Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of...

7
UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun meest kenmerkende vorm waren en zijn het huizen, boeren erven, in een meer of minder dichte zwerm bij of om de es gelegen. Van dit vaak schildvormig akkergebied, van ouds roggeland, met de daarbij behorende in het geboomte ver- scholen erven kan een grote bekoring uitgaan. Nemen we als voorbeeld de Ageler es bij Ootmarsum met de zuidwaarts daarvan gelegen erven Ti-jman, Winkelhoes, Loohoes, die onder deze namen voor vijf ee uwen ook al bekend stonden. Oageler esch is zoo hooge elègen, Vliejt zich door tegen den Zunneberg an, Dreg ziene wèlige rogge al welvend, Golvende ze e, die 'k nooit zat wodden kan. Heel in de leegte de Oageler huuze, Donkert umhooge eer deepgrieze reet, Do ekt ze door tusschen de oai' ee ken beume. 't Is of rondumm' eer de röstigheid geet. Zo zag Johanna van Buren zo, de es en de huizen van i\ gelo . We willen nu eerst iets zeggen over die Twentse huizen. Het oude huis in de vorm van "los hoes", zond er scheiding van woonruim.te en bedrijfsgedeelte, is zeer zeldzaam geworden. Maar in verjongde vorm is het in verschillende boerschoppen nog zo talrijk, dat het het karakter er van bepaalt . Het is on s overigens niet te doen om ee n nauwkeurige beschrijving van zulk een huis, met gebruikmaking van de aloude namen. Het is ons alleen te doen om een paar algemene indrukken en opmerkingen. In 1838 was het Sloet, goed Overijsselaar en bekwaam staath uiskundige, die het Twentse huis typeerde; dat er in zijn beschrijving een tikje romantiek zit, nemen we graag op de koop toe. Als men, zo vertelt hij, de woning binnen- 1 Twentse Taalbank

Transcript of Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of...

Page 1: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

UIT DE OUDE "BOERSCHOP"

wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In

hun meest kenmerkende vorm waren en zijn het huizen, boeren erven, in een meer of minder dichte zwerm bij of om de es gelegen. Van dit vaak schildvormig akkergebied, van ouds roggeland, met de daarbij behorende in het geboomte ver­scholen erven kan een grote bekoring uitgaan . Nemen we als voorbeeld de Ageler es bij Ootmarsum met de zuidwaarts daarvan gelegen erven Ti-jman, Winkelhoes, Loohoes, die onder deze namen voor vijf eeuwen ook al bekend stonden.

Oageler esch is zoo hooge elègen, Vliejt zich door tegen den Zunneberg an, Dreg ziene wèlige rogge al welvend, Golvende zee, die 'k nooit zat wodden kan .

Heel in de leegte de Oageler huuze, Donkert umhooge eer deepgrieze reet, Doekt ze door tusschen de oai' eeken beume. 't Is of rondumm' eer de röstigheid geet.

Zo zag Johanna van Buren zo, de es en de huizen van i\ gelo .

We willen nu eerst iets zeggen over die Twentse huizen. Het oude huis in de vorm van "los hoes", zonder scheiding van woonruim.te en bedrijfsgedeelte, is zeer zeldzaam geworden. Maar in verjongde vorm is het in verschillende boerschoppen nog zo talrijk, dat het het karakter er van bepaalt. Het is on s overigens niet te doen om een nauwkeurige beschrijving van zulk een huis , met gebruikmaking van de aloude namen. Het is ons alleen te doen om een paar algemene indrukken en opmerkingen.

In 1838 was het Sloet, goed Overijsselaar en bekwaam staathuiskundige, die het Twentse huis typeerde; dat er in zijn beschrijving een tikje romantiek zit, nemen we graag op de koop toe. Als men, zo vertelt hij, de woning binnen-

1

Twentse Taalbank

Page 2: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

komt, ziet men er in de eerste plaats achter weer uit, want het gebouw is één langwerpige ruimte, terwijl in het midden van het dak een opening is, waardoor de rook ontsnapt. "En daar huist dan onder één dak, tusschen dezelfde wanden, op denzelfden vloer van leem, de goede boer met vrouw e:1 kinderen, knechten en meiden, met paarden, varkens, koeijen, katten, kippen, eenden en zijnen onvriendelijken bulhond, in de grootste overeenstemming ondereen. Maar wat hem het voorregt geeft om met één oogopslag zijne gansche varende have en den gang van a lle noodige werkzaamheden te kunnen overzien".

Er waren er die poogden om het lange huis, het "éénhuis", uit deze en Oostelijker gelegen streken korter en zakelijker te omschrijven. Een huis, dat rust op standers, dat stal- en woonruimte onder één dak bergt en een vuurplaats in het mid­den heeft. Zo zegt de een. Een eenheid, moeilijk toegankelijk, sterk, betrouwbaar, niet speels versierd, maar meer zijnde dan schijnende. Aldus een ander. Met alle waardering moet men toch zeggen dat zulke definities, al zit er soms wel iets in, toch te kort schieten.

Het huis staat niet alleen. Er tegenaan of omheen staan het spieker, de schoppen of schuren, de bijenstal (iemenschoer) en, niet te vergeten, "ne putte met ne wippe en 'n pos". Uit de mode raakten de bouwsels, grotendeels in de grond uitgegraven, die dienst deden als aardappelkelders en in vroeger eeuwen voorraadschuurtjes voor andere winter­voorraad waren, in het bijzonder eikels voor de varkens. Als "eerdkulen" of "ekkelkoelen" komt men ze in oude stuk­ken nog wel eens tegen.

Onze voorouders zochten het niet alleen boven de grond, waar het beschermende dak alles overwelfde maar ook in de grond. De oude potstallen waren uitgegraven kuilen, waar het vee in de mest stond. De weefkamer was niet alleen dik­ker van muur, maar lag ook dieper, hetzij om des winters warmer te blijven, hetzij om zich van de voor het weven gewenste vochtigheid te verzekeren. Tacitus schreef reeds over de uitgegraven en met mest gedekte ruimten, die door

2

Twentse Taalbank

Page 3: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

de Germanen als winterwoning en voorraadschuur werden gebruikt. Op het erve Bommelas, niet ver van Enschede (Boekelo) vond men indertijd nog "voetkuilen" rondom de haard, waarin men do onderbenen bergen kon om het lichaam des te beter aan het vuur te warmen. Dit herinnert weer aan de kuilen, waarin de eekschillers op de Veluwe zaten als ze met een steen voor zich, in de "Meibos" het akkermaalshout door kloppen van zijn bast beroofden; hun tijdelijke wo­ningen waren trouwens ook weer kuilen, met een afdakje er boven.

Dan was er op vele Twentse erven .een lieftuchtershuis, waarin de oude boer en boerin zich teruggetrokken hadden, de eigenlijke boerderij overlatend aan de zoon, die daartoe door de "oude zede" aangewezen was. Een oud stuk, dat op Albergen bij Almelo betrekking heeft, maakt melding van de "rechte soelstedde" (de eigenlijke zaalstede of boerenplaats) en het "lifftuichtes huess voer de olderenn" . Op het erve stonden een of moer kleine huisjes, van de boer gepacht door de "wunners", die op het erve loonwerk verrichtten.

Bij de deur staat en stond de taxis of "iewe", heel lang geleden de boom, die hout voor bogen leverde, en ook vergif. Caesar vertelt van een ko r:.ing der Eburonen, in België, die zich met het sap van do taxis doodde, en zegt, dat deze veel­vuldig voorkwam.

En nu de boerschop, die niet alleen maar een groep huizen is, maar ook, na het gezin, de k leinste maatschappelijke kring. In die huizen woonden vroeger meest boeren, maar ook mensen met beperkter rechten en kleiner bedrijf, de kotters. Men kan echter al een begin van specialisatie opmerken. Er zijn boeren of kotters, die een bijbedrijf uitoefenen, al is het dan dikwijls slechts een deel van het jaar. Er zijn er ook, die van zulk een bedrijf moesten bestaan. Op de boerderijen werd b.v. 's winters veel geweven, maar reeds eeuwen lang treft men in de buurschappen wevers en "wevesters" aan, die daarvan geheel moesten leven. "Scroders" of kleermakers en schoen­makers komen ook wel voor. Eveneens een buurman, die van veeziekton waL afweet. He11vol hoeft deze "heggedoktors"

3

Twentse Taalbank

Page 4: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

nog gekend en prachtig he ·chreven. ln Oost-Agelo ligt een erve SchoLsnieder, waarvan Le vermoeden valt, dat het is genoemd naar· iemand, die de kunst verstond om door een kleine operatie koeien van een gebrek aan de staart af Le helpen. Op vele erven groeiden trouwens in de hof genees­n, iddelen, ook voor' heL vee, zoals wrangwortel, naar een '''oziel< te genoemd. og een ander beeoep was dat van "heerde" of "koehierde" , de man die let ten moest op heL vee dat gezamenlijk werd geweid . Een sr er lman hielp de fees ir dagen vullen. Twee oude erven in Overijssel heten Spele­manninc en Spuelman. In onze tijd leven ze nog als spölleman voort; H. Odink gaf er een aardige scheLs van.

Terzijde in een hoek, ook wel ver van de andere huizen , vindt men de woonplaatsen der armen van die dagen, Jan voor het hek, Willem in de grond, Huttenberend; de namen zeggen al iets. Ze vestigden zielr tersluik , of werden "om Gods wil" toegelaten. Maar men was ook wel eens minder welwillend. ln 1613 vestigde een zekere Gerrit zich op de Spoolderberg bij Zwolle. Maar dan krijgt hij de waarschuwing, dut I tij zijn "getimmer" vóór St. J acob op moeL breken. DoeL lrij dit niet, dan zullen de gezamenhjke bocren het on­der de Yoet lopen. ~laar Gerrit betaalt een klein bedrag en mag dan blijven.

De buurschap was ook een samenleving in deze zin, daL men ondanks maatschappelijke ver ·chill en elkaar bijstond. Niet alleen de naaste bmen, die in de eerste plaats hun naber­plichten hadden bij feestelijk r en droevige gebeurtenissen in de woning van de "noaber' ' . De hele buurschap was één tegenover vreemden, maar stond ook a ls één man bij huisbouw, brand, verlies van een kostbaar stuk vee ; de jongens vormden ét'n kluft, ook bij vechtpartijen.

We missen in onze provincie zeer een beschrijving van dat buurschapsleven in vroeger dagen, uit de pen van een tijd­genoot. Nog steeds leerzaam is een verhandeling van 1849 met de modern aandoende titel "Het sociale leven in West­falen" . De schrijver , H. Boegekamp, moet een buurschap in het N.O. van dat gebied goed gekend hebben. De hoofd­zaken geven we weer; waL over het inwendige van het huis

Twentse Taalbank

Page 5: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

wordt gezegd, is ontleend aan. Möser, die reeds in 1768 zulk een Westfaals interieur beschreef. De gegeven schets kan niet zonder 111eer worden overgedragen op Overijsselse toe­standen van weleer, maar er waren zeker overeenkomsten, en nogmaals: wij missen de tijdgenoot, die iets dergelijks deed, behalve dan Sloet, die echter meer bij het boerenbe­drijf zelf stilstond en daarover goede dingen heefL geschreven. Gevoelvolle uitweidingen laten we weg, evenals losse onder­stellingen. Die laatste woekeren in de volkskunde tot op de huidige dag nog door, vermengd als ze zijn met kostbare en onbeduidende feiten en gevolgtrekkingen daaruit.

De boer woont met zijn familie en "Gesinde" (meiden en knechten) op de hoeve. Op de hierbij behorende grond staat ook het huis voor de lijftuchters en kan men verder woningen van erfkotters aantreffen. Het middelpunt van het huis is de haard, vanwaar de huisvrouw het huis overziet, vooral daar, waar voorhuis en deel nog niet gescheiden zijn. Zonder van haar stoel op te staan overziet de boerin tegelijk drie deuren, houdt haar kinderen en personeel in het oog, evenals kelder, vloer en kamer, spint steeds en kookt er bij . Ook in het bed ziet ze haar Gesinde opstaan en zich neerleggen, het vuur aansteken en doven, de deuren openen en sluiten; ze hoort er het vee vreten, de weefster slaan, de knecht snijden en de meid voeren.

De boer voelt zich bestuurder van het voorvaderlijk huis, lid in een lange rij van hofbezitters, iemand die een verant­woording draagt, en zijn hoeve in geen slechtere toestand aan zijn opvolger mag overgeven als waarin hij deze zelf aan­vaardde. Dit geeft hem zekerheid van houding, werkkracht en bestendigheid, maar ook een zelfgevoel, dat niet vrij is van starheid, hardheid en heerszucht.

De verhouding tot de dienstbaren en kotters is over het algemeen patriarchaal. Is de boer niet jong meer, dan wordt hij door de kinderen der kotters "Hiusvah" en zijn vrouw " Hiusmöime" genoemd. Zijn eigen kinderen helpen de knechL op de akker en de meid in de stal. \Vaar het oude gebruik nog regel is, zijn deze kinderen ook tegenover het

5

Twentse Taalbank

Page 6: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

Gesinde ondergeschikt; in hun gesprekken hebben ze zich niet te mengen, hun aanwijzingen te volgen. Maar zijn de kinderen onder elkaar, dan komt soms scherp tot uiting, wie kind is van een boer en wie van een kotter.

Bij een huwehjk beraden de ouders en is de wil der kinderen ondergeschikt. Dagen lang wordt soms gepingeld om d~

huwelijksgift. Dat de erfgenaam van de hoeve (de jongste zoon, of bij gebrek daaraan de jongste dochter, welker man de naam der hoeve aanneemt) slechts huwt met een boeren­dochter van dezelfde "waarde", spreekt in deze sfeer van nuchter overleg vanzelf. Huwt een knecht, dan verhuurt hij zich als kotter op een hoeve. Hij moet dan, als het gevraagd wordt, op de hoeve werken. Zijn eigen huurland bewerkt hij met de ploeg van de boer. Levensmiddelen, weide voor de koe, voorschotten, alles wordt aan het eind van het jaar verrekend met het verdiende loon. 'iVerkt de kotter met zijn vrouw op de hoeve, dan eten en drinken ze er met hun kin­deren. De kotter moet altijd het voordeel van zijn boer zoeken en ook extra -diensten willen verrichten; maar de boer zal hem om niet vrachten bezorgen. Dat hij bij een begrafenis voor paard en wagen zorgt, spreekt vanzelf. Allen zijn leden van een organisme; allen werken voor een gemeenschappelijk doel, al heeft ook ieder eigen belang op het oog.

Wat terzijde leeft de lijftuchterin een afzonderlijke woning, met tuin en akkerland. De jonge boer geeft hem hout, koren en wat geld en bewerkt zijn land. Handwerkers komen dikwijls tegen loon en kost op de hoeve werken. De smid is het meest geëerd; hij werkt echter niet op dagloon, is zelf vaak een kleine boer en staat in de roep van toverij, evenals de scheper. Maar terwijl de eerste in staat is dieven te vinden en de duivel te belezen, past de laatste zijn kunst meest toe tot genezing en onttovering. Ook de schoolmeesters van de oude stempel waren niet zelden vertrouwd met de zwarte kunst. Nu zijn ze modern en roeien bij de jeugd alle oude verhalen, liedjes en gebruiken uit. De kok van het dorp, meestal een kotter, die bij bruiloften en dergelijke zijn ambt vervult, is tevens lijk­en bruiloftbidder en zo nodig bij maaltijden de man, die er de vrolijkheid in brengt; hij moet handig en spraakzaam zijn. Na

G

Twentse Taalbank

Page 7: Twentse Taalbank UIT DE OUDE BOERSCHOP...UIT DE OUDE "BOERSCHOP" wie in Twente of Salland de stad of het dorp ontvlucht, komt terecht op het platteland, in de buurtschappen. In hun

den eten slaat hij met de vuurschop tegen de "wendezule" en verzoekt de aanwezigen in een pakkende toespraak, de kok te gedenken. De vroedmoeder is vaak aan de drank verslaafd; bij het dopen krijgt ze van elk der doopvaders een geldstuk, dat in een groot glas brandewijn is geworpen. Een eveneens ietwat liederlijk persoon is de muzikant, meteen een leugenaar en opsnijder, die evenwel niet in ieder dorp te vinden is.

Het ambt van "scholte" wisselt onder de oude boeren, maar blijft ook vaak in handen van een bekwame of in aanzien staande boer. Zijn "boden" zijn vaak originele typen, die hun ambt meer eershalve dan om verdienste bekleden. Tot zoverre Boegekamp1 ).

En nu nog een opmerking tot slot. Meen niet, dat de oude boerschop in de loop der eeuwen weinig of niet veranderde. Zo is de es vergroot, de hei ontgonnen; op de kampen zijn nieuwe erven gebouwd. Geboomte is aangeplant en nog meer is w·eggehouwen. Erven zijn door oorlog, brand en ouderdom verdwenen. Ook zijn ze door nieuwbouw vervangen, maar dan vaak op een andere plaats. Men wilde het oude huis ge­bruiken tot het nieuwe gereed ~as; men gaf de voorkeur aan nieuwbouw op "schone" grond; men zette het huis liever niet op cultuurgrond, maar op de gemeenschappelijke grond, de marke. Te Fleringen bij Oldenzaal wordt in 1746 vermeld, dat er bij drie van ~e dertien erven een huis, een schoppe en een schaapschot "verset" zijn op markegrond .

Het middelpunt van een echte boerschop was en bleef de es, waarvan Sloet de lof zingt, als hij lopend door een scheidvoor, de leeuwerik hoort boven de jonge rogge, de kwartel in het rijpend koren, en in het najaar over het zwart geploegde land de ganzen ziet strijken om neer te vallen op de heiplas in de buurt.

Kampe11 H .. J. MOEHMAN

1) H . Hocgc ka mp, Gcographischc Charaklc r·is likcn, Mainz 1856, blz. lt07 - <i16.

7

Twentse Taalbank