Twee schelpen, een kortverhaal van Johan...
Transcript of Twee schelpen, een kortverhaal van Johan...
1
Lisa De Coninck Academiejaar 2013-2014
Master Nederlands – Duits Masterproef
Twee schelpen, een kortverhaal van Johan Daisne
Een historisch-kritische editie
Promotor: Prof. Dr. Els Van Damme
2
Dankwoord
Graag zou ik eerst mijn promotor willen bedanken, mevrouw Els Van Damme. Zij was er op
ieder mogelijk moment en antwoordde op iedere mogelijke vraag. Ook via mail was zij altijd
bereikbaar, zodat ik snel een aantal aanpassingen kon doorvoeren en op die manier mijn
werk kon verder zetten. Daarnaast wil ik ook graag mijn co-promotor bedanken, Yves
T’Sjoen, die me vorig jaar al de nodige basis verschafte over alle technieken van de
editiewetenschap. Ook wil ik graag de mensen van het Letterenhuis bedanken, in het
bijzonder meneer Johan Vanhecke, die mij steeds bruikbare tips bijbracht tijdens de
momenten dat ik de leeszaal van het Letterenhuis bezocht. Bovendien gaf hij me enorm veel
informatie over Daisne en zijn kortverhaal Twee Schelpen, informatie die ik kon gebruiken en
uitwerken in mijn commentaargedeelte.
3
Inhoudsopgave
Inleiding……………………………………………………………………………………………………………....4
Deel 1: Leestekst………………………………………………………………………………………………….6
Deel 2: Variantenapparaat…………………………………………………………………………….……69
Deel 3: Commentaar…………………………………………………………………………………………229
3.1 Verantwoording van de leestekst……………………………………………………….………230
3.2 Materiële bronbeschrijving…………………………………………………………………………230
3.3 Toelichtingen en aantekeningen bij het variantenapparaat………………………..234
3.4 Literair-historische situering……………………………………………………………………….236
4. Slot……………………………………………………………………………………………………………….244
4
Inleiding
Johan Daisne, een ‘duivelskunstenaar’, zoals Hugo Claus de schrijver noemde in een VPRO-
interview. Een duivelskunstenaar, inderdaad. Want naast de dichter Johan Daisne is er ook
de romancier, de novellist, de essayist, de dramaturg, de slavist en de filmkenner Johan
Daisne.1 Deze scriptie spitst zich toe op één aspect van Daisnes schrijverschap, met name het
proza en dan in het bijzonder het kortverhaal Twee schelpen.
Daisne schreef Twee schelpen in 1949. Het werk wordt in hetzelfde jaar voorgepubliceerd in
De Vlaamse Gids (ook in 1949) en verschijnt een jaar later in de verhalenbundel Met dertien
aan tafel. In 1967 beslist Daisne, in overleg met Angèle Manteau en zijn goede vriend Jeroen
Brouwers, het werk te publiceren in de reeks Marnixpockets van Manteau. Twee schelpen is
een werk van Daisne dat in de vergetelheid is geraakt en daarom vind ik het belangrijk om
een historisch-kritische editie van de tekst te presenteren. Op die manier komen zowel
Johan Daisne als zijn werk Twee schelpen opnieuw onder de aandacht, nadat ze de laatste
tijd jammerlijk op het achterplan zijn blijven steken. Deze masterproef is ingedeeld in drie
grote delen. Eerst is er de leestekst, gevolgd door het synoptisch variantenapparaat en het
commentaargedeelte. Voor het commentaargedeelte kreeg ik enorm veel informatie van
meneer Johan Vanhecke, medewerker van het Letterenhuis en een enorme liefhebber en
kenner van Daisne en zijn werk.
1Hedwig Speliers, De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Manteau, Antwerpen, 1983, p.303.
5
6
1. LEESTEKST
7
Leduc boog het hoofd – het was zo zwaar dat
zijn hals ervan klopte – en keek bij een van de
beregende spiegelruiten naar binnen. Iemand
die even tevoren naar buiten moest hebben
getuurd, had van een plekje ruit het waas
weggewist en de gordijntjes niet weer helemaal
dichtgetrokken.
Er zaten vrij veel mensen. Leduc kon slechts
een gedeelte van het lokaal afzien, en ook in zijn
ogen begon het thans te kloppen, terwijl ze van
het ene naar het andere tafeltje schoten. Maar
toen bleven ze stilstaan, zichzelf schroeiend, en
hoorde hij het zagen van zijn eigen adem niet
meer.
Het gevreesde, het onmogelijke was gebeurd:
hij had dadelijk herkend wat onherkenbaar was
geworden. En hij bleef kijken, borend, gravend,
en wat in de loop van de vele voorbije jaren
reeds spoedig niet meer had gekund, geschiedde
nu, bij de aanblik van de tegenhanger zijner
eigen verstening: de rotsige groeve van de tijd
barstte open, de lagen der jaren scheurden
uiteen, en grind en as, klei en modder stroomden
weg, van weer het lichtende jeugdgezicht.
8
Mag ik me even voorstellen?!...
Dat was de aanvang en het afscheid geweest,
het zingende leidmotief van driemaal twaalf uur
maar, doch die hadden volstaan om, bij de dartele
lach der ogen, een lied van tranen te voegen,
dat langs de keelwand beeft. Ofschoon in de
uren daarvóór, die nog niet meetelden, reeds een
eerste, huiverige begroeting had gelegen.
Ondanks de lenteachtige januarimaand van
dat verre jaar, had heel even een doordringende
wind langs het station gewaaid, toen ze kort na
de middag in Den Haag arriveerden. Didier Leduc
had iets gemopperd over dat vlakke kale
Holland en zijn flanellen das dichter gestopt,
maar Ledoux had de zee genoemd, en ze waren
beiden enkele ogenblikken op het trottoir blijven
staan, starend naar de lichtere lucht boven de
huizen, die kant uit.
In Terminus daarentegen was het broeierig
geweest. Ze hadden koffie gedronken in de
heldere hoek van het café, bij de ramen. In de
andere gedeeltes brandden schemerige oranje
lampen, maar hier scheen, door de gehaakte
gordijnen, de zon naar binnen.
Het ene maakte al zo’n triest echte, als het
andere een jammerlijk kunstmatige indruk. Didier
had de ogen ervoor dichtgeknepen, en de
vermoeidheid die hem toen al bewoonde, liet
hem even in gevoelloosheid wegduizelen.
9
Ledoux was naar de telefooncel, om de
organisators der tentoonstelling te verwittigen
van hun aankomst.
Aan het tafeltje achter Didier zaten twee dames
zo opgewonden vertrouwelijk tot elkaar te
doen, dat hij wel luisteren moest, naar hun
ergerlijk Engelse of Haagse accent, hun klokkende
lachjes en het mondaine geklets, over een bal en
heren en een hele krijgskunst ten opzichte van
oplettendheden.
Toen hij vluchtig omkeek, zag hij twee taaie
tantes in bontjassen, met hongkonghoedjes en
emaillietnagels als vers uit een bloedbad, die
sigaretten rookten, de ellebogen steunend naast
hun theeservies.
Daarop hadden de twee vrienden zich naar
het gemeentemuseum laten rijden. Het was toen
gelukkig al donker geworden en het regende
stilletjes. De taxi stopte voor een geel,
nieuwerwets gebouw, met vierkant zwembassin
aan weerszijden van de ingang.
In het paviljoen was een mooie tafel gedekt
voor de overheidspersonen en de vreemde
gasten, en daar, in afwachting van het
voorgerecht, dronken Ledoux en Didier een eerste
borrel. Bij het klinken ontmoetten hun ogen
elkaar, met een vage glimlach van: wat zal het
worden, en zál het iets worden?
10
Na de soep sprak de wethouder een aardig
woord uit, over kunsten en kunstenaars en op de
liefde tussen Noord en Zuid. Ledoux antwoordde
met een prettig anagram: dichters van nabij,
dromers van bijna. Als dessert was er een bijbel
van chocola, met goudsuikerbeslag. Iemand
prevelde een vers uit Genesis terwijl de vrouw van
de wethouder het deksel ophief:
- En God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet,
het was zeer goed!...
Inderdaad, niets dan slagroom en schijven
ananas. Toen was het avond geweest, en de nacht
zou volgen.
De tentoonstelling zou plechtig worden
geopend na een reeks toespraken, opgeluisterd
met voordracht, in het gehoorzaaltje van het
museum.
Het publiek kwam in zo groten getale op dat de
organisatoren, niet zonder een electrisch schokje,
de luidsprekers in de wandelgangen moesten
inschakelen. Die nooduitbreiding stond echter
de echtgenote van enkele uitgevers toe, haar
toiletten ten voeten uit te laten benijden.
Ledoux meende dadelijk, van een portret in
een tijdschrift, een bleke dame in het zwart als
de schrijfster van een onregelmatig boek te
herkennen. Dat kwam uit. Ina Mytilini beloonde
hem met een glimlach van haar verstandige
ogen, die heel goedig stonden in het scherp
11
getekende gezicht. De vrienden werden
voorgesteld door de dichter Lauwerijk, de enige
die ze intiem en sinds lang kenden.
Ze hadden elkaar evenwel al geruime tijd niet
meer ontmoet. Lauwerijk leek in persoon te zijn
toegenomen, ofschoon hij nog steeds een mooie
man was, met een innemende glimlach. De lijvige
schouders gaven alleen iets gebogens aan zijn rug,
dat bevestigd werd door een vermoeide
vernauwing van de oogspleten. En zijn uitstaande
kroeshaar was thans zover achteruitgeweken, dat
het helemaal ging lijken op het gevleugelde hoofd
van Hermes.
Lauwerijk presenteerde ook een dartel kind,
vermoedelijk de jongste ontmoeting van die
gelukkige renbode der goden.
In de reeks spreekbeurten had een ouder
dichter het precies over de hemeltelgen. Hij
vertelde hoe hij, als zwakkelijk knaapje, telkens
zijn vacantie mocht doorbrengen op het buiten
van een gevierde dichteresse der vorige eeuw. Uit
haar eigen hand moest hij elke dag een grote kom
hete melk drinken, waarop zij lieflijk placht te
blazen.
Toen hij daaraan later dankbaar herinnerde,
vooral aan die ademtocht die hem zeker op zijn
beurt tot een dichter had gemaakt, schudde de
bejaarde dame haar grijze hoofd en met een
reumavinger ten hemel sprak ze:
12
- Nee kind, alle gunst komt van de goden!
Daarop declameerde een andere dame, die
voor de beste voordrachtkunstenaresse van het
land gold, een keur van verzen, waaronder
evenwel geen voorkwamen van die eens zo
liefderijke boezem of van haar petekind, noch van
Lauwerijk en de Vlaamse gasten.
De kunstenares droeg bovendien op wel een
heel eigen wijze voor: zo traag dat de verliefde
echo’s der rijmen tot onvruchtbare klachten uit
elkaar vielen, en zo ononderbroken doorlopend
dat zelfs de enjambementen zonder enige
buitenbenigheid mee moesten schrijden.
De uitgever Dekkers, die naar de woorden
luisterde, klapperde met zijn tanden van
ontroering en noemde dat poëzie ontheven aan
alle declamatie. Lauwerijk knikte, maar gefronst,
waarschijnlijk tegenover het leestekenloze van
deze versificatie.
Tijdens het bezoek aan de tentoonstelling, die
overvoerd was met mensen, verloren Didier en
Ledoux elkaar een poos uit het oog. De
belangstelling van dat publiek voor de kunst was
al even verwarrend als de menselijke aanblik van
al die kunstzinnigheid. Bijna een zinnebeeld
daarvan zag Didier in de romancière Joop Waag,
die gelijk een centenaarslast precies onder een
welsprekend wanddiagram vol dikke
13
barometerstrepen stond, waarvan de hare een
succesrijke hoogte had bereikt.
Slechts één dichter, ondanks zijn zestig jaar,
was gelijk zijn werk algemeen werd geroemd:
slank als de jeugd en zonder lijkdraad in zijn
fijngeborstelde notebruine haar.
- Vrouwenwerk, werd achter Didier
gemompeld, en let eens op zijn stompe, wrede
handen!
Op dat alternatief scheen alles wel uit te
komen: de statistiek van Joop Waag, of het
schilderij van Dorian Gray…
- Toe, stel me nog maar eens voor!
Didier stond weer voor Lauwerijk en herkende
het levenslustige kind.
- Denkt u dan dat ik zo gauw vergeet? lachte
hij gevleid.
- Nee, snaterde ze vrolijk, maar ik vind het
zo leuk!
En grappig stijf presenteerden ze zichzelf
opnieuw aan elkaar: Didier Leduc, en Wiesje
Meesp. Dát was jeugd geweest, de echte,
onweerstaanbare, oprecht en haast teder van
handdruk, met een wilde, asblonde haarlok over
het voorhoofd, rose tandvlees en die
wegslepende dubbelheid van beweeglijke figuur
en dodelijk bezielde blik, waarin het heldere
blauw en het duistere grijs niet te scheiden waren.
- Nederland’s jongste kunstenares! lichtte
14
Lauwerijk toe, en dat haar Theseus zo pas met
de Academische Prijs was bekroond.
Didier luisterde en knikte bewonderend, maar
voorlopig drong slechts één naam wezenlijk tot
hem door: Wiesje; en kwansuis in een gewichtig
gesprek gewikkeld, troonde hij hen beiden mee,
voorbij de neus van de organisatoren, naar de
ontvangkamer.
Daar werd aan de officiële bezoekers en de
gasten een afscheidsborrel geschonken. De
bijgenodigden waren evenwel reeds talrijk en
zaten in groepjes om de grote ronde tafel te hoop:
Dorian Gray – Didier meende een wreedaardige
blik van hem op te vangen – met een pikant
geschilderde jonge dame, die strelend haar
vingers bewoog alsof ze in verbeelding het
notebruine haar bewerkte, en Ledoux in
vriendschappelijke kout met Ina Mytilini.
De schrijfster van het ongeregelde boek zat
willig op nog wat meer gezelschap te wachten
om, daardoor tegen zekere deftige blikken
beschut, op haar schoot wat tabak in een vloeitje
te rollen. Didier verklaarde ook eigen werk te
verkiezen en volgde dadelijk haar voorbeeld. Hij
deed het snel.
- Het is ook al een kwarteeuw geleden sinds
ik het voor het eerst geprobeerd heb, bekende
hij. Hoe oud ben jij? vroeg hij Wiesje.
15
Nog geen kwarteeuw, en terwijl ze opgewekt
doorsnapte, nam ze de sigaret die hij had
dichtgelikt uit zijn handen en wachtte tot hij met
een andere klaar was, om samen, de blik
grondeloos blauw achter het speelse gouden
vlammetje, op te steken. Dat was hun eerste,
kinderlijk bedekte zoen.
Het duurde een deun van een tijd, vond
Lauwerijk, voor de borrelfles een tweede keer de
ronde van de tafel wilde beschrijven. Intussen
had Didier verder kennis met Wiesje gemaakt.
Ze was op het platteland geboren, had er koeien
gemolken en ging er nog geregeld heen.
Heel even was ze schooljuffrouw geweest, en
toen Didier niet dadelijk begreep dat dit
onderwijzeres betekende, en daarna gezegd had
dat hij ook een beetje een schoolman was, had ze
het een al zo grappig als het ander gevonden.
Thans werkte ze met een handelaar in
oudheden, in een gezellig keldertje, maar er
dreigde gevaar dat hij het zou moeten afstaan aan
een exploitant van benzinepompen. Nu, voor het
zover gekomen was, zou er nog wat afgeworsteld
worden!
De livreiknecht schonk hun een tweede borrel
in en Didier wou op de goede uitslag van de
strijd drinken, toen hij de dichter opmerkte die
een zwakkelijk knaapje was geweest.
16
- Ontferm u onzer, bad hij hem wijzend naar
hun glazen, en blaas eens op deze melk!
Maar de redenaar van de avond wreef langs
zijn gevlekte gezicht en sprak met een
glimlachende nijging voor Wiesje:
- Nee, alle gunst komt toch wel van de
godinnen!
Ten slotte bleef alleen nog hun groepje over.
De laatste organisator had reeds zijn overjas aan
en het restje museumpersoneel leed aan
geeuwkramp. Buiten regende het nog steeds op
de zwarte zwembassins. De organisator wilde
volstrekt Ledoux en Didier in zijn wagen naar
Terminus hebben, doch de Belgen verklaarden
met gezag, dat ze zich nog te plus voelden voor
zo’n ijlige overgang naar een minusterm, en maar
liever naast de anderen te voet door de nacht
opliepen.
De verlaten overheidspersoon bromde iets
over plus en pluis, doch nam beminnelijk afscheid.
Bijna dadelijk, zoals Lauwerijk het hun in de
jassenkamer had toegefluisterd, kwam Dekkers
het groepje met zijn wagen achterop en laadde de
warme waar hartelijk door elkaar gepakt in. Zo
begon hun passiegang, en de eerste statie heette
De Diligence.
De Diligence was in die tijd als
kunstenaarskroeg in trek gekomen. Zoals meest
17
met dergelijke verschijnselen het geval is, waren
de redenen daarvan, vooral door vreemdelingen,
moeilijk te doorgronden. Het zaaltje zag er
artistiek noch gezellig uit, maar kaal en rommelig
tegelijk. Een overhete lucht sloeg de
binnenkomenden tegemoet en het schelle licht
deed hun ogen knippen.
Des te hartelijker echter viel de ontvangst uit.
Didier en Ledoux werden weer eens voorgesteld
en plotseling stond de eerste opnieuw voor
Wiesje, die zich guitig onder de bezoekers had
gedrongen.
- Mag ik me even…?!
Dit keer zoende hij haar de hand, lispelend in
de zachte gleuven tussen haar lenige vingers:
- Verrukkelijk kind!
En vertederd en uitgelaten nam hij haar bij de
arm en gingen ze naast elkaar met de anderen
zitten, weer om een ronde tafel.
- Melk? sloeg hij voor, en Wiesje stemde daar
zo grif mee in alsof het de echte gold, van de
koetjes die ze eens te M. de uier had gedrukt.
Trouwens, de kelner kwam al – het leek wel
ongevraagd – met een heel blad borrels voor het
gezelschap aanzwaaien. Didier keek even naar
Ledoux, die weer naast Mytilini zat. Ina dronk
ook, of het dauw was uit de rozen van haar
Egeïsche eiland.
18
In de wagen had Ledoux aan het oor van zijn
vriend een stille belofte tot zichzelf afgelegd.
- Alleen nog koffie, hoor, had hij verzekerd,
want ze moesten de volgende dag – wat intussen
al vandaag was geworden – in de loop van de
ochtend naar de radio, en hij vreesde dat men
zijn stem, vooral dan in het eigen land,
enigermate beneveld mocht vinden.
- En de koffie? vroeg Didier spottend, terwijl
Ledoux de jenever al onder de knevel had.
- Och, zei die, ik drink maar eerst het watertje
op, en kauw de bonen wel straks.
Wiesje lachte, ze luisterde en lachte altijd zo
lonend, dat had hij al spoedig en met dankbare
ogen opgemerkt, temeer daar zij inderdaad een
heel begaafde meid bleek. Hoe het ook met haar
ziel gesteld mocht zijn, ze had een helder hoofd
en scheen van alles ten minste zoveel als ieder te
weten. Je kon ernaar zitten luisteren, hoe ze maar
doorpraatte en hoe het jong noch oud klonk,
even natuurlijk als doordacht.
Vererend hield Didier zijn glas tegen het hare,
en zoals ze bij ‘hun’ eerste sigaret hadden gedaan,
keken ze elkaar weer in de ogen, met diepin een
heerlijke ernst achter hun glimlach.
En nu wilde Didier ook weten hoe of ze eigenlijk
heette, want die Hollandse roepnamen zijn soms
misleidend. Inderdaad, Wiesje kwam niet
19
van Louise maar van Alwina. Al-wina, de mooie
naam! Hij spelde hem verliefd en terwijl hij
naar de betekenis zocht, zag hij hoe ze niet alleen
aan het algemene gesprek, maar ook aan alle
apartjes deelnam; hoe ze Lauwerijk toeknikte, die
over hen zat: hoe ze ook bij Mytilini en Dekkers
was, en hoe niettegenstaande al die levendige
aardigheid, ze hém toch niet verliet.
Alwina, het vriendinnetje van een ieder, de
albeminde – zo was ze, zo was het, het stond in
al die verhitte of afgematte blikken te lezen,
wanneer ze naar haar keken en er schoon door
werden.
Plotseling kwam Dekkers – hij was even weg
geweest – terug van achter uit het zaaltje.
- Wat scheelt er? riep Wiesje dadelijk.
Er moest inderdaad iets mis zijn: het glimmende
rood was uit het gezicht van de uitgever
verdwenen en hij blééf de kaken op elkaar
geklemd houden. Didier meende zich te
herinneren dat de kelner herhaaldelijk Dekkers
aan de telefoon had gevraagd, maar dat die eerst
telkens met overmoedige koppigheid afgewuifd
had.
- Mijn kantoor brandt, antwoordde hij thans
Alwina; blijf allemaal hier, ik probeer nog wel
de wagen terug te sturen om jullie naar huis te
rijden.
20
- Ben je mal! vloog Lauwerijk overeind, en
zich eveneens tot Wies wendend: ik ga ook,
maar blijven jullie, in vredesnaam!
Ze waren al de deur uit.
- Wat een sof! fluisterde Alwina na een tijdje, –
voor Dekkers en voor Lauwerijk’s nieuwe bundel –
voor iedereen!
Ze zag er heus bleek om de mond van en haar
ogen keken vertwijfeld grijs. Ina had stil haar
handen over de tafel gegrepen.
- Misschien is het maar een lamme grap,
waagde de advocaat in het gezelschap.
Wiesje was opgestaan en Didier hielp haar in
haar mantel. De advocaat bood zijn wagen aan
en Ledoux en Mytilini reden ook mee. Weldra
waren ze aan de grachten, die oliezwart glommen
in het licht van de lantarens. Het had opgehouden
met regenen. Maar nergens was boven de huizen
het minste rosse schijnseltje te bespeuren.
- Zie je wel, sprak de advocaat vaderlijk en
het was alsof zijn lichte dronkenschap, die door
het kwade nieuws even was onderdrukt, weer
naar boven kwam.
Toen de auto stopte, reed de wagen van de
brandweer net heen. De poort van het huis was
opengebleven en de verlichte gang lag nat.
- Dus toch, stelde Ledoux vast, maar de
advocaat wedersprak hem:
21
- Juist, niks erg.
Wiesje was al de trappen op en hipte weldra
van ongeveinsde blijdschap: Dekkers’ bureau
was ongedeerd!
De uitgever stond zich nog het voorhoofd te
wissen, terwijl Lauwerijk het gekke verhaal
deed. Het was maar een keukenbrandje geweest,
bij de huurders boven; die waren uitgegaan,
maar hadden vergeten het komfoortje uit te
schakelen waarop ze de melk hadden gewarmd.
Het pannetje was drooggekookt, een gloeiende
roetvlok moest op de lampekap zijn gevallen, en
zo vervolgens.
- Daar heb je het! vonniste Ledoux, – alle
onheil komt van de melk. Ik drink bepaald alleen
nog koffie.
Maar de advocaat sprak hem weer tegen.
- Nee, uitte die diktongig doch met een
misschien onwillekeurige, door zijn beroep
ingescherpte geestigheid, – wij hebben meer dan
ooit melk nodig, om weer ‘zuivel’ te worden!
- In elk geval, kinderen, besloot Dekkers, laten
we maar liever elders gaan blussen.
En met twee wagens reden ze thans naar de
volgende statie, die de in rode schemer gehulde
nachtgelegenheid Embassy was, waar de Hongaar
Lajos met zijn Zigeunerorkest speelde. Het groepje
ging weer om een ronde tafel zitten, de
22
eerste bij de dansvloer: Didier met Alwina, Ledoux
en Mytilini, Lauwerijk naast Dekkers, en de
eenzielige advocaat als het zegel in de ring.
Er werd opnieuw melk besteld, maar nog
voor die gemolken was, hadden Didier en Wiesje
zich alweer aan elkaar voorgesteld.
- We moeten immers hoffelijk blijven, had
ze verklaard, want maken we niet telkens verder
kennis met elkaar?
- Ja, had hij blij toegestemd, op voorwaarde
dat ik me niet plagiëren moet, en dat Lauwerijk
er me niet al te dwars om gaat inzien.
Op dat laatste had ze niet geantwoord; ze was
alleen blijven glimlachen en zoet wachtend tegen
hem aanzitten. Waarop hij haar dat keer het
voorhoofd en de oogleden had gezoend, traag
prevelend:
- Lief, heerlijk lief kind!
Er werd honderd uit en duizend in
geredekaveld, samen en terzij, en vanzelf alsmaar
over kunst. Didier hield zich onopzettelijk aan de
kant; dat wil zeggen, hij luisterde met een
gespannen oogopslag en bewoog het hoofd
hartelijk mee op de verschillende deiningen, doch
zijn oren hadden alleen aandacht voor het
gebruis; zelf zei hij maar weinig.
De kunst dóe je, vond hij, en tussen de
bedrijven door ben je moe; dan moet je leven of
23
dromen. Zo vermoeid was hij nu, en Wiesje was
dat leven of die droom. Hij zei het haar
voorshands nog anders, gezocht kras voor de
lollige stemming:
- Holland is werkelijk een weiland; ik geloof
dat nergens de kunst zoveel herkauwers telt!
Wat ze weer eens heel vergeldend belachte.
- Ja, vulde Ledoux aan, maar hoeveel gezelliger
gaat het hier toch toe; het blijft onder koeien, de
melk vloeit blank, terwijl bij ons ieder stierlijk
alleen wil lopen en rood meent te moeten zien!
Het gesprek, na een schaterbui, verstomde
even. Lajos was naderbij gekomen, zijn viool
onder de kin, en speelde, speelde, de ogen aan
die van Ina geklonken. Ledoux sloeg er zijn hele
borrel in een keer naar binnen van. Maar Alwina
zong het hartstochtelijke lied mee, in helder
Duits.
Daarop werd lekker doorherkauwd. Wiesje
voegde hups en in oprechte bezieling ieder haar
woord toe, maar opnieuw had Didier het
wonderlijke gevoel dat hij haar toch behield. Zelfs
toen hij haar en Lauwerijk daarna samen zag
dansen.
De advocaat was van het ‘zuivelen’
zwaarmoedig geworden. Hij scheen een specialist
in echtscheidingen te zijn, vooral van
24
vreemdelingen die naar Holland kwamen omdat
de wet daar toeschietelijker was. Maar hij
bezwoer Didier, die met een noeste uitdrukking
en vertroostend hoofdgeknik luisterde, dat hij het
nooitniet gedaan had voor het geld, maar enkel
en alleen om ménsen te helpen, zielige sukkels
van mensen, zoals wij allemaal.
Daar was Wiesje terug en bleef met
uitnodigende ogen voor Didier staan. Maar ze
vond het ook dadelijk goed toen hij liever ‘nog’
niet danste; er moest eerst meer melk worden
gedronken, beweerde hij, want dat
vooruitschuiven was al zo weinig schokkend als de
kunst van die voordraagster ’s avonds in het
museum. Weer lachte Alwina zo hartelijk.
- Wiesje, zei ze zacht terwijl ze naast hem
ging zitten.
- Didier, fluisterde hij thans in haar zwierig
loshangende engelenhaar dat een zoete, zuivere
geur had, en zoende haar warme hals en
tintelende oor.
Dekkers vroeg haar om een dansje, maar eerst
kneep ze Didier nog hard in de hand.
Boven in het toilet stonden Ledoux en Didier
even zij aan zij.
- Toch niet van de koffiebonen? gniffelde
Didier over het marmorieten afscheidinkje
heen.
25
- Nee, blies Ledoux, ik heb een snee in mijn
zeil; de bonen zijn er doorgevallen!
- Ja, begreep Didier, die Griekse kunsten zijn
wel onregelmatig. Maar zeg eens, jij die Ina nu
al zo lang in zicht hebt, is zíj of ben jíj mytilinisch?
Ik begin het me warempel af te vragen!
Ledoux keek volstrekt niet beledigd.
- Heb jij het ook gemerkt? sprak hij met
gedempte warmte; ik kan natuurlijk niet op tegen
haar uitgever of die strijkmeester, maar over en
weer is toch wel zo iets als een stroming van
sympathie tussen ons tweeën, nietwaar?
Mytilinisch? Misschien zijn we het beiden, en wat
voor zin heeft dat begrip dan nog? Het is als
met zoveel alternatiefs in het leven. Achter de
verschillende vorm steekt toch altijd maar weer
hetzelfde.
- Adieu, Eves de l’Isle-Adam…, berustte Didier
en ze liepen de trap weer af.
Lauwerijk danste nu met Ina en Lajos stond
in het midden van de dansvloer voor hen te
strijken, zonder zijn verterende ogen van haar af
te wenden.
- Jubelt die viool, of huilt hij? stamelde de
advocaat; en waarom, God in Den Haag, waarom?
Op Zigeuneravonturen, of op de lullen die we
allemaal zijn om in deze winkel misère te komen
spelen?
26
- Misschien denkt Lajos aan zijn poesta,
droomde Dekkers.
- Of aan een luizenbuurt in Boedapest,
overwoog Ledoux.
De kelner bracht nieuw zog. Didier en Wiesje
hieven hun glaasje en zagen elkaar aan. Hoe
groot is de afstand tussen oog en mond?
- Weet je, begon Didier, hoe het geultje tussen
onze neus en bovenlip heet?
- Nee, lachte ze verrast, ik heb er nooit aan
gedacht het me af te vragen.
- Ik wel, ik had het woord verleden nodig om
een profiel te beschrijven. Uren heb ik ernaar
gezocht, voor ik het in een veeldelig
standaardwerk over anatomie heb gevonden.
‘Filtrum’ is de wetenschappelijke naam; een
andere bleek niet te bestaan. Maar is het niet
verrukkelijk? Hetzelfde woord, precies, voor dat
plekje als voor een minnedrank!
Haar blik glinsterde waarderend; een heerlijke
vondst, inderdaad, prees ze ook, en daarbij
stulpte ze zo heel echt haar eigen filtrum een
beetje vooruit.
- Kom, zei hij, laten we broederschap drinken.
Dan heeft Lauwerijk geen recht van kankeren!
Dadelijk was ze bereid. Ze strengelden hun
armboog door elkaar, maar ze bleek het spelletje
27
niet goed te kennen en wilde van zijn borrel
drinken.
- Nee, vermaande hij, ieder uit zijn glas, en
dan…
Zij had het vurige vocht al opgedronken en
bood hem ongekunsteld haar natte, frisse lippen.
Ze wás ongehuicheld, want toen hij een straaltje
jenever dat hij nog niet had doorgeslikt, tussen
haar tanden heen liet druppelen, zag hij langs het
verdonkerde azuur van haar iris een vonk van
verrassing schieten. Maar ze zwolg samen met
hem en lispelde geestdriftig:
- Filtrum!
Toen dansten zij, en Lajos bleek toch geen
broertje van de voordrachtkunstenares te wezen.
Een dolle dans, van twee liefhebbers maar, doch
die lief hádden. En de Zigeuners lachten niet,
maar roffelden met zwartgloeiende blik en de
opgezette halzen vooruit, als renden ze over de
poesta of staarden ze in een draaikolk van de
Donau, die Jordaan van Boedapest.
Ten slotte stonden de twee jonge mensen nog
alleen gelijk een draaimolen ter plaatse te
bewegen, de knieën tegeneen, de handen in
elkaar, en Wiesje schaterend achteroverhangend
aan hun gestrekte armen.
Didier duizelde en wankelde, hij was immers
ook ouder; maar zij hijgde, ze had zich niet
28
gespaard, als een kind had ze zich om hem heen in
het zweet gesprongen. En dát was het
aandoenlijke van hen tweeën tot elkaar, dat
beiden aldus effen rekening hadden gemaakt met
hun verschillende leeftijd.
Zo konden ze thans van Embassy afscheid
nemen. Waarheen nu?
- Trouw aan hetzelfde! kermde de advocaat
gestikt, want morgen, straks, waren het weer
echtscheidingen en stakkers van mensen allemaal.
Maar Dekkers stelde dit keer toch eerst een
heuse koffie voor, met een gemeubileerd broodje,
ergens in een vroegopenend snelbuffet. Het zag er
zo triest uit als de laatste uren van een nachtbraak
zelf.
Didier zat naast Wiesje op een hoge kruk
voor het aanrecht. Aan zijn andere zij plukte
een strakke dronkaard, met een zwarte
scheerbaard en een sjofele ronde hoed, stukjes
schaal van een hard eitje.
Stilzwijgend werd de koffie gedronken en het
broodje gegeten. Toen vatte Didier Alwina’s
hand. De nagels waren rose gevernist geweest.
- Ik heb zwarte randen, zei ze beschaamd,
maar trok haar vingers niet weg; het klonk zo
eerlijk, als alles aan haar, die eenvoudige
verontschuldiging.
29
- Dat is van de nacht, sprak hij, ik ben ook
besmeurd maar vind het zo heerlijk van jou, het
is iets zo menselijks tussen ons.
En hij boog het hoofd en bleef even met zijn
lippen op haar handen zitten, tot hij haar zachtjes:
- Wiesje heet ik, hoorde prevelen en ze elkaar
hun tweede mondzoen gaven, die week en innig
was.
De laatste statie vóór dageraad bestond in een
smal, smerig kroegje, met een rosse lichtpeer en
een zweetkacheltje. Maar de melk smaakte er
frisser en opwekkender dan de eerste borrel van
hun passiegang. De advocaat werd bijna geheel
zuivel weer, en weldra wiekte het kunstzinnige
gesprek met hernieuwde veerkracht de hoogte
in. Maar ook Wiesje hield zich thans grotendeels
afzijdig, en was héél met Didier.
- Het is haast zelfbevlekking, zei hij, wanneer
artiesten alsmaar over kunst praten.
- Is de kunst zélf dat niet een beetje? sprak
ze stilletjes, met een heldere duisternis van ernst
in haar blik.
Hij bleef haar diep en teder aankijken, terwijl
hij op zijn beurt langzaam vroeg:
- Misschien is het omgekeerde ook waar en
valt dat niet te scheiden?
Krampachtig probeerde haar kleine hand de
30
zijne te omsluiten; haar vermoeide, bleke gezicht
was van een ongestoorde schoonheid.
- Die! lispelde ze, jij bent de eerste, de
allereerste in dát geheim; ik moet het dadelijk
hebben geweten, toen we elkaar hebben
ontmoet, dat ik het jou zeggen wou…
- Ja, peinsde hij fluisterend, het is een heerlijk
wonder… iets zo éénzaams… maar precies, hoe
één moet je er dan ook samen voor zijn! Dank je,
je kunt nu heus gaan, naar je hotel, met Lauwerijk
– dát blijft.
- Dank je, hijgde ze, maar wat ze verder nog
had willen zeggen, beet ze plotseling in zijn hand.
Toen werd Ina onwel. Het was ook ondraaglijk
heet in het sjopje. Mytili liet zich van haar stoel
glijden.
- Slechts even liggen, zei ze gedempt en strekte
haar hoofd achterover op de koele vloerstenen.
Ledoux vroeg om een glas water en knielend
bette hij met zijn pochet haar slapen en polsen.
Haar gezicht was nu nog scherper en kleurlozer,
maar de peinzige ogen stonden er steeds zo heel
zacht in. Didier hielp haar in Dekkers’ auto
beuren.
Terminus lag om het hoekje, de Belgische
gasten wilden niemand meer ophouden. Ledoux
31
kuste Ina voorzichtig en zij beantwoordde
dankbaar de zoen. De advocaat zanikte zwaar tot
zichzelf.
- Wiesje, prees Didier tot Lauwerijk terwijl
ze even elkaars hand vasthielden, - Alwina is
een enig kostbaar kind!... Neem je me niets
kwalijk?
Lauwerijk lachte, vermoeid, maar charmant,
op zijn oude manier.
- Wel nee, man, waar denk je aan! Eenmaal
is toch geenmaal…
Toen nam Didier afscheid van Wies, en het
waren niet de borrels die in zijn keel even
opsnikten. Zij ook kon niet veel zeggen, maar het
was een prachtige zinsnede:
- Het afscheid van éénzamen is toch altijd
maar een tot weerziens.
En terwijl de wagens wegreden, werd het,
voor de ogen, licht op straat.
Wezenloos stond Leduc, Didier Leduc, in de
nacht van zoveel jaar later te staren. De
lichtreclames klauterden klaterend tegen de
hemel op: tabak om te roken, jenever om te
drinken, zeep om weg te wassen… Auto’s reden
spattend voorbij, scherend langs de trottoirband.
En daar, in Sagrado, waar hij thans de rug naar
gekeerd had, achter de waasruit en de gordijntjes,
zat zij, Wiesje Meesp van ééns.
32
Het wonder was geschied: in het onherkenbare
had hij het oorspronkelijke jeugdgezicht
teruggevonden! Maar hoelang zou het
aanhouden, voor het slijkerige en rotsige graf
weer dichtsloeg?
En hij haastte zich in zijn starre roerloosheid,
om alles nog één keer tot het eind terug te zien,
opnieuw te beléven, met al de vergeten
bijzonderheden die hij lang eerst zo vruchteloos,
en dan niet eens meer op had pogen te roepen.
De tweede dag was nogmaals begonnen met een
barre, nijpende begroeting, dit keer áán de zee.
De zee, waarvan hij nooit gehouden had,
waarschijnlijk wegens de wassen neuzen van haar
dichters; maar die toen, voor éénmaal, zijn zee
zouden worden.
De hele ochtend was hij in bed gebleven,
genietend van de groenige duisternis en de gladde
warmte van het lichtwollen dek. Ledoux
daarentegen was al na een uurtje slaap
‘radioactief’ geworden: die had zich bibberkoud
gedoucht en de nevel zoveel mogelijk uit zijn stem
gegorgeld, om toch naar het zendstation te
kunnen.
- Zeg maar dat ik thuis blijf om op de kleine
te passen, mummelde Didier. En ga jij in mijn
plaats met uitgever M… lunchen; die heeft me
gisteren op de tentoonstelling gevraagd, maar ik
voel me niet zakelijk genoeg.
33
Daarna was hij ook vluchtig in de badkamer
geweest, om een koel glas water te drinken, tegen
het vuur in zijn hart. Er scheen een hatelijk licht,
zonnig, zo het leek, maar dat was inderdaad
schijn, verwekt door de gekleurde bobbelglazen
ruiten, want het regende er dofjes op.
Tevreden kroop Didier terug in bed – hoe
kon het anders dan regenen thans? Maar telkens
weer brak zijn wilde slaap af en lag hij op zijn
matte hartzij naar het telefoontoestel te kijken.
Het was zwart en toch glom het feller dan welk
licht voorwerp ook in het schemerige vertrek.
Een belletje verwachtte hij niet; nochtans
koesterde zijn blik het ding en schonk het hem
een heimelijke voldoening, zichzelf daar wakend
te weten liggen, bij die donkere, stomme maar
glanzende levenshoorn.
Na de middag was hij in zijn eentje naar
Scheveningen getremd, om de eenzaamheid nog
zilter te proeven en de stilte nog harder te horen
suizen. Toen hij de hoek van het Kurhaus omsloeg,
bruiste het zo dat hij er even van wankelde. Maar
ook de koude aanvaardde hij, als de enige
liefkozing die hij thans zocht: ijzigheid, waarin hij
het warme leven van een herinnering tegen
ontbinding wilde bewaren.
Hij liep langs de branding. De zee kwam op.
Drie zwarte mannen met hoge rubberlaarzen
34
stonden tot aan de knieën in het water, de
handen stijf in de zakken en telkens diep
vooroverbuigend naar het zand, wanneer de
schuimende vloedzoom weer even achteruitslipte.
Er was ook een vierde man, met gewone, wrakke
schoenen aan en die daarom, elke keer dat de
golffranje weer vooruitschoot, gauw een paar
meters terug moest lopen.
Maar hij zag er al niet meer jong uit en
dóórkleumd; het af en aan vloeiende watertapijt
rolde sneller dan zijn stramme benen konden
heenhippen en overstroomde iedere maal zijn
schoenen en rafelige broekspijpen. Toch keerde
hij altijd terug, de wegglijdende oceaansliert
achterna.
- Wat zoeken jullie? vroeg Didier hem schor,
tegen de wind in.
Hij verstond het antwoord niet, het was zeker
in streektaal, maar de man trok een vorstig rode
hand uit zijn zak en liet hem in de smoezele palm
twee verroeste muntjes zien, waaraan het natte
zand nog kleefde.
- Aangespoeld? verbaasde zich Didier, maar
de man schudde het hoofd en wist hem te
beduiden dat ze uit het zand kwamen: daar van de
zomer verloren en nu door de wintervloed weer
omhooggezogen.
Didier slenterde de dijk op. Heel in de verte
35
liep alleen een kind. En alle huizen leken ontruimd
en afgesloten; de wind rammelde in de luiken.
Achter de witte glasgordijntjes van een houten
theesalon zonder bovenverdieping, brandde een
oranje kaplampje.
Toen Didier de rinkelende deur opende, sloeg
hem de rokerige lucht van een kachel tegemoet,
waarin hout werd gestookt.
Er zat niemand, behalve een baardeloze kelner
in een wit jasje. Didier bestelde koffie en ging
achter een rieten tafeltje voor het venster zitten.
Boven de sinaasappelkleurige lamp zag hij de zee
en de strandjutters, een rusteloze poedel en trage
meeuwen. De zwarte mannen hadden iets van
roofvogels, al zagen zijzelf er het meest beroofd
uit, de pechvogels!
Zochten zij daar heus naar verroeste
geldstukjes, of maakte hun duistere hoofd zich dat
zelf maar wijs? Het leek zo vreselijk op een
voorwendsel om het onvindbare tegemoet te
trekken.
Didier bleef een half pakje sigaretten in het
van de zee doorruiste theehuisje oproken. Hij
zat er als in een viool die de wind met schril
gestrijk bespeelde. En hij droomde van het
onvindbare dat toch bestaat. Toen het duister
werd in de salon stond hij op en begon de
terugtocht.
In Den Haag was het al avond; de mensen
kwamen van hun werk en de gloeiletters van de
lichtkrant speelden haasje-over.
36
Slechts één ogenblik bleef Didier voor een
kunsthandel in de Spuistraat staan, kijkend naar
een mooie witte lijst met een groot fotoportret
boven een banderol: Nederland’s jongste
kunstenares, bekroond met…’ Een nare kop, van
een ouwelijke Wies, zoals ze eens, later…
Daarna zat hij in Terminus nog een uur of
wat dagbladen te lezen, onder meer het relaas
van de plechtigheid gisteren, terwijl hij op Ledoux
wachtte voor het avondeten.
Hij wilde net alleen beginnen toen zijn vriend,
zo fris als een hoen, op hem toetrad.
- Waar kom jij vandaan? vroeg Didier.
- Van onze kamer; ik lig al tijden op je te
wachten en heb intussen de voorgaande nacht
een beetje ingehaald, sprak Ledoux voldaan…
Wiesje heeft twee keer gebeld; het schijnt dat ze
hier de hele middag met Lauwerijk kranten is
komen lezen, maar niemand wist waar jij stak…
- Wát zeg je?!
Al Didier’s haat tegen de zee en haar dichters
brak hem eensklaps weer bitter op. En nu zou ze
waarschijnlijk niets meer laten horen; en Ledoux
wist al evenmin in welk hotelletje ze logeerden.
Ze aten stilzwijgend af en namen zich met de
effen stem der redelijkheid voor, spoedig naar
bed te gaan.
- Het is maar goed voor jullie drieën, meende
37
Ledoux, dat er tussen hen en ons morgen weer
een land en in elk geval een flinke stroom ligt.
- Hoe dat zo? wilde Didier weten, en zijn
stem ging toch opnieuw sidderen.
- Omdat jij L…iefderijker van haar zou houden,
wat haar nu al heeft ontroerd.
- Juist, brak Didier met een gekwelde slaapader
af, - en omdat, vroeg of laat, het leven toch alles
verlauwerijkt, nietwaar?
Door de luidspreker werd mijnheer Ledoux
naar de telefooncel gevraagd. Hij was al
opgestaan. Glimlachend keken de vrienden elkaar
aan.
- Haast je! zei Didier.
Hij wilde aan niets denken terwijl zijn maat
weg was. Niet aan de strandjutten, noch aan het
ouwelijke portret, noch aan Lauwerijk. Zijn blik
zocht naar de wandklok om met de secondewijzer
mee te tellen.
Maar toen zag hij dat het een windklok was,
een grote witmetalen schijf waarin langs de
omtrek gaten waren geboord, afgedekt door
melkglas; daarop stonden zwarte letters
geschilderd, en nu eens achter de een, dan achter
de ander, soms gelijktijdig achter twee, ging een
zonnig lichtje aan: West, Noord-West, Zuid-West
en West…
Een dozijn keer versprong de richting; toen
38
lieten Didier’s ogen de schommelende roos los
- Ledoux was terug. Zijn vriend nam niet eens
weer plaats.
- Het was Lauwerijk, berichtte hij, ze zitten
in Diligence en vragen ons. Ik heb maar gezegd
dat we komen.
En de twee vrienden spoedden zich terug naar
hun passiegang.
Het was een gedeeltelijk nieuw bijgevuld
gezelschap dat hen, nog luidruchtiger dan de
vorige avond, in de artiestenkroeg begroette. De
melkkruik bleek trouwens al veelmaals de ronde
der tafel te hebben beschreven. Didier bemerkte
Wiesje niet.
- Ze had wat hoofdpijn, legde Lauwerijk
kameraadschappelijk uit, en is even een ommetje
gaan maken.
Maar haast dadelijk daarop verscheen ze al,
als herboren, fris en dartel en zo hartelijk. Met
een guitige lach maar tedere ogen bleef ze voor
Didier staan. Hij neeg vormelijk, kuste haar de
hand, maar beet daarbij zacht in haar vingers.
Toen zaten ze weer naast elkaar.
- Waar heb jij de hele middag gehangen?
vroeg ze met schertsend verwijt.
- Aan zee, antwoordde hij traag, het was er
zo éénzaam.
Haar ogen verstarden in de zijne, terwijl ze
prevelde:
39
- Niet genoeg! Had ik het maar geweten…
- Je weet het nu, sprak hij opeens vurig en
keek naar de klok die iets over tienen wees.
Haar handen werden klam, maar al ontsloot
ze de lippen, er kwam niets dan een onduidelijke
klank overheen. Haar ogen dwaalden af, naar
Lauwerijk – de blik van een gewond huisdier,
vond Didier – en dan naar Dekkers en de anderen
en voor nog een paar uur was ze tegelijk weer
Alwina, de albeminde en een ieders vriendin, al
verliet haar hand die van Didier bijna niet meer.
Dekkers had een glibberige kreeftekleur en
was bijzonder op slag. Af en toe klapperde hij
driest met de tanden.
- Als een snoek die naar het leven hapt, meende
hij een eveneens hooggetinte dame, doch Ledoux
mummelde iets van een áángehapte snoek, wat
echter in de algemene keet verloren ging.
Het gesprek kwam op de romanschrijver V.
die met zijn laatste ontdekking een sneu
vacantiereisje had beleefd. ’s Morgens wou die
hem absoluut mee hebben naar het tennisveld,
’s middags naar theesalons of modeshows, en
’s avonds naar een denderkit. Na een week had hij
er de sok in moeten zetten – immers, zoals hij tot
zijn vrienden had verzucht, hij kon toch haar man
niet vragen, zolang voor hem zijn boeken te
schrijven.
40
- Bravo! hapte Dekkers, - alleen in bed moet
je een vrouw volgen; overal elders zou zij je een
gat vernagelen!
- Hemel, lachte Didier, wat erotisch en gisteren
was jij nog zo literair!
- Dat is precies hetzelfde, weerlegde de
uitgever, en ik zal het je bewijzen. Wanneer schrijf
jij het liefst en het best?
- ’s Nachts, bekende Didier aarzelend.
- Precies, het uur van de bij-slaap en van de
hoogste statistiek van bevallingen, vraag het
maar eens aan een kraaminrichting!
- Bravo! lachte het gezelschap op zijn beurt.
- Dan maar naar de muzen, zwetste Dekkers
en rees verhit overeind.
- Jawel, hij verdient er een, vond ook Wies,
wie zullen we opbellen, Hans?
Maar Ledoux belas de uitgever om de kring
niet te verbreken:
- Ook al is het hetzelfde, beide kun je toch
niet tegelijk; blijf nou, om der wille van de
kunst die vriendschap heet!
- Goed, sprak Dekkers, laat Wiesje me dan
bedaren met een vriendinnenzoen.
En Alwina, de frisse, drukte lachend haar
jeugdige lippen op zijn bemorste mond, dat het
Didier aan het griezelen maakte van bewondering.
41
Een ogenblik later deed ze hem nogmaals
lichtelijk ontstellen. Het nieuwe onderwerp was
literatuur en dronkenschap. Ook dat kan meestal
niet tegelijk, behalve bij een Braafjes dan, werd
geoordeeld; maar een ander geliefkoosd dichter,
vertelde Wiesje, moest eerst weer nuchter
worden en dan ‘poepte’ hij er op één dag tot
twaalf van zijn beste gedichten uit.
- Je kunt het gewoon niet anders noemen, zei
ze eenvoudig.
Misschien kende ze er de waarde niet van,
tenminste voor Vlaamse oren, maar Didier kende
ook geen mond, dan de aanbiddelijke van Alwina’s
jeugd, die door dat hoerenwoord niet ware
verontreinigd.
De kelner bracht een vracht mondvoorraad:
een doos roomgebakjes voor Wiesje, een dozijn
oesters voor Didier, en kleinigheden voor de
anderen. Lauwerijk, die maagpatiënt was
geweest, plofte dadelijk een hele soes in zijn
mond. Maar Didier wou weten wie de schenker
was. De stemming bleef echter zo uitgelaten, dat
hij het gekscherende antwoord niet eens
verstond.
Toen was Wiesje, die rond was gegaan om ieder
vriendelijk uit haar doos te voeren, weer naast
hem zat, gaf ze als haar vermoeden te kennen
dat alles van de ‘mandril’ kwam, zoals ze hem
lachend bestempelde, een hartelijke woesteling
42
van een binnenhuisarchitect, die, naar zijn tors
gemeten, net zo goed kathedraalbouwer had
kunnen wezen.
Inderdaad, toen Didier diens richting uitkeek,
ontmoette hij een bezielde grijnslach, maar hij
sloeg bijna dadelijk de ogen neer voor zoveel
oervriendschap, want Wiesje had er warm aan
toegevoegd:
- Weet je hoe hij over jou denkt, Die? Dat hij
er geen mieter om geeft wat je werk waard mag
zijn, maar dat er een mens binnentrad, toen jij
straks bent aangekomen.
- Een wonderlijke kerel, prevelde Didier; hij
moet vooral zélf wel een méns zijn om mij zo
goedgunstiglijk te willen zien.
Het compliment had hem toch bijzonder
gestreeld.
- Ja, zei Alwina en er lag opeens iets broos in
haar stem, ik heb het gisteren toch ook gevoeld,
anders had ik je die bekentenis niet gedaan, je
weet wel… Ik heb er nog over nagedacht; vond
je het heus niet kinderachtig of aanstellerig?
- Doe het nu niet teniet, smeekte Didier heftig,
iets zo prachtig menselijks!
En om haar de mond te snoeren, bood hij haar
welgemoed een oester aan:
- Proef eens hoe weergaloos fris na al die hete
melk en in deze smoorkit; dat laaft ons weer
schoon.
43
Ze bracht de schaal traag naar de lippen en
dronk hem behoedzaam leeg; toen, snel, nam ze
zijn hoofd tussen haar handen en schonk hem in
haar zoen de helft van het koele, zilte, schrijnende
vocht.
- Filtrum, hoorde hij teder haar keel zingen.
- Tranen van de zee, antwoordde hij week en
de strelende wrijving der woorden kietelde hun
monden.
De zee… Hij keek naar de klok: twaalf.
- Já, sprak ze met besliste gloed, we moéten
erheen!
Lauwerijk en Ledoux vonden het best en de
jonge kunsthandelaar Schelling stelde dadelijk
zijn wagentje ter beschikking.
- Het is maar een engelenbak, zei hij geestig.
- Precies, jubelde Wiesje en gaf hem van
blijdschap de zoen waarnaar hij blijkbaar al de
hele avond achter zijn brilleglazen had zitten
branden.
Hij was voortdurend heel grappig geweest
maar door die vergrotende glazen had Didier de
indruk gekregen, in het overgevoelige weefsel
van een ontblote ziel te blikken.
- Dánk je, wendde zich Didier tot de baviaan.
- Waarom? lachte die bars, maar hij liet de nuf
van twijfelloze zeden, die, hij wist voorzeker ook
niet waarvandaan, sinds een poosje tussen
44
hem en Dekkers geprangd zat, aan de dijen van de
uitgever, liep mee tot aan de deur en gaf daar
Didier bij wijze van afscheid een tik op de
schouders om platvoeten van te krijgen.
Het schellinkje snorde met een nauwelijks
merkbare zigzag door de nacht. Een paar
regendruppels kleefden op de voorruit en weldra
begon het asfalt nog vochtiger te glimmen.
Ledoux had de gewaarwording, zei hij, of al
de bomen die ze voorbijvlogen, op hetzelfde
ogenblik omgehakt achterovervielen in de
duisternis, waarna ieder om de beurt iets dols
zocht te vertellen.
Maar toen ze wankelend de hoek van het
Kurhaus omsloegen, was meteen alle wijnbrand
uit hen gewaaid. Het uur van hun zuiverste vuur
begon.
Alwina’s haar fladderde in banden voor haar
ogen, wat ze deed schaterlachen en nog
vastgegrepener steunen op Didier’s arm.
Lauwerijk declameerde Kloos tegen de wind op,
terwijl Schelling en Ledoux stilzwijgend het
grootse schouwspel stonden te bewonderen.
Het was een maannacht, maar geen heldere;
het licht hing als een nevel in het donker en leek
niet uit de hemel gezeefd, doch door de golven
te zijn verstoven. Een eindeloos gebruis vervulde
de ruimte. De zee scheen weer op te komen,
45
met hoge rollers van brekend water, waarvan het
schuim de vrienden tegen de oogleden vlokte.
Zij stonden, zij liepen, verloren in een
winterkoude nacht, maar de hete adem van een
onsterflijke hartstocht blies op hun boezem;
ziedend omsloot hen de branding, doch de hemel
opende weer die kokende kolk.
Geest-drift was dat uur. Achter Lauwerijk
holden ze een voor een joelend de boulevard af.
Didier zag plotseling de speelse poedel van
‘s morgens weer voor zijn geestesoog, en toen
heel even ook de zwarte strandjutters.
Haastig bukte hij, raapte een schelp op en
kuste zijn holle kant.
- Alwina, sprak hij snel door terwijl hij hem
in haar hand stopte en haar vuist warm in de
zijne sloot, - wanneer je over jaren die schelp
nog bezit en je afvraagt wie je hem eens heeft
gegeven, bedenk dan alleen, als jij troost nodig
mocht hebben, dat hij de vorm heeft van een
hart, een leeg, opengescheurd hart waaruit het
eerste leven moest wijken opdat het wonder van
je jeugd hem opnieuw, met de zoen van een
hogere droom kon vervullen.
Ontroerd bleef Wiesje staan, even bewaarde
ze de stilte alsof ze Didier’s woorden in zichzelf
herhaalde en optekende.
- Ik zal het me herinneren, fluisterde ze toen
46
en boog zich op haar beurt om een schelp te
zoeken.
Ze vond niet dadelijk een ongeschonden stuk
en zonder aarzelen knielde ze in het natte zand,
voor hij haar had kunnen tegenhouden.
- Dit is de mijne, sprak ze, drukte er haar lippen
in en schonk ze hem; en denk jij er later bij dat,
ook gescheiden, elke schelp haar wederhelft
gehad blijft hebben…
Didier schreed thans alleen voort, langs de
sissende boord van de watervlakte. Een
honderdtal meters voor hem wandelden Ledoux
en Schelling; Lauwerijk en Alwina moesten zijn
achtergebleven, wist hij, niet doordat hij hun
stemmen niet meer hoorde, want de vloed
overspoelde alle geluid, maar doordat hij het
voélde.
Hij keerde zich echter geen enkele maal om;
langzaam en zwaar stapte hij door het zand,
zonder de blik van de zee af te wenden, de hand
in de zak om een holle schelp geklemd. Maar zijn
hart was vol, zonder gewicht, van het onvindbare
waarmee het bol gezwollen stond als een zeil.
Hij behoorde nu ook tot de strandjutten, die
koppige armoedzaaiers en duistere gelukkelingen,
en hij had het voorrecht te beseffen waarom het
wijs moest zijn, zoals alles wat in de
47
grond niet anders kan, tot eenmaal de opheffing
van alle grond.
Het trof hem plotseling dat hij nog nooit had
opgemerkt hoe hoog de zee eigenlijk ligt voor
de mens die erlangs loopt; geen mateloze discus
die men oneindig afblikken kan, maar een
reusachtige meniscus, onoverzienbaar al haast
van de eerst golfkruin af.
De levende franje sliertte wit voor zijn voet;
daarboven, met slechts een toverachtige,
lichtgroene weerschijn als overgang, stond de
nacht, fluweeldonker, gelijk de zwarte vlag van
een boot, die men nog niet zien mocht, maar die
reeds dichtbij kon wezen en waarin Isolde, blank
en gulden tegen de mast gedrukt, Tristan halen
kwam…
Ledoux en Schelling hadden rechtsomkeert
gemaakt en gedrieën liepen ze nu terug. Het
duurde nog een poos voor ze in de grijze
maannevel de gestaltes van Wiesje en Lauwerijk
weer op zagen doemen, die langzaam een
golfbreker verlieten waarop ze de hele tijd
gebleven moesten zijn.
Schelling scheen het met Ledoux over hen te
hebben gehad. Hij zei alleen nog in een
sidderende opwelling van warme, deernisvolle
oprechtheid:
- Heus, ik vind het zo verdómd beroerd voor
dat kind! Maar ja…
48
Ze klommen de boulevard terug op, Wiesje
aan de arm van Didier.
- Moet ik me opnieuw voorstellen? vroeg ze
stilletjes.
- Nee, antwoordde hij, je bent niet van me
weg geweest. Weet je waar ik naar uitgekeken
heb? Naar het schip met het zwarte zeil van
Tristan en Isolde. Ik was nog een kind toen ik
zo voor het laatst heb gedaan, geloof ik. En dat
het nu weer heeft gekund, moeilijker en dus
dieper en feller, dát is het wonderbare geschenk
waarvoor ik je jeugd, Alwina, een dank uit de
eeuwigheid der ziel weet.
Daarop sprak zij, lieflijk schuchter:
- Jij bent ook niet van me heen geweest, en
ze ontsloot even haar hand in de zijne.
De schelp moest inderdaad haar vuist niet
hebben verlaten, want hij had de koesterende
warmte van haar lichaam.
- Vind je het niet jammer, ging ze door, dat
ik niet een even grote voor jou heb gevonden?
Nu… passen ze eigenlijk niet op elkaar.
- Toch wel, meende hij blijgeestig, een goed
vers sluit ook maar door de paring van een manlijk
over een vrouwelijk rijm, dank zij dat zangerige
verschilletje waardoor het kortste het sterkst
maar het zwakste het mooist is, zoals eens een
Frans dichter ongeveer heeft gezegd.
49
- Kinderen, verkondschapte Lauwerijk, tegen
mogelijke verkoudheden is thans een warm bakje
zeemelk het gebodene!
Niemand vond daar iets op tegen.
- Maar de koeien? vroeg Ledoux, een
verweesde blik over het uitgestorven landschap
zendend.
Nergens viel inderdaad enig leven te bekennen.
De huizen staken als holle hoofden met
gegrendelde oogleden uit de grond; behalve het
geraas van de zee hoorde men alleen het piepen
en kraken van de wind, en er was geen ander
licht dan het witwazige van de maan en het rosse
der schaarse lantarens.
Onder de klop van Lauwerijk’s knokkel ging
echter een deur open waarachter hij bekend
bleek en waaruit de vrienden een strelende lucht
van warme welriekendheid en muziek
tegemoetkrulde. Didier vergat naar de naam van
het nachthuis te vragen en heeft hem nooit
gekend; maar de verfijnde stemming der
inrichting zou hem altijd bijblijven.
De twee vreemdelingen evenals Schelling
moesten hun persoonsbewijs afgeven om als lid
van de privéclub te worden ingeschreven. Wiesje
had het hare ook reeds tevoorschijn gehaald, en
dat kleine, onbehendige gebaar, waaruit bleek dat
ze dus toch nog niet alles van dat soort van
50
zaken wist, met name niet dat dames deze
gelegenheden natuurlijk spoorloos bezoeken,
greep even Didier dankbaar aan.
Inderdaad, overwoog hij, zo was ook haar
zondigheid nog maar onschuld, roekeloze
onschuld, en lag precies daarin het werkzame
wonder van haar jeugd. ‘Maar já…!’ – met die
machteloze uitdrukking had straks Schelling
eveneens de noodlottige kring van alle menselijke
denken en leven moeten besluiten.
Ze zaten weer om een ronde tafel, in het
diepste gedeelte van de zaal, naast de dansvloer.
Er waren maar een halfdozijn bezoekers – mooie
heren en mannen met geld, benevens een paar
zwierige, glinsterend blonde dames, allemaal
een beetje overprikkeld – die bij de bar onder
elkaar lol stonden te maken.
Op elke tafel brandde een dikke witte waskaars
met een vlam als een reusachtige gouden traan.
Voor de rest was de overheersende kleur groen:
malachiet gordijnen, reseda fauteuils en canapés,
met een spaarzaam herhaald motief dat gelijk
wier roodbruin in die aquamarijne schemer dreef.
- De zee…, knikte Ledoux bewonderend en
op datzelfde ogenblik zette het strijkje La mer
van Charles Trénet in, het verrukkelijke wijsje
waarom Didier stiekem de maestro had gevraagd,
dadelijk bij hun binnenkomen.
51
De jonge, statelijke kapelmeester stond nu
achter Didier’s stoel en zond, over diens schouder,
Alwina zijn hoog, gedoofd vioolspel toe. Wiesje
keek erkentelijk naar hen beiden, van de een naar
de ander, wiegde zangerig haar hoofd mee en
herhaalde de dichterlijke beelden:
- Ces grands oiseaux mouillés… ces toits
rouillés… la mer, bergère d’azur infinie!...
Toen het uit was, meende ieder het nog te
horen, maar het was het gedempte gesuis van de
echte zee, buiten.
- Ja, zei Wiesje en stopte de oren, maar het
is ook die muziek, dat liéd! en daarbij keek ze
alleen nog naar Didier, met grote, heerlijke ogen
waarin de gulden kaarsvlam nu als twee
glimlachende tranen scheen te beven.
- Ben je niet moe, Wies? vroeg Schelling.
- Nee, schudde ze ondanks haar verbleekte
kleur en een paarse schaduw onder haar blik.
- Je moet weten, verklapte Lauwerijk, dit is
nu al onze zevende nacht! Wiesje is jarig geweest
en, zo je ziet, het neemt maar geen eind. Ze wil
niet ouder en wijzer worden.
- Het is jouw schuld, Lauwerijk, viel Schelling
kameraadschappelijk uit; heb ik laatst niet een
kerstdicht van je gelezen, waarin zo iets werd
aangekondigd als ‘Ik wil vannacht niet slapen
52
gaan’….? Je goede leerlinge volgt maar je slechte
voorbeeld.
- Ja, erkende lachend de dichter, dat is ook
waar.
Een aantrekkelijke serveerjuffrouw bracht de
ingeboekte persoonsbewijzen terug.
- Weet je wat, Wies? stelde Ledoux aardig
voor, ik heb een vriend bij het bevolkingsbureau
en laat je door hem een ‘kaart van eenzelvigheid’
toesturen!
De Hollandse vrienden hadden namelijk die
dubbelzinnige Belgische benaming voor
‘identiteitskaart’ bijzonder leuk gevonden.
- Ja, doe dat! lachte ze lonend met de anderen
mee maar stuurde tegelijk Didier een vlugge,
diepe blik toe, die langer en peinziger terugkeerde
toen een uitheemse vrouwenstem thans door de
luidspreker, met een heldhaftig zuids lamento,
een lied van Renunciación zong.
Na een paar glaasjes melk was een kunstmatig
rose Alwina’s konen weer mooi komen
verlevendigen en toen later nogmaals La mer
werd gespeeld, danste ze daarop met Ledoux.
Didier gunde het zijn maat van harte en haar
dankte hij in stilte: aan herhaling kunnen
renunciëren, betekent dat niet blijvende
vervulling met wat is geweest, en hadden zij
gisteren hún dans niet gehad?
53
Weer zag Ledoux daarop, vanuit het snorrende
engelenbakje, de voorbijvliegende bomen als
omgehakt achteroverstorten in de duisternis.
Schelling had hen uitgenodigd op een laatste
melk in zijn flat te Voorburg, en niemand had
de kracht of het verlangen gehad daar iets op
tegen te vinden.
Lauwerijk en Alwina waren het er niet over
eens, of een vers dat de eerste had aangehaald,
van Wachterberg of Braafjes was. Schelling begon
de Voetreis naar Groenland op te zeggen, Ledoux
bladerde in gedachte de Cryptogamen door, maar
Didier hield alleen Wiesje’s klamme hand vast,
telde haar vingers op en trok van de glibberige
zwarte asfaltweg, dat dit geluk zou duren, telkens
een rosse lantaarn af.
Het was een fijne flat, die van Schelling in
Voorburg, klein zoals alle kostbare zaken.
- Ja, knikte Didier bewonderend met de anderen
mee, maar hij vocht tevergeefs tegen een
ongeneeslijke triestheid.
In het bibelotachtige kamertje waarin ze zaten,
waren drie ramen die alle zwart op de nacht
uitzagen en waarin zo pas een internationale
trein ratelend en vuursproeiend voorbij was
geflitst.
- Bij gelegenheid, zei hij zacht tot Schelling,
moest je hier ook nog zeegroene gordijnen laten
54
aanbrengen. Heb je er al aan gedacht dat de
wortel van het woord ‘geheim’ heim is, huis?
Een huis moet altijd een beetje een geheim zijn
of kunnen worden!
Maar Schelling smeerde sneetjes brood,
Lauwerijk trok een kruik bols open, Ledoux was
naar het toilet – alleen Alwina had geluisterd en
knikte geestverwant. De kaas en de melk deden
allen echter weer eendrachtelijker opleven.
Ze zaten, diep achterover in de fauteuils, om
hun laatste ronde tafel; alles was van hetzelfde
kleine kunstformaat als de flat. De sigaretten
waren op, maar gelukkig bezat Schelling nog
pijptabak en Lauwerijk vloeitjes. Terwijl de
anderen weer versregels gingen inruilen, begon
Didier voor iedereen sigaretten te rollen, behalve
dan voor Lauwerijk.
- Ik kan het zelf wel, had die nogal kort gezegd.
Alwina nam steeds deel aan het gesprek, maar
voortdurend voelde Didier haar ogen ook op
hem rusten, met een starre, smartelijke, volmaakt
éénzame blik, die hij af en toe stom
beantwoordde.
Mevrouw Schelling was opgestaan, een kleine
persoon die doordringend maar vriendelijk keek,
zodat niemand eigenlijk begreep – maar wie kan
dat voor een ander? – waarom Schelling,
55
toch ook een beste kerel, het slechts kwaadschiks
met haar wist te vinden, zoals hij nog de vorige
avond in Diligence had laten verstaan.
Alwina kreeg van haar een klosje garen,
vlocht een paar draden in elkaar tot een
eenvoudig snoer, waaraan ze haar schelp om haar
hals hing. Lauwerijk bleek het kalken hartje voor
het eerst te zien te krijgen, en het sieraad slechts
matig te bewonderen.
Over hun knieën deed nu een kleine reeks
mooie uitgaven de ronde: een aandenken van
Schelling voor elk van hen; ieder moest er iets
voor de anderen inschrijven. In Didier’s boek
had Wiesje heel spontaan gezet ‘Mag ik me even
voorstellen?’ en haar naam, maar met de schone,
scherpe lettertjes van een langzame hand.
In het hare las hij een kwatrijn van Lauwerijk:
dat, gelijk papier pas schoon wordt door de inkt,
de mens alleen uit nacht de zin van het leven
drinkt; daarop volgde deze schrille zin van
Schelling: ‘Laat je niet ‘kelderen’, Wies!’, kwansuis
een grapje op haar bedreigde antiquariaatskelder;
en een zelfde welmenende toespeling van Ledoux,
naar aanleiding van haar Theseus: ‘Ariadne, let op
uw draad!’
Eronder schreef Didier alleen: ‘Lieve, broze,
snijdende schelp’. Maar toen de fles bols weer
een paar keer om was gegaan, vroeg hij haar
56
onopgemerkt het boek terug, en tekende er
haastig nog deze doffe regels in op, inderdaad als
lood zwaar en murw in elkaar gekneed: ‘Ik had je
gaarne doodgeschoten / dat was de droom van
eens mijn jeugd / maar dáárdoor reeds, nogmaals
dat grote / zelf dood, was ik té schone vreugd / al
blijf ik nog zo lang verdroten’.
- Vergeef me, fluisterde hij haar toe voor ze
uit de kamer liep om op de gang te lezen wat hij
geschreven had en het boek weg te bergen.
Schelling vertelde iets van zijn zoontje.
Lauwerijk wreef dodelijk vermoeid over zijn
gezicht.
- Wiesje is ook dol op kinderen, liet hij zich
gedachteloos ontvallen.
- O, dan zal ik haar onze jongen eens laten
zien, wipte mevrouw Schelling bereidwillig
overeind.
Didier verliet ook het vertrek. Alle kamers
kwamen op de gang uit. Door een open deur
hoorde hij Wies met hun gastvrouw opgewekt
lispelen. Zwijgend ging hij achter hen staan en
keek over hun schouder naar een leuke spruit die
glimlachend zijn ogen dichtkneep en zich in de
wol omdraaide. Op de tenen liepen ze weer
heen. Wiesje en Didier bleven even alleen op de
gang.
- Waar is je schelp? vroeg hij plotseling
toen hij haar blote hals opmerkte.
57
Ze stond hem met een kleur van blijde
heimelijkheid aan te zien.
- Veilig, fluisterde ze toen, voel! en trok zijn
arm naar zich toe en bracht zijn hand in de
uitsnijding van haar jurk.
Zijn vingers verzonken in de lauwe weelde
van haar boezem en vonden daar, tussen haar
hart, lichtjes met zweetpareltjes bedauwd, hun
schelp. Wegglijden kon die niet, want de
roodgelakte ceintuur van haar rok zat zo hoog en
strak om haar middel gesnoerd, dat hij hem in
haar vlees voelde snijden.
- Dank je, dank je! zoende hij haar van
levenssap overvloeiende lippen.
- Ons huisje van ge-heim! jubelde ze gesmoord.
- Wanneer heb je hem daar gestoken? wilde hij
nog weten.
- Toen ik je regels gelezen had; dat is mijn,
doel-wit toilet voor als er ooit een schot valt.
- Dank je, herhaalde hij donker murmelend
thans; dat, die doodskreet van het schone, was
mijn bekentenis, Alwina, in ruil voor wat jij me
hebt toevertrouwd, en, je hebt mij dus ook niet
belachelijk, noch krankzinnig gevonden!... Ach
Wiesje, er is heus niets anders, het zwarte zeil
van Tristan en Isolde’s boot, of… dié steek onder
je hart! eindigde hij ruw, met een ruk van zijn
hoofd in de richting der kinderkamer.
58
- God, zwijg!! smeekte Alwina en vluchtte
letterlijk de salon terug in.
Didier spreidde rillend de hand open die hun
ge-heim had bezocht. Op zijn palm lag het
losgerukte halssnoertje van garen, waaraan nog
een lang gouden haar kleefde; zorgvuldig vouwde
hij beide in zijn pochet weg.
De kruik bols werd tot op de laatste druppel
leeggelikt. Lauwerijk was ook naar het toilet
geweest.
- Fraaie badkamer! prees hij.
Maar Schelling zei dat er nog een bidet moest
komen. Wiesje bleek het woord niet te kennen,
wel de zaak toen Ledoux het haar wilde uitleggen.
- O ja, knikte ze alleen.
- Juist, voegde Didier er ten overvloede wreed
aan toe, dat badkuipje waarin dagelijks duizenden
engeltjes over de hele beschaafde wereld
verdronken worden.
Wiesje beloonde of strafte hem met de blik
van een in haar buik getroffen wijfje.
Het ging dageraad worden en straks moest
Schelling naar zijn zaak. Ledoux stelde voor dat
ze allen samen ontbijt zouden gebruiken in
Terminus. Mevrouw Schelling opperde geen
bezwaren, voor haar man; straks had zij de
jongen, glimlachte ze doordringend.
59
Toen ze door de gang liepen, keek Wiesje
nog eens naar de deur van het kamertje, en op
de trap prevelde ze toonloos tot Didier:
- Als je later in je werk ooit weer van Tristan’s
zwarte vlag spreekt, vergeet dan ook het andere
niet – de steek onder Isolde’s hart.
- Ja, gruwelde hij tegen de ochtend buiten.
Schelling kan zijn engelenbakje maar niet
meer aan de gang krijgen. Ze namen de trem,
die volzat met uitgeslapen en geschoren mensen,
ordelijk op weg naar hun dagtaak. Bij een
volgende halte vonden ook de vrienden een zitje,
behalve Didier. Maar Wies verplichtte hem haar
plaats te aanvaarden en kroop zelf op zijn schoot.
Het was een schemerig hoekje waarin ze zaten,
nogal ver van de lamp af. Toch keken vanzelf de
mensen naar hen, een beetje spottend en een
beetje afkeurend; maar er was ook nog wel iets
anders in hun blik, wat Didier dankbaar stemde en
het hem makkelijker maakte ze gauw te vergeten.
- Wiesje, fluisterde hij en zijn stem lilde, laten
we hier óns afscheid van elkaar nemen, met de
enkele woorden die ons nog overschieten, in deze
wegraderende laatste statie van onze passiegang.
Want een Terminus telt niet meer mee; dat is het
begin van het niets.
60
Ik heb je niets meer te vragen, Alwina, je
hebt me alles gegeven. Want als het in elk geval
mijn passiegang geweest is, kon dat alleen door
jou, door jouw wonder.
Dichters spreken graag van droomgestaltes,
maar dat is bijna altijd een literair cliché. In mijn
leven heb ik echter, op mijn eer, een paar keer
in mijn slaap een mens gezien, telkens dezelfde,
helemaal zoals een tastbaar, sterflijk wezen en
volslagen gewoon. Iemand die ik nooit had
ontmoet en die me sterker dan alle levende
bekenden heeft aangegrepen.
Tussen ons is niets gebeurd dan de inwisseling
van een vertederende glimlach, als vanuit de
eeuwigheid, een vochtig warme handdruk, en
het steunen van een arm in een arm, zwaar van
innigheid. Zij hield van mij en ik van haar – het
was precies hetzelfde en het kon niet anders.
En zesendertig uur achter elkaar heb ik haar
thans, trek voor trek, in jou herkend, Wiesje.
Dit is geen dichterlijke smoes, ik zweer het je,
maar wreedaardige schone werkelijkheid. Ik
dank je, Alwina, dat ik nog in dit leven heel
even dat raadselachtige wezen buiten mij zal
hebben mogen aanschouwen en aanraken. Laat
ik het dan ook één keer mogen uitspreken, Wies,
vóór alles verzwindt, tot haar die jij bent: ik
heb je lief…
61
- Ik ook, ik ook!! was alles wat ze ijlend
uitbrengen kon.
Blindelings zocht haar witte gelaat het zijne
en met krampachtig gesperde kaken gaven ze
elkaar een zoen die in hun mond als een
doodssnik echode.
Zwijgend liet Lauwerijk haar voor het laatst
naast Didier zitten bij het ontbijt in Terminus.
Er brandde een kleurige lamp op tafel, bij het
begin van de maaltijd; aan het eind scheen de
zon door de ramen – het was immers een
lenteachtige januarimaand, die van dat jaar. Een
uur was verlopen; ze had vertraagd, het
gezamenlijke gesprek voortgezet, maar Didier zou
zich nooit herinneren waarover.
Daarna stonden ze met zijn vijven in de
kleerkamer. De trein naar België ging maar
over een paar uur; Schelling moest naar kantoor,
en Lauwerijk en Wiesje naar hun hotelletje, eisten
de Vlamingen.
Didier hielp Alwina. Toen hij haar mantel in de
hand had, herinnerde hij zich dat die ook met
de binnenkant naar buiten kon worden gedragen.
Je mocht kiezen, groen of zwart.
- Groen, sprak hij en keerde hem zo, dat is
de jeugd, de hoop, het leven… en de zee.
- Nee, vloog ze smartelijk uit, zwárt, dat is
nacht, inkt en rouw! en trok hem aldus aan.
62
Hij liep mee tot op het trottoir. Zwaar vertrok
Lauwerijk zijn opgezwollen gezicht tot een laatste
beminnelijke lach; het leek een geeuw, waarbij je
heel even alleen het wit van zijn ogen zag. In
Schelling’s glinsterende brilleglazen was het
ontblote zieleweefsel schuilgegaan achter de
levendige weerspiegeling van het straatverkeer.
- Wiesje Meesp ben ik, zei Alwina met een
dun stemmetje en een lachje dat twee blauwe
groeven in haar lijkkleurige wangen sneed.
Maar haar ogen waren de trouwe gebleven,
en hoe verwelkt ook, ze leek niét, nog lang niet,
op het ouwelijke portret in de Spuistraat.
- En dat was Didier, Didier Leduc, antwoordde
hij meewarig, even nijgend, en drukte haar nog
alleen de hand.
Ze liepen, keken om en wuifden, vele keren.
Didier vond het zelf vermoeiend voor hen, maar
hij kon niet weg en bleef ze naogen, tot ze met
hun hoge rug en schutterige stap onder de drukke
voorbijgangers verdwenen waren – Wiesje, in
haar zwarte mantel, onder de ochtendzon!
Toen keek hij nog even naar de hemel boven
de huizen, de kant van de zee uit, waar de lucht
zo licht scheen.
In de trein zaten Ledoux en Didier, ofschoon
de coupé leeg was, niet over maar uit elkaar, elk
bij een raampje, en deden of ze naar buiten
63
staarden of dommelden. Maar ze sliepen noch
sluimerden. Hun hoofd was als een wulk, waarin
alsmaar de branding ruiste.
En wanneer de een de ander erop betrapte dat
hij had zitten neuriën, keerden ze met een
blozende lach het hoofd naar elkaar en bekenden:
- La mer…
Thuis verwonderde men zich op verscheiden
wijze over hun loden slaap; zo werd Didier
’s ochtends gezegd, dat hij in bed had gelegen
met de uitdrukking van een overledene.
Maar, wat een mirakel van ieder ogenblik het
ook vormt dát een mens nog leeft, in de taaiheid
van de dood ligt het radeloze wonder.
Didier leefde nog steeds; gedurende al die
vele jaren sinds dat verre jeugdavontuur was hij
voort blijven leven en sterven, de lijn van zijn
lot langs, waarvan hij toén reeds duidelijk de lus
op de borst had gekregen.
Meer en meer had een ongeneeslijke
vermoeidheid hem in hemzelf ingebouwd tot een
automaat naar binnen als naar buiten. Hij had
de strikt noodzakelijke handelingen des levens
verricht, zonder er deel aan te nemen, gegeten
zoals hij de groet der mensen had beantwoord,
en gearbeid gelijk hij zich ’s avonds te ruste gelegd
had.
64
Zijn eigen werk, de droom van zijn bestaan,
had al zijn geestdrift verslonden; het lag als een
sfinx die hem het verschiet versperde, en hij
was, met het koppige geduld der volslagen
vertwijfelden, het monster blijven voeren en
zichzelf uithollen, tot een van hen beiden het
eerst zou barsten of in elkaar storten.
Tot hij op een middag in januari onder zijn
post een pakketje had gevonden, niet groter dan
een lucifersdoosje. Hij had er verstrooid mee in
de hand gezeten, zonder zich af te vragen of hij
dat schrift reeds ooit vroeger had gezien. De
afzender was het Brusselse derderangshotel
Sagrado, over het station, op de boulevard.
Wanneer hij naar de hoofdstad moest, ging
hij er altijd koffie drinken in het café, al sinds
meer dan een kwarteeuw. Misschien had hij daar
laatst iets laten liggen, wat ze hem nu maar
opstuurden – ze kenden hem immers wel –
aangezien hij reeds in weken niet meer uit stad
was geweest.
Toen hij alles opengemaakt had, begreep hij
eerst niet, maar geleidelijk voltrok zich de
herkenning: de schelp die hij eens in
Scheveningen, tijdens een ongewone nacht, van
het strand had opgeraapt en aan een Wiesje
Meesp geschonken…
Lang en roerloos was hij voor zijn schrijftafel
65
blijven zitten, starend naar het stomme kalken
hartje, en ten slotte ging hij ook begrijpen. Uit
een la had hij, onder oude dingen uit, een ander
doosje gekregen en door de regen was hij naar
het station gelopen, op zijn doorgezeten benen,
om er te wachten tot de eerste trein kwam.
En hier stond hij thans voor het
derderangshotel, op het trottoir in de regen, met
de vurige reclamenacht van de hoofdstad flitsend
om hem heen: Beka, le supermatalas… Macaroni
Toselli… Toujours Confiture Materne!...
Auto’s en trems reden voorbij; de bomen van
de boulevard tekenden zich spichtig en glibberig
af tegen de rosse gloed boven het station aan de
overzij; locomotieven huilden.
Het rampzalige wonder was geschied: het
onherkenbare had hij herkend, door een stuk
schoongewiste waasruit en een gordijnkier, niet
als een vervreselijking van dat ouwelijke portret in
de Spuistraat, wat het geworden was, maar dóór
de plotselinge zelfverbrijzeling van dat beeld
heen, als het oorspronkelijke, lichtende
jeugdgezicht.
Hij kon het nauwelijks geloven, en dat de
hartverscheurende terugblik nóg maar steeds
aanhield.
Een kelner kwam uit het café, een flinke
blonde jongen die, zonder regenjas om de
66
schouders, haastig de sigarenwinkel binnenliep,
enkele huizen verder. Leduc kende hem niet;
voorzeker een nieuwe hulp, uitgestuurd door een
klant. Toen hij terugkwam, duwde Didier hem
aarzelig eerst een bankje en daarna een pakje in
de hand.
- Voor de dame met de grijze trui, stamelde
hij en wees hem haar door de ruit.
- Graag, meneer, glimlachte de jongeman
vriendelijk, en hoef ik niets te zeggen?
Maar Leduc, die soms urenlang op papier
aan een zin wroette, wat kón hij op die uiterste
levensvraag antwoorden? Hij zweeg,
schuddebollend onder de tuimel van zijn stramme
gedachten.
- Afgesproken, meneer, en de kelner was al
terug binnen.
Met sidderende kop volgde Leduc hem door
de ruit. Een mooie blonde jongen, die zijn zoon
had kunnen wezen… hún zoon! Was dát de
betekenis van de vreemde glimlach waarmee zij
de kelner op zich zag afkomen, nog voor ze had
bemerkt dat hij haar het antwoord op haar
wachten bracht? Had zij ook nog eens heel even
aan de steek onder Isolde’s hart gedacht?
Ze zat nu met het etui in haar handen; de
glimlach was verdwenen en de verf scheen van
haar gezicht te brokkelen. Traag hief ze het
67
halskettinkje op, en daar, aan haar bevende
rimpelvingers, bengelde hij, fonkelend, in goud
bewaard, de kleine schelp die Wiesje hém eens
had geschonken.
Ze bleef ernaar kijken, met witte banden onder
de ogen, de slapen opzettend, violet. Toen balde
ze alles in haar vuist weg en liet het hoofd met
een schok vooroverknikken.
- God, God! laat me nu doodgaan!! stond Leduc
als een kind tegen de ruit te krijten.
Hij kon niet horen, hij kon niet eens zien,
hoe zij tegelijk hetzelfde snikte, achter de hand
waarop ze haar mond geperst hield.
Maar plotseling gulpte uit het radiotoestel,
tot buiten verneembaar, steeds voller en
meeslepender aanzwellend, een zangerig
wiegelend oud wijsje:
- … la mer, bergère d’azur infinie…
De zee, die ook met scherven van schelpen
speelt.
Winter, begin 1949
68
69
2. VARIANTENAPPARAAT
70
Synoptisch variantenapparaat
Overlevering M1: handschrift, verbeterd in één/twee/drie la(a)g(en)
M2: typoscript, tekst voor De Vlaamse Gids, verbeterd in één laag
P1: drukproef, tekst voor De Vlaamse Gids, verbeterd in één laag
T: tekst, verschenen in tijdschrift De Vlaamse Gids
D1: druk, verschenen in Met Dertien aan Tafel, p.251-282
Dm: handschriftelijke aantekeningen, aangebracht op tekst in Met Dertien aan
Tafel, p. 251-282
P2: drukproef, tekst voor individuele uitgave als Marnixpocket bij Manteau
D2: individuele uitgave als Marnixpocket bij Manteau
Datering Daisne schreef Twee schelpen tussen 18 en 25 januari 1949. In datzelfde jaar
verscheen het werk voor het eerst in De Vlaamse Gids. In 1950 werd Twee schelpen
gepubliceerd in de verhalenbundel Met dertien aan tafel. In 1967 verscheen het de laatste keer
(en met enkele wijzigingen) als Marnixpocket bij Manteau. (zie punt 3.2 voor verdere uitleg)
Varianten en correcties
M1 a: grondlaag, blauwe inkt2 b/c/d: correcties met blauwe inkt
M2 a: grondlaag, getikte tekst b: correcties, getikt
P1 a: grondlaag, getikte tekst b: correcties, aangebracht met zwarte balpen
T
D1
Dm a: grondlaag, blauwe balpen b: correcties met blauwe inkt
P2
D2
2 Vooral naar het einde toe lijkt de inkt steeds zwarter.
71
TITEL. M1 Twee Schelpen – Een verhaal door Johan Daisne M2 TWEE SCHELPEN Een verhaal door Johan Daisne P1-Dm TWEE SCHELPEN P2D2 Twee schelpen [Het verhaal van Didier Leduc]
1. M1M2 Leduc boog het hoofd – het was zo zwaar dat
P1T LEDUC | | D1Dm Leduc | | P2D2 LEDUC BOOG| |
2. M1-D1 zijn hals er van klopte – en keek bij een der
Dm | |ervan| | P2D2 | |van de3
3. M1-D1 beregende spiegelramen naar binnen. Iemand, Dm-D2 | |spiegelruiten| |°
4. M1-D1 die even te voren naar buiten moest hebben
Dm-D2 | |tevoren| | 5. M1 geblikt, had er van een plekje ruit de wasem
M2-D1 getuurd,| |het waas Dm-D2 | | | |
6. M1-D2 weggewist en de gordijntjes niet weer helemaal 7. M1-D2 dichtgetrokken. 8. M1 Er waren vrij veel mensen. Leduc kon slechts
M2-D2 | |zaten| |
9. M1-D2 een gedeelte van het lokaal afzien, en ook in zijn 10. M1-D2 ogen begon het thans te kloppen, terwijl ze van 11. M1-D2 het ene naar het andere tafeltje schoten. Maar 12. M1 toen bleven ze stilstaan, zichzelve schroeiend, en
M2-D2 | |zichzelf| |
13. M1-D2 hoorde hij het zagen van zijn eigen adem niet 14. M1-D2 meer. 15. M1-D2 Het gevreesde, het onmogelijke was gebeurd: 3 De variant ‘van de’ is reeds aangebracht in M
3. (zie punt 3.2.7)
72
16. M1-D1 hij had aanstonds herkend, wat onherkenbaar was Dm-D2 | |dadelijk| |°| |
17. M1-D2 geworden. En hij bleef kijken, borend, gravend, 18. M1-D1 en wat in de loop der vele voorbije jaren
Dm-D2 | |van de| |
19. M1-D1 al gauw niet meer had gekund, geschiedde Dm-D2 reeds spoedig | |
20. M1-D2 nu, bij de aanblik van de tegenhanger zijner 21. M1 eigen verstening: het rotsige graf van de tijd
M2-D2 | |de| |groeve| |
22. M1-D2 barstte open, de lagen der jaren scheurden 23. M1-D1 uiteen, en grint en as, klei en modder stroomden
Dm-D2 | |grind| |
24. M1 -D2 weg, van weer het lichtende jeugdgezicht. 25. M1 Mag ik me even voorstellen ?! …
M2a | | b – [ ]
P1-Dm | |
P2D2 °| |
26. M1a Dat was het begin en het eind geweest, b [ ] de aanvang [ ] afscheid [ ]
M2-D2 | |
27. M1-D1 het zingende leidmotief van driemaal twaalf uren Dm-D2 | |uur
28. M1 maar, doch die eens hadden volstaan om, bij de dartele
M2-D2 | | | | 29. M1-D2 lach der ogen, een lied van tranen te voegen, 30. M1-D2 dat langs de keelwand beeft. Ofschoon in de 31. M1a uren daarvoor , die nog niet meetelden, al een b enkele [ ] reeds [ ] c [ ]
M2-D2 | |daarvóór| |
73
32. M1a eerste, vreemde begroeting gekomen was. b andere, huiverige [ ] tot hem [ ] c eerste, [ ]
M2-D2 | | | had gelegen.
33. M1-D1 Ondanks de lenteachtige Januarimaand van Dm-D2 | |januarimaand| |
34. M1a dat jaar, had er heel even een doordringende b [ ] verre [ ]
M2-T | | | | D1 | | Dm-D2 | |doordringende
35. M1a wind langs het station gewaaid, toen, kort na b [ ] zij, [ ]
M2-Dm | |°| | P2D2 | | ze4 | |
36. M1a de middag, Baudoux en Didier in Den Haag arriveerden. Didier b [ ] [ ]
M2-D1 | |°| | Dm-D2 | |Leduc
37. M1-D1 had iets gezegd van het vlakke
Dm-D2 | |gemopperd over dat vlakke kale
38. M1 Holland, en zijn flanellen das dichter gestopt, M2-D2 | |°| |
39. M1M2 maar Baudoux had de zee genoemd, en ze waren
P1-D2 | |Ledoux| |
40. M1-D2 beiden enkele ogenblikken op het trottoir blijven 41. M1-D2 staan, starend naar de lichtere lucht boven de 42. M1-D2 huizen, die kant uit. 43. M1-D2 In Terminus daarentegen was het broeierig 44. M1-D2 geweest. Ze hadden koffie gedronken in de 45. M1a lichte hoek van het café, bij de ramen. In de b heldere [ ]
M2-D2 | |
4 De variant ‘ze’ is reeds aangebracht in M
3.
74
46. M1a andere gedeelten brandde een duistere oranje b [ ] brandden [ ]
M2 | | P1T | |oranje- D1 | |oranje Dm-D2 | |gedeeltes| |schemerige| |
47. M1a lamp, maar hier scheen door de gehaakte b lampen, [ ]
M2-D2 | |,| |
48. M1 gordijnen de zon naar binnen. M2-D2 | |,| |
49. M1a Het ene was al zo triest echt als het b [ ] , [ ]
M2-D1 | |maakte al zulk een triest echte | Dm-D2 | | zo’n | |
50. M1a andere triest kunstmatig. Didier b [ ] jammerlijk [ ]
M2-D2 andere een jammerlijk kunstmatige indruk. | | 51. M1 had er de ogen voor dichtgeknepen en de
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | | | |ervoor| |
52. M1a vermoeidheid, die hem toen al bewoonde, en de altijd gevoede slaap, liet b [ ] en de altijd gevoelde slaap, die hem toen al bewoonde, [ ] c vermoeidheid, die hem toen al bewoonde, liet
M2-D2 | |
53. M1a hem even in de gevoelloosheid wegduizelen. b [ ] [ ]
M2-D2 | | 54.5 M1M2 Baudoux was naar de telefoonkamer, om de
P1-D1 Ledoux | | Dm-D2 | |telefooncel| |
55. M1a organisators van de tentoonstelling van hun aankomst b [ ] der [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |te verwittigen
5 Vanaf de drukproef voor de tekst van de Vlaamse Gids (P
1) wordt ‘Baudoux’ vervangen door ‘Ledoux’.
75
56. M1-D1 te verwittigen. Dm-D2 van hun aankomst.
57. M1 Maar aan het tafeltje achter Didier zaten twee dames
M2a | |achter| | b [ ] aan [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 Aan | |
58. M1-D2 zo opgewonden vertrouwelijk tot elkaar te 59. M1 doen, dat hij wel luisteren moest naar hun
M2-D2 | |,| |
60. M1a ergerlijk Haags accent, naar hun klokkerige b [ ] Engels of [ ] [ ]
M2a | |Engelse of Haagse tongval,| | b [ ] tongslag, [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |accent, | | klokkende
61. M1-D2 lachjes en het mondaine geklets, over een bal en 62. M1 heren en een hele tactiek ten opzichte van
M2-D1 | |krijgskunst ten overstaan van Dm-D2 | |opzichte| |
63. M1 attenties.
M2-D2 oplettendheden.
64. M1 Toen Didier even omkeek zag hij twee zware M2-D2 | |hij vluchtig| |,| |taaie
65. M1 tantes in bontjassen, met schuine hoedjes en M2-D2 | |hongkonghoedjes| |
66. M1 bloeddorstig geschilderde nagels die, M2-D1 emaillietnagels, als vers uit een bloedbad, die, Dm-D2 | |°| |
67. M1a met de ellebogen naast hun koffiekopje b [ ] koffieservies gesteund,
M2-D1 | | Dm-D2 sigaretten rookten, de ellebogen steunend naast
76
68. M1-D1 sigaretten rookten.
Dma hun koffieservies. b [ ] theeservies.
P2D2 | |
69. M1-D2 Daarop hadden de twee vrienden zich naar 70. M1 de tentoonstelling in het gemeentemuseum laten rijden. Het was toen
M2-D2 | |
71. M1a gelukkig al donker geworden en regende b [ ] het [ ]
M2-D2 | |
72. M1a stilletjes. De taxi stopte voor een geel gebouw, b [ ] , nieuwerwets
M2-D2 | |
73. M1a erg nieuwerwets, met vierkante vijvertjes b gebouw, [ ] zwembassins
M2-D1 | | Dm-D2 | |vierkant zwembassin
74. M1-D2 aan weerszijden van de ingang. 75. M1a In het paviljoen was een tafel gedekt b [ ] mooie [ ]
M2-D2 | |
76. M1 voor de autoriteiten en de vreemde M2-D2 | |overheidspersonen| |
77. M1-D2 gasten, en daar, in afwachting van het 78. M1M2 voorgerecht, dronken Baudoux en Didier de eerste
P1-D1 | |Ledoux | | Dm-D2 | |een| | 79. M1-D2 borrel. Bij het klinken ontmoetten hun ogen 80. M1-D2 elkaar, met een vage glimlach van: wat zal het 81. M1-D1 worden, en zàl het iets worden?
Dm-D2 | |zál| |
82. M1 Na de eerste gang sprak de wethouder een aardig M2-D2 | | soep | |
77
83. M1 woord uit op de kunst en de kunstenaars en op de M2-D2 | |, over kunsten en kunstenaars | |
84. M1 liefde tussen Noord en Zuid. Baudoux antwoordde
M2-D2 | |Ledoux| |
85. M1 met een geestig anagram: dichters van nabij, M2-D2 | |prettig| |
86. M1a dromen van bijna. Als dessert was er een bijbel b dromers [ ]
M2-T dromen | | D1-D2 dromers | |
87. M1a van een boek, met goudsuikerbeslag. Iemand b [ ] chocola, [ ]
M2-D2 | |
88. M1a prevelde de eerste woorden van Genesis terwijl de vrouw van b [ ] een vers uit [ ]
M2-D2 | |
89. M1-D2 de wethouder het deksel ophief: 90. M1a En God zag alles wat hij geschapen had en zie, b [ ] Hij [ ] , [ ]
M2-D1 | |al| |gemaakt| |ziet, Dm-D2 –| |
91. M1 het was heel goed … M2-D1 | |zeer| |. Dm-D2 | |!...
92. M1 Inderdaad, niets dan slagroom en M2-T | |geklopte room| | D1 | |schijven Dm-D2 | |slagroom| |
93.6 M1 ananas.
M2-D2 | |Toen was het avond geweest, en de nacht
94. M2-D2 zou volgen.
6 De zin uit regel 93 en 94 ‘Toen was het avond geweest, en de nacht zou volgen’ is er pas vanaf M
2.
78
95. M1a De plechtige opening van de tentoonstelling zou plaats b De tentoonstelling zou geopend
M2-D1 | |plechtig| | Dm-D2 | |worden
96. M1a hebben na een programma van spreekbeurten b worden aan het eind van een reeks [ ]
M2-D1 | |redevoeringen, Dm-D2 geopend na | | toespraken,
97. M1a en voordracht, te houden in het hoorzaaltje van het b opgeluisterd met voordracht, in het gehoorzaaltje van het
M2-D2 | | 98. M1-D2 museum. 99. M1-D1 Het publiek kwam in zulken getale op, dat de
Dm-D2 | |zo groten| |°| |
100. M1M2 organisatoren, niet zonder een electrisch schokje, P1a | |°| |
b [ ] , [ ] T-D2 | |
101. M1-D2 de luidsprekers in de wandelgangen moesten 102. M1a inschakelen. Die nooduitbreiding liet ten minste b [ ] stond echter
M2-D2 | | 103. M1-D1 enkele echtgenoten van uitgevers toe, haar
Dm-D2 de echtgenote van enkele | |
104. M1-D2 toiletten ten voeten uit te laten benijden. 105. M1a Baudoux meende dadelijk een bleke dame in het zwart , van een portret in b [ ] [ ] M2 | |
P1-D2 Ledoux | | 106. M1a een tijdschrift, als b [ ] een bleke dame in het zwart, [ ]
M2-D2 | |°| |
107. M1-D2 de schrijfster van een onregelmatig boek te
79
108. M1a herkennen. Dat kwam uit, Ina Metelino’s beloonde b [ ] Metelino [ ]
M2-Dm | |.| | P2D2 | |Mytilini| |
109. M1-D2 hem met een glimlach van haar verstandige 110. M1a ogen, die zacht stonden in het scherp b [ ] heel goedig [ ]
M2-D2 | |
111. M1a getekende aangezicht. We werden b [ ] gezicht. De vrienden [ ]
M2-D2 | |
112. M1a aan haar voorgesteld door de dichter Lauwerijk, de enige b [ ]
M2-D2 | |
113. M1-D1 die zij intiem en sinds lang kenden. Dm-D2 | |ze| |
114. M1 Zij hadden elkaar echter al geruime tijd niet M2-D1 | |evenwel| | Dm-D2 Ze| |
115. M1a meer ontmoet. Hij was nog in persoon b [ ] leek [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Lauwerijk| | | |
116. M1a toegenomen, ofschoon hij steeds een mooi b te zijn toegenomen, ] ]
M2-D1 | |mooie Dm-D2 | |nog| |
117. M1M2 man was, met een innemende glimlach. De lijvige P1a | | innemend| |
b [ ] innemende [ ] T-D2 | |
118. M1-D2 schouders gaven alleen iets gebogens aan zijn rug, 119. M1a wat beantwoordde aan een vermoeide b wat scheen bevestigd te worden door c dat bevestigd werd door een vermoeide
M2-D2 | |
80
120. M1a uitdrukking der ogen. En zijn uitstaand b vernauwing der oogspleten. [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |van de| |uitstaande
121. M1 kroeshaar was thans zover naar achteren gerukt, dat M2-D2 | |achteruitgeweken, | |
122. M1-T het helemaal ging lijken naar het gevleugelde hoofd D1-D2 | |op| |
123. M1-D2 van Hermes. 124. M1a Door Lauwerijk werd ook een dartel kind b Lauwerijk stelde [ ]
M2-D2 | |presenteerde | |,
125. M1a voorgesteld, waarschijnlijk een der laatste ontdekking van deze b voor, vermoedelijk de jongste ontmoeting [ ]
M2-D2 | |die
126. M1 ijlbode der goden. M2-D2 gelukkige renbode| |
127. M1a In de rij der redevoering had een ander, ouder b [ ] redevoeringen [ ]
M2-D1 | | spreekbeurten| | | | Dm-D2 | |reeks| |
128. M1a dichter nogmaals over de mythologie. Hij b [ ] het [ ]
M2a | |ook| |hemeltelgen.| | b [ ] precies [ ]
P1a | | | | b [ ] precies [ ]
T-D2 | |
129. M1-D2 vertelde hoe hij, als zwakkelijk knaapje, telkens 130. M1-D2 zijn vacantie mocht doorbrengen op het buiten
131. M1 van een zeer gevierde dichteresse der vorige eeuw. Uit
M2-D2 | | | |
81
132. M1a haar hand moest hij elke dag een grote kom b [ ] eigen [ ]
M2-D1 | |persoonlijke| | Dm-D2 | |eigen| |
133. M1a melk drinken, waarop zij liefelijk placht te b hete [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |lieflijk| |
134. M1-D2 blazen. 135. M1 Toen hij haar daar later dankbaar aan herinnerde,
M2-D1 | |daaraan| | | | P2D2 | | |7 |
136. M1 vooral aan dat blazen, dat hem zeker op zijn M2a | |
b [ ] die ademtocht, welke [ ] P1-D1 | | Dm-D2 | | die | |
137. M1a beurt tot dichter had gemaakt, schudde de b [ ] een [ ]
M2-D2 | |
138. M1a oude dame haar grijze hoofd en met de b [ ] een
M2-D2 bejaarde| | 139. M1a vinger ten hemel sprak ze: b rimpelvinger [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 reumavinger | |
140. M1a „Nee, kind, alle gunst komt van hierboven!” b [ ] de goden!”
M2 “| | P1-D1 «| |!» Dm-D2 –| |°
141. M1a Daarop droeg een andere dame, die b [ ] zegde [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |declameerde| |
7 Deze variant is reeds aangebracht in M
3.
82
142. M1-D2 voor de beste voordrachtkunstenaresse van het 143. M1a land gold, een keur van gedicht voor, waaronder b [ ] verzen [ ]
M2-D2 | |
144. M1 evenwel gene voorkwamen van die eens M2-P1 | |geen| |zo D1 | |gene| | Dm-D2 | |geen| |
145. M1a gevierde dichteresse , noch van haar houkind, noch van b [ ] of [ ]
M2a liefderijke boezem noch | | b [ ] of [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |petekind,| |
146. M1a Lauwerijk of een der Vlaamse gasten. b [ ] noch [ ] c [ ] en de Vlaamse gasten.
M2 -D2 | |
147. M1 Die kunstenares droeg bovendien op wel een
M2-D2 De | |
148. M1a heel eigen wijze voor: zo traag dat de rijmen b [ ] verliefde echo’s der rijmen
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |°| |
149. M1a werden gesmoord b uiteenvielen
M2-D2 tot onvruchtbare klachten
150. M1a tot het vereenzaamde, en zo doorlopend b tot onvruchtbare klachten [ ]
M2-D1 uit elkaar vielen, en zo onafgebroken doorlopend, Dm-D2 | |ononderbroken| |°
151. M1a dat zelfs de enjambementen alle b [ ] zonder enige
M2-D2 | |
152. M1a buitenbenigheid verloren. b [ ] mee moesten schrijden.
M2-D2 | |
83
153. M1 De uitgever Decker, die naar woorden M2-D1 | |Deckers,| |de| | Dm-D2 | |Dekkers,| |
154. M1a luisterde, beet op zijn tanden van b [ ] klapperde met [ ]
M2-D2 | |
155. M1a ontroering en noemde dit Declamatie ontheven aan b [ ] poëzie [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |dat| |
156. M1a alle declamatie. Lauwerijk knikte, maar tevens fronsend b [ ] met een frons,
M2-D2 | | gefronst, 157. M1a tevens tegenover deze ongeënte spuugende b waarschijnlijk [ ] het leestekenloze dezer
M2-D1 | | Dm-D2 | |van
158. M1-D1 versificatie.
Dm-D2 deze | | 159. M1-D2 Tijdens het bezoek aan de tentoonstelling, die 160. M1-D1 overvoerd van mensen was, verloren Didier en
Dm-D2 | |was met mensen,| | 161. M1M2 Baudoux elkaar voor een poos uit het oog. De
P1-D1 Ledoux | | Dm-D2 | | | |
162. M1a belangstelling van dat publiek voor de kunst, was b [ |°| ]
M2-D2 | | 163. M1a al even opmerkelijk als de publiekelijke aanblik van b [ ] verwarrend [ ] menselijke [ ]
M2-D2 | | 164. M1a al die kunstzinnigheid, wat Didier bijna als een zinnebeeld b [ ] . Bijna [ ]
M2-D2 | |
84
165. M1a daarvan zag Didier de romancière Joop de Waag, b [ ] in [ ] [ ]
M2-D2 | |
166. M1a thans, als een centenaarslast onder een b die gelijk [ ] precies [ ]
M2-D2 | |
167. M1a vernunftig wanddiagram stond, vol b welsprekend [ ] dikke
M2a | |diagram| | b [ ] wanddiagram [ ]
P1-D2 | | 168. M1a barometerstrepen ,waaronder de hare een b [ ] waarvan [ ]
M2a | |en| | b [ ] stond [ |
P1-D2 | | 169. M1 succesvolle hoogte bereikt had.
M2-D2 succesrijke| |had bereikt.
170. M1a Alleen één dichter droeg, ondanks zijn zestig jaar, b Slechts [ ] [ ]
M2-T | | D1 | |éen| | Dm-D2 | |één| |
171. M1a zo schoon, als zijn werk werd gevonden: b was gelijk zijn werk algemeen [ ] geroemd:
M2 | | P1a | |genoemd:
b [ ] geroemd: T-D2 | |
172. M1a slank als de jeugd en zonder grijs lijkdraad in zijn b [ ] [ ]
M2-D2 | |
173. M1a notenbruin fijngeborsteld haar. b [ ] [ ]
M2-T | | D1 |notebruin| | Dma |fijn geborstelde notebruine| |
b [ fijngeborstelde [ ] P2D2 | |
85
174. M1 „Vrouwenwerk,” werd achter Didier M2 “| | P1a «| |»,| |
b [ ] ,» [ ] T-D1 | | Dm-D2 –| |°| |
175. M1a gemompeld, „ en zie zijn korte, dikke b [ ] let eens op zijn stompe, wrede
M2 | |“| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |
176.8 M1M2 handen !”
P1a | |.» b [ ]!»
T-D1 | | Dm-D2 | |°
177. M1 Was dat dan het alternatief: M2-D2 Op dat alternatief scheen alles wel uit te
178. M1 de statistiek van Joop Waag, of het
M2-D2 komen: de statistiek van Joop Waag, of het 179. M1 schilderij van Dorian Gray?
M2-Dm | |. P2D2 | |…
180. M1a – Toe, stel me nog maar eens voor ? b [ ] !
M2 | | P1a | |.
b [ |! T-D2 | |
181. M1-D2 Didier stond weer voor Lauwerijk en herkende 182. M1 het dartele kind.
M2-D2 | |levenslustige| |
8 De zin ‘Het schilderij van Dorian Gray was compleet’ is enkel in M
1 aanwezig en is niet opgenomen in het
variantenapparaat.
86
183. M1a „Denkt u dat ik zo gauw vergeet?“ sprak b [ ] dan [ ] lachte
M2 “| | P1 «| |»| | TD1 | | Dm-D2 –| |°| |
184. M1a hij lachend. b [ ] gevleid.
M2-D2 | | 185. M1a „Nee,” sprak ze , „maar ik vind het b [ ] klaterde [ ] vrolijk [ ] c [ ] snaterde [ ] “ [ ]
M2 “| | P1 «| |»| |«| | TD1 | | DmD2 –| |°| |°| |
186. M1 zo leuk!” .
M2 | |° P1 | |.» TD1 | | Dm | |° P2D2 | |!9
187. M1 En grappig stijf stelden ze zichzelf M2a | |
b [ ] presenteerden [ ] P1-D2 | |
188. M1a aan elkaar weerom voor: Didier, en Wiesje b opnieuw aan elkaar voor; [ ]
M2 | | ||:| | P1T | | D1 | |elkander| | Dm-D2 | |elkaar| |Didier Leduc,| |
189. M1a Meesp. Dat was jeugd geweest, de echte, b [ ] Dàt [ ] de [ ] c [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Dát| |
190. M1-D2 onweerstaanbare, oprecht en haast teder van 9 De variant ‘!’ is reeds aangebracht in M
3.
87
191. M1a handdruk, met een wilde, haarlok over b [ ] donkerblonde [ ] c [ ] asblonde [ ]
M2-D2 | |
192. M1-D2 het voorhoofd, rose tandvlees en die 193. M1a meeslepende dubbelheid van beweeglijke figuur b wegslepende [ ]
M2-D2 | |
194. M1-D2 en dodelijk bezielde blik, waarin het heldere 195. M1 grijs en het duistere blauw niet te scheiden zijn.
M2-D2 blauw| |grijs| |waren. 196. M1a „Nederlands jongste dichteres ” lichtte b [ ] kunstenares [ ]
M2 “Nederland’s | |,| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – | |! | |
197. M1 Lauwerijk toe, en dat haar „Theseus ” zopas met
M2 | |“| | P1-D1 | |« Theseus »| | Dm | | Theseus zo pas| | P2D2 | |Theseus| |
198. M1 de Academische prijs was bekroond. M2-D2 | |Prijs| |
199. M1-D2 Didier luisterde en knikte bewonderend, maar 200. M1a voorlopig drong slechts één naam tot b [ ] blijvend [ ] c [ ] wezenlijk [ ]
M2-T | | D1 | |éen| | Dm-D2 | |één| |
201. M1a hem door: Wiesje, en hij troonde hen beiden mee, b [ ] ,
M2-D2 | |;| |°
88
202. M1a kwansuis alsof zij in een diepzinnig gesprek gewikkeld waren, b [ ] gewichtig [ ]
M2-Dm | |
P2D2 | |in een gewichtig gesprek gewikkeld,10 203. M1a naar de ontvangstkamer, onder de neus der organisatoren weg , naar de b troonde hij hen beiden mee, langs [ ] door [ ] c [ ] heen [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |voorbij| |van de| | | |
204. M1-T ontvangstkamer. D1-D2 ontvangkamer.
205. M1a Daar werd, alleen aan de officiële persoon en de b [ ] [ ] bezoekers [ ]
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |°| |
206. M1-D1 gasten, een afscheidsborrel geschonken. De Dm-D2 | |°| |
207. M1-D bijgenodigden waren evenwel reeds talrijk en 208. M1a zaten in losse groepjes verspreid om de grote ronde tafel: b [ ] [ ] [ ] te hoop:
M2-D2 | |
209. M1-D2 Dorian Gray – Didier meende een wreedaardige 210. M1-D2 blik van hem op te vangen – met een 211. M1 fijngeschilderde dame die strelend haar
M2-D2 pikant geschilderde jonge | |,| |
212. M1a vingers bewoog, alsof ze in gedachte het b [ |°| ]
M2-D2 | |verbeelding| | 213. M1a notenbruine haar bewerkte, en Baudoux met b [ ] in
M2 | | P1T | |Ledoux| | D1-D2 notebruine | |
10
De variant ‘in een gewichtig gesprek gewikkeld,’ is reeds aangebracht in M3.
89
214. M1-Dm vriendschappelijke kout met Ina Metelino. P2D2 | |Mytilini.
215. M1 De schrijfster van het onregelmatige boek zat
M2-D2 | |ongeregelde| |
216. M1 op gezelschap te wachten M2-D2 willig| |nog wat meer| |
217. M1-D2 om, daardoor tegen zekere deftige blikken 218. M1-D2 beschut, op haar schoot wat tabak in een vloeitje 219. M1a te rollen. Didier deed dadelijk hetzelfde b [ ] verklaarde ook eigen werk te
M2-D2 | |
220. M1-D2 verkiezen en volgde dadelijk haar voorbeeld. Hij 221. M1 deed het heel snel;
M2-D1 | | | | Dm-D2 | |.
222. M1a „en bekende, ik was twaalf b „het is ook al een kwart eeuw geleden,
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 – Het| |kwarteeuw| |°
223. M1a toen ik het voor ’t eerst geprobeerd heb,” bekende b sinds [ ]
M2 | | P1-D1 | |»| | Dm-D2 | |het| |°| |
224. M1 hij; „en hoe oud ben jij?” vroeg hij Wiesje. M2 | |“ | | P1-D1 | |« | |»| | Dm-D2 | |. Hoe | |°| |
225. M1a Een en twintig, was zij, en terwijl ze opgewekt b [ |°| ] c Nog geen kwart eeuw, [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |kwarteeuw,| |
90
226. M1-D1 doorsnapte, nam ze de sigaret welke hij had Dm-D2 | |die| |
227. M1-D2 dichtgelikt uit zijn handen en wachtte tot hij met 228. M1 een andere klaar was om samen, de blik
M2-D2 | |,| | 229. M1 grondeloos blauw achter het speelse
M2-D2 | |gouden
230. M1-D2 vlammetje, op te steken. Dat was hun eerste, 231. M1a bedekte zoen. b kinderlijk [ ]
M2 | | P1a kinderlijke| |
b kinderlijk [ ] T-D2 | |
232. M1-D2 Het duurde een deun van een tijd, vond 233. M1-D2 Lauwerijk, voor de borrelfles een tweede keer de 234. M1a ronde der tafel ging volgen. Intussen b rondte [ ] beschreef. [ ] c [ ] wilde beschrijven. [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 ronde van de| |
235. M1a had Didier te weten gekomen waar Wiesje geboren was: b [ ] voort kennis met Wiesje gemaakt.
M2-D2 | |verder| |
236. M1a te M., en dat was buiten: waar ze de koeien b Ze was op het platteland geboren, had er koeien
M2-D2 | |
237. M1a had gemolken en waar ze nog geregeld heen. b gemolken en ging er [ ]
M2-D2 | |
238. M1a Ze was schooljuffrouw geweest, en b Heel even was ze schooljuffrouw geweest, [ ]
M2-D2 | |
91
239. M1 toen Didier niet dadelijk had begrepen dat dit M2-D2 | |begreep | |
240. M1a onderwijzeres betekende, en daarop gezegd had b [ ] daarna [ ]
M2-D1 | |betekent,| | Dm-D2 | |betekende,| |
241. M1-D2 dat hij ook een beetje schoolman was, had ze 242. M1 het ene al grappiger dan het andere gevonden.
M2-Dm | |zo grappig als| | P2D2 | |een | |ander|11 |
243. M1a Nu werkte ze als antiquaar, b Thans [ ] met een handelaar in
M2-D2 | |
244. M1a in een stemmig keldertje, maar er b oudheden, [ ]
M2-Dm | | P2D2 | |gezellig| |
245. M1a dreigde gevaar dat de eigenaar het zou moeten afstaan ten behoeve b [ ] [ ] aan
M2-D2 | | hij | |zou moeten afstaan| | 246. M1a exploitant van benzinepompen. Nu, tot b een [ ]
M2-D2 | |voor
247. M1a zover gekomen was, zou er nog wat afgeworsteld b het [ ]
M2-D2 | | 248. M1a worden. b [ ]!
M2 | | P1a | |.
b | |! T-D2 | |
249. M1a De borrelfles was eindelijk weer tot bij hen geland. b De livreiknecht schonk hun een tweede borrel M2-D2 | |
11
De varianten ‘een’ en ‘ander’ zijn reeds aangebracht in M3.
92
250. M1a Didier wou op de goede uitslag van de b in en [ ]
M2-D2 | |
251. M1-D1 strijd drinken, toen hij de dichter opmerkte, die Dm-D2 | |°| |
252. M1a eens een zwakkelijk knaapje was geweest. b [ ]
M2-D2 | |
253. M1a „Ontferm u ,” vroeg hij hem, en, wijzend naar b [ ] onzer [ ] [ ]
M2 “| |bad| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |°| |
254. M1a hun glazen: „blaas op deze melk!’ b [ ] en blaas eens op deze melk.”
M2 | |,“| |!“ P1a | |«| |.»
b [ |! TD1 | | Dm-D2 | |°| |°
255. M1-D2 Maar de redenaar van de avond wreef langs 256. M1 zijn gevlekt gezicht en sprak, met een
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |gevlekte| |°| |°| |
257. M1a glimlachende buiging naar Wiesje: b [ ] nijging voor [ ]
M2-D2 | | 258. M1a „Nee, alle gunst komt van de b [ ] toch wel [ ]
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
93
259. M1a godinnen.” b [ ]!”
M2 | | P1a | |»
b [ ] ° TD1 | |» Dm-D2 | |°
260. M1-Dm Ten slotte bleef nog alleen hun groepje over. P2D2 | |alleen nog|12 |
261. M1-D2 De laatste organisator had reeds zijn overjas aan 262. M1a en het restje personeel leed aan b [ ] museumpersoneel [ ]
M2-D2 | |
263. M1-D1 geeuwkramp. Buiten regende het steeds op
Dm-D2 | |nog| |
264. M1-D2 de zwarte zwembassins. De organisator wilde 265. M1a volstrekt Baudoux en Didier naar b [ ] met zijn wagen [ ] c [ ] in [ |
M2 | | P1-D2 | |Ledoux| |
266. M1a Terminus hebben, maar de Vlamingen, zeiden b [ ] doch [ ] verklaarden
M2-D2 | |Belgen| |
267. M1a met gezag dat ze een wandeling in de nachtlucht behoefden b [ ] zich nog te plus gevoelden voor
M2-Dm | |,| | P2D2 | |voelden|13 |
268. M1 zo’n bruske overgang naar een minusterm en maar M2-D2 | |ijlige| |,| |
269. M1a liever met de anderen te voet door de nacht b [ ] naast [ ]
M2-D2 | |
270. M1-D2 opliepen.
12
De variant ‘alleen nog’ is reeds aangebracht in M3.
13 De variant ‘voelden’ is reeds aangebracht in M
3.
94
271. M1 De laatste organisator bromde iets M2-Dm | |verlate overheidspersoon| | P2D2 | |verlaten| |
272. M1a over plus en pluis en nam vriendelijk afscheid. b [ ] , doch [ ]
M2-D2 | |beminnelijk| | 273. M1-D2 Bijna dadelijk, zoals Lauwerijk het hun in de 274. M1 vestiaire toegefluisterd had, kwam Deckers
M2-D1 jassenkamer| | Dm | |Dekkers P2D2 | |had toegefluisterd,|14 |
275. M1 a het groepje met zijn wagentje achterop en laadde hen b [ ] wagen [ ]
M2-D2 | |
276. M1a in. Zo b de warme waar hartelijk door elkaar gepakt [ ]
M2-D2 | |
277. M1 begon hun passiegang en de eerste statie heette
M2-D2 | |,| | 278. M1 „De Diligence”.
M2 ”| |.”
P1-Dm «| |.» D2 °| |°
279. M1 „ De Diligence” was in die tijd als
M2 ”| |
P1-D1 «| |»| | Dm-D2 °| |°| |
280. M1 kunstenaarskroeg aan de orde gekomen. Zoals meestal M2-D1 | | in trek | | Dm-D2 | |meest
281. M1-D2 met dergelijke verschijnselen het geval is, waren 282. M1 de redenen daarvan moeilijk door vreemdelingen
M2-D2 | |, vooral| |, 14
De variant ‘had toegefluisterd’ is reeds aangebracht in M3.
95
283. M1a te achterhalen. Het zag er b [ ] zaaltje [ ]
M2-D1 moeilijk| | Dm-D2 | |doorgronden. | |
284. M1a noch artistiek noch gezellig uit, het zaaltje maar tegelijk kaal en rommelig. b [ ] [ ]
M2-D1 | |kaal en rommelig tegelijk. Dm-D2 | |
285. M1a Er brandde een overhete lucht b Een overhete lucht sloeg de
M2-D2 | |
286. M1-D2 binnenkomenden tegemoet en het schelle licht 287. M1-D2 deed hun ogen knippen. 288.15 M1a Des te hartelijker echter vielen de begroetingen uit. b [ ] viel echter het onthaal [ ]
M2-D1 | | | | P2D2 | |de ontvangst| |
289. M1 Didier en Baudoux werden voorgesteld
M2 | |weer eens| | P1-D2 | |Ledoux| |
290. M1 en plotseling stond de eerste weer voor M2-D2 | |opnieuw| |
291. M1a Wiesje, die zich lachend tussen de nieuwen begroeters had b [ ] [ ]
M2a | |guitig| |in| | b [ ] onder [ ] [ ]
P1-Dm | |
P2D2 | |bezoekers|16 |
292. M1-D2 gedrongen. 293. M1 – Mag ik me even voorstellen ?...
M2 | | |…? P1a | |?...
b [ ] … ?! T-D2 | |
15
In de b-laag van M2 komt inderdaad tweemaal het woord ‘echter’ voor. Dit kan of een fout zijn van de
auteur, of net de bedoeling van de auteur, om het woord ‘echter’ nog meer te benadrukken. 16
De variant ‘bezoekers’ is reeds aangebracht in M3.
96
294. M1a Ditkeer zoende hij haar de hand, fluisterend b [ ] lispelend in
M2-D1 | | Dm-D2 Dit keer| |
295.17 M1 tussen de zachte vingers:
M2 de zachte gleuven tussen haar lenige vingers: P1a | | | |
b [ ] lenige [ ] T-D2 | |
296. M1-D1 verrukkelijk kind!
Dm-D2 – Verrukkelijk | | 297. M1-D2 En vertederd en uitgelaten nam hij haar bij de 298. M1 arm en gingen ze naast elkaar bij de anderen
M2-D2 | |met| | 299. M1a zitten, weerom om een ronde tafel. b [ ] weer om [ ]
M2-D2 | |
300. M1 „Melk?” sloeg hij voor, en Wiesje stemde daar M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
301. M1 zo grif mee in, alsof het de echte was, van de
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |gold,| |
302. M1 koeien die ze eens te M. had gemolken. M2-T | | | |de uier had gedrukt. D1-D2 koetjes | |
303. M1-D1 Trouwens, de kellner kwam al – het leek wel
Dm-D2 | |kelner| | 304. M1-D2 ongevraagd – met een heel blad borrels voor het 305. M1-D2 gezelschap aanzwaaien. Didier keek even naar 306. M1M2 Baudoux, die weer naast Metelino zat. Ina dronk
P1-D1 Ledoux, | | P2D2 | |Mytilini| |
17
Het woord ‘lenige’ in de b-laag van P1
is met pen toegevoegd.
97
307. M1a ook, of het dauw, was, uit de rozen van haar b [ ] ° [ ] ° [ ]
M2-D2 | |
308. M1-D1 Egese eiland. Dm-D2 Egeïsche| |
309. M1M2 Maar in de wagen had Baudoux, aan het oor van zijn
P1-D1 | Ledoux, | Dm-D2 In | |°| |
310. M1-D1 vriend, een stille belofte tot zichzelf afgelegd. Dm-D2 | |°| |
311. M1a „Ik heb mijn eis, hoor,” had hij gezegd, b „Alleen nog koffie, hoor,” [ ]
M2 “| |verzekerd, P1a «| |»,| |
b [ |,»| ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |
312. M1a want ze moesten ’s anderendaags – en dat was intussen b [ ] wat [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |de volgende dag| |
313. M1a al vandaag geworden – in de loop van de b [ ] was [ ]
M2-D2 | |
314. M1a ochtend naar de radio, en hij vreesde dat men, b [ ] °
M2-D2 | |
315. M1a vooral in het eigen land, b zijn stem, [ ] dan
M2a | |dan| | b [ ] [ ]
P1-D2 | |dan| |
316. M1a onduidelijk zou vinden. b enigszins beneveld [ ]
M2-D2 enigermate| |mocht| |
98
317. M1a „En de koffie?” vroeg Didier ondeugend, terwijl b [ ] [ ]
M2 “| |spottend| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
318. M1a Baudoux de borrel al naar zijn knevel had. b [ ] onder de knevel [ ]
M2 | |jenever| | P1-D2 Ledoux| |
319. M1a „Och,” zei hij, “ik drink eerst ‘t water b [ ] die, [ ] maar [ ] watertje
M2 “| | P1a «| |»,| |hij, «| |
b [ ] ,» [ ] die, « [ ] TD1 | | Dm-D2 – | |°| |°| |het| |
320. M1M2 op en kauw de bonen wel straks.”
P1a | |». b [ ].»
TD1 | | Dm-D2 | |°
321. M1a Wiesje lachte, ze lachte altijd zo b [ ] luisterde en lachte [ ]
M2-D2 | | 322.18 M1a lonend, dat had hij al heel spoedig en met een dankbare b [ ] [ ]
M2-D2 | | | | 323. M1a blik opgemerkt. Des te meer daar zij zelf inderdaad een b ogen [ ] ; des [ ] [ ]
M2-D1 | |, | | Dm-D2 | |temeer| |
324. M1a heel verstandige meid bleek te zijn. Hoe het ook met haar b [ ] begaafde [ ] [ ]
M2-D2 | |
325. M1a ziel mocht zijn, ze had een helder hoofd b [ ] gesteld [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |gesteld mocht| |
18
‘Een’ werd inderdaad niet geschrapt uit de b-laag van M1, zelfs niet als ‘ogen’ wordt toegevoegd.
99
326. M1a en scheen ten minste zoveel als ieder van alles te b [ ] van alles [ ] [ ]
M2-D2 | |
327. M1-Dm weten. Je kon er naar zitten luisteren, hoe ze maar
P2D2 | |ernaar|19 | 328. M1 doorpraatte, en hoe het noch jong noch oud,
M2a | |°| |oud| |jong klonk, b [ ] jong [ ] oud [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | | | |
329. M1a maar even natuurlijk en doordacht klonk. b [ ] als [ ]
M2-D1 | |. Dm-D2 | |
330. M1a Bewonderend klonk Didier met haar, b [ ] hield [ ] zijn glas tegen het hare,
M2-D2 Vererend | | 331. M1a en zoals ze met de eerste sigaret hadden gedaan, b [ ] bij ‘’hun’’ [ ]
M2 | | P1-Dm | |« hun »| | P2D2 | |‘hun’| |
332. M1a keken ze elk daarbij elkaar weer in de ogen, glimlachend b [ ] [ ] met een heerlijke ernst,
M2-T | |met, diep-in , een D1 | |diep in| | Dm-D2 | | diepin | |
333. M1 diep in en achter hun glimlach.
M2-D2 heerlijke ernst | | 334. M1-D2 En nu wilde Didier ook weten hoe of ze eigenlijk 335. M1a heette, want met die Hollandse troetelnamen kan je nooit b [ ] die Hollandse troetelnamen zijn soms
M2-D1 | |verkleinnamen| | Dm-D2 | |roepnamen| |
19
De variant ‘ernaar’ is reeds aangebracht in M3.
100
336. M1a weten. Inderdaad, Wiesje kwam niet b misleidend. [ ]
M2 | | P1-D1 | |.| | Dm-D2 | |,| |
337. M1-D1 van Louise, maar van Alwina. Al-wi-na, de mooie
Dm-D2 | |°| |A l w i n a,| | 338. M1a naam! Hij spelde hem verliefd en zocht b [ ] terwijl hij
M2-D2 | |
339. M1a naar de betekenis , zag hij hoe levendig ze aan b [ ] zocht [ ] ze niet alleen aan
M2-D2 | | 340. M1a het algemene gesprek b [ ] maar ook aan c [ ] zelfs [ ]
M2-D2 | |,| |ook| | 341. M1a deelnam, hoe ze Lauwerijk toeknikte die b de apartjes deelnam , [ ]
M2 alle| |;| |,| | P1a | |Lauwerik| |
b [ ] Lauwerijk [ ] T-D2 | |
342. M1 over hen zat, hoe ze ook bij Metelino en Deckers M2-D1 | |;| | Dm | |Dekkers P2D2 | |Mytilini| |
343. M1 was en hoe, niettegenstaande al die levendige
M2-D2 | |,| | 344. M1-D1 aardigheid, ze hèm toch niet verliet.
Dm-D2 | |°| |hém| | 345. M1 Alwina, het vriendinnetje van eenieder, de
M2-D2 | |een ieder,| |
101
346. M1M2 albeminde – zo was ze, zo was het, het stond in P1a | |het,| |
b [ ] ze, [ ] T-D2 | |
347. M1a al die verhitte of vermoeide blikken, b [ ] te lezen,
M2 | |afgematte| | P1a | |en| |
b [ ] of [ ] T-D2 | |
348. M1a wanneer ze naar haar keken en er zeer wonderlijk licht en schoon door b [ ] [ ]
M2-D2 | |
349. M1-D2 werden. 350. M1a Plotseling kwam Deckers – hij was even weg b [ ] aan de telefoon c [ ] weg
M2-T | | D1 | |weg- Dm-D2 | |Dekkers| |weg
351. M1-D2 geweest – terug van achter uit het zaaltje. 352. M1a „Wat scheelt er?” riep Wiesje geschrokken. b [ ] dadelijk.
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |°| |
353. M1 Er moest inderdaad iets gebeurd zijn: het glimmende
M2-D2 | |mis| |
354. M1a rood was uit zijn gezicht b [ ] het gezicht van de uitgever
M2-D2 | |
355. M1 verdwenen en hij hield de kaken op elkaar
M2-D2 | |blééf| |
356. M1 geklemd . Didier meende zich te M2-D2 | |houden| |
102
357. M1a herinneren dat de kellner hem tot driekeer b [ ] herhaaldelijk Deckers
M2-D1 | | Dm-D2 | |kelner| |Dekkers
358. M1a aan de telefoon had gevraagd, maar dat hij b [ ] die eerst
M2-D2 | |
359.20 M1a telkens alvorens hij naar de cel was willen gaan met grappige koppigheid had b [ ] [ ] c [ ] afgewuifd
M2-D2 | |overmoedige| |
360. M1a afgewuifd. b [ ] c had.
M2-D2 | |
361. M1 „Mijn kantoor brandt,” antwoordde hij
M2 “ [ ] P1a « M’n | |»,| |
b [ ] Mijn [ ] ,» [ | TD1 | | DmD2 – | |°| |
362. M1a Wiesje; „jullie blijven, ik probeer nog wel b [ Alwina; „blijf allemaal hier, ]
M2 thans | |“ blijft| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | | blijf | |
363. M1-T de wagen te sturen om jullie naar huis te
D1-D2 | |terug| | 364. M1M2 rijden.”
P1a | |». b [ ].»
TD1 | | Dm-D2 | |°
20
In de c-laag van M1
staat het woord ‘koppigheid’ er wel degelijk nog steeds. Omdat deze regel nogal lang was, kan er namelijk een misverstand ontstaan.
103
365. M1a „Een kwestie!” vloog Lauwerijk overeind, en b „Ben je mal!” [ ]
M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
366. M1a de anderen blijven, maar ik ga mee”, en zich tot de tafel wendend: hoor jullie blijven,
b zich eveneens tot Wiesje wendend: „ik ga ook, M2 | |Wies| |“| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |
367. M1a in Godsnaam, maar ik moet mee. b maar blijven jullie, in Godsnaam!”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |vredesnaam!
368. M1-D2 Ze waren al de deur uit. 369. M1a „Wat een sof!” fluisterde Alwina b [ ] na een tijdje
M2 “| |, P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |
370. M1 „voor Deckers en voor Lauwerijk’s nieuwe bundel , M2 ”| |,| |– P1-D1 «| | Dm °| |Dekkers| | P2D2 | |°| |
371. M1 voor iedereen!”.
M2 | |° P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
372. M1 Ze zag er heus bleek van om de mond en haar M2-D2 | |om de mond van | |
373. M1-D2 ogen keken vertwijfeld grijs. Ina had stil haar 374. M1a handen om de tafel gegrepen. b [ ] over [ ]
M2-D2 | |
104
375. M1 „Misschien is ’t maar een lamme grap,” M2 “| | P1a «| |»,
b | |,» TD1 | | Dm-D2 –| |het| |°
376. M1 waagde de advocaat in het gezelschap. M2a meende| |
b waagde [ ] P1-D2 | |
377. M1-D2 Wiesje was opgestaan en Didier hielp haar in 378. M1a haar mantel. De advocaat boodt zich aan b [ ] bood zijn wagen aan
M2-D2 | |
379. M1M2 en Baudoux en Metelino reden ook mee. Weldra
P1-Dm | |Ledoux| | P2D2 | |Mytilini| |
380. M1a waren ze aan de grachten, waarin de lantaarns glommen. b [ ] die oliezwart glommen
M2-D2 | |
381. M1a Het had opgehouden b in het licht der lantaarns. [ ]
M2a | | b [ ] lantarens. [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |van de| |
382. M1 met regenen. Maar nergens boven de huizen M2 | |was| | P1a te | |
b met [ ] T-D2 | |
383. M1 was het minste rosse schijnseltje te bespeuren.
M2a | | | | b [ ] rosse [ ]
P1-D2 | |
105
384. M1a „Zie je wel,” sprak de advocaat en b [ ] vaderlijk [ ]
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
385. M1 het was alsof zijn lichte dronkenschap, die
M2-D2 | |door
386. M1 het kwade nieuws even onderdrukt had, weer M2 | |was onderdrukt,| | P1a | | | |
b [ ] even [ ] T-D2 | |
387. M1 naar boven kwam.
M2-D2 | |
388. M1-D1 Toen de auto stopte, reed de wagen der Dm-D2 | |van de
389. M1 brandweer juist heen. De poort van het huis was
M2-D2 | |net| |
390. M1-D2 opengebleven en de verlichte gang lag nat. 391. M1 „Dus toch,” constateerde Baudoux , maar de
M ”| stelde |vast| | P1-D1 «| |»| |Ledoux| | Dm-D2 –| |°| |
392. M1 advocaat wedervoer: M2-D2 | |wedersprak hem:
393. M1 „juist, niks erg.”
M2 “| | P1a «Juist,| |».
b «juist,| |.» TD1 | | Dm-D2 – Juist,| |°
394. M1-D2 Wiesje was al de trappen op en hipte weldra 395. M1a van ongeveinsde blijdschap: Decker’s bureau b [ ] Deckers’ [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Dekkers’| |
106
396. M1 was ongerept. M2 | |ongedeerd. P1a | |
b [ ] ! T-D2 | |
397. M1-D2 De uitgever stond zich nog het voorhoofd te 398. M1a wissen, terwijl Lauwerijk het korte verhaal b [ ] gekke verhaaltje c [ ] verhaal
M2-D2 | |
399. M1 deed. Het was maar een heel klein keukenbrandje geweest,
M2-D2 | | | |
400. M1a bij de huurders boven; die waren uit geweest, b [ ] uitgegaan,
M2-D2 | |
401. M1a maar hadden vergeten het electrische fornuisje af te b [ ] contact van het fornuisje uit te
M2a | |stopcontact| |komfoortje| | b [ ] contact [ ]
P1-Dm | |
P2D2 | | |21 |
402. M1a stellen, waarop ze de melk hadden gewarmd. b schakelen, [ ]
M2-Dm | | P2D2 | |°| |
403. M1 a Het pannetje was drooggekookt en een gloeiende b [ ] , [ ]
M2-D2 | |
404. M1a roetvlok moest op een lichte asbak zijn gevallen, en b [ ] lampkap [ ]
M2-D2 | |de lampekap| | 405. M1-D2 zo vervolgens. 21
Deze variant is reeds aangebracht in M3, net als
het weglaten van de komma in regel 402.
107
406. M1a „Daar heb je ‘t!” meende Baudoux, „alle b [ ] vonniste [ ]
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |Ledoux, «| | Dm-D2 –| |het | |–| |
407. M1a onheil komt van de melk.” b [ ] Ik vind drink bepaald alleen
M2-D2 | |
408. M1M2 nog koffie.” P1a | |».
b [ ].» T-D1 | | Dm-D2 | |°
409. M1 Maar de advocaat was ’t weer niet met hem eens.
M2 | |sprak hem weer tegen. P1a | | | |
b [ ] weer [ ] T-D2 | |
410. M1a „Nee,” babbelde hij diktongig, ik heb bepaald dan niet behoefte aan melk b [ ] uitte [ ] die [ ] toch met een
M2 “| |doch| | P1a «Neen»,| |
b Nee,» ] ] TD1 | | Dm-D2 – Nee,| |°| |
411. M1a
b misschien onwillekeurige, door zijn beroep
M2-D2 | | 412. M1a
b ingescherpte geestigheid, „ik heb meer dan M2 | |“wij hebben | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |–| |
413. M1a
b ooit melk nodig, om weer zuivel te worden.” M2 | |!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |‘zuivel’| |°
108
414. M1a „In elk geval, kinderen,” besloot Decker’s, „ laten b [ ] Deckers, “ [ ]
M2 “| | P1a «| |»,| |«| |
b [ ] ,» [ ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |Dekkers, | |
415. M1M2 we maar liever elders gaan blussen.”
P1a | |». b [ ].»
T-D1 | | Dm-D2 | |°
416. M1a En met twee wagens reden ze thans naar het b [ ] de
M2-D2 | |
417. M1a volgende station, die de in rode schemer gehulde b [ ] statie, [ ]
M2-D2 | |
418.22 M1 nachtgelegenheid Embassy was, waar de Hongaar M2a | |embassy| |
b [ ] Embassy [ ] P1-D2 | |
419. M1 a Lajos met zijn orkest speelde. Het groepje b [ ] zigeunerorkest [ ]
M2-D2 | |
420. M1-D2 ging weer om een ronde tafel zitten, de
421. M1 eerste bij de dansvloer: Didier met Wiesje, Baudoux M2 | |Alwina,| | P1-D2 | |Ledoux
422. M1-D1 en Metelino, Lauwerijk naast Deckers, en de Dm | |Dekkers,| | P2D2 | |Mytilini,| |
22
De correctie ‘Embassy’ in de b-laag van M2 wordt met pen gecorrigeerd.
109
423. M1a advocaat, om de kring in de ring. b eenzielige [ ] als het zegel [ ]
M2 | | P1a | |de| |
b [ ] het [ ] TD1 | | Dm-D2 | |°| |
424. M1a Er werd weer melk besteld, maar nog b [ ] opnieuw [ ]
M2-D2 | |
425. M1 voor die geserveerd was, hadden Didier en Wiesje
M2-D2 | |gemolken| |
426. M1M2 zich al weer aan elkaar voorgesteld. P1a | |alweer| |
b [ ] al weer [ ] c [ ] alweer [ ]
T-D2 | |
427.23 M1 „We moeten immers hoffelijk blijven,” had M2 “| | P1a «| |»,| |
b [ ] ,» [ ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |
428. M1a ze verklaard, „want telkens leren we b [ ] maken we niet telkens verder
M2 | |“| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |
429. M1a in elkaar kennen. b kennis met elkaar?”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
430. M1 „Ja,” had hij gemurmeld,” op voorwaarde M2 ”| |blij toegestemd,“| | P1-D1 «| |,»| | Dm-D2 –| |°| |
23
De zin ‘Dat hoort zo.’ komt enkel in M1 voor.
110
431. M1 dat ik me niet plagiëren moet en dat Lauwerijk M2-D2 | |,| |
432. M1a me dat niet kwalijk neemt.” b het [ ] [ ]
M2 er me niet al te dwars voor gaat aanzien.” P1a | |».
b [ ] om [ ].» TD1 | | Dm-D2 | |°
433. M1-D2 Op dat laatste had ze niet geantwoord; ze was 434. M1a alleen blijven glimlachen en dicht wachtend bij b [ ] zoet [ ] tegen
M2-D2 | |
435. M1-D1 hem aanzitten. Waarop hij haar datkeer het
Dm-D2 | |dat keer| |
436. M1a haar had gekust, en, daar ook even verwijlend, opnieuw b voorhoofd en de oogleden [ ] traag
M2-D2 | |gezoend,| | 437. M1a gepreveld: b prevelend:
M2-D2 | |
438. M1 „Lief, heerlijk lief kind!” M2 °| |° P1-D1 «| |» Dm-D2 –| |°
439. M1 Er werd druk
M2a | |weer honderd uit en duizend in b [ ] [ ]
P1-D2 | |
440. M1 geredekaveld, gezamenlijk en apart, en natuurlijk M2-D2 | |samen| |terzij,| |vanzelf
441. M1a weer over kunst. Didier hield zich daarbij onopzettelijk wat b vooral weer [ ]
M2-D2 alsmaar | |onopzettelijk aan de
442. M1 afzijdig, dat wil zeggen hij luisterde met een M2-D2 kant; | |,| |
111
443. M1 gespannen blik en knikte M2-D2 | |oogopslag| |bewoog het hoofd
444. M1a hartelijk, maar b [ ] doch
M2-D2 hartelijk mee op de verschillende deiningen, | | 445. M1 veel ging langs hem heen en
M2a | | b zijn oren hadden alleen aandacht voor het
P1-D2 | |
446. M1 hij zei zelf maar weinig. M2-D2 gebruis; zelf zei hij maar weinig.
447. M1a De kunst doé je, vond hij, en daarna b [ ] tussen de
M2-D2 | |
448. M1a ben je moe; dan moet je leven of b bedrijven door [ ]
M2-D2 | |
449. M1-D2 dromen. Zo vermoeid was hij nu, en Wiesje was 450. M1-D2 dat leven of die droom. Hij zei het haar 451. M1a nog even nog anders, opzettelijk kras voor de b voorlopig [ ]
M2-D2 voorshands| |gezocht| | 452. M1 grappige stemming:
M2-D2 lollige| | 453. M1 „Holland is werkelijk een weiland, ik geloof
M2a “| |;| | b «] ]
P1-D1 | | Dm-D2 –| |
454. M1a dat nergens de kunst zoveel herkauwers telt!”, b [ ] .”,
M2 | |!” P1-D1 | |!» Dm-D2 | |°
112
455. M1a wat haar weer een heel lonende lach beantwoordde. b [ ] ze [ ] met [ ]
M2a | |eens| | b [ | |heel vergeldend belachte.
P1-D2 Wat| | 456. M1a „Ja,” zei Baudoux, „maar hoeveel gezelliger b [ ] vulde [ ] aan, [ ]
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |Ledoux| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
457. M1a gaat het hier toch toe; dan bij de koeien, b [ ] de
M2-D2 | |het blijft onder de koeien, de 458. M1a terwijl bij ons er alleen maar stieren b melk vloeit, terwijl ieder bij ons zich een afzonderlijke stier
M2a | |bij ons ieder stierlijk b [ ] blank [ ]
P1-D2 | |
459. M1a op zichzelf bestaan. b waant die rood moet zien!”
M2 alleen wil lopen en rood meent te moeten zien!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
460. M1 Het gesprek verstomde
M2-D2 | |, na een schaterbui,| |
461. M1 even. Lajos was naderbij geschreden met zijn viool M2-D2 | |gekomen, zijn viool
462. M1a en, speelde, speelde, de ogen in b [ ] aan
M2 onder de kin,| | P1T | | | | D1-D2 | |speelde,| |
463. M1M2 die van Ina geklonken. Baudoux sloeg er zijn hele P1-D2 | |Ledoux| |
464. M1 borrel in een keer van naar binnen. Maar Alwina
M2-D2 | |naar binnen van.| |
113
465. M1a zong de hartstochtelijke lied mee, in helder b [ ] het [ ]
M2-D2 | |
466. M1-D2 Duits. 467. M1a Daarop werd weer herkauwd, en Wiesje b [ ] [ ]
M2-D2 | |lekker doorherkauwd. Wiesje 468. M1a deed gezellig met ieder b [ ] en met oprechte bezieling [ ] c [ ] in [ ]
M2-D2 voegde hups en in oprechte bezieling ieder
469. M1 mee, en opnieuw had Didier toch het M2-D2 haar woord toe, maar opnieuw had Didier het
470. M1a wonderlijke gevoel, van haar toch bestendige aanwezigheid. Zelfs b [ ] dat hij haar toch behield.
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
471. M1a toen hij haar en Lauwerijk samen zag b [ ] daarna [ ]
M2-D2 | |
472. M1-D2 dansen. 473. M1-T De advocaat was van het zuivelen
D1-D2 | |‘zuivelen’ 474. M1-D2 zwaarmoedig geworden. Hij scheen een specialist 475. M1-D2 in echtscheidingen te zijn, vooral van 476. M1-D1 vreemdelingen, die naar Holland kwamen omdat
Dm-D2 | |°| |
477. M1a de wet hier makkelijker was ; maar hij b [ ] daar toeschietelijker [ ] . Maar [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |is| |
114
478. M1a bezwoer Didier, die ingespannen b [ ] met een hoofdbevende uitdrukking c [ ] met een noeste uitdrukking
M2-D2 | |
479. M1a luisterde, dat hij het b en vertroostend hoofdgeknik [ ]
M2-D2 | |
480. M1 niet deed om het geld, maar enkel
M2-Dm nooit-niet gedaan had voor | | P2D2 nooitniet | |
481. M1a en alleen om mensen , sukkels b [ ] mènsen te helpen [ ]
M2-D1 | |zielige| | Dm-D2 | |ménsen| |
482. M1-D2 van mensen, zoals wij allemaal. 483.24 M1-D2 Daar was Wiesje terug en bleef met 484. M1a uitnodigende ogen voor hem staan. Maar ze b [ ] Didier [ ]
M2-D2 | |
485. M1a vond het ook dadelijk goed toen hij liever „nóg” b [ ] „nog”
M2 | |,| |“nog” P1-Dm | |«nog» P2D2 | | ‘nog‘
486. M1a niet danste; iedereen was hier nog zo nuchter, b [ ] er moest eerst meer melk gedronken
M2-Dm | |
P2D2 | |worden25 487. M1a b worden, zei hij, want dit c [ ] beweerde [ ]
M2-Dm | | P2D2 gedronken, | |dat26
24
In M1 staat het deel van regel 499 tot 522 eerst hier, later wordt duidelijk gemaakt dat het deel van regel 483
tot 498 eigenlijk voor het deel van regel 499 tot 522 hoor. Ook in M2 wordt het deel vanaf 483 tot 498 voor het
deel van regel 499 tot 522 bijgekleefd. 25
De variant ‘worden gedronken’ is reeds aangebracht in M3.
26 De variant ‘dat’ is reeds aangebracht in M
3.
115
488. M1a dan konden ze eens proberen b vooruitschuiven was al zo weinig schokkend als die
M2-D2 | |de
489. M1a die trage versmaat van die voordrachtkunstenares in ‘t b voordrachtkunstenaresse ’s avonds in het
M2 kunst van die voordraagster,| | Dm-D2 | |°| |
490. M1a museum. Weer lachte ze zo hartelijk b [ ] Alwina [ ]
M2-D2 | |
491. M1a „Wiesje,” zei ze , terwijl ze naast hem b [ ] zacht [ ]
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |°| |
492. M1-D1 ging zitten;
Dm-D2 | |.
493. M1a „Didier” fluisterde hij, thans in haar fladderend b [ ] [ ] zwierig
M2 “| | thans | | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
494. M1a haar , en dat warme zoete, uitzonderlijke b engelenhaar thans dat een zoete, zuivere
M2-D1 loshangend| | , dat een zoete, zuivere Dm | |°| | P2D2 loshangende|27 |
495. M1a geur had en daarom kuste haar warme hals en b [ ] , en kuste haar warme hals en
M2-D1 | | Dm-D2 | |zoende| |
496. M1-D1 tintelend oor.
Dm-D2 tintelende| |
497. M1 Deckers vroeg haar nu om een dansje maar eerst M2-D1 | |,| | Dm-D2 Dekkers| | | |
27
De variant ‘loshangende’ is reeds aangebracht in M3.
116
498. M1-D2 kneep ze Didier nog hard in de hand. 499. M1M2 Boven in het toilet stonden Baudoux en Didier
P1-D2 | |Ledoux| | 500. M1-D2 even zij aan zij.
501. M1a „En de koffiebonen?” wilde b [ ] Toch niet van ] ] gniffelde
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
502. M1a Didier, over het marmorieten schuttinkje b [ ] afscheidingetje c [ ] afscheidinkje
M2-D2 | |
503. M1-D2 heen. 504. M1 „Nee,” blies Baudoux, „ik heb een snee in mijn
M2 ”| |“| | P1-D1 «| |»| |Ledoux, «| | Dm-D2 –| |°| |°| |
505. M1a zeil; de bonen zijn er uitgevallen.” b [ ] doorgevallen.”
M2 | |!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |erdoorgevallen!
506. M1 „Ja,” vond Didier, „die Griekse kusten zijn
M2 ”| |begreep| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
507. M1a onregelmatig. Maar zeg eens, jij die met Ina b wel [ ] [ ] nu
M2-D2 | |
508. M1a al van zo nabij naast in kennen hebt, is zij of ben jij Metelinees? b [ ] zo lang in ’t zicht [ ]
M2-D1 | |bennen zij of jij metelinees? Dm | |is| | P2D2 | |mytilinisch?
117
509. M1 Ik begin het me warempel af te vragen!”. M2 | |.” P1-D1 | |.» Dm-D2 | |°
510. M1a Baudoux keek verre van beledigd. b [ ] volstrekt niet [ ]
M2 | | P1-D2 Ledoux| |
511. M1 „Heb je ’t ook gemerkt?” sprak hij met
M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm –| |het| |°| | D2 | |jij| |
512. M1 gedempte warmte; „ik kan natuurlijk niet op tegen
M2 | |“| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | | °| |
513. M1a een uitgever of een kapelmeester, maar over en b haar [ ] die [ ]
M2-D2 | |strijkmeester,| | 514. M1a weer is er wel zoiets als een stroming van b [ ] toch [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |zo iets| |
516.28 M1a wat betekent dat dan nog: metileens? Misschien zijn we ’t beiden, en wat b sympathie, nietwaar? Metileens? ] c [ ] Tussen ons tweeën, nietwaar? [ ]
M2-D1 | |
Dm | |het| | P2D2 | |Mytilinisch? |
|
28
Deze regel lijkt wat raar omdat de regel doorloopt tot en met ‘’t beide, en wat’, maar de varianten in de andere lagen lopen maar tot ‘’t’.
118
517. M1 voor zin heeft dat begrip dan nog? ’t Is als M2-D1 | |?! | | Dm-D2 | |Het is| |
518. M1a met zoveel in het leven. Achter de b [ ] alternatiefs [ ]
M2-D2 | |
519. M1a verschillende vormen steekt toch altijd maar b [ ] vorm [ ]
M2-D2 | |
520. M1 ‘tzelfde.” M2 weer| P1-D1 | |.»
Dm-D2 | |hetzelfde. 521. M1 „Adieu, Eves de l’Isle-Adam!” berustte Didier
M2 „| |…“| |, P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |, | |°
522. M1-D2 en ze liepen de trap weer af. 523. M1-D2 Lauwerijk danste nu met Ina en Lajos stond 524. M1-D2 in het midden van de dansvloer voor hen te 525. M1 spelen, zonder zijn verterende ogen van hen af
M2-D2 strijken,| |haar| |
526. M1-D2 te wenden. 527. M1 „Jubelt die viool of huilt ze?” stamelde de
M2 ”| |,| | P1-D1 «| |»| | Dm –| |°| | P2D2 | |hij| |
528. M1 advocaat; „en waarvoor? M2 | |“| |waarom, God in Den Haag, waarom? P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |
119
529. M1a Op het avontuur of op onze b [ ] Zigeuneravonturen of op de
M2a | |zigeuneravontuur,| | b [ ] zigeuneravonturen, [ ] lullen die we
P1T | |Zigeuneravonturen,| | D1 | |zigeuneravonturen,| | Dm-D2 | |Zigeuneravonturen,| |
530. M1 schamelheid van ons allemaal hier?” M2-D2 allemaal zijn om in deze winkel misère te komen
531. M1
M2 spelen? ” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
532. M1a „Misschien ziet hij zijn poesta ,” b [ ] denkt hij aan zijn puszta [ ]
M2a “| |Lajos |poeszta| | b [ ] poesta [ ]
P1-D1 «| |» Dm-D2 –| |°
533. M1a zei Deckers; b droomde [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Dekkers.
534.29 M1a „of aan een slop in Boedapest,” b [ ] de armenbuurt [ ]
M2 “| |een luizenbuurt| | P1-D1 «| |» Dm-D2 – Of| |°
535. M1M2 overwoog Baudoux.
P1-D2 | |Ledoux.
536. M1 De kellner bracht nieuwe melk. Didier en Wiesje M2-D1 | |nieuw zog.| | Dm-D2 | |kelner| |
537. M1a hieven hun glaasjes op en ze zagen elkaar aan. Hoe b [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |
29
In M1 lijkt de ‘l’ van het woord ‘slop’ eerder een ‘t’, maar het is logischer dat de letter een ‘l’ is, aangezien
slop en niet stop een synoniem is van armenbuurt/luizenbuurt
120
538. M1-D2 groot is de afstand tussen oog en mond? 539. M1a „Weet je,” vroeg Didier, „hoe dat geultje tussen b [ ] begon [ ] het [ ]
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
540. M1a onze neus en bovenlip heet !” b een mens zijn [ ]?”
M2 onze neus en bovenlip heet?”| P1-D1 | |?» Dm-D2 | |°
541. M1 „Nee,” lachte ze verrast, „ik heb er nooit aan
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 – | |°| |°| |
542. M1M2 gedacht het me af te vragen.” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
543. M1a „Ik wel, ik had het woord verleden nodig, voor b [ ] om
M2 “| |°| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
544. M1a iets profiel te beschrijven. Uren heb ik er naar b een profiel [ ]
M2-Dm | |
P2D2 | |ernaar30 545. M1a gezocht, tot ik het in een vier- of vijfdelig b [ ] voor [ ]
M2-D2 | |veeldelig
546. M1-D2 standaardwerk over anatomie heb gevonden. 30
De variant ‘ernaar’ is reeds aangebracht in M3.
121
547. M1a „Philtrum,” heet het. b ° [ ] ° [ ]
M2 “Philtrum”, is de wetenschappelijke naam; een P1a « Philtrum »,| |
b ‘Philtrum’, [ ] TD1 | | Dm-D2 ‘Filtrum‘ | |
548. M1 Is dat niet M2-D2 andere bleek niet te bestaan. Maar is het niet
549. M1a verrukkelijk! Hetzelfde woord voor dat plekje b [ ] ? [ ]
M2-D2 | |, precies,| | 550. M1a voor een minnedrank?” b als [ ]!”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
551. M1a Haar blik glinsterde waarderend; een heerlijke b [ ] prijzend [ ] c [ ] waarderend [ ]
M2-D2 | |
552. M1 vondst inderdaad, prees ze ook, en daarbij M2-D2 | |,| |
553. M1a stak ze heel eerlijk ongeveinsd haar philtrum een b stulpte [ ] zo [ ] echt [ ] eigen [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |filtrum| |
554. M1a een beetje uit. b [ ] vooruit.
M2-D2 | |
555. M1 „Kom,” zei hij, „laten we broederschap drinken.
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
122
556.31 M1a Dan kan Lauwerijk het niet tegen ons hardebollen!” b [ ] niet tegen ons kankeren!”
M2 | |heeft| |geen recht van kankeren!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
557. M1a Dadelijk was ze bereid, ze schoven de b [ ] strengelden hun
M2 Aanstonds| |;| | Dm-D2 Dadelijk| |. Ze| |
558. M1-D2 armboog door elkaar, maar ze bleek het spelletje 559. M1a niet goed te kennen en wilde van zijn borrel b toch [ ] c [ ]
M2-D2 | |
560. M1-D2 drinken. 561. M1 „Nee ”, vermaande hij, „elk uit zijn glas, en
M2 ”|Nee,”| |“ieder| | P1-D1 «|Nee,»| |«| | Dm-D2 –|Nee, | |°| |
562. M1M2 dan…” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
563. M1a Zij had het gloeiende fris al opgedronken en b [ ] vurige vocht [ ]
M2-D2 | |
564. M1a bood hem haar frisse lippen ongekunsteld. b [ ] ongekunsteld haar natte, frisse lippen.
M2-D2 | |
565. M1a Zij wàs ongeveinsd, want hij had een beetje b [ ] toen hij [ ]
M2-D1 | |ongehuicheld, | |straaltje Dm-D2 | |wás| |
31
In de a-laag van M1 was het vrij onduidelijk welk woord er stond op de laatste plaats, ik denk dat het ‘hardebollen’ is, want het past enigszins in de context.
123
566. M1a van het jenever, die hij nog niet had doorgeslikt, door b [ ] de [ ] tussen
M2-D1 | |dat| | Dm-D2 | |°| |
567. M1a haar tanden door liet druppelen, zag hij aan haar b [ ] door het c [ ] uit het d [ ] langs het
M2-D2 | |heen| | 568. M1 duistere azuur van haar iris een vonk van
M2-D2 verdonkerde | | 569. M1a verrassing schieten. Samen zwolgen ze b [ ] Maar ze zwolg samen met
M2-D2 | |
570. M1-D2 hem en lispelde geestdriftig: 571. M1a „philtrum!”. b ° [ ] !
M2-D1 | | Dm-D2 –|Filtrum| |
572. M1a Toen dansten zij, en Lajos bleek al geen b [ ] [ ]
M2 | | P1a | |
b [ ] toch [ ] TD1 | | Dm-D2 | |ze,| |
573. M1 broertje van de voordrachtkunstenares te zijn.
M2-D2 | |wezen.
574. M1a Een dolle dans, van twee lief-hebbers. Ten slotte maar, doch b [ ] liefhebbers, maar doch
M2-D2 | |maar, doch 575. M1a die lief-hadden. En de zigeuners lachten niet, b [ ] lief hàdden. [ ]
M2-D1 | |Zigeuners| | Dm-D2 | |lief hádden.| |
124
576. M1a maar roffelden en keken toe , met dezelfde donkergloeiende blik en de b [ ] met donkergloeiende blik en het
M2-D2 | |zwartgloeiende| |de|
577. M1a hals vooruit, als reden ze over de b hoofd [ ]
M2-D2 opgezette halzen| |renden| |
578. M1 puszta , of staarden ze in een draaikolk van de M2a poeszta | |
b poesta [ ] P1-D2 | |
579. M1a Donau, de Jordaan van Budapest. b [ ] die [ ]
M2-D2 | |Boedapest.
580. M1a Ten slotte draaide Wiesje nog alleen om Didier, alsmaar sneller, b [ ] bleven de twee jonge mensen alleen c [ ] stonden [ ]
M2-D2 | |nog 581. M1a de handen in elkaar geklemd, de armen uitgestoken, b nog als een carrousel ter plaatse rond te maaien, c gelijk [ ]
M2-D1 alleen| |zwiermolen| |draaien, Dm-D2 | |draaimolen| |te bewegen,
582. M1a de knieën tegeneen en de handen in b [ ] , handen in
M2-D1 | | Dm-D2 | | de | |
583. M1-Dm elkaar, en Wiesje schaterend achterover hangend P2D2 | |achteroverhangend32
584. M1-D2 aan hun gestrekte armen. 585. M1a Hij duizelde , hij was b [ ] en wankelde [ ]
M2-D2 Didier| |
586. M1a ook al zoveel ouder, maar zij had b [ ] hijgde, zij had zich niet
M2-D1 | |;| | Dm-D2 immers| | | |ze| |
32
De variant ‘achteroverhangend’ is reeds aangebracht in M3.
125
587. M1a gesprongen als een kind b gespaard, als een kind
M2-D2 | |
588. M1a om hem, en dàt was het b had ze zich om hem heen in ’t zweet gesprongen;| |
M2-D1 | | Dm-D2 | |het| |. En dát| |
589. M1 aandoenlijk schone tussen hen, dat
M2a | | b [ ] van hun tweeën tot elkaar,[ ]
P1-D1 | | Dm-D2 aandoenlijke| |hen| |
590. M1a geen van beiden had gedaan als de tussen b [ ] was geweest zoals [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 beiden aldus effen rekening hadden gemaakt met
591. M1-D1 hen liggende leeftijd pleegt te doen.
Dm-D2 hun verschillende leeftijd.
592. M1a Zo konden ze van Embassy afscheid b [ ] thans [ ]
M2-D2 | |
593. M1a nemen. Waarheen thans? b [ ] nu?
M2-D2 | |
594. M1a „Nog meer melk,” verzuchtte de advocaat, b [ |!| ]
M2 “Trouw aan ‘tzelfde!” kermde| | P1-D1 «| |‘tzelfde!»| | Dm-D2 –| |hetzelfde! | |
595. M1 want morgen, straks, waren het weer
M2-D2 gestikt,| |
596. M1-D2 echtscheidingen en stakkers van mensen allemaal. 597. M1a Maar Deckers stelde voor ditkeer toch eerst een b [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Dekkers| |dit keer| |
126
598. M1 heuse koffie voor, met een bekleed broodje, M2-D1 | |gemeubeld| | Dm-D2 | |gemeubileerd| |
599. M1a ergens in een nachtcafeteria. Het zag er b [ ] vroegopenend snelbuffet. [ ]
M2-D2 | |
600. M1a zo triest uit, als de eerste uren voor de dageraad b [ ] laatste [ ] van een slapeloze nacht
M2-D1 | |nachtbraak Dm-D2 | |°| |
601. M1a zelve. b zelf.
M2-D2 | | 602. M1a Didier en Wiesje zaten naast elkaar op een hoge kruk b [ ] zat naast Wiesje [ ]
M2-D2 | |
603. M1a voor de toonbank. Aan zijn andere zij pelde b [ ] schenktafel. [ ]
M2-D2 | |het aanrecht. | |plukte
604. M1-D2 een strakke dronkaard, met een zwarte 605. M1-D2 scheerbaard en een sjofele ronde hoed, stukjes 606. M1a van een hard ei. b [ ] eitje.
M2-D2 schaal | |
607. M1a Stilzwijgend echter werd de koffie gedronken en het b [ ] [ ]
M2-D2 | |
608. M1 broodje gegeten. Toen nam Didier Alwina’s
M2-D2 | |vatte| |
609. M1 hand. De nagels waren rose gevernist geweest. M2a | |rood| |
b [ ] rose [ ] P1-D2 | |
127
610. M1a „Ik heb zwarte randen” zei ze verontschuldigend, b [ ] eenvoudig [ ]
M2 | |,”| |beschaamd, P1-D1 «| |,»| | Dm-D2 –| | °| |
611. M1 maar trok haar vingers niet weg. M2-D2 | |; het klonk zo
612.33 M1
M2-D2 eerlijk, als alles aan haar, die eenvoudige
613. M1 M2-D2 verontschuldiging.
614. M1 „Dat is van de nacht”, sprak hij, „ik ook,
M2 “| |,”| |“ik ben ook P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
615. M1 en ik ben blij, dat
M2-D2 besmeurd maar vind het zo heerlijk van jou, het 616. M1 is zo menselijk tussen ons.”
M2 | |iets| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
617. M1 a Hij boog zich voor en bleef even met zijn b [ ] het hoofd neer [ ] c [ ] voorover [ ]
M2-D2 En hij| | | | 618. M1-D1 lippen op haar handen liggen, tot hij haar zachtjes
Dm-D2 | |zitten,| | :
619. M1 „Wiesje, heet ik” hoorde prevelen en zij elkaar M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |,| |ze| |
620. M1a hun tweede, zoete mondkus gaven, die week en innig b [ ] [ ]
M2-D2 | |
621. M1-D2 was. 33
De zin ‘Het klonk zo eerlijk, als alles aan haar, die eenvoudige verontschuldiging.’ verschijnt pas in M2
128
622. M1a De volgende statie voor dageraad lag in een b [ ] laatste [ ] vóór [ ]
M2-D2 | |bestond| | 623. M1a smal, volks kroegje, met een vale lichtpeer en b [ ] smerig [ ] rosse [ ]
M2-D2 | |
624. M1-D2 een zweetkacheltje. Maar de melk smaakte er 625. M1a frisser en opwekkender als de eerste borrel van b [ ] dan [ ]
M2-D2 | |
626. M1a die passiegang. Vooral de advocaat werd weer b hun [ ] De advocaat werd bijna geheel
M2-D2 | |
627. M1a zuivel en weldra wiekte het b [ ] kunstzinnige
M2-D2 | |weer,| | 628. M1 gesprek weer hoog
M2-D2 | |met hernieuwde veerkracht de hoogte
629. M1a op. Wiesje bleef thans echter net wat b [ ] ook [ ]
M2-D2 in. Maar ook Wiesje hield zich thans grotendeels 630. M1a afzijdig, en helemaal met Didier. b afzijdiger, [ ]
M2-D2 afzijdig, en was héél met Didier. 631. M1a „Het is haast zelfbevlekking, “ zei hij, b [ ] „wanneer
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
632. M1a artiesten alsmaar over kunst te horen praten.” b [ ] praten.”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
129
633. M1a Is de kunst zelf niet een beetje zelfbevlekking? vroeg b [ ] sprak
M2a “| |kunst-zelf| | b | |dat niet een beetje?” | |
P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |kunst zélf| |°| |
634. M1a ze stilletjes, haar ogen duister licht van ernst. b [ ] met een [ ] °
M2a | | b | |heldere duisternis| |
P1-D2 | |
635. M1a
b in haar blik. M2-D2 | |
636. M1-D2 Hij bleef haar diep en teder aankijken, terwijl 637. M1 hij op zijn beurt vroeg:
M2-D2 | |langzaam| | 638. M1 „Misschien is het omgekeerde ook waar en
M2 ”| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
639. M1 valt dat niet te scheiden?”. M2 | |° P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
640. M1-D2 Krampachtig probeerde haar kleine hand de 641. M1-T zijne te omsluiten, maar haar vermoeide, bleke gezicht
D1 | |;| | Dm-D2 | | | |
642. M1-D2 was van een ongestoorde schoonheid. 643. M1 „Die!” lispelde ze, „jij bent de eerste, de
M2 ”| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
130
644. M1 allereerste in dat geheim; ik moet het dadelijk M2-D1 | |dàt| | Dm-D2 | |dát| |
645. M1-Dm geweten hebben, toen we elkaar hebben P2D2 hebben geweten,|34 |
646. M1 ontmoet, …”.
M2 | |dat ik het jou zeggen wou… ” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
647. M1 „Ja,” peinsde hij fluisterend, „het is een heerlijk M2 ”| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
648. M1a wonder … iets zo éénzaams, zou je zeggen… maar hoe b [ ] precies, [
M2-D2 | | | | 649. M1a één moet je er dan ook voor zijn!”… We zijn alleen natuurlijk zoals iedereen. b [ ] met elkaar [ ] Dank je!
M2-Dm | ,| | P2D2 | | samen|35 |
650. M1a Ik kan nu weggaan , met Lauwerijk b Je kunt nu heus gaan naar je hotel, [ ]
M2-D1 | |kan| |,| | Dm-D2 | |kunt| |
651. M1a … dat blijft!” b [ ] dàt [ ]
M2 –| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |dát| |°
652. M1a „Dank je,” uitte ze, maar zei niets verder, b [ ] wat ze verder nog
M2 “| |hijgde| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
34
De variant ‘hebben geweten’ is reeds aangebracht in M3.
35 De variant ‘samen’ is reeds aangebracht in M
3.
131
653. M1a doch beet plotseling in zijn hand. b had willen zeggen, [ ] ze [ ]
M2-D2 | | 654. M1 Toen werd Ina onpasselijk. Het was ook ondraaglijk
M2-D2 | |onwel.| |
655. M1a heet in het sjopje. Metelino ging even van haar stoel b [ ] liet zich [ ]
M2-Dm | | P2D2 | |Mytilini| |
656. M1 glijden,
M2-D1 | |; Dm-D2 | |.
657. M1a en „slechts even liggen,” zei ze zacht gedempt, en liet b [ ] [ ] strekte
M2 “| | P1-D1 «| |,»| | Dm-D2 Slechts| |°| |°| |
658. M1a het hoofd achterover over de vloerstenen rusten. b haar [ ] op [ |.
M2-D2 | |koele| |.
659. M1a Didier vroeg om een glas water, en nederknielend b Baudoux [ ]
M2 | | P1-D1 Ledoux| | Dm-D2 | |°| |knielend
660. M1 besprenkelde hij met zijn pochet haar slapen en polsen.
M2-D2 bette| |
661. M1 Haar gezicht was nu nog scherper en bleker, M2-D2 | |kleurlozer,
662. M1a maar de ogen stonden er steeds zo heel b [ ] schrandere [ ]
M2-D2 | |peinzige| |
663. M1-D1 zacht in. Didier hielp haar in Deckers’ auto Dm-D2 | |Dekkers‘| |
664. M1-D2 beuren.
132
665. M1a Terminus was om het hoekje; de Vlaamse b [ ] Belgische
M2 | |lag| |doch| | P1-D1 | |,| | Dm-D2 | | | |
666. M1M2 gasten wilden niemand meer ophouden. Baudoux
P1-D2 | |Ledoux
667. M1-D2 kuste Ina voorzichtig en zij beantwoordde 668. M1 de zoen. De advocaat praatte zwaarmoedig tot
M2a | |zanikte zwaar| | b dankbaar [ ]
P1-D2 | |
669. M1-D2 zichzelf. 670. M1 „Wiesje,” zei Didier tot Lauwerijk, terwijl
M2 “| |prees| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |°| |
671. M1a zij elkaar even met elkaars hand vasthielden, „Wiesje is b [ ] even elkaars hand [ ]“ Alwina is
M2 | | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |–| |
672. M1a een enig kind … Neem je ‘t mij b [ ] kostbaar [ ] !.. [ ] mij niets
M2-D1 | | Dm-D2 | |me| |
673. M1M2 kwalijk?” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
674. M1a Lauwerijk lachte, vermoeid, b [ ] maar
M2-D2 | |
675. M1 op zijn charmante manier.
M2-D2 charmant, op zijn oude manier.
133
676. M1 „Wel nee, man, waar denk je aan! Eens M2 “| | P1-D1 «| | Dm –| | P2D2 | |Eenmaal
677. M1 is geens…” M2 | |toch| | P1-D1 | |» Dm | |° P2D2 | |geenmaal…
678. M1a Toen nam Didier afscheid van Alwina en het b [ ] , [ ]
M2-D2 | |Wies| |
679. M1a waren niet de borrels die in zijn keel wat b [ ] even
M2-D2 | |
680. M1a snikten. Zij ook kon niet veel zeggen, maar het b opsnikten. [ ]
M2-D2 | |
681. M1a was zo veelbetekenend: b betekende zo veel: c was een prachtige zin:
M2-D2 | |zinsnede: 682. M1 „Het afscheid der éénzamen is
M2 “| |van| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
683. M1a een tot weerziens.” b slechts [ ]
M2 toch altijd maar [ ] P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
684. M1a De auto’s reden weg, werd het b En terwijl de auto’s wegreden,
M2-D2 | |wagens| |
134
685.36 M1a voor de ogen, op straat, licht. b [ ] licht op straat.
M2-D2 werd het, voor de ogen, licht op straat.
686. M1a Leduc, Didier Leduc, staarde blind in de b [ ] wezenloos ] ] c Wezenloos stond [ ] [ ]
M2-D2 | |
687. M1a nacht van zoveel jaar later . De b [ ] c [ ] te staren. [ ]
M2-D1 | |jaren| | Dm-D2 | |jaar| |
688. M1a lichtreclames klaterden tegen de b [ ] klauterden klaterend [ ]
M2-D2 | |
689. M1a hemel : zeep om te wassen, tabak, b [ ] op: zeep, tabak om te roken, ]
M2-D2 | | | | 690. M1a likeuren. Auto’s reden b jenever om te drinken. [ ]
M2-D2 | |, zeep om weg te wassen…| |
691. M1 spattend voorbij, scherend langs het trottoirband. M2-D2 | |de| |
692. M1a Daar, achter in het lokaal achter hem, b En daar, [ ] waar hij thans de rug naar
M2 | |“ Sagrado”,| | P1-Dm | |«| |»,| | P2D2 | |°| |°| |
693. M1a achter de ruit en de gordijntjes, b gekeerd had, [ ]
M2-D2 | |waasruit| | 694. M1a zat zij, Wiesje Meesp van ééns. b [ ] het [ ] c [ ] [ ]
M2-D2 | |
36
Na deze zin volgt een pauze, aangeduid door een witregel of stippellijn.
135
695. M1a En het wonder was geschied; in het onherkenbare b Het [ ] : [ ]
M2-D2 | |
696. M1-D2 had hij het oorspronkelijke jeugdgezicht 697. M1 teruggevonden! Maar hoe lang zou het
M2a | |hoelang| | b [ ] hoe lang [ ]
P1-D2 | |
698. M1-D2 aanhouden, voor het slijkerige en rotsige graf 699. M1-D2 weer dichtsloeg? 700. M1 En hij haastte zich, in zijn strakke roerloosheid,
M2-D2 | |starre| |
701. M1 om alles nog één keer tot het eind te zien, M2-D2 | |terug| |
702. M1a te beleven, met al de vergeten b opnieuw [ ]
M2-D2 | |beléven,| | 703. M1a details, die hij nooit zo vaak meer had terug kunnen vinden vergeefs, b bijzonderheden, die hij lang eerst zo vruchteloos,
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
704. M1a en dan niet meer terug op had willen roepen. b [ ] eens [ ] pogen te roepen.
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |
705. M1a De tweede dag was weer begonnen met de zee b [ ] nogmaals met een
M2-Dm | | Dm-D2 | |begonnen| |
136
706. M1a b barre, nijpende begroeting, ditkeer áán de zee begonnen.
M2a | |ààn, | | b [ |°| ]
P1a | | b [ |,| ]
T-D1 | | Dm-D2 | |dit keer áán| |.
707. M1-D2 De zee, waarvan hij nooit gehouden had, 708. M1-D1 waarschijnlijk vanwege de wassen neuzen harer
Dm-D2 | |wegens| |van haar
709. M1a dichters, maar die toen, voor één keer, de zijne b [ ] maal, zijn zee
M2-D2 | |;| |éénmaal,| | 710. M1-D2 zou worden. 711. M1-D2 De hele ochtend was hij in bed gebleven, 712. M1-D2 genietend van de groenige duisternis en de gladde 713. M1a warmte der lakens. Hij had Baudoux b [ ] van het lichtwollen dek. Baudoux
M2 | | P1-D2 | |Ledoux
714. M1a in de badkamer onder de douche gehoord en gorgelen. b daarentegen was al na een uurtje slaap
M2-D2 | |
715. M1a b „radio-actief” geworden: hij had zich bibberkoud c [ ] die [ ]
M2a ”radio-actief“| |;| | b [ |:| ]
P1-D2 « radio-actief »| | 716. M1a b gedoucht en zijn nevel zoveel mogelijk uit zijn stem c [ ] de [ ]
M2-D2 | |
137
717. M1a b gegorgeld, om toch naar het zendstation te
M2-D2 | | 718. M1a b kunnen.
M2-D2 | |
719. M1a „Zeg maar dat ik thuis blijf om op de kleuter b [ ] kleine
M2 ”| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
720. M1 te passen,” murmelde Didier, „en ga jij in mijn
M2 | |”| | P1-D1 | |»| |«| | Dm-D2 | | mummelde| |.En| |
721. M1a plaats bij de uitgever M… lunchen; ik voel me niet zakelijk genoeg.” b [ ] met [ ] die heeft me
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |
722. M1a b gister op de tentoonstelling gevraagd, maar ik
M2-D1 | | Dm-D2 gisteren| |
723. M1a b voel me niet zakelijk genoeg.”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
724. M1 Daarna was hij ook even in de badkamer
M2-D2 | |vluchtig| |
725. M1 geweest, om een glas water te drinken. M2-D2 | |koel| |, tegen het vuur in zijn hart.
726. M1a Er scheen een hatelijk licht; half zonnig, vanwege het bedrieglijke licht b De zon scheen er ongezellig naar binnen c Er scheen een hatelijk licht,
M2-D2 | |
138
727. M1a b c zonnig zo het scheen, maar dat moest d [ ] leek, [ ] was inderdaad
M2a | |,| | b [ ] doch [ |
P1-D1 | | Dm-D2 | |maar| |
728. M1a b c bedrog zijn, te wijten aan de gekleurde d maar schijn, verwekt door de gekleurde
M2-D1 | | Dm-D2 | |
729. M1a b c bobbelruit, want het regende er dofjes tegen. d bobbelruiten, [ ]
M2-D2 bobbelglazen ruiten, | |op.
730. M1 Didier kroop tevreden terug in bed – hoe M2-D2 Tevreden| |Didier| |
731. M1-D2 kon het anders dan regenen thans? Maar telkens 732. M1a weer brak zijn wilde slaap af en lag hij met b [ ] op zijn
M2-D2 | |
733. M1a matte hartzij naar het zwartglimmende telefoontoestel te kijken. b [ ] [ ]
M2-D2 | |
734. M1-D2 Het was zwart en toch glom het feller dan welk 735. M1-D2 licht voorwerp ook in het schemerige vertrek.
736. M1-D1 Een belletje verwachtte hij niet, en toch Dm-D2 | |; nochtans
737. M1a koesterde zijn blik het ding en gaf het hem b [ ] schonk [ ]
M2 | |koest| | P1-D2 | | | |
139
738. M1a een stille voldoening zichzelf daar te weten wakend b [ ] , [ ]
M2a | | b | |heimelijke| |wakend te weten
P1-D2 | |
739. M1a liggen, bij die duistere, stomme maar b [ ] donkere [ ]
M2-D2 | |
740. M1-D2 glanzende levenshoorn. 741. M1-D En na de middag was hij in zijn eentje naar
Dm-D2 Na | | 742. M1 Scheveningen getremd , om de eenzaamheid nog
M2-D1 | |getramd| | Dm-D2 | |getremd| |
743. M1 scherper te proeven en de stilte nog harder te horen
M2-D2 zilter | | 744. M1a suizen. Toen hij de hoek om het Kurhaus omsloeg, b [ ] van [ ]
M2-D2 | |
745. M1a bruiste ze hem , dat hij er even van wankelde. Maar b [ ] zo tegen hem [ ] c [ ] zo [ ]
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |het| |°| |
746. M1-D1 ook haar koude aanvaardde hij, als de enige
Dm-D2 | |de| |
747. M1-D2 liefkozing die hij thans zocht: ijzigheid, waarin hij 748. M1-D2 het warme leven van een herinnering tegen 749. M1a alle ontbinding wilde bewaren. b [ ]
M2-D2 | |
750. M1-D2 Hij liep langs de branding. De zee kwam op. 751. M1-D2 Drie zwarte mannen met hoge gummilaarzen
140
752. M1a liepen tot aan de knieën in ’t water, voorovergebogen b stonden [ ] het [ ] de
M2-D2 | |
753. M1a naar het zand te kijken, telkens diep b handen diep in de zakken en telkens diep c [ ] stijf [ ]
M2-D2 | |
754. M1a b vooroverbuigend in het zand, wanneer
M2-D1 | | Dm-D2 | |naar| |
755. M1a b de schuimende vloedzoom weer even achteruitslipte.
M2-D2 | |
756. M1-D2 Er was ook een vierde man, met gewone wrakke 757. M1 schoenen aan, en die daarvoor, elke keer dat de
M2-D1 | |daarom, | | Dm-D2 | |°| |
758. M1a golffranje het vooruitschoot, gauw een paar b [ ] weer [ ]
M2-D2 | |
759. M1-D2 meter terug moest lopen. 760. M1-D2 Maar hij zag er al niet meer jong uit en 761. M1a wellicht ook doorkleumd: het rollende water b [ dóórkleumd; [ ] heen en weer vloeiende watertapijt
M2 | |dòòrkleumd| | P1-D1 | |dóórkleumd| | Dm-D2 | |af en aan| |
762. M1-D2 rolde sneller dan zijn stramme benen konden 763. M1 heen hippen en overstroomde iedere maal zijn
M2-D2 heenhippen | | 764. M1-D2 schoenen en rafelige broekspijpen. Toch keerde
141
765. M1a hij er ernst durend altijd terug, het wegglijdende water b [ ] [ ] de wegglijdende watersliert
M2-D2 | |oceaansliert 766. M1-D2 achterna. 767. M1 „Wat zoeken jullie?” vroeg Didier hem schor,
M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
768. M1-D2 tegen de wind in. 769. M1a Hij begreep het antwoord niet, het was zeker b [ ] verstond [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |in
770. M1a dialect, in de wind uiteen geschatert. Maar de man trok even de b [ maar [ ] een vorstig rode
M2-D2 streektaal| | | |roje 771. M1a hand uit zijn zak en liet hem in de smoezele palm b [ ] de [ ]
M2-D1 | |zijn| | Dm-D2 | |zijn| |
772. M1a twee verroeste muntstukjes zien, waaraan het b [ ] natte
M2-D2 | |muntjes| |
773. M1-D2 zand nog kleefde. 774. M1 „Aangespoeld?” verbaasde zich Didier, maar
M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
775. M1a de man schudde het hoofd en gaf hem met de vinger te b [ ] [ ]
M2-D2 | |
776. M1a beduiden dat ze uit het zand kwamen. Daar ‘s b [ ] vanaf de
M2-D1 | |,| |: daar Dm-D2 | |°| |
142
777. M1a zomers verloren, en nu door de wintervloed weer b zomer [ ]
M2 vandezomer| | P1T van de zomer| | D1 vandezomer| | Dm-D2 vandezomer| |°| |
778. M1 opgezogen.
M2-D2 omhooggezogen. 779. M1-D2 Didier slenterde de dijk op. Heel in de verte 780. M1a liep een kind, anders niemand. En alle huizen leken b [ ] alleen een kind. [ ]
M2-D2 | |
781. M1 versloten; de wind rammelde in de luiken.
M2 ontruimd en afgesloten:| | P1a | |
b [ ] ; [ ] T-D2 | |
782. M1-D1 Achter de witte raamgordijntjes van een houten Dm-D2 | |glasgordijntjes| |
783. M1a teesalonnetje zonder bovenverdieping, brandde een b teesalon [ ]
M2 | | P1a theesalon| |
b teesalon [ ] TD1 | | Dm-D2 theesalon| |
784. M1-D2 oranje kaplampje. 785. M1-D2 Toen Didier de rinkelende deur opende, sloeg 786. M1-D2 hem de rokerige lucht van een kachel tegemoet, 787. M1-D1 waarin hout werd verstookt.
Dm-D2 | |gestookt.
788. M1 Er was niemand, behalve een baardeloze kellner M2-D1 | |zat| | Dm-D2 | |kelner
789. M1-D2 in een wit jasje. Didier bestelde koffie en ging
143
790. M1 achter een rieten tafeltje voor het raam zitten. M2-D2 [ ] venster [ ]
791. M1 Boven de oranje lamp zag hij de zee M2-D2 | |sinaasappelkleurige| |
792. M1a en de strandjutters, een vrolijke poedel en trage b [ ] rusteloze [ ]
M2-D2 | |
793. M1a meeuwen. De zwarte mannen leken b [ ] hadden iets van
M2-D2 | |
794. M1-D1 roofvogels, al zagen zij er zelf het meest beroofd Dm-D2 | |zijzelf| |
795. M1-D2 uit, de pechvogels! 796.37 M1 Zochten zij er heus naar verroeste muntjes,
M2-D1 | |muntstukjes, Dm-D2 | |daar| |geldstukjes,
797. M1a of maakte hun zware hoofd zich dat zelf maar b [ ] duistere [ ]
M2-D2 | |
798. M1a wijs? Het leek zo vreselijk naar een voorwendsel om b [ ] , [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |op| |°| |
799. M1a aan de andere het onvindbare tegemoet te trekken. b [ ]
M2-D2 | |
800. M1-D2 Didier bleef een half pakje sigaretten in het 801. M1a teehuisje oproken. Hij b van de zee doorruiste [ ]
M2 | | P1a | |theehuisje| |
b [ ] teehuisje [ ] TD1 | | Dm-D2 | |theehuisje| |
37
De zin ‘Didier kon het nog niet goed geloven’ komt enkel voor in M1 en is niet opgenomen in het
variantenapparaat.
144
802. M1a zat er in een viool, waarop de wind b [ ] als [ ] die [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
803. M1a bespeelde. En hij droomde van het b strijkend [ ]
M2-D2 met schril gestrijk| | 804. M1 onvindbare, dat dat toch bestaat. Toen het duister
M2-D1 | | | | Dm-D2 | |°| |
805. M1 werd in het salon stond hij op en begon de
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |de| |°| |
806. M1-D1 terugweg. Dm-D2 terugtocht.
807. M1 In Den Haag was het al avond, de mensen
M2-D2 | |:| |
808. M1 kwamen van hun werk en de lichtreclames M2-D1 | |gloeiletters der Dm-D2 | |van de
809. M1 begonnen te gloeien.
M2-D2 lichtkrant speelden haasje-over.
810. M1 Slechts éen ogenblik bleef hij voor een M2-D2 | |Didier| |
811. M1a kunsthandel in de Spuistraat staan, kijkend, naar b [ ] ° [ ] een mooie wit lijst, met
M2-D2 | |
812. M1a een groot fotoportret in een mooie wit lijst, b [ ]
M2-D2 | |
813. M1a boven een banderol: “ Nederlands jongste b [ ] „ [ ]
M2 | |“ Nederland’s| | P1-Dm | |«| | P2D2 | |°| |
145
814. M1 kunstenares; bekroond met…” enzovoort. Een akelig portret, van M2 | |,| |Enzovoort. | | nare kop, | | P1-D1 | |»| | Dm | | | | D2 | |°| |
815. M1a een ouwelijke Alwina, zoals Alwina eens, later… b [ ] ouwelijk Wiesje, [ ] ze [ ]
M2-D2 | |ouwelijke Wies,| |
816. M1 Daarna zat hij in „Terminus” nog een uur of M2-D2 | |°| |°| |
817. M1 wat kranten te lezen, met het relaas
M2a | | b [ ] dagbladen [ ] onder meer [ ]
P1-D2 | |
818. M1a van de plechtigheid van gisteren, wachtend op Baudoux b over [ ]
M2 | | P1-D1 | |Ledoux Dm-D2 van| | | |terwijl hij op Ledoux
819. M1-D1 voor het souper.
Dm-D2 wachtte| | avondeten.
820. M1 Hij wilde net alleen beginnen toen zijn vriend M2-D2 | |,
821. M1a door de hoteldeur naar binnen kwam. b op hem toetrad.
M2-D2 zo fris als een hoen, | | 822. M1 „Van waar kom jij?” vroeg Didier.
M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – Waar kom jij vandaan?| |
823. M1a „Van onze kamer; ik zit al tijden op je te b [ ] lig [ ]
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
146
824. M1 wachten en heb intussen de vorige nacht M2-D2 | |voorgaande| |
825. M1 wat ingehaald,” sprak Baudoux opgeruimd.
M2 een beetje| |voldaan. P1-D1 | |»| |Ledoux| | Dm-D2 | |°| |…
826. M1a „Wiesje heeft al twee keer gebeld; het schijnt dat ze b [ ] [ ]
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 °| |
827. M1-D2 hier de hele middag met Lauwerijk kranten is 828. M1M2 komen lezen, maar niemand wist waar jij stak…”
P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
829. M1 „Wat zeg je?!”
M2 «| | P1-D1 «| |» Dm-D2 – Wát| |°
830. M1 Al Didier’s haat voor de zee en zijn dichters
M2-D1 | |haar| | Dm-D2 | |tegen| |
831. M1a kwam plotseling weer op. En nu zou ze b brak hem [ ]
M2-D2 | |eensklaps| |bitter| |
832. M1 waarschijnlijk niet meer bellen. En Baudoux M2 | |niets meer laten horen; en| | P1-D2 | |Ledoux
833. M1a wist al evenmin als hij in welk hotelletje zij logeerden. b [ ] [ ]
M2-D2 | |ze| |
834. M1a Zij aten stilzwijgend en spraken b [ ] namen zich met de
M2-D2 | |af| |
147
835. M1a heel redelijk. b effen stem der redelijkheid voor, weldra naar c [ ] spoedig [ ]
M2-D2 | |
836. M1a b bed te gaan.
M2-D2 | |
837. M1a „Het is maar goed ,” meende b [ ] voor jullie drieën [ ]
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
838. M1M2 Baudoux, “dat er tussen hen en ons morgen weer P1-D1 Ledoux, « | | Dm-D2 | |°| |
839. M1 een land ligt.”
M2 | |en in elk geval een flinke stroom| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
840. M1 „Hoe dat zo?” wilde Didier weten, en zijn M2a “| |geprikkeld| |
b [ ] [ ] P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
841. M1a stem sidderde toch weer. b [ ] ging toch opnieuw sidderen.
M2-D2 | |
842. M1a „Omdat jij misschien liefderijker zou houden van Wiesje, b [ ] [ ] van Wiesje zou houden,
M2 | |L…iefderijker| |haar| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
843. M1a waarom ze hem zou verlaten… b wat ze reeds heeft ontroerd…” c [ ] haar nu [ ]
M2 | |al| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
148
844. M1a „Juist,” brak Didier af met opeengeklemde kaken, b [ ] met opeengeklemde kaken af,
M2 “| |een gekwelde slaapspier af, P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |slaapader| |
845. M1 „en omdat, vroeg of laat, het léven toch alles
M2 “| |leven| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
846. M1 verlauwerikt, nietwaar?”. M2 | |° P1-D1 | |?» Dm-D2 verlauwerijkt, | |°
847. M1M2 Door de luidspreker werd mijnheer Baudoux
P1-D2 | |Ledoux
848. M1-D1 naar de telefoonkamer gevraagd. Hij was al Dm-D2 | |telefooncel| |
849. M1-D2 opgestaan. Glimlachend keken de vrienden elkaar 850. M1-D2 aan. 851. M1 „Haast je!” zei Didier toen.
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
852. M1 Hij wilde aan niets denken terwijl zijn vriend M2-D1 | |,| |maat Dm-D2 | |°| |
853. M1 weg was. Niet aan de strandjutters, noch aan het
M2-D1 | |strandjutten,| | Dma | |strandjutters,| |
b [ ] strandjutten, [ ] P2D2 | |
854. M1-D1 ouwelijke portret, noch aan Lauwerijk. Met de blik Dm-D2 | | Zijn | |
149
855. M1a zocht hij naar een wandklok; om met de secondenwijzer b [ ] de ]
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | | | |°| |secondewijzer
856. M1-D2 mee te tellen. 857. M1-D2 Maar toen zag hij dat het een windklok was,
858. M1a een grote witmetalen schijf, met waarin langs de b [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
859. M1-D2 omtrek gaten waren geboord, afgedekt door 860. M1a melkglas; waarop zwarte letters b opaalglas; [ ]
M2-D1 melkglas; er stonden zwarte letters op Dm-D2 | |daarop| |
861. M1a stonden geschilderd, en om de beurt, b [ ] er op [ ]
M2-D1 |geschilderd, en nu eens achter het ene, dan weer achter Dm-D2 | |de een, | | | |
862. M1a soms gelijktijdig, een lamp b [ ] gingen er achter een
M2-D1 het andere, soms gelijktijdig achter twee, ging een Dm-D2 de ander,|
863. M1a lichtjes aanging: West, Noord-West, Zuid-West b lampje aan: [ ]
M2a lichtje aan: | | b zonnig [ |
P1-D2 | | 864. M1-D2 en West…
865. M1a Een halfdozijn keren versprongen de lichtjes, en toen b [ ] dozijn [ ]
M2-D1 | |versprong| |richting; toen Dm-D2 | |keer| |
866. M1
M2-D2 lieten Didier’s ogen de schommelende roos los
150
867.38 M1 was Baudoux terug. Hij ging niet M2a – Baudoux was terug. Zijn vriend ging niet eens
b [ ] nam [ ] P1-D2 Ledoux| |
868. M1 weer zitten;
M2a | | b plaats;
P1-D1 | | Dm-D2 | | .
869. M1a „het was Lauwerijk; ze zijn b [ ] zitten c [ ] zijn
M2a “| |,” berichtte hij,“ | | b [ ] zitten
P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 – Het| |°| |°| |
870. M1a in de Diligence en vragen b [ ] dringen aan c [ ] vragen ons.”
M2-D1 | |Ik heb maar gezegd Dm-D2 | | | |
871. M1a b – ik heb maar aanvaard.”
M2 dat we komen.” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
872. M1a En de twee vrienden haastten zich naar b [ ] terug [ ]
M2-D2 | |spoedden| | 873. M1a de voortzetting van hun passiegang. b [ ]
M2-D2 | |
874. M1-D2 Het was een gedeeltelijk nieuw bijgevuld 875. M1a gezelschap dat hen in de Diligence begroette, nog luidruchtiger dan de b [ ] [ ]
M2-D2 | |
38
In M2 is ‘nam plaats’ uit regel 867 en 868 en ‘zitten’ uit regel 869 met zwarte pen toegevoegd.
151
876. M1 a vorige avond. De b [ ] , in de Diligence begroette. [ ]
M2-D1 | |artistenkroeg| | Dm-D2 | |artiestenkroeg| |
877. M1a kruik bleek trouwens al veelmaals de rondte b melkkruik [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |ronde
878. M1 der tafel te hebben beschreven. Didier zocht
M2-D2 | |bemerkte
879. M1 Wiesje met de blik. M2-D2 | | niet.
880. M1a „Ze is een ommetje gaan maken,” zei Lauwerijk b „Ze had wat hoofdpijn,” [ ]
M2 “| |legde| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
881. M1a kameraadschappelijk. b [ ] ° [ ] , „ en is even een ommetje
M2a | |uit| |“| | b kameraadschappelijk ] ] « [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |°| |
882. M1a
b gaan maken.” M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
883. M1-D2 Maar haast dadelijk daarop verscheen ze al, 884. M1a als herboren, fris en opgeleefd en zo hartelijk. Met b [ ] dartel [ ]
M2-D2 | |
885. M1-D2 een guitige lach maar tedere ogen bleef ze voor 886. M1a Didier staan. Hij neeg vormelijk, deed haar de b [ ] kuste [ ]
M2-D2 | |
152
887. M1 hand maar beet daarbij zacht in haar vingeren. M2-D2 | |,| |vingers.
888. M1-D2 Toen zaten ze weer naast elkaar. 889. M1a „Waar was je de hele middag?!” b [ ] ben je de hele middag geweest?!”
M2 “| |heb jij de hele middag gehangen?!” P1-D1 «| |» Dm-D2 –| |°
890. M1a Ik heb zolang gewacht…”. b vroeg ze…”
M2-D2 | |met schertsend verwijt. 891. M1a „Aan zee,” prevelde hij traag, „het was er b [ ] zei [ ]
M2 “| |antwoordde| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
892. M1M2 zo éénzaam.”
P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
893. M1-D2 Haar ogen verstarden in de zijne, terwijl ze 894. M1-D2 prevelde: 895. M1 „Niet genoeg! Had ik het maar geweten! …”
M2 “| | P1-D1 «| |» Dm-D2 –| |°
896. M1a „Je weet het nu,” zei hij opeens hard en b [ ] antwoordde [ |vurig| |
M2 “| | sprak| | P1-D1 «| |nu,»| | Dm-D2 °| |nu, | |
897. M1-D1 keek naar de klok, die iets over tienen wees.
Dm-D2 | |°| |
153
898. M1 Haar handen werden klam, maar M2a | |, ze ontsloot
b [ ] al ontsloot P1-D1 | | Dm-D2 | |°| |
899. M1 ze antwoordde niet; M2a ook de lippen niet, er kwam niets dan een onduidelijk
b ze de lippen, [ ] P1-D2 | |
900. M1a haar blik dwaalde af, naar b [ ] ogen dwaalden [ ]
M2 klank over heen. Haar | | P1-D1 | | Dm-D2 | |overheen. | |
901. M1-D2 Lauwerijk – de blik van een gewond huisdier, 902. M1 vond hij – , en dan naar Deckers en de anderen
M2-D1 | |Didier | | Dm-D2 | |–| |Dekkers| |
903. M1a en tegelijk voor nog een paar uur was ze weer b [ ] [ ]
M2-D2 | |tegelijk| |
904. M1a Alwina, een ieders vriendin, de albeminde, al b [ ] [ ] en eenieders vriendin, [ ]
M2-D2 | |
905. M1a lag haar hand meest in die van Didier. b verliet [ ] die van Didier bijna niet meer.
M2-D2 | |
906. M1 Deckers had een glimmende kreeftkleur en
M2-D1 | |glibberige| | Dm-D2 Dekkers| |kreeftekleur| |
907. M1a was bijzonder op dreef. Af en toe klapperde hij b [ ] uitgelaten
M2-D2 | |slag.| | driest 908. M1-D2 met de tanden.
154
909. M1 „Als een snoek die naar ’t leven hapt,” meende M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |het| |°| |
910. M1a een opgewekte eveneens glimmende dame; doch Baudoux b [ ] eveneens hooggekleurde dame; [ ]
M2 | |hooggetinte| | P1-D2 | |Ledoux
911. M1 murmelde iets van een aangehapte snoek, wat M2-D1 mummelde| |ààngehapte| | Dm-D2 | |áángehapte| |
912. M1 in de algemene luidruchtigheid verloren ging. M2-D2 echter| | keet | |
913. M1-D2 Het gesprek kwam op de romanschrijver V. 914. M1a die met zijn laatste ontdekking een rampzalige b [ ] rampzalig
M2-D1 | |smartelijk Dm-D2 | |sneu
915. M1a vacantie had beleefd. ‘s Morgens wou die b vacantiereisje [ ]
M2-D2 | |
916. M1-D1 hem absoluut meehebben naar het tennisveld,
Dm-D2 | |mee hebben| |
917. M1 ‘s middags naar teesalons of modeshows en M2 | |,| | P1a | |theesalons| |
b [ ] teesalons [ ] TD1 | | Dm-D2 | |theesalons| |
918. M1 ‘s avonds naar de denderkit. Na een week had hij
M2-D2 | |een| |
919. M1a er de sok in moeten zetten – immers, b [ ] als hij tot
M2-D2 | |zoals| |
155
920. M1a hij kon toch haar man b zijn vrienden had verzucht, [ ]
M2-D2 | |
921. M1 niet vragen, voor hem zolang zijn boeken te
M2-D2 | |zolang voor hem| |
922. M1a schrijven!! b [ ] …
M2-D1 | |! Dm-D2 | |.
923. M1a „ Juist !” hapte Deckers, „alleen in bed moet b [ ] Bravo [ ]
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm –| |°| |-| |
P2-D2 | |Dekkers | | 924. M1a men de vrouw volgen; overal elders is ’t even zou zij je een b je [ ] [ ]
M2-D2 | |een| | 925. M1M2 gat vernagelen!”
P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
926. M1 „Hemel!” lachte Didier, „wat een erotiek, en gisteren
M2 “| |,| |“| |erotisch, | | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |°| |
927. M1M2 was jij nog zo literair!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
928. M1 „Dat is precies ’t zelfde ,” wedervoer
M2 “| |weerlei P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |hetzelfde, weerlegde
929. M1a Deckers; „Wanneer werk b [ ] „en ik zal het je bewijzen. [ ]
M2 de uitgever,“ | |°| |schrijf P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |
156
930. M1a jij het liefst, het best en het literairst?” b literair het liefst en het best?”
M2 | | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
931. M1 „’s Nachts,” bekende Didier. M2 “| |aarzelend. P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
932. M1a „ Welnu, dat is ’t uur van de bijslaap en van de b [ ] Precies, het uur [ ]
M2 “| |bij-slaap| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
933. M1a hoogste statistiek der bevallingen, vraag ‘t b [ ] van [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |het
934. M1 maar aan de kraaminstellingen!”.
M2 | |eens| |een kraaminrichting!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
935. M1 Bravo! lachte het gezelschap. M2 “Bravo!” | °|op zijn beurt. P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
936. M1 „Dan heb ik een vrouw versierd,” zwetste Deckers
M2 “Dan maar naar de muzen,“ | | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |Dekkers
937. M1-D2 en rees verhit overeind. 938. M1 „Jawel,” vond ook Wiesje,
M2 “| |hij verdient er ene,” | |Wies, P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |een | |
157
939. M1 „Wie zullen we opbellen, Hans?” M2 “wie| | P1-D1 «| |» Dm-D2 °| |°
940. M1a Maar Baudoux verzocht de uitgever b [ ] bezwoer [ ]
M2-D1 | |belas| |om de kring P1-D2 | |Ledoux| |
941. M1a te bedaren: b [ ] blijven:
M2-D2 niet te verbreken: 942. M1 „je kunt toch beide
M2 “ook al is ’t hetzelfde, beide kun je toch P1-D1 «| | Dm-D2 –|Ook |het| |
943. M1-D2 niet tegelijk; blijf nou, om der wille van de
944. M1a literatuur en de vriendschap!” b [ ] kameraadschap!” c [ ] vriendschap!”
M2 kunst die vriendschap heet!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
945. M1 „Goed,” sprak Deckers, „laat Wiesje me dan
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |Dekkers, | |
946. M1a bedaren met een zoen!” b [ ] vriendinnezoen !”
M2 | |.” P1T | |» D1 | |vriendinnenzoen | Dm-D2 | |°
947. M1-D2 En Alwina, de frisse, drukte lachend haar 948. M1a frisse lippen op zijn besmeurde mond, dat het b jeugdige [ ]
M2-D2 | |bemorste| |
158
949. M1a Didier deed griezelen van bewondering. b [ ] aan ‘t griezelen maakte [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |het| |
950. M1a Een ogenblik later verstelde hem nogmaals. b [ ] deed ze [ ] °
M2-D2 | |
951. M1a Het nieuwe onderwerp was b lichtjes ontstellen. [ ]
M2-D2 lichtelijk| |
952. M1a literatuur en dronkenschap. Ook dat kon niet meestal b [ ] meestal niet
M2a | |kan| | | b [ ] niet
P1a | |kon| | b [ ] kan [ ]
T-D2 | | 953. M1 tegelijk, behalve bij een Aafjes;
M2a behalve bij een Aafjes dan, niet tegelijk, werd b tegelijk, behalve bij een Aafjes dan, [ ]
P1a | | b [ ] Baafjes [ ]
T | | D1-D2 | |Braafjes| |
954. M1a maar van een ander dichter, b [ ] [ ] geliefkoosd [ ]
M2 geoordeeld,| | P1a | |geliefkoosde| |
b [ ] geliefkoosd [ ] T-D2 | |
955. M1 vertelde Wiesje, moest eerst ontnuchteren
M2-D2 | |weer nuchter
956. M1 en dan poepte hij er op één dag tot M2 worden| |“poepte”| | P1-D1 | « » | P2D2 | |‘poepte’| |
957. M1-D2 twaalf van zijn beste gedichten uit.
159
958. M1a Er was geen ander word, had b Je kon er geen ander werkwoord voor gebruiken, zei c [ ] vinden [ ]
M2 “Je kan het gewoon niet anders heten ,” | | P1-D1 «| |»| | Dm –| |°| | P2D2 | |kunt| |noemen|39 |
959. M1a ze gezegd. b ze eenvoudig.
M2a | |gewoon. b [ ] eenvoudig.
P1-D2 | |
960. M1-D2 Misschien kende ze er de waarde niet van, 961. M1 voor Vlaamse oren, maar Didier kende
M2-D1 ten minste| | Dm-D2 tenminste| |
962. M1a ook geen mond, dan een van Alwina’s b [ ] de aanbiddelijke [ ]
M2-D2 | |
963. M1a jeugd, die door dat hoerenwoord niet hadde b [ ] ware
M2-D2 | |
964. M1-D2 verontreinigd. 965. M1-D1 De kellner bracht een vracht mondvoorraad:
Dm-D2 | |kelner| |
966. M1a een doos gebak voor Wiesje, en een dozijn b [ ] roomgebakjes [ ] [ ]
M2-D2 | |
967. M1-D2 oesters voor Didier, en kleinigheden voor de 968. M1-D2 anderen. Lauwerijk, die maagpatiënt was 969. M1a geweest, plofte dadelijk een heel soes in zijn b [ ] hele [ ]
M2-D1 | |de Dm-D2 | |zijn
39
De variant ‘noemen’ is reeds aangebracht in M3.
160
970. M1-D2 mond. Maar Didier wou weten wie de schenker 971. M1 was; zijn vraag ging echter in de algemene roerigheid verloren.
M2-D1 | |. De stemming bleef echter zo uitgelaten, dat Dm-D2 | |°| |
972. M1 M2-D2 hij het gekscherende antwoord niet eens
973. M1
M2-D2 verstond. 974. M1-D2 Toen Wiesje, die rond was gegaan om ieder 975. M1a met haar doos te voeren, weer naast b uit [ ]
M2-D2 vriendelijk| |
976. M1-D2 hem zat, gaf zij als haar vermoeden te kennen P2-D2 | |ze |40 |
977. M1 dat alles van „de mandril” kwam, zoals zij hem
M2 | |°| |“| | P1-Dm | |«| |»| | P2D2 | |‘de mandril’ | |ze|41 |
978. M1a lachend had bestempeld, een hartelijke woesteling b [ ] bestempelde, [ ]
M2-D2 | |
979. M1a van een binnenhuisarchitect, die – ten minste wat zijn torso b [ ] naar [ ]
M2-D1 | |,| |tors Dm-D2 | |althans | |
980. M1 gemeten kathedraalbouwer had M2-D2 | |, net zo goed| |
981. M1-D2 kunnen wezen.
982. M1-T Inderdaad, toen Didier zijn richting uitkeek,
D1-D2 | |diens| | 983. M1-D2 ontmoette hij een bezielde grijnslach, maar hij
40
De variant ‘ze’ is reeds aangebracht in M3.
161
984. M1a sloeg de ogen neer, verlegen gemaakt door b [ ] door zoveel c [ ] voor [ ]
M2-D2 | | bijna dadelijk de ogen neer voor zoveel 985. M1a oervriendschap, want, had Wiesje er aan b [ ] luid [ ] c [ ] warm [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |had| |
986. M1-D1 toegevoegd, Dm-D2 | |:
987. M1a „weet je hoe over jou denkt, Die? Ik geef b [ ] Dat hij
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 – Weet| |
988. M1a er geen mieter om wat hij waard is als artiest, b [ ] geeft wat je werk waard mag
M2-D2 | | 989. M1a heeft hij gezegd, maar daar heb je een mèns, toen jij b wezen, maar dat er een mèns binnentrad, [ ]
M2-D2 zijn, | |mens| |
990. M1M2 straks bent aangekomen.” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
991. M1 „Een wonderlijke kerel,” prevelde Didier; „hij
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
992. M1a moet zelf wel een mens zijn om mij zo b [ ] vooral [ ] mèns [ ]
M2-D1 | |zèlf| |,| | Dm-D2 | |zélf| |méns| |°| |
993. M1 te willen zien.”
M2 goedgunstiglijk| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
162
994. M1 Het compliment had hem ongewoon M2-D2 | |toch bijzonder
995. M1 gevleid.
M2-D2 gestreeld.
996. M1 „Ja,” zei Alwina en er lag opeens iets broos in M2 “| |,| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – | |°| |°| |
997. M1 haar stem, „ik heb het gisteren toch ook gevoeld,
M2 | |“| |gister| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |gisteren| |
998. M1a anders had ik je niet verteld die bekentenis, je b [ ] die bekentenis niet gedaan, [ ]
M2-D2 | | |
999. M1a weet wel… Ik heb er nog over nagedacht; en b [ ] vond
M2-D2 | |
1000. M1a ben bang dat je het toch kinderachtig of aanstellerig gevonden?” b je het heus niet kinderachtig of aanstellerig?”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1001. M1 „Doe het nu niet teniet,” smeekte Didier heftig,
M2 ”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1002. M1 „iets zo prachtig menselijk!” M2 ”| |menselijks!” P1-D1 «| |» Dm-D2 °| |°
1003. M1a En opdat ze de mond te snoeren, bood hij haar b [ ] om haar [ ]
M2-D2 | |
1004. M1a lurkend een oester aan! b opgeruimd [ ]
M2-D2 welgemoed| |:
163
1005. M1a „proef eens, hoe wegslopend fris, dàt b [ ] weergaloos [ ] na al die hete
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 – Proef | |°| |°| |
1006. M1a bijt pas b melk en in deze hitte! Dat bijt ons weer
M2 | |smoorkit; dat laaft| | P1a | | | |
b [ ] en [ ] T-D2 | |
1007. M1M2 schoon.”
P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1008. M1a Ze bracht de schaal traag naar de mond en b [ ] lippen [ ]
M2-D2 | |
1009. M1a dronk ze voorzichtig leeg; toen bracht ze haar b [ ] , snel, nam ze
M2-D1 | |behoedzaam| | Dm-D2 | |hem| |
1010. M1a zijn hoofd tussen haar handen en kuste hem b [ ] liet [ ] c [ ] schonk [ ]
M2-D2 | |
1011. M1-D1 in haar kus de helft van het koele, zilte, schrijnende
Dm-D2 | |zoen| |
1012. M1-D2 vocht. 1013. M1a „Philtrum,” zong hij week; b [ ] hoorde [ ] teder haar keel zingen;
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – Filtrum, | |.
164
1014. M1a „tranen van de zee”, antwoordde hij , en b [ ] streelde hij maar [ ] c [ ] antwoorde hij week en [ ]
M2 “| |,”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – tranen| |°| |°| |
1015. M1a de kietelende wrijving der woorden streelde kietelend hun b [ ] strelende [ ] kietelde hun
M2-D2 | |
1016. M1-D1 monden. Dma mond.
b monden. P2D2 | |
1017. M1-D2 De zee… Hij keek naar de klok: twaalf. 1018. M1a „Ja,” zei ze met een besliste gloed, „we moeten b [ ] sprak [ ] uitgelaten [ ] moéten c [ ] besliste [ ]
M2 “ Jà,”| | | |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 – Já, | |°| |
1019. M1a er héén!” b [ ] heen!”
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 erheen! |
1020. M1M2 Lauwerijk en Baudoux vonden het best en de P1-D2 | |Ledoux| |
1021. M1a kunsthandelaar Schelling ook dadelijk b jonge [ ] stelde [ ]
M2-D2 | |
1022. M1 zijn wagen ter beschikking. M2-D2 | |wagentje| |
1023. M1 „Het is maar een engelenbak”, zei hij geestig:
M2 “| |,”| |; P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |.
165
1024. M1a maar Wiesje juichte nu dus van b „precies!” jubelde Wiesje en gaf hem van
M2 “| |,| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – Precies, | |
1025. M1a blijdschap. „Precies!” jubelde ze. b blijdschap de zoen, waarop hij blijkbaar al de
M2-D1 | | Dm-D2 | |waarnaar | |
1026. M1-D2 hele avond achter zijn brilleglazen had zitten 1027. M1-D2 branden. 1028. M1a Hij had voortdurend heel grappig geweest, b [ ] was [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°
1029. M1-T maar door die vergrotende lenzen had Didier de
D1-D2 | |glazen| |
1030. M1a indruk gehad, in de lillende naastheid van een stuk zieleweefsel b [ ] in het scheurbare weefsel c [ ] in het gevoelige zieleweefsel d [ ] in het overgevoelige weefsel
M2-D2 | |gekregen,| | 1031. M1a te blikken. b van een ontblote ziel te blikken.
M2-D2 | |
1032. M1 „Dank je,” wendde zich Didier tot de Mandril. M2 “Dànk| |baviaan. P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – Dánk je, | |
1033. M1 „Waarom?” lachte die bars, maar hij liet de
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1034. M1a nurk van twijfelloze zeden, die, God weet - b [ ] hij wist voorzeker
M2-D2 nuf| |
166
1035. M1 ook niet waar vandaan, sinds een poosje tussen M2-D2 | |waarvandaan,| |
1036. M1a hem en Deckers geprangd zat, in de b [ ] aan [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Dekkers| |
1037. M1a steek, liep mee tot aan de deur en gaf daar b uitgever, [ ]
M2-D2 dijen van de| |
1038. M1a Didier een klop van de b [ ] bij wijze van afscheid [ ] tik op de
M2-D2 | |
1039. M1a schouder, om platvoeten van te krijgen, zoals dat heet. b [ . ]
M2-D1 schouders, | |, zoals dat heet. Dm-D2 | |°| |.
1040. M1a Het schellinkje reed slechts heel even b [ ] snorde met een nauwelijks
M2-D2 | |
1041. M1a zigzag door de nacht. Een paar b merkbare [ ]
M2-D2 | |
1042. M1a regendruppels kleefden op het stuurraam b [ ] en weldra
M2 | |de voorruit| | P1T regendroppels| | D1-D2 regendruppels| |
1043. M1-D2 begon het asfalt nog vochtiger te glimmen. 1044. M1a Baudoux had de gewaarwording, zei hij, of al b [ ] vertelde [ ] c [ ] zei [ ]
M2 | | P1-D2 Ledoux| |
167
1045. M1a de bomen die waar ze voorbijvlogen, op ‘t zelfde b [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |hetzelfde
1046. M1a ogenblik omgehakt neervielen in de b [ ] achterover vielen [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |achterovervielen| |
1047. M1a duisternis. Spoedig begon het asfalt nog natter te glimmen. b [ ] , waarop iedereen krampachtig probeerde om ook iets dols c [ ] waarna ieder om de beurt iets dols
M2-D2 | | 1048. M1a b te vertellen. c zocht te vertellen.
M2-D2 | |
1049. M1-D1 Maar toen ze, wankelend, de hoek van het
Dm-D2 | |°| |°| |
1050. M1a Kurhaus omsloegen was meteen elk het [ xxxxxxx ] b [ ] alle wijnbrand
M2-D1 | |,| | Dm kurhaus | | P2D2 Kurhaus|42 |
1051. M1a uit hen gewaaid. Wiesje’s lokken vlogen door haar gezicht b [ ] Het uur van hun zuiverste vuur
M2-D2 | |
1052. M1a
b begon. M2-D2 | |
1053. M1a Alwina’s haar fladderde haar in de b [ ] banden voor [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |haar
1054. M1 ogen, wat haar deed schateren en nog M2-D1 | |schaterlachen| | Dm-D2 | |ze| |
42
De variant ‘Kurhaus’ is reeds aangebracht in M3.
168
1055. M1-D2 vastgegrepener steunen op Didier’s arm. 1056. M1a Lauwerijk declameerde iets bulderends tegen de wind op, b [ ] riep verzen van Kloos [ ] c [ ] schreeuwde [ ] d [ ] declameerde [ ]
M2-D2 | |
1057. M1a terwijl Baudoux en Schelling bewonderend het b [ ] stilzwijgend [ ]
M2 | |Schelling en Baudoux| | P1-D2 | |Ledoux| |
1058. M1a weidse schouwspel voor hen stonden te bewonderen. b grootse [ ] [ ]
M2-D2 | |
1059. M1-D2 Het was een maannacht, maar geen heldere; 1060. M1a hel licht hing als een nevel in de duisternis en leek b [ ] het donker [ ]
M2-D2 | |
1061. M1a niet uit de hemel maar over de golven b [ ] gezeefd, doch door de branding c [ ] golven
M2-D2 | |
1062. M1a te komen. Een eindeloos gehurk vervulde b [ ] zijn vrijgemaakt. [ ]
M2-D2 | |verstoven. | |gebruis| | 1063. M1-D2 de ruimte. De zee scheen weer op te komen, 1064. M1a met hoge rollers van brekend water. b [ ] ,
M2-D2 | |
1065. M1a Het schuim vlokte de vrienden tegen als sneeuw tegen de gloeiende wangen. b waarvan het schuim de vrienden voor de oogleden vlokte.
M2-D2 | |tegen| |
1066. M1a Want hoe koud het ook moest zijn, de ademende b Zij stonden, zij liepen, verloren in een
M2-D2 | |
169
1067. M1a winterkoude nacht b winterkilte, maar de adem van een c winterkoude nacht, [ ] hete [ ]
M2-D2 | |
1068. M1a b onsterfelijke hartstocht blies op hun boezem;
M2-D1 | | Dm-D2 onsterflijke| |
1069. M1a de branding ziedde om hen heen, maar de hemel b [ ] ontsloot hen ziedend, [ ]
M2 ziedend ontsloot hen de branding,| | P1-D2 | |doch| |
1070. M1a ontsloot weer die kokende kolk. b opende [ ]
M2-D2 | | 1071. M1M2 Geest-drift was dat uur. Na Lauwerijk
P1a | | b [ ] Achter [ ]
T-D2 | |
1072. M1a liepen ze joelend de dijk af. b [ ] een na een [ ]
M2a | | | | b holden [ ] joelend [ ]
P1-D1 | | Dm | |voor| | P2D2 | |boulevard| |
1073. M1a Didier dacht plotseling de speelse poedel van b [ ] zag [ ]
M2-D2 | |
1074. M1a ‘s middags voor zijn ogen, en doch b [ ] toen
M2-D2 | |weer| |geestesoog,| | 1075. M1 ook heel even de zwarte strandjutters.
M2-D2 heel even ook| |
1076. M1-D1 Haastig bukte hij zich, raapte een schelp op en Dm-D2 | | | |
170
1077. M1a kuste ze. b [ ] haar holle kant.
M2-D1 | | Dm-D2 | |zijn| |
1078. M1 „Alwina,” sprak hij snel door, terwijl hij ze haar M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |°| |hem| |
1079. M1 in de hand stopte en die hand warm in de
M2-D1 | |haar vuist| | Dm-D2 | |haar| |
1080. M1 zijne sloot, „wanneer je over jaren die schelp
M2 | |“| | P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |–| |
1081. M1-D1 nog bezit en je afvraagt wie je ze eens heeft
Dm-D2 | |hem| |
1082. M1a gegeven, beraad je dan, alleen, dat het troostend b [ ] bedenk dan alleen, als, dat jij troost nodig
M2-D2 | | | |
1083. M1a is te weten, dat ze de vorm heeft van een b mocht hebben, [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |hij| |
1084.43M1a hart, een hol opengescheurd, hart, waaruit het b [ ] leeg, opengescheurd hart, [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
1085. M1a leven moest wijken, opdat het wonder van b eerste [ ]
M2-D2 | |°| |
1086. M1 je jeugd, ze opnieuw met de zoen van een M2-D1 | |°| |,| | Dm-D2 | |hem| |
43
In M1 was een stuk doorstreept, dat te moeilijk was om te ontcijferen. Het was niet mogelijk om de juiste correcties te noteren en daarom opteerde ik ervoor om dat deel niet op te nemen in het variantenapparaat aangezien het niet correct zou zijn.
171
1087. M1M2 hogere droom kon vullen.” P1-D1 | |» Dm | |° P2D2 | |vervullen.44
1088. M1a Ontroerd bleef Alwina stilstaan en het zwijgen bewaren, b [ ] even behield ze c [ ] bewaarde [ ]
M2-D2 | | Wiesje staan, even bewaarde ze 1089. M1a alsof ze Didier’s woorden in zichzelf b het stilzwijgen, [ ]
M2-D1 de stilte, | | Dm-D2 | |°| |
1090. M1 herhaalde. M2-D2 | |en optekende.
1091. M1a „Ik zal het me herinneren,” prevelde ze toen , b [ ] lispelde [ ]° c [ ] fluisterde [ ]
M2a “| |, b [ ]°
P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1092. M1a bukte zich op haar beurt, om een schelp te b en [ ]
M2-D2 | |boog| |°| | 1093. M1a vinden, b zoeken.
M2-D2 | |
1094. M1a voelde die met haar lippen en schonk ze hem: b Ze vond niet dadelijk een ongeschondene
M2-D1 | |aanstonds| |ongeschonden stuk, Dm-D2 | |dadelijk| |°
1095. M1a b en zonder aarzelen knielde ze in het natte zand. c [ ] ,
M2-D2 | |
44
De variant ‘vervullen’ is reeds aangebracht in M3.
172
1096. M1a Voldaan wipte Wies overeind en drukte er haar lippen in b voor hij haar had kunnen tegenhouden.
M2-D2 | | 1097. M1a „Dit is de mijne,” sprak ze, en drukte er haar lippen b [ ] [ ]
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1098. M1 in en schonk ze hem; „ en bedenk jij later bij, dat, M2 [ ] “ [ ] denk jij er [ ] P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |°
1099. M1a ze, eens een tegenhanger b ze, ook er van losgemaakt, eens en voor altijd een tegenhanger c ook gescheiden, elke schelp haar tegenhanger
M2-D1 | |tegenhelft Dm-D2 | |wederhelft
1100. M1a had!” b had.” c blijft gehad hebben.
M2 | |…” P1-D1 blijft| |» Dma blijft| |
b gehad blijft hebben. P2D2 | |blijft| |…45
1101. M1a Didier liep thans alleen langs de b [ ] op [ ] c [ ] langs [ ]
M2-D2 | |schreed| |voort, | | 1102. M1a woelige boord van de watervlakte. Voor hem uit; op een b sissende [ ] [ Een
M2-D2 | | 1103. M1a honderdtal meter wandelden Baudoux b honderdtal meter voor hem uit wandelden Baudoux
M2 | | P1-D1 | |Ledoux Dm | | | | P2D2 | |meters|46 |
45
‘…’ is reeds aangebracht in M3.
173
1104. M1-D1 en Schelling; Lauwerijk en Alwina moesten achter gebleven zijn, Dma | |achtergebleven| |
b [ ] zijn achtergebleven, P2D2 | |
1105. M1a voelde hij, en niet alleen omdat hij hun b wist hij, niet omdat hij hun
M2-D1 | | Dm-D2 | |doordat| |
1106. M1a stemmen niet meer hoorde, want op enkele b [ ] de vloed
M2-D2 | |
1107. M1a schreden overspoelde alles, maar omdat hij het b overzong [ ] c overspoelde [ ]
M2-D1 | |alle geluid, | | Dm-D2 | |doordat| |
1108. M1a voélde. b voelde.
M2-D2 voélde. 1109. M1-D2 Hij keerde zich echter geen enkele maal om; 1110. M1a langzaam en licht stapte hij door het zand, b [ ] zwaar [ ]
M2-D2 | |
1111. M1a arm en gelukkig. b zonder de blik van de zee af te keren, de hand
M2a | | b [ ] wenden, [ ]
P1-D2 | |
1112. M1a b in de zak om haar schelp geklemd.
M2-D2 | |een holle| | 1113. M1a Zijn hart was vol licht en zonder gewicht, van het onvindbare b Maar zijn hart was vol, zonder gewicht, van het onvindbare
M2-D2 | |
1114. M1-D2 waarmee het bol gezwollen stond als een zeil. 46
De variant ‘meters’ is reeds aangebracht in M3.
174
1115. M1a Hij behoorde nu ook tot de strandjutters, de b [ ] die
M2-D2 | |strandjutten, | | 1116. M1a koppige armen en wijze gelukkigen, b [ ] duistere [ ]
M2-D2 | |armoedzaaiers| |gelukkelingen, 1117. M1-D2 en hij had het voorrecht te beseffen waarom het 1118. M1-D2 wijs moest zijn, zoals alles wat in de 1119. M1a grond niet kan, vanwege b [ ] anders [ ] tot de opheffing
M2-D1 | | Dm-D2 | |eenmaal| |
1120. M1a die grond. b van alle grond.
M2-D2 | | 1121. M1a Het trof hem opeens, dat hij nooit te voren had b [ ] plotseling, [ ] nog [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
1122. M1a opgemerkt hoe hoog de zee ligt voor b [ ] eigenlijk [ ]
M2-D2 | | 1123. M1a die er dicht langs loopt; als een mateloze discus, b de mens die er langsloopt; geen mateloze discus,
M2-T | | D1 | |er langs loopt;| | Dm-D2 | |erlangs loopt;| |°
1124. M1a die men oneindig afzien kan, maar als een b [ ] afblikken [ ] [ ]
M2-D2 | |
1125. M1a reusachtige miniscus; b reusachtig miniscus, onoverzichtelijk al haast c [ ] onoverzienbaar [ ]
M2-D2 reusachtige meniscus, | |
175
1126. M1a b van de eerste golfkruin af.
M2-D2 | |
1127. M1a Haar levende franje sliertte wit langs zijn voet; b [ ] blank als sneeuw [ ] c [ ] wit voor [ ]
M2-D2 De | |
1128. M1-D2 daarboven, met slechts een toverachtige, 1129. M1-D1 lichtgroene weerschijn tot overgang, stond de
Dm-D2 | |als| | 1130. M1a nacht, fluweelzwart , als het zwart zeil van b [ ] fluweeldonker [ ]
M2-D1 | |de zwarte vlag| | Dm-D2 | |gelijk| |
1131. M1a een boot die men niet zien kon maar welke b [ ] nog [ ]
M2-T | |,| | D1 | |mocht,| | Dm-D2 | |die
1132. M1a al dichtbij kon wezen, met Isolde, blank b reeds [ ] en waarin [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
1133. M1a tegen de mast gedrukt, Tristan halen b en gulden [ ]
M2-D2 | |
1134. M1-D2 kwam… 1135. M1M2 Baudoux en Schelling hadden rechtsomkeert
P1-D2 Ledoux | |
1136. M1-D2 gemaakt en gedrieën liepen ze nu terug. Het 1137. M1a duurde nog een poos voor zich in de b [ ] ze [ ] grijze
M2a | |tijdje| | b [ ] poos [ ]
P1-D2 | |
176
1138. M1a maannevel twee kleine gestalten van Wiesje en Lauwerijk b [ ] de [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |gestaltes| |
1139. M1a weer aftekenden, die op een b [ ] zagen afstormen, die langzaam een
M2-D2 | |op zagen doemen,| |
1140. M1a golfbreker b [ ] verlieten waarop ze de hele tijd
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |°| |
1141. M1a waren gebleven. b moesten gebleven zijn.
M2-D1 | | Dm-D2 gebleven moesten zijn.
1142. M1a Schelling had met Baudoux over Alwina b [ ] scheen het [ ] hen
M2 | | P1-D2 | |Ledoux| |
1143. M1a moeten praten. Hij zei alleen nog, plotseling, in een b te hebben gehad. [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | | |
1144. M1a sidderende opwelling van oprechte b [ ] warmte c [ ] warme, deernisvolle
M2-D2 | |
1145. M1a genegenheid: b en spijt: c genegenheid:
M2-D2 oprechtheid: 1146. M1a „Heus, ik vind het zo verdomd beroerd voor b [ ] verdòmd [ ]
M2 “| |verdómd| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
177
1147. M1a dat kind! „Maar ja!” b [ ] jà…”
M2 | |°| | P1T | |» D1 | |ja| | Dm-D2 | |°
1148. M1a Ze klommen de dijk weer op, Wiesje b [ ] terug [ ]
M2-Dm | | P2D2 | |boulevard| |
1149. M1-D2 aan de arm van Didier. 1150. M1 „Moet ik me opnieuw voorstellen?” vroeg ze
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1151. M1-D2 stilletjes. 1152. M1 „Nee,” antwoordde hij, „je bent niet
M2 “| |“| |van me P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1153.47M1 weg geweest van me. Weet je waar ik naar uitgekeken M2-D1 weggeweest. | | Dm-D2 weg geweest. | |
1154. M1-D2 heb? Naar het schip met het zwarte zeil van 1155. M1a Tristan en Isolde. Ik geloof dat ik nog een kind was toen ik b [ ] Ik was nog een kind toen ik
M2-D2 | | 1156. M1a dat voor ’t laatst heb gedaan. En dat b zo [ ] , geloof ik. [ ]
M2-D2 | |het laatst| |
1157. M1a het nu weer is gekund, b [ ] heeft [ ] moeilijker en dus
M2-D2 | |
47
De zin ‘Ik heb de hele wandeling éénzaam afgelegd’ komt enkel in M1 voor en is niet opgenomen in het
variantenapparaat.
178
1158. M1a dàt is het geschenk b dieper en feller, dàt is het wonderbare geschenk
M2-D1 | | Dm-D2 | |dát| |
1159. M1a waarvoor ik je blijvend dankbaar ben, Alwina. b waarvoor ik je jeugd, Alwina, een dank uit de
M2-D2 | | 1160. M1a b eeuwigheid weet.”
M2 | |der ziel| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1161. M1a Daarop ook prevelde zij, liefelijk schuchter: b [ ] sprak zij, [ ]
M2a | |; b [ ] :
P1-D1 | | Dm-D2 | |lieflijk| |
1162. M1 „Jij bent ook niet van me heen geweest,” en M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1163. M1a ze ontsloot even haar hand in de zijne; b [ ] vuist [ ] c [ ] hand [ ]
M2-D2 | |.
1164. M1a om hem te laten voelen hoe warm de schelp was, b de schelp moest inderdaad haar vuist niet ]
M2-D2 De| | 1165. M1a b hebben verlaten, want ze had de koesterende
M2-D1 | | Dm-D2 | |hij| |
1166. M1a b warmte van haar lichaam.
M2-D2 | |
179
1167. M1a „Hoe jammer,” ging ze door, „dat b „Vind je het niet jammer,” ] ] speels [ ] c [ ] [ ]
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1168. M1-D2 ik niet een even grote voor jou heb gevonden? 1169. M1M2 Nu… passen ze eigenlijk niet op elkaar.”
P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1170. M1a „Dat hoeft ook niet,” meende hij speels, „ een goed b „Toch wel,” [ ]
M2a “| | b [ ] blijgeestig, “ [ ]
P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1171. M1a vers wordt toch ook maar gesloten door paring van een mannelijk b [ ] sluit ook maar door de [ ]
M2-D2 | |manlijk 1172. M1a en een vrouwelijk rijm, dank zij dat zangerige b over [ ]
M2-D2 | | 1173. M1a verschilletje waardoor het sterke het kortst b [ ] korte [ ] sterkst
M2-D1 | |,| |kortste| | Dm-D2 | |°| |
1174. M1a en het zwakke het schoonst is, wat een b [ ] eens [ ]
M2-D2 maar| |zwakste| |mooist| |zoals| | 1175. M1a Frans dichter ongeveer eens heeft gezegd.” b [ ] [ ]
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
180
1176. M1a „Kinderen,” verklaarde Lauwerijk, „tegen b [ ] verzekerde [ ]
M2 “| |verkondschapte| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1177. M1 mogelijke verkoudheid is thans een warm glaasje
M2-D2 | |verkoudheden| |bakje 1178. M1a melk geboden. ” b zeemelk het ware. [ ] c [ ] gebodene. [ ] d [ ] geboden. [ ]
M2 | |het gebodene!| | P1-D1 | »| Dm-D2 | |°
1179. M1a Niemand had daar iets op tegen, b [ ] ;
M2-D1 | |vond| | Dm-D2 | |.
1180. M1a Baudoux vroeg alleen: „Zeemelk? Hier zijn toch geen koeien!” met een b „maar de koeien?” vroeg Baudoux, een
M2 “| | P1-D1 «| |»| |Ledoux, | | Dm-D2 – Maar| |°| |
1181. M1-D2 verweesde blik over het uitgestorven landschap 1182. M1-D2 zendend. 1183. M1-D2 Nergens viel inderdaad enig leven te bekennen. 1184. M1a De huizen stonden met b [ ] staken als lege hoofden met
M2-D2 | |holle| | 1185. M1a gesloten oogleden; men hoorde er alleen b vernagelde oogschelen uit de grond; behalve het
M2-D1 afgegrendelde| | Dm-D2 gegrendelde oogleden | |
1186. M1a de wind in de voegen piepen b geraas van de zee hoorde men alleen het piepen
M2-D2 | |
181
1187. M1a en kraken, en er wenkte geen ander b [ ] van de wind en er was geen ander
M2-D2 | |,| |
1188. M1-D2 licht dan het witwazige van de maan en het rosse 1189. M1 der schaarse lantaarns.
M2-D1 | |lantaarnen. Dm-D2 | |lantarens. 1190. M1a Onder de klop van Lauwerijks vinger ging b [ ] Lauwerijk’s kneukel [ ]
M2-D2 | |knokkel| | 1191. M1-D2 echter een deur open waarachter hij bekend 1192. M1a was en waaruit een gulp b [ ] de vrienden [ ]
M2-D2 bleek| |strelende lucht 1193. M1a warmte, welriekendheid en muziek b van [ ]
M2-D2 | |warme welriekendheid | |
1194. M1a tegemoetstreelde. De naam van b [ ] Didier vergaat naar de naam van
M2-D2 tegemoetkrulde. | | 1195. M1a het nachthuis heeft Didier nooit b het nachthuis te vragen en heeft hem nooit
M2-D2 | |
1196. M1a geweten, maar de fijne stemmigheid b gekend; maar de verfijnde stemmigheid der
M2-D1 | | Dm-D2 | |stemming| |
1197. M1a zou hij nooit niet vergeten. b inrichting zou hem altijd bijblijven.
M2-D2 | | 1198. M1a Baudoux, Schelling en Didier b De twee vreemdelingen evenals Schelling
M2-D2 | |
182
1199. M1a moesten hun persoonsbewijs inleveren om b [ ] afgeven [ ] als lid
M2-D2 | |
1200. M1a ingeschreven te worden. Wiesje b van de privéclub [ ]
M2-D1 | |te worden ingeschreven. | | Dm-D2 | |privé-club| |
1201. M1 had ook het hare reeds te voorschijn gehaald, en
M2-D2 | |het hare ook| | 1202. M1 het kleine luikse gebaar, waaruit bleek dat
M2-D2 dat| |, onbehendige| | 1203. M1-D2 ze dus toch nog niet alles van dat soort van 1204. M1a zaken wist, met name dat dames b [ ] niet [ ] deze
M2-D2 | |
1205. M1a natuurlijk spoorloos kwamen bezoeken, b gelegenheden [ ] [ ]
M2-D2 | |
1206. M1a gaf Didier bijna even dankbaar aan. b greep even Didier dankbaar aan.
M2-D2 | | 1207. M1a Inderdaad, zo was ook haar b [ ] overwoog hij, [ ]
M2-D2 | |
1208. M1-D2 zondigheid nog maar onschuld, roekeloze 1209. M1a onschuld, en lag precies daarin het werkzame b [ ] wellicht [ ] c [ ] misschien [ ] d [ ] wellicht [ ]
M2-D2 | | | | 1210. M1a wonder van haar jeugd. „Maar já..,” – met die b [ ] jà..!” [ ]
M2 | |“| | P1-D1 | |«| |»| | Dm | |já! | | P2D2 | |‘Maar já…!’ | |
183
1211. M1-D2 machteloze uitdrukking had straks Schelling 1212. M1-D1 eveneens de noodlottige kring van alle menselijk
Dm-D2 | |menselijke 1213. M1-D1 denken en leven moeten besluiten…
Dm-D2 | |. 1214. M1 Ze zaten weer om een ronde tafel, in de
M2-D2 | |het 1215. M1 diepte van de zaal, naast de dansvloer.
M2-D2 diepste gedeelte| |
1216. M1a Er waren maar een half dozijn bezoekers, die mooie b [ ] halfdozijn [ ] [ ]
M2-D2 | |–| | 1217. M1a heren! Mannen met geld, benevens een paar b [ ] en mannen [ ]
M2-D2 | |
1218. M1a zwierige, glinsterend blonde dames, b [ ] allemaal
M2-D2 | | 1219. M1a – die zich onder elkaar aan de bar b een beetje verhit, die onder elkaar bij de bar lol
M2a | |overprikkeld,| | b [ ] – die bij de bar onder elkaar lol
P1-D2 | | 1220. M1a stonden te vermaken. b [ ] maken.
M2-D2 | | 1221. M1 Op elke tafel stond een dikke witte waskaars
M2-D2 | |brandde| |
1222. M1-D2 met een vlam als een reusachtige gouden traan. 1223. M1a De muren waren groen bekleed: b Voor het overige was de overheersende kleur groen:
M2a | | | | b [ ] de rest [ ] overheersende [ ]
P1-D2 | |
184
1224. M1a donkergroen voor de gordijnen, lichter voor de fauteuils en de canapés, b donkergroene gordijnen, lichtgroene [ ]
M2-D1 malachiet gordijnen, reseda fauteuils en canapé’s, Dm-D2 | |canapés,
1225. M1a met hier en daar een spaarzaam herhaald motief dat als b met [ ] roodbruin [ ] gelijk
M2-D2 | | | |
1226. M1 wier in dat aquamarijne waas dreef. M2-D2 |roodbruin in die aquamarijne schemer| |
1227. M1 „De zee… ” knikte Baudoux bewonderend en
M2 “| |,| | P1-D1 «| |»| |Ledoux| | Dm-D2 –| |°| |
1228. M1a op datzelfde ogenblik speelde het strijkje „La mer” b [ ] zette [ ]
M2 | |“| |Mer” P1-D1 | |«| |» Dm | | La mer |° P2D2 | | La mer |
1229. M1a van Trénet , het zangerige wijsje, b [ ] Charles [ ] in [ ] verrukkelijke [ ]
M2-Dm | |Trenet| | P2D2 | |Trénet| |
1230. M1a waarom Didier stiekem de maestro gevraagd, b [ ] had [ ]
M2-D2 | | 1231. M1-D2 dadelijk bij hun binnenkomen. 1232. M1a De jonge kapelmeester stond b [ ] , statelijke [ ] nu
M2-D2 | | 1233. M1a met het geplakte haar en diens schouder, b achter zijn stoel, over diens schouder, c [ ] Didier’s [ ] en zond, [ ]
M2-D2 | | 1234. M1a zijn gedoofd, zilverfijn vioolspel naar Alwina toe. Wiesje b Alwina zijn hoog, gedoofd vioolspel toe. [ ]
M2-D2 | |
185
1235. M1a keek erkentelijk van de een naar b [ ] naar hen beiden, [ ]
M2-D2 | |
1236. M1a de ander, hunner twee, wiegde zangerig haar hoofd mee en b [ ] [ ]
M2-D2 | | 1237. M1-D2 herhaalde de dichterlijke beelden: 1238. M1a … Des grands oiseaux mouillés… b [ ] Ces [ ] ces toits
M2-D1 °°°|ces| | Dm-D2 – Ces| |
1239. M1a la mer, bergère d’azur infinie… b rouillés… [ ]
M2-D2 | |!...
1240. M1-D2 Toen het uit was, meende ieder het nog te 1241. M1a horen, maar ‘t was het gedempte gesuis der b [ ] doch [ ]
M2-D1 | |maar| | Dm-D2 | |het| |van de
1242. M1-D2 echte zee, buiten. 1243. M1 „Ja,” zei Wiesje en stopte de oren, „maar ‘t
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |het
1244. M1a is stééds ook dat lied!” en ; daarbij keek ze b [ ] die muziek,” [ ]
M2 | |°| |dat lièd!” en | | P1-D1 | |»| |
Dm-D2 | | | |liéd! | | 1245. M1 alleen nog naar hem, met grote, heerlijke ogen,
M2-D1 | |Didier, | | Dm-D2 | |°
1246. M1a waarin de traan der waskaars nu als twee b [ ] gulden kaarsvlam [ ]
M2-D2 | |
186
1247. M1 glimlachende tranen beefde. M2-D2 | |scheen te beven.
1248. M1a „Ben je niet te moe, Wiesje?” vroeg Schelling. b [ ] [ ]
M2 “| |Wies| |; P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |.
1249. M1a „Nee, hoor!” knikte ze, ondanks haar verbleekte b [ ] [ ] schudde [ ]
M2 “nee, | | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – Nee, | |°| |°| |
1250. M1a kleur en de paarse schaduw onder haar ogen. b [ ] een [ ] blik.
M2-D2 | |
1251. M1a „Je moet weten,” zei Lauwerijk, „dat is b [ ] verklaarde [ ]
M2 “| |verklapte| |“dit| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1252. M1 nu al onze zevende nacht. Wiesje is jarig geweest
M2-D1 | |!| |, Dm-D2 | |°
1253. M1a en dat wil maar geen eind nemen. Ze kan b [ ] , zo je ziet, het neemt maar geen eind. Ze wil
M2-D2 | |
1254. M1a maar niet ouder worden.” b [ ] en wijzer [ ]
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1255. M1 „Het is jouw schuld, Lauwerijk”, wedervoer Schelling, M2 “| |,” viel Schelling P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
187
1256. M1 „heb je niet in je M2 kameraadschappelijk uit; “| |ik| |laatst een P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| | laatst niet| |
1257. M1a Kerstdicht b [ ] laatst
M2-D1 | |van jou gelezen, waarin zoiets werd Dm-D2 kerstdicht| |je| |zo iets| |
1258. M1a geschreven, Ik wil vannacht niet slapen b aangekondigd, ‘ [ ]
M2a | | van | |zal| | b [ ] wil [ ]
P1-D1 | |°| | Dm-D2 | | als ‘| |
1259. M1a gaan? Je goede leerlinge volgt maar je slechte b [ ] ‘? [ ]
M-D1 | |…?| | Dm-D2 | |…’? | |
1260. M1M2 voorbeeld.”
P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1261. M1a „Ja,” erkende lachend de dichter, „dat is zo b [ ] ook
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1262. M1 waar”.
M2 | |. ” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1263. M1a De kellnerin bracht de b Een serveerjuffrouw [ ]
M2a | | b [ ] aantrekkelijke [ ]
P1-D2 | | 1264. M1a persoonsbewijzen terug. b geregistreerde [ ]
M2-D2 ingeboekte| |
188
1265. M1a „Weet je wat?” zei Baudoux geestig b [ ], Wies?” stelde [ ] heel aardig c [ ] aardig
M2 “| | P1-D1 «| |»| |Ledoux| | Dm-D2 –| |°| |
1266 M1 voor, „ik heb een vriend bij de bevolkingsdienst,
M2a | |“| |bevolkingsbureau b [ ] het [ ]
P1-D1 | |«| | Dm-D2 | |°| |
1267. M1-T en laat je door hem een kaart van eenzelvigheid D1-D2 | |‘een kaart van eenzelvigheid’
1268. M1 toesturen”.
M2 | |!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1269. M1a De Hollanders hadden namelijk die b De Hollandse vrienden [ ]
M2-D2 | | 1270. M1a Belgische benaming voor b dubbelzinnige [ ]
M2-D2 | |
1271. M1 identiteitskaart bijzonder leuk gevonden. M2 “identiteitskaart” | | P1-Dm «| |»| | P2D2 ‘| |’ | |
1272. M1 „Ja, doe dat!” lachte ze lonend met
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1273. M1-D1 de anderen mee, maar stuurde tegelijk Didier een vlugge,
Dm-D2 | |°| | 1274. M1a veelbetekenende blik toe, die, langer terugkeerde, b diepe [ ] ° [ ] en peinziger [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°
189
1275. M1-D2 toen een uitheemse vrouwenstem thans door de 1276. M1a luidspreker, met Spaanse hartstocht, b [ ] een heldhaftig Zuiders lamento,
M2-D1 | | Dm-D2 | |zuids | |
1277. M1 een lied van „Renunciación” zong. M2 | |“| | P1-D1 | |«| |»| | Dm | |Renunciación | | P2D2 | |Renunciación| |
1278. M1-D2 Na een paar glaasjes melk was een kunstmatig 1279. M1 mooi rose Alwina’s konen weer komen
M2-D2 | |mooi| | 1280. M1a verlevendigen, en toen nog later nogmaals „La mer” b [ ] [ ]
M2 | |“| |Mer” P1-D1 | |«| |» Dm | |°| |La mer P2D2 | |La mer
1281. M1M2 werd gespeeld, danste zij daarop met Baudoux. P1-D1 | |Ledoux. Dm-D2 | |ze| |
1282. M1-D2 Didier gunde het zijn maat van harte en haar 1283. M1a dankte hij in stilte: als herhaling b [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |aan| |
1284. M1a renunciëren, betekent dat niet de duurzaamste b kunnen [ ] blijvende
M2-D2 | | 1285. M1-D2 vervulling met wat is geweest, en hadden zij 1286. M1-D1 gisteren hun dans niet gehad?
Dm-D2 | |hún| |
190
1287. M1M2 Weer zag Baudoux daarop, van uit het snorrende P1-D1 | |Ledoux| | Dm-D2 | |vanuit| |
1288. M1a engelenbakje, de bomen als b [ ] voorbijvliegende [ ]
M2-D2 | |
1289. M1-D2 omgehakt achteroverstorten in de duisternis. 1290. M1M2 Schelling had hen uitgenodigd op een laatste
P1a | |hem| | b [ ] hen [ ]
T-D2 | |
1291. M1a melk, in zijn flat te Voorburg en niemand had b [ ] met blokjes kaas [ ] c [ ] [ ]
M2-D2 | |,| | 1292. M1-D2 de kracht of het verlangen gehad daar iets op 1293. M1-D2 tegen te vinden. 1294. M1 Lauwerijk en Alwina waren het er niet over
M2-D1 | |met elkaar| | Dm-D2 | | | |
1295. M1-D2 eens, of een vers dat de eerste had aangehaald, 1296. M1-T van Achterberg of Aafjes was. Schelling begon
D1-D2 | |Wachterberg| |Braafjes| |
1297. M1 de „Voetreis naar Rome” op te zeggen. Baudoux M2 | |“| |,| | P1T | |«| | »| |Ledoux D1 | |Groenland | Dm | |Voetreis naar Groenland | | P2D2 | |Voetreis naar Groenland | |
191
1298. M1a zocht in gedachte de „Cryptogramen” door, b bladerde [ ]
M2a | |“Cryptogrammen”| | b [ ] “Cryptogramen ” [ ]
P1T | |«| |»| | D1 | |Cryptogrammen| | Dm | |Cryptogamen| | P2D2 | |Cryptogamen| |
1299. M1a terwijl Didier alleen Wiesje’s klamme hand b maar [ ] hield [ ]
M2-D2 | | 1300. M1a vasthield, telde haar vingers op en trok van de b vast, [ ]
M2-D2 | |
1301. M1-D2 glibberige zwarte asfaltweg, dat dit geluk zou 1302. M1 duren, telkens een rosse lantaren af.
M2-D2 | |lantaarn| |
1303. M1a Het was een heel fijne flat inderdaad, b [ ] [ ] , die van Schelling in
M2-D2 | |
1304. M1a klein zoals alle kostbare der zaken. b Voorburg, [ ] [ ]
M2-D2 | |
1305. M1a „Ja,” knikte Didier met de anderen b [ ] bewonderend [ ]
M2 “| |Baudoux| | P1-D1 «| |»| |Ledoux | | Dm-D2 –| |°| |
1306. M1-D2 mee, maar hij vocht tevergeefs tegen een 1307. M1 onbeschrijfelijke triestheid.
M2-D2 ongeneeslijke | |
1308. M1-T In het bibelotachtige kamertje waarin zij zaten, D1-D2 | |ze| |
1309. M1 waren drie ramen die zwart op de nacht M2-D1 | |allemaal| | Dm-D2 | |alle| |
192
1310. M1a uitzagen en waardoor een b [ ] zopas ] internationale
M2a | | b [ ] waarin [ ]
P1-D2 | |
1311. M1a trein b [ ] ratelend en vuursproeiend voorbij was M2-D2 | |
1312. M1a voorbijflitste. b geflitst.
M2-D2 | |
1313. M1 „Bij gelegenheid,” zei hij zacht tot Schellink, M2 “| |Schelling, P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1314. M1a „moest je hier zachte groene overgordijnen laten b [ ] ook nog zeegroene [ ]
M2a “| |gordijnen| | b [ ]
P1-D1 «| | Dm-D2 °| |
1315. M1a aanbrengen. Heb je er al aan gedacht dat de b [ ] wat [ ]
M2-D2 | |dat| |
1316. M1a wortel van het woord geheim is? Heim, huis? b [ ]!
M2 | | “geheim” heim is, huis? P1-D1 | | «| |»| | Dm-D2 | | ‘geheim‘ heim| |
1317. M1a Een huis moet een geheim b [ ] inderdaad [ ] c [ ] altijd een beetje [ ]
M2-D2 | |
1318. M1a zijn .” b [ ] of kunnen worden.”
M2 | |!” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
193
1319. M1a Maar Schellink smeerde broodjes, b [ ] sneetjes brood,
M2-D2 | |Schelling| |
1320. M1M2 Lauwerijk trok een bolskruik open, Baudoux was P1-D1 | |Ledoux| | Dm-D2 | |kruik bols| |
1321. M1-D2 naar het toilet – alleen Alwina had geluisterd en 1322. M1a knikte levendig. De kaas en de melk herstelde b [ ] deden
M2a | | b [ ] geestverwant. [ ]
P1-D2 | |
1323. M1a allen. b [ ] echter weer eendrachtelijker opleven.
M2-D2 | | 1324. M1a Ze zaten, lagen – achterover in fauteuils om b [ ] half achterover liggend, [ ]
M2-D2 | | diep achterover in de fauteils, om 1325. M1a een kleine ronde tafel, al was van b weer een ronde tafel, alles van
M2-D2 hun laatste ronde tafel; alles was van 1326. M1 klein kunstformaat, zoals de gehele flat. De sigaretten
M2-D2 hetzelfde | | als de | |
1327. M1a waren op, maar gelukkig had Schellink nog b [ ] bezat Lauwerijk [ ] c [ ] Schellink [ ]
M2a | |Schelling| | b [ ] bezaten [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |bezat| |
1328. M1a tabak en Schellink vloeitjes. Terwijl ze b pijptabak [ ] Lauwerijk [ ] de anderen
M2-D2 | |
194
1329. M1a het weer over literatuur hadden, rolde b [ ] versregels gingen inruilen, begon
M2-D1 | |met elkaar| | Dm-D2 | | | |
1330. M1a Didier voor iedereen , behalve b [ ] te rollen [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |sigaretten| |
1331. M1 dan voor Lauwerijk, M2-D2 | |.
1332. M1a die het zelf wel kon, b „Ik doe het zelf wel,” had die gezegd. c [ ] kan [ ]
M2 “| |nogal kort| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1333. M1a Wies nam steeds deel aan het gesprek, maar b Alwina [ ]
M2-D2 | |
1334. M1-D2 voortdurend voelde Didier haar ogen ook op 1335. M1a hem rusten, met een lange, smartelijke, volmaakt b [ ] starre, [ ]
M2-D2 | | 1336. M1a eenzame blik, die hij af en toe, de lippen samen geperst, stom b éénzame [ ] [ ]
M2-D2 | | 1337. M1-D2 beantwoordde. 1338. M1-D2 Mevrouw Schelling was opgestaan, een kleine 1339. M1a persoon met scherpe maar vriendelijke blik, b [ ] die doordringend [ ] vriendelijk keek,
M2-D2 | |
1340. M1-D2 zodat niemand eigenlijk begreep – maar wie kan 1341. M1a dat ook van een ander? – waarom Schelling, b [ ] voor [ ]
M2-D2 | |
195
1342. M1-D2 toch ook een beste kerel, het slechts kwaadschiks 1343. M1a met haar kon vinden, zoals hij herhaaldelijk b [ ] wist te [ ] hun
M2-D2 | |nog de vorige 1344. M1 in de Diligence had laten verstaan.
M2-D1 avond [ ] Dm-D2 | | | |
1345. M1-D2 Alwina kreeg van haar een klosje garen, 1346. M1a vlocht daarmee draden ineen tot een b [ ] een paar [ ]
M2-D2 | |in elkaar| |
1347. M1a snoertje, en buigzaam haar schelp om b schamel [ ] c eenvoudig snoer, waarmee ze [ ]
M2-D1 | |zich| | Dm-D2 | |waaraan| | | |
1348. M1a haar hals hing. Lauwerijk bleek het kalken hartje b de [ ]
M2-D2 | | Dm-D2 haar| |
1349. M1a voor het eerst te zien en b [ ] het sieraad
M2-D2 | |te krijgen,| | 1350. M1-D2 slechts matig te bewonderen. 1351. M1a Over hun knieën deden nu b [ ] deed nu
M2-D2 | | 1352. M1a boeken de ronde; b een klein serie uitgaven [ ] een aandenken van
M2-D2 | |reeks mooie| |:| |
1353. M1a Schelling had er elk een cadeau gedaan; elk moest er iets b Schelling voor ieder van hen ; [ ]
M2-D2 | |elk| |ieder| |
196
1354. M1 voor de anderen in schrijven. In Didier’s boek M2-D2 | |inschrijven. | |
1355. M1a had Alwina, met fijne, zuivere hand, alleen gezet: „Mag ik me even b [ ] Wiesje, heel spontaan [ ]
M2 | |“| | P1-D1 | |«| | Dm | |°| | P2D2 | |‘| |
1356. M1a voorstellen?” en haar naam: Wiesje. b [ ] , maar met de
M2 | | P1-D1 | |» | | Dm | |°| | P2D2 | |‘| |
1357. M1a b schone, scherpe lettertjes van een langzame hand.
M2-D2 | |
1358. M1a In het hare las hij een kwatrijn van Lauwerijk; b [ ] oud [ ] c [ ] [ ]
M2-D2 | |:
1359. M1-D2 dat, gelijk papier pas schoon wordt door de inkt, 1360. M1a de mens alleen uit nacht de zee van ‘t leven b [ ] zin [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |het| |
1361. M1a drinkt; daarop volgde deze zin van b [ ] schrille [ ]
M2-D2 | |
1362. M1a Schelling: „Laat je niet ‘kelderen’, Wies!”, waarmee hij kwansuis b [ ] [ ]
M2a | |“| |°| | b [ ] ! [ |
P1-Dm | |«| |«kelderen»,| |»| | P2D2 | |‘| |‘kelderen’, | |‘| |
1363. M1a haar bedreigde antiquariaatskelder b een grapje op [ ] ,
M2-D2 | |;
197
1364. M1a bedoelde, b en een zelfde welmenende toespeling van Baudoux,
M2 | | P1-D2 | |Ledoux,
1365. M1 naar aanleiding van haar „Theseus”: „Ariadne, let op M2 | |“| |“| | P1-D1 | |«| |»||«| | Dm | | Theseus | | P2D2 | | Theseus | |‘| |
1366. M1a je draad!” b jouw [ ]
M2 uw | | P1-Dm | |» P2D2 | |‘
1367. M1 Er onder schreef Didier alleen: „Lieve, broze,
M2 | |“| | P1-D1 | |«| | Dm Eronder| | P2D2 | |‘| |
1368. M1a snijdende schelp”. Maar toen de bolskruik nog b [ ] weer
M2 | |.”| |bolsfles| | P1-D1 | |»| | Dm | |fles bols| | P2D2 | |‘| |
1369. M1a een paar keer de rond was gegaan, maakte hij van het b [ ] om [ ] vroeg hij haar
M2-D2 | | 1370. M1a onopgemerkte gebruis der anderen gebruik om haar het boek terug te vragen, en tekende er b onopgemerkt het boek terug, en tekende er
M2-D2 | | 1371. M1a haastig nog deze regels bij op, inderdaad als b [ ] doffe [ ] in [ ]
M2-D2 | |
198
1372. M1a lood ineengewrongen ; Ik had je b [ ] zwaar en murw in elkaar gekneed “ [ ]
M2 | | P1-Dm | |«| | P2D2 | |‘| |
1373. M1 gaarne doodgeschoten; Dat was de droom van
M2-D2 | |/dat| |
1374. M1 eens mijn jeugd; maar dáárdoor reeds, nogmaals M2 | |/| |dààrdoor| | P1a | |dààrvoor| |
b [ ] dààrdoor [ ] TD1 | | Dm-D2 | |dáárdoor| |
1375. M1 dat grote, zelf dood, was ik té schone vreugd, al
M2-D2 | |/| |/| |
1376. M1 blijf ik nog zo lang verdroten. M2 | |“ P1-Dm | |» P2D2 | |‘
1377. M1a „Vergeef me,” fluisterde hij terwijl zij b [ ] haar toe, vooraleer [ ]
M2 “| | voor | | P1-D1 «| |»| | Dm –| |°| |°| | P2D2 | |ze48
1378. M1a uit de kamer liep om ongezien te lezen wat hij b [ ] op de gang [ ]
M2-D2 | |
1379. M1-D2 geschreven had en het boek weg te bergen. 1380. M1 Schelling vertelde van zijn zoontje.
M2-D2 | |iets| | 1381. M1-D2 Lauwerijk wreef dodelijk vermoeid over zijn 1382. M1-D1 aangezicht.
Dm-D2 gezicht. 48
De variant ‘ze’ is reeds aangebracht in M3.
199
1383. M1 „Wiesje is dol op kinderen,” zei hij M2 “| |ook| |liet| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1384. M1 gedachteloos. M2-D2 zich | |° ontvallen.
1385. M1 „O, dan zal ik haar onze jongen eens laten
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
1386. M1 zien,” wipte mevrouw Schellink vriendelijk M2 | |Schelling bereidwillig P1-D1 | |»| | Dm-D2 | |°| |
1387. M1-D2 overeind. 1388. M1-D2 Didier verliet ook het vertrek. Alle kamers 1389. M1-D2 kwamen op de gang uit. Door een open deur 1390. M1 hoorde hij Wiesje met hun gastvrouw opgewekt
M2-D2 | |Wies| |
1391. M1a lispelen. Zwijgend bleef hij even achter hen staan, b [ ] ging [ ] kijkend c [ ] en keek
M2-D1 | | | | Dm-D2 | |° | |
1392. M1a over hun schouder heen kijkend naar de knaap die b [ ] [ ]
M2-D2 | |een leuke spruit| |
1393. M1-D2 glimlachend zijn ogen dichtkneep en zich in de 1394. M1-D2 wol omdraaide. Op de tenen liepen ze weer 1395. M1-D2 heen. Wiesje en Didier bleven even alleen op de
1396. M1-D2 gang.
200
1397. M1a „Waar is je schelp?” schrok hij kijkend naar b [ ] vroeg hij een beetje bevangen c [ ] plotseling
M2 “| |, P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |°
1398. M1a haar blote hals. b toen hij haar blote hals opmerkte.
M2-D2 | |
1399. M1-D2 Ze stond hem met een kleur van blijde 1400. M1-D2 heimelijkheid aan te zien. 1401. M1a „Veilig,” prevelde ze toen, „voel!” en trok zijn b [ ] lispelde [ ]
M249 “| |fluisterde| |“| | P1-D1 «| |»| |«| |»| | Dm-D2 –| |°| |°| |°| |
1402. M1-D1 arm naar haar toe en bracht zijn hand in de
Dm-D2 | |zich| |
1403. M1a hare. b uitsnijding van haar japon.
M2-Dm | | P2D2 | |jurk.50
1404. M1a Zijn vingers verzonken in de warme weelde b [ ] lauwe [ ]
M2-D2 | |
1405. M1-D2 van haar boezem en vonden daar, tussen haar 1406. M1a hart, lichtjes bedauwd, de b [ ] met zweetpareltjes [ ] hun
M2-D2 | |
1407. M1a schelp; Weg kon ze niet, want de b [ ] wegglijden [ ]
M2-D1 | |. Wegglijden| | Dm-D2 | |die| |
49
In M2 wordt ‘lisp’ getikt, de aanzet tot ‘lispelde’ dus waarschijnlijk, maar dit is niet opgenomen in het
variantenapparaat, omdat het te onvolledig en twijfelachtig was. 50
De variant ‘jurk’ is reeds aangebracht in M3.
201
1408. M1a roodgelakte ceintuur van haar kleed zat b [ ] zo hoog en
M2-D1 rode gelakte gordel| |kleedje| | Dm roodgelakte ceintuur| | jurk | | P2D2 | | rok |51 |
1409. M1 strak om haar middel gesnoerd, dat hij ze in M2-D2 | |hem| |
1410. M1-D2 haar vlees voelde snijden. 1411. M1a „Dank je, dank je!” Dan kuste hij haar, op haar B [ ] op de
M2 “| | kuste | |°| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| | zoende | |
1412. M1a vol levenssap gezwollen mond; b van [ ] overvloeiende lippen;
M2-D1 | | Dm-D2 | |.
1413. M1a „ons huisje van ge-heim!” lispelde ze gesmoord. b [ ] jubelde [ ]
M2 “òns| |!!”| | P1-D1 «óns| |»| | Dm – Ons| |!°°| | P2D2 | |Ons| |
1414. M1 „Wanneer heb je ze daar gestoken?” wilde hij
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |hem| |°| |
1415. M1-D1 nog weten;
Dm-D2 | |. 1416. M1a „nadat je regels gelezen had, nu mag het b toen ik [ ] dat is mijn, doelwit toilet, c [ ] het, doel-wit [ ]
M2 “| |;| |mijn,| | P1-D1 «| | Dm-D2 – Toen ik| |
51
De variant ‘rok’ is reeds aangebracht in M3.
202
1417. M1a leven…schieten! b voor als er ooit een schot valt.”
M2 | |…” P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1418. M1a „Dank je,” murmelde hij nogmaals; b [ ] donker;
M2 “| |herhaalde hij, donker murmelend thans; P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1419. M1a „Dat jij het mij niet kwalijk hebt genomen, b [ ] , die doodskreet van het schone, was
M2 “| | P1-D1 «| | Dm-D2 –| |
1420. M1a Alwina, in ruil voor wat jij mij b mijn bekentenis, [ ]
M2-D1 mijn bekentenis, | | Dm-D2 | |me
1421. M1a hebt toevertrouwd. Jij hebt me dus ook niet b [ ] en jij [ ]
M2-D1 | |, en,| | Dm-D2 | |je| |mij| |
1422. M1 belachelijk, noch krankzinnig gevonden… Ach M2-D1 | !... |, Dm-D2 | |°
1423. M1 Wiesje! Er is heus niet anders; het zwarte zeil
M2 | |,| | P1-Dm | |is| | P2D2 | |is| |
1424. M1a van Tristan en Isolde’s boot, of…. dàt schot,” b [ ] die steek onder
M2-D2 | |dié| | 1425. M1a eindigde hij ruw, met zijn vinger stijf b je hart!” [ ] een wijs c [ ] ruk van zijn
M2 | | P1-D1 | |»| | Dm-D2 | |°| |
203
1426. M1a naar de kamer der Schellings. b hoofdknik. c hoofd in de richting der babykamer.
M2-D2 | |kinderkamer.
1427. M1 „God, zwijg!” smeekte Alwina, en vluchtte M2 “| |!!”| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1428. M1a letterlijk terug naar het salon binnen. b [ ] het salon terug in.
M2-D1 | | Dm-D2 | |de| |
1429.52M1a Didier vouwde bevend de hand open die hun b [ ] rillend [ ]
M2a | | b [ ] spreidde [ ]
P1-D2 | |
1430. M1a ge-heim had bezocht. Op zijn palm lagen b [ ] lag
M2-D2 | | 1431. M1a het opengescheurde draden; er kleefde b [ ] losgerukte halssnoertje van gaardraad; waaraan nog
M2a | | halskettinkje | |garendraad, | | b [ ] losgerukte [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |halssnoertje| |garen, | |
1432. M1a een lang gouden haar aan; hij borg b [ ] kleefde; [ ] vouwde
M2-D2 | |zorgvuldig vouwde 1433. M1 beiden zorgvuldig in zijn pochet weg.
M2-D2 hij beide | | 1434. M1 De bolskruik werd tot de laatste drupel
M2-D1 | |kruik bols| | Dm-D2 | |op| |
1435. M1-D2 leeggelikt. Lauwerijk was ook naar het toilet
52
De zin ‘De bolsfles werd tot de laatste druppel uitgelekt’ komt enkel voor in M1 en wordt niet opgenomen in
het variantenapparaat.
204
1436. M1-D1 geweest; Dm-D2 | |.
1437. M1 „fraaie badkamer!” prees hij.
M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 – Fraaie| |°| |
1438. M1-D2 Maar Schelling zei dat er nog een bidet moest 1439. M1-D2 komen. Wiesje bleek het woord niet te kennen, 1440. M1 maar wel de zaak, toen mevrouw het haar wilde uitleggen.
M2 | |Baudoux| | P1-D1 | |Ledoux| | Dm-D2 | |°| |
1441. M1a „O ja!” zei ze heel gewoon. b [ ] knikte ze alleen.
M2 “| |,| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1442. M1 „Juist,” voegde Didier er wreed
M2 “| | P1T «| |»| | D1 | |ten overvloede Dm-D2 –| |°| |
1443. M1 en ten overvloede aan toe, „dat badkuipje waarin dagelijks zoveel
M2 | |“| |duizenden P1T | |«| | D1 wreed | | Dm-D2 | |–| |
1444. M1a kindertjes b engeltjes
M2-D2 | | 1445. M1 verdronken worden.”
M2 over de hele beschaafde wereld| | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1446. M1a Wiesje beloonde of strafte hem met een blik b [ ] de [ ]
M2-D2 | |
205
1447. M1-D2 van een in haar buik getroffen wijfje. 1448. M1a Het ging dageraad worden en ze trokken op. b [ ] straks moest
M2-D2 | |
1449. M1M2 Schelling naar zijn zaak. Baudoux stelde voor dat P1-D2 | |Ledoux| |
1450. M1-D2 ze allen samen ontbijt zouden gebruiken in 1451. M1a Terminus. Mevrouw Schelling maakte geen b [ ] , die bij de jongen bleef [ ] c [ ] [ ]
M2-D2 | |opperde| |
1452. M1 bezwaren voor haar man; straks had ze de M2-T | |,| | D1-D2 | |zij| |
1453. M1a jongen, lachte ze doordringend. b [ ] glimlachte [ ]
M2-D2 | |
1454. M1 Toen ze door de gang liepen keek Wiesje M2-D2 | |,| |
1455. M1a nogmaals naar de deur van zijn kamertje; b nog eens [ ] het [ ] ,
M2-D2 | |
1456. M1a „Vergeet het alternatief niet, Didier,” prevelde ze: b en op de trap prevelde toonloos tot Didier:
M2-D2 | |ze| | 1457. M1a „als je later ooit nog in je werk van dat Tristan’s b [ ] [ ] ooit weer [ ] [ ]
M2 “| | | | P1-D1 «| | Dm-D2 – Als| |
1458. M1a zwarte ziel spreekt, roem dan ook het andere b [ ] vergeet [ ]
M2-D2 | |vlag| |
206
1459. M1a – de steek onder Isolde’s hart.” b niet [ ]
M2 | | P1-D1 | |» Dm-D2 | |°
1460. M1 „Ja,” gruwelde hij tegen de ochtend buiten. M2 “| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1461. M1-Dm Schelling kon zijn engelenbakje maar niet
P2D2 | |kan| | 1462. M1a aan de gang krijgen. Dan maar met de trem. b weer [ ] Ze namen de trem,
M2-D1 meer| |tram, Dm-D2 | |trem,
1463. M1 die volzat met uitgeslapen en fris geschoren mensen, M2-D2 | | | |
1464. M1a op weg naar hun dagtaak. Aan een b ordelijk [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |Bij| |
1465. M1-D2 volgende halte vonden ook de vrienden een zitje, 1466. M1a behalve Didier. Maar Wiesje sprong dadelijk van de bank, verplichtte hem te zitten b [ ] verplichtte hem haar
M2-D1 | |Wies| |,| | Dm-D2 | |°| |
1467. M1 plaats te aanvaarden, en kroop op zijn schoot. M2-D2 | |zelf| |
1468. M1a Het was een duister hoekje, b [ ] schemerig [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |waarin ze zaten,
1469. M1a nogal ver van de lamp . Toch keken natuurlijk de b [ ] vanzelf [ ]
M2-D2 | |af| |
207
1470. M1-D2 mensen naar hen, een beetje spottend en een 1471. M1 beetje afkeurend, maar toch ook nog net iets
M2-D2 | |;| |er was| |wel| |
1472. M1-D1 anders in hun blik, dat Didier dankbaar stemde en Dm-D2 | |wat| |
1473. M1a hem lichter maakte ze aanstonds weer te vergeten. b het [ ]
M2-D1 | | vergemakkelijkte| | Dm-D2 het makkelijker maakte| | gauw | |
1474. M1 „Wiesje,” fluisterde hij en zijn stem lilde, „laten
M2 “| |“| | P1-D1 «| |»| |«| | Dm-D2 –| |°| |°| |
1475. M1-D2 we hier óns afscheid van elkaar nemen, met de 1476. M1a enkele woorden die ons nog overschieten, want dit is het, b [ ] in deze
M2-D2 | | 1477. M1a de laatste statie van onze passiegang voorbij. b wegraderende [ ]
M2-D2 | | 1478. M1-D2 Want een Terminus telt niet meer mee; dat is het 1479. M1-D2 begin van het niets. 1480. M1 Ik heb je niets te vragen, Wiesje; je
M2-D2 | |meer| |Alwina, | |
1481. M1a hebt me alles gegeven. Mijn passiegang zal het in elk geval b [ ] Want als het in elk geval mijn passiegang
M2 | | P1-D1 | |mijn| | Dm-D2 | |mijn| |
1482. M1a geweest zijn, en dat kon alleen door b [ ] is, kon dat [ ]
M2 | | P1a | |
b [ ] door T-D2 | |
208
1483. M1M2 jou, door jouw wonder. P1a | |
b jou,[ ] T-D2 | |
1484. M1a Dichters vertellen vaak van hun dromen, b [ ] spreken gaarne van droomgestalten,
M2-D1 | | Dm-D2 | |graag| |droomgestaltes,
1485. M1a maar dat is bijna altijd heel vaag en literair. In mijn b [ ] een literair cliché. [ ]
M2-D2 | |
1486. M1-D2 leven heb ik echter, op mijn eer, een paar keer 1487. M1a in de slaap een mens gezien, telkens dezelfde, b in mijn [ ] gewone [ ] c [ ] [ ]
M2-D2 | | 1488. M1a helemaal zoals een tastbaar, sterfelijk b [ ] en
M2-D1 | |wezen Dm-D2 | |sterflijk| |
1489. M1a wezen. Iemand die ik nooit heb b volslagen gewoon [ ] had
M2-D2 | | | | 1490. M1a ontmoet, maar die mij sterker dan alle b [ ] en [ ] levende
M2-D2 | |
1491. M1-D2 bekenden heeft aangegrepen. 1492. M1-D1 Tussen ons is niets gebeurd, dan de inwisseling
Dm-D2 | |°| | 1493. M1a van een vertederde glimlach van uit de b [ ] als [ ]
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |vanuit| |
1494. M1-D2 eeuwigheid, een vochtig warme handdruk, en 1495. M1-D2 het steunen van een arm in een arm, zwaar van
209
1496. M1-D2 innigheid. Zij hield van mij en ik van haar - het 1497. M1-D2 was precies hetzelfde en het kon niet anders. 1498. M1-D1 En gedurende zes en dertig uren achter elkaar heb ik haar
Dm-D2 | | zesendertig uur | |
1499. M1a trekje na trekje in jou herkend, Wiesje. b thans [ ]
M2a | |, trek na trek,| |jouw| | b [ ] jou [ ]
P1-D1 | | Dm-D2 | |voor| |
1500. M1 Dit is geen dichterlijke smoes,
M2-D2 | |ik zweer het je,
1501. M1a maar waanzinnig echte waarachtige werkelijkheid. Ik b [ ] wreedaardig schone [ ]
M2-Dm | | P2D2 | |wreedaardige|53 |
1502. M1a dank je, Alwina, dat ik nog in dit leven b [ ] heel
M2-D2 | |
1503. M1a even dat raadselachtige wezen in mij b [ ] buiten mij zal
M2-D2 | | 1504. M1a heb mogen beschouwen en betasten, laat b [ ] hebben, [ ]
M2 hebben mogen aanschouwen en betasten. Laat P1a | |
b [ ] aanraken. [ ] T-D2 | |
1505. M1a het mij dan één keer mogen uitspreken, Wies, b ik het [ ] ook [ ]
M2-D2 | | 1506. M1 voor alles verzwindt; ik
M2-D2 vóór| |, tot haar die jij bent: ik 53
De variant ‘wreedaardige’ is reeds aangebracht in M3.
210
1507. M1 heb je lief!...” M2 heb je lief !... ” P1a | |.| |
b [ |!| ] TD1 | | Dm-D2 | |°| |°
1508. M1a - „Ik ook!! ik ook!!” was alles wat verrast ze in een verrukte snik b [ |,| ] ze ijlend
M2 “| | P1a «| |°°»| |
b [ |!!| ] TD1 | | Dm-D2 -| |°| |
1509. M1-D2 uitbrengen kon. 1510. M1 Blindelings zocht haar gelaat het zijne
M2-D2 | |witte| |
1511. M1a en met krampachtig gesperde mond zoenden ze b [ ] kaken gaven [ ]
M2-D2 | |
1512. M1a zich. b elkaar een zoen die in hun monden als een doodsreuteling c [ ] doodssnik
M2-D1 | | Dm-D2 | |mond| |
1513. M1-D2 echode. 1514. M1a Ze gebruikten ontbijt b Zwijgend liet Lauwerijk haar voor het laatst
M2-D2 | | 1515. M1a samen in Terminus. b naast hem zitten, voor het ontbijt in Terminus.
M2-D1 | |Didier| | Dm-D2 | | bij | |
1516. M1-D2 Er brandde een kleurige lamp op tafel, bij het 1517. M1 begin ; aan het eind scheen de
M2-D2 | |van de maaltijd| |
211
1518. M1a zon door de ramen – het was een b [ ] immers [ ]
M2-D2 | | 1519. M1-D1 lenteachtige Januarimaand , die van dat jaar. Een
Dm-D2 | |januarimaand| |
1520. M1-D2 uur was verlopen; ze hadden, vertraagd, het 1521. M1a gesprek voortgezet, maar Didier zou b gezamenlijke [ ]
M2-D2 | |
1522. M1-D2 zich nooit herinneren waarover. 1523. M1-D2 Daarna stonden ze met zijn vijven in de 1524. M1-D1 vestiaire. De trein naar België ging maar
Dm-D2 kleerkamer.| | 1525. M1a over anderhalf uur; b [ ] een paar [ ] Schelling moest naar kantoor,
M2-D2 | |
1526. M1a Wiesje en Lauwerijk moesten naar hun hotelletje, eisten b en [ ] [ ]
M2-D2 | |Lauwerijk en Wiesje| | 1527. M1-D2 de Vlamingen. 1528. M1-D2 Didier hielp Alwina. Toen hij haar mantel in de 1529. M1a hand had, herinnerde hij zich dat die zowel met b [ ] ook [ ]
M2-D2 | | 1530. M1-D1 de binnenkant naar buiten kon gedragen worden.
Dm-D2 | |worden gedragen. 1531. M1 Je kon kiezen, groen of zwart.
M2-D2 | |mocht| |
212
1532. M1a „Groen,” zei Didier, „dat is b [ ] sprak [ ] en hield hem zo, [ ] c [ ] keerde [ ]
M2 “| | hij | |“| | P1a «| |»,| |«| |
b [ |,»| ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |°| |
1533. M1M2 de jeugd, de hoop, het leven… en de zee.”
P1 | |». TD1 | |.» Dm-D2 | |°
1534. M1a „Nee,” vloog ze smartelijk uit, „zwart , dat is b [ ] zwàrt [ ]
M2 “| |“| | P1a «| |»,| |«zwart | |
b [ |,»| ] zwàrt [ ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| | zwárt| |
1535. M1 rouw!” en trok hem aldus aan.
M2 nacht, inkt en| | P1a | |.»| |
b [ |!| ] TD1 | | Dm-D2 | |°| |
1536. M1a Didier liep mee tot op het trotttoir. Lauwerijk had een laatste maal, b Hij [ ] Zwaar vertrok
M2-D2 | | 1537. M1a zwaar opgezette charmante lach, b Lauwerijk zijn opgezwollen gezicht tot een laatste
M2-D2 | |
1538. M1a die naar een geeuw geleek. b beminnelijke lach; het leek een geeuw.
M2-D2 | |, waarbij je 1539. M1 In
M2-D2 heel even alleen het wit van zijn ogen zag.| |
213
1540. M1a Schelling’s brilleglazen zag men boven niet meer het b [ ] glinsterende [ ] [ ]
M2a | |had het b [ ] was [ ]
P1-D2 | | 1541. M1a blote zieleweefsel , maar de b ontblote [ ]
M2-D1 | |schuil gegaan achter de Dm-D2 | |schuilgegaan| |
1542. M1 glinsterende weerspiegeling van het straatverkeer. M2-D2 levendige| |
1543. M1a „Wiesje Meesp”, zei Alwina met een b [ ] ben ik,” [ ]
M2 “| |°| | P1-D1 «| |»| | Dm-D2 –| |°| |
1544. M1a dun stemmetje en een glimlach die twee b [ ] blauwe
M2-D1 | |lachje dat| |schalieblauwe Dm-D2 | |blauwe
1545. M1 groeven in haar lijkkleurige wangen sneedt.
M2-D2 | |sneed.
1546. M1-Dm Maar haar ogen waren de trouwe gebleven P2D2 | |,54
1547. M1a en hoe verwelkt ook, ze geleek niet, nog niet, b [ ] nièt, lang [ ]
M2-D1 | |niét, nog lang niet Dm-D2 | |leek| |
1548. M1-D2 op het ouwelijke portret in de Spuistraat. 1549. M1a „En dat was Didier, Didier Leduc,” zei b [ ] antwoordde
M2 “| | P1a «| |»,| |
b [ |,»| ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |
54
De komma is reeds aangebracht in M3.
214
1550. M1a hij allen, even nijgend, en drukte haar nog b [ ] [ ]
M2-D1 | |meewarig,| |alleen| | Dm-D2 | |nog
1551. M1 alleen de hand.
M2-D1 | | Dm-D2 alleen| |
1552. M1a Ze gingen, keken om en wuifden, vele keren. b [ ] liepen, [ ]
M2-D2 | |
1553. M1-D2 Didier vond het zelf vermoeiend voor hen, maar 1554. M1-D1 hij kon niet weg en bleef ze naogen, tot ze, met
Dm-D2 | |°| | 1555. M1a hun hoge ruggen, en schutterige stappen, onder de b [ |°| ] in de drukke
M2-D1 | | Dm | |rug| |stap | | P2D2 | |onder|55 |
1556. M1a mensen verdwenen waren, Wiesje met b voorbijgang [ ]
M2-T | | D1 | |,| | Dm | |–| |in P2D2 voorbijgangers|56 |
1557. M1 haar zwarte mantel in de zon. M2 | |, onder de ochtendzon! P1a | |.
b [ ] ! T-D2 | |
1558. M1-D2 Toen keek hij nog even naar de hemel boven 1559. M1-D2 de huizen, de kant van de zee uit, waar de lucht 1560. M1 lichter scheen.
M2-D2 zo licht| |
55
De variant ‘onder’ is reeds aangebracht in M3.
56 De variant ‘voorbijgangers’ is reeds aangebracht in M
3.
215
1561. M1a In de trein zaten Baudoux en Didier, uit elkaar, ofschoon b [ ] [ ]
M2 | | P1-D2 | |Ledoux| |
1562. M1a de bank leeg was, elk b | |coupe| |niet over maar uit elkaar,| |
M2-D2 | |coupé| |
1563. M1-D2 bij een raampje, en deden of ze naar buiten 1564. M1-D2 staarden of dommelden. Maar ze sliepen noch 1565. M1 sluimerden. Hun hoofden waren als wulken waarin
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |Hun hoofd was als een wulk | |
1566. M1a de zee alsmaar ruiste. b alsmaar de branding [ ]
M2-D2 | |
1567. M1 En wanneer de een de ander er op betrapte dat M2-D1 | | ,| | Dm-D2 | |erop| |°| |
1568. M1a hij het zoals hijzelf zat te neuriën, keerden ze b [ ] had zitten [ ]
M2-D2 | |met een
1569. M1a blozend het hoofd naar elkaar en prevelden; b [ ] bekenden;
M2-D2 blozende lach| |:
1570. M1 „La mer ”… M2 “| |Mer| | P1-D1 «| |»… Dm - La mer … P2D2 - La mer…
1571. M1-D2 Thuis verwonderde men zich op verscheiden 1572. M1a wijze over hun loden slaap, maar Didier b [ ] ; zo werd [ ]
M2-D2 | |
216
1573. M1a werd ‘s morgens gezegd, dat hij als een dode b [ ] in bed had gelegen
M2-D2 | |‘s ochtends| | 1574.57M1a in bed had gelegen. b met de uitdrukking van een dode. c [ ] overledene.
M2-D2 | |
1575. M1a Maar, wat een mirakel van ieder ogenblik het b [ ] welk [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |wat| |
1576. M1a ook is, dat een mens nog leeft, in de taaiheid b [ ] vormt, [ ]
M2-D1 | |dàt| | Dm-D2 | |dát| |
1577. M1a van de dood ligt wel het radeloze wonder. b [ ] [ ]
M2-D2 | | 1578. M1-D1 Didier leefde steeds; al die
Dm-D2 | |nog| |gedurende| | 1579. M1 vele jaren van het verre jeugdavontuur was hij
M2-D2 | |sinds dat| | 1580. M1a blijven leven en sterven, de lijn van zijn b voort [ ]
M2-D2 | | 1581. M1a lot langs, die toen al zo duidelijk getrokken b [ ] waarvan hij toen reeds duidelijk de lus
M2-D2 | |toén| | 1582. M1a bleek. b op de borst had gedragen.
M2-T | | D1-D2 | |gekregen.
1583. M1-D2 Meer en meer had een ongeneeslijke 57
Na regel 1574 volgt een pauze, aangeduid door een witregel of stippellijn.
217
1584. M1a vermoeidheid hem in zichzelf ingebouwd tot een b [ ] hemzelf [ ]
M2-D2 | |
1585. M1a automaat naar binnen als naar buiten. Hij verrichte b [ ] had
M2-D2 | | 1586. M1-D2 de strikt noodzakelijke handelingen des levens 1587. M1a met de mensen die hij niet vermijden kon. b verricht, zonder er deel aan te nemen; gegeten
M2-D2 | |,| | 1588. M1a zoals hij een groet beantwoordde, b [ ] de [ ] der mensen had beantwoord,
M2-D2 | |
1589. M1a en arbeidde zoals hij zich ter ruste had b [ ] gearbeid gelijk ] ‘s avonds [ ] gelegd
M2a | | had b [ ] gelegd
P1-D1 | | Dm-D2 | |te ruste| |
1590. M1a gelegd. b had.
M2a gelegd. b had.
P1-D2 | |
1591. M1-D Zijn eigen werk, de droom van zijn bestaan, 1592. M1-D2 had al zijn geestdrift verslonden; het lag als een 1593. M1-D2 sfinx die hem het verschiet versperde, en hij 1594. M1a bleef b was, met het koppige geduld der volslagen
M2-D2 | |
1595. M1a het monster voeren en b vertwijfelden, [ ] blijven [ ]
M2-D2 | |
218
1596. M1a zichzelf uithollen, tot een van beide zouden b [ ] hen beiden het
M2a zich zelf| | b zichzelf [ ]
P1-D2 | | 1597. M1a barsten of in elkaar storten, met het verbeten geduld der vertwijfelden. b eerst zou barsten of in elkaar storten.
M2-D2 | | 1598. M1a Tot op een morgen hij b [ ] hij [ ] middag in Januari tussen zijn
M2-D1 | |onder| | Dm-D2 | |januari| |
1599. M1a een klein pakje had bereikt, niet groter dan b post [ ] gevonden, [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | pakketje | |
1600. M1M2 een lucifersdoosje. Hij had er verstrooid mee in
P1a | | b [ ] lucifersdoosje. [ ]
T-D2 | | 1601. M1-D2 de hand gezeten, zonder zich af te vragen of hij 1602. M1a dat schrift reeds ooit vroeger had gezien. Als b [ ] Het
Dm-D2 | |De 1603. M1a retouradres was een eenvoudig hotel, b [ ] Brussels derderangshotel,
M2 | |het Brusselse| |° P1a | |
b [ ] derde-rangshotel, TD1 | | Dm-D2 afzender| |derderangshotel,
1604. M1 juist over het station, op de boulevard.
M2 “Sagrado”, | | P1-D1 «Sagrado» | | Dm-D2 °| |°| |
219
1605. M1 Wanneer hij naar de hoofdstad moest, dronk
M2-D2 | |ging 1606. M1a hij er koffie in het café, omdat hij dat sinds b [ ] zo [ ]
M2-D2 hij er altijd koffie drinken in het café, al sinds
1607. M1a een kwart eeuw deed. Misschien had hij er b meer dan [ ]
M2-D1 meer dan een kwart eeuw. | |daar Dm-D2 | |kwarteeuw. | |
1608. M1a iets laten liggen, dat ze hem nu b laatst [ ] maar
M2-D2 | |wat| | 1609. M1a stuurden, b opstuurden,
M2 | |- ze kenden hem immers wel - P1a | |,
b [ ] - T-D2 | |
1610. M1a omdat hij al in weken niet meer b aangezien [ ]
M2 | |reeds| |uit stad P1a | |de| |
b [ ] [ ] T-D2 | |
1611. M1 had gereisd. M2-D2 was geweest.
1612. M1a Toen hij alles opengemaakt had, vond hij b [ ] begreep [ ]
M2-D2 | |
1613. M1a eerst niet, maar geleidelijk geschiedde zich de b [ ] voltrok [ ]
M2-D2 | | 1614. M1-D1 herkenning: de schelp, die hij eens te
Dm-D2 | |°| |in
1615. M1-D2 Scheveningen, tijdens een ongewone nacht, van
220
1616. M1a strand had opgeraapt, en aan een Wiesje b het [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |°| |
1617. M1a Meesp had geschonken. b [ ] geschonken had.
M2-D1 | |had geschonken… Dm-D2 | | | |
1618. M1a Uren bleef hij er roerloos mee in de hand b Lang en roerloos was hij voor zijn werktafel
M2 | | P1a | |vóór | |
b [ ] voor [ ] TD1 | | Dm-D2 | |schrijftafel
1619. M1a zitten, en zwijgend meende hij ten slotte het kalken b blijven zitten, starend naar het stomme kalken
M2-D2 | |
1620. M1a hartje te hebben begrepen. Uit b hartje, en ten slotte moest hij ook begrijpen. In
M2-D1 | |ging| | Dm-D2 | |Uit
1621. M1-D1 een lade, onder oude dingen uit, had hij een ander
Dm-D2 | |la had hij,| | 1622. M1a doosje genomen, en was naar b [ ] door de regen was hij naar
M2-D1 | | Dm-D2 | |gekregen | |
1623. M1-D2 het station gelopen, op zijn doorgezeten benen, 1624. M1a om er aan de eerste trein te wachten. b [ ] te wachten tot de eerste trein kwam.
M2-D2 | | 1625. M1-D1 En hier stond hij thans, voor het
Dm-D2 | |°| |
221
1626. M1a café, op het trottoir in de regen, langs b derderangshotel, [ ] in
M2 | |met P1a | |
b derde-rangshotel, ] ] TD1 | | Dm-D2 derderangshotel, | |
1627. M1a de boulevard. b de vurige reclamenacht der hoofdstad.
M2-D1 | |° flitsend Dm-D2 | |van de| |
1628.58M2-D2 om hem heen: Beka, le supermatelas… Macaroni 1629. M2 Toselli... Toujours Confiture Materne !...
P1a | |… b [ ]!...
T-D2 | | 1630. M1-D1 Auto’s en trams reden voorbij; de bomen van
Dm-D2 | |trems| |
1631. M1-D2 de boulevard tekenden zich spichtig en glibberig 1632. M1a zwart in de licht; in het station aan de b [ ] tegen het rosse gloed boven [ ]
M2-D1 | |de| | Dm-D2 af | |
1633. M1a overzij af; of locomotieven huilden. b [ ] [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | | ; | |
1634. M1-D2 Het rampzalige wonder was geschied: het 1635. M1-D2 onherkenbare had hij herkend, door een stuk 1636. M1 schoongewiste ruit en een gordijnkier, niet
M2-D2 | |waasruit| |
58
De zin ‘flitsend om hem heen: Beka, le supermatelas… Macaroni Toselli… Toujours Confiture Materne!...’ wordt pas in M
2 toegevoegd aan de tekst.
222
1637. M1 als een vervreselijking van het ouwelijke portret uit
M2a | |dat| | b [ ] het [ ]
P1T | | D1 | |dat| | Dm-D2 | |in
1638. M1 de Spuistraat, wat het geworden was, maar door
M2 | |, dóór P1a | |door
b [ ] dóór T-D1 | | Dm-D2 | |°| |
1639. M1-D2 de plotselinge zelfverbrijzeling van dat beeld 1640. M1 heen, als het oorspronkelijke
M2-D2 | |, lichtende
1641. M1-D2 jeugdgezicht. 1642. M1a Hij kon het nauwelijks geloven, en dat het b [ ] de
M2-D2 | |
1643. M1a hartverscheurende visioen nog maar steeds b [ ] terugblik [ ]
M2 | | P1a | |
b [ ] nóg [ ] T-D2 | |
1644. M1-D2 aanhield. 1645. M1a Een kellner kwam uit het café, een flinke b [ ] ongekleed [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |kelner| | | |
1646. M1-D1 blonde jongen, en Dm-D2 | |die zonder regenjas om de
1647. M1a liep haastig naar een tabakswinkel binnen, b [ ] de [ ]
M2-D1 | |sigarenwinkel| | Dm-D2 schouders, | |binnenliep,
223
1648. M1-D2 enkele huizen verder. Leduc kende hem niet; 1649. M1-D1 voorzeker een nieuwe kracht, uitgestuurd door een
Dm-D2 | |hulp, | |
1650. M1a klant. Toen hij terugkwam, hield Didier hem b [ ] duwde [ ]
M2-D2 | |
1651. M1a aarzelig echt een pakje in de hand en een bankbiljet. b [ ] eerst een bankbiljet en daarna een pakje in
M2a | |bankje| |doosje| | b [ ] pakje [ ]
P1-D1 | | Dma | |pak| |
b [ ] pakje [ ] P2D2 | |
1652. M1a b de hand.
M2-D2 | | 1653. M1 „Voor de dame met de grijze trui,” stamelde
M2 “| | P1a «| |»,| |
b [ |,»| ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |
1654. M1 hij, en hij wees haar hem, door de ruit.
M2-D1 | |hem haar,| | Dm-D2 | | en | |°| |
1655. M1a „Goed, mijnheer” glimlachte de jongen b [ ] Graag, [ ]
M2 “| |jonge man P1a «| |»,| |
b [ ] ,» [ ] TD1 | | Dm-D2 –| |meneer, | |jongeman
1656. M1 vriendelijk, „en hoef ik niets te zeggen?” M2 | |“| | P1-D1 | |«| |» Dm-D2 | |°| |°
224
1657. M1a Maar Leduc, kon niet antwoorden; hij, die uren op papier b [ ] ; hij; [ ] soms [ ]
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |urenlang| |
1658. M1a aan een zin soms wroette, was niet opgewassen!.., doch kon hij op die b [ ] [ ] wat kon hij op die uiterste
M2 | |kón| | P1a | |kon| |
b [ ] kón [ ] TD2 | |
1659. M1a levensvraag antwoorden? Zijn hoofd b [ ] Hij zweeg,
M2-D2 | |
1660. M1a schuddebolde van de tuimel van zijn b schuddebollend onder [ ]
M2-D2 | |stramme 1661. M1-D2 gedachten. 1662. M1 „Afgesproken, mijnheer” en de kellner was al
M2 “| | P1a «| |»,| |
b [ ] ,» [ ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |kelner| |
1663. M1-D2 terug binnen. 1664. M1-D2 Met sidderende kop volgde Leduc hem door 1665. M1-D1 de ruit. Een mooie, blonde jongen, die zijn zoon
Dm-D2 | |°| |
1666. M1a had kunnen… hun zoon! Was dàt de b [ ] , hún [ ] dát [ ]
M2 | |wezen…hun zoon! | | P1a | |.| |
b [ |!| ] TD1 | | Dm-D2 | |hún| |
225
1667. M1 betekenis van de vreemde glimlach waarmee ze
M2-T | |,| | D1 | |zij Dm-D2 | |°| |
1668. M1a hem naar zich zag komen? nog voor ze gezien b de kellner [ |,| ]
M2-D1 | |op| |afkomen,| |had Dm-D2 | |kelner| |
1669. M1 had dat hij haar het antwoord op haar M2-D2 bemerkt| |
1670. M1a wachten bracht? Dacht ze ook nog heel even b [ ] Had ook zij nog eens heel even
M2-D2 | |
1671. M1-D2 aan de steek onder Isolde’s hart gedacht? 1672. M1-D2 Ze zat nu met het etui in haar handen; de 1673. M1a vreemde lach was verdwenen, de verf op b stille [ ] c glimlach [ ] en [ ] scheen van
M2-D2 | | 1674. M1a haar gelaat scheen te brokkelen. Traag haalde ze het b [ ] [ ] hief [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |gezicht| |
1675. M1a halskettinkje op, en daar, fonkelend, bengelde het, in goud b [ ] aan haar bevende
M2-D2 | | 1676. M1a b rimpelhanden c rimpelhand, fonkelend, bengelde ze, in goud
M2-D1 rimpelvingers, | |fonkelend,| | Dm-D2 | |hij, | |
1677. M1a bewaard, de kleine schelp die zij hem eens b [ ] Wiesje [ ]
M2-D1 | |,| | Dm-D2 | |°| |hém| |
226
1678. M1 had geschonken!
M2-D2 | |. 1679. M1a Ze bleef er naar kijken, met gezwollen banden onder b [ ] witte [ ]
M2-D1 | | Dm-D2 | |ernaar| |
1680. M1a de ogen, de slapen opzwollend, violet. Toen sloot b [ ] opzettend, [ ] balde
M2 | | P1a | |°| |
b [ |,| ] TD2 | |
1681. M1a ze alles in haar vuist weg en knikte haar hoofd b [ ] schokte [ ] c [ ] knikte [ ]
M2-D2 | |liet het | | 1682. M1a voorover. b met een schok [ ]
M2-D2 | |vooroverknikken.
1683. M1a – God, god! laat me nu sterven! stond Leduc b [ ] doodgaan!!” [ ]
M2 “| | P1a «| | »| |
b [ ] !! [ ] TD1 | | Dm-D2 –| |°| |
1684. M1-D1 als een kind tegen de ruit te krijsen.
Dm-D2 | |krijten.
1685.M1a Maar hij kon niet horen, hij kon ’t niet eens zien, b Hij kon [ ] [ ]
M2-D2 | |
1686. M1a hoe zij tegelijk hetzelfde snikte, achter de vuist b dat [ ]
M2 hoe| |hand P1a | |,
b [ ] ° TD2 | |
227
1687. M1a waarop ze haar mond gesperst had. b [ ] hield.
M2-D2 | | 1688. M1a Maar plotseling gulpte uit het radiotoestel, b [ ] begon [ ] c [ ] gulpte [ ]
M2-D2 | |
1689. M1a b tot buiten hoorbaar, steeds voller en c [ ] verneembaar, [ ]
M2-D2 | | 1690. M1a een zangerig b meeslepender aanzwellend [ ]
M2-D2 | |,| | 1691. M1a oud wijsje: b wiegelend [ ]
M2 | | P1a | |.
b [ ] : T-D2 | |
1692. M1 La mer, bergère d’azur infinie… M2P … la| | TD1 | |… – Dm-D2 –| |°
1693. M1a De zee, die met schelpen en scherven b [ ] ook [ ] c [ ] scherven van schelpen
M2-D2 | |
1694. M1-D2 speelt.
228
229
3. COMMENTAARGEDEELTE
230
3.1 Verantwoording van de leestekst
In deze scriptie wordt geopteerd voor de ‘ultima manus’ (de laatste geautoriseerde
druk). De keuze voor de laatste druk was snel gemaakt. Ook kon ik kiezen voor de
versie in De Vlaamse Gids (1949), de eerste keer dat de auteur met zijn werk naar
buiten kwam, of voor de ‘editio princeps’ (de eerste geautoriseerde gedrukte versie) in
Met dertien aan tafel in 1950, waar Twee schelpen voor het eerst in boekvorm wordt
gepubliceerd. Volgens mij is de laatste druk toch geschikter, aangezien Daisne het werk
voortdurend corrigeerde. In alle tekstvarianten worden er dingen aangepast. Zelfs
leestekens worden minutieus verbeterd. Daarom leek het mij logisch om te kiezen
voor de laatste druk, omdat het – naar mijn aanvoelen althans – zo lijkt alsof de auteur
eindelijk tevreden is met zijn werk en klaar is om het kortverhaal ‘de wondere wereld
van de letteren’ in te sturen. Dit deed hij natuurlijk ook met de publicatie van de tekst
in De Vlaamse Gids en met de eerste druk in Met dertien aan tafel, met het verschil dat
hij na de tweede (en laatste) druk niets meer veranderde. Zo toont hij dat het werk in
zijn ogen ‘af’ was en geen correctie meer behoefde. Na de publicatie van Twee
schelpen in Met dertien aan tafel (1950) bracht Daisne 17(!) jaar later heel wat
correcties aan voor de tweede druk bij Manteau (1967). Hoewel er in het verbeterd
typoscript voor de uitgave van de tweede (en laatste) druk aantekeningen van de hand
van Jeroen Brouwers zijn, is de laatste druk wel degelijk geautoriseerd. Daisne-kenner
Johan Vanhecke wist me te vertellen dat de schrijver niets zou laten aanpassen zonder
dat hij er zelf van op de hoogte was. Jeroen Brouwers en Johan Daisne, tevens twee
goede vrienden, stonden continu met elkaar in contact en Daisne was op de hoogte
van alle veranderingen die aangebracht werden en werkte die samen met Brouwers
uit.
3.2 Materiële bronbeschrijving
3.2.1 Manuscript 1949 (M1)
Manuscript 1 wordt bewaard in het AMVC-Letterenhuis te Antwerpen. Het is een
verbeterd handschrift en draagt de titel ‘Twee schelpen. Een verhaal door Johan
Daisne’. Het manuscript telt 31 vellen gelijnd schoolschriftpapier, die 21 op 16 cm
meten. Het handschrift is aan beide zijden beschreven en Daisne maakte hierbij
231
gebruik van blauwe inkt, zowel voor de grondlaag als voor de correcties De vellen zijn
allemaal genummerd. Ook is het op het einde van het verhaal de signatuur ‘Johan
Daisne’ te vinden, en is er een datum aangebracht. In de linkerbovenhoek staat als
begindatum ”17.01.49” en als einddatum ‘”25.01.48”. Dit is waarschijnlijk een
schrijffout van Daisne; logischerwijze is de einddatum ’25.01.49’. Op het einde van het
manuscript wordt nogmaals de datum aangegeven als ’25.01.48’, maar daar is de ‘48’
gecorrigeerd in ‘49’. Het verbeterd handschrift wordt in het variantenapparaat
weergegeven als M1.
3.2.2 Manuscript voor de publicatie in De Vlaamse Gids 1949 (M2)
Manuscript 2 wordt evenals M1 in het AMVC-Letterenhuis te Antwerpen bewaard.
Deze variant draagt de titel ‘TWEE SCHELPEN. Een verhaal door Johan Daisne’. Het is
een verbeterd typoscript en telt 20 vellen doorslagpapier, die 28 op 22 cm meten. Het
typoscript is aan één zijde beschreven en getikt in zwarte inkt, de verbeteringen zijn
eveneens in zwarte inkt aangebracht. Bijzonder is dat er enkele verbeteringen
aangebracht zijn met zwarte inkt, zoals op pagina 5 bijvoorbeeld waar de ‘e’ van
Embassy in de grondlaag aangepast is door een kapitaal ‘E’ met zwarte inkt. De vellen
zijn ook allemaal genummerd. Aan het eind van dit manuscript staat de datum ‘Januari
1949’. Door deze tijdsaanduiding wordt de schrijffout van Daisne in M1 nog duidelijker.
Ook is opnieuw de naam van ‘Johan Daisne’ aangebracht op het einde van het
manuscript. Het verbeterd typoscript wordt in het variantenapparaat weergegeven als
M2.
3.2.3 Drukproef voor De Vlaamse Gids 1949 (P1)
De drukproef van Twee schelpen wordt ook bewaard in het Letterenhuis te Antwerpen.
Deze variant draagt de titel ‘TWEE SCHELPEN’. De drukproef telt 23 vellen papier, die
27,5 op 22,5 cm meten, en geldt als de drukproef voor de publicatie in De Vlaamse
Gids. Deze variant is aan één zijde bedrukt, correcties zijn aangeduid in rode inkt. Deze
correcties zijn van de hand van Daisne, zijn handschrift is duidelijk herkenbaar. In de
linkerbovenhoek staat “Dringend revisie a.u.b. – En zetsel bewaren voor overdrukjes.
Dank”. De pagina’s zijn ook allemaal genummerd. Deze drukproef werd later gebruikt
232
als basistekst voor Met dertien aan tafel (Electa, 1950). Op het einde van de drukproef
signeert Daisne deze variant opnieuw met ‘Johan DAISNE’. Een datering is in de
drukproef echter niet aangebracht. De drukproef wordt in het variantenapparaat
weergegeven als P1.
3.2.4 Voorpublicatie in De Vlaamse Gids 1949 (T)
De publicatie van Twee schelpen in het tijdschrift De Vlaamse Gids wordt niet bewaard
in het Letterenhuis te Antwerpen, maar is onder andere te vinden in het Liberaal
Archief in Gent en de Universiteitsbibliotheek in Gent. Deze variant draagt de titel
‘TWEE SCHELPEN’. De publicatie telt 23 vellen papier, die 27,5 op 22,5 cm meten. Deze
variant is aan beide zijden bedrukt, correcties zijn niet aanwezig. Op het einde van
deze publicatie staat opnieuw de naam van ‘Johan DAISNE’. Het kortverhaal Twee
schelpen is, zoals reeds eerder gezegd, gepubliceerd in De Vlaamse Gids in Brussel, en
dit in 1949. De pagina’s zijn hierin natuurlijk ook allemaal genummerd (van pagina 1
tot 23). De publicatie in het tijdschrift wordt in het variantenapparaat weergegeven als
T.
3.2.5 Eerste druk in Met dertien aan tafel 1950 (D1)
Twee schelpen wordt opnieuw gepubliceerd in de verzamelbundel Met dertien aan
tafel die in 1950 verschijnt bij uitgeverij Electa. Deze variant wordt opnieuw bewaard
in het Letterenhuis in Antwerpen en draagt de titel ‘TWEE SCHELPEN’. De druk telt 16
vellen papier, die 20 op 14 cm meten. Deze variant is aan beide zijden bedrukt en is
genummerd. Het verhaal Twee schelpen beslaat pagina’s 251 tot en met 282. De
eerste druk wordt in het variantenapparaat weergegeven als D1.
3.2.6 Handschriftelijke aantekeningen in de eerste druk (Dm)
Twee schelpen wordt pas veel later opnieuw onder handen genomen door Daisne. In
overleg met Jeroen Brouwers, een goede vriend van de schrijver, wordt beslist om het
verhaal een laatste keer te publiceren bij Manteau als Marnixpocket. Daisne was
duidelijk nog altijd niet tevreden met de tekst en bracht op basis van de eerste druk in
Met dertien aan tafel nogmaals correcties aan. De verbeteringen zijn gebeurd met een
balpen met blauwe inkt. Na deze variant verandert er nauwelijks nog iets aan Twee
233
schelpen tot de tweede en laatste druk in 1967. De druk met handschriftelijke
aantekeningen wordt in het variantenapparaat weergegeven als Dm. D1 en Dm worden
dus beschouwd als twee volledig verschillende varianten, aangezien er veel tijd tussen
beide varianten zit. Een exacte datering voor die handschriftelijke aantekeningen is er
niet, maar het is logisch dat die correcties er kwamen in 1967, aangezien ze werden
opgenomen in de tweede (en laatste) druk van Twee schelpen (Manteau, 1967).
3.2.7 Manuscript 3 (M3)
Twee schelpen wordt na de verbeteringen van Daisne in Dm een laatste maal onder
handen genomen door diens goede vriend Jeroen Brouwers, die medewerker was bij
Manteau. De verbeteringen in blauwe en rode inkt zijn dus niet van de hand van
Daisne, maar deze variant is wel degelijk geautoriseerd. Daisne zou nooit iets laten
veranderen zonder zijn medeweten en toestemming. Hij en Brouwers stonden dicht in
contact met elkaar en bespraken alle veranderingen die Brouwers aanbracht. Deze
bevinding werd gestaafd door Daisne-kenner Johan Vanhecke.59 Ook deze variant is te
vinden in het Letterenhuis in Antwerpen. Het verbeterd typoscript is niet opgenomen
in het variantenapparaat, omdat ik ervoor opteer enkel te registreren wat door Daisne
zelf geschreven is. Wel wordt er een voetnoot geplaatst als de correctie die vanaf
drukproef P2 is aangebracht, ook al aanwezig was in M3. Met andere woorden: als de
variant dus al aangebracht was door Brouwers. Als de variant pas vanaf P2 verschijnt,
dan wordt er natuurlijk geen voetnoot geplaatst. Zo worden alle varianten
geregistreerd, maar presenteert het apparaat uitsluitend de tekst en ingrepen van
Daisne.
3.2.8 Drukproef voor individuele uitgave bij Manteau als Marnixpocket (P2)
Na het verbeterd typoscript wordt Twee schelpen in een proef gegoten. Deze
drukproef bevindt zich ook in het Letterenhuis te Antwerpen. De drukproef telt 67
vellen papier en er zijn een aantal verbeteringen met blauwe balpen. Die
verbeteringen zijn echter geen lexicale aanpassingen, ze worden vooral gebruikt om
letters duidelijker te maken voor de uitgever. Na de drukproef verandert niets meer.
Deze drukproef wordt in het variantenapparaat weergegeven als P2. 59
Johan Vanhecke, in een formeel gesprek over Johan Daisne. 2014.
234
3.2.9 Tweede druk 1967 (D2)
Twee schelpen verschijnt voor het laatst als Marnixpocket van Manteau. Tussen de
eerste druk in Met dertien aan tafel (1950) en de tweede druk (1967) ligt een grote
tijdspanne. Deze variant telt 67 vellen, die allemaal genummerd zijn. De tweede druk
wordt in het variantenapparaat weergegeven als D2.
3.2.10 Toelichting
Enige toelichting is hier op zijn plaats. Deze scriptie beslaat enkel het kortverhaal Twee
schelpen. Tot aan de publicatie in Met dertien aan tafel is er nog geen sprake van het
deel ‘en wat gruis…’ (1967 verschijnt het verhaal onder de titel Twee schelpen en wat
gruis). Het deel ‘en wat gruis’ bevat gedichten die later zijn toegevoegd aan het
kortverhaal Twee schelpen en die oorspronkelijk in het Frans zijn geschreven.
Aangezien het hier gaat om een latere – en voor de genese van het verhaal niet
relevante – toevoeging in een vreemde taal, heb ik de gedichten van ‘en wat gruis…’
langs de kant geschoven. Deze scriptie neemt dus enkel het deel Twee schelpen voor
zijn rekening. Zoals vermeld wordt in punt 3.4.3 kwam ‘en wat gruis’ er op vraag van
Angèle Manteau, die de tekst Twee schelpen alleen te kort vond voor een individuele
uitgave bij Manteau en er dus iets extra bij wou.
3.3 Toelichting en aantekeningen bij het variantenapparaat 3.3.1.Diakritische tekens
De gebruikte siglen in het synoptisch variantenapparaat zijn de siglen overgenomen uit
het handboek editiewetenschap Naar de letter van Marita Mathijsen.60 De siglen
werden in samenwerking met het Constantijn Huygens Instituut vastgesteld. Daarbij
staat M voor manuscript (of handschrift), T voor periodiek (een publicatie in een
jaarboek, tijdschrift of krant), P voor drukproef, D voor druk en Dm voor druk met
handschriftelijke aantekeningen. Deze siglen zijn voor deze scriptie van toepassing.
60
Marita Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap. Den Haag, Constantijn Huygens Instituut, 2003, p. 285.
235
Verder wordt er gebruik gemaakt van de gebruikelijke diakritische tekens bij het
synoptische variantenapparaat.61 Zoals:
[ ] : wat boven de haken staat is onveranderd gebleven en dient mee te worden
gelezen in de volgende fase.
| | : wat boven de strepen staat moet meegelezen worden in de volgende versie.
De tekst is onveranderd gebleven, maar wel opnieuw gedrukt of geschreven.
] ° [ of | ° | : wat in de laag/variant boven deze meeleestekens staat, werd in
deze laag/variant geschrapt, en niet vervangen. (enkel in het geval van interpunctie)
] [ of | | : wat in de laag/variant boven deze meeleestekens staat, werd in deze
laag/variant geschrapt, en niet vervangen. (enkel in het geval van woorden)
[xxxxx]
Onleesbaar woord, het aantal x’en geeft het geschatte aantal tekens weer.
Hoewel het synoptische variantenapparaat meer geschikt is voor poëzie en een aantal
nadelen biedt voor proza, werd er in deze historisch-kritische editie toch voor gekozen
omdat het een heel handig en overzichtelijk apparaat is. Daarnaast geeft het ook een
goede indruk van het werk omdat de gebruiker alles goed kan meelezen onder mekaar
en zo tot de chronologische constructie van de tekst komt. De ontstaansgeschiedenis
van de tekst kan er duidelijk uit worden afgeleid.
3.3.2 Spelling en interpunctie
In deze scriptie is ervoor geopteerd de spelling zoals die van toepassing was in 1967
niet aan te passen. Vooral de genitief-s (bijvoorbeeld ‘Lauwerijk’s’) wordt niet
aangepast. Er is dus op geen enkele plaats ingegrepen in de leestekst, de spelling van
die tijd blijft onaangeroerd en wordt ook op die manier overgenomen.
3.3.3 Extra toelichting
Deze scriptie beslaat enkel het kortverhaal Twee schelpen en niet het deel ‘en wat
gruis’. Het deel ‘en wat gruis’ bevat gedichten die later (op vraag van Angèle Manteau)
61
Marita Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap. Den Haag, Constantijn Huygens Instituut, 2003, p. 295.
236
zijn toegevoegd aan het kortverhaal Twee schelpen en die oorspronkelijk in het Frans
zijn geschreven. Zoals al eerder gesteld, heb ik de gedichten van ‘en wat gruis…’ langs
de kant geschoven. Deze scriptie neemt dus enkel het deel Twee schelpen voor zijn
rekening. Daarnaast wordt M3, het manuscript dat onder handen werd genomen door
Jeroen Brouwers, niet opgenomen in het variantenapparaat (zie punt 3.2.7).
3.4Literair-historische situering
3.4.1 Johan Daisne
Johan Daisne, door Claus een duivelskunstenaar genoemd, werd geboren in Gent op 2
september 1912 als Herman Thiery.62 Duivelskunstenaar zou ik liever vervangen door
het woord ‘kameleon’, in de meest positieve betekenis. Daisne was een kameleon die
zich kon thuisvoelde in diverse genres, en die in de meeste van die genres ook succes
had. Natuurlijk is en blijft zijn proza het bekendst.
Daisne kon zijn middelbare studies niet voltooien, maar bereidde zich als
fabrieksarbeider niettemin voor op het universitair toegangsexamen. Voor dat examen
slaagde hij en in 1932 begon hij economische wetenschappen en Slavische talen te
studeren.63
Ondertussen waren van zijn hand enkele gedichten verschenen in kranten en
tijdschriften naast vertalingen uit het Russisch. Eind 1935 verschijnt zijn eerste bundel
Verzen, dadelijk opgemerkt door Raymond Herreman en Marnix Gijsen. Na zijn
dienstplicht in 1935-1936 had hij verschillende functies in het beroepsleven:
studiemeester, economist, leraar Duits, docent Nederlands en hoofdbibliothecaris van
de stad Gent.64
Later schreef hij zijn belangrijkste werken De trap van steen en wolken (1942), De man
die zijn haar kort liet knippen (1947) en De trein der traagheid (1963). In 1967 werd
Twee schelpen en wat gruis gepubliceerd bij Manteau. Op 9 augustus 1987 stierf hij in
Gent.65
62
André Demedts, Johan Daisne. Ontmoetingen. Desclee de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1962, p. 8. 63
Fred de Swert, Zes auteurs in beeld. Het spectrum, Utrecht, 1977, p. 122. 64
Johan Daisne, Nummer gewijd aan Johan Daisne. Manteau, Brussel & Den Haag, 1974, p. 9. 65
Hedwig Speliers, De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Manteau, Antwerpen, 1983, p. 53.
237
3.4.2 Magisch-realisme
Daisne is een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het magisch-realisme in
Vlaanderen. In 1958 publiceerde hij het essay ‘Wat is het magisch-realisme’, waarin hij
het begrip van het magisch-realisme theoretisch uitwerkte, steunend op Platoons
voorchristelijke paradeigmata. Aan het romantisme (vrijblijvend spel van werkelijkheid
en droom) voegde hij een derde, ordenend en richtend element toe: de
transcenderende ‘trap’.66
In zijn essay refereert Daisne aan het werk van Massimo Bontempelli (de ‘vader’ van
de term magisch-realisme’67), wiens magisch-realisme volgens Daisne zowel in
opvatting als in verwezenlijking altijd nogal eng was geweest.68 Verder geeft hij de
inhoud en structuur van Trap van steen en wolken als voorbeeld om zijn magisch-
realisme te verduidelijken; hij noemt dat werk zelfs zijn ‘eerste magisch-realistische
roman’. Zelf zegt hij dat hij “van kindsbeen af gevoelig is geweest voor een zekere
‘magie’”.69 Magie is bovenzinnelijkheid bewerkt door menselijke tussenkomst en
daarom is een mirakel of een sprookje niet magisch.70 Verder in het essay geeft hij nog
andere voorbeelden van Italiaanse schrijvers die volgens hem aan het magisch-
realisme beantwoorden en definieert hij ook Oscar Wildes The Picture of Dorian Gray
(1891)71 als magisch-realistisch. Daisne onderscheidt het romantisch magisch-realisme
van het klassiek magisch-realisme. Afsluiten doet hij met enkele illustraties van
schrijvers die volgens hem beantwoorden aan het magisch-realisme. Zo schrijft hij bij
Afbeelding I: “Massimo Bontempelli, gekiekt door Johan Daisne bij hun ontmoeting in
1948 op het Vredescongres te Wroclaw”.72
66
Johan Daisne, Nummer gewijd aan Johan Daisne. Manteau, Brussel & Den Haag, 1974, p. 10. 67
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdam en Brussel, 1958, p.25. 68
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdam en Brussel, 1958, p.9. 69
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdam en Brussel, 1958, p.10. 70
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdam en Brussel, 1958, p.14. 71
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdamen Brussel, 1958, p.30. 72
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdamen Brussel, 1958, p.60.
238
3.4.3 Twee schelpen
Angèle Manteau heeft het volste vertrouwen in haar topauteur Daisne en informeert
naar zijn plannen. Daisne stelt voor om van Twee schelpen een pocket te maken zoals
zijn in 1966 verschenen Dossier nr. 20.174. Op dat moment worden pockets goed
verkocht. Manteau gaat akkoord - Twee schelpen heeft ze namelijk met weemoed
herlezen - maar de tekst is te kort.73 Ze vraagt Daisne of er eventueel een andere tekst
kan worden toegevoegd. De auteur stelt voor om zijn oorspronkelijke Franse
verhaaltjes in het Nederlands te vertalen en als ‘wat gruis’ aan Twee schelpen toe te
voegen.74 Met het oog op de productieplanning vraagt Manteau uiterlijk eind januari
de bewerkte tekst te ontvangen. Ze krijgt hem al op 9 december. ‘De stijl ligt
wonderlijk dicht bij die die ik thans schrijf. Er zijn dan ook heel weinig correcties’,
verklaart Daisne.75 Daisne verandert altijd wel een aantal dingen in zijn tekst, vaakop
het niveau van de interpunctie maar ook op het niveau van de woordenschat. Voor de
publicatie bij Manteau beroept hij zich op de uitgave van Twee schelpen in Met dertien
aan tafel uit 1950 en past daar een aantal zaken in aan.
Twee schelpen vertelt het liefdesverhaal van Wiesje Meesp en Didier Leduc. Een
complex verhaal of moeilijke plot zit echter niet verscholen in deze vertelling. Wiesje
en Didier leren elkaar kennen in een hotel en hebben direct oog voor elkaar. Na deze
avond trekt Didier een dag naar zee, ’s avonds ontmoet hij Wiesje opnieuw en trekken
ze met een groot gezelschap (waar ook de man van Wiesje, Lauwerijk, deel van
uitmaakt) van een café naar een appartement en eindigen ze tot slot in Terminus.
Wiesje en Didier geven elkaar elk een schelp, die ze altijd zullen blijven koesteren, en
gaan daarna allebei naar huis. Op het einde van het verhaal krijgt Didier een brief
toegestuurd, met de schelp van Wiesje in. De brief is afkomstig van het hotel Sagrado,
waar hij vaak vertoeft. Door de aanwijzing van de schelp trekt hij naar het hotel, en
wat hij daar te zien krijgt zorgt voor heel wat beroering.
Het verhaal kan volgens mij niet echt geplaatst worden in de magisch-realistische
traditie en is zeker niet te vergelijken met Daisnes romans De man die zijn haar kort
liet knippen en De trein der traagheid. In Daisnes essay over het magisch-realisme 73
Johan Vanhecke, Johan Daisne. Tussen magie en werkelijkheid 1912-1978. [geplande publicatie najaar 2014]. 74
Angèle Manteau aan Johan Daisne, 31.10.1966; Johan Daisne aan aan Angèle Manteau 3.11.1966. 75
Johan Daisne aan Angèle Manteau, 9.12.1966.
239
schrijft hij dat zijn verhouding tot die literaire stroming zich langzamerhand heeft
gewijzigd. Het magisch-realisme is vanaf een bepaald moment zijn leuze geweest.76 De
eerste druk van dit essay kwam tot stand in 1958, vóór de publicatie van Twee
schelpen en wat gruis als Marnixpocket in 1967 maar natuurlijk na de totstandkoming
van Twee schelpen in 1949. Toch valt het werk volgens mij niet onder de noemer van
het magisch-realisme. Alles wat zich afspeelt in het werk is reëel en alles lijkt
werkelijkheid. Soms gebruikt Daisne wel enkele speciale woorden, maar die geven het
werk niet meer dan een extra literair tintje, laat staan een magisch-realistisch tintje.
Verder literair onderzoek moet natuurlijk uitwijzen of mijn constatering klopt.
Het verhaal is gebaseerd op waargebeurde feiten.77 Op donderdag 13 januari 1949 is
er in het Gemeentemuseum van Den Haag, bij de opening van de Haagse kunstmaand,
een tentoonstelling van documenten die betrekking hebben op de Nederlandse en
Vlaamse letterkunde sedert 1880, onder de titel Schrijvers van nabij (wie de tekst
leest, weet dat dit ook in Twee schelpen voorkomt: ‘dichters van nabij, dromers van
bijna’, regel 85-86 in de leestekst/het variantenapparaat). De vernissage wordt
voorafgegaan door een banket met schrijvers uit beide landen. Daisne en Jan Schepens
gaan er samen met de trein heen. Martinus Nijhoff en Ger Schmook voeren het woord.
Het wordt een heuglijk weerzien met hun oude Werk-kompaan Ed. Hoornik, die zijn
nieuwe vriendin (en latere echtgenote) aan hen voorstelt, Mies Bouhuys. En terwijl
Daisne zich onderhoudt met Mies, onder het jaloerse oog van Willem Elsschot, raakt
Jan Schepens in gesprek met Anna Blaman. Samen met Bert Bakker bezoeken ze nog
enkele kroegen en dansgelegenheden tot het al licht begint te worden. Ook de
volgende avond wordt er nog flink op los gefeest door Hoornik, Bouhuys, Schepens,
Daisne en ‘een gedeeltelijk nieuw bijgevuld gezelschap’ (zie regel 874-875 in de
leestekst/het variantenapparaat).
Zo beschrijft Daisne het een paar dagen later in zijn novelle Twee schelpen, dat hij,
zoals reeds eerder vermeld, schreef tussen 17 en 25 januari 1949 (pas 4 dagen na de
gebeurtenissen in Den Haag). Hij houdt zich vrij trouw aan de gebeurtenissen van
76
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdam en Brussel, 1958, p.7. 77
Deze informatie heb ik allemaal via Johan Vanhecke, wat in het najaar van 2014 te lezen zal zijn in zijn werk Johan Daisne. Tussen magie en werkelijkheid 1912-1978. (zie bibliografie)
240
beide avonden. Hij past wel alle namen aan om er zo een sleutelverhaal van te maken.
Mies Bouhuys wordt Wiesje Meesp (naar haar geboorteplaats), haar vriend Hoornik
wordt Lauwerijk, Daisne zelf Didier Leduc en Jan Schepens Ledoux. Bert Bakker wordt
uitgever Deckers. De lesbische schrijfster Anna Blaman heet Ina Metelino. Het verhaal
verschijnt later dat jaar in De Vlaamse Gids en Daisne laat overdrukjes maken die hij
ook aan de ‘medekroeglopers’ van die avonden stuurt. Willem Elsschot leest het
verhaal met veel genoegen, maar van de andere betrokkenen krijgt Daisne geen
reactie, wat hem nogal verdrietig maakt. Misschien vonden ze het niet zo leuk om met
zichzelf geconfronteerd te worden, met hun fouten en tekortkomingen?
Dit leidt mij opnieuw tot een beschouwing over het magisch-realistische karakter van
dit verhaal. Twee schelpen is grotendeels gebaseerd op waargebeurde feiten. In die zin
is het kortverhaal eigenlijk zeer realistisch. Het magische zou volgens Daisne schuilen
in de schelpen die Wiesje Meesp en Didier Leduc aan mekaar geven in het verhaal.
Maar Daisne, die zeer veel van zijn werk en allerlei andere zaken aan het Letterenhuis
bezorgde tijdens en na zijn leven (zo gaf hij ooit eens een vleugeltje van een vogeltje
dat hij dood gereden had met de auto), schonk net die schelp aan het Letterenhuis,
alsof die schelp dus ook deel van de waargebeurde feiten was. In hoeverre is het deel
van die schelp dan nog ‘magisch’? Daisne speelde hier duidelijk met die grens tussen
fictie en non-fictie, tussen realisme en magisch-realisme. Ook in de recensies die later
aan bod komen in punt 3.4.5 is er geen algemene consensus of het werk al dan niet als
magisch-realistisch gekenschetst kan worden.
3.4.4 Over Daisne
Een van de eerste critici die iets schreef over Daisne, was Jan Schepens. In 1946
schreef Schepens al het werk Johan Daisne, de Dichter.78 Acht jaar later, in 1954,
volgde prof. Dr. Fr. Closset met een bescheiden monografie.79 In 1956 noteert Rik
Lankrock in zijn studie over Daisne het volgende:80
Onmiskenbaar heeft Daisne’s stijl een schitterende allure en iedereen zal, meen ik, accoord gaan dat zijn taal buitengewoon helder en verzorgd is. Daarom heeft men beweerd, dat hij bij de gratie van een of andere Godin zijn proza
78
Jan Schepens, Johan Daisne, de Dichter. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946. 79
Fr. Closset, Johan Daisne, Poète, Romancier, Dramaturge, Essaiste Flamand. Editions Synthèses, Brussel, 1954. 80
Rik Lanckrock, Johan Daisne. Uitgeverij Ontwikkeling, Antwerpen, 1956, p. 7.
241
schrijft. Ongetwijfeld heeft Daisne een grote gave, maar beweren dat zijn taal enkel talent is, schijnt me vrij exclusief.
Pan, het Oostvlaams Bulletin voor Letteren en Kunst, wijdt in januari 1961 een nummer
aan Daisne.81 In 1962 volgt André Demedts82 met een soort ‘biografie’ over Daisne.
Daarin beschrijft hij Daisne als dichter, dramaturg en romancier. In het overzicht van
de bibliografie van Daisne is Twee schelpen echter niet opgenomen. Verder is Johan
Daisne ook onderwerp bij Bernard Kamp in 1974, in de reeks Monografieën over
Vlaamse letterkunde, waarin Twee schelpen wel wordt opgenomen in het overzicht
van de verhalen van Daisne.83 Ook Manteau brengt in dat jaar een boek uit rond Johan
Daisne, waarin verschillende schrijvers, onder wie Ferdinand Bordewijk en Raymond
Brulez, korte beschouwingen leveren over de schrijver Daisne. In deze profielreeks
wordt de publicatie van Twee schelpen in Met dertien aan tafel in de bibliografie
opgenomen, maar niet de uitgave bij Manteau uit 1967, wat wel opmerkelijk is.84 Fred
de Swert brengt vervolgens in 1977, één jaar voor de dood van Daisne, het werk Zes
auteurs in beeld85 uit. In dat werk wordt Daisne geportretteerd naast Ward Ruyslinck,
M. Diekmann, Simon Carmiggelt, Anton Koolhaas en Marnix Gijsen. Op de achterflap
van het boek staat te lezen dat dit werk ‘uitstekend kan gebruikt worden als
begeleiding in het literatuuronderwijs’. Ook hierin wordt Twee schelpen niet
opgenomen in de bibliografie van Daisne. Het tijdschrift Yang biedt in het
overlijdensjaar van Daisne, 1978, een terugblik86 op Daisnes leven met beschouwingen
van andere schrijvers zoals Maurice Roelants, Marnix Gijsen en Hubert Lampo. In 1983
publiceert Hedwig Speliers De pool van de droom. Van en over Johan Daisne.87 De titel
De pool van de droom is natuurlijk een verwijzing naar het essay ‘Wat is magisch-
realisme’88 van Daisne uit 1958 waarin hij het heeft over de pool van de droom en de
pool van de realiteit. In 1987-1988 geeft Rik Lanckrock, de eerdere biograaf van Johan
81
Johan Daisne, Nummer gewijd aan Johan Daisne.In: Pan. Oostvlaams Bulletin voor Letteren en Kunst, 1961. 82
André Demedts, Johan Daisne. Ontmoetingen. Desclee de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1962. 83
Bernard Kemp, Johan Daisne. Monografieën over Vlaamse letterkunde. Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse cultuur & uitgeverij Helios, Antwerpen, 1974, p.20. 84
Manteau, Johan Daisne. Manteau, Brussel & Den Haag, 1974, p. 14. 85
Fred de Swert, Zes auteurs in beeld. Het spectrum, Utrecht, 1977. 86
Daniël Ryssel, Johan Daisne. Een terugblik. In: Yang, Tijdschrift voor literatuur en kommunikatie, 1978 87
Hedwig Speliers, De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Manteau, Antwerpen, 1983. 88
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdamen Brussel, 1958, p. 19.
242
Daisne het werk Het magisch-realisme in de kunst89 uit, waarin Daisne samen met
Hubert Lampo een centrale plaats inneemt. Dit alles biedt natuurlijk maar een kort
overzicht van wat er rond en over Johan Daisne verschenen is. Ook waren er naast die
publicaties een aantal tentoonstellingen die Daisne centraal stelden. Zo was er de
herdenkingstentoonstelling van Lisette en Marcel De Backer in 1980 voor het
Willemsfonds. Ook in Nieuwpoort was er een herdenkingstentoonstelling voor Johan
Daisne in 1983. Gyselynck maakte zes liederen op gedichten van Daisne en tot slot was
er de tentoonstelling 100 jaar Johan Daisne in de Bibliotheek Zuid in Gent in 2012.
Afgezien van die laatste tentoonstelling in 2012 is het de laatste jaren relatief stil
gebleven rond de schrijver Hier zal natuurlijk verandering in komen met de publicatie
van Johan Vanheckes biografie.
3.4.5 Over Twee schelpen (en wat gruis)
In 1967 en 1968 werd veel geschreven over Twee schelpen en wat gruis. In deze alinea
probeer ik een korte schets te geven van deze recensies, met betrekking op het deel
dat voor mijn scriptie van toepassing is: Twee schelpen. Opvallend is dat de meeste
recensies tamelijk positief zijn. Johan Vanhecke wist me te vertellen dat Daisne gratis
boekjes opstuurde naar recensenten die zijn (eerder) werk positief
becommentarieerden. Recensenten die zijn vorige werken negatief hadden besproken,
kregen geen boek meer opgestuurd. Dat kan dus voor een deel de grotendeels
positieve commentaren verklaren, maar het kan natuurlijk ook zijn dat de recensenten
het kortverhaal gewoon goed vonden!
Daisne hechtte veel belang aan positieve commentaren. Hij vond dat recensenten
enkel positieve dingen moeten schrijven, negatieve kritiek had volgens hem geen zin.
Iets was het waard om over te schrijven of niet; indien het werk het niet waard was om
over te schrijven, dan liet je het maar beter zo en zweeg erover.90
De Vacature schetst Twee schelpen als ‘het verhaal van een liefde (op naam van een
Didier Leduc gesteld) in een uitgelaten artistengezelschap te Den Haag/Scheveningen
bij gelegenheid van een driedaags congres, geestig van conversatie, met een
89
Rik Lanckrock, Het magisch-realisme in de kunst. Privé-uitgave, Gent, 1987-1988. 90
Deze informatie heb ik allemaal via Johan Vanhecke in een formeel gesprek.
243
vertedering die naklinkt. Fijnzinnig werk’.91 De Bazuin houdt het kort en meent het
volgende over Twee schelpen: ‘Goede wijn behoeft geen krans’.92
Piet van Aken karakteriseert in De Werker Twee schelpen als ‘kenschetsend voor de
wel zeer eigen stijl van Daisne, een soort van acrobatie op de slappe koord boven een
ondiepe afgrond waarin het keukenmeidensentiment bestendig op de loer ligt zonder
ooit zijn prooi te pakken te krijgen’.93 Daisne tilt zeer zwaar aan die, volgens hem,
slechte recensie en voelt zich door Van Aken afgedaan als keukenmeidenromantiek,
zoals hij schrijft aan Raymond Herreman.94 Nochtans kan deze recensie eerder positief
opgevat worden, aangezien Daisne er volgens Van Aken net in slaagt om dat
‘keukenmeidensentiment’ niet te laten doordringen in het werk.
De Syllabus vat het werk samen als ‘geschreven vlakbij, in het leven van alledag, en
toch gezien van de overkant. Door de dichter, toeschouwer achter het raam,
overpeinzend het gadeslaan noterende en al schrijvende daaraan een dimensie meer
gevende.’95 André Demedts looft Daisne om zijn innemende levensinhoud en
bekoorlijke stijl.96 Elsevier definieert Twee schelpen (op dat moment in de bundel Met
zeven aan tafel) als ‘een mooie novelle’.97 De Boud noemt Twee schelpen en wat gruis
‘een klein boekje voor de fans van Daisne. Korte notities allemaal van een man die
weet wat het betekent “de pen te voeren”. Maar je moet wel van de stijl van Daisne
houden…’.98 Idil tijdingen kenschetst het werk als ‘een weemoedige novelle, waarin
met pasteltinten een falende liefdesaffaire wordt geschilderd’.99
De Gelderlander meent het volgende over Twee schelpen: ‘magisch-realistisch is het
verhaal natuurlijk ook.’100 Huib Thomassen deelt deze mening in De Spectator: “het zit
91
De Vacature, 29.2.1968. 92
De Bazuin, 12.11.1967. 93
De Werker, 18.11.1967. 94
Johan Daisne aan Raymond Herreman, 24.11.1967. 95
De Syllabus, december 1967. 96
André Demedts in De Periscoop, augustus 1968. 97
Elsevier, 21.10.1967. 98
De Boud, 26.9.1969. 99
Idil tijdingen, maart 1968. 100
De Gelderlander, 23.11.1967.
244
er allemaal in: het magisch-realisme, …”.101 Dit in tegenstelling tot De Nieuwe, die vindt
dat het magisch-realisme, dat Daisne zo kenmerkt, in Twee schelpen teniet wordt
gedaan:102
De obsceniteit van de bidetscène in Twee schelpen is alles behalve magisch; ze ontnuchtert de dagdroomromantiek van de sentimentele verliefdheid. […] Waar voor Bulatovic de magie begint, eindigt ze voor Johan Daisne: het taboewoord vernietigt de irreële droom.
Niet iedereen is dus even positief, zo ook D.J. Gomes in het weekblad dan de AVMD:
‘Blijkbaar is niet alles wat een bekend auteur schrijft ook de moeite waard
gepubliceerd te worden!’.103
Willy Copmans houdt de kerk in het midden in Nieuwsblad van Geel, zo zegt hij het
volgende:104
We moeten de waarde van dit verhaal niet overschreeuwen; […] het is zo menselijk als het maar zijn kan. […] Laten wij er uit meedragen wat er in zit en er nadien tevreden om zijn dat wij niet nagelaten hebben deze “Twee schelpen en wat gruis” gelezen te hebben.
Het Brugsch handelsblad zegt ten slotte dat ‘het werk geen nieuw werk is, wat
nochtans niet belet dat het waardevol is en blijft voor al wie houdt van een goed,
literair verantwoord boek’.105 Die ‘blijft’ is jammer genoeg niet langer van toepassing.
Na 1967 en 1968 geraakte het werk in de vergetelheid en bleef het op de achtergrond.
Mijn scriptie probeert hier verandering in te brengen.
4. Slot
Deze scriptie onderzoekt de tekstgenese van het kortverhaal Twee schelpen van Johan
Daisne. In dit onderzoek wordt gekozen voor het synoptisch variantenapparaat om alle
varianten aan te duiden. Omdat het kortverhaal Twee schelpen in 1967 onderdeel is
van Twee schelpen en wat gruis, is er dus sprake van een historisch-kritische editie van
Twee schelpen ofwel een historisch-kritische deeleditie van Twee schelpen en wat
101
Huib Thomassen in De Spectator, 4/5.11.1967. 102
De Nieuwe, 26.1.1968. 103
D.J. Gomes in weekblad van de AVMD, 15.3.1968. 104
Willy Copmans in Nieuwsblad van Geel, 21.10.1967. 105
Brugsch Handelsblad, 20.11.1967.
245
gruis. Verder onderzoek door Franstalige editiewetenschappers kan een volledige
editie van het werk Twee schelpen en wat gruis bieden.
Johan Daisne mag dan een duivelskunstenaar zijn volgens Hugo Claus, ik duid Daisne
liever aan met de term ‘kameleon’. Hij kon gemakkelijk van kleur (lees: genre)
veranderen en blonk in al die kleuren uit. Dat toont hij ook in Twee schelpen en wat
gruis, waar de combinatie gemaakt wordt tussen een kortverhaal en gedichten. Toch
blijft hij vooral op het netvlies gebrand als romanschrijver. Daarom is in deze scriptie
geopteerd voor een onderzoek naar het kortverhaal Twee schelpen, een (magisch-?)
realistisch kortverhaal. Het werk kreeg tot nu toe zeer weinig aandacht en hopelijk is
deze editie een aanzet voor verder literair onderzoek naar Twee schelpen.
246
BIBLIOGRAFIE
Closset 1954 Fr. Closset, Poète, Romancier, Dramaturge, Essaiste Flamand. Editions Synthèses, Brussel, 1954.
Daisne 1949 Johan Daisne, Twee schelpen. In: De Vlaamse Gids, 1949. Daisne 1950 Johan Daisne, Twee schelpen. In: Met dertien aan tafel. Electa, Brussel, 1950. Daisne 1958
Johan Daisne, Wat is magisch-realisme, een kort essay over letterkunde en magie. Manteau, Amsterdam en Brussel, 1958.
Daisne 1961
Nummer gewijd aan Johan Daisne. In: Pan. Oostvlaams Bulletin voor Letteren en Kunst. 1961.
Daisne 1967 Johan Daisne, Twee schelpen en wat gruis. Manteau, Brussel, 1967. Daisne 1974 Nummer gewijd aan Johan Daisne. In: Manteau. Manteau, Brussel en Den Haag, 1974. Demedts 1962
André Demedts, Johan Daisne. Ontmoetingen. Desclée de Brouwer, Brugge/Utrecht, 1962.
De Swert 1977 Fred de Swert, Zes auteurs in beeld. Het spectrum, Utrecht, 1977.
Kemp 1974 Bernard Kemp, Johan Daisne. Monografieën over Vlaamse letterkunde. Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur & Uitgeverij Helios, Antwerpen, 1974.
Lanckrock 1956
Rik Lanckrock, Johan Daisne. Uitgeverij Ontwikkeling, Antwerpen, 1956. Lanckrock 1987-1988 Rik Lanckrock, Het magisch-realisme in de kunst. Privé-uitgave, Gent, 1987-1988.
Mathijsen 2003
Marita Mathijsen, Naar de letter. Handboek editiewetenschap. Den Haag, Constantijn Huygens Instituut, 2003.
247
Schepens 1946 Jan Schepens, Johan Daisne, de Dichter. N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946.
Speliers 1983
Hedwig Speliers, De pool van de droom. Van en over Johan Daisne. Manteau, Antwerpen, 1983.
Vanhecke, 2014 Johan Vanhecke, Johan Daisne. Tussen magie en werkelijkheid 1912-1978. [geplande publicatie najaar 2014]
Van Ryssel 1978 Daniël van Ryssel, ‘Johan Daisne. Een terugblik’. In: Yang, Tijdschrift voor literatuur en kommunikatie, 1978.
Geraadpleegde correspondentie
Manteau 1966 Brief Angèle Manteau aan Johan Daisne, 31.10.1966. Bewaard in het Letterenhuis, Antwerpen.
Daisne 1966
Brief Johan Daisne aan Angèle Manteau, 3.11.1966. Bewaard in het Letterenhuis, Antwerpen.
Daisne 1966
Brief Johan Daisne aan Angèle Manteau, 9.12.1966. Bewaard in het Letterenhuis, Antwerpen.
Daisne 1967
Brief Johan Daisne aan Raymond Herreman, 21.11.1967. Bewaard in het Letterenhuis, Antwerpen.
Recensies van Twee schelpen en wat gruis
Anoniem 1967a Anoniem, '[z.t.]'. In: Elsevier, 21.10.1967.
Anoniem 1967b Anoniem, '[z.t.]'. In: Het Belang van Limburg, 24.10.1967. Anoniem 1967c Anoniem, '[z.t.]'. In: De Nieuwe Limburger, 4.11.1967. Anoniem 1967d Anoniem, '[z.t.]'. In: De Gelderlander, 23.11.1967.
248
Anoniem 1967e Anoniem, '[z.t.]'. In: De Bazuin, 12.11.1967. Anoniem 1967f Anoniem, '[z.t.]'. In: De Syllabus, december 1967. Anoniem 1967g Anoniem, '[z.t.]'. In: Ons leven, 15.12.1967. Anoniem 1967h Anoniem, '[z.t.]'. In: Atrechts Nieuwsblad, 21.12.1967. Anoniem 1968a Anoniem, '[z.t.]'. In: Brabants Dagblad, 8.1.1968. Anoniem 1968b Anoniem, '[z.t.]'. In: De Nieuwe, 26.1.1968. Anoniem 1968c Anoniem, '[z.t.]'. In: Limburgs Dagblad, 28.2.1968. Anoniem 1968d Anoniem, '[z.t.]'. In: De Vacature, 29.2.1968. Anoniem 1968e Anoniem, '[z.t.]'. In: Idil tijdingen, maart 1968. Anoniem 1968f Anoniem, '[z.t.]'. In: Weekblad van de AVMD, 15.3.1968. Anoniem 1968g Anoniem, '[z.t.]'. In: Het Nederlandse boek, mei 1968. Anoniem 1969h Anoniem, '[z.t.]'. In: De Boud, 26.9.1969. Copmans 1967 Willy Copmans, Twee schelpen en wat gruis. In: Nieuwsblad van Geel, 21.10.1967. Demedts 1968 André Demedts. In: Periscoop. Augustus 1968. Thomassen 1967
Huib Thomassen, Johan Daisne. Ontmoeting in de Zonnekeer. In: De Spectator, 4/5.11.1967.
249
Van Aken 1967 Piet Van Aken, ‘[z.t.]'. In: De Werker, 18.11.1967.
250