UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij...

85
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2008-2009 INDICATIESTELLING VOOR INVASIEVE PRENATALE DIAGNOSTIEK Een toetsing aan de hand van de patiºnteninstroom in de Vrouwenkliniek van het Universitair Ziekenhuis Gent Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde Door Dorothea Van Rumst Professor Dokter Paul Defoort Mevrouw Inge Tency

Transcript of UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij...

Page 1: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2008-2009

INDICATIESTELLING VOOR INVASIEVE PRENATALE DIAGNOSTIEK

Een toetsing aan de hand van de patiënteninstroom in de Vrouwenkliniek van

het Universitair Ziekenhuis Gent

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde

Door Dorothea Van Rumst

Professor Dokter Paul Defoort

Mevrouw Inge Tency

Page 2: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent
Page 3: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

UNIVERSITEIT GENT

Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen

Academiejaar 2008-2009

INDICATIESTELLING VOOR INVASIEVE PRENATALE DIAGNOSTIEK

Een toetsing aan de hand van de patiënteninstroom in de Vrouwenkliniek van

het Universitair Ziekenhuis Gent

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde

Door Dorothea Van Rumst

Professor Dokter Paul Defoort

Mevrouw Inge Tency

Page 4: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

I

Ondergetekende, Dorothea Van Rumst, bevestigt hierbij dat onderhavige

scriptie mag worden geraadpleegd en vrij mag worden gefotokopieerd. Bij het

citeren moet steeds de titel en de auteur van de scriptie worden vermeld.

Page 5: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

II

Opgedragen aan

Corry Claessens (� 07-01-2009)

Mijn mama

Page 6: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

III

ABSTRACT

Achtergrond: De Vrouwenkliniek van het Universitair Ziekenhuis Gent (UZ Gent)

fungeert als referentiekliniek waarbij zowel interne als externe patiënten worden

doorverwezen voor invasieve prenatale diagnostiek. Er is een nauwe

samenwerking met het Centrum Medische Genetica Gent (CMGG) dat o.a.

instaat voor de counseling van zwangeren die een vlokkentest of

vruchtwaterpunctie moeten ondergaan. De indicatiestelling voor invasieve

prenatale diagnostiek is uiteenlopend. Een verhoogde kans op een foetus met

aneuploïdie is één van die indicaties. De berekening van het risico op een baby

met een chromosomale numerieke afwijking gebeurt door middel van prenatale

screening. Momenteel is de eerste trimester gecombineerde screeningstest de

beste methode voor het opsporen van aneuploïdie.

Doel: Dit onderzoek wil nagaan of er een verschuiving is waar te nemen in de

indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek op grond van een

gewijzigde screeningsmethodiek en of dit overeenkomt met wat de literatuur

aanraadt.

Methode: Door middel van een historisch vergelijkende data-analyse wordt de

indicatie voor invasieve prenatale diagnostiek vergeleken voor de tweede helft

van 2006 (namelijk vóór de introductie van de eerste trimester gecombineerde

screeningstest) en de tweede helft van 2008.

Belangrijkste bevindingen: De triple test is grotendeels vervangen door de

eerste trimester gecombineerde test. Meer dan de helft van de

onderzoekspopulatie wordt echter nog doorverwezen omwille van het

leeftijdsrisico.

Hoofdconclusie: Er is een verschuiving waar te nemen in de indicatiestelling

voor invasieve prenatale diagnostiek. Het uitbouwen van een rationeel, optimaal

en kostenefficiënt screeningsbeleid blijft echter noodzakelijk.

Page 7: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

IV

INHOUDSOPGAVE

ABSTRACT.............................................................................................................................III

INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................ IV

WOORD VOORAF................................................................................................................. VII

INLEIDING ...............................................................................................................................1

HOOFDSTUK 1 HISTORIEK VAN DE PRENATALE SCREENING EN DIAGNOSTIEK ........4

HOOFDSTUK 2 TRISOMIE 21 � TRISOMIE 18 � TRISOMIE 13 ...........................................7

2.1 TRISOMIE 21..............................................................................................................7

2.2 TRISOMIE 18............................................................................................................11

2.3 TRISOMIE 13............................................................................................................12

HOOFDSTUK 3 PRENATALE SCREENING EN DIAGNOSTIEK ........................................14

3.1 PRENATALE SCREENING ............................................................................................14

3.1.1 PRENATALE SCREENING OP BASIS VAN MATERNELE LEEFTIJD................14

3.1.2 EERSTE TRIMESTER MATERNELE SERUM BIOCHEMIE: DE DUBBELTEST.16

3.1.3 TWEEDE TRIMESTER MATERNELE SERUM BIOCHEMIE: DE TRIPLE TEST.18

3.1.4 EERSTE TRIMESTER ECHOGRAFISCHE MARKERS......................................20

3.1.5 TWEEDE TRIMESTER STRUCTURELE ECHOGRAFIE....................................22

3.1.6 BESLUIT............................................................................................................27

3.2 PRENATALE DIAGNOSTIEK..........................................................................................28

3.2.1 VLOKKENTEST.................................................................................................29

3.2.2 VRUCHTWATERPUNCTIE................................................................................30

HOOFDSTUK 4 ONDERZOEK NAAR DE INDICATIESTELLING VOOR INVASIEVE

PRENATALE DIAGNOSTIEK.................................................................................................31

4.1 PROBLEEMSTELLING/ONDERZOEKSVRAGEN.................................................................31

4.2 METHODOLOGIE .......................................................................................................31

Page 8: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

V

4.3 DATA-ANALYSE ........................................................................................................34

4.3.1 ONDERZOEKSPOPULATIE ..............................................................................34

4.3.2 INDICATIESTELLING ........................................................................................34

4.3.2.1 Indicatiestelling bij de totale onderzoekspopulatie voor 2006-2008 .............34

4.3.2.2 Indicatiestelling bij de uiteindelijke onderzoekspopulatie voor 2006-2008....38

4.3.2.3 Indicatiestelling naargelang de doorverwijzer voor 2006-2008 ....................40

4.3.3 INVASIEVE PROCEDURES VOOR 2006 - 2008................................................44

4.3.4 VERGELIJKING INVASIEVE TEST - INDICATIESTELLING VOOR 2006-2008 ..46

4.3.4.1 Vergelijking Indicatiestelling per invasieve test voor 2006-2008 ..................46

4.3.4.2 Vergelijking Invasieve test per indicatiestelling voor 2006-2008 ..................49

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN.........................................................55

5.1 BELANGRIJKSTE CONCLUSIES ....................................................................................55

5.2 ENKELE BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK ...............................................................57

5.3 ENKELE AANBEVELINGEN TOT VERDER ONDERZOEK......................................................58

LITERATUURLIJST ...............................................................................................................59

BIJLAGEN .............................................................................................................................68

BIJLAGE 1 LIJST VAN AFKORTINGEN ...................................................................................68

BIJLAGE 2 DE ACHT ERKENDE BELGISCHE CENTRA VOOR MEDISCHE GENETICA.....................70

BIJLAGE 3 MOGELIJKE SCREENINGSTRAJECTEN ..................................................................71

BIJLAGE 4 GOEDKEURING ETHISCH COMITÉ .......................................................................72

LIJST VAN ILLUSTRATIES

-LIJST VAN FIGUREN

Figuur 1: De overleving van foetussen met een chromosoomafwijking uitgaande van de 10de

zwangerschapsweek

Figuur 2: Risicoschatting voor trisomie 21 in relatie met de maternele leeftijd

Figuur 3: Maternele leeftijd gerelateerd risico voor chromosomale afwijkingen

Figuur 4: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek in 2006

Page 9: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

VI

Figuur 5: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek in 2008

Figuur 6: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek na hanteren exclusiecriteria in

2006

Figuur 7: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek na hanteren exclusiecriteria in

2008

Figuur 8: Vergelijking 2006-2008 met betrekking tot de indicatiestelling

Figuur 9: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek van interne doorverwijzers voor

2006-2008

Figuur 10: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek van externe doorverwijzers

voor 2006-2008

Figuur 11: Aantal vlokkentesten en vruchtwaterpuncties in 2006

Figuur 12: Aantal vlokkentesten en vruchtwaterpuncties in 2008

Figuur 13: Vergelijking 2006-2008 met betrekking tot de invasieve procedures

Figuur 14: Indicatiestellingen voor een vlokkentest voor 2006-2008

Figuur 15: Indicatiestellingen voor een vruchtwaterpunctie voor 2006-2008

Figuur 16: Invasieve testen ten gevolge van leeftijdsrisico voor 2006-2008

Figuur 17: Invasieve testen ten gevolge van triple test voor 2006-2008

Figuur 18: Invasieve testen ten gevolge van eerste trimester combinatietest voor 2006-2008

Figuur 19: Invasieve testen ten gevolge van nekplooimeting voor 2006-2008

-LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1: Samenvatting van de performantie van echografische soft markers met betrekking tot

het detecteren van aneuploïdie en andere genetische/congenitale anomalieën

Tabel 2: Screeningstesten en de periode van uitvoering tijdens de zwangerschap

Tabel 3: Detectie- en foutpositieve ratio van alle screeningstesten voor trisomie 21

Tabel 4: Indicatiestelling per invasieve procedure voor 2006-2008

Tabel 5: Invasieve procedure per indicatiestelling voor 2006-2008

Page 10: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

VII

WOORD VOORAF

Bij het literatuur- en praktijkonderzoek, die tot deze masterproef leidden, waren

vele mensen betrokken. Ik wens deze mensen van harte te bedanken.

Een speciaal woord van dank aan:

- Mijn promotor, Professor Dokter Paul Defoort, voor zijn degelijke

adviezen en kritische reflectie. Zijn deskundigheid en sturing

hebben de realisatie van dit werk mogelijk gemaakt;

- Mevrouw Inge Tency, mijn copromotor, voor de gewaardeerde

hulp en de vele overlegmomenten waardoor mijn inzicht in het

schrijven van een wetenschappelijk werk is verruimd. Ook zonder

haar steun en begeleiding was deze realisatie onmogelijk;

- Mevrouw Anne Van Mullem, vroedvrouw in het UZ Gent, voor

haar bereidwillige medewerking en de waardevolle informatie voor

mijn praktijkonderzoek;

- Dokter Ellen De Schepper voor de statistische ondersteuning;

- De directie en mijn directe collega�s van het AZ Lokeren, voor de

kans die ze mij geboden hebben;

- Mijn familie en vrienden voor hun niet aflatende steun;

- Mijn partner en mijn twee zonen, die er elke dag waren om mij

moreel en praktisch te steunen.

Page 11: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

1

INLEIDING

Chromosomale afwijkingen zijn een belangrijke oorzaak van perinatale

mortaliteit en morbiditeit. Het detecteren van deze chromosomale defecten is

dan ook de meest voorkomende indicatie voor het uitvoeren van invasieve

prenatale diagnostiek. Nochtans gaan deze invasieve diagnostische testen, met

name amniocentesis (AC)1 en chorionic villus sampling (CVS)2 gepaard met

een risico van 0,3 tot 0,5% op een miskraam. Om deze reden wordt invasieve

prenatale diagnostiek slechts in overweging genomen wanneer het gaat om een

zwangerschap met een verhoogd risico op chromosomale defecten. Deze

groep kan op verschillende manieren geïdentificeerd worden: op basis van

maternele leeftijd (≥ 35 jaar), met behulp van de maternele biochemische

serumtesten of door het opsporen van echografische soft markers, beiden in

het eerste en/of in het tweede trimester van de zwangerschap (Nicolaides,

2003). Uit onderzoek is gebleken dat de eerste trimester gecombineerde

screeningstest momenteel de beste screeningsmethode is ter opsporing van

aneuploïdie. Met de beste methode bedoelt men een test met hoge sensitiviteit

en specificiteit, lage kostprijs, hoge toegankelijkheid en zonder risico voor de

patiënt. Bij de eerste trimester gecombineerde screeningstest worden volgende

factoren opgenomen in de risicoberekening: de maternele leeftijd, de

nekplooimeting en het bepalen van de eerste trimester maternele biochemische

serummarkers, met name pregnancy associated plasma protein-A (PAPP-A) en

free beta human choriongonadotrophin (fβ-hCG) (Cicero, Avgidou,

Rembouskos, Kagan & Nicolaides, 2006). De meerwaarde van deze test is,

naast een hoge detectieratio (90%), de mogelijkheid om zwangeren met een

verhoogd risico op aneuploïdie vroegtijdig op te sporen. Hierdoor kan, bij een

afwijkend testresultaat, als invasieve diagnostische test een vlokkentest

aangeboden worden in plaats van een vruchtwaterpunctie. Een vlokkentest is

uitvoerbaar vanaf de twaalfde zwangerschapsweek. Bij een positief resultaat en

1 Vruchtwaterpunctie 2 Vlokkentest

Page 12: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

2

wens tot zwangerschapsbeëindiging kan dit, dankzij het vroegtijdig

diagnosticeren, door middel van een curettage.

De gemiddelde kans op het krijgen van een baby met een aangeboren of

erfelijke aandoening bedraagt ongeveer vier à zes procent (Pronk et al., 1999).

Voor België komt dit neer op ongeveer 5000 à 7000 gevallen per jaar.

Sinds de jaren tachtig is men prenataal beginnen screenen naar chromosomale

defecten. Thans is het discussiepunt welke testen op dit ogenblik voor de

zwangere het meest optimaal zijn wat het opsporen van chromosomale

afwijkingen betreft?

Het doel van deze studie is het in kaart brengen van de indicatiestelling voor

invasieve prenatale diagnostiek door de verwijzers naar het UZ Gent en nagaan

in hoeverre de eerste trimester gecombineerde screeningstest wordt

geïmplementeerd. De instroom van de patiënten op de polikliniek 3 van de

afdeling verloskunde is zeer divers. Doorverwijzing voor invasieve prenatale

diagnostiek gebeurt via de gynaecoloog (zowel extern als intern), via de

geneticus, via de huisarts of op vraag van de patiënte zelf.

Het praktijkonderzoek bestaat uit twee luiken. In eerste instantie is een

retrospectieve data-analyse uitgevoerd bij patiënten die zich in de tweede helft

van 2006 hebben aangemeld voor een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie in

de afdeling verloskunde van het UZ Gent. In een tweede luik werd de

patiëntenflow in de tweede helft van 2008 geanalyseerd. De verkregen data

laten toe na te gaan of er een verschuiving heeft plaatsgevonden voor wat de

indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek betreft en of deze wijziging

overeen komt met wat in de literatuur wordt aangeraden.

Hoofdstuk één geeft een beknopt overzicht van de geschiedenis van de

prenatale screening en diagnostiek met extra aandacht voor de voornaamste

mijlpalen in deze historiek.

Page 13: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

3

In hoofdstuk twee worden de meest voorkomende numerieke

chromosoomafwijkingen bij de levendgeborenen, met name trisomie 21, 18 en

13, beschreven. Verder komen ook de oorzaak, de prevalentie en de prognose

van deze chromosomale aandoeningen aan bod.

In hoofdstuk drie worden de huidige prenatale screeningsmethoden ter

opsporing van aneuploïdie besproken met name: screenen op basis van de

maternele leeftijd, maternele serumbiochemie en echografie in het eerste en

tweede trimester. De detectieratio en de foutpositieve ratio van elke

screeningstest alsook de combinatie van meerdere testen worden in kaart

gebracht. Vervolgens worden de invasieve diagnostische testen besproken: de

vlokkentest en de vruchtwaterpunctie.

Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor

prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent wordt bekeken

voor 2006 en 2008 en met elkaar vergeleken. Probleemstelling, methodologie,

data-analyse en bevindingen worden uitvoerig besproken in dit hoofdstuk.

Het vijfde en laatste hoofdstuk van dit werk omvat de conclusie en de mogelijke

aanbevelingen voor verder onderzoek.

Page 14: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

4

HOOFDSTUK 1 HISTORIEK VAN DE PRENATALE SCREENING EN DIAGNOSTIEK

In 1909 schreef Shuttleworth als eerste over de relatie tussen de hoge

maternele leeftijd en de geboorte van een mongoloïde baby. Op het einde van

de negentiende eeuw was er algemene consensus dat mongolisme op de één

of andere manier gerelateerd kon worden aan de hoge maternele leeftijd. Toch

bleef het onduidelijk hoe dit verband kon worden verklaard. Het was Jongbloet

die het verband zag tussen de leeftijd van de oöcyt en de stijgende incidentie

van chromosomale defecten. Het zal duren tot 1959 voordat men erachter komt

dat de oorzaak van het syndroom van Down ligt bij de aanwezigheid van een

extra chromosoom 21 (= trisomie 21) (Lejeune, Gautier & Turpin, 1959;

Carter, 2002).

Vanaf de tweede helft van de jaren zestig werd het mogelijk

chromosoomonderzoek te doen op foetale cellen die via een

vruchtwaterpunctie waren verkregen. In 1968 werd op deze manier het

syndroom van Down voor het eerst prenataal vastgesteld (Valenti, Schutta &

Kehaty, 1968). In de jaren zeventig werden in België de antenatale invasieve

diagnostische testen voor genetisch onderzoek geïntroduceerd ter opsporing

van chromosomale afwijkingen zoals trisomie 21. In Vlaanderen werd de

mogelijkheid tot deze testen aangeboden aan zwangeren vanaf 35 jaar. Sinds

de jaren tachtig wordt ook de vlokkentest gebruikt als invasieve diagnostische

test.

Onderzoek naar nieuwe screeningsmethoden leidde in de jaren tachtig tot de

tweede trimester triple-test. Een lage concentratie van het alfa-foetoproteïne

(α-FP) en van het estriol (E3) en een hoge concentratie van het humane

choriongonadotrofine (hCG) werden geassocieerd met foetale aneuploïdie.

Deze drie parameters, gecombineerd met de maternele leeftijd3, maakte het

mogelijk om het individuele risico voor trisomie 21 op een meer accurate manier

3 Later zijn ook gewicht, rookgedrag, diabetes, etniciteit en IVF zwangerschap bijgekomen als beïnvloedende factoren.

Page 15: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

5

te berekenen (Wald et al., 1988b). De triple-test werd in België geïntroduceerd

in 1992.

In 1990 werd een vochtopstapeling in de nekregio, namelijk de nuchale translucentie (NT), herkend als indicator in het eerste trimester van de

zwangerschap (Szabo & Gellen, 1990). De relatie tussen foetale structurele

afwijkingen en chromosomale anomalieën had tot gevolg dat ook echografie

kon worden geïntroduceerd bij het screenen naar onder andere trisomie 21.

Vandaag zijn nuchale translucentie of nekplooimeting en ook andere

echografische markers, zoals bijvoorbeeld het al dan niet aanwezig zijn van het

neusbeen (NB), belangrijke parameters voor foetale aneuploïdie screening

(Nicolaides, 2003).

In de jaren negentig ontdekte men ook maternele serum parameters in het eerste trimester die in verband konden gebracht worden met trisomie 21 en als

screeningsmethode konden worden gebruikt in een vroeger stadium van de

zwangerschap. Het bleek dat lage concentraties van het pregnancy associated

plasma protein-A (PAPP-A) (Brambati et al., 1993) en hoge concentraties van

het vrije beta-humane choriongonadotrofine (fβ-hCG) (Spencer, Macri, Aitken &

Connor, 1992) geassocieerd waren met een abnormaal foetaal karyotype. Deze

maternele serum parameters opende perspectieven voor een vroegtijdiger

selectie van een populatie met verhoogd risico op foetale aneuploïdie.

De methodologische verschillen tussen de biochemische en de echografische

screening lieten toe om beide technieken te combineren in het screenen naar

aneuploïdie. Spencer et al. beschreef in 1999 een screeningsmethode voor het

eerste trimester waarbij de bepaling van PAPP-A en fβ-hCG in het maternele

serum rond de 10de week van de zwangerschap werd gecombineerd met de

NT-meting tussen de 11de en 14de zwangerschapsweek. Gelijktijdig beschreef

Wald et al. (1999) de combinatie van de NT-meting tussen de 11de en 14de

week van de zwangerschap met de tweede trimester triple test die wordt

uitgevoerd rond de 16de zwangerschapsweek.

Op dit ogenblik kan gezegd worden dat de screeningsmethoden met de

hoogste detectieratio diegene zijn waarbij de echografische nekplooimeting in

Page 16: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

6

het eerste zwangerschapstrimester wordt gecombineerd met de maternele

serum biochemie in het eerste of het tweede trimester van de zwangerschap.

Page 17: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

7

HOOFDSTUK 2 TRISOMIE 21 � TRISOMIE 18 � TRISOMIE 13

Numerieke chromosoomafwijkingen komen bij ongeveer 0,5% van de

pasgeborenen voor. In 0,4% van de gevallen gaat het om aneuploïdie in de

autosomen en in 0,1% gaat het om afwijkingen van de geslachtschromosomen.

Bij de levendgeborenen zijn de meest voorkomende aandoeningen trisomie 21

gevolgd door trisomie 18 en 13. Tussen de 65% en de 80% van alle trisomie

concepties eindigen in een spontane abortus (zie figuur 1).

Figuur 1: De overleving van foetussen met een chromosoomafwijking uitgaande van de 10de

zwangerschapsweek (Nicolaides, 2004b).

2.1 Trisomie 21

Het syndroom van Down werd voor het eerst beschreven in 1866 door John

Langdon Down (Down, 1866).

Het Downsyndroom of trisomie 21 is een chromosomale afwijking die wordt

gekarakteriseerd door typische fysieke kenmerken namelijk:

- Craniofaciale dysmorfie met een kleinere anterior-posterior en een

grotere bipariëtale afmeting (brachycefalie), korte nek en

overtollige nekplooien, vlak gelaat doordat de neusrug meestal

laag en de jukbeenderen vrij hoog zijn, dwarse huidplooi over de

Page 18: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

8

binnenkant van de oogspleten (epicanthus) en een scheve

oogstand van mediaal-midden naar lateraal-boven (mongoloïde

oogstand), een iris die aan de rand wit gevlekt is (Brushfieldse

spots), kleine dysplastische en laag geïmplanteerde oorschelpen

en tot slot een klein lijkende mond die dikwijls openstaat, met vrij

dunne lippen en macroglossie.

- Algehele hypotonie en hypermobiliteit in de gewrichten ten

gevolge van gegeneraliseerde laxiteit van de gewrichtsbanden. Dit

laatste veroorzaakt regelmatig heupdysplasie bij de geboorte van

een baby met trisomie 21.

- Een breed bekken

- Korte ledematen in verhouding met de romp, waarbij de handen

breed en plat zijn en de vingers kort (brachydactylie), met een

dwarsplooi over de handpalm en korte pinken met maar één

buigplooi en gekromd naar de andere vinger (clinodactylie). Ter

hoogte van de voeten ziet men vaak een gap tussen de eerste en

de tweede teen.

- Hypogenitalisme

Naast deze typische klinische kenmerken gaat het syndroom van Down vaak

gepaard met andere gezondheidsproblemen en co-morbiditeit:

- Congenitale cardiovasculaire afwijkingen (40%-50%). Vaak betreft

het een Atrioventriculair septumdefect (AVSD), een geïsoleerd

ventrikel septumdefect (VSD), een atriaal septum defect II (ASD II

of ASD secundum), Tetralogie van Fallot of een open ductus

botalli (ODB). Op volwassen leeftijd komt een mitralisklepprolaps

frequent voor.

- Gastro-intestinale afwijkingen (10%-18%). Congenitale

afwijkingen van de tractus digestivus zijn o.a. duodenumatresie,

anusatresie, pancreas annulare, de ziekte van Hirschsprung en

oesophagusatresie met of zonder fistel.

Page 19: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

9

- Immunologische en endocriene afwijkingen met name deficiënties

van IgG subklasse 4, cellulaire stoornissen, auto-

immuunaandoeningen en diabetes mellitus type I.

- Neus-, keel- en oorproblemen ten gevolge van de ongunstige

anatomie in combinatie met de immunologische afwijkingen

waardoor infecties regelmatig optreden. Op termijn veroorzaken

deze slechthorendheid en obstructief slaap apneu syndroom

(OSAS).

- Oogafwijkingen. De vaakst voorkomende defecten zijn cataract,

nystagmus, strabisme, amblyopie, refractiefouten, verstopte

traanbuis, lensafwijkingen en keratoconus.

- Gebitsproblemen. Ook hier ligt een ongunstige anatomie aan de

basis van tandheelkundige problemen zoals gingivitisklachten op

zeer jonge leeftijd met een evolutie naar parodontitis en

parodontale pockets.

- Rugklachten ten gevolge van de zwakke ligamenten. Vooral

tussen de eerste en tweede halswervel treden hierdoor

gemakkelijk verschuivingen op waardoor het ruggenmerg kan

beschadigd worden.

- Een grotere kans op bepaalde vormen van leukemie (tot 20 x

meer).

Wat de ontwikkeling betreft, is er zowel pre- als postnataal een

groeiachterstand waar te nemen en ook de gemiddelde volwassen lengte ligt

opmerkelijk lager bij trisomie 21 patiënten. Verder worden de

ontwikkelingsmijlpalen allemaal later bereikt en is het ontwikkelingstempo mede

afhankelijk van de ernst van de verstandelijke handicap van het kind. Hoewel er

zich soms gedragsproblemen voordoen, zijn kinderen met het syndroom van

Down over het algemeen aanhankelijk, vriendelijk en vrolijk.

Het syndroom van Down is een voorname genetische oorzaak van mentale

retardatie. Deze mentale retardatie kan sterk variëren, van een zeer lichte

(zwakbegaafd) tot een zeer ernstige beperking met een IQ tussen 30 en 60. Het

IQ van personen met het syndroom van Down daalt in de loop van hun leven

Page 20: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

10

waardoor het leertempo ten opzichte van leeftijdgenoten vertraagt. De mentale

leeftijd van een persoon met het Downsyndroom bedraagt gemiddeld acht jaar,

maar dit verschilt van individu tot individu. De meeste kinderen met trisomie 21

hebben speciaal onderwijs nodig en ook op latere leeftijd zal permanente

begeleiding noodzakelijk zijn. Echt zelfstandig leven is, op enkele

uitzonderingen na, uitgesloten. Een goede opvang en begeleiding is belangrijk

voor de intellectuele, sociale, emotionele en motorische ontwikkeling van het

kind. Specifieke voorzieningen en opvangmogelijkheden voor personen met het

syndroom van Down zijn hiervoor noodzakelijk.

Bepaalde indicaties geven een verhoogd risico op een baby met het

Downsyndroom, namelijk een gevorderde maternele leeftijd, een afwijkend

resultaat met betrekking tot de uitgevoerde screeningstest en een eigen of

familiale voorgeschiedenis voor wat het syndroom van Down betreft.

95% van de gevallen van het syndroom van Down wordt veroorzaakt door een

non-disjunctie waarbij de twee helften van een chromosomenpaar niet uit elkaar

gegaan zijn tijdens de deling. Na samensmelting bij de bevruchting zitten er drie

in plaats van twee van het chromosoom 21 in elke cel. Non-disjunctie komt in

80% voor bij de eicel en in 20% bij de vorming van de zaadcel en is gerelateerd

met de leeftijd. De herhalingskans na de geboorte van een kind met trisomie 21

is ongeveer 1 tot 2%.

4% van het aantal gevallen met het syndroom van Down is het gevolg van een

Robertsoniaanse translocatie waarvan één van de ouders drager is. De kans op

herhaling hangt af van het type translocatie. Men spreekt hier over het

translocatie type van het syndroom van Down.

Tot slot is in 1% van de gevallen mozaïcisme de oorzaak van het

Downsyndroom waarbij slechts een gedeelte van alle lichaamscellen drie

chromosomen 21 bevatten, het zogenaamde mozaïek type van het syndroom

van Down. Het spreekt voor zich dat de ernst van de aandoening in dit geval

bepaald wordt door het aantal lichaamscellen met trisomie 21. De kans op

herhaling is vanwege zijn zeldzaamheid moeilijk te achterhalen, maar men

neemt aan dat deze eerder klein is.

Page 21: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

11

De incidentie van het syndroom van Down is 1/650 tot 1/800 van alle geboorten

en is populatieafhankelijk. De prevalentie is gerelateerd met de maternele

leeftijd en stijgt van 1/1500 bij 20-jarige vrouwen tot 1/350 voor vrouwen van 35

jaar en tot 1/28 bij 45-jarige zwangeren.

De levensverwachting van patiënten met het syndroom van Down is sterk

afhankelijk van de andere gezondheidsproblemen en de co-morbiditeit

waarmee dit syndroom vaak gepaard gaat. De gemiddelde levensverwachting

voor mensen met trisomie 21 is 50-55 jaar. Een snelle veroudering met een

verhoogd risico op het ontwikkelen van de ziekte van Alzheimer zijn de

problemen die zich ontwikkelen bij de steeds ouder wordende Down patiënt.

2.2 Trisomie 18

Trisomie 18 of het syndroom van Edwards is een numerieke

chromosoomafwijking die veel zeldzamer is dan het syndroom van Down. Deze

aandoening gaat altijd gepaard met ernstige mentale retardatie en een ernstig

gestoorde motoriek.

Het syndroom van Edwards wordt vaak reeds tijdens de zwangerschap

gediagnosticeerd. Al vóór de achttiende zwangerschapsweek is er sprake van

intra-uteriene groeiretardatie (IUGR). Andere kenmerken die regelmatig

gepaard gaan met trisomie 18 en die tijdens de zwangerschap echografisch

kunnen worden vastgesteld zijn:

- Fetal distress met o.a. verminderde kindsbewegingen

- Polyhydramnion

- Single umbilical artery (SUA)

- En vele van de hieronder beschreven karakteristieken

Na de geboorte is het snel duidelijk dat een baby het Edwards syndroom heeft.

Naast de failure to thrive en de hypotonie zijn er ook de typische fysieke

kenmerken:

- Craniofaciale dysmorfie met name microcefalie met relatief grote

hersenschedel (neurocranium) en prominerend achterhoofd

(occiput), oogafwijkingen en korte oogspleten, een kleine mond en

Page 22: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

12

kleine onderkaak met niet-ontwikkelde kin (micrognathie), schisis

en tot slot laag ingeplante oren met afwijkende oorschelpen.

- Clenched-hands

- Rocker-bottom-feet

- Een opvallend kort sternum

Co-morbiditeit gerelateerd met trisomie 18 zijn:

- Structurele hartafwijkingen (90%) waaronder vnl. VSD, Tetralogie

van Fallot, transpositie van de grote vaten en coarctatio aortae.

- Hernia diafragmatica

- Urogenitale afwijkingen

- Gastro-intestinale anomalieën

- Choroïdplexuscysten

- Neurale buisdefect (NBD)

- Omphalocoele

- Oesofagusatresie

Al deze problemen hebben tot gevolg dat het syndroom van Edwards zelden

met leven verenigbaar is.

Baby�s met trisomie 18 hebben een extra exemplaar van het chromosoom 18 in

alle cellen ten gevolge van een non-disjunctie. Toch bestaat ook hier een

mozaïek type van het syndroom van Edwards. Ongeveer 85% van de

zwangerschappen van een foetus met trisomie 18 leidt tot een spontane

abortus.

De prevalentie van het Edwards syndroom is tussen 1/6000 en 1/8500 van alle

levendgeborenen.

De levensverwachting van een kind met trisomie 18 is erg laag. Ongeveer 50%

van de baby�s overlijdt voor de tweede levensmaand en ongeveer negen op de

tien kinderen met trisomie 18 overlijden in het eerste levensjaar.

2.3 Trisomie 13

Trisomie 13 of het syndroom van Patau is een derde numerieke

chromosoomafwijking die ook gepaard gaat met een ernstige mentale

retardatie. Het syndroom van Patau wordt meestal tijdens de zwangerschap

Page 23: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

13

gediagnosticeerd door de IUGR, de typische karakteristieken en de multipele

afwijkingen.

Kenmerkend voor trisomie 13 is:

- Craniofaciale dysmorfie met name de midfaciale afwijkingen zoals

een dubbelzijdige schisis die qua locatie en uitbreiding kan

variëren tot een middenlijnschisis met hypotelorisme en

microftalmie met colobomen, en zelfs tot een middenlijnschisis

met ontbrekende neus en cyclopia. Holoprosencefalie is de

stoornis in de hersenaanleg die dergelijk faciale afwijkingen tot

gevolg heeft. Andere kenmerken zijn cutis aplasia ter hoogte van

het achterhoofd en cystisch hygroma colli.

Andere voorkomende afwijkingen bij trisomie 13 zijn:

- Cardiovasculaire afwijkingen (80%) met o.a. VSD, ODB, ASD en

dextrocardie

- Urogenitale afwijkingen zoals polycystische nieren

- Hypoplastische ribben

- Postaxiale polydactylie

- Spina bifida

- Het Arnold-Chiari-complex

- Omphalocoele

- Cryptorchisme

Meer dan 80% van de zwangerschappen met een trisomie 13 eindigt in een

spontane abortus. Het Patau syndroom is ook verantwoordelijk voor 1% van de

spontane abortussen.

De prevalentie van het syndroom van Patau ligt tussen 1/17000 en 1/20000 van

alle levendgeborenen.

De prognose van kinderen met trisomie 13 is zeer slecht, 65% van hen sterft

vóór de derde levensmaand en 85% vóór het eerste jaar.

Page 24: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

14

HOOFDSTUK 3 PRENATALE SCREENING EN DIAGNOSTIEK

3.1 Prenatale screening

Screening is het onderzoeken van een in principe gezonde populatie om een

ziekte of aandoening op het spoor te komen. Screening is geen onschuldige

dienstverlening en kan ook schadelijke gevolgen hebben. Daarom zijn er

voorwaarden voor screening opgesteld (Wilson & Jungner, 1968). Volgende

voorwaarden zijn van toepassing bij prenatale screening naar aneuploïdie:

- Relevant: de op te sporen ziekte moet tot de belangrijke

gezondheidsproblemen behoren.

- Voorzieningen: er moeten voldoende voorzieningen voorhanden

zijn om de diagnose te stellen.

- Wie is ziek? Er moet overeenstemming bestaan over wie als ziek

moet worden beschouwd.

- Opsporingsmethode: er moet een bruikbare opsporingsmethode

bestaan.

- Aanvaardbaarheid: de opsporingstest moet aanvaardbaar zijn

voor de bevolking.

- Kosten-baten: de kosten moeten evenredig zijn met de baten.

- Continuïteit: het proces van opsporing dient continu te zijn.

Bij prenatale screening gaat het om niet-invasieve kansbepalende testen die in

principe aan alle zwangeren kunnen worden aangeboden.

3.1.1 PRENATALE SCREENING OP BASIS VAN MATERNELE LEEFTIJD

Bij de introductie van de prenatale screening op trisomie 21 was de leeftijd van

de zwangere het enige beschikbare criterium voor het afgrenzen van een groep

met een verhoogde kans op het krijgen van een kind met trisomie 21. De

verhoogde incidentie van foetussen met een chromosomaal defect, en in het

bijzonder aneuploïdie, is gerelateerd met de toename van de maternele leeftijd.

De lange verblijfsduur van de oöcyt in de rustfase van de eerste meiotische

deling ligt wellicht aan de basis van deze stijgende incidentie (Jongbloet &

Zwets, 1976).

Page 25: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

15

Zo stijgt de geboorteprevalentie van trisomie 21 van 1/1925 voor een vrouw van

20 jaar tot 1/32 voor een 45-jarige vrouw (zie figuur 2). Die exponentiële

risicotoename vanaf de maternele leeftijd van 35 jaar bestaat ook voor trisomie

18 en 13 , zij het in mindere mate (zie figuur 3).

Figuur 2: Risicoschatting voor trisomie 21 (1/waarde) in relatie met de maternele leeftijd

(Nicolaides, 2003).

Figuur 3: Maternele leeftijd gerelateerd risico voor chromosomale afwijkingen (Nicolaides,

Sebire & Snijders, 1999).

Page 26: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

16

Het gegeven dat de prevalentie van chromosoomafwijkingen stijgt met de

leeftijd van de moeder lag aan de basis om aan zwangeren van 35 jaar of ouder

het aanbod van vruchtwaterpunctie of vlokkentest te doen. Een vrouw van 35

jaar heeft immers een kans van ongeveer 1/350 op het krijgen van een levend

geboren baby met het syndroom van Down (Nicolaides, 2003).

Het screenen op trisomie 21 op basis van de maternele leeftijd, met de cut-off

waarde op 35 jaar heeft echter maar een detectieratio van 30% bij een

foutpositieve ratio van 5% en levert slechts een beperkte bijdrage in het

detecteren van foetussen met trisomie 21.

Inmiddels zijn ook andere indicatoren bruikbaar gebleken voor de afbakening

van de groep zwangeren met een verhoogde kans op het krijgen van een kind

met het syndroom van Down.

3.1.2 EERSTE TRIMESTER MATERNELE SERUM BIOCHEMIE: DE DUBBELTEST

Om maternele serumscreening in het eerste trimester van de zwangerschap

mogelijk te maken is er, sinds de jaren negentig, onderzoek gedaan naar serum

markers die al vroeg in de zwangerschap bruikbaar zijn. De belangrijkste

markers voor serumscreening in het eerste trimester van de zwangerschap zijn

het pregnancy associated plasma proteïn-A (PAPP-A) en de vrije β-fractie van

het humane choriongonadotrofine (fβ-hCG) die tezamen worden gecombineerd

in de dubbeltest (Brambati et al., 1993, Spencer et al., 1992).

Kansbepalende screeningstesten ter opsporing van trisomie 21 berekenen het

risico op een baby met die aandoening. Deze testen zijn gebaseerd op

bepaalde biochemische en/of echografische markers. De frequentie van de

meetuitkomsten voor deze markers dienen gekend te zijn voor zowel

aangetaste als niet aangetaste zwangerschappen. Op basis daarvan kan

namelijk de likelihood ratio (LR)4 van de test worden bepaald. De

meetuitkomsten zijn tevens afhankelijk van de zwangerschapsduur. Hiervoor

zijn de medianen berekend voor elke zwangerschapsweek van de niet

4 Het vermogen van de test om onderzochte zwangerschappen terecht als aangetast of niet aangetast te bestempelen.

Page 27: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

17

aangetaste zwangerschappen. De meetuitkomst van elke individuele

zwangerschap kan op die manier worden weergegeven als Multiples of the

gestation specific median (MoM-waarde). Een correcte screening vraagt dus

een perfecte timing voor het uitvoeren van een bepaalde test. De precieze

datering van de zwangerschapsduur is hiervoor zeer belangrijk. Ook moet er

rekening gehouden worden met een aantal andere beïnvloedende factoren, met

name de maternele leeftijd, het maternele gewicht, diabetes, het rookgedrag, de

etniciteit en in vitro fertilisatie (IVF).

Als het resultaat van de risicoberekening hoger is dan de op voorhand

vastgelegde cut-off waarde is het testresultaat positief en bestaat er een

verhoogde kans op een aangetaste zwangerschap. In dit geval wordt de

zwangere een diagnostische test aangeboden. Ligt het resultaat onder de

grenswaarde dan wordt de uitslag als normaal beschouwd en kan het

screeningstraject worden beëindigd.

-Pregnancy associated plasma protein-A (PAPP-A) is een proteïne dat

zowel door het embryo als door de placenta, en meer bepaald door het

syncytiocytotrofoblast, geproduceerd wordt. Dit proteïne heeft meerdere

functies, o.a. het beschermen van de foetus tegen het maternele

immuunsysteem. De PAPP-A concentratie in het maternele serum kan worden

gedetecteerd vanaf 32 dagen na de ovulatie. De effectiviteit van het opsporen

van PAPP-A in het maternele serum is het grootst bij acht weken zwangerschap

en neemt daarna af. Omdat lage serum concentraties van PAPP-A werden

vastgesteld in het eerste trimester van de zwangerschap bij chromosomaal

aangetaste foetussen, is PAPP-A bruikbaar als een potentiële biochemische

marker voor deze risicozwangerschappen (Brambati et al., 1993).

-Het humane choriongonadotrofine (hCG) is een hormoon dat wordt

geproduceerd door het syncytiotrofoblast van de placenta. Dit hormoon

voorkomt enerzijds de afbraak van het corpus luteum, zodat de

progesteronproductie kan worden verder gezet, anderzijds beschermt het de

Page 28: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

18

foetus tegen het maternele immuunsysteem gedurende het eerste trimester van

de zwangerschap. Het hCG is een heterodimeer met een α en een β onderdeel.

De vrije β-hCG concentratie in het maternele serum van een trisomie 21

eenlingzwangerschap is, tussen de 11de en de 14de week van de

zwangerschap, hoger dan de serum concentratie van een zwangere met een

niet-aangetaste eenlingfoetus5 (Spencer, Souter, Tul, Snijders & Nicolaides,

1999).

De sensitiviteit van de, op deze twee maternele serum markers gebaseerde

dubbeltest bedraagt 60% met een foutpositieve ratio van 5% (Nicolaides, 2003).

Deze markers zijn ook bruikbare screeningsparameters ter opsporing van

trisomie 18 en trisomie 13. Deze dubbeltest kan al worden uitgevoerd vanaf de

achtste weken van de zwangerschap.

3.1.3 TWEEDE TRIMESTER MATERNELE SERUM BIOCHEMIE: DE TRIPLE TEST

Halverwege de jaren tachtig werd duidelijk dat het meten van de concentratie

van het alfa-foetoproteïne (α-FP) in het maternele serum, dat eerder gebeurde

ter opsporing van neurale buisdefecten, ook informatie gaf over de kans op een

foetus met het syndroom van Down (Merkatz, Nitowsky, Macri & Johnson,

1984). Een hogere concentratie α-FP betekende een grotere kans op neurale

buisdefecten, een lagere concentratie een grotere kans op het syndroom van

Down. De toevoeging van twee andere maternele serum markers, namelijk het

humane choriongonadotrofine (hCG) en het vrije of het ongeconjugeerde estriol

(E3), leidde tot de triple test voor de opsporing van het Downsyndroom (Wald et

al., 1988a).

-Alfa-foetoproteïne (α-FP) is een glycoproteïne dat reeds vroeg in de

zwangerschap gesynthetiseerd wordt door de foetus. Het α-FP circuleert in het

foetale serum en komt via de urine in het vruchtwater terecht. De concentratie

van het α-FP stijgt gestaag, zowel in het foetale serum als in het vruchtwater en 5 Bij een tweelingzwangerschap is de fβ-hCG concentratie ook hoger dan bij een niet-aangetaste eenlingzwangerschap.

Page 29: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

19

dit tot de dertiende zwangerschapsweek, waarna de hoeveelheid α-FP snel

afneemt. Het α-FP komt in de maternele circulatie terecht d.m.v. diffusie

doorheen de placentaire membranen en wordt via de placentaire circulatie

getransporteerd. Het α-FP wordt in het maternele serum op een bruikbare

manier gedetecteerd na twaalf weken zwangerschap en is gedaald bij een

aangetaste zwangerschap (Cunningham et al., 2005).

-Humane choriongonadotrofine (hCG) (zie ook 3.1.2)

De hCG concentratie in het maternele serum kan ondermeer worden gebruikt

als een screeningsparameter voor het detecteren van risicozwangerschappen

met foetale chromosomale afwijkingen (Bogart, Pandian & Jones, 1987).

-Vrije estriol (E3).

Bij een normale zwangerschap gaat de cortex van de foetale bijnieren het

dehydroepiandrosterone-sulfaat (DHEAS) produceren welke in de foetale

circulatie terecht komt om vervolgens in de lever te worden omgezet tot 16-alfa-

hydroxy-DHEAS en onder deze vorm de placenta te bereiken. Ter hoogte van

de placenta wordt het 16-alfa-hydroxy-DHEAS omgevormd tot estriol. Estriol

diffundeert naar het maternele compartiment waar het kan gemeten worden als

een vrij steroïde. De stijging van de concentratie van dit E3 correspondeert met

de groei van de foetus en de placenta (Canick et al., 1988).

Wald et al. (1988a) toonde aan dat er een significant verschil was tussen de

concentraties van het E3 in het maternele serum bij zwangerschappen met of

zonder een foetus met trisomie 21. De mediaan van de concentratie van het E3

in het maternele serum van de aangetaste zwangerschappen bedroeg slechts

73% van de mediaan van de controlegroep, wat significant lager was dan bij de

niet aangetaste zwangerschappen. Het meten van het E3 in het maternele

serum werd beschouwd als een zinvolle screeningstest voor het opsporen van

trisomie 21.

Bij zwangerschappen met het syndroom van Down zijn de gemiddelde waarden

van α-FP en E3 lager en die van hCG hoger dan bij niet aangetaste

Page 30: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

20

zwangerschappen (Bogart et al., 1987; Canick et al., 1988; Wald et al., 1988a).

De individuele predictieve waarden van hCG, E3 en α-FP voor het detecteren

van het Down syndroom zijn eerder laag, maar wanneer ze gecombineerd

worden, kunnen zij vaker een onderscheid maken tussen euploïde en

aneuploïde foetussen. Het gebruik van deze drie parameters samen, de

zogenaamde triple test, in combinatie met de maternele leeftijd, levert een

detectieratio op van 60% met een foutpositieve ratio van 5% (Wald et al.,

1988b; Nicolaides, 2003). Deze meest gebruikte tweede trimester

screeningstest is dus gebaseerd op een samengestelde waarschijnlijkheidsratio

welke bepaald wordt door de concentraties van de drie serum markers. De

bekomen ratio wordt dan vermenigvuldigd met het maternele

leeftijdsgerelateerde risico. De cut-off waarde voor de triple test wordt in die

mate gekozen dat deze resulteert in de optimale combinatie van een hoge

detectieratio met een lage foutpositieve ratio (Cunningham et al., 2005).

3.1.4 EERSTE TRIMESTER ECHOGRAFISCHE MARKERS

Fetal nuchal translucency (NT) verwijst naar een echografisch waarneembare

subcutane vochtophoping in de foetale nekregio in het eerste trimester van de

zwangerschap. Deze voorbijgaande vochtophoping wordt in alle

zwangerschappen aangetroffen, maar de dikte ervan blijkt een belangrijke

echomarker te zijn voor het screenen naar trisomie 21 en andere

chromosoomafwijkingen6. Het optimale tijdstip voor het meten van de foetale

NT is tussen de 11de en de 14de week van de zwangerschap. Prospectieve

studies, met in het totaal 200.868 zwangeren waarvan 871 foetussen met

trisomie 21, hebben aangetoond dat een verdikte NT 76,8% van de foetussen

met het syndroom van Down kan identificeren en dit met een foutpositieve ratio

van 4,2% (Nicolaides, 2004a).

De nekplooi is verdikt wanneer de verticale dikte, gemeten in het midsagittale

vlak van de foetus, zich bevindt ter hoogte van of boven de 95ste percentiel van

6 Met name trisomieën 18 en 13, het syndroom van Turner en triploïdie. Samen met trisomie 21 maken deze ongeveer 80% van de chromosoomafwijkingen uit.

Page 31: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

21

de referentiewaarde. De literatuur beveelt een meting van 3mm of meer (of de

95ste percentiel) aan als een afwijkende verdikking.

Voor de NT-meting worden meetverschillen, die samenhangen met de

zwangerschapsduur, verrekend in de test. De zwangerschapsduur wordt

bepaald aan de hand van het meten van de foetale crown-rump lengte (CRL).

De CRL moet minimaal 45mm bedragen en maximaal 84mm. De 95ste

percentielscore van NT stijgt lineair met de foetale CRL, namelijk van 2,1mm bij

een CRL van 45mm tot 2,7mm bij een CRL van 84mm. Omdat de foetale NT

stijgt met de CRL is het essentieel om de zwangerschapsduur in acht te nemen

bij het beoordelen van een NT.

Fetal Medicine Foundation (FMF) heeft kwaliteitscriteria ontwikkeld voor de

meting van NT, gekoppeld aan een opleidingstraject en certificering voor

echografisten. De expertise om tot een betrouwbare NT-meting te komen is

afhankelijk van een standaard techniek en van een geschikte training om op die

manier uiteindelijk tot een uniformiteit te komen voor wat de resultaten betreft

tussen de verschillende uitvoerders (Nicolaides, 2004b)7. NT-metingen moeten

met rigiditeit worden uitgevoerd, omdat zij in een algoritme worden gebruikt

(Evans, Van Decruyse & Nicolaides, 2007).

Een andere eerste trimester echografische marker die recent in de literatuur

wordt beschreven is het al dan niet aanwezig zijn van het neusbeen (NB).

Meerdere studies hebben aangetoond dat er een sterke associatie bestaat

tussen trisomie 21 en andere majeure chromosomale defecten en het

ontbreken van het neusbeen bij de foetus. De incidentie van NB absentie daalt

met de CRL, stijgt met de NT dikte en is substantieel hoger in de Afro-

Caraïbische dan in de blanke populatie. Omwille van deze bevindingen zal men

bij het berekenen van de likelihood ratio in het screenen voor trisomie 21 met

behulp van NB rekening moeten houden met deze confounders (Cicero et al.,

2006). Bovendien zal het succesvol implementeren van het echografisch

onderzoek van NB ook hier afhankelijk zijn van de expertise van de echografist

7 Een kritische bedenking hierbij: waarom vereist de NT-meting extra opleiding en certificering terwijl dit voor andere echografische metingen niet noodzakelijk is?

Page 32: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

22

en zal deze, zoals bij NT-meting, een adequate training en een gecontroleerde

performantie vereisen (Cicero, Spencer, Avgidou, Faiola & Nicolaides, 2005).

3.1.5 TWEEDE TRIMESTER STRUCTURELE ECHOGRAFIE

Tijdens het tweede trimester van de zwangerschap, tussen de zestiende en

twintigste zwangerschapsweek, wordt een gedetailleerde structurele echografie

aangeboden aan elke zwangere met als doel structurele abnormaliteiten bij de

foetus te detecteren. Zowel mineure als majeure defecten worden vaak ontdekt

tijdens dit echografisch onderzoek. Zo�n defect kan geïsoleerd voorkomen,

maar kan ook deel uitmaken van een genetisch syndroom. In dit laatste geval

vertoont de foetus meerdere afwijkingen die al dan niet echografisch te

detecteren zijn en die uiteindelijk een totaal andere prognose zullen geven

(Cunningham et al, 2005).

In het eerste trimester van de zwangerschap zijn IUGR en een afwijkende NT

gemeenschappelijk echografische kenmerken voor meerdere chromosomale

defecten. Later in de zwangerschap krijgt ieder chromosomaal defect zijn eigen

syndromaal patroon wat afwijkingen betreft of met andere woorden elk

syndroom heeft zijn eigen fenotypische expressie (Nicolaides, 2003).

Uit de literatuur blijkt dat het gebruik van echografische markers bij zwangeren

met een laag risico voor chromosomale defecten, en dan in het bijzonder bij

diegenen waarbij een geïsoleerd structureel defect wordt gedetecteerd, een

veel te lage positieve predictieve waarde geeft en bijgevolg geen enkele

meerwaarde biedt als screeningsmethodiek (Stewart, 2004; Vintzileos,

Guzman, Smulian, Day-Salvatore & Knuppel, 1999). Dit is ook bevestigd in een

meta-analyse waarbij de detectieratio van foetussen met het syndroom van

Down voor de afzonderlijke echografische markers veel te laag bleek om als

volwaardig screeningsmethode te worden geïntroduceerd (Smith-Bindman,

Hosmer, Feldstein, Deeks & Goldberg, 2001).

De literatuur met betrekking tot de associatie tussen chromosomale defecten en

de brede reeks van echografische bevindingen in het tweede trimester van de

zwangerschap is nochtans vrij uitgebreid. Dit heeft tot gevolg dat er voor het

screenen naar aneuploïdie in het tweede trimester van de zwangerschap

diverse echomarkers worden voorgesteld en dit naast de geassocieerde

Page 33: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

23

structurele defecten zoals bijvoorbeeld hartafwijkingen bij het syndroom van

Down. Een review van Van den Hof & Wilson (2005), uitgevoerd voor het

opstellen van richtlijnen met betrekking tot foetale markers in de obstetrische

echografie geeft volgende bevindingen (zie tabel 1):

- Zestien potentiële tweede trimester soft markers voor aneuploïdie

worden besproken waarvan slechts vijf bruikbaar worden

bevonden in het screenen voor aneuploïdie met name Nuchal

fold, Echogenic bowel, Ventriculomegaly en Echogenic cardiac

focus voor trisomie 21 en Choroid plexus cyst voor trisomie 18.

- De vier markers die onder punt B (Comprehensive scan) van tabel

1 worden teruggevonden, namelijk Clinodactyly, Short humerus,

Short femur en Absent nasal bone, worden ook geassocieerd met

een verhoogd risico voor aneuploïdie maar zijn enkel zinvol

wanneer zij aanvullend worden gebruikt bij eerder uitgevoerde

screeningstesten.

Page 34: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

24

Ultrasound �soft markers� performance summary in the detection of aneuploidy (trisomy 21, 18) and other genetic/congenital anomalies

Aneuploidy (LR)

Ultrasound �soft markers� (Evidence and classification) T21 T18 Congenital/Anomaly

Association A. Screening scan (16-20)weeks Nuchal fold (III, A) 17 - Congenital heart disease Echogenic bowel (II-2, A) 6 - CF2%, infection 3%, GI 6% Ventriculomegaly (II-2, A) 9 - AC, CNS, infection,obstruction Echogenic cardiac focus (III, A) 2 - - Choroid plexus cyst (II-2, A) - 7 - Single umbilical artery (III, A) - - Renal, cardiac Enlarged cisterna magna (III, A) - - OFD, MG, DiG Renal pyelectasis (II-2, A) - - Hydronephrosis; reflux B. Comprehensive scan (calculation; detail) Clinodactyly (II-2, A) 5.6 - - Humerus (short) (II-2, A) 7.5 - skeletal dysplasia; IUGR Femur (short) (II-2, A) 2.7 - skeletal dysplasia; IUGR Nasal bone absent/hypo (II-2, A) 51 - - C. Research/Not useful Brachycephaly (III, B) - - - Iliac angle (II-2, A) TBD - - Ear length (III, B) 3-5 - - Sandal toe (III, B) - - -

Tabel 1: Samenvatting van de performantie van echografische �soft markers� met betrekking tot

het detecteren van aneuploïdie (trisomie 21 en 18) en andere genetische/congenitale

anomalieën (Van den Hof & Wilson, 2005).

LR: likelihood ratio; TBD: to be determined.

CF: cystic fibrosis; CNS: centraal zenuwstelsel; GI: gastro-intestinaal; OFD: oraal-faciaal-

digitaal syndroom; MG: Meckel-Gruber syndroom; DiG: DiGeorge syndroom; IUGR: intra-

uteriene groeiretardatie; AC: agenesis corpus callosum

Evidence and classification: Canadian Task Force on Periodic Health Examination, Health

Canada; Quality of Evidence; Classification of Recommendation (Ann Intern Med 1993;

118:731-7).

Ook Cicero et al. (2003) onderzocht de associatie tussen echografische

detecteerbare foetale afwijkingen en chromosomale defecten en de waarde van

deze echomarkers in een screeningsbeleid naar aneuploïdie. De tweede

Page 35: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

25

trimester structurele echografie kan een meerwaarde betekenen in het

detecteren van foetussen met aneuploïdie, meer bepaald in de opsporing van

de resterende 5% die niet gevonden wordt door de eerste trimester screening8.

70% hiervan kan geïdentificeerd worden met behulp van de structurele

echografie in het tweede trimester.

In een onderzoek van Shipp & Benacerraf (2002) wordt de tweede trimester

echo screening voor chromosomale afwijkingen gezien als een vervolg op de

eerste trimester screening. Zwangeren met een verhoogd risico voor

aneuploïdie ten gevolge van een gevorderde maternele leeftijd of een afwijkend

maternele serumresultaat zouden met behulp van een tweede trimester

echografische screening een nieuwe berekening krijgen van hun risico op een

aangetaste foetus. Het gebruik van de combinatie van de eerste trimester

screening en de tweede trimester echo screening blijkt de meest sensitieve en

specifieke risico evaluatie voor foetale aneuploïdie (Shipp & Benacerraf, 2002;

Stewart, 2004).

De hierboven besproken screeningstesten bieden de mogelijkheid om een

zwangere te screenen voor aneuploïdie in een periode tussen de achtste en

twintigste zwangerschapsweek (zie tabel 2).

Zwangerschaps-

week 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21

1ste trimester maternele serumbiochemie

1ste trimester echografische markers

2de trimester maternele serumbiochemie

2de trimester structurele echografie

Tabel 2: Screeningstesten en de periode van uitvoering tijdens de zwangerschap.

8 Met name de maternele leeftijd, de eerste trimester maternele serum biochemie en de meting van NT, eventueel aangevuld met het al dan niet aanwezig zijn van het neusbeen. Deze gecombineerde screening heeft namelijk een detectieratio van 95%.

Page 36: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

26

De relatie tussen de verschillende maternele serum parameters en de

echografische markers enerzijds en de foetale chromosomale defecten

anderzijds heeft tot gevolg dat geleidelijk aan meerdere parameters worden

gecombineerd voor foetale aneuploïdie screening.

De performantie van deze combinaties zijn namelijk beter dan de performantie

van elke methode op zich (Nicolaides, 2003). De performantie van elke

screeningstest, in termen van de detectieratio van trisomie 21 en de

foutpositieve ratio, is samengevat in tabel 3.

Screening test DR (%) FPR (%)

MA 30 (or 50) 5 (or 15)

MA+ serum β-hCG and PAPP-A at 11�14 weeks 60 5

MA+fetal NT at 11�14 weeks 75 (or 70) 5 (or 2)

MA+fetal NT and NB at 11�14 weeks 90 5

MA+fetal NT and β-hCG and PAPP-A at 11-14 weeks 90 (or 80) 5 (or 2)

MA+fetal NT and NB and β-hCG and PAPP-A at 11-14 weeks 97 (or 95) 5 (or 2)

MA+ serum biochemistry at 15�18 weeks 60-70 5

Ultrasound for fetal defects and markers at 16-23 weeks 75 10-15

Tabel 3: Detectie- en foutpositieve ratio van alle screeningstesten voor trisomie 21 (Nicolaides,

2003).

MA: maternele leeftijd; β-hCG: beta-humane choriongonadotrofine; DR: detectieratio; FPR:

foutpositieve ratio; NB: neusbeen; NT: nekplooimeting; PAPP-A: pregnancy-associated plasma

protein-A.

Het combineren van de NT-meting met de maternele serum biochemie heeft

geleid tot verschillende screeningsopties, zowel in het eerste als in het tweede

trimester van de zwangerschap.

In de literatuur worden meerdere screeningstrajecten besproken. Doch in

Vlaanderen zijn deze niet van toepassing (zie bijlage 3).

Anno 2009 worden er dus meerdere strategieën toegepast voor het screenen

naar het Down syndroom, zowel in het eerste als in het tweede trimester of in

beide trimesters samen. Gepubliceerde detectieratio �s bij een foutpositieve

ratio van 5% variëren van 60 à 70% voor de tweede trimester triple test, 90%

Page 37: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

27

voor de eerste trimester gecombineerde test en 95% voor de sequentiële, de

geïntegreerde en de contingente screeningstesten. Ondanks de hoge

detectieratio van de laatstgenoemde strategieën worden in sommige landen,

zoals o.a. in België, de laboratoria enkel vergoed voor de eerste trimester

screening met het gebruik van NT, het vrije β-hCG en PAPP-A (de eerste

trimester gecombineerde test) of voor de klassieke tweede trimester screening

of triple test (α-FP, hCG en E3).

Omwille van de hogere detectieratio en het vroeger kunnen diagnosticeren, is

het eerste trimester screenen snel toegenomen en is deze de voorkeurstest

geworden. Bovendien is er extensieve evidence dat effectieve screening voor

trisomie 21 en ander majeure chromosomale abnormaliteiten kan worden

uitgevoerd op 11 tot 14 weken van de zwangerschap door een combinatie van

maternele leeftijd, foetale NT en maternele serum vrije β-hCG en PAPP-A. Een

prospectief multicenter onderzoek, met 75.821 eenlingzwangerschappen die

een eerste trimester gecombineerde screening ondergingen, toonde aan dat

voor een foutpositieve ratio van 5% er een detectieratio van 90% was voor

trisomie 21 (Cicero et al., 2006).

Daar sommige zwangere vrouwen later (na de dertiende zwangerschapsweek)

op consultatie komen, blijft een hoog gekwalificeerde screening in het tweede

trimester noodzakelijk. Ook kan enkel het tweede trimester α-FP, en niet het

eerste trimester α-FP, gebruikt worden voor het screenen van neurale

buisdefecten. Bovendien maken tweede trimester analyses deel uit van de

sequentiële, de geïntegreerde en de contingente screeningstesten. Om die

redenen blijft een hoog gekwalificeerde analyse voor de tweede trimester

prenatale serum markers van groot belang (Reynolds, Vranken, Nueten & Aldis,

2008).

3.1.6 BESLUIT

De algemene aanpak van prenatale screening voor het syndroom van Down en

andere chromosomale defecten is gericht op het bepalen van het risico op een

zwangerschap van een kind met het syndroom van Down met behulp van

bepaalde factoren zoals de maternele leeftijd, het meten van concentraties van

Page 38: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

28

biochemische parameters in het maternele serum en echografische metingen

van markers die geassocieerd worden met chromosomale defecten. Zwangeren

met een risico boven een bepaalde cut-off waarde (meestal 1/250) worden

geclassificeerd als positief. Aan deze zwangeren wordt dan een diagnostische

test, een vruchtwaterpunctie of een vlokkentest, aangeboden.

Het screenen naar het syndroom van Down in het tweede trimester van de

zwangerschap, gebaseerd op de concentraties van verschillende serum

parameters9 in combinatie met de maternele leeftijd, is een algemeen gegeven

geworden sinds de laatste twee decennia.

In het eerste trimester wordt het syndroom van Down geassocieerd met een

verdikte NT en met afwijkende concentraties van twee serum parameters (β-

hCG en PAPP-A). NT in combinatie met de maternele leeftijd en deze serum

parameters vormen samen de eerste trimester gecombineerde test (combined

test). Ondanks het feit dat de betrouwbaarheid van het screenen op basis van

de serum markers hoog is, bestaat er toch onzekerheid voor wat de

betrouwbaarheid van de NT meting betreft. Een NT meting moet van goede

kwaliteit zijn (volgens het protocol van FMF) en vraagt grote expertise en

optimale apparatuur.

De laatste 30 jaar hadden extensieve onderzoeken tot doel een niet-invasieve

prenatale diagnostiek voor chromosomale afwijkingen te ontwikkelen.

Nochtans, op basis van de beschikbare data, is er geen realistisch vooruitzicht

dat, in de nabije toekomst, niet-invasieve diagnostiek de invasieve testen zal

vervangen (Nicolaides, 2004b).

3.2 Prenatale diagnostiek

Prenataal onderzoek laat toe om een aantal, vaak ernstige, genetische

afwijkingen of aangeboren misvormingen tijdens de zwangerschap op te

sporen.

9 De Double, Triple of Quadruple test, afhankelijk van het aantal parameters.

Page 39: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

29

Prenatale diagnostiek wordt alleen uitgevoerd als iemand een verhoogd risico

heeft op een baby met een aangeboren of erfelijke aandoening. Indicaties voor

prenatale diagnostiek zijn:

- Een verhoogde kans op een baby met een chromosomaal defect

- Een verhoogde kans op een baby met een neurale buisdefect

- Een verhoogde kans op een erfelijke aandoening of een

aangeboren afwijking

Zwangeren met een verhoogde risicoberekening komen in aanmerking voor

een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie.

3.2.1 VLOKKENTEST

De introductie van de eerste trimester screening biedt de mogelijkheid om een

diagnostische vlokkentest of chorion villus sampling (CVS) uit te voeren in

plaats van een vruchtwaterpunctie in het tweede trimester van de

zwangerschap. De procedure van een vlokkentest houdt in dat onder

echografisch geleide placentair weefsel wordt geaspireerd. Dit gebeurt thans

vrijwel altijd door een percutane transabdominale methode, waarbij doorheen

de buikwand een naald tot in de placenta wordt gebracht of door een

transvaginale/transcervicale methode, waarbij langs vaginale weg een katheter

of een biopsietang doorheen het cervicale kanaal wordt opgevoerd tot in de

placenta. Meestal wordt ongeveer 5 tot 30ml weefsel bekomen dat wordt

gebruikt voor geslachtsbepaling, cytogenetisch en biochemisch onderzoek.

Het miskraam ratio is vergelijkbaar met dat van de tweede trimester

vruchtwaterpunctie (0,3 tot 0,5%) (Evans & Andriole, 2008).

Door middel van een fluorescentie-in-situ hybridisatie (FISH) of een snelle

villuskweek kan, in de meeste gevallen, de diagnose reeds na enkele dagen

worden gesteld. Dit onderzoek is betrouwbaar voor numerieke

chromosoomafwijkingen, bijvoorbeeld voor trisomieën, maar niet voor kleinere

structurele chromosoomafwijkingen, zoals deleties of translocaties, aangezien

de bekomen chromosomen niet altijd van goede kwaliteit zijn. In dit laatste

geval moeten de vlokken eerst gekweekt worden, waarbij een termijn van drie

weken in acht genomen moet worden vooraleer het resultaat gekend is.

Page 40: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

30

Bij de diagnose van een chromosomaal defect en de wens tot afbreking van de

zwangerschap, kan in dit stadium van de zwangerschap soms nog worden

overgegaan tot een curettage in plaats van een inductie.

3.2.2 VRUCHTWATERPUNCTIE

Een tweede trimester vruchtwaterpunctie of amniocentesis (AC) wordt

uitgevoerd rond de zestiende zwangerschapsweek. In deze periode van de

zwangerschap kunnen relatief grote hoeveelheden vruchtwater worden

geaspireerd, zonder al te veel technische moeilijkheden. Bovendien is het risico

op een miskraam hoger na het uitvoeren van een vroege amniocentesis dan

wanneer deze rond de zestiende zwangerschapsweek plaatsvindt (Alfirevic,

Mujezinovic & Sundberg, 2008; Philip et al., 2004). Verder hebben meerdere

studies een significante stijging aangetoond wat het risico op talipes

equinovarus (klompvoeten) betreft, wanneer een vruchtwaterpunctie vroeger in

de zwangerschap wordt uitgevoerd (Evans & Andriole, 2008; Philip et al., 2004).

Onder echogeleiding wordt een dunne naald (22 gauche) doorheen de

buikwand in de amnionholte gebracht waarna ±25ml vruchtwater wordt

opgezogen. Dit is maximaal 10% van de totale hoeveelheid vruchtwater (300 à

400ml). Binnen de 24 uur is deze hoeveelheid vruchtwater terug aangemaakt

door middel van foetale mictie. De ±25ml vruchtwater is noodzakelijk om tot een

sufficiënt aantal levende foetale cellen te komen, zodat het risico op het

mislukken van het laboratoriumonderzoek wordt geminimaliseerd. De eerste

5ml vruchtwater worden, omwille van contaminatie met materneel weefsel, niet

gebruikt voor celkweek. De rest van het staal dient voor cytogenetisch

(karyotypering) of moleculair genetisch onderzoek, naargelang de

indicatiestelling. Ook hier duurt het chromosomenonderzoek een drietal weken

vermits er eerst een kweek van de amniocyten moet worden ingesteld.

Een nadeel van deze tweede trimester vruchtwaterpunctie is dat, bij een

afwijkend resultaat, de afbreking van de zwangerschap vrij laat gebeurt.

De procedure gerelateerde miskraam ratio van deze invasieve diagnostische

test, uitgevoerd door een expert en in de beste omstandigheden is 1 op 300.

Page 41: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

31

HOOFDSTUK 4 ONDERZOEK NAAR DE INDICATIESTELLING VOOR INVASIEVE PRENATALE DIAGNOSTIEK

4.1 Probleemstelling/onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de indicatiestelling voor

invasieve prenatale diagnostiek bij zwangeren die een beroep doen op de

afdeling prenatale diagnostiek van de Vrouwenkliniek van het UZ Gent.

De indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek in de tweede helft van

2006 wordt vergeleken met de indicatiestelling in de tweede helft van 2008. Er

wordt gekeken of er een verschuiving is waar te nemen in de indicatiestelling en

of deze overeenstemt met de aanbevelingen in de literatuur.

4.2 Methodologie

Setting: De prenatale diagnostiek van het UZ Gent fungeert als

referentiekliniek voor niet-invasieve en/of invasieve prenatale onderzoeken.

Het Centrum Medische Genetica Gent (CMGG) is één van de acht erkende

genetische referentiecentra in België (zie bijlage 2) waar erfelijk onderzoek

wordt uitgevoerd. Dit centrum werkt nauw samen met de Vrouwenkliniek van

het UZ Gent. Het verwerkt onder andere de stalen die de prenatale diagnostiek

verzamelt als dienstverlening aan het CMGG. Verder staat het in voor de

counseling van de zwangere en haar partner die een vlokkentest of

vruchtwaterpunctie moeten ondergaan.

In 2006 werd bij 407 zwangeren invasieve prenatale diagnostiek uitgevoerd

namelijk 330 vruchtwaterpuncties en 77 vlokkentesten. In 2008 gebeurde dit bij

343 patiënten met 247 vruchtwaterpuncties en 96 vlokkentesten.

Studiepopulatie: Zwangeren bij wie een vlokkentest of een vruchtwaterpunctie

werd uitgevoerd in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent in de tweede helft van

2006 en 2008.

Page 42: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

32

Gegevensverzameling: Via een retrospectieve data-analyse worden volgende

gegevens bekomen van de studiepopulatie:

- De leeftijd van de zwangere

- De zwangerschapsduur op het moment van de diagnostische test

- De indicatie voor het uitvoeren van de diagnostische test namelijk:

! Leeftijdsrisico

! Afwijkende eerste trimester gecombineerde test

! Afwijkende tweede trimester triple test

! Afwijkende nekplooimeting

! Foetale malformatie

! Andere

- Datum van uitvoering van de diagnostische test

- De uitgevoerde diagnostische test met name:

! Vlokkentest

! Vruchtwaterpunctie

De data werden anoniem verzameld.

Methode: De gegevens worden consecutief verzameld over 2008. Deze

worden vervolgens retrospectief vergeleken met de gegevens van 2006 in een

historisch vergelijkende studie tussen twee perioden, meer bepaald de periode

van 01-07-2006 tot en met 31-12-2006 en die van 01-07-2008 tot en met 31-12-

2008. Elke zwangere, die zich in één van deze perioden heeft aangeboden voor

invasieve prenatale diagnostiek, wordt in de studie opgenomen. De zwangeren

worden ondergebracht in een subgroep naargelang de indicatiestelling voor

invasieve prenatale diagnostiek. De indeling gebeurt als volgt:

- Leeftijdsrisico (LT)

- Afwijkend tweede trimester triple testresultaat (TT)

- Afwijkend resultaat met betrekking tot de eerste trimester

gecombineerde test (CT)

- Afwijkende nekplooimeting (NT)

- Foetale malformatie (FM)

- Andere (A)

Page 43: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

33

Tot de subgroep �foetale malformatie� behoren zwangeren waarbij echografisch

een foetale afwijking is gedetecteerd. Dit behoort tot de prenatale diagnostiek

en valt zodoende buiten de criteria van deze studie welke handelt over

invasieve prenatale diagnostiek na eerste of tweede trimester prenatale

screening ter opsporing van aneuploïdie. De zesde subgroep �andere� valt ook

buiten de selectiecriteria van deze studie. Het is een zeer gevarieerde groep

met uiteenlopende indicaties, verschillend aan een afwijkend

screeningsresultaat voor aneuploïdie. Beide subgroepen worden daarom niet

opgenomen in de verdere analyses.

Tot slot worden zwangeren, die omwille van meerdere indicaties werden

doorverwezen voor invasieve prenatale diagnostiek, geklasseerd volgens

hoofdindicatie.

Na het hanteren van deze exclusiecriteria ontstaat de uiteindelijke

studiepopulatie, namelijk alle zwangeren die werden doorgestuurd naar de

Vrouwenkliniek van het UZ Gent voor een vruchtwaterpunctie of een

vlokkentest in de tweede helft van 2006 of 2008 omwille van leeftijdsrisico (LT),

een afwijkend tweede trimester triple testresultaat (TT), een afwijkend resultaat

met betrekking tot de eerste trimester gecombineerde test (CT) of een

afwijkende nekplooimeting (NT).

De studiepopulatie wordt verder opgesplitst, naargelang de doorverwijzer in

interne en externe patiënten en naargelang de invasieve procedure die werd

uitgevoerd, met name vlokkentest of vruchtwaterpunctie.

Voor de statistische analyses wordt gebruik gemaakt van SPSS 17. De Chi-

Kwadraat test wordt gebruikt om de significantie na te gaan. p<0,05 wordt

gehanteerd als level voor significantie.

De studie werd goedgekeurd door het Ethische Comité van het UZ Gent.

Page 44: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

34

4.3 Data-analyse

4.3.1 ONDERZOEKSPOPULATIE

Gegevens werden verzameld van 377 patiënten. In de tweede helft van 2006

boden zich 193 zwangeren aan voor een invasieve test waarvan 36

vlokkentesten en 157 vruchtwaterpuncties. In de tweede helft van 2008 waren

dat 184 invasieve procedures waarvan 57 vlokkentesten en 127

vruchtwaterpuncties.

4.3.2 INDICATIESTELLING

4.3.2.1 Indicatiestelling bij de totale onderzoekspopulatie voor 2006-2008

De indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek wordt geanalyseerd.

De indicaties worden in zes subgroepen onderverdeeld, zoals dit ook het geval

is in de Vrouwenkliniek, met name: leeftijdsrisico (LT) wat overeenkomt met een

leeftijd van 35 jaar of ouder, een afwijkende eerste trimester gecombineerde

test (CT) wat betekent dat de cut-off waarde van 1/250 is overschreden, een

afwijkende tweede trimester triple test (TT) met dezelfde cut-off waarde, een

afwijkende nekplooimeting (NT) of een meting van meer dan 3mm, foetale

malformatie (FM) welke echografisch is vastgesteld en tot slot andere (A).

De 193 zwangeren van 2006 en de 184 zwangeren van 2008 worden,

naargelang de indicatie van doorverwijzing, verdeeld over deze zes

subgroepen.

De 17 zwangeren, die omwille van meerdere indicaties werden doorverwezen,

worden afzonderlijk geanalyseerd en vervolgens ondergebracht in één van de

zes subgroepen naargelang de hoofdindicatie. In deze groep zijn volgende

combinaties vastgesteld:

- Drie zwangeren werden doorverwezen omwille van leeftijdsrisico

(=hoofdindicatie) en een andere indicatiestelling, met name een

belastende anamnese met betrekking tot een trisomie, hemofilie

en een vorig aangetaste zwangerschap met multiple foetale

malformaties.

Page 45: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

35

- Twee zwangeren omwille van leeftijdsrisico en echografische

vaststelling van een foetale malformatie (=hoofdindicatie),

namelijk bilaterale pyelectasie en encefalocoele.

- Twee zwangeren hadden een afwijkend triple testresultaat

(=hoofdindicatie) in combinatie met een andere indicatiestelling,

namelijk exclusie translocatie en cytomegalievirus seroconversie.

- Één zwangere werd doorgestuurd voor invasieve diagnostiek na

een afwijkend triple testresultaat en een gediagnosticeerde foetale

malformatie (=hoofdindicatie) met name IUGR.

- Één zwangere omwille van een afwijkend triple testresultaat

(=hoofdindicatie) en een afwijkende nekplooimeting.

- Twee zwangeren waren doorverwezen omwille van een afwijkend

resultaat met betrekking tot de eerste trimester gecombineerde

test in combinatie met een echografisch vastgestelde foetale

malformatie (=hoofdindicatie), namelijk cardiopathie en hydrops

foetalis.

- Twee zwangeren met een afwijkend eerste trimester

gecombineerde testresultaat (=hoofdindicatie) en een andere

indicatiestelling, namelijk een belastende anamnese met

betrekking tot trisomie 18 en de ziekte van Steinert.

- Twee zwangeren waarbij echografisch een foetale malformatie

(=hoofdindicatie) was gediagnosticeerd, namelijk hygroma colli en

IUGR in combinatie met een andere indicatiestelling, met name

consanguïniteit en toxoplasmose seroconversie.

- Één zwangere met een combinatie van drie risicofactoren, met

name leeftijdsrisico (=hoofdindicatie), afwijkende nekplooimeting

en een andere indicatiestelling, namelijk exclusie fragiele X-

syndroom.

- Tot slot één zwangere met een afwijkende nekplooimeting

(=hoofdindicatie) en een malformatie, namelijk neusbeenabsentie.

Page 46: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

36

Van de 193 zwangeren die in 2006 in de studie werden opgenomen, waren er

79 (40,93%) doorgestuurd omwille van het leeftijdsrisico. 50 (25,91%)

zwangeren werden naar de Vrouwenkliniek doorverwezen met een afwijkend

triple testresultaat. 8 (4,15%) hadden een afwijkend resultaat wat de eerste

trimester gecombineerde test betreft. 5 (2,59%) zwangeren hadden in 2006 een

afwijkende nekplooimeting als indicatie voor invasieve prenatale diagnostiek. Bij

16 (8,29%) van de 193 zwangeren was er echografisch een foetale malformatie

vastgesteld en tot slot behoorden 35 (18,13%) tot de subgroep andere

indicaties (zie figuur 4).

Figuur 4: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek in 2006.

Van de 184 zwangeren die in 2008 in de studie werden opgenomen, waren er

84 (45,65%) doorgestuurd omwille van het leeftijdsrisico. 11 (5,98%) zwangeren

werden naar de Vrouwenkliniek doorverwezen met een afwijkend triple

testresultaat. 41 (22,28%) hadden een afwijkend resultaat wat de eerste

trimester gecombineerde test betreft. 3 (1,63%) zwangeren hadden een

afwijkende nekplooimeting als indicatie voor invasieve prenatale diagnostiek. Bij

11 (5,98%) van de 184 zwangeren was er echografisch een foetale malformatie

vastgesteld en tot slot behoorden 34 (18,48%) tot de subgroep andere

indicaties (zie figuur 5).

Page 47: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

37

Figuur 5: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek in 2008.

Bij de foetale malformaties, die tijdens het echografisch onderzoek waren

gedetecteerd, komen hydrops foetalis (10/27) en hygroma colli (9/27) het meest

frequent voor. Andere echografisch vastgestelde indicatoren die aanleiding

gaven tot het doorverwijzen voor invasieve testen zijn:

- IUGR

- Complexe cardiopathie

- Hydrocefalie, holoprosencefalie, encefalocoele, plexus choroideus

cysten

- Bilaterale pyelectasie

- Duodenumatresie

De zesde subgroep �andere� is een zeer gevarieerde groep waarin

uiteenlopende indicaties vervat zitten zoals onder andere:

- Cytomegalievirus seroconversie tijdens de zwangerschap

- Toxoplasmose seroconversie tijdens de zwangerschap

- Exclusie translocaties

- Eigen of familiale belastende anamnese

- Psychologische redenen

- Electief

Page 48: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

38

4.3.2.2 Indicatiestelling bij de uiteindelijke onderzoekspopulatie voor 2006-2008

Zoals in punt 4.2 beschreven, worden de subgroepen, �foetale malformatie� en

�andere� niet opgenomen in de verdere analyse. In totaal zijn dit 96 zwangeren

of 25,46% van de totale onderzoekspopulatie.

Na het hanteren van deze exclusiecriteria bestaat de uiteindelijke

studiepopulatie uit 281 zwangeren die zich, in de twee perioden samen, hebben

aangemeld in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent voor een vruchtwaterpunctie

of een vlokkentest. Van de 281 zwangeren die in deze studie zijn opgenomen,

werden er in 2006 142 (50,53%) doorverwezen naar de Vrouwenkliniek en in

2008 139 (49,47%).

De opsplitsing van de studiepopulatie, per indicatie en per periode, biedt de

mogelijkheid beide onderzoeksperioden met elkaar te vergelijken.

In de tweede helft van 2006 kwamen 79 van de 142 zwangeren (55,63%) naar

de Vrouwenkliniek met leeftijdsrisico als indicatie voor invasieve prenatale

diagnostiek. Bij 50 (35,21%) lag een afwijkend triple testresultaat aan de basis

van de doorverwijzing. Van de 142 zwangeren hadden 8 (5,63%) een afwijkend

resultaat met betrekking tot de eerste trimester gecombineerde test en bij 5

zwangeren (3,52%) was een verdikte nekplooi gemeten (zie figuur 6).

Figuur 6: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek na hanteren exclusiecriteria in

2006.

Page 49: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

39

Voor de tweede helft van 2008 hadden 84 van de 139 zwangeren (60,43%) het

leeftijdsrisico als indicatiestelling voor doorverwijzing naar de Vrouwenkliniek

van het UZ Gent, 11 (7,91%) een verstoord triple testresultaat, 41 (29,50%) een

afwijkend eerste trimester gecombineerde testresultaat en 3 (2,16%) een

verdikte nekplooi (zie figuur 7).

Figuur 7: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek na hanteren exclusiecriteria in

2008.

Om beide perioden te vergelijken werden bovenstaande bevindingen

samengebracht in figuur 8.

Van de 163 invasieve procedures die werden uitgevoerd omwille van het

leeftijdsrisico, waren er dat 79 (48,47%) in de tweede helft van 2006 en 84

(51,53%) in de tweede helft van 2008. Voor de 61 invasieve testen naar

aanleiding van een afwijkend triple testresultaat, werden er 50 (81,97%)

uitgevoerd in 2006 en 11 (18,03%) in 2008. Van de 49 invasieve procedures ten

gevolge van een afwijkend resultaat voor wat de eerste trimester

gecombineerde test betreft, waren er dat respectievelijk 8 (16,33%) en 41

(83,67%). Tot slot werden 5 (62,50%) van de 8 testen, uitgevoerd na

vaststelling van een verdikte nekplooi, verricht in 2006 en 3 (37,50%) in 2008.

Page 50: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

40

Figuur 8: Vergelijking 2006-2008 met betrekking tot de indicatiestelling.

De verschillen in indicatiestelling tussen beide perioden valt op en blijkt ook

statistisch significant (p<0,001; df=3) te zijn. Vooral de afname van het aantal

triple testen en de toename van het aantal eerste trimester gecombineerde

testen is opvallend. Het aantal met leeftijdsrisico als indicatie, is nagenoeg

onveranderd gebleven. De nekplooimeting op zichzelf wordt vrijwel niet als

parameter gebruikt, wat blijkt uit de kleine aantallen.

4.3.2.3 Indicatiestelling naargelang de doorverwijzer voor 2006-2008

In dit deel van het onderzoek wordt gekeken naar het aantal zwangeren die

omwille van een bepaalde indicatie is doorgestuurd door een interne of een

externe doorverwijzer in de twee perioden. De bedoeling van dit onderdeel van

de studie is nagaan of er een verandering heeft plaatsgevonden over de tijd met

betrekking tot de indicatiestelling en dit voor de twee verschillende categorieën

doorverwijzers afzonderlijk.

Page 51: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

41

Van de 142 zwangeren die in 2006 werden doorverwezen voor invasieve

prenatale diagnostiek, waren er 54 (38,03%) doorgestuurd vanuit de

Vrouwenkliniek van het UZ Gent zelf (interne doorverwijzer). 88 (61,97%)

zwangeren waren afkomstig van buiten het UZ Gent (externe doorverwijzer).

In 2008 hadden 59 van de 139 zwangeren (42,45%) een interne doorverwijzer

en 80 (57,55%) zwangeren hadden een externe doorverwijzer.

Deze gegevens, opgesplitst volgens indicatiestelling voor invasieve prenatale

diagnostiek, geven per categorie doorverwijzer volgende resultaten:

Van de 54 zwangeren met een interne doorverwijzer in 2006 waren er 29

(53,70%) doorgestuurd met leeftijdsrisico als indicatiestelling, 22 (40,74%) met

een afwijkend triple testresultaat, 1 (1,85%) na een afwijkend resultaat met

betrekking tot de eerste trimester gecombineerde test en 2 (3,70%) met een

afwijkende nekplooimeting.

Voor de 59 zwangeren met een interne doorverwijzer in 2008 zag de indeling er

als volgt uit: 38 (64,41%) werden doorverwezen omwille van het leeftijdsrisico, 5

(8,47%) met een afwijkend triple testresultaat, 15 (25,42%) met een afwijkend

eerste trimester gecombineerde testresultaat en 1 (1,69%) omwille van een

verdikte nekplooi (zie figuur 9)

Page 52: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

42

Figuur 9: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek van interne doorverwijzers voor

2006-2008.

De verschillen in indicatiestelling tussen beide perioden is voor de interne

doorverwijzers gelijklopend met de bevindingen bij de totale

onderzoekspopulatie en blijkt ook statistisch significant (p<0,001; df=3) te zijn.

Vooral de afname van het aantal triple testen en de toename van het aantal

eerste trimester gecombineerde testen is ook hier opvallend. Het aantal met

leeftijdsrisico als indicatie is licht toegenomen terwijl de nekplooimeting als

parameter op zichzelf vrijwel niet gebruikt wordt. Daar de eerste trimester

gecombineerde test in 2007 werd geïmplementeerd in de Vrouwenkliniek van

het UZ Gent, is de toename (van 1 in 2006 naar 15 in 2008) mogelijks hiervan

een gevolg.

Page 53: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

43

De 88 zwangeren met een externe doorverwijzer in 2006 waren omwille van

volgende indicaties doorgestuurd: 50 (56,82%) zwangeren hadden een

leeftijdsrisico, 28 (31,82%) een afwijkend triple testresultaat, 7 (7,95%) een

afwijkend resultaat voor wat de eerste trimester gecombineerde test betreft en 3

(3,41%) een afwijkende nekplooimeting.

Voor 2008 waren dit achtereenvolgens 46 van de 80 (57,50%) met een

leeftijdsrisico, 6 (7,50%) met een afwijkend triple testresultaat, 26 (32,50%) met

een afwijkend eerste trimester gecombineerd testresultaat en 2 (2,50%) met

een afwijkende nekplooimeting (zie figuur 10).

Figuur 10: Indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek van externe doorverwijzers

voor 2006-2008.

De Chi-Kwadraat test geeft ook bij de externe doorverwijzers een significant

verschil weer (p<0,001 en df=3) voor wat de indicatie voor invasieve

diagnostiek betreft tussen de twee perioden. Bij het vergelijken van de twee

Page 54: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

44

perioden zijn enerzijds de daling van het aantal triple testen (van 28 naar 6) en

anderzijds de stijging van het aantal eerste trimester gecombineerde testen

(van 7 naar 26) als indicatie voor invasieve prenatale diagnostiek het meest

opvallend.

4.3.3 INVASIEVE PROCEDURES VOOR 2006-2008

De onderzoekspopulatie wordt opgesplitst aan de hand van de invasieve test

die werd uitgevoerd. 56 zwangeren (19,93%) ondergingen een vlokkentest, 225

(80,07%) een vruchtwaterpunctie. Opgesplitst in de twee perioden geeft dat

volgende aantallen:

In de tweede helft van 2006 vonden 142 invasieve procedures plaats ter

opsporing van aneuploïdie waarvan 18 vlokkentesten (12,68%) en 124

vruchtwaterpuncties (87,32%) (zie figuur 11).

Figuur 11: Aantal vlokkentesten en vruchtwaterpuncties in 2006.

In de tweede helft van 2008 vonden 139 invasieve testen plaats waarvan 38

vlokkentesten (27,34%) en 101 vruchtwaterpuncties (72,66%). (zie figuur 12).

Page 55: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

45

Figuur 12: Aantal vlokkentesten en vruchtwaterpuncties in 2008.

In de twee perioden samen werden 56 vlokkentesten uitgevoerd waarvan 18

(32,14%) in 2006 en 38 (67,86%) in 2008. Het aantal vruchtwaterpuncties

bedroeg 225 waarvan 124 (55,11%) in 2006 en 101 (44,89%) in 2008. In de

tweede helft van 2008 is voor het opsporen van aneuploïdie meer gebruik

gemaakt van de vlokkentest. Het aantal vlokkentesten is in de tweede helft van

2008 verdubbeld ten aanzien van het aantal vlokkentesten in de tweede helft

van 2006. Daarmee samenhangend is het aantal vruchtwaterpuncties gedaald

in de tweede helft van 2008 ten aanzien van 2006 (figuur 13).

Page 56: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

46

Figuur 13: Vergelijking 2006-2008 met betrekking tot de invasieve procedures.

De toename in het aantal vlokkentesten en de afname in het aantal

vruchtwaterpuncties in de tweede helft van 2008 blijkt significant te zijn. De Chi-

Kwadraat test geeft ook hier een significant verschil (p<0,01; df=1) tussen de

twee perioden voor wat de invasieve testen betreft.

4.3.4 VERGELIJKING INVASIEVE TEST - INDICATIESTELLING VOOR 2006-2008

4.3.4.1 Vergelijking Indicatiestelling per invasieve test voor 2006-2008

In dit deel van het onderzoek wordt gekeken naar het aantal zwangeren die

omwille van een bepaalde indicatie is doorverwezen voor een bepaalde

invasieve test in één van de twee perioden. Doel hiervan is na te gaan of de

reden om te kiezen voor een CVS of een AC is veranderd over de tijd. De

opsplitsing van de onderzoekspopulatie per indicatiestelling en per invasieve

procedure voor 2006 en 2008 is in tabel 4 uitgeschreven.

Page 57: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

47

Invasieve test Indicatiestelling 2006 2008

Leeftijdsrisico 11 (61,11%)

26 (68,42%)

Gecombineerde test 3 (16,67%)

9 (23,68%)

Vlokkentest N=56

Nekplooimeting 4 (22,22%)

3 (7,89%)

Totaal CVS 18 38

Leeftijdsrisico 68 (54,84%)

58 (57,43%)

Triple test 50 (40,32%)

11 (10,89%)

Gecombineerde test 5 (4,03%)

32 (31,68%)

Vruchtwaterpunctie N=225

Nekplooimeting 1 (0,81%)

0 (0,00%)

Totaal AC 124 101 Tabel 4: Indicatiestelling per invasieve procedure voor 2006-2008.

CVS=vlokkentest; AC=vruchtwaterpunctie

Voor de vlokkentest is er geen significante wijziging over de tijd waar te nemen

wat de indicatiestelling betreft. De Chi-Kwadraat test geeft een p-waarde van

0,321 met twee vrijheidsgraden. De kleine aantallen liggen mogelijks aan de

basis van dit resultaat (zie figuur 14).

Page 58: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

48

Figuur 14: Indicatiestellingen voor een vlokkentest voor 2006-2008.

De Chi-Kwadraat test geeft bij de vruchtwaterpunctie wel een significant

verschil weer (p<0,001 en df=3) tussen de twee perioden voor wat de indicatie

voor invasieve diagnostiek betreft. De reden om voor een vruchtwaterpunctie te

kiezen is veranderd over de tijd. Bij het vergelijken van de twee perioden zijn

enerzijds de daling van het aantal triple testen (van 47 naar 11) en anderzijds

de stijging van het aantal eerste trimester gecombineerde testen (van 5 naar

30) als indicatie voor een vruchtwaterpunctie het meest opvallend (zie figuur

15).

Page 59: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

49

Figuur 15: Indicatiestellingen voor een vruchtwaterpunctie voor 2006-2008.

4.3.4.2 Vergelijking Invasieve test per indicatiestelling voor 2006-2008

De bedoeling van dit onderdeel van de studie is nagaan of er een verandering

heeft plaatsgevonden over de tijd met betrekking tot de invasieve procedures

en dit voor de vier verschillende indicaties afzonderlijk. Tabel 5 geeft dit weer.

Page 60: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

50

Indicatiestelling Invasieve test 2006 2008

Vlokkentest 11 (13,92%)

26 (30,95%) Leeftijdsrisico

N=163 Vruchtwaterpunctie 68

(86,08%) 58

(69,05%) Totaal LT 79 84

Vlokkentest 0 (0,00%)

0 (0,00%) Triple test

N=61 Vruchtwaterpunctie 50 (100,00%)

11 (100,00%)

Totaal TT 50 11

Vlokkentest 3 (37,50%)

9 (21,95%) Gecombineerde test

N=49 Vruchtwaterpunctie 5 (62,50%)

32 (78,05%)

Totaal CT 8 41

Vlokkentest 4 (80,00%)

3 (100,00%) Nekplooimeting

N=8 Vruchtwaterpunctie 1 (20,00%)

0 (0,00%)

Totaal NT 5 3 Tabel 5: Invasieve procedure per indicatiestelling voor 2006-2008.

LT=leeftijdsrisico; TT=triple test; CT=gecombineerde test; NT=nekplooimeting

Wat de invasieve procedures betreft, geeft de Chi-Kwadraat test een significant

verschil (p=0,014 en df=1) tussen de twee perioden met betrekking tot het

leeftijdsrisico als indicatiestelling voor invasieve diagnostiek. Figuur 16 geeft de

stijging van het aantal vlokkentesten en de daling van het aantal

vruchtwaterpuncties over de tijd duidelijk weer. Het aantal vlokkentesten is in

2008 meer dan verdubbeld ten opzichte van het aantal in 2006.

Page 61: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

51

Figuur 16: Invasieve testen ten gevolge van leeftijdsrisico voor 2006-2008.

Wat de triple test betreft, kan de Chi-Kwadraat test geen berekening maken

omdat bij deze indicatiestelling, de invasieve test een constante is. M.a.w. bij

een afwijkend triple testresultaat als indicatiestelling voor invasieve diagnostiek

werd er steeds een vruchtwaterpunctie uitgevoerd. Enkel een aanzienlijke

daling van het aantal vruchtwaterpuncties met de triple test als indicatie kan

worden afgeleid uit Figuur 17.

Page 62: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

52

Figuur 17: Invasieve testen ten gevolge van triple test voor 2006-2008.

Bij het uitvoeren van de Chi-Kwadraat test werd er geen significant verschil

gevonden tussen de twee perioden betreffende de proporties van vlokkentesten

en vruchtwaterpuncties die werden verricht omwille van een afwijkend eerste

trimester gecombineerde testresultaat. De p-waarde bedroeg 0,386 met df=1.

Zowel bij de vlokkentesten als bij de vruchtwaterpuncties is er in 2008 een

stijging van het aantal waar te nemen in verhouding met 2006 en met de eerste

trimester gecombineerde test als indicatie (zie figuur 18).

Page 63: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

53

Figuur 18: Invasieve testen ten gevolge van eerste trimester gecombineerde test voor 2006-

2008.

Tot slot was er ook geen significant verschil (p=1,00 en df=1) tussen 2006 en

2008 qua proporties van vlokkentesten en vruchtwaterpuncties omwille van de

nekplooimeting als indicatie. De extreem kleine aantallen maken het onmogelijk

verdere conclusies te trekken (zie figuur 19).

Page 64: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

54

Figuur 19: Invasieve testen ten gevolge van nekplooimeting voor 2006-2008.

Page 65: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

55

HOOFDSTUK 5 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN

Door de ontwikkeling van de medische wetenschap krijgen toekomstige ouders

via prenatale screening en prenatale diagnostiek de mogelijkheid om

chromosomale afwijkingen bij hun ongeboren kind vroegtijdig op te sporen. Al

meer dan twee decennia maakt prenatale screening naar vooral trisomie 21 een

belangrijk onderdeel uit van de prenatale zwangerschapsbegeleiding. Bij het

screenen naar chromosomale afwijkingen wordt best gekozen voor de meest

sensitieve en specifieke test. Op dit ogenblik is dat de eerste trimester

gecombineerde test. Screenen in het eerste trimester biedt de mogelijkheid om,

bij een positief testresultaat dat door een vlokkentest is bevestigd, over te gaan

tot een zwangerschapsafbreking door middel van een curettage.

Het doel van dit empirisch onderzoek was het in kaart brengen van de

indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek bij zwangeren die een

beroep doen op de Vrouwenkliniek van het UZ Gent. Hiervoor werden data

geïnventariseerd van de tweede helft van 2006 en 2008. Er werd nagegaan of

er een verschuiving plaatsvond in de indicatiestelling en of deze overeenkwam

met de aanbevelingen in de literatuur.

5.1 Belangrijkste conclusies

Een eerste belangrijke vaststelling in deze studie was dat meer dan de helft

(55,63% in 2006 en 60,43% in 2008) van de zwangeren die beroep deden op

een invasieve diagnostische test, waren doorverwezen omwille van het

leeftijdsrisico. Het aantal bleek zelfs licht toegenomen in 2008. De gevorderde

maternele leeftijd is een reëel risico met betrekking tot chromosomale

numerieke afwijkingen, maar het leeftijdsrisico als solitaire prenatale

screeningsmethode heeft slechts een beperkte detectieratio (30%).

Verder werd er een significant verschil vastgesteld tussen de twee perioden

voor wat de indicatiestelling betreft. Men zag een sterke afname van het aantal

triple testen (van 35,21% in 2006 naar 7,91% in 2008) en een toename van het

aantal eerste trimester gecombineerde testen (van 5,63% in 2006 naar 29,50%

Page 66: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

56

in 2008). Ook na het opsplitsen van de onderzoekspopulatie naargelang de

doorverwijzer (interne of externe doorverwijzer) bleven de verschillen significant

tussen de twee perioden voor wat de indicatiestelling betreft. Zowel bij de intern

als bij de extern doorverwezen patiënten waren de afname van het aantal triple

testen en de toename van het aantal eerste trimester gecombineerde testen het

meest opvallend.

De eerste trimester gecombineerde test is op dit moment de meest efficiënte

screeningsmethode, maar blijkt echter langzaam zijn ingang te vinden in de

dagdagelijkse praktijk van prenatale screening.

Wanneer men kijkt naar het gebruik van de invasieve testen in de twee periode,

ziet men een verdubbeling van het aantal vlokkentesten (van 18 in 2006 naar

38 in 2008) en een daling van het aantal vruchtwaterpuncties (van 124 in 2006

naar 101 in 2008). Dit verschil is statistisch signficant en is een logisch gevolg

op de verschuiving die heeft plaatsgevonden in de indicatiestelling voor

invasieve prenatale diagnostiek.

Echter bij het vergelijken van de indicatiestellingen bij elke invasieve test

afzonderlijk is het significante verschil tussen 2006 en 2008 enkel bij de

vruchtwaterpuncties te detecteren. Bij deze invasieve procedure is de wijziging

qua verhouding tussen de indicatiestellingen opvallend: het aantal triple testen

is gedaald ten opzicht van de eerste trimester gecombineerde test. Ondanks

het feit dat de eerste trimester gecombineerde test vroeger in de zwangerschap

plaatsvindt, worden er toch nog zwangeren met een afwijkend resultaat

doorverwezen voor een vruchtwaterpunctie. Hierdoor gaat het voordeel van een

vroegtijdige prenatale diagnostiek door middel van een vlokkentest verloren.

Bij de vlokkentesten is er geen significant verschil tussen de twee perioden. De

kleine aantallen liggen hier mogelijks aan de basis. Er is een verandering qua

proporties waar te nemen tussen de indicatiestelling, met een toename van het

aantal vlokkentesten omwille van het leeftijdsrisico (van 11 in 2006 naar 26 in

2008) en omwille van een afwijkend resultaat van de eerste trimester

gecombineerde test (van 3 in 2006 naar 9 in 2008).

Bij het vergelijken van de invasieve testen bij elke indicatiestelling afzonderlijk is

de toename van het aantal vlokkentesten in 2008 met leeftijdsrisico als indicatie

Page 67: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

57

voor invasieve diagnostiek opvallend. Er is een significant verschil tussen 2006

en 2008 in het gebruik van invasieve procedures bij leeftijdsrisico als

indicatiestelling. Er worden meer zwangeren omwille van gevorderde maternele

leeftijd doorverwezen voor een vlokkentest (stijging van 11 in 2006 naar 26 in

2008) dan voor een vruchtwaterpunctie (daling van 68 in 2006 naar 58 in 2008).

We stellen dus een significante verschuiving vast over de tijd met betrekking tot

de invasieve testen, maar om een andere indicatie dan wordt aanbevolen in de

literatuur.

5.2 Enkele beperkingen van het onderzoek

De resultaten van deze studie dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd

te worden omwille van de kleine steekproef. In het kader van deze masterproef

werd gekozen om slechts over een periode van zes maanden gegevens te

verzamelen en een beperkt aantal beschikbare parameters mee te nemen in de

analyse. Er was bijvoorbeeld geen informatie beschikbaar over wat vooraf ging

aan het bezoek aan de afdeling prenatale diagnostiek Relevante vragen naar

de mate van counseling van de zwangere en haar partner, de datum van het

eerste consult van de zwangere, de reden om in 2008 toch nog voor een triple

test te kiezen, e.a. bleven onbeantwoord.

Verder kunnen de bevindingen geenszins gegeneraliseerd worden. De

Vrouwenkliniek levert slechts een deel10 van de patiëntenstalen (namelijk

vlokken en vruchtwater) die na invasieve prenatale diagnostiek worden bezorgd

aan het Centrum voor Medische Genetica Gent, één van de vier erkende centra

in Vlaanderen.

Ondanks deze beperkingen leverde de studie toch enkele interessante

associaties en vaststellingen op.

10 In 2006 leverde de Vrouwenkliniek van het UZ Gent 407 stalen. Dit was 40,95% van het totaal aantal stalen (994) die na invasieve prenatale diagnostiek werden bezorgd aan het CMGG.

Page 68: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

58

5.3 Enkele aanbevelingen tot verder onderzoek

Een gelijkaardig grootschalig onderzoek, in samenwerking met de vier erkende

Vlaamse Centra voor Medische Genetica kan de mogelijkheid bieden om de

indicatiestelling voor invasieve prenatale diagnostiek in Vlaanderen in kaart te

brengen. De bevindingen kunnen worden gebruikt om het prenataal screenen

naar aneuploïdie te optimaliseren wat kan bijdragen tot de uitbouw van een

degelijk screeningsbeleid. Momenteel zijn er immers geen richtlijnen met

betrekking tot prenatale screening naar chromosomale defecten. Het opstellen

van aanbevelingen kan gebeuren door de beroepsorganisatie van

gynaecologen (bijvoorbeeld Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en

Gynaecologie, VVOG). Ook op federaal of gewestelijk niveau kunnen

maatregelen worden opgesteld, al dan niet gekoppeld aan voorwaarden tot

terugbetaling. Nu blijkt de helft van de populatie doorgestuurd omwille van

leeftijdsrisico (detectieratio van 30% bij foutpositieve ratio van 5%), terwijl de

eerste trimester gecombineerde test de meest sensitieve en specifieke test is

op dit moment (detectieratio van 90% bij foutpositieve ratio van 5%). Een

optimaal screeningsbeleid met een hoge detectie van aangetaste

zwangerschappen, zou het aantal onnodige invasieve testen kunnen doen

afnemen

Er is in Vlaanderen duidelijk een actuele nood aan richtlijnen voor zorgverleners

die actief zijn binnen het domein van prenatale screening. Het verder uitbouwen

van een rationeel, optimaal en kostenefficiënt screeningsbeleid blijkt dan ook

noodzakelijk.

De autonomie van de toekomstige ouders in de beslissing om prenatale testen

te laten uitvoeren dient gerespecteerd en ondersteund. Een uitgebreid,

informatief counselinggesprek met aandacht voor de specifieke noden en

situatie is dan ook een essentiële opdracht voor alle professionele

zorgverstrekkers die prenatale testen aanbieden zodat de zwangere en haar

partner een gefundeerde keuze kunnen maken.

Page 69: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

59

LITERATUURLIJST

Alfirevic Z., Mujezinovic F., Sundberg K. (2008). Amniocentesis and chorionic

villus sampling for prenatal diagnosis: Review. Cochrane Database of

Systematic Reviews, 4, 1-134.

Benacerraf B. R., Barss V. A., Laboda L. A. (1985). A sonographic sign for

thedetection in the second trimester of the fétus with Down�s syndrome.

American Journal of Obstetrics and Gynaecology, 151(8), 1078-1079.

Benacerraf B. R., (1996). The second-trimester fetus with Down

syndrome:detection using sonographic features. Ultrasound Obstetric

and Gynaecology, 7, 147-155.

Bogart M. H., Pandian M. R., Jones O. W. (1987). Abnormal maternal serum

chorionic gonadotropin levels in pregnancies with fetal chromosome

abnormalities. Prenatal Diagnosis, 7(9), 623-630.

Brambati B., Macintosh M.C., Teisner B., Maguiness S., Shrimanker K., Lanzani

A., Bonacchi I., Tului L., Chard T., Grudzinskas J.G. (1993). Low

maternal serum levels of pregnancy associated plasma protein A (PAPP-

A) in the first trimester in association with abnormal fetal karyotype.

British Journal of Obstetric and Gynaecology, 100(4), 324-326.

Bromley B., Lieberman E., Benacerraf B. R.,(1997). The incorporation of

maternal age into the sonographic scoring index for the detection at 14-

20 weeks of fetuses with Down�s syndrome. Ultrasound Obstetric

Gynaecology, 10, 321-324.

Canick J. A., Knight G. J., Palomaki G. E., Haddow J. E., Cuckle H. S., & Wald

N. J. (1988). Low second trimester maternal serum unconjugated oestriol

Page 70: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

60

in pregnancies with Down�s syndrome. British Journal of Obstetric and

Gynaecology, 95, 330-333.

Carter K.C. (2002). Early Conjectures that Down Syndrome is caused by

Chromosomal Nondisjunction. Bulletin of the History of Medicine., 76(3),

528-563.

Caughey A. B., Hopkins L. M., Norton M. E. (2006). Chorionic villus sampling

compared with amniocentesis and the difference in the rate of pregnancy

loss. Obstetrics and Gynaecology, 108, 612-616.

Cicero S., Sacchini C., Rembouskos G. & Nicolaides K. H. (2003). Sonographic

Markers of Fetal Aneuploidy � A Review. Placenta, 24, S88-S98.

Cicero S., Spencer K., Avgidou K., Faiola S., Nicolaides K. H., (2005). Maternal

serum biochemistry at 11-13+6 weeks in relation to the presence or

absence of the fetal nasal bone on ultrasonography in chromosomally

abnormal fetuses : an updated analysis of integrated ultrasound an

biochemical screening. Prenatal Diagnosis, 25, 977-983.

Cicero S., Avgidou K., Rembouskos G. Kagan K. O., Nicolaides K. H., (2006).

Nasal bone in first-trimester screening for trisomy 21. American Journal

of Obstetrics and Gynaecology, 195, 109-114.

Comstock C. H., Malone F. D., Ball R. H., Nyberg D. A., Saade G. R., Berkowitz

R. L., Ferreira J., Dugoff L., Craigo S. D., Timor-Tritsch I. E., Carr S. R.,

Wolfe H. M., Bianchi D. W., D�Alton M. E. (2006). Is there a nuchal

translucency millimetre measurement which there is no added benefit

from first trimester serum screening? American Journal of Obstetrics and

Gynaecology, 195, 843-847.

Page 71: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

61

Cuckle H.S., Holding S., Jones R., Groomes N.P., & Wallace E. M. (1996).

Combining inhibin A with existing second-trimester markers in maternal

serum screening for Down�s syndrome. Prenatal diagnosis, 16, 1095-

1100.

Cuckle H.S. (2001). Time for total shift to first-trimester screening for Down�s

syndrome. Lancet, 358, 1658-1659.

Cunningham F. G., Leveno K. L., Bloom S. L., Hauth J. C., Gilstrap III L. C.,

Wenstrom K. D. (2005). Genetics. Williams Obstetrics (pp. 1-31). New

York: McGraw-Hill Medical Publishing Division.

Cunningham F. G., Leveno K. L., Bloom S. L., Hauth J. C., Gilstrap III L. C.,

Wenstrom K. D. (2005). Prenatal Diagnosis and Foetal Therapy. Williams

Obstetrics (pp.1-49). New York: McGraw-Hill Medical Publishing Division.

De Nijs Bik H., Schrander-Stumpel C. T. R. M. (2001). Klinische genetica:

trisomie 13 en trisomie 18. Patient Care, 28(1), 25-30.

Djahanbakhch O., Ezzati M. & Zosmer A. (2007). Reproductive ageing in

women. Journal of Pathology, 211, 219-231.

Down, J. L. H. (1866). Observations on an ethnic classification of idiots. London

Hospital Clinical Lecture Report, 3, 259-262.

Elias E. R., Tsai A. C. H., Manchester D. K. (2005). Genetics & Dysmorphology.

In Hay W. W. Jr., Hayward A. R., Levin M. L., Sondheimer J. M.,

Deterding R. R., (editors). Current paediatric diagnosis and treatment.

17th ed. New York: McGraw Hill.

Page 72: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

62

Evans M. I., Van Decruyes H., Nicolaides K. H. (2007). Nuchal Translucency

Measurements for First-Trimester Screening: The �Price� of Inaccuracy.

Foetal Diagnosis and Therapy, 22, 401-404.

Evans M. I., Andriole S. (2008). Chorionic villus sampling and amniocentesis in

2008. Current Opinion in Obstetrics and Gynaecology, 20, 164-168.

Gyselaers W. J. A., Vereecken A. J., Van Herck E. J. H., Straetmans D. P. L.,

de Jonge E. T. & Ombelet W. U. A. M. (2003). Trisomiescreening:

kritische evaluatie en praktische adviezen. Tijdschrift voor geneeskunde,

53(23), 1445-1454.

Gyselaers W. J. A., Vereecken A. J., Van Herck E. J. H., Straetmans D. P. L.,

de Jonge E. T., Ombelet W. U. A. M. & Nijhuis J. G. (2004). Audit on

nuchal translucency thickness measurements in Flanders, Belgium: a

plea for methodological standardization. Ultrasound Obstetric and

Gynaecology, 24, 511-515.

Gyselaers W. J. A. (2005). Screening for fetal trisomy 21 in North-Belgium.

Gyselaers W. J. A., Roets E. R. A., Van Holsbeke C. D. Y. J., Vereecken A. J.,

Van Herck E. J. H., Straetmans D. P. L., Ombelet W. U. A. M. & Nijhuis

J. G. (2006). Sequential triage in the first trimester may enhance

advanced ultrasound scanning in population screening for trisomy 21.

Ultrasound Obstetric and Gynaecology, 27, 622-627.

Hassold T. J., Schwartz S. (2007). Chromosome Disorders. In Braunwald E.,

Fauci A., Kasper D., Hauser S., Longo D., Jameson J., (editors).

Harrison�s Principles of Internal Medicine. 17th ed. New York: McGraw

Hill.

Page 73: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

63

Janssens S. (2007). Genetica en zwangerschap. Perinatale zorg. Master in de

Verpleegkunde en de Vroedkunde. Academiejaar 2007-2008.

Jongbloet P. H., Zwets J. H. (1976). Preovulatory overripeness of the egg in the

human subject. International Journal of Gynaecology and Obstetrics,

14(2), 111-116.

Kagan K. O., Avgidou K., Molina F. S., Gajewska K., Nicolaides K. H. (2006).

Relation between increased foetal nuchal translucency thickness and

chromosomal defects. Obstetrics and Gynaecology, 107(1), 6-10.

Lejeune J., Gautier M., & Turpin R. (1959). Study of somatic chromosomes from

9 mongoloid children. Comptes Rendus Hebdomadaires des séances de

l�Académie des sciences, 248, 1721-1722.

Malone F. D., D�Alton M. E. (2003). First-Trimester Sonographic Screening for

Down Syndrome. Obstetrics and Gynaecology, 102(5), 1066-1079.

Merkatz I. R., Nitowsky H. M., Macri J. N., & Johnson W. E. (1984). An

association between low maternal serum alpha-fetoprotein and fetal

chromosomal abnormalities. American journal of obstetrics and

gynaecology, 148(77), 886-894.

Nicolaides K. H., Sebire N. J., Snijders J. M. (1999). Nuchal translucency and

chromosomal defects. In Nicolaides K. H., Sebire N. J., Snijders J. M.,

eds., The 11 to 14 week scan : the diagnosis of fetal abnormalities (3-

65). New York-London: Parthenon Publishing.

Nicolaides K. H. (2003). Screening for chromosomal defects. Ultrasound

Obstetric Gynaecology, 21, 313-321.

Page 74: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

64

Nicolaides K. H. (2004a). Nuchal translucency and other first-trimester

sonographic markers of chromosomal abnormalities. Review article.

American Journal of Obstetrics and Gynaecology, 191, 45-67.

Nicolaides K. H. (2004b). The 11�13+6 weeks scan. London: Fetal Medicine

Foundation.

Nyberg D. A., Luthy D. A., Resta R. G., Nyberg B. C., Williams M. A. (1998).

Age-adjusted ultrasound risk assessment for fetal Down�s syndrome

during the second trimester: description of the method and analysis of

142 cases. Ultrasound Obstetric Gynaecology, 12, 8-14.

O Conor, W. (1999). John Langdon Down: the man and the message. Down

Syndrome Research and Practice, 6(1), 19-24.

O�Callaghan S. P., Giles W. B., Raymond S. P., McDougall V., Morris K., Boyd

J. (2000). First trimester ultrasound with nuchal translucency

measurement for Down syndrome risk estimation using software

developed by the Fetal Medicine Foundation, United Kingdom � the first

2000 examinations in Newcastle, New South Wales, Australia. Australian

and New Zealand Journal of Obstetrics and gynaecology, 40(3), 292-

295.

Perni S. C., Predanic M., Kalish R. B., Chervenak F. A., Chasen S. T. (2006).

Clinical use of first-trimester aneuploidy screening in a United States

population can replicate data from clinical trials. American Journal of

Obstetrics and Gynaecology, 194, 127-130.

Philip J., Silver R. K., Wilson R. D., Thom E. A., Zachary J. M., Mohide P.

Mahoney M. J., Simpson J. L., Platt L. D., Pergament E., Hershey D.,

Filkins K., Johnson A., Shulman L. P., Bang J., MacGregor S., Smith J.

R., Shaw D. Wapner R. J., Jackson L. G. (2004). Late First-Trimester

Page 75: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

65

Invasive Prenatal Diagnosis: Results of an International Randomized

Trial. Obstetrics and Gynaecology, 103(6), 1164-1173.

Pronk J. C., Leschot N. J., Bijlsma E. K., Beemer F. A., Geraedts P. P. M.,

Liebaers I. (1999). Leerboek Medische Genetica. Maarssen: Elsevier

Gezondheidszorg.

Renier M.A., Vereecken A., Van Herck E., Straetmans D., Ramaekers Buytaert

P. en P. (1997). Second trimester maternal dimeric inhibin-A in the

multiple-marker screening test for Down�s syndrome. Human

Reproduction, 13, 744-748.

Reynolds T., Vranken G., Van Nueten J., & Aldis J. (2008). Down�s syndrome

screening: population statistic dependency of screening performance.

Clinical Chemistry Laboratory Medicine, 46(5), 639-647.

Roets E. (2007). Prenatale diagnostiek. Perinatale zorg. Master in de

Verpleegkunde en de Vroedkunde. Academiejaar 2007-2008.

Schmidt P., Hörmansdörfer C., Pruggmayer M., Schütte C., Neumann A.,

Gerritzen A., Vaske B., Hillemanns P. & Scharf A. (2008). Improved

Prenatal Aneuploidy Screening using the Novel Advanced First-Trimester

Screening Algorithm: A Multicenter Study of 10.017 pregnancies. Journal

of clinical ultrasound, 36(7), 397-402.

Shipp T. D., Benacerraf B. R. (2002). Second trimester ultrasound screening for

chromosomal abnormalities. Prenatal Diagnosis, 22, 296-307.

Shuttleworth G.E. (1909). Mongolian Imbecility. British Medical Journal, 2, 661-

665.

Page 76: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

66

Smith-Bindman R., Hosmer W., Feldstein V. A., Deeks J. J., Goldberg J. D.,

(2001). Second-Trimester Ultrasound to Detect Fetuses with Down

syndrome. A Meta-analysis. JAMA, 285(8), 1044-1055.

Snijders R. J .M., Sundberg K., Holzgreve W., Henry G. & Nicolaides K. H.

(1999). Maternal age- and gestation-specific risk for trisomy 21.

Ultrasound Obstetric Gynaecology, 13, 167-170.

Spencer K., Macri J.N., Aitken D.A., Connor J.M. (1992). Free beta-hCG as

first-trimester marker for fetal trisomy. Lancet, 339, 1480.

Spencer K., Souter V., Tul N., Snijders R., Nicolaides K.H. (1999). A screening

program for trisomy 21 at 10-14 weeks using fetal nuchal translucency,

maternal serum free beta-human chorionic gonadotropin and pregnancy-

associated plasma protein-A. Ultrasound obstetric gynaecology, 13, 231-

237.

Steele M. W. , Breg W. R. (1966). Chromosome analysis of human amniotic

fluid cells. Lancet, 1, 383-385.

Stewart T. L. (2004). Screening for aneuploidy: the genetic sonogram.

Obstetrics and Gynaecology Clinics of North America, 31, 21-33.

Szabo J., Gellen J. (1990). Nuchal fluid accumulation in trisomy-21 detected by

vaginosonography in first trimester. Lancet, 336(8723), 1133.

Valenti C., Schutta E.J., Kehaty T. (1968). Prenatal diagnosis of Down

syndrome. Lancet, 2(7561), 220.

Van den Berg M., Kleinveld J. H., Sander M. J., van Vugt J. M. G. &

Timmermans D. R. M. (2005). Kwaliteit van nekplooimetingen; een

Page 77: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

67

exploratief onderzoek vaar de uitvoering en de beoordeling. Nederlands

Tijdschrift voor Geneeskunde, 149(30), 1691-1696.

Van den Hof M. C., Wilson R. D. (2005). Fetal Soft Markers in Obstetric

Ultrasound. Journal of Obstetric and Gynaecology Canada, 27(6), 592-

612.

Vintzileos A. M., Guzman E. R., Smulian J. C., Day-Salvatore D. L., Knuppel R.

A. (1999). Indication-specific accuracy of second-trimester genetic

ultrasonography for the detection of trisomy 21. American Journal of

Obstetrics and Gynaecology; 181, 1045-1048.

Wald N. J., Cuckle H. S., Densem J. W., Nanchahal K., Canick J. A., Haddow J.

E., Knight G. J., & Palomaki G. E. (1988a). Maternal serum unconjugated

oestriol as an antenatal screening test for Down�s syndrome. British

Journal of Obstetric and Gynaecology, 95, 334-341.

Wald N. J., Cuckle H. S., Densem J. W., Nanchahal K., Royston P., Chard T.,

Haddow J. E., Knight G. J., Palomaki G. E., & Canick J. A. (1988b).

Maternal serum screening for Down�s syndrome in early pregnancy.

British Medical Journal, 297, 883-887.

Wald N. J., Watt H. C. & Hackshaw A. K. (1999). Integrated screening for

Down�s syndrome based on tests performed during the first and second

trimesters. New England Journal of Medicine, 341(7), 461-467.

Wilson J.M.G., Jungner G. (1968). Principles and practice of screening for

disease. Public Health Papers, 34. Geneva: WHO.

Page 78: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

68

BIJLAGEN

Bijlage 1 Lijst van afkortingen

α-FP: Alfa-foetoproteïne

A: Andere indicatie

AC: Agenesis corpus callosum

AC: Amniocentesis of vruchtwaterpunctie

ASD II of ASD secundum: Atriaal septum defect II

AVSD: Atrioventriculair septum defect

CF: Cystic fibrosis of mucoviscidose

CMGG: Centrum Medische Genetica Gent

CNS: Central nervous system of centraal zenuwstelsel

CRL: Crown-rump length of kruin-romp lengte

CT: Afwijkend eerste trimester gecombineerde testresultaat

CVS: Chorionic villus sampling of vlokkentest

df: Vrijheidsgraden

DHEAS: Dehydroepiandrosterone-sulfaat

DIA: Dimeer inhibine-A

DiG: DiGeorge syndroom

DR: Detectie ratio

FISH: Fluorescentie-in-situ hybridisatie

FM: Foetale malformatie

FMF: Fetal Medicine Foundation

FPR: Fout positieve ratio

fβ-hCG: Vrije beta humane choriongonadotrofine

GI: Gastrointestinaal

hCG: Humane choriongonadotrofine

IUGR: Intra-uteriene groeiretardatie

IVF: In vitro fertilisatie

LR: Likelihood ratio

LT: Leeftijdsrisico

Page 79: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

69

MA: Maternal age of maternele leeftijd

MG: Meckel-Gruber syndroom

MoM-waarde: Multiples of the gestation specific median

NB: Nasal bone of neusbeen

NBD: Neurale buisdefect

NT: Nuchal translucency of nekplooimeting

ODB: Open ductus botalli

OFD: Oraal-faciaal-digitaal syndroom

OSAS: Obstructief slaap apneu syndroom

PAPP-A: Pregnancy Associated Plasma Protein-A

p-waarde: Overschrijdingskans

SPSS: Statistical Package for the Social Sciences

SUA: Singel umbilical artery

TBD: To be determined

TT: Afwijkend tweede trimester triple testresultaat

UE3: Vrije of ongeconjugeerde estriol

VSD: Ventrikel septum defect

Page 80: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

70

Bijlage 2 De acht erkende Belgische Centra voor Medische Genetica

Belgian Society of Human Genetics

Center for Human Genetics - Liège

Center for Medical Genetics - Antwerp

Centrum Menselijke Erfelijkheid - Leuven

Centrum voor Medische Genetica Gent

Institut de Pathologie et de Génétique Gosselies

Medical Genetics - Brussels (VUB)

Medical Genetics Service - Brussels (ULB)

Page 81: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

71

Bijlage 3 Mogelijke screeningstrajecten

Er worden twee benaderingen besproken in de literatuur: ten eerste de

sequentiële benadering waarbij zowel de eerste trimester als de tweede

trimester screening worden toegepast wanneer er een substantieel risico

bestaat en ten tweede de geïntegreerde benadering waarbij alle beschikbare

screeningstesten (zowel de eerste als de tweede trimester screeningstesten) bij

elke zwangere worden gebruikt om zo het geschatte risico op aneuploïdie te

berekenen. Bij deze benadering wordt de screening uitgevoerd als één enkele,

uit verscheidene onderdelen bestaande test. Voor de zwangere betekent dit dat

de periode tussen de eerste serumscreening en het testresultaat aanzienlijk

wordt verlengd: de eerste trimester serum biochemie op de 10de week van de

zwangerschap, gevolgd door NT meting op de 11de week, de tweede trimester

serum biochemie rond de 15de zwangerschapsweek met het resultaat van de

risicobepaling op de 16de week van de zwangerschap. Om die reden is de

contingente screening een meer aanvaardbare benadering. Hierbij wordt elke

zwangere in het eerste trimester van de zwangerschap gescreend voor

aneuploïdie en enkel diegenen met een verhoogd risico worden verder

gescreend in het tweede trimester van de zwangerschap (Smith, 2008). In

Vlaanderen zijn deze screeningstrajecten echter niet van toepassing.

Page 82: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

72

Bijlage 4 Goedkeuring Ethisch Comité

Page 83: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

73

Page 84: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent

74

Page 85: UNIVERSITEIT GENT Academiejaar 2008-2009 · Hoofdstuk vier behandelt het praktijkgedeelte waarbij de indicatiestelling voor prenatale diagnostiek in de Vrouwenkliniek van het UZ Gent