T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde...

11
1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 Amsterdam, 1992) was een econoom en topambtenaar van gereformeerde, antirevolutionaire huize. 1 Hij studeerde economie aan de Nederlandsche Handels- Hogeschool te Rotterdam (de latere Erasmus Universiteit) en promoveerde aan dezelfde instelling cum laude op een proefschrift over de Hollandse stapelmarkt. Na werkzaam te zijn geweest bij Philips stapte Van der Kooy over naar de ambtelijke wereld. Vanaf 1932 was hij actief als ambtenaar en directeur Economische Voorlichtingsdienst bij het ministerie van Economische Zaken en Arbeid, directeur Rijksbureau voor Zeescheepvaart van het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en secretaris-generaal bij het ministerie van Economische Zaken. Na kort te hebben gewerkt als bijzonder hoogleraar economische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden (1948-1950) was Van der Kooy twintig jaar hoogleraar aan de Vrije Universiteit (VU), respectievelijk als buitengewoon hoogleraar economie (1949-1950), hoogleraar economie (1950-1970) en buitengewoon hoogleraar sociale wetenschappen (1964-1970). Aan de economische faculteit doceerde hij het vak „Theorie der economische politiek‟ en aan de juridische en sociale faculteit „Algemene economie‟. Vanaf het begin van Van der Kooys wetenschappelijke loopbaan ging zijn aandacht uit naar de relatie tussen de economie en andere levensterreinen. De hoofdgedachte van zijn eerste bundel uit 1953 is dat “de plaats van het economische in het leven verband houdt met de relatie tussen het economische en het religieuze”. 2 Net als P.A. Diepenhorst en J. Ridder voor hem, behoorde Van der Kooy aan de VU tot de voorstanders van een waardegebondeneconomische wetenschap. 3 De economie was is in zijn ogen een menswetenschap waarin het geheel van menselijke relaties ter sprake moet worden gebracht. In tal van publicaties in de jaren ‟50 tot ‟80 zette hij de uitgangspunten, motivaties en contouren van een dergelijke normatieve, christelijke economiebeoefening uiteen als alternatief voor de in die tijd eveneens aan de VU gangbare positivistische en waardevrije benadering. Aan deze wetenschapsfilosofische component van het werk van Van der Kooy wordt in deze studie verder geen aandacht besteed. Van der Kooys vroegere publicaties getuigen overduidelijk van affiniteit met de calvinistische wijsbegeerte zoals in de jaren ‟30 aan de VU ontwikkeld door H. Dooyeweerd en D.H.Th. Vollenhoven. Zo verwijst hij meer dan eens naar Dooyeweerd zelf alsook naar tweedegeneratie aanhangers van de „Wijsbegeerte der Wetsidee‟ als K.J. Popma, H. van Riessen en S.U. Zuidema. Over zijn decennialange pleidooien voor een normatieve economie schrijft hij in 1975: “Ik was in ons land zeker niet de eerste die zich met dit onderwerp bezig hield; zo had in de jaren veertig wijlen Jan Ridder daar ook al mee geworsteld. Wel was ik, althans voor mijn besef, lange tijd de enige, en ik ondervond uit de kring van de wijsbegeerte der wetsidee wel aanmoediging maar geen daadwerkelijke bijstand. Dit laatste is begrijpelijk aangezien ik niet tot die kring behoorde, immers ondanks de waardering die ik koesterde voor de grootse prestatie van Dooyeweerd gevoelde ik daartegen toch bezwaren, en deze konden pas geleidelijk vaste vorm krijgen. Van sommige van mijn leerlingen ontving ik bijval, ook bemerkte ik met genoegen dat andere jonge economen belangstelling voor de zinvraag aan den dag legden, al of niet onder inspiratie van de wijsbegeerte der wetsidee”. 4 1 Zie „Dr. Tj.P. van der Kooy - Parlementair Documentatie Centrum Universiteit Leiden‟, <www.parlementairdocumentatiecentrum.nl/id/vgwjl8nzjvwj>. 2 1953: „Ter inleiding‟. 3 Knol 1980: 428-437. 4 1975: 1. Van der Kooy verwijst ter illustratie van zijn afwijkende visie ten opzichte van Dooyeweerd naar zijn artikelen in het tijdschrift Beroep en roeping (1961-1963) alsmede zijn „De zin van het economische opnieuw

Transcript of T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde...

Page 1: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

1

T.P. van der Kooy over economie & liefde

Joost Hengstmengel, mei 2015

Inleiding

Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 – Amsterdam, 1992) was een econoom en topambtenaar

van gereformeerde, antirevolutionaire huize.1 Hij studeerde economie aan de Nederlandsche Handels-

Hogeschool te Rotterdam (de latere Erasmus Universiteit) en promoveerde aan dezelfde instelling cum

laude op een proefschrift over de Hollandse stapelmarkt. Na werkzaam te zijn geweest bij Philips

stapte Van der Kooy over naar de ambtelijke wereld. Vanaf 1932 was hij actief als ambtenaar en

directeur Economische Voorlichtingsdienst bij het ministerie van Economische Zaken en Arbeid,

directeur Rijksbureau voor Zeescheepvaart van het ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart

en secretaris-generaal bij het ministerie van Economische Zaken. Na kort te hebben gewerkt als

bijzonder hoogleraar economische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden (1948-1950) was Van

der Kooy twintig jaar hoogleraar aan de Vrije Universiteit (VU), respectievelijk als buitengewoon

hoogleraar economie (1949-1950), hoogleraar economie (1950-1970) en buitengewoon hoogleraar

sociale wetenschappen (1964-1970). Aan de economische faculteit doceerde hij het vak „Theorie der

economische politiek‟ en aan de juridische en sociale faculteit „Algemene economie‟.

Vanaf het begin van Van der Kooys wetenschappelijke loopbaan ging zijn aandacht uit naar de

relatie tussen de economie en andere levensterreinen. De hoofdgedachte van zijn eerste bundel uit

1953 is dat “de plaats van het economische in het leven verband houdt met de relatie tussen het

economische en het religieuze”.2 Net als P.A. Diepenhorst en J. Ridder voor hem, behoorde Van der

Kooy aan de VU tot de voorstanders van een „waardegebonden‟ economische wetenschap.3 De

economie was is in zijn ogen een menswetenschap waarin het geheel van menselijke relaties ter sprake

moet worden gebracht. In tal van publicaties in de jaren ‟50 tot ‟80 zette hij de uitgangspunten,

motivaties en contouren van een dergelijke normatieve, christelijke economiebeoefening uiteen als

alternatief voor de in die tijd – eveneens aan de VU – gangbare positivistische en waardevrije

benadering. Aan deze wetenschapsfilosofische component van het werk van Van der Kooy wordt in

deze studie verder geen aandacht besteed.

Van der Kooys vroegere publicaties getuigen overduidelijk van affiniteit met de calvinistische

wijsbegeerte zoals in de jaren ‟30 aan de VU ontwikkeld door H. Dooyeweerd en D.H.Th.

Vollenhoven. Zo verwijst hij meer dan eens naar Dooyeweerd zelf alsook naar tweedegeneratie

aanhangers van de „Wijsbegeerte der Wetsidee‟ als K.J. Popma, H. van Riessen en S.U. Zuidema.

Over zijn decennialange pleidooien voor een normatieve economie schrijft hij in 1975: “Ik was in ons

land zeker niet de eerste die zich met dit onderwerp bezig hield; zo had in de jaren veertig wijlen Jan

Ridder daar ook al mee geworsteld. Wel was ik, althans voor mijn besef, lange tijd de enige, en ik

ondervond uit de kring van de wijsbegeerte der wetsidee wel aanmoediging maar geen daadwerkelijke

bijstand. Dit laatste is begrijpelijk aangezien ik niet tot die kring behoorde, immers ondanks de

waardering die ik koesterde voor de grootse prestatie van Dooyeweerd gevoelde ik daartegen toch

bezwaren, en deze konden pas geleidelijk vaste vorm krijgen. Van sommige van mijn leerlingen

ontving ik bijval, ook bemerkte ik met genoegen dat andere jonge economen belangstelling voor de

zinvraag aan den dag legden, al of niet onder inspiratie van de wijsbegeerte der wetsidee”.4

1 Zie „Dr. Tj.P. van der Kooy - Parlementair Documentatie Centrum Universiteit Leiden‟,

<www.parlementairdocumentatiecentrum.nl/id/vgwjl8nzjvwj>. 2 1953: „Ter inleiding‟.

3 Knol 1980: 428-437.

4 1975: 1. Van der Kooy verwijst ter illustratie van zijn afwijkende visie ten opzichte van Dooyeweerd naar zijn

artikelen in het tijdschrift Beroep en roeping (1961-1963) alsmede zijn „De zin van het economische opnieuw

Page 2: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

2

In de loop van de tijd ontwikkelde hij meer een eigen positie, die meer oecumenisch was en

een duidelijker omlijnde antropologische visie had. Tegenover de wetsidee, die een centrale plaats

inneemt in Dooyeweerds denken en die volgens Van der Kooy een te sterk juridische stempel draagt,

stelde hij de roepingsidee.5 De kern van deze roeping was een holistische aanpak waarin gestreefd

moest worden naar een “simultane realisatie van een veelzijdige normativiteit”.

Een veelzijdige normativiteit

Net als Dooyeweerd ziet Van der Kooy het “volle leven”, zoals dat zich in de voor-wetenschappelijke

ervaring voordoet, als een complex van verschillende aspecten.6 In zijn werk komen de volgende

aspecten aan bod die in de reformatorische wijsbegeerte worden gerekend tot de zogenaamde

cultuurzijde:

aspecten normen

rationele / logische ...

culturele / historische

- techniek (materiële)

- organisatie (mensen)

beheersen van cultuurkrachten

sociale gemeenschap

economische doelmatig beheer van schaarse goederen

esthetische schoonheid / harmonie 7

juridische gerechtigheid / rechtvaardigheid 8

ethische naastenliefde

religieuze liefde tot God

De aspecten corresponderen met evenzoveel (tot elkaar onherleidbare) normen. Het menselijk leven

heeft namelijk een “normatieve structuur”,9 waarbij de waarde van ons handelen wordt afgemeten aan

de mate waarin wij bij dat handelen “verabsoluteringen en relativeringen” van afzonderlijke aspecten

weten te vermijden. Het menselijk handelen moet met andere woorden worden afgestemd op de

veelzijdige normativiteit van het leven. “Daar is vooreerst het sociale aspect: dat van de samenleving,

met haar sociale betrekkingen tussen mensen en groepen. Het handelen moet krachtens de sociale

norm zo zijn dat de menselijke gemeenschap en de natuurlijke gezagskringen waaruit zij is

opgebouwd, worden geëerbiedigd en versterkt. Vervolgens is het economische aspect van wezenlijk

belang: de economische norm eist, dat de activiteit doelmatig zal zijn in het gebruik der schaarse

middelen. De aesthetische, de juridische en de zedelijke norm eisen, dat het handelen zal

beantwoorden aan idealen van schoonheid, rechtvaardigheid en naastenliefde”.10

beschouwd‟ (1964, heruitgegeven 1968). Als voorbeeld van een jonge econoom noemt hij B. Goudzwaard en

diens artikel „Economie tussen afbraak en doorbraak‟ (1971). Het artikel als zodanig is een kritische bespreking

van R.L. Haans Economie in principe en praktijk (1975). Het verschil in methodologische opvatting, aldus Van

der Kooy, zijn toe te schrijven aan “uiteenlopende wijsgerige noties; Dr. Haan houdt zich sterk aan de

wijsbegeerte der wetsidee; ik ga ook uit van een christelijk-wijsgerige visie (zij het niet specifiek calvinistisch of

reformatorisch) zoals die de laatste tientallen jaren bij mij is gerijpt en beproefd”. 5 1978: 9. Vgl. Woldring & Kuiper 1980: 153.

6 “Mijn terminologie”, aldus Van der Kooy in een vroeg artikel, “sluit grotendeels aan bij de modale theorie der

wetskringen van H. Dooyeweerd” (1954: 167n). 7 Zie hierover uitgebreid 1953: h. 8

8 Zie hierover uitgebreid 1955: h. 6.

9 1961: 128; 1969: 21.

10 1954: 49.

Page 3: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

3

De normen die het menselijk handelen sturen zijn van goddelijke oorsprong en vereisen om

die reden gehoorzaamheid. Ze vinden hun eenheid in het dubbele liefdegebod van het christendom dat

oproept tot het liefhebben van God én de naaste (Matteüs 22 vers 37-39: “Heb de Heer, uw God, lief

met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het

tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf”).11

De verhouding tot de naaste “wordt beheerst

door de centrale religieuze norm. Allereerst vergt deze norm gemeenschap, solidariteit, zonder welke

samenleving van mensen onmogelijk is. ... Voorts eist de religieuze norm erkenning van het recht van

de naaste op een eigen geldingsfeer, waarbinnen hij zich vrij kan ontplooien. Dieper stoot de ethische

norm door, waar zij bovendient vordert liefde tot de naaste, als drager van Gods beeld. ... Hier ligt het

kernpunt van de Christelijke ethiek. In deze zedelijk norm van de naastenliefde vindt de religieuze

norm van de liefde tot God haar evenknie” (merk op dat het economische in dit verband niet expliciet

wordt genoemd).12

De liefde tot God, de hoogste richtlijn voor de mens, “verbijzondert” zich dus in de

betrekking tot de naar Gods beeld geschapen medemens in de normen van gemeenschap,

doelmatigheid, gerechtigheid en naastenliefde.13

Andersom is het in het dubbele liefdegebod dat deze

normen hun “synthese” vinden.14

De opdracht in het leven is te komen tot een harmonie tussen de

normen, de “maatstaven der menselijke waardigheid in het verkeer tussen de mensen onderling”.15

Waar Van der Kooy in vroegere publicaties dus een aspect van de naastenliefde onderscheidde

te midden van de andere aspecten, ziet hij in zijn latere werk van de jaren „70 de sociale, economische

en juridische normativiteit veeleer als specificaties van de liefde.16

Naast de liefde kan er immers geen

andere normativiteit bestaan. Dit idee ontleent hij aan de ethicus S.J. Ridderbos.17

In tegenstelling tot

wat Van der Kooy aanvankelijk in navolging van Dooyeweerd beweerde, is liefde geen functie of

aspect van de werkelijkheid maar – wederom met Ridderbos – een existentieel begrip: een zijnswijze

die erop gericht is iets volledig tot zijn recht te laten komen. De liefde “differentieert” zich naar de

verschillende zijden van de werkelijkheid. De zin van het mensenleven is gelegen in het geroepen zijn

tot een gelijktijdige realisatie van velerlei normen ter verwerkelijking van het centrale liefdegebod.

Waar het vanuit de liefde kortweg op aankomt is een “simultane realisatie van normen”.18

Kennen, dienen en vertrouwen

Een eerste poging om tot een eigen antropologie te komen, waarin bovengenoemde inzichten zijn

verwerkt, deed Van der Kooy in 1961.19

Aanvullingen volgden 1978, het jaar waarin hij betrokken was

bij het opstellen van het jaarverslag van Randstad (waarover straks meer). De zin van het menselijk

leven en samenleven moet zijns inziens worden gezocht in het “geroepen-zijn tot realisatie van het

liefde-gebod”20

dat klinkt in het evangelie. Het “grondmotief van het christelijk geloof is … gelegen in

de universele roeping tot beleving van het liefdegebod in al zijn aspecten”. Om persoonlijke

verantwoordelijkheid te kunnen dragen voor het handelen in een normatieve werkelijkheid is het „ik‟

van de mens door God uitgerust met verstand, gevoel en wil. Deze vermogens stellen hem in staat

11

1953: 64 12

1953: 82-83. 13

1956: 21. 14

1952: 144. 15

1955: 16-18, 30. 16

1978: 14-15. Vgl. Woldring & Kuiper 1980: 154. 17

Ridderbos 1975. Eerder putte Van der Kooy ook uit Ridderbos 1961. 18

Deze frase werd door Van der Kooys leerling Bob Goudzwaard gebruikt in zijn Economie en

vooruitgangsidee: “Werkelijke maatschappelijke progressie - en ik zeg dit op bet voetspoor van Van der Kooy -

is pas mogelijk tegen het relief van de menselijke roeping; werkelijke progressie veronderstelt een simultane

realisatie van al Gods normen voor dit leven” (1972: 16). Voor een bespreking van deze rede, zie Van der Kooy

1973: 199-201. 19

1961a; 1961b. 20

1978: 5-9 („De zinvraag‟), 14.

Page 4: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

4

logisch te denken, psychisch te beleven en beslissingen te nemen. In het liefhebben zijn drie functies

besloten “die het best kunnen worden getypeerd als kennen, vertrouwen en dienen” (in 1961 werd nog

gesproken van “kennen, liefhebben en dienen”). Deze functies, die staan tegenover de uit de haat

voortkomende miskenning, wantrouwen en overheersing, kunnen worden vergeleken met het

drievoudige ambt van profeet, priester en koning.21

Het liefdegebod geldt in vier soorten relaties: het

menselijk „ik‟ staat in verbinding met God, de medemens, het zelf en de dingen. De medemens moet

hier worden begrepen in de breedste zin van het woord: zij omvat de samenleving, andere volken, de

mensheid als geheel en zelfs toekomstige generaties. Het liefhebben van de dingen, de laatste van de

vier relaties, slaat op de geschapen werkelijkheid (bestaande levende natuur en dode materie) waarvan

het beheer aan de mens is toevertrouwd. Van der Kooy spreekt in dit verband liever van een

“dienstknechtgestalte” dan van rentmeesterschap dat immers associaties oproept met overheersing en

een nadruk op winstgevendheid.

Al met al bestaat er een fundamentele normativiteit (in twaalf opzichten) die vraagt om

“gelijktijdige verwerking” of “simultane realisatie”. Een en ander is samengevat in het volgende

schema:22

verstand kennen „profeet‟

gevoel vertrouwen „priester‟

wil dienen „koning‟

De diverse roepingen van de mens worden door Van der Kooy (in de volgorde kennen – dienen –

liefhebben/vertrouwen) als volgt getypeerd:

God medemens zelf dingen

kennen

harmonische

levensstijl:

simultane realisatie

van alle normen

sociale norm

van de

gemeenschap

zelfkennis

kennis van de

wetten van

natuurgoederen en

eigenschappen van

cultuurgoederen

dienen

culturele

vooruitgang:

gehoorzaamheid

aan de cultuur-

opdracht

juridische norm

van de

gerechtigheid

zelfverwerkelijking heersen en

beschikken over

liefhebben

/

vertrouwen

eschatologische

verwachting:

uitzien naar de

komst van Gods

koninkrijk

ethische norm

van de

naastenliefde

zelfliefde en

zelfverloochening

waarderen volgens

economische norm

van de

doelmatigheid

Al deze roepingen maken deel uit van het liefdegebod om God en de naaste lief te hebben.

21

In de christelijke traditie worden deze Oud-Testamentische ambten toegeschreven aan Christus, die na zijn

geboorte van de wijzen niet voor niets goud (koning), wierook (priester) en mirre (profeet) ontving. 22

De informatie in de tabellen, die niet van Van der Kooy zelf komen, is gebaseerd op 1961a.

God

medemens

zelf

dingen

Page 5: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

5

In een later artikel vat Van der Kooy zijn antropologie als volgt samen: “voor het menselijk

leven essentieel is dat de mens van Godswege geroepen is: hierin ligt de grond en de oorsprong van de

zin van het leven. Voorts is van grote betekenis dat de mens een bepaalde substantie, structuur en

functie heeft. Ik bedoel hiermee dat het menselijk ik in relatie staat tot God, de medemens, het zelf en

de dingen, en dat het in elk dezer relaties op drieërlei wijze functioneert, namelijk kennend,

liefhebbend en dienend. Men kan hier denken aan het drievoudig ambt van profeet, priester en koning,

waarmee de mens is bekleed, en waartoe hij ook met verstand, gevoel en wil is toegerust. Tot het

kennen, liefhebben en dienen van God behoort het luisteren naar Zijn roepstem, het verwachten van

Zijn Rijk, en het ontwikkelen van de gaven en krachten die Hij in Zijn schepping heeft neergelegd. Tot

het kennen, liefhebben en dienen van de medemens behoort het in gemeenschap openstaan voor hem,

en het van harte gaarne bijstand verlenen aan hem om hem in zijn menselijke waardigheid tot zijn

recht te doen komen. Tot het kennen, liefhebben en dienen van zichzelf behoort het critisch openstaan

voor de eigen mogelijkheden, en het met toewijding ontwikkelen van de door God geschonken

talenten. Tot het kennen, liefhebben en dienen van de dingen behoort het onderscheiden van het

menselijk levensmilieu naar zijn verscheiden aard, en het met zorg en overleg aanwenden daarvan tot

verheffing van het menselijk leven en samenleven. Het is dus een veelzijdige opdracht, waartoe de

mens in het hier en nu van zijn situatie geroepen is. De fundamentele normatieve aspecten van zijn

roeping komen gelijktijdig tot hem. In zijn handelen is hij geroepen tot een simultane verwerkelijking

van deze complexe normativiteit”.23

Het economische aspect

De norm van het economische doet zich volgens Van der Kooy vooral – maar niet uitsluitend – voor in

onze relatie tot de dingen. Maar wat wordt er eigenlijk met het economische bedoeld? Het

economische is in de eerste plaats een zelfstandig, autonoom aspect van de dingen dat niet kan en niet

mag worden gereduceerd tot enig ander aspect. Economische handelen is al het menselijk handelen

naar zijn economisch aspect. Voor sommige handelingen en voor sommige verbanden of instellingen

geldt dat zij economisch gekwalificeerd zijn, ofwel door het economische getypeerd worden. Het

geheel van economisch gekwalificeerde handelingen, verbanden en daarmee rechtstreeks verband

houdende verschijnselen vormt de economische levenskring.24

Uit het economische aspect vloeit ook

een economische norm voort die in staat stelt het economische van het oneconomische te kunnen

onderscheiden. “Zonder economische doelmatigheid gaat de zin van het leven in spilzucht en

willekeur verloren”.25

De kern van het economische ligt inderdaad in “het doelmatig beheer van schaarse middelen

voor een veelheid van doeleinden”.26

Bij economisch handelen draait het om “het kiezen van

doeleinden in verband met de beschikking over schaarse middelen”.27

Het gaat hierbij om een zodanig

gebruik van middelen dat de doeleinden, in volgorde van belangrijkheid, zoveel mogelijk worden

bereikt, ofwel dat een zo groot mogelijk behoeftebevrediging wordt verkregen. Het welvaartstekort

wordt hiermee verminderd. Dit economisch principe of deze economische norm, om met schaarse

middelen een maximaal nut te stichten, is een goddelijke roeping.28

Het is van beslissend belang of de

keuze tussen doeleinden op verantwoorde wijze geschiedt: niet alle doeleinden zijn het waard om

23

1964: 14-15 (vgl. de formulering in 1968: 252-253). 24

1964: 13. 25

1954: 28. 26

1953: 13-14. Het economisch principe is breder dan technische doelmatigheid, waarbij een bepaald doel met

zo weinig mogelijk middelen, of met een bepaald middel een zo groot mogelijk doel bereikt moet worden. Het

technisch principe vormt pas een onderdeel van het economisch principe als het wordt toegepast op schaarse,

alternatief aanwendbare middelen. 27

1953: 26. 28

1953: 14, 28.

Page 6: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

6

kostbare middelen aan op te offeren. Van oneconomisch handelen is sprake wanneer méér schaarse

middelen worden aangewend dan voor een bepaald doel noodzakelijk zijn (verspilling) ofwel wanneer

een gekozen doel niet zó dringend is dat er beslag mag worden gelegd op schaarse middelen.

Doeleinden, zo stelt Van der Kooy later, zijn in laatste instantie alleen verantwoord wanneer zij

voldoen aan het liefdegebod.

Het resultaat van de economische norm van doelmatigheid kan niet worden vereenzelvigd met

winst of geldelijk gewin. Bij economische keuzes spelen immers het sociale, ethische, juridische, etc.

ook een rol. Het economische is een “ontmoetingspunt voor een groot aantal andere normen”. Haar

doeleinden omvatten niet alleen het individuele zelfbehoud, maar ook de instandhouding van de

maatschappij als geheel, culturele ontplooiing, etc. Het is in dit verband van belang om een

onderscheid te maken tussen principes en motieven.29

Het economisch principe van doelmatig beheer

is een economisch norm voor ons handelen, maar is niet doorslaggevend bij de keuze tussen

doeleinden. Hierbij kunnen naast een economisch motief, bijvoorbeeld van winst, ook andere

motivaties op het sociale, juridische en ethische vlak een rol spelen. Een economische beslissing is

slechts verantwoord wanneer zij voldoet aan alle normen, ofwel wanneer er een “synthese der

motieven” plaatsvindt. De alomvattende definitie die Van der Kooy in één van zijn latere artikelen van

economische doelmatigheid geeft is als volgt: “dat beginsel van menselijk handelen, volgens hetwelk

de handelende mens zijn doeleinden op zodanige wijze kiest en verwerkelijkt, en zijn middelen op

zodanige wijze kies en aanwendt, dat de situatie waarin hij verkeert, voor zoveel het te verwachten

effect van zijn handelen betreft, zoveel mogelijk en in toenemende mate gaat beantwoorden aan de

maatstaven die hij aanlegt in overeenstemming met de roeping die hem als mens onderscheidt, en

zoals hij die in eigen vrijheid en verantwoordeli[j]kheid verstaat”.30

Economie, samenleving en cultuur

De maatschappij omvat het economisch leven van een bepaalde

volk. Het bestaat uit het staatleven, bedrijfsleven en gezinsleven naar

hun economisch (of „huishoudelijk‟) aspect. De maatschappij moet

worden onderscheiden van de samenleving, die wortelt in het sociale

aspect. Het economisch leven van de maatschappij veronderstelt

samenleving van mensen. De staat, het bedrijfsleven en de gezinnen

behoren tevens tot de samenlevingsvormen omdat zij evengoed een

sociaal aspect hebben.31

De samenleving op haar beurt is ingebed in

de cultuur, “het streven van de mens tot dienstbaarmaking van de

stoffen en krachten der natuur aan de instandhouding en ontplooiing

van zijn leven”.32

Het economisch leven op zich berust op arbeidsdeling en -verdeling. Mensen zijn economisch

gezien van elkaar afhankelijk omdat zij van nature ongelijk zijn en met “uiteenlopende begaafdheden

en talenten zijn toegerust”.33

De verscheidenheid van mensen door aangeboren verschillen en

verworven bekwaamheden is tevens het “bindmiddel der samenleving”:34

het maakt gemeenschap

mogelijk en nodig, vergemakkelijkt de omgang en opent mogelijkheden voor de praktijk van de

naastenliefde.35

Arbeidsdeling en -verdeling bieden bovendien de mogelijkheid tot

29

1950: 14; 1953: 29-31. 30

1964: 21 (idem in 1968: 259). 31

1953: 9-12. 32

1953: 24-25. Zie uitgebreid over cultuur 1953: h. 3. 33

1955: 39. 34

1961b: 155. 35

1955: 82-86.

maatschappij

samenleving

cultuur

Page 7: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

7

zelfverwerkelijking. Verschillen in aanleg en bekwaamheid maken dat er verscheidene typen mensen

zijn, gericht op andere aspecten of functies. Zo zijn er verstands-, gevoels- en wilsmensen, op

zelfontplooiing en op de dienst aan de medemens gerichte mensen, in economie, techniek of

organisatie gespecialiseerde mensen en combinaties van deze typen. De roeping om te komen tot een

simultane realisatie van normen confronteert deze mensen in hun verschillende situaties

vanzelfsprekend met een andersoortige uitdaging. Gelukkig is het zo dat mensen niet als afzonderlijke

personen functioneren maar zijn opgenomen in gemeenschappen en verbanden.

Het maatschappelijk, economisch leven veronderstelt zoals gezegd samenleving en cultuur.

Economisch ontwikkeling staat daarmee in nauw verband met de richting waarin de cultuur zich

ontwikkelt: de economische orde ligt in de culturele besloten. In de cultuur wordt het “grondplan voor

het leven” opgemaakt en vindt de keuze van normen en doelen plaats waardoor de mens zich zal laten

leiden. Dergelijke culturele beslissingen zijn van religieuze aard. Van een gezonde maatschappelijke

ontwikkeling kan alleen sprake zijn “wanneer het economisch beginsel van doelmatige besteding der

schaarse middelen, het sociaal beginsel van samenleving in menselijke gemeenschap, en het cultureel

beginsel van vooruitgang door menselijke inspanning gelijkelijk tot hun recht komen”.36

Hierbinnen is

het economische dus “niet – gelijk bij oppervlakkige beschouwing schijnt – symptoom of gevolg van

levensverstoring [zonde(val)], doch middel tot levensvervulling. Het is geen bittere noodzaak ten

gevolge van een absoluut welvaartstekort, doch roeping to harmonische benuttig van de stoffen en

krachten der natuur en van de schatten der cultuur. De economische doelmatigheid is het goddelijk

gebod tot gebruikmaking van de voorhanden middelen op zo goed mogelijke wijze. Het economische

is onmisbaar voor de ontplooiing van andere levensfacetten”.37

Een kenmerk van culturele ontwikkeling in de ware zin van het woord is differentiatie door

toenemende functionele specialisatie. Er ontstaan dan typisch sociale instellingen als gezinnen,

groepen en volkeren; economische instellingen als huishoudingen, bedrijven en markten; juridische

instellingen als staten en rechtsverbanden; en door het geloofsaspect gekwalificeerde instellingen als

kerken. Zolang de innerlijke samenhang van de diverse instellingen en de onverbrekelijke eenheid van

de cultuur in acht worden genomen dan is er sprake van vooruitgang. Als er evenwel bij de

instellingen een verabsolutering van het leidend aspect plaatsvindt dreigt desintegratie van de cultuur.

Dit is de kern van het leerstuk van de soevereiniteit in eigen kring.38

De overheersing van de ene

cultuursector over de andere moet worden voorkomen. Alleen wanneer gestreefd wordt naar een

harmonische integratie van cultuurkringen kan het leven op een hoger niveau terecht komen.

De onderneming 39

Het bedrijfsleven, bestaande uit ondernemingen, bedrijfstakken en wat dies meer zij, is een

“economisch gekwalificeerd cultuurgebied” waarin het economisch aspect leidend is. Hetzelfde geldt

voor de onderneming waar de economische norm van doelmatigheid, “in de verschijningsvormen van

rendabiliteit, liquiditeit, solvabiliteit, continuïteit en expansiviteit”,40

te allen tijden voorop staat. Zij is

36

1953: 54. 37

1950: 27n15. Van der Kooy verwijst in dit verband naar het tweede deel van Dooyeweerds Wijsbegeerte der

Wetsidee. 38

1953: 64-66. Vgl. 1955: 79-81. 39

Van der Kooy gaat uitgebreid in op dit onderwerp in een artikelenserie in Maatschappij in beweging (1966:

173-348) over medezeggenschap en winstdeling van arbeiders in bedrijven, iets waarin hij zeer terughoudend

was. Hij reageert hierin op H.J. Bonda‟s Volkskracht in gevaar! (1964) alsmede de bespreking van de brochure

door J.P.A. Mekkes in Mededelingen van de Vereniging voor Calvinistische Wijsbegeerte (juni 1965). Zie ook

Van der Kooys „De functie van de ondernemer‟ in 1954: 68-78 dat respectievelijk de theorieën van J. Zijlstra,

J.F. Haccoû, J.F. ten Doesschate, A.C. Rottier, F.H. Knight, J.A. Schumpeter en A.H. Cole op het vraagstuk

evalueert en afsluit met een eigen visie. Vgl. 1955: 58-60. 40

1965: 175.

Page 8: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

8

meer dan een samenwerkingsverband van kapitaal en arbeid. Behalve de wisselwerking tussen de

ondernemer en de kapitaalverschaffers, de werknemers en de aandeelhouders zijn er namelijk ook

relaties met leveranciers en afnemers, kredietgevers en -nemers, concurrenten en bevriende

ondernemingen, moeder- en dochterondernemingen, overheidsdiensten en publiciteitsbedrijven,

maatschappelijke en politieke organisaties, etc. Het primaire en constituerende element in de

onderneming is de leiding, die als het ware een derde productiefactor vormt naast kapitaal en arbeid.

Het is de ondernemer – of de groep van ondernemers – die zijn of haar “ondernemersbekwaamheid” in

dienst van de onderneming stelt en de doeleinden van de onderneming bepaalt met het oog op de

huidige situatie en de toekomstige ontwikkelingen. Binnen het begrip „ondernemingsleiding‟ komt een

heel complex aan functies samen, zoals besluitvorming, organisatie, onderzoek, opleiding,

onderhandeling en ontwikkeling. De ondernemer is “geroepen, tot een goed samenspel van alle bij de

onderneming betrokken personen en groepen te komen, en een goed geoutilleerd apparaat van

technische hulpmiddelen daarvoor beschikbaar te stellen en te houden”.41

Binnen de onderneming is het de ondernemer “die aan techniek en wetenschap in het

bedrijfsgeheel haar plaats aanwijst en van haar resultaten gebruik maakt om continuïteit en expansie

van het bedrijf te verzekeren”. Zijn of haar eerste zorg is een zodanig beleid te voeren dat het bedrijf

kan voortbestaan en geleidelijk uitbreidt om niet achter te blijven bij de concurrentie. Dit betekent niet

dat de ondernemer zich uitsluitend moet laten leiden door het winstmotief en moet streven naar

maximale winst. De norm van de rendabiliteit is een belangrijke norm maar er zijn nog vele andere

belangrijke gezichtspunten voor een “verantwoorde ondernemingsleiding” zoals “de normen van de

liquiditeit, de continuïteit, de solvabiliteit, de technische en organisatorische efficiency en

vooruitgang, de uitbreiding van de werkingssfeer der onderneming; voorts de verbetering van de

betrekkingen met kapitaalverschaffers, werknemers, afnemers, leveranciers, concurrenten en

overheidsinstanties; en ten slotte de verbetering van de waardering der onderneming door de publieke

opinie”.42

Kortom, ook de “niet op geld waardeerbare voordelen moeten krachtens het economisch

beginsel in goede onderlinge harmonie en in het juiste verband met de rendabiliteit worden

gemaximaliseerd”. Een bezinning op deze aspecten en een verzameling richtlijnen of criteria

daaromtrent vormen het „ethos‟, de „filosofie‟ of het „credo‟ van de onderneming.

Het bestaansrecht van de onderneming is bovendien niet slechts haar winstgevendheid. De

ondernemingsleiding is ertoe “geroepen ... de veelzijdige en voor de welvaart en het welzijn der

mensheid gewichtige functie van de onderneming in de volkshuishouding, en soms ook in de

wereldhuishouding, tot ontplooiing te brengen, waartoe haar ook de vereiste talenten zijn

toevertrouwd”.43

Naast geldelijke gewin heeft de ondernemer doorgaans ook andere motieven. “Hij

stelt er ook een eer in, een goed product te leveren, zijn bedrijf te doen bloeien, zijn land en volk te

dienen”.44

De uitdaging is “te zorgen voor een economische aanwending van de schaarse

productiemiddelen bij de vooruitgang van goederen en diensten, die voor de ontwikkeling der cultuur

zijn vereist”.45

Alleen dan wordt de ondernemer een “drager van culturele vooruitgang”.

Net als het menselijk leven in de brede zin heeft de onderneming een normatieve structuur,

waarbij roeping en verantwoordelijkheid een rol spelen. De economische norm van de doelmatigheid

is leidend, maar wordt direct gevolgd door sociale, juridische en ethische normen die eveneens de

aandacht opeisen. In die zin is de onderneming meer dan een functioneel verband. Zij is tevens een

gemeenschap “wanneer en zolang, behalve de economische norm die vordert dat zij winst maakt, dat

haar voortbestaan verzekerd is, en dat zij kan groeien, ook de niet-economische normen van sociale,

41

1966: 212. 42

1963: 3. 43

1966: 208-209. 44

1955: 77. 45

1953: 119.

Page 9: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

9

juridische, ethische en andere aard daarin worden gevolgd. Want in de onderneming is niet alleen

rationele en doelmatige beschikking over productiemiddelen vereist, er is binnen de onderneming ook

menselijke samenleving, waar de beginselen van gemeenschap, gerechtigheid en naastenliefde hun

eisen stellen”.46

De beginselen worden door Van der Kooy als volgt gespecificeerd: “De sociale norm

der solidariteit of gemeenschap eist openheid, ontmoeting, communicatie, doorbreking van isolement,

vermindering van sociale afstand, of hoe men het noemen wil. De juridische norm der

rechtvaardigheid vordert, dat de vrijheid tot zelfverwerkelijking van degenen die in de onderneming

werken niet wordt weggenomen, en de werking van deze norm beperkt zich niet tot de

positiefrechtelijke vormen waarin gepoogd wordt aan het streven naar gerechtigheid in de

onderneming gestalte te geven. De ethische norm der naastenliefde respecteert niet alleen de eisen van

doelmatigheid, gemeenschap en rechtvaardigheid, maar bevestigt deze, en vraag bovendien bereidheid

tot zelfbeheersing en zelfverloochening: onontbeerlijke eigenschap in iedere organisatie. In de

onderneming dient een harmonische realisatie van deze en andere essentiële normen, onder

inachtneming van het leidend karakter der economische norm, te worden bereikt”.47

Praktijk: Randstad

Dat Van der Kooy niet alleen een wetenschappelijke maar ook een praktische interesse had blijkt uit

zijn betrokkenheid bij uitzendbureau Randstad. Zo speelde hij een belangrijke rol bij het jaarverslag

over 1978.48

Van der Kooy was onder de indruk van het door Frits Goldschmeding geformuleerde

stakeholders-concept, maar was niettemin van mening dat zaken als continuïteit, groei en

geclausuleerde winst van de onderneming meer moesten worden benadrukt. Zijn commentaar op het

jaarverslag resulteerde in de frase: “Het streven naar een bevredigende winst, die zekerheid verschaft

voor alle betrokkenen”. Ook de plek die Randstad wil innemen in de samenleving lijkt rechtstreeks

ontleend aan zijn denken: “Het is de opdracht van de onderneming alle aspekten van de belangen van

de direkt en indirekt betrokkenen te realiseren, of met andere woorden zo te funktioneren, dat de

belangen die verschillende groeperingen hebben, behartigd worden”. Ook de verdere verdieping van

de bedrijfsfilosofie in 1984 grijpt terug op thema‟s uit Van der Kooys werk. “Daar de onderneming op

haar beurt afhankelijk is van haar maatschappelijke omgeving”, zo luidt jaarverslag, “dient zij de

verantwoordelijkheid die anderen ten opzichte van haar hebben te onderkennen. Dit houdt in, dat de

onderneming die groeperingen dient te kennen. Daarnaast dient de onderneming vertrouwen te hebben

in deze groeperingen en organisaties en op haar beurt dit vertrouwen van anderen zien te verkrijgen en

te behouden. Voorts behoort de onderneming zich dienstvaardig op te stellen waarbij tevens in deze

dienstvaardigheid een dienen aan zichzelf begrepen is”.

Referenties

Emmer, Piet (red.) (2010), Mensenwerk. Geschiedenis van 50 jaar Randstad, Amsterdam: Business

Contact.

Goudzwaard, B. (1972), „Economie en vooruitgangsidee‟ (rede uitgesproken bij de aanvaarding van

het ambt van gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit op 10 maart 1972), De economist

120(1), pp. 1-26.

Knol, J.G. (1980), „Economie op weg. Van klassieke via neo-klassieke naar politieke economie‟, in M.

van Os & W.J. Wieringa (red.), Wetenschap en rekenschap, 1880-1980. Een eeuw

wetenschapsbeschouwing aan de Vrije Universiteit, Kampen: J.H. Kok, pp. 401-444.

46

1966: 206. 47

1966: 217. 48

Emmer 2010: 91, 94.

Page 10: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

10

Kooy, T.P. van der (1950), De zin van het economische. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het

ambt van gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam op 6 october 1950,

Kampen: J.H. Kok.

------ (1952), „Levensbeschouwing en economie‟, Maandschrift economie, november/december 1952,

pp. 141-145.

------ (1953), Op het grensgebied van economie en religie, Wageningen: Zomer & Keunings

uitgeversmij.

------ (1954), Over economie en humaniteit, Wageningen: Zomer & Keunings uitgeversmij.

------ (1955), Om welvaart en gerechtigheid, Wageningen: Zomer & Keunings uitgeversmij.

------ (1956), Tussen beginsel en belang, Wageningen: Zomer & Keunings uitgeversmij.

------ (1961a), „De normatieve structuur der werkelijkheid‟, Beroep en roeping, juli/augustus 1961,

pp. 128-137.

------ (1961b), „Normatieve structuur en werkelijke situatie‟, Beroep en roeping, september 1961, pp.

150-164.

------ (1963), „Normatieve economie en feitelijke situatie‟, Beroep en roeping, januari 1963, pp. 1-11.

------ (1964), „De zin van het economische opnieuw beschouwd‟, Koers, maandblad vir calvinistische

denke, juli 1964, pp. 12-23.

------ (1965), „Antirevolutionaire vertogen‟, Antirevolutionaire staatkunde (maandelijks orgaan)

35(7/8), pp. 165-188.

------ (1966), Maatschappij in beweging, Kampen: J.H. Kok.

------ (1968), „Doelmatigheid als economisch beginsel‟, Maandschrift Economie, februari/maart 1968,

pp. 251-259.

------ (1969), Hedendaagse maatschappijkritiek. Rede, uitgesproken op 20 oktober 1969, ter

gelegenheid van de 89ste

dies natalis der Vrije Universiteit te Amsterdam, Haarlem: De Erven F.

Bohn.

------ (1973), „Economie op nieuwe wegen‟, Antirevolutionaire staatkunde (maandelijks orgaan) 43,

pp. 197-211.

------ (1975), „Methodologie der economie en christelijke wijsbegeerte‟, Philosophia reformata 40,

pp. 1-32.

------ (1978), „De wetenschap der economie en de doelstelling der universiteit‟, Diskussienota

onderzoek, nr. 1978-8.

Ridderbos, S.J. (1961), Het wezen van de liefde, Kampen: J.H. Kok.

------ (1975), Ethiek van het liefdegebod. Tragiek - compromis, Kampen: J.H. Kok.

Woldring, H.E.S. & D.Th. Kuiper (1980), Reformatorische maatschappijkritiek. Ontwikkelingen op

het gebied van sociale filosofie en sociologie in de kring van het Nederlandse protestantisme

van de 19e eeuw tot heden, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok.

Page 11: T.P. van der Kooy over economie & liefde · PDF file1 T.P. van der Kooy over economie & liefde Joost Hengstmengel, mei 2015 Inleiding Tjalling Pieter van der Kooy (De Krim, 1902 –

11

T.P. van der Kooy (1902 – 1992)