeer, Nederland) met 3 weken tussen.

13 weken – 6 maanden

De gespeende kalveren verhuizen naar een stal met 4 stroboxen van 4,5 m bij 8 m. De dieren worden

hier gehuisvest volgens leeftijd (Fig. 8). Ook hier is er dus geen all-in/all-out systeem en wisselen de

dieren vaak van groep. In deze stal viel het op dat de dieren niet allemaal gelijk waren in grootte (Fig.

9). Ook deze stal wordt mechanische geventileerd.

Fig. 8: Huisvesting van de kalveren van 13 weken tot 6 maanden.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

13

6 to 15 maanden

Na een leeftijd van 6 maanden verhuizen de dieren naar de stal waar ook de drachtige koeien worden

gehuisvest. Het jongvee wordt gehuisvest in stroboxen van 4 m. x 8 m. waarvan er 7 aanwezig zijn.

De stroboxen zijn voorzien van een schuilhut. Ook hier zijn de dieren gehuisvest volgens leeftijd. In

deze stal heeft de veehouder geen ademhalingsproblemen.

Fig. 9: kalveren van 5 maanden oud gehuisvest in 1 compartiment waarbij de kalveren niet

geli jk zi jn in grootte (rode pij l) .

jongvee

Drachtige

koeien

Fig. 10: Huisvesting van het jongvee.

Page 63: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

14

Het rantsoen vanaf 6 maanden bestaat uit 7 kg voordroog, 1 kg maïskuil, 1 kg evenwichtig krachtvoer

en 100 gram agrivit beef mineralen. Aangezien het bedrijf geen mengvoerwagen heeft, moet het

rantsoen gemengd worden in de kruiwagen en zo naar de stal worden gebracht. Het gevolg is dat het

rantsoen onvoldoende gemengd is waardoor de dieren makkelijk kunnen selecteren (Fig. 12). Tot 7 à

8 maanden worden de vaarzen en stieren samen gehuisvest.

Vanaf 15 maanden worden de vaarzen in een openfrontstal bij de stier gezet, zodat ze gedekt kunnen

worden. De koeien worden geïnsemineerd.

Fig. 11: Stroboxen met schuilhut. Fig. 12: Rantsoen van het jongvee

dat onvoldoende gemengd is.

Fig. 13: Vaarzen van 15 maanden samen me de st ier gehuisvest.

Page 64: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

15

Conclusie en adviezen

Na het bedrijfsbezoek waren verschillende zaken opgevallen die een punt van aandacht vereisen om

de opfok van de kalveren te verbeteren. Het doel in de vleesveehouderij is zo snel mogelijke en zo

veel mogelijk vlees produceren. Dit kan alleen maar bereikt worden wanneer er per jaar zoveel

mogelijk kalveren geboren worden die snel groeien met een zo min mogelijke uitval. Hiervoor moeten

de vaarzen op een leeftijd tussen de 24 en 26 maanden afkalven en moet er gestreefd worden naar

een tussenkalftijd van 385 dagen. Om dit te bereiken moet een gemiddelde groei van 750 g/dag

behaald worden bij de vaarzen zodat ze op een gewicht van 350-400 kg (14-15 maanden)

geïnsemineerd kunnen worden en zo op een gewicht van 600 kg afkalven (Hubert en Willems, 2010).

Daarom werden aan de veehouder volgende doelen opgelegd:

- Gemiddelde groei over de hele opfokperiode van 750 g/dag voor de vaarzen

- Vaarzen insemineren op een gewicht van 350-400 kg

- Leeftijd bij eerste kalving: 24-26 maanden

- Uitvalspercentage over de hele opfokperiode < 5%

Opdat de veehouder deze doelen zou kunnen bereiken, werd er daarom ook specifiek advies gegeven

betreffende de kalveropfok.

Aanpassen van het rantsoen:

Een eerste belangrijk punt dat op dit bedrijf dient aangepast te worden is het rantsoen. Het rantsoen

dat de veehouder op dit moment aan de dieren geeft is onvoldoende om een groei van 750 g/dag te

toe te laten. Zoals reeds uit de gegevens van het melkrantsoen kon worden vastgesteld, krijgen de

kalveren tussen 2 en 14 dagen te weinig melk. Om een groei van 750 g/dag te halen, moet er 6 liter

Startivo® (Ets Mamy S.A., Malmedy, België) per dag gegeven worden met een concentratie van 300 g

melkpoeder per 2 liter bij een omgevingstemperatuur tussen de 15°C - 25°C. Dit wil zeggen dat de

kalveren 3 keer 2 liter melk per dag moeten krijgen. Bij een lagere omgevingstemperatuur moeten de

kalveren meer energie uit het rantsoen halen voor onderhoud en gaat er dus minder energie naar

groei. Aangezien de omgevingstemperatuur bij de kalveren maar 11°C was, werd er aangeraden om

meer stro bij de kalveren te leggen en een schuin dak boven de kalverhutjes te maken. Op die manier

zitten de kalveren warmer en kan de warme lucht afgevoerd worden waardoor de kalveren toch steeds

verse lucht krijgen. Belangrijk bij de huisvesting van jonge kalveren is dat ze niet blootgesteld worden

aan tocht, dat de bedding in de hokjes droog is en dat er geen onderling contact is tussen de kalveren.

Daarnaast werd ook nog als advies meegegeven dat het beter is om het melkpoeder eerst af te

wegen en in de helft water (55°C – 60°C) op te lossen om dan vervolgens verder met water van

ongeveer 37 °C aan te vullen. Op die manier wordt het melkpoeder beter opgelost en is er minder

kans op voedingsdiarree. Een volgend punt dat aangepakt moet worden, is de manier van spenen.

Vooraleer het rantsoen werd aangepast, kregen de dieren slechts 500 gram krachtvoer. Fiems (2013)

ondervond bij het spenen van dikbillen bij een krachtvoeropname van 500 gram dat dit resulteerde in

gewichtsverlies. Vanaf het moment dat de kalveren gedurende een week per dag 1 kg krachtvoer

opnemen, mogen ze volledig gespeend worden. Om ervoor te zorgen dat ze voldoende krachtvoer

Page 65: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

16

opnemen, moet er water ad libitum ter beschikking worden gesteld. Vanaf 14 dagen worden de dieren

in groep gehuisvest waarbij er geen vaste groepen worden gemaakt en het leeftijdsverschil per groep

te groot is. Dit zorgt ervoor dat het zeer moeilijk is om na te gaan hoeveel krachtvoer de dieren

opnemen. Door het krachtvoer voor verstrekking te wegen en door het restvoer op het einde van de

dag te wegen kan ruwweg geschat worden hoeveel krachtvoer ieder kalf gemiddeld opneemt. Zo kan

er beter gespeend worden in functie van de krachtvoeropname. Na het spenen moet een

krachtvoedergift van 1 kg per 100 kg lichaamsgewicht aangehouden worden met een maximum van

2,5 kg krachtvoer per dag. Zo kan het basisrantsoen van vrouwelijk jongvee na het spenen er als volgt

uitzien: 1 kg krachtvoer per 100 kg lichaamsgewicht met een ruw eiwitpercentage van 24%, 1/3

voordroog en 2/3 maiskuil op DS basis. Na een leeftijd van 14 maanden kan het rantsoen enkel uit

ruwvoer bestaan op voorwaarde dat het ruwvoer minstens 900 VEM bevat en de dieren voldoende

voeder opnemen (Hubert et al., 2013).

Om groeiachterstand tijdig bij kalveren op te merken, werd er geadviseerd om de kalveren bij het

verhokken te wegen en deze gegevens te noteren. Op die manier kan nagegaan worden of de

vooropgestelde gewichten behaald worden en of de dieren een gemiddelde dagelijkse groei van 750

gram/dag halen. Indien er geen weegschaal beschikbaar is, kan met een lintmeter de borstomtrek

gemeten worden om op die manier het gewicht in te schatten (Hubert en Willems, 2010) (zie bijlage

2).

Verminderen en aanpakken van de diarree- en luchtwegproblemen:

Om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk uitval is bij de kalveren, is in eerste instantie het

biestmanagement van cruciaal belang naast het zo laag mogelijk houden van de infectiedruk. De biest

moet van goede kwaliteit zijn en voldoende, vaak, vlug en vers aan de kalveren gegeven worden.

Kalveren worden immers zonder antistoffen geboren. De veehouder rekende aan de hand van een

tabel uit hoeveel biest de kalveren moeten binnenkrijgen. Beter is om 4 liter biest binnen de 6 uur aan

het kalf te geven. Zo weet men zeker dat de kalveren voldoende biest binnen hebben. De eerste 6 uur

na de geboorte is de opname van antistoffen immers het beste (Ryckaert en Anthonissen, 2012).

Wanneer de biest van het moederdier onvoldoende van kwaliteit is, gaf de veehouder aan deze

kalveren Immunostart ® (Ets Mamy S.A., Malmedy, België) bij. Immunostart® is een melkpoeder dat

immunoglobulines, melkzuurbacteriën en vitaminen bevat. Het nadeel van dit poeder is dat het enorm

duur is en dat er niet exact geweten is hoeveel antistoffen het bevat, daarom werd aangeraden om

diepvriesbiest te kopen. Dit is veel goedkoper en de biest is van goede kwaliteit. Om na te gaan of de

kalveren voldoende biest binnenkrijgen, werd aangeraden om door de veearts bloed te laten nemen

van enkele gezonde kalveren van 2 dagen oud om het immunoglobilinegehalte te laten bepalen. Het

gehalte moet hoger zijn dan 10 mg/l (Weaver et al., 2000).

Dieren die ziek zijn eten minder en groeien bijgevolg ook minder (Fig. 4). Een belangrijk actiepunt op

het bedrijf is daarom het aantal ziektegevallen sterk naar beneden te halen. Op dit bedrijf komen 2

grote problemen voor, namelijk diarree bij de kalveren tussen 2 en 14 dagen en vanaf de

groepshuisvesting hebben de kalveren last van ademhalingsstoornissen. Er werd geadviseerd om van

Page 66: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

17

de kalveren met diarree nog eens stalen te nemen en deze te laten testen op cryptosporidium.

Indien de diarree veroorzaakt wordt door deze protozoa, werd aangeraden om vanaf dag 2

Gabbrovet® (Ceva Salute Animale S.p.a, Cavriago, Italië) (50 mg/kg LG) gedurende 7 dagen aan de

kalveren toe te dienen. Voor de algemene aanpak van diarree werd ook nog geadviseerd om naast

melk, elektrolyten bij te geven. Het laten wegvallen van de melk en het alleen toedienen van

elektrolyten, zorgt ervoor dat de kalveren nog zwakker worden. Elektrolyten bevatten immer weinig

energie. Kalveren met milde diarree die nog alert zijn, moeten daarom 2 keer 1 liter elektrolyten tussen

de melkbeurten door krijgen. Kalveren met erge diarree die nog alert zijn, moeten tussen de

melkbeurten door 2 keer 2 liter elektrolyten toegediend krijgen. Indien de kalveren suf zijn en niet meer

drinken wordt best de veearts geraadpleegd. Kalveren met diarree moeten goed opgevolgd worden en

water moet steeds ter beschikking worden gesteld om uitdroging te voorkomen. Hoe sneller het

diarree probleem onder controle is, hoe beter. Studies hebben aangetoond dat kalveren die diarree

gehad hebben later meer kans hebben om luchtwegproblemen te ontwikkelen (Woolums et al.,2013).

Bij leegstand van een rij kalverboxen is het belangrijk dat deze ook gereinigd worden met een

ontsmettingsmiddel.

Vanaf het moment dat de kalveren in groep komen, treden er ademhalingsproblemen op. Doordat de

kalveren niet in vaste groepen gehuisvest worden, is er veel contact tussen kalveren van verschillende

leeftijden. Kiemen kunnen zich hierdoor makkelijk verspreiden. Bovendien worden steeds jonge,

gevoelige dieren aan de groep toegevoegd, waardoor de infectiedruk hoog blijft. Daarnaast kan de

melkdrinkautomaat ook zorgen voor overdracht van kiemen. De spenen worden immers niet tussen

iedere drinkbeurt gereinigd. Het frequent vervangen van de spenen is daarom van belang. Andere

risicofactoren die van belang zijn in het voorkomen van ademhalingsproblemen zijn

ventilatieproblemen en een te lage immuniteit. De ventilatie in de stallen was goed. Om de immuniteit

bij de kalveren tegen ademhalingspathogenen te verbeteren, werd daarom geadviseerd om de

moederdieren te vaccineren. Op die manier bevat het colostrum meer antistoffen die gericht zijn tegen

ademhalingspathogenen. Vervolgens werd aangeraden om op een leeftijd van 14 dagen intranasaal

te blijven vaccineren. Intranasale vaccins breken doorheen de maternale immuniteit en zorgen er zo

voor dat de kalveren snel zelf antistoffen en cellulaire immuniteit opbouwen. Daarnaast werd ook nog

aangeraden om in plaats van op 1 maand leeftijd al terug te vaccineren, de kalveren pas te vaccineren

op 3 en 4 maanden. Om de infectiedruk te verlagen, is het maken van vaste groepen van maximaal 10

kalveren van ongeveer dezelfde leeftijd en deze te verhuizen op basis van all-in/all-out van belang.

Op die manier is er geen contact meer tussen kalveren van verschillende leeftijden en ondervinden ze

ook minder stress. Naast het maken van vaste groepen moeten de kalveren ook op tijd behandeld

worden. De kalveren moeten daarom goed opgevolgd worden. Kalveren die minder drinken aan de

automaat, veel neerliggen, spontaan hoesten of na druk op de larynx en een temperatuur hebben

hoger dan 39,2°C moeten behandeld worden. Om die reden werd er voor de veehouder een

behandelprotocol opgesteld. Als eerste keus antibioticum werd Zactran® (Merial, Lyon, Frankrijk)

aangeraden. Het is vooral actief tegenover Mannheimia haemolytica, Pasteurella multocida en

Histophilus somni. Als 2de

keus antibioticum werd Nuflor® (MSD Animal Health, Boxmeer, Nederland)

aangeraden. Dit geneesmiddel is vooral bestemd voor kalveren die na behandeling met het eerste

Page 67: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

18

keus antibioticum hervallen. Nuflor® (MSD Animal Health, Boxmeer, Nederland) is ook werkzaam

tegen bovengenoemde bacteriën, maar is bijkomend ook actief tegenover mycoplasma. Macroliden

gecombineerd met penicillines werd als derde keus aangeraden voor chronische gevallen. Deze

kalveren moeten uit de groep gehaald worden. Vervolgens zijn er dan 2 opties ofwel worden deze

kalveren van het bedrijf gehaald ofwel moeten ze buiten in iglo’s gehuisvest worden en langdurig

worden behandeld. Pas wanneer deze dieren volledig genezen zijn, mogen ze terug aan de groep

worden toegevoegd.

3. Discussie

De jaargroei per zoogkoe, de prijs van het vlees, de premies die de veehouder krijgt en de kosten die

gepaard gaan met het houden van vleesvee zijn de factoren die de inkomsten van een

vleesveehouder bepalen (presentatie Hoflack, 2013). De jaargroei per zoogkoe is het aantal kilogram

vlees dat door alle dieren aanwezig op het bedrijf wordt geproduceerd en is een parameter dat

beïnvloed wordt door het management van de veehouder (Hubrecht en Willems, 2010). De jaargroei

wordt immers bepaald door de mortaliteit, het aantal levend geboren kalveren per koe en de groei

tijdens de opfokperiode (presentatie Hoflack, 2013). Dit impliceert dat groei, vruchtbaarheid en uitval

belangrijke parameters zijn die de rendabiliteit van de vleesvee-industrie bepalen (Hubrecht en

Willems, 2010). Opdat een bedrijf rendabel is moet het vrouwelijk jongvee op een leeftijd van 14-15

maanden geïnsemineerd worden zodat ze op een leeftijd van 24-26 maanden afkalven met een

gewicht van 600 kg voor afkalven, een tussenkalftijd hebben van 385 dagen en een sterftepercentage

van minder dan 5% over de hele opfokperiode (Fiems, 2013; presentatie Hoflack, 2013; de Kruif en

Opsomer, 2013). Deze kengetallen kunnen alleen maar bereikt worden wanneer de dieren goed

groeien aangezien de leeftijd waarop vaarzen in puberteit komen bepaald wordt door het

lichaamsgewicht. Hoe sneller dit lichaamsgewicht bereikt wordt, hoe sneller ze geïnsemineerd kunnen

worden (Ferrell, 1982). De groei is dus de bepalende factor voor een goede opfok en wordt bepaald

door het genetisch groeipotentieel en geboortegewicht, het rantsoen en de diergezondheid (Hubrecht

en Willems, 2010). Deze 3 factoren zullen nader verklaard worden.

3.1 Genetische aanleg en geboortegewicht

De geschatte erfelijkheidsgraden voor het Belgisch Witblauwe ras voor de kenmerken schofthoogte op

7 maand, schofthoogte op 13 maand, gewicht op 7 maand, gewicht op 13 maand en dagelijkse groei

tussen 7 en 13 maanden liggen boven de 0,50 (Gengler et al., 1995). Deze hoge erfelijkheidsgraden

konden niet teruggevonden worden in een meer recente studie van Coopman et al. (2007). Bij deze

onderzoekers lag de schatting van de erfelijkheidsgraden voor gewicht op 7, 13 en 20 maanden

tussen de 0,21 en 0,36 en de erfelijkheidsgraad voor dagelijkse groei tussen 13 en 20 maanden was

0,13. Uit deze twee studies kan besloten worden dat het mogelijk is om direct te selecteren naar

hogere gewichten en naar een hogere dagelijkse groei. Daarnaast bestaat er een positieve genetische

correlatie tussen het gewicht op 7 maand en op 13 maand (Gengler et al., 1995; Coopman et al.,

2007). Dit wil zeggen dat selectie op gewicht op jonge leeftijd aanleiding geeft tot dieren die ook

Page 68: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

19

zwaarder zullen zijn op latere leeftijd (Gengler et al., 1995). Tussen het gewicht op jonge leeftijd en

dagelijkse groei op later leeftijd bestaat er een negatieve genetische correlatie (Gengler et al., 1995;

Coopman et al., 2007). Deze correlatie wijst erop dat zware dieren op latere leeftijd niet meer extra

lijken te groeien (Coopman et al., 2007). Een extra gewichtstoename tussen 13 en 20 maanden kan

wel bereikt worden wanneer men op een leeftijd van zowel 7,13 en 20 maanden gaat selecteren op

gewicht (Hanset et al., 2001). Bovendien zal selectie op een snellere gewichtaanzet ook leiden tot

reductie van de leeftijd van eerste kalving door het eerder bereiken van de puberteit. De reden

hiervoor is dat er een negatieve genetisch correlatie tussen gewichtstoename en leeftijd van eerste

kalving bestaat (Pereira et al., 2001; Boligon et al., 2008a; Boligon et al., 2010). Een meer recente

studie van Fiems en De Brabander (2009) toonde aan dat ook het geboortegewicht van de kalveren

bepalend is voor het gewicht op latere leeftijd. Daarnaast kon waargenomen worden dat lichtere

dieren tijdens de eerste levensmaanden trager groeiden. Verschillende onderzoekers (Boucqué et al.,

1978; Hennessy en Morris, 2003) hebben daarbij geconstateerd dat kalveren met een laag

gewichtaanzet tijdens de eerste levensmaanden deze groeiachterstand op latere leeftijd niet

inhaalden. Dit wil zeggen dat selectie voor goed groeiende kalveren al kan gebeuren vanaf de

geboorte.

3.2 Voeding

Opdat de grote van de veestapel onderhouden blijft en de genetische basis van de kudde veranderd

of verbeterd kan worden, is het belangrijk dat er voldoende vaarskalveren geboren worden en in leven

blijven (Bagley, 1993). De opfok van vaarskalveren tot aan de eerste kalving is een niet - productieve

periode en kost de veehouder voer en arbeid (Fiems en De Brabander, 2009). Vandaar dat het doel in

de vleesveehouderij is dat vaarskalveren voor het eerst afkalven op een gewicht van 600 kg op een

leeftijd van 24 maanden (Fiems, 2013). Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat een

maximale levensproductie alleen maar bereikt kan worden wanneer de vaarzen afkalven op een

leeftijd van 2 jaar (Bowden, 1977; Price en Wiltbank, 1978). Hiervoor moet een vaars op een leeftijd

van 14-15 maanden gedekt worden aangezien de dracht ongeveer 9 maand (280 dagen) duurt. De

geslachtsrijpheid en het vertonen van de eerste bronst wordt bepaald door het lichaamsgewicht en

niet door de leeftijd (Hubert et al., 2013). Dit gebeurt wanneer de vaars 55-60% van haar volwassen

gewicht bereikt heeft (NRC, 2000). Het streefdoel om een gewicht van 600 kg te bereiken voor

afkalven is ook van belang. Het onderzoek van Fiems en De Brabander (2009) toonde aan dat

vaarzen die meer dan 600 kg wogen voor afkalven meer melk gaven en dat het geboortegewicht

hoger lag tegenover vaarzen die minder dan 600 kg wogen. Daarnaast werd ook aangetoond dat

wanneer de lichaamsconditiescore laag lag, dit gepaard ging met een hogere kalversterfte vanaf de

geboorte tot aan een leeftijd van 4 maanden (Fiems, 2008). Odde et al. (1986) vond minder antistoffen

terug in het bloed bij kalveren afkomstig van vaarzen die in een mindere lichaamsconditie verkeerde.

Dit zou het gevolg zijn van een verminderde absorptie van de immunoglobulines bij het kalf (Blecha et

al., 1981). De lichaamsconditie heeft niet alleen een invloed op de levensvatbaarheid van het kalf

maar heeft ook effect op de vruchtbaarheid na afkalven (Fiems, 2013). Wanneer vaarzen in slechte

conditie afkalven doordat ze niet naar behoefte gevoederd worden, zal dit leiden tot slechte

Page 69: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

20

drachtresultaten omdat primipare koeien gevoeliger zijn aan nutritionele stress dan multipare koeien

(Dziuk en Bellows, 1983; Morrison et al., 1986). Dit betekent dat de voeding van de koe niet alleen

een invloed heeft op de vrucht in de baarmoeder maar ook op de tussenkalftijd. Een correcte voeding

is dus uiterst belangrijk. Het onderzoek van Fiems en De Brabander (2009) toonde ook aan dat

vaarzen die een gewicht van 600 kg voor afkalven niet bereikten een deel van deze achterstand wel

inhaalde maar dat hun lichaamsgewicht bij de 3de

kalving toch nog steeds lager lag dan bij zwaardere

dieren. Het lichaamsgewicht voor kalven wordt bovendien ook bepaald door het geboortegewicht van

de vaars. Vaarzen die minder dan 45 kg wegen bij de geboorte, zullen een lichaamsgewicht van 600

kg voor het kalven niet bereiken (Fiems en De Brabander, 2009). Fiems en De Brabander (2009)

hebben op basis van hun bevindingen een groeischema opgesteld voor dikbillen (Fig. 14).

Er kan geconcludeerd worden dat er gestreefd moet worden naar een geboortegewicht van minstens

45 kg voor vaarzen en dat de gemiddelde dagelijkse groei over de hele opfokperiode minstens 750

g/dag moet zijn om een gewicht van 600 kg voor afkalven te bereiken.

Kalveren hebben voeding nodig voor onderhoud en voor groei (Drackley, 2008). De

onderhoudsbehoefte is de energie die nodig is om het kalf in leven te houden, zijn

lichaamstemperatuur op peil te houden en voor de immuunrespons (Griebel et al., 1987; Drackley,

2008). De groei bij jonge kalveren voor het spenen bestaat voornamelijk uit been- en spieraanzet

(Drackley, 2008). De energiebehoefte van kalveren voor het spenen wordt uitgedrukt in eenheden van

metaboliseerbare energie (Mcal/dag) (NRC, 2001). De metaboliseerbare energiebehoefte voor

onderhoud onder thermoneutrale condities voor Hostein-kalveren is ongeveer 1,75 Mcal/dag en de

eiwitbehoefte voor onderhoud is 30 g/dag voor een kalf van 45 kg (Drackley, 2008). Aan de hand van

de formule van Toulec (1989) die luid als volgt: ME (Mcal/d) = 0,1LW0,75

+ (0,84LW0,355

x LWG1,2

) met

LW als zijnde lichaamsgewicht, LWG als zijnde dagelijkse groei, kan berekend worden hoeveel

Fig. 14: Weergave van de optimale dageli jkse groei voor de opfok van Belgisch

Witblauwe vaarzen (bron: Fiems en De Brabander, 2009).

Page 70: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

21

Mcal/dag een kalf nodig heeft met een bepaald lichaamsgewicht en voor een bepaalde dagelijkse

groei (Davis en Drackley, 1998). Voor iedere kilogram aan gewichtaanzet is er ongeveer 188 gram

eiwitopname nodig (NRC, 2001). Zo heeft een vaarskalf van 60 kg voor een dagelijkse groei van 750

gram per dag 4,7 Mcal nodig en 141 gram eiwit. Literatuur omtrend energie- en proteïnenbehoeften

voor onderhoud en groei voor melkdrinkende dikbilkalveren konden niet worden teruggevonden. De

berekeningen werden daarom gebaseerd op normen die gelden voor melkdrinkende Hostein-Fresian

kalveren. De vraag kan gesteld worden of de normen voor Holstein-kalveren wel geëxtrapoleerd

kunnen worden naar dikbilkalveren. In de literatuur kan ook hier niets over worden teruggevonden.

Aangezien dikbilkalveren meer spieraanzet hebben, kan wel verwacht worden dat deze een hogere

energiebehoefte hebben dan Holstein-kalveren. Na het spenen wordt de behoefte uitgedrukt in VEM

en DVE. Behoefte voor vrouwelijk jongvee is daarentegen wel goed gekend en zijn terug te vinden in

tabel 2. Omtrend de mineralen- en vitaminen behoeften bij vleesvee is er weinig geweten, daarom

werd er door het National Research Council (2000) richtlijnen opgesteld en maximum aanvaardbare

gehalte opgelegd voor de verschillende mineralen en vitamine A en D (Zie bijlage 3).

Tijdens de eerste levensweken bestaat het rantsoen van een kalf voornamelijk uit melk, omdat het nog

geen ander voeder kan verteren (Hubert et al., 2013). Er zijn 2 manieren om kalveren op te fokken nl.

gescheiden opfok waarbij aan het kalf kunstmelk of koemelk kan worden verstrekt of het kalf laten

zuigen bij het moederdier. Er is aangetoond dat kalveren die melk drinken bij het moederdier sneller

groeien dan kalveren die apart worden opgefokt (Fiems, 2005). Dit komt omdat kalveren bij het

moederdier ad libitum melk kunnen verstrekken in tegenstelling tot kalveren die apart opgefokt

worden. Indien men kiest om kalveren apart op te fokken dan kan men melk toedienen via de emmer-

of speenemmer methode of via drinkautomaten waarbij de melk ad libitum wordt verstrekt (Hubert et

al., 2013). Het voordeel van ad libitum melkverstekking is dat het natuurlijk gedrag van het kalf

gestimuleerd wordt, dat er volgens behoefte gedronken kan worden met optimale groei tot gevolg en

dat het de vertering bevorderd (Hammell et al., 1988; de Passillé et al, 1992). Bovendien zetten

kalveren ook meer gewicht aan dan kalveren die gelimiteerd melk krijgen voor spenen (Marshall en

Smith, 1970; Jasper en Weary, 2002). Dit is ook duidelijk waar te nemen in de hierboven besproken

casus. Een nadeel is dan weer dat ad libitum melkopname de opname van vast voer reduceert en dat

het leidt tot een grote variatie in groei tussen de kalveren (Fiems et al, 1982). Deze groeivariatie was

ook duidelijk waar te nemen in de besproken casus. Een studie van Jaspers en Weary (2002) toonde

ook aan dat er een verminderde opname van vast voer was voor spenen bij ad libitum melkgift. Echter

werd er niet vastgesteld dat dit aanleiding gaf tot een verminderde opname van vast voer nadat de

kalveren gespeend waren. De kalveren werden bij het onderzoek geleidelijk aan gespeend door de

melkgift stelselmatig af te bouwen. Op die manier werd er zelfs geen verschil waargenomen in de

opname van vast voer tijdens en na het spenen tussen kalveren die gelimiteerd melk kregen en die ad

libitum melk kregen.

Voor de ontwikkeling van het magencomplex moet al vroeg gestart worden met het geven van vast

voer. Na 3 weken kan een vleeskalf een beperkte hoeveelheid kracht- en ruwvoer verteren.

Krachtvoer zorgt voor de ontwikkeling van de penspapillen terwijl ruwvoer zorgt voor de ontwikkeling

Page 71: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

22

van het pensvolume (Hubert et al, 2013). Om de opname van krachtvoer te stimuleren, wordt

aanbevolen om de melk best te rantsoeneren tot 10% van het geboortegewicht en door water ad

libitum ter beschikking te stellen (Fiems, 2013; Hubert et al, 2013). Zoals reeds vermeld werd, nemen

kalveren die ad libitum melk krijgen minder krachtvoer op. Daarom mogen deze kalveren niet abrupt

gespeend worden omdat dit anders zou kunnen leiden tot groeivertraging. Omwille van deze rede

wordt er best geleidelijk aan gespeend door de melkgift gradueel in hoeveelheid te verminderen of

door de tijd tussen de zuigbeurten te verlengen (Thickett et al., 1983; Nocek and Braund, 1986). Vanaf

het moment dat het kalf 0,75 tot 1 kg krachtvoer gedurende een week opneemt, kan het gespeend

worden (Fiems, 2013). Na het spenen moet het rantsoen geleidelijke afgebouwd en vervangen

worden door een jongveerantsoen. Er wordt geadviseerd om pas op een leeftijd van 4 maanden te

beginnen met het verstrekken van maïs of bietenpulp. Tot de leeftijd van 5 maanden moet het

rantsoen 16 – 18% ruw eiwit per kg DS bevatten en mag de krachtvoedergift tot maximum 2,5 a 3 kg/

dag opgebouwd worden. Vanaf een leeftijd van 5 maanden wordt er van jongvee gesproken. Het

rantsoen van het jongvee op stal kan bestaan uit kuilmaïs, pulp en/of voordroog. Het totale rantsoen

moet minstens een ruw eiwitgehalte bevatten van 15% per kilogram DS voor dieren jonger dan 1 jaar

en minimum 12,5% per kg DS voor dieren ouder dan 1 jaar. Vanaf een leeftijd van 14 maanden kan

krachtvoer weggelaten worden, maar dit enkel wanneer het ruwvoer van goede kwaliteit (minimum

900 VEM) is en de dieren voldoende voer opnemen. Wanneer het jongvee op de weide wordt gelaten,

moet er onderscheidt gemaakt worden tussen jongvee jonger en ouder dan 1 jaar. Jongvee jonger

dan 1 jaar moet op de weide worden bijgevoederd. Dit is te wijten aan het feit dat het Belgisch

Witblauwe ras, omwille van hun hypergespierdheid, een kleiner orgaanvolume hebben waardoor ze

een lagere opnamecapaciteit hebben (Hubert et al., 2013). Een dagelijkse gift van 3 kg bestaande uit

80% granen of bietenpulp en 20% sojaschroot zorgt er voor dat ze 750 gram/ dag kunnen groeien

(Fiems, 2013). Vaarzen die ouder zijn dan 1 jaar hoeven niet noodzakelijk bijgevoederd te worden

omdat hun opnamecapaciteit groter is. Van zodra een vaars drachtig is, wordt bijvoedering wel

aangeraden, omdat de grasopname na dracht snel daalt door de toename van de vrucht,

vruchtvliezen en vruchtwater. Daarnaast wordt het al of niet bijvoederen ook bepaald door het

grasaanbod en de waterbeschikbaarheid. Vitaminen en mineralen aanvullingen zijn overbodig

wanneer er krachtvoer wordt verstrekt. Bestaat het rantsoen vnl. uit maïskuil en/of perspulp dan is een

gevitamineerde mineralenkern raadzaam (Hubert et al., 2013).

3.3 Diergezondheid

Naast een goede genetische aanleg voor groei en een optimale voeding die voldoet aan de behoefte,

is het ook belangrijk dat de dieren in een goede gezondheidstoestand verkeren om te kunnen groeien.

Diarree en ademhalingsstoornissen (BRD) zijn de meest voorkomende ziekten bij jongvee (Olsen et

al., 1993). Onderzoek heeft aangetoond dat kalveren met acute BRD tussen de 300 en 700 gram/dag

minder groeien en kalveren met subklinische BRD 90 gram/dag minder in gewicht aanzetten

(Thompson et al., 2006; Cusack et al., 2007). Dergelijke groeivertraging kon ook aangetoond worden

in de besproken casus. Stimulatie van het immuunsysteem door een infectieus agens leidt immers tot

een daling van de dagelijkse gewichtstoename door vrijstelling van pro-inflammatoire cytokinen

Page 72: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

23

(Klasing, 1988; Elsasser et al, 1995; Klasing en Korver, 1997). Deze pro-inflammatoire cytokinen, die

door de leukocyten worden vrijgesteld bij contact met een pathogeen, deprimeren de groei doordat ze

enerzijds anorexie induceren en anderzijds leiden tot verhoging van het basaal metabolisme en

zorgen voor spierafbraak (Klasing, 1987; Klasing et al. 1987; Klasing et al, 1991; Plata-Salman, 1996).

Door Klasing et al. (1987) werd aangetoond dat 70% van de groeidepressie bij kippen het gevolg is

van de anorexie. De verhoging van het basaal metabolisme leidt tot een aanzienlijke vermindering van

de voederconversie-efficientie (Baracos et al., 1987). De verhoogde spierafbraak die het direct gevolg

is van de inwerking van de pro-inflammatoire cytokinen leidt tot de vrijstelling van aminozuren die door

de lever gebruikt worden voor de aanmaak van acute fase proteinen en glucose. De vrijgestelde

aminozuren worden ook door het immuunsysteem gebruikt voor de proliferatie van T-of B-lymfocyten

(Beisel, 1977). De vrijgestelde cytokinen leiden dus tot gedrag, cellulaire en metabole veranderingen

die ervoor zorgen dat de aangevoerde nutriënten niet gebruikt worden voor groei maar voor

processen die de immuun- en ontstekingsrespons ondersteunen (Klasing en Korver, 1997).

Montgomery et al. (2009) toonden aan dat jongvee die BRD gehad hebben en hiervoor behandeld zijn

geweest op korte termijn dagelijks sneller groeiden dan jongvee die geen BRD hebben gehad. Dit kon

ook waargenomen worden door Gifford et al. (2012) Deze toegenome dagelijkse groei kan

toegeschreven worden als zijnde compensatie voor de verminderde gewichtstoename tijdens de

periode van ziekte (Montgomery et al., 2009). Echter op lange termijn werd geconstateerd dat koeien

de groeiachterstand te wijten aan BRD nooit volledig konden compenseren. BRD is dus een

belangrijke economische ziekte die aanleiding geeft tot verminderde dagelijkse groei en een toename

van het aantal voederdagen om het streefgewicht te kunnen bereiken. Vandaar dat een goede

diergezondheid van belang is om de groei niet in het gedrang te brengen.

3.4 Conclusie

Op heel wat dikbilbedrijven worden de vooropgestelde groeinormen niet gehaald. Bij de aanpak van

suboptimale groei dient naast het genetisch groeipotentieel bijzondere aandacht gegeven te worden

aan het rantsoen (en de opname ervan) enerzijds en aan het voorkomen van dierziekten anderzijds.

Waar dit literatuuronderzoek aangeeft dat er voor pasgespeende vaarskalveren voedernormen

specifiek voor dikbillen bestaan, blijken deze voor melkdrinkende kalveren afwezig te zijn. Zoals

besproken in deze casuïstiek, kan door het systematisch wegen of meten van de dieren afwijkingen in

groei tijdig worden opgespoord zodat er snel kan ingegrepen worden. Het systematisch wegen of

meten kan best gebeuren tijdens het verhokken. Daarnaast dienen de kalveren ook nauwlettend in de

gaten gehouden te worden naar diergezondheid toe. Het tijdig opmerken en behandelen van kalveren

zorgt ervoor dat ze sneller hersteld zijn en ze op die manier niet te veel gewicht verliezen. Kalveren

die traag groeien halen zoals eerder besproken hun groeiachterstand niet in.

Page 73: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

24

Bijlage

Bijlage 1: Samenstelling melkrantsoen

Startivo: Mamylac Special:

- 5,10 Mcal/kg DS * - 4,94 Mcal/kg DS *

- RE: 21% - RE: 21%

- RV: 21% - RV: 18%

- Ras: 7% - Ras: 7%

- RC: 0,5% - RC: 0,5%

- Ca: 0,8% - Ca: 0,8%

- P: 0,7% - P: 0,7%

- Na : 0,7% - Na: 0,7%

Mamylac Spray:

- 4,59 Mcal/kg DS *

- RE: 17%

- RV: 15%

- Ras: 10%

- RC: 0,5%

- Ca: 0,8%

- P: 0,7%

- Na: 0,7%

*De Mcal/kg DS van de verschillende soorten kunstmelkpoeders werden berekend met behulp van de

volgende formules (Davis en Drackley, 1998):

GE (Mcal/kg DS) = (9.21 x fat%) + (5.86 x protein%) + (3.95 x lactose%)

Lactose% = 100 - %fat - %protein - % ash – 2

Page 74: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

25

Bijlage 2: Verband tussen borstomtrek en gewicht van vrouwelijke en mannelijke

BWB-dikbillen.

Page 75: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

26

Bijlage 3: mineralen behoeften en maximum aanvaardbare gehalten en vitaminen

behoeften voor vleesvee.

Page 76: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

27

Referenties

Arieli A., Schrama J.W., Van Der Hel W., Verstegen M.W.A. (1995). Development of metabolic

partitioning of energy in young calves. Journal of Dairy Science, 78, p. 1154 – 1162. Vermeld in:

Drackley J.K. (2008). Calf nutrition form birth to breeding. Veterinary Clinics Food Animal Practice, 24,

55-86.

Audenaert D., Boerenbond en brochure zoogkoeien, Ministerie van landbouw. Vermeld in: Hubrecht

L., Fiems L., Willems W. (2005). Serie veevoeding: jongvee. Veeteelt vlees, juli, 11-14.

Bagley C. (1993). Nutritional management of replacement beef heifers: a review. Journal of Animal

Science, 71, 3155-3163.

Baracos V., Whitmore W., Gale R. (1987). The metabolic cost of fever. Canadian Journal of

Physiology and Pharmacology, 65, 1248. Vermeld in: Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic

cytokines regulate growth rate and composition following activation of the immune system. Journal of

Animal Science, 75, 58-67.

Beisel W. (1977). Metabolic and nutritional consequences of infection. In: Draper H. Advances in

Nutritional Research, 1, 125. Vermeld in: Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines

regulate growth rate and composition following activation of the immune system. Journal of Animal

Science, 75, 58-67.

Blecha F., Bull R.C., Olson D.P., Ross R.H., Curtis S. (1981). Effect of prepartum protein restriction in

beef cow on immunoglobulin content in blood and colostral whey and subsequent immunoglobulin

absorption by the neonatal calf. Journal of Animal Science, 53, 1174-1180.

Boligon A., de Albuquerque L., Rorato P. (2008a). Associações genéticas entre pesos e

características reprodutivas em rebanhos da raça Nelore. Revista Brasileira de Zootecnia, 37, 596-

601. Vermeld in: Boligon A, de Albuquerque L., Mercadante M., Lôbo R. (2010). Study of relations

among age at first calving, average weight gains and weight from weaning to maturity in Nellor cattle.

Revista Brasileira de Zootecnia, 39, 746-751.

Boligon A, de Albuquerque L., Mercadante M., Lôbo R. (2010). Study of relations among age at first

calving, average weight gains and weight from weaning to maturity in Nellor cattle. Revista Brasileira

de Zootecnia, 39, 746-751.

Boucqué C.V., Fiems L., Buysse F. (1978). Influence de l’alimentation de veaux d’élevage ou lait

reconstituée ou au pis et du système alimentaire après la période d’élevage sur les performances de

taureaux à viande. Review of agriculture, Bruxelle, 31, 255-266. Vermeld in: Fiems L., Van

Caelenbergh W., De Campeneere S., De Brabander D. (2005). The influence of dietary energy level in

double-muscled Belgian Blue cows during the indoor period on calf birth weight and development.

Archiv für Tierzucht, Dummerstorf, 48, 41-47.

Page 77: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

28

Bowden D. (1977). Growth, reproductive performance and feed utilization of F1 crossbred beef heifers

calving as 2-year-olds. Journal of Animal Science, 44, 872. Vermeld in: Bagley C. (1993). Nutritional

management of replacement beef heifers: a review. Journal of Animal Science, 71, 3155-3163.

Cusack P., McMeniman N., Lean I. (2007). Feedlot entry characteristics and climate: their relationship

with cattle growth rate, bovine respiratory disease and mortality. Australian Veterinary Journal, 85,

311-316.

Coopman F., Krafft A., Dewulf J., Van Zeveren A., Gengler N. (2007). Estimation of phenotypic and

genetic parameters for weight gain and weight at fixed ages in the double – muscled Belgian Blue

Beef breed using feeld records. Journal of animal breeding and genetics, 124, 20 – 25.

Davis C.L, Drackley J.K. (1998). The development, nutrition and management of the young calf.

Ames, Iowa State University Press.

de Kruif A., Opsomer G. (2013). Cursus bedrijfsdiergeneeskunde rund, cursus faculteit

diergeneeskunde, Merelbeke, p. 195.

de Passillé A.M.B., Metz J.H.M., Wiepkema P.R. (1992). Does drinking milk stimulate sucking in

young calves? Applied Animal Behaviour Science, 34, 23-36.

Drackley J.K. (2008). Calf nutrition form birth to breeding. Veterinary Clinics Food Animal Practice, 24,

55-86.

Dziuk P. en Bellows R. (1983). Management of reproduction of beef cattle, sheep and pigs. Journal of

Animal Science, 57, 355. Vermeld in: Bagley C. (1993). Nutritional management of replacement beef

heifers: a review. Journal of Animal Science, 71, 3155-3163.

Elsasser T. (1995). Endotoxin administration decreases plasma insulin-like growth factor (IGF-I)-I and

IGF-binding protein-2 in Angus x Herford steers independent of changes in nutritional intake. Journal

of Endocrinology, 144, 109. Vermeld in: Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines regulate

growth rate and composition following activation of the immune system. Journal of Animal Science, 75,

58-67.

Ferrell C. (1982). Effect of postweaning rate of gain on onset of puberty and productive performance of

heifers of different breeds. Journal of Animal Science, 55, 1272-1283.

Fiems L., Boucqué C., Cottyn B., Buysse F. (1982). Effect of feeding techniques and age at weaning

on the performances of Bucket-fed and suckling reared calves. Vermeld in: Hepola H. (2003). Milk

feeding systems for dairy calves in groups: effect on feed intake, growth and health. Applied Animal

Behaviour Science, 80, 233-243.

Fiems L., Van Caelenbergh W., De Campeneere S., De Brabander D. (2005). The influence of dietary

energy level in double-muscled Belgian Blue cows during the indoor period on calf birth weight and

development. Archiv für Tierzucht, Dummerstorf, 48, 41-47.

Page 78: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

29

Fiems L., Van Caelenbergh W., De Cameneere S., De Brabander D.L. (2008). Effect of dam factors

on milk intake and performance of Belgian Blue suckling calves. Animal, 2, 135-140. Vermeld in:

Fiems L., De Brabander D.L. (2009). Optimum growth rate of Belgian Blue double – muscled

replacement heifers. South African Journal of Animal Science, 39, 6-10.

Fiems L., De Brabander D.L. (2009). Optimum growth rate of Belgian Blue double – muscled

replacement heifers. South African Journal of Animal Science, 39, 6-10.

Fiems L. (2013). Welke rantsoenen voor het Belgisch witblauwe ras? Boerenbond management en

techniek, 9, mei, p. 18-24.

Gengler N., Seutin C., Boonen F., Van Vleck L.D. (1995). Estimation of genetic parameters for growth,

feed consumption and conformation traits for double-muscled Belgian Blue bulls performance tested in

Belgium. Journal of Animal Science, 73, 3269-3273.

Gifford C., Holland B., Mills R., Maxwell C., Farney J., Terrill S., Step D., Richards C., Burciaga Robles

L., Krehbiel C. (2012). Growth and development symposium: Impacts of inflammation on cattle growth

and carcass merit. Journal of Dairy Science, 90, 1438–1451.

Griebel P.J., Schoonderwoerd M., Babiuk L.A. (1987). Ontogeny of the immune response: effect of

protein energy malnutrition in neonatal calves. Canadian Journal of Veterinary Research, 51, 428 –

435. Vermeld in: Drackley J.K. (2008). Calf nutrition form birth to breeding. Veterinary Clinics Food

Animal Practice, 24, 55-86.

Hammell K.L., Metz J.H.M., Mekking P.(1988). Sucking behaviour of dairy calves fed milk ad libitum by

bucket or teat. Applied Animal Behaviour Science, 20, 275-285.

Hanset R., de Tillesse S., André E., Marchand E. (2001). Genetic parameters and trends in Belgian

Blue cattle breed. In: Van der Honing Y., Hofer A., Crovetto G.M., Madec F., Kemp B., Lazzaroni C.,

Bodin L., Fernandez J.A., Bruns E.W. (eds), Book of Association for animal production, Budapest, 26-

29 augustus 2001, p. 39. Vermeld in: Coopman F., Krafft A., Dewulf J., Van Zeveren A., Gengler N.

(2007). Estimation of phenotypic and genetic parameters for weight gain and weight at fixed ages in

the double – muscled Belgian Blue Beef breed using feeld records. Journal of animal breeding and

genetics, 124, 20 – 25.

Hennessy D., Morris S. (2003). Effect of preweaning growth restriction on the subsequent growth and

metat quality of yearling steers and heifers. Australian Journal of Experimental Agriculture, 43, 335-

341. Vermeld in: Fiems L., Van Caelenbergh W., De Campeneere S., De Brabander D. (2005). The

influence of dietary energy level in double-muscled Belgian Blue cows during teh indoor period on calf

birth weight and development. Archiv für Tierzucht, Dummerstorf, 48, 41-47.

Hepola H. (2003). Milk feeding systems for dairy calves in groups: effect on feed intake, growth and

health. Applied Animal Behaviour Science, 80, 233-243.

Page 79: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

30

Hoflack G. (2013). Kengetallen en bedrijfsbegeleiding bij BWB vleesvee. Presentatie, 20 december

2013.

Hubert L., Willems W. (2010). Rendabiliteit in de zoogkoeienhouderij: belang van groei en

vruchtbaarheid. Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij afdeling Duurzame

Landbouwontwikkeling, 53, p. 1-81.

Hubrecht L., Willems W., Fiems L. (2013). Voeding van runderen van het belgische witblauwe ras.

Vlaamse overheid departement landbouw en visserij, 57, p. 5-88.

Jasper J., Weary D.M. (2002). Effects of ad libitum milk intake on dairy calves. Journal of Dairy

Science, 85, 3054-3058.

Klasing K. (1987). Avian interleukin-1: Immunological and physiological functions. In: Proceeding 36th

Western Poultry Disease Conference, Davis, CA p. 82. Vermeld in: Klasing K. en Korver D. (1997).

Leukocytic cytokines regulate growth rate and composition following activation of the immune system.

Journal of Animal Science, 75, 58-67.

Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines regulate growth rate and composition following

activation of the immune system. Journal of Animal Science, 75, 58-67.

Klasing K., Laurin D., Peng R., Fry D. (1987). Immunologically mediated growth depression in chicks:

influence of feed intake, corticosterone and interleuking-1. Journal of Nutrition, 117, 1629. Vermeld in:

Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines regulate growth rate and composition following

activation of the immune system. Journal of Animal Science, 75, 58-67.

Klasing K. (1988). Nutritional aspects of leukocytic cytokines. Journal of Nutrition, 118, 1436. Vermeld

in: Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines regulate growth rate and composition

following activation of the immune system. Journal of Animal Science, 75, 58-67.

Klasing K., Johnstone B. (1991). Implications of an immune response on growth and nutrient

requirements of chicks. In: W. Haresign and D.J.A. Cole (ED), Butterworth, Oxford, UK, 135-146.

Vermeld in: Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines regulate growth rate and composition

following activation of the immune system. Journal of Animal Science, 75, 58-67.

Marshall S., Smith K. (1970). Effect of different milks and levels of intake upon growth of young dairy

calves. Journal of Dairy Science, 53, 1622-1626. Vermeld in: Jasper J., Weary D.M. (2002). Effects of

ad libitum milk intake on dairy calves. Journal of Dairy Science, 85, 3054-3058.

Montgomery S., Sindt J., Greenquist M., Miller W., Pike J., Loe E., Sulpizio M., Drouillard J. (2009).

Plasma metabolites of receiving heifers and the relationship between apparent bovine respiratory

disease, body weight gain and carcass characteristics. Journal of Anima Science, 87, 328-333.

Morrison D., Feazel J., Bagley C. (1986). Effect of prepartum weight gain on reproductive performance

of first-calf heifers. Journal of Animal Science, 63, 61.

Page 80: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

31

Nantier Guy (2013). Behoeftenormen bijgesteld. Veeteeltvlees, 12, p. 15.

National Research Council (2000). Nutrient requirements of beef cattle. 7th edition, Washington DC,

National Academy Press.

National Research Council (2001). Nutrient requirements of dairy cattle. 7th edition, Washington DC,

USA. Vermeld in: Fiems L., De Brabander D.L. (2009). Optimum growth rate of Belgian Blue double –

muscled replacement heifers. South African Journal of Animal Science, 39, 6-10.

National Research Council (2001). Nutrient requirements of dairy cattle. 7th edition, Washington DC,

National Academy Press. Vermeld in: Drackley J.K. (2008). Calf nutrition form birth to breeding.

Veterinary Clinics Food Animal Practice, 24, 55-86.

Nocek J.E., Braund D.G. (1986). Performance, health and postweaning growth on calves fed cold

acidified milk replacer ad libitum. Journal of Dairy Science, 69, 1871-1883.

Odde K.G., Abernathy L.A., Greathouse G.A. (1986). Effect of body condition and calving difficulty on

calf vigor and calf serum immunoglobulin concentration in two-year-old beef heifers. Colorado State

University, Fort Collins, Beef Program Report. Vermeld in: Fiems L., De Brabander D.L. (2009).

Optimum growth rate of Belgian Blue double – muscled replacement heifers. South African Journal of

Animal Science, 39, 6-10.

Olsson S., Viring S., Emanuelson U., Jacobsson S. (1993). Calf diseases an mortality in Swedisch

dairy herds. Acta Veterinaria Scandinavica, 34, 263-269.

Pereira E., Eler J., Ferraz J. (2001). Análise genética de algumas características reprodutivas e suas

relações com o desempenho ponderal na raça Nelore. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e

Zootecnia, 53, 720-727.

Plata-Salaman C. (1996). Anorexia duringg acute and chronic disease. Nutrition, 12, 69. Vermeld in:

Klasing K. en Korver D. (1997). Leukocytic cytokines regulate growth rate and composition following

activation of the immune system. Journal of Animal Science, 75, 58-67.

Price T. en Wiltbank J. (1978). Predicting dystocia in heifers. Theriogenology, 9, 221. Vermeld in:

Bagley C. (1993). Nutritional management of replacement beef heifers: a review. Journal of Animal

Science, 71, 3155-3163.

Ryckaert I., Antonissen A. (2012). Preventie en ziekten bij opfok van jongvee voor de

melkveehouderij. Vlaamse overheid departement landbouw en visserij, 52, p 7.

Schrama J.W., Arieli A., Van Der Hel W., Verstegen M.W.A. (1993). Evidence of increasing thermal

requirement in young, unadapted calves during 6 to 11 days of age. Journal of Animal Science, 71,

1761 – 1766. Vermeld in: Drackley J.K. (2008). Calf nutrition form birth to breeding. Veterinary Clinics

Food Animal Practice, 24, 55-86.

Page 81: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis

32

Thickett W., Cuthbert N., Brigstocke T., Lindeman M., Wilson P. (1983). A not on the performance and

management of calves reared on cold acidified milk replacer ad libitum. Animal production, 36, 147-

150. Vermeld in: Hepola H. (2003). Milk feeding systems for dairy calves in groups: effect on feed

intake, growth and health. Applied Animal Behaviour Science, 80, 233-243.

Thomson P., Stone A., Schultheiss W. (2006). Use of treatment records and lung lesion scoring to

estimate the effect of respiratory disease on growth during early and late finishing periods in South

African feedlot cattle. Journal of Animal Science, 84, 488-498.

Van Eetvelde M. (2014). Bedrijfsbegeleiding Vleesvee. Presentatie, 14 februari 2014.

Weaver D.M., Tyler J.W., VanMetre D.C., Hostetler D.E., Barrington G.M. (2000). Passive transfer of

colostral immunoglobulins in calves. Journal of Veterinary Internal Medicine, 14, pp. 569–577.

Woolums A.R., Berghaus R.D., Smith D.R. White B.J., Engelken T.J., Irsik M.B., Matlick D.K., Jones

A.L., Ellis R.W., Smith I.J., Mason G.L., Waggoner E.R. (2013). Producer survey of herd-level risk

factors for nursing beef calf respiratory disease. Journal of the American Veterinary Medical

Association, 243, 538 -547.

Page 82: UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE · 2014. 12. 19. · melkkwaliteit, diagnose en vervroegde afvoer van koeien (Halasal et al., 2007). Daarnaast ... Om klinische mastitis