TOT HOOGEN PRIES - dbnl · 2010-05-06 · bereikte haar doel, zonder dat men ver-moedde hoe zij dit...

200
TOT HOOGEN PRIES DOOR ELISE SOER

Transcript of TOT HOOGEN PRIES - dbnl · 2010-05-06 · bereikte haar doel, zonder dat men ver-moedde hoe zij dit...

TOT

HOOGEN PRIESDOOR

ELISE SOER

TOT HOOGEN PRIJS.

TOT HOOGEN PRIJS

DOOR

ELISE SOER

L. J. VEEN - AMSTERDAM

Wij, Nederlanders, meenen over 't alge-

meen weinig reden te hebben , ons over het

Napoleontisch tijdvak te verheugen. „De

Fransche tijd" staat met een zwarte kool

aangeteekend in onze geschiedenis. Wel

gingen er reeds lang ook stemmen op, die

protesteerden tegen de overdreven veroor-

deeling dezer dagen, wel werd er op licht-

punten gewezen in „den Franschen nacht".

Maar . . . . 's lands zonen waren te onmee-

doogend naar Europa's slachtvelden gesleept,

's lands gegoede burgers to ongegeneerd in

den zak getast, 's lands vrijheden te veel

aan banden gelegd , 's lands handel was te

zeer geknakt, 's lands vlag to ver versmeten,

ons geheele gevoel van eigenwaarde to laat-

dunkend op zijde gezet, dan dat men den

goeden kant der medaille wilde zien.

6

Wie, als schrijver dozes, menschen uit

die dagen heeft gekend, hoort nog de ver-

bittering in hunne stem, waar zij spraken

van conscriptie en tiérceering. Bloedige

tranen heeft ons yolk geweend, onder Napo-

leons heerschappij. Individueel leed verhin-

derde het waarlijk groote en goede to zien

van menige regeeringsdaad, het juiste to

erken.nen in menige wet, het noodige van

soms zeer harde maatregelen. Aan kleine

begrenzing gewend, kon men zich niet in-

denken in het groot geheel van het Fransche

keizerrijk. Niet roemzuchtig als de Fransch-

man, verwenschte men „la gloire", hunkerde

terug naar de vredige, rijke handelsdagen

der Republiek, naar haar zeevaart, haar

plaats op Europa's geldmarkt, als de Is-

raelieten in de woestijn naar de vieesch-

potten in Egypte.

Toch, meer dan men na 1813 heeft willen

toegeven, zijn er, vooral in de eerste dagen

7

van de inlijving der Nederlandsche gewesten,

hier vele vereerders van Napoleon ge-

weest, ja zelfs aan slaafsche vleiers heeft

het geenszins ontbroken. Onder die vrienden

van den keizer hier to lande vindt men

goedklinkende namen, schrandere persoon-

lijkheden, die wij volstrekt niet tot de groote

menigte kunnen rekenen, saamgetronameld,

saamgestroomd, om den machtige, den or-

biter mundi" toe to juichen.

Het lijkt ook minst genomen ongelooflijk,

dat de man, die half een wergild aan zijn

voeten zag, die felle vijanden in trouwe

vrienden wist om to tooveren, hier diezelfde

macht niet zou hebben uitgeoefend maar

de haat en de vrees van later tij den hebben

de herinnering aan dien invloed onwille-

keurig of met opzet pogen uit to wisschen.

Een reuzenbouw• moet men op een afstand

zien, wil men eenig begrip krijgen van het

geheel. Op een ruime vlakte, in evenredigheid

8

van den kolos, moot deze zich verheffen,

vrij en fier, de grondslagen diep in de aarde,

de spits ten hemel strevend. Van alle kanten

moot men hem kunnen naderen, zijn ge-

weldige schoonheid bewonderen, onder ver-

schillende verlichting. Bij vlammenden

zonneschijn, gloed oplaaiend rondom, zoowel

als bij mist en novel, half versluierd en

verkild. Bij woedenden storm, die hem de

flanken geeselt ; bij klaterenden regen, die

hem in het gelaat striemt ; bij ratelende

donderslagen, als solferschichten hem be-

stoken, eon somber vuur schijnt op to

flikkeren uit zijn diepten ; bij liefelijken

zomerochtend, omweven van pure, teedere

tinten, in rood-gouden glans. En eindelijk

bij winternacht, als sneeuwvlokken stuiven,

goon ster het hemelgewelf doorboort . . . .

dan rijst de kolos massaal, mysterious,

zwarter dan de duisternis rondom, op uit

de aarde, zwijgend, eenzaam, dreigend, in

9

het tastbaar donker, als een angstwekkend

gevaar, als een majestueus wonder, als een

grenswacht der eeuwen.

Kunstenaars zitten er bij neer, in zijn

schoonheid zwelgend. Denkers staan er

peinzend bij stil, terwij1 de geschiedenis

der menschheid zelve aan hun oog voorbij

trekt. Dichters pogen hem te bezingen, bij

gouden harpklanken. Zijn er niet, die knielen,

in aanbidding verzonken .... ? Maar de

zwaluw scheert er rakelings langs en zet

zich rustig op zijn tinnen ; de uil nestelt

in zijn torens, onder klagend gekras ; ge-

zwegen nog van allerlei ander klein gedierte,

dat hem bekruipt en belaagt . . . . Zal men

het wraken, als Napoleon I bij zulk een

oerbouw vergeleken wordt, over welks kruin

evenals bij de Pyramiden van Oud-Egypte,

als bij den Boeroe-Boedhoer van Java,

eeuwen zullen heengaan, zonder zijn grootsch-

heid afbreuk te doen ?

10

Allen, die van den eersten keizer der

Franschen een volkomen beeld willen geven,

beseffen eigen, nietige kleinheid. Ontmoedigd,

bezwaard keeren velen zich af, verbijsterd

door de veelzijdigheid, het onbegrijpelijke

van het genie, de tegen elkaar indruischende,

elkaar vernietigende getuigenissen omtrent

den geweldige, die als staatsman, veldheer,

wetgever, maar ook als mensch, als zoon

zij ner eeuw, hoog en eenzaam staat op de

groote vlakte der wereldgeschiedenis. Dein-

zen zijns gelijken niet weg in ver verleden,

in grijze oudheid? Figuren van sagen om-

woven, mythische helden, heroen, halfgoden !

Het zou een belachelijk pogen zijn zulk

een to willen schetsen in een klein be-

stek. Het doel van dit schrijven is slechts

een mondelinge overlevering mede to deelen

uit 1811, het verhaal van een kleine zwaluw,

die langs de tinnen scheerde . . . .

1 1

De inlijving van ons land bij den Franschen

staat was een voldongen feit. Oudinot,

hertog van Reggio, had Holland bezet, de

Fransche vlag Hollands driekleur vervangen.

Fransche opschriften — nog meer dan

tegenwoordig — las men overal. Enkelen

juichten over den ommekeer van zaken,

men waande zich aan den morgen van een

schooner dag, niet vermoedend dat het

nacht zou worden, duisterder dan ooit.

Vol en leden diep om den smaad het

vaderland aangedaan, maar alien, op zeer,

zeer enkele uitzonderingen na, bogen voor

den vorst, die zich zelf bij Karel den

Groote vergeleek, „Ik ben Karel de

Groote, omdat ik evenals hij de kroon

van Frankrijk en die van Lombardije ver-

eenig 1 draag, en mijn rijk aan 't Oosten

grenst" 1).

1) Beriihmte Ausspriiche und Worte Napoleons,Ton Corsika bis St. Helena, von Robert R ehl en.

12

Reeds spoedig liep het gerucht, dat de

keizer de nieuwe departementen van zijn

itk zou komen bezoeken, vergezeld van

de Oostenrijksche vorstendochter, die hij in

tweeden echt, na zijne scheiding van

Josephine, naar het altaar had gevoerd.

Maar de reis werd uitgesteld, pas in het

najaar van 1811 kon zij doorgaan.

Voor den keizer was het een dienstreis,

waarop hij zich met grooten luister wilde

vertoonen. Charlotte de S or zegt er

van in haar „Napoleon en Belgique et

en Hollande, 1811". „Rien de plus magni-

Nue que la representation de la cour

imperiale Otablie au palais d'Amsterdam.

La suite brillante et nombreuse qui accom-

pagnait Leurs Majestés, imprimait aux

receptions et aux fetes un caractOre de

splendour extraordinaire. Presque toute la

cour était de voyage . . . ."

Maria Louiza had stellig niet veel goeds

13

gehoord van deze gewesten ; zij toch schreef

aan haar vader, toen haar gemaal vooruit

naar Walcheren vertrok : „le climat, le plus

insalubre qu'on puisse imaginer."

De Zeeuwsche koortsen, die kort te voren

den inval der Engelschen ten deele deden

mislukken, waren natuurlijk zeer berucht

in dien tijd.

Maar ongezond of niet, de geharde keizer

inspecteerde wat hij zien wou, stelde zich

bloot aan weer en wind, waagde zich op

de Zeeuwsche stroomen, bij een storm, die

bijna zestig uren aanhield, toonde zich on-

vervaard als de beste zeeofficier, en had

hoegenaamd geen last van zeeziekte. „Cela

ne m'a pas empeché de bien manger et de

bien dormir," schreef hij aan Cambac6r6 s,

den Aartskanselier.

Napoleon werkte goed gehumeurd aan

boord met ztjn ministers, als ware hij aan

den vasten wal. Er waren andere dingen ,

14

die hem ontstemden, dan boos weer : Vlissin-

gens smokkelarij, de weinige activiteit der

politie aldaar, een door hem aangenomen

verstandhouding der Zeeuwen met Engeland,

den eeuwigen vijand, dien hij juist, om de

Schelde, om Antwerpen, daar het meest

duchtte.

Onvermoeid reisde en werkte de keizer,

tot hij te Antwerpen zijne gemalin ont-

moette en er van den rusteloos doorge-

brachten tijd uren werden afgenomen voor

feestelijkheden van allerlei aard. Toch zelfs

te midden dier feestvreugde raakten de

dffensiewerken en wat er mee samenhing

geen oogenblik op den achtergrond. Voor

Napoleon was een feest ook een strate-

gische manoeuvre.

Zoo ging het verder, van stad tot stad,

van vesting tot vesting, nu eens vergezeld

van Maria Louiza dan weder zonder

haar. Korte nachten van rust, langer dagen

15

van arbeid. Vroeg op, zoo vroeg, dat hij

te Dordrecht tot de autoriteiten, die tusschen

6 en 7 uur in den morgen haastig kwamen

toestellen, verontschuldigend zeide : „Cq-

lieden zijt nu eenmaal niet zoo vroeg 14

de hand als ik, dat is de heele zaak." —

Hoe men het vorstenpaar vleide, o. a. las

men op een eerepoort te Gorinchem

„Aux transports d' allOgresse, aux sentiments si doux,Que fait naitre en ces lieux, votre auguste precence,

Vous voyez, illustres Opoux,Que vows etes encore en France !"

Is het wonder dat Napoleon in 1815

zeide : „De wereld verzocht mij haar te

beheerschen. Souvereinen en onderdanen

wedijverden, hunne halzen onder mijn

schepter te buigen." Toenmaals gehoor-

zaamde meer dan de helft van Europa's be-

volking den machtige, van wien Maria

L o u i z a zich inbeeldde, dat hij bang voor

haar was. In elk geval verdroeg hij de

16

voorbeeldelooze langzaamheid en vadsigheid

der jonge keizerin, met meer geduld, dan

Josephine, die haar gemaal nooit liet

wachten, ooit van hem ondervonden had.

Zelf heeft Napoleon, zijn beide ge-

malinnen met elkaar vergelijkend, gezegd :

„Josephine was geheel lieftalligheid,

Maria Louiza geheel onschuld en natuur.

Josephine had in haar wezen, in hare

gewoonten niets wat niet aangenaam, niet

verleidelijk was, steeds was zij er op be-

dacht een aangenamen indruk to maken en

bereikte haar doel, zonder dat men ver-

moedde hoe zij dit gewild had. Alles wat

kunst vermag, om de bevalligheid van haar

uiterlijk to verhoogen, bracht Josephine

in toepassing, maar zoo geheim, dat men

het haast niet bemerkte. Maria Louiza

hield niet van zulke, zij 't ook onschuldige,

kunstgrepen. Was gene niet altijd oprecht,

ja vaak geneigd tot onwaarheid, deze was

17

vrij van alle onoprechtheid. Ma r ia L o u i z a

kende geen slinksche streken, geen omwegen.

Josephine verlangde niets, maar bleef

overal iets schuldig. Maria L ouiza zag

er geen bezwaar in iets to verlangen, wat

zij niet bezat — dit kwam echter zeer

zelden voor , zij nam niets zonder dat zij

zich verplicht achtte onmiddellijk to betalen.

Beide vrouwen waren overigens goedhartig

en mij zeer genegen."

Ja, zeer genegen ! Een koele uitdrukking,

waar het de groote liefde betreft, die niet

Maria Louiza maar Josephine en

velen harer mededingsters Napoleon toe-

droegen. „Die Frauen waren, weiche es auch

immer sein mochten, nur eine Episode in

seinem Leben . . . ." maar . . . . die Frauen

selbst hingen sehr an ihm and zwar nicht

blosz weil er der grosze, sondern auch der

liebenswiirdige Mann war. Er war, wenn er

es sein sollte, einfach bezaubernd . . . ." EenTOT HOOGEN PRIJS. 2

18

gansche schaar vrouwen „ . . . . kurz alle,

die jemals von ihm ein liebes Wort, einen

lieben Buick erhalten hatten, waren ihm

dadurch zu eigen geworden ihr gauzes

Leben." 1)

Napoleon wordt echter in zijn ver-

houding tot de vrouwen meer gelaakt dan

geprezen. Wel zijn er eenigen, die het

natuurlijk vinden, dat de krachtige den

stelregel beleed, den stelregel van den

toenmaligen soldaat: ,Je prends mon Bien

ou je le trouve," maar verreweg de meesten

van het tegenwoordig geslacht staan of

meenen te staan op een hooger punt, vooral

de vrouwen, de fOministen voorop, be-

schouwen den genialen geweldenaar als

een ,brute", aan wien zij een der pijnlijkste

wetten te wijten hebben : „La recherche de

la paternitè est interdite." —

Stond Napo le o n I tot de vrouw werkelijk

1) Dr. Frits Dumstrey. „Der erste Napoleon."

19

lager dan zijn land- en tljdgenooten ? De

lezer oordeele.

De schoone vrou wen van het Directoire,

uit Wier midden hij zich een Bade koos,

waren alles behalve voorbeelden van strenge

zeden. De mannen jaloersch en „tol6rant"

tegelijkertijd verwachtten van persoonlij ken

invloed, van dwangmiddelen desnoods, meer

dan van duur bezworen eeden. De vrouw

— Bade of minnares — was vaak het ge-

vangen vogeltje in de gouden kooi, snakkend

naar vrijheid, bereid bij de eerste gelegen-

heid de beste uit to breken, den wildzang

nog eens te doers schallen. „'t Is do aard

van het diertje, wat wil men er aan ver-

anderen?" zeide men schouderophalend.

Wantrouwend, haar met vleierij en ge-

schenken bedervend, trachtte de man „sa

chose", zoolang zij hem beviel, te behouden,

veronachtzaamde, verwaarloosde haar, als

de liefde verkoeld was voor het speelpopje

SO

zijner luimen, of eene andere hem be-

goochelde. Maar, wanneer men niet scheidde,

verwachtte, eischte de man van de vrouw,

die zijn naam droeg, van de moeder zijner

kinderen, dat zij het decorum zou eerbiedigen,

hem niet belachelijk maken in dat Frankrijk,

waar „le ridicule tue." — Aan den man

stond dus vrij wat der vrouw was ver-

boden. Hoe onweerstaanbaarder de man

werd geacht, to grooter eer voor hem ,

men roemde zijn „bonne fortune." Betrof

de verovering eene gehuwde vrouw, dan

werd haar echtgenoot meer geminacht dan

beklaagd. Wie een wilde vogel had gekooid,

moest dubbel waakzaam zijn. Zij mocht

fladderen tegen de tralies, trantelen op

haar stokje, het kopje op zij, allerbevalligst

coquetteeren, maar den lokvink gehoor

geven, ontsnappen aan den echtgenoot....

ho ! ho ! Dat leidde tot woeste scenes somsI

met bloedigen afloop.

21

Het is hier misschien de plaats even

aan to stippen, waardoor de verhouding

van 'man tot vrouw, toenmaals en niet alleen

in Frankrijk, op zoo losse schroeven was

gesteld.

De aan den dwang der kerk ontvluchte

werd deist , — het huwelijk, voortaan als

alleen maatschappeltjke instelling beschouwd,

verloor het sacramenteele , vrijheid werd

losbandigheid. Het getal der echtscheidingen

bereikte een onrustbarende hoogte . . . . Och

kom, nog hooger dan in onze dagen ? vraagt

hier een spotter.

Bij het doorsnuffelen der litteratuur van

di en tijd, treft het ook, hoe de romantiek

er op uit was den wellust zoo uitlokkend

mogelijk to schilderen. Wijd en zijd werd

de Fransche roman gelezen en nagevolgd . . . .

„comme aujourdhui." Maar bij dit alles

vergete men niet dat de invloeden der

buitenwereld, die aanhoudend en geregeld,

22

dus volgens wetten — al zijn wij er ons

zelven niet van bewust — op ons inwerken,

hun aangrijpingspunt vinden in onzen psy-

chischen aanleg. G. V a c h e r de L a po u g e

zegt in zijn beroemd werk, Les Selections

sociales" : ,,La polygamie fut pratiquee, au

moins par les chefs, chez tous les peuples

sauvages ou civilises de 1' antiquite."

Het antieke werd aangebeden in die

dagen. Zeden, gewoonten, kleeding, naam,

alles moest antiek zijn, echt of nagemaakt.

En dat Napoleon I to midden dezer antieke

helden en heldinnen een Chef was, wie zal

het ontken.nen.?

Is het heden, in Frankrijk tenminste,

zooveel anders ?

Wat beweert Lapouge in zijn straks

genoemd werk daaromtrent :

,,En Europe, en France surtout . . . . c'est

le mariage qui s'en va, et aussi loin qu'on

puisse voir dans l'avenir, les chances de

23

survie de cette institution sont diminuant.

A mesure que les femmes ayant plus de

droits les horrimes auront moins d' int6ret

Ai se marier, les mariages se feront plus

rares, jusqu' au jour ou cette forme survi-

vante de l'esclavage domestique — sic — aura

cede la place a quelque chose d'impossible

A pr6voir . . . ."

Men leze verdere uitlatingen daar ter

plaatse, waar hij o. a. vraagt „ou est l'homme

vraiment monogame ?"

Fen Fransch geleerde, een beroemd eth-

noloog is hier aan het woord. Wanneer

Napoleon I en Lapouge tijdgenooten

waren geweest, zouden zij elkander op menig

punt hebben begrepen. Van den keizer zijn

er genoeg uitlatingen bekend, die hierom-

trent geen twijfel doen rijzen.

't Is waarlijk geen wonder dat hoogstaande

vrouwen Napoleo n's minachting met

woeker hebben terugbetaald -- al valt in

24

die minachting zekere spijt niet te ont-

kennen dat eenigen zich verheugen,

omdat ook hij, de wilde Corsicaan, hare

macht tegen wil en dank heeft moeten

erkennen, dat anderen smalend toezien, als

hij in liefdes netten verward geraakt, die

tracht te verscheuren, zijn zwakheid ont-

kennend of bewimpelend.

Zeer natuurlijk schuwde Napoleon I

als de pest alien invloed der vrouw op

politiek gebied. „Aan mijn hof zullen de

vrouwen in 't geheel Been rol spelen zij

zullen mij daarvoor niet dankbaar zijn, maar

wat ik in dit opzicht verlies, zal ik aan

room winners," zegt hij tegen Madame d e

R e mu sat , en eon andermaal tot diezelfde

dame , in wier gedenkschriften de keizer

er dikwijls treurig afkomt, „Mevrouw, ik

houd er niet van, dat vrouwen zich met

politiek bemoeien." Zij n de tegenwoordige

„suffragettes" niet eon illustrate op zijn

25

woorden ? Een dame de la halle, die om

vrede smeekte, werd door hem terecht ge-

wezen : „Mijn beste, bepaal je er toch toe

groenten te verkoopen, en laat mij doen

wat mij aangaat, ieder heeft zijn eigen

„métier"."

Het is genoeg bekend hoe hij mevrouw

de S t a e 1 uit Parijs verbande, haar geheele

optreden wekte zijn misnoegen. „Als uwe

moeder maar zes maanden in Parijs was,

zou zij mij dwingen haar te laten gevangen

zetten," zeide hij tot haar zoon. „Al ont-

hield zij zich van politiek, dat zou niets

beteekenen , een vrouw, die over litteratuur,

kunst, moraal, alle mogelijke dingen spreekt,

is reeds eene politieke vrouw. Vrouwen

moeten liever breien." 1)

Napoleon overdreef uit boosheid, met

1) Men kan ook breien met politiek vereenigen,getuige: de „tricoteuses der guillotine", in de dagender groote revolutie.

26

opzet, om to grieven, waar hij zelf door

Germain e' de Stael gegriefd was ge-

worden. Het is de vraag of Jose phin e's

mooie handen zich ooit met breien onledig

hieiden.

Deze eerste, vooral in het begin van hun

echt, gloeiend door hem geliefde vrouw,

heeft wel degelijk zekeren politieken invloed

uitgeoefend, zij 't op gansch andere wijze

dan mevrouw de Stael w.enschte. „Ik win

slechts veldslagen," zeide Napoleon,

„ Josephine wint door hare goedheid alle

harten." Ch arlott e de Sor laat in haar

werkje „Napoleon en Belgique et en Hol-

lande, 1911", een voorname dame zeggen :

” • • • • de temps en temps, nous faisions,

mon marl et moi, acte de presence aux

Tuileries. Josephine etait tits flattee de

nous y voir arriver , peutôtre aussi avait•elle

mission de nous y attirer, cela est assez

probable . . . ."

27

Door gratie en lieftalligheid verzoende

zijne eerste vrouw vaak den keizer vijandige

elementen met diens optreden ; meer dan

eons heeft zij ook vermindering van straf

voor zelfs zeer zware schuldigen weten to

bekomen. Dit bewerkte het goede hart, door

Napoleon geroemd ; want ijdel, licht-

zinnig, oppervlakkig als zij was, volstrekt

niet op de hoogte der toestanden, zou zij

eeii belachelijk figuur hebben geslagen, als

hare vingeren, die den waaier zoo bevallig

hanteerden, in de raderen der zware staats-

machine hadden willen. grijpen.

Bonaparte kon met zijn coquet dwaas

vrouwtje meestal goed overweg. Zij was

zijn bedorven kind, hij liefkoosde of tuchtigde

haar naar welgevallen. Als zij met hem

wilde redeneeren, lachte hij haar uit of trok

haar bij het oor. Maakte zij scenes uit

ijverzucht, beklaagde zij zich terecht over

zijn ontrouw, dan legde hij haar ruw het

28

zwijgen op. „Ge hebt U aan mijn luimen

te onderwerpen, het eenvoudig verklaarbaar

te vinden als ik op deze wijze verstrooling

zoek. Ik heb op al uw klachten eens en

voor altijd slechts dit eene antwoord : Ik,

ik sta buiten de overige wereld, niemand

heeft mij iets voor te schrijven . . .." . . . .„Ik

ben geen man als een ander, zedewetten

en „conventie" bestaan niet voor mij."

Toch heeft geen andere vrouw zooveel

liefde en waarachtige sympathie bij Nap o-

leon gewekt als de bevallige creoolsche,

die hem steeds op nieuw vermocht te boeien

door hare typisch vrouwelijke eigenschappen

en zwakheden. Ik denk hier niet aan de

van hartstocht vlammende brieven, Naar

geschreven in de eerste maanden van hun

huwelijk, maar aan de knagende spijt, den

weemoed, waarmede de man, die alles aan

zijn eerzucht offerde, Josephine herdacht,

lang nadat zij gescheiden waren.

29

„J osephine zou mij gevolgd hebben

naar Elba. Had zij een kind van mij gehad,

ik zou nooit van haar gescheiden zijn . . . ."

Dit is de hoofdreden van het uiteengaan

dezer twee menschen, die elkaar dikwijls

zeer slecht verdroegen en toch elkaar lief-

hadden. „Het is vreeselijk kinderloos to

sterven," klaagde Napo leo n. Toen heel

Europa hem huldigde, op het toppunt zijner

macht, vroeg hij somber: „Wien zal ik dit

alles nalaten ?" en eens tot Josephine:

„Ik heb geen kinderen.... dus aprOs moi

le deluge."

En toch zou de vrouw, die hem geen

kinderen heeft geschonken, het ten slotte

winnen, ook op Maria L o u i z a, de moeder

van zijn zoon. „Josephine ," fluisterde

de stervende Napoleon met zijn laatsten

ademtocht.

Zeer zeker had de keizer het volste recht

30

zich minachtend uit te laten over de

maitressenheerschappij, die zoo lang en zoo

vaak aan het hof van Frankrijk's koningen

voorkwam. „Ik wil aan mijn hof niets

van vrouwenregeering weten. Zij hebben

Hendrik IV en Lode wij k XIV slechts

geschaad. Ik neem mijn ambt ernstiger op

clan deze koningen, ook zijn de Fransehen

niet meer gezind openlijke minnarijen en

titulair-maitressen aan hunne vorsten te

vergeven. Mijne maitresse is de opperste

staatsmacht. Ik heb om haar te veroveren,

to veel gedaan, dan dat ik ze mij ooit zou

laten ontrooven, of te dulden dat men be-

geerte naar haar toonde."

Toch heeft Napoleon voor de macht

der liefde nog eens diep moeten bukken,

in zijn verhouding tot de schoone Poolsche,

gravin. Wale w s k a. Met de vaderlands-

liefde der arme koningin Louize van Pruisen

dreef hij gruwzaam spot, maar Wale ws k a's

31

Polen doet hij om harentwille weder opstaan.

Geweldenaar en tyran blijft hij echter, hij

eischt als meester. Slaafsche toewij ding is

hem onmogelijk.

„Ik wil, verstaat ge dit ? Ik wil u dwingen

mij lief to hebben. Ik heb den naam van

uw vaderland weer doen herleven, door mij

is de wortel behouden. Ik zal nog meer doen.

Maar bedenk, dat, zooals dit horloge, dat

ik in mija hand houd en nu voor uw oogen

verbrijzel, ook al uwe verwachtingen ver-

nietigd zullen zijn, wanneer ge mij tot het

uiterste drijft, als ge mijn hart verstoot en

mij het uwe weigert . . . ." „De politiek is

een touw, dat breekt, als men het to sterk

aantrekt," waarschuwde hij haar een ander-

maal.

Tot zijn broer Lucien zeide hij van

W a 1 e w s k a: „'t Is een betooverende

vrouw, een engel ! Men kan in waarheid

van haar getuigen, dat haar innerlijk zoo

32

schoon is als haar uiterlijk. Ge lacht, omdat

ge ziet dat ik verliefd ben. Ja, ik ben het

inderdaad, maar steeds ondergeschikt aan

mijn politiek, die eischt dat ik een prinses

zal huwen, ofschoon het mij liever ware

mijne maitresse gekroond te zien."

Zeker, Josephine proefde uit den

huwelijksbeker heel den droesem. Geen

vrouw is haar zoo gevaarlijk geweest als

Walewska, die Napoleon een zoon

schonk. De Poolsche gravin beantwoordde

's keizers liefde door groote toewij ding. Zij

bezoekt hem op Elba, zij ontzag geen moeite

en wendde al den invloed aan, waarover

zij beschikte, om hem te helpen, toen hij

onttroond was. Dit is de liefde, waarvan

de GénOstet zingt in zijn Madame de la

ValliOre.

't Was liefde, heilge vrouwenliefde,Geboren ter onzaalger uur ...."

Want wat hare politieke droomen betrof

33

is de gravin ook bitter ontgoocheld ge-

worden. Wat baatte het haar vaderland

dat zijn edelste zonen vol geesdrift de zijde

van den Franschen keizer hadden gekozen?

Waartoe al het vergoten bloed? Waartoe

het schier waanzintig vreugdebetoon, bij

Napoleon s intocht to Warschau? „Polen

herleefde niet, zelfs niet in naam." Voor

Ruslands vriendschap werd Polen verraden.

Op het schaakbord der politiek was een

pion geofferd, meer niet. Heeft N a poleon

de levensvatbaarheid van een Poolsch rijk

onderschat? heeft hij, die verder zag

dan een ander, die wacht Weichsel

niet vertrouwd ? Was het uitzicht op „ver-

deeling van de wereldheerschappij," tus-

schen hem en Alexander van Rusland,

den eerzuchtige toenmaals zooveel waard,

ook met het oog op Engeland, dat al het

andere er voor moest zwichten ? Wat zegt

hij zelf omtrent eerzucht:TOT HOOGNN PRIJS.

34

,Dit spook met bleeke trekken, verwarden

bilk, haastigen gang, onrustige bewegingen,

sardonischen lack, misdaden zijn den door

Naar beheerschte slechts spel, intriguen

middel om het doel te bereiken. Leugen,

laster, schimp een ,argument", een manier

om zich uit te drukken. Komt hij eindelijk

op het toppunt zijner macht, dan vervelen

hem de huldigingen der volken." —

Ja, een groot man, deze Napoleon I,

met groote gebreken, het is honderdmaal

gezegd : maar tegen wien, wij kleinen, met

onze eveneens groote tekortkomingen, ver-

baasd opzien. Een triomphator, door mannen

en vrouwen met afgodische vereering ge-

volgd of gehaat ten doode toe. Een heerscher,

die geen andere wet wilde erkennen dan

zijn wil of natuurdrang. Een arbeider, met

reuzenkracht begaafd, die meer afdeed in

minuten dan een ander in uren. Een denker,

wiens adelaarsvlucht niemand kon evenaren.

35

Een genie, dat zich doodstormde in Caesaren-

waanzin. Een rampzalige roofvogel, met

geknakte wieken, in St. Helena's kooi. —

Maar men schreef 1811. Het keizerlijk

echtpaar bereisde deze gewesten. Maria

L o u i z a nooit op tijd met haar toilet gereed,

altijd to laat, zich er niets over bekommerend

dat zij haar gemaal liet wachten. Lakoniek

nam zij de ovaties in , ontvangst, uit de

hoogte op het juichende yolk neerziende,

dat haar niet aantrok. Phlegmatiek, koel,

trotsch, als een echte dochter der Habs-

burgers.

Napoleon I haastig, gejaagd, zijn onge-

duld verbijtend of gewild kalm. Het hooft

vol plannen, den arendsblik nu hier dan

daar. Met zijn staatslieden beraadslagend,

korte bevelen uitzendend over de halve

wereld, met groote en kleine zaken tegelijk

bezig, besturend, ordenend, schikkend, be-

36

loonend, straffend . . . . Wee den Catholieken

priester, die het waagde, zijn keizer niet

met het diepste eerbetoon to begroeten,

wee den nalatige, den gemakzuchtige, den

onwillige, den man, die het beter meende

to weten dan hij. Maar ook, heil den ijve-

rigen plichtsbetrachter, den handigen vleier,

die zijn woorden juist moist te kiezen, den

schrandere, die 's keizers bevelen stipt op-

volgde. Dit vooral eischte het Fransche

bewind. „Als door een tooverslag," zegt

Professor B 1 o k, „ werden de aan slappe

bewindvoering gewone ambtenaren gewend

aan stiptheid en vlugheid bij het uitvoeren

van bevelen en het samenstellen der talrijke

staten." —

Utrecht was reeds bezocht, onder

stroomenden regen, hetgeen den keizer niet

weerhield een rit door de stad te doen. In

de „Tijdspiegel" van 1885 vindt men o. a.

van dit bezoek als bijzonderheid vermeld,

37

dat het yolk Napoleon niet dadelijk had

opgemerkt, maar toen hij op de Oude Gracht

werd herkend, veroorzaakte zijn aanwezig-

heid aldaar, naast verbazing, zulk een on-

stuimige vreugde, dat men op hem toesnelde,

de panden van zijn rok kuste, ja zelfs

zijn paard . . . . Hiertegenover beweert Mr.

D. V e e g e n s, in zijn „Historische Studiën",

dat de massa des yolks, wel verre van in

de bewondering voor den grooten Napoleon

to deelen, met toenemenden wrevel het

door hem opgelegde juk droeg. Die algemeene

wrevel kwam mijns inziens pas later, toen

de zegeningen, van het Fransche bestuur

gehoopt, uitbleven, toen ellende en armoede

het deel werd van duizenden. Ook Utrecht

had destijds weinig reden zich over 's keizers

besluiten to verheugen, onverbiddelijk werd

22 October 1811 zijn hoogeschool opgeheven ,

een groote slag voor de stad.

Van Utrecht ging het den 9den L ctober

38

naar Amsterdam. Het was een heel ding

voor Maria Louiz a, reeds om zeven mar

gereed to zijn voor de afreize ; zij had zich

dan ook den vorigen avond vroeg ter ruste

begeven.

De weg door H.H.M.M. gevolgd, was op

vele plaatsen versierd met eerebogen, die

meer of minder gelukkige, hoogdravende

of naïve opschriften droegen. Gysberti

H o d e n p ij I deelt ons in zijn „Napoleon in

Nederland" mede, dat Napoleon zeer

verstoord opkeek over het volgende dwaze

rijmpje :

„Napoleon n'a pas fait de sottiseEn se mariant avec Marie Louise."

„Qui a fait cette sottise ?" vroeg de keizer

aan den maire, die zelfvoldaan antwoordde :

„Moi, Sire."

De keizer schoot in een lack en gaf den

goedigen domoor zijn snuifdoos ten geschenke,

terwijl hij zeide :

39

„Quand vous y prendrez une priseVous penserez h Marie Louise."

Maar wat beteekende de hulde der land-

lieden bij de maatregelen door Amsterdam

genomen ter ontvangst H.H.M.M.

De toenmaals — na Parijs en Rome —

derde hoofdstad van het groote Fransche

rijk, verkeerde in een koortsachtige op-

winding. Militaire en burgerlijke autoriteiten

hadden zich reeds dagen lang beijverd dat

feestdos, stemming der burgerij, veiligheid

van verkeer, militair vertoon, eeregeleide

en wat dies meer zij, niets te wenschen

zou overlaten. Groote feestelijkheden, vuur-

werk, bals, comedies, waren in het vooruit-

zicht gesteld. Het yolk zou iets te zien

krijgen, het zou onthaald worden, de keizer

zou een vroolijk yolk vinden . . . . Een yolk,

dat om de eere van zijn bezoek, achteruit-

gang, krijgsdienst, het verlies zijner vrijheid,

alles, alles vergat . . . . Zeer tevreden over

40

de stemming in het pas ingelijfd gebied,

heeft dan ook de keizer aan zijn stiefzoon,

Eugene de Beauharnais, geschreven:

,,J'ai éte extrèmement content de la Hol-

lande ; les gees n'ont conserve le souvenir

le leur ind6pendance que pour sentir les

avantages de la reunion et y trouver l'uni-

formité des lois, un systeme modere de

contributions et une marche reguliere des

affaires. us sont plus Francais qu'aucuns

habitants des pays reunis."

Hoezeer men belust was van de feestelijk-

heden te genieten, blijkt, naar G ij sberti

Hodenp ij 1 ons mededeelt, nit de oneenig-

heid, ontstaan over de invitaties voor het

feest, door de stad in Felix Merits to geven.

De Garde d'honneur wilde in haar geheel

op die partij genoodigd worden en niet maar

een deel der haren or zien verschtjnen. Zij

wist, na vrij wat moeite, haar zin door te

zetten.

41

Vermakelijk is ook het verhaal, door

Madame de S o r medegedeeld, omtrent de

wijze waarop Amsterdams bloemmarkt in

beslag werd genomen voor de keizerlijke

stallen. Men wilde n.l. de bevolking vooral

niet ontstemmen door een gewelddadige ont-

ruiming van het marktplein, dus werd bevel

gegeven alle bloemen er op to koopen en

weg to geven aan hen, die ze hebben wilden,

die er waren of toevallig voorbij gingen,

mits dezen zich dadelijk verwtjderden. De

Fransche schrijfster was er getuige van hoe

ordelijk een en ander werd uitgevoerd,

zonder dat de politie er zich mee bemoeide.

„Bij ons zou het een plundertooneel zijn

geworden," erkent ztj openhartig.

Toch wemelde de stad van leegloopers,

voor wie de keizer en zijn omgeving, even-

good als de autoriteiten ter plaatse niet

weinig beducht waren. Het meerendeel dezer

werkeloozen bestond uit ontslagen bedienden,

42

werklieden, verarmden, niet door eigen

schuld, maar door den achteruitgang van

handel en nijverheid. Daar een aanslag op

's keizers leven, uit den kring dezer lijdende,

verbitterde bevolking, geen onmogelijkheid

was, had men haast buitensporige militaire

maatregelen genomen. Napoleon zelf

spreekt van een „armée dans 1'int6rieur."

Maar de intocht liep goed af. „Op het

oogenblik dat de stoet de Muiderpoort

naderde, kondigden kanonschoten en het

gelui der klokken aan de stroomen yolks,

die waren saamgevloeid, om den machtigen

imperator to zien, zijn komst aan. Opdat

het yolk goed zou weten wie Napoleon

was, gingen eenige personen door de afgezette

straten, aan den stoet vooruit, niet anders

roepend dan ,,Le cheval blanc," zoodoenden

konden ook zij, die lust gevoelden hem met

een „vive Napoleon le grand" toe to juichen

of bloemen voor hem to strooien, zorgen

43

het daartoe geschikte oogenblik niet to laten

voorbij gaan ."

Bij het luide roepen dier voorloopers,

berichtte mij indertijd een ooggetuige, be-

reikte de spanning, waarin duizenden den

keizer opwachtten, haar toppunt. De ont-

roering, die de menigte doorsidderde, gaf

een vreemd gedruisch, alsof een felle wind-

stoot een korenzee overgolfde. Dreigende

wolken pakten zich samen, maar de keizer

was als de zon, die plotseling doorgebroken,

het al met zijn gouden gloed overstraalde.

Goud schitterde in de oogen der menigte,

goud schichtte voorbij op de dansende

paarden, goud scheen langs wegen en

straten to vloeien, als een onafzienbare

stroom. De koets der keizerin, de veel-

kleurige unifornaen, de krijgshaftige houding

der militairen, die op Europa's slagvelden

hunne hooge rangen, ja vorstelijke titels

hadden veroverd, alles wekte bewondering.

44

Zoo jets was nog nooit aaanschouwd hier

to lande. Het nieuwe, het grootsche over-

weldigde de menigte.

Door eenvoud kwam de keizer zeif te

sprekender uit in den schitterenden stoet.

Hoe aller oogen hem zochten, de krachtige

figuur op het witte ros, hoe aller harten

popelden bij zijn aanblik ! Meegesleept door

het aanbruisend enthousiasme, ontblootten

de mannen het hoofd, zwaaiden met hoed

of muts , vrouwen wuifden nit alle macht ,

kinderen strekten de handjes uit naar hem,

die daar voortreed zoo vast in den zadel,

zoo vriendelijk hooghartig, zoo zelfbewust

schijn.baar zoo onbekommerd, als ware hij

de geboren landsvorst, to midden zijner

trouwste onderdanen.

Ja, Napoleon voelde het : ook hier had

hij zijn wil weder bereikt. Dit yolk onder-

wierp zich aan den Caesar. Hij heerschte

hier als overal, waar hij persoonlijken in-

45

vloed kon doen gelden. Tevreden zag hij

rond. Bloemen zegen neder voor zijn voet,

eikenloof werd hem gestrooid door kleine,

witte, sidderende handen. 's Keizers blik

gleed vluchtig over een groep jonge dames,

die hem dus eerden. Vooraan stond eene,

langer, slanker dan hare gezellinnen, in

haar wit gewaad een lelie gelijk. Zij had

de laatste bloemen uit haar korfje reeds

gestrooid, nu neeg zij ademloos voorover :

twee groote zwartblauwe oogen zochten die

des keizers, met zoo dwepende aanbidding,

dat Napo le o n glimlachte, zijn paard even

inhield, boog en dankend groette. In een

storm van toejuichingen reed hij verder.

Het jonge meisje stond onbewegelijk, als

een marmeren beeld, hare oogen straalden

met zeldzamen glans, haar hart bonste met

onregelmatige slagen, zij voelde zich een

bezwil ming nabij.

„O, de keizer heeft ons gegroet, en zoo

46

hoffelijk, zoo innemend ! Wat een onder-

scheiding ! Wat een eer !" babbelden de

meisjes, zich verdringend om van den ver-

deren stoet nog to zien zooveel zij konden.

„H ermine, wat scheelt je?" vroeg er

eene, de doodelijke bleekheid harer ge-

zellin opmerkend. ,,O, je hand is koud als

us.... laat ons naar binnen gaan, ben je

ziek ?"

„Och, laat mij, Maria," zeide het meisje

met de zwartblauwe oogen, als uit een

droom ontwakend. Zij haalde diep adem.

Dat was de keizer, mijn keizer !" mur-

melden hare bleeke lippen.

Des avonds was de stad geffium.ineerd

— op hoog bevel — jammer, dat het hard-

nekkig ging regenen.

Feesten, audiönties, inspecties, bezoeken

aan kunstverzamelingen, gestichten, lief-

dadige instellingen . . . . ritten to paard,

47

roeitochten door Amsterdams kanalen voig-

den elkaar dag aan dag op. De bevolking,

steeds op de been, waar lets to kij ken of

to genieten viol, amuseerde zich uitstekend.

Men vertelde elkaar staaltjes van 's keizers

mildheid, van de groote geschenken, die

hij uitdeelde, de onverwachte hull), door

hem aan enkelen verleend, — zijn work-

kracht, zijn dapperheid, de omgang met

zijn soldaten, met zijn vertrouwelingen word

geroemd . . . . Men begon ook in Amsterdam

eon nimbus to woven om den Romeinschen

kop van den Caesar. De mameluk R o ust a n,

die Napoleon steeds vergezelde, maakte

eveneens eon diepen indruk op de menigte.

Jets omtrent den tocht des keizers naar

het verre Oosten, over „den Sultan des

vuurs", geheimzpnige verhalen over Egypte

en de Pyramiden zetten zich vast in de

hoofden van hen, die to voren nooit van

jets dergelijks hadden gehoord, brachten

48

er het hunne toe bij, den glans van

Napoleon s naam te verhoogen.

Aan vermakelijke voorvallen ontbrak het

evenmin. Men vertelt o.a. : Toen Napoleo n,

van het Trippenhuis komend, de Halsteeg

inreed, verrichtte daar een aschman zijn

work en wilde niet wegrij den met zijn kar,

daar hij alleen, volgens reglement, moest

uitwij ken voor een dokterskoets en N a p o-

1 e o n was geen dokter. „De keizer ! De

keizer !" schreeuwde men. „Is het een dokters-

koets?" vroeg de vuilnisman, „zoo niet,

dan moet je wachten, tot ik de halve straat

heb bediend en de Pieter-Jacob-Dwarsstraat

kan inrijden." De keizer wachtte zeer ver-

stoord. De man haastte zich zoo, dat hij

zichzelven driemaal omver liep. Op het

stadhuis ontboden, kreeg hij om 's keizers

wil de zoogenaamde „zes weken." Hij had

het echter in de gevangenis zoo goed, dat

hij later zeide wet zes maanden te hebben

49

willen zitten. Het was bier „du sublime

au ridicule"; maar dat goed hebben in de

gevangenis geeft to denken.

Sommige versieringen waren ook meer

dan naïf. Zoo had een slager een chassinet

voor zijn raam geplaatst, waarop een kolos-

sale beuling was afgebeeld, omgeven door

een menigte saucijsjes met het volgende

bij schrift :

„Gelijk de beuling is onder de worsten,Zoo is Napoleon onder de vorsten."

Maar in een spotversje dier dagen

beet het:

„Prenez le sang de Robespierre,Les os, le crane de Tibere,Et les entrailles de NOron,Et vows aurez Napoleon."

Al dit muggengegons deerde den machtige

niet, die to Amsterdam, als to Parijs, als

waar ook, in zijn regeeringszaken opging,

besluiten decreteerde, militair en burgerlijk

bestuur betreffend ; veel zorg aan de MarineTOT HOOGEN PRIJS.

4

50

wijdend, aan ons vestingwezen, met een

waakzaam oog op Engeland ; die de werven

bezichtigde, de oefeningen der flotille in

de Zuiderzee bijwoonde ; Medemblik, den

Helder, zelfs Texel bezocht . . . . een breuk

met den keizer van Rusland overwoog

en . . . . Amsterdam een waterleiding uit de

Vecht wilde bezorgen.

In een gesprek met de Caul ainco ur t,

op een nachtwandeling waaraan de keizer

behoefte had, nadat hij den geheelen avond

ingespannen had zitten werken, openbaarde

Napoleon hoe hij over de Hollanders

dacht. 1)

De Hollanders zijn goede lieden," zeide

hij, „en bekwaam," voegde hij er toe. „De

vereeniging van Holland met Frankrijk zal

onberekenbare gevolgen hebben. Vereenigd

met de onze, vernietigt ztjn zeemacht die

1) Charlotte de So r, Napoleon en Belgiqueet en Hollande, 1811.

51

van Engeland. Binnen weinig jaren zijn

wij meesters ter zee. Daartoe is het noodig

dat de Hollanders zich oprecht bij mij aan-

sluiten."

„Sire," sprak de Caulaincourt, „de

ontvangst, die uwe majesteit hier gewerd,

strekt al om die hoop to bevestigen."

„Ongetwijfeld," meende de keizer, „ten

minste als deze niet het gevoig is van het

medegesleept worden door den indruk van

het oogenblik. Dwaas is hij , die vertrouwt

op de toej uichin gen van het yolk op straat.

De menschen zijn belust op „6moties." Hun

geestdrift is voor hem, die ze behendig

weet uit to lokken. Meent ge, C a u l a i n-

co u r t, dat de pracht, die ik op deze reis

heb ten Loon gespreid, voortkwam uit

kleingeestige ijdelheid ? 't Is een hulpmiddel

maar toch een middel . . . . De verleiding

gaat door de oogen naar het hart. Het

keizerlijk hof moet zich groot en indruk-

52

wekkend vertoonen , men is altijd geneigd

te buigen voor datgene wat men bewondert."

De Caulaincourt gaf daarop zijn

meening te kennen dat de uitslag der reis

aller verwachting had overtroffen. „Ik ben

vrij goed met mijn brave Hollanders ge-

slaagd," zeide de keizer glimlachend, „er

bestaat bij deze natie als het ware een

instinct voor het groote en voor edele

daden . . . . Hun dapperheid en hun onver-

saagdheid evenaren die der Franschen , dit

is een sterke band van overeenstemming

tusschen de twee volken. Ik heb een font

begaan. In 1806 had ik dadelijk de Bataaf-

sche republiek met het keizerrijk moeten

vereenigen . . . . Het is een zeer groote

misslag! Maar wie kon voorzien wat er

zou gebeuren ?"

De keizerin was minder goed over

Holland te spreken. Zij vreesde het klimaat.

Werkelijk leed haar gevolg hier veel aan

53

koorts ; alien moesten quinine slikken. Tot

de hertogin v an Mont e b ell o zeide zij

eens : „Ware ik in deze gewesten geboren

ongetwijfeld zou ik Holland lief hebben,

maar ik moet bekennen, dat indien ik er,

na Duitschland to hebben verlaten, zou

moeten wonen, ik er zeker van verveling

zou sterven."

Verder wordt ons medegedteld dat H. M.

hier groote inkoopen deed. „J'ai fait,"

schrijft zij, „de grandes emplettes de toile,

plus belle que la batiste, pour faire des

chemises de nuit et beaucoup d'autres

marchandises dont le nom et le pays est

un secret. Je vous rapporte des theiêres

de Boucaron (Boukharah) et du vieux laque

de Chine, d'ont j'ai moi mème fait 1'

emplette dans le plus beau magazin d'

Amsterdam. Quelle joie d' acheter soi

m'êm.e I" Toen zij dan ook in Frankrijk

terugkwam, waren zoowel haar rijtuig als

54

de reiskoetsen van haar hofdames vol contra-banden.

Onder de vele feestelijkheden zou eenIuisterrijk bal door Amsterdam in FelixMeritis, op 22 October H.H.M.M. aangeboden,de kroon spannen. Dit moest voor velenhet schoonste feest worden, waarom menelkaar, zooals reeds gemeld werd, de eervan een uitnoodiging betwistte. Prachtigwerden de zalen versierd, moeite noch kostengespaard. Volgens de stadsrekening dierdagen beliep de som voor dit bal uitgegevendoor de derde hoofdstad des rijks, f 25073.1 .De Hollandsche koopman trad Kier „royaal"op, „en grand seigneur," die moist hoekeizerlijke majesteiten te ontvangen.

Handelde zoo de gastheer, de gastenwaren niet minder in de weer zich zooveeleer waardig te betoonen. De rijke Amster-damsche burgeressen vooral verdiepten zich

55

dagen lang in allerlei toiletgeheimen. Zij de,

brocaat, satijn golfde ruischend door de

vingers van naaisters en modistes, die tot

diep in den nacht werkten, bij slecht licht,

in kleine kamers, vaak voor o zoo karig

loon, maar blijde dat de komst der keizer-

lijke hoogheden ook haar iets to verdienen

had gegeven. Toch hadden vele voorname

dames hare toiletten uit Parijs laten komen

en leefden in duizend vreezen of die wel

op tijd to harer beschikking zouden zijno

Zij hoopten de elegante Francaises to even-

aren, maar zegt Charlotte de Sor: ,,J'ai

vu bien des regards feminins se fixer jaloux

et d6couragês, sur les dames de l'imperatrice

qui éffacoient, d'une maniOre d6solante, des

masses de diamants portées sans gout, et

des toilettes d'un prix Onorme, comman-

(lees a Paris."

De trotsche patriciersvrouwen, die doze

kortlijvige, langslepende gewaden zouden

56

dragen, wilden niet minder pronken met

hare familiejuweelen. Die werden dus voor

den dag gehaald. Op door ouderdom ver-

bleekt fluweel fonkelden kunstig geslepen

brillanten, steenen van zeldzame waarde.

Kostbare parelsnoeren ontbraken evenmin,

mat glanzend lagen zij in hunne schuil-

hoeken, in droomerige loomheid, als voorheen

in hunne schelphuizen. Oorringen en borst-

spelden, hoofdsieraden en armbanden. fijn

goud met juweelen versierd ; kunstig ge-

vormde mozaiken ; schatten aan vorstelijke

paleizen in het verre Oosten ontroofd, in

bloedigen krijg als buit meegesleept naar

het glansloos Westen, alles vond zijn plaats

in de kunstig gesneden, vaak met zilver of

ivoor ingelegde juweelkisten. Wonderen van

vorm en kleur, van tintelende lichtfacetten

en diepe schaduw deden er het oog to gast

gaan. Barnsteen, aan de golven der Oostzee,

in wilde stormnachten, ontwoekerd ; bloed-

57

koralen uit geheimzinnige diepten in de

Levant door duikers opgehaald, vroolijk

pinkende smaragden, somber dieproode

robijnen . ... Nog was Holland rijk in die

dagen. Hoe alien samenspanden, om dien

rijkdom te toonen aan den wereldveroveraar,

zich te tooien voor den Caesar. —

Ook het meisje met de zwartblauwe oogen

behoorde tot de uitverkorenen, die het feest

in Felix Merits zouden medemaken. Ook

in hare woning was alles in rep en roer,

namen de voorbereidselen voor toilet en

kapsel heele dagen in beslag. Maar aan

den voormiddag van het bal scheen dood-

sche stilte neergedaald in het groote huis.

De gordijnen waren dicht, licht brandde

op de kandelabres, de kapper heerschte er

over hoofden en hersens. Geruimen tijd,

nadat de haarkunstenaar zich de deur had

uitgebogen, toefde H ermine nog voor haar

58

„toilette". Toch verschikte zij geen lokje

aan het hoog gedofte, eenigszins naar de

mode der antieken, met een band bijeen-

gehouden haar, dat in weelderigen over-

vloed het jonge gezicht omlijstte. Stil zat

zij en staarde haar beeltenis aan met een

onderzoekenden blik. Fier hield zij het als

met krullend goud gekroond hoofdje op den

slanken hals, maar in hare oogen lag een

sombere, peinzende uitdrukking.

Eenige kaarsen brandden er op hooge

„lustres", hun licht zeefde door de kamer,

als een zachte goudachtige nevel, en hulde

de onbewegelijke gestalte voor den kap-

spiegel in een mystieken glans. De kap-

mantel, half afgegleden, liet een paar ge-

vulde jonge schouders vrij, blank als albast ;

maar zedig dekte de witte kant en witte

zij de van het onderkleed den maagdelij ken

boezem. Op een stoel in de nabijheid

luchtigde een eveneens witte, ragfijne stof,

59

het balkleed, als een wolkje zoo ijl. Aan de

voeten der droomster prijkten reeds wit

satijnen schoentjes, sierlijk als de muiltjes

van asschepoester.

De kamer, waar het meisje zich beyond,

was een rijk gemeubeld slaapvertrek, ietwat

vol, maar de kleuren, warm en donker,

spelend in roode en bruine nuancen, deden

het witte feestgewaad des to teerder uit-

komen. De gordijnen, voor de vensters breed

uithangend, waren van zwaar damast, even-

zoo die om het hooge ledikant, dat in een

hook geschoven, vrij wat ruimte besloeg

en in onze dagen goon zoo jonge bewoonster

zou hebben geherbergd. Dofgeel behang

weerkaatste het waslicht met een vreemden

glans, als van oud goud. Het „toilette" en

de tafel in het midden der kamer zouden

een schilder in verrukking hebben gebracht,

overstrooid als zij waren met lichtende

vonkjes, daar het zilver en kristal van

60

flacons en poederdoozen er tintelden als

dauwdroppen op een grasveld, bij maan-

licht.

Aan die tafel, zat een jonger meisje,

met een boek voor zich, maar zij las niet,

zij sloeg de gedaante voor den spiegel

opmerkzaam gade. Eindelijk zeide zij onge-

duldig :

„H ermin e, zou je niet opstaan en je

verder aankleeden, 't is of je geen lust

in het feest hebt, zoo zit je to kijken."

Hermine keerde zich of van den spiegel

en zag de spreekster aan, met iets vaags

in haar blik.

„Het komt door mijn droom van dezen

nacht, Mari e, ik moet er gedurig aan

denken, 't was zoo zonderling . . . . Ik zag

een grooten tuin," vertelde zij langzaam,

„het was een open ruimte vol bloembedden

als een meer zoo wijd en blauw strekte de

hemel er zich over uit . . . . alles was groot

61

had iets oneindigs. En de bloemen waren

zoo mooi, zoo veelkleurig, zij geurden zoo

zoet . ; . ."

„Dat lijkt mij een prettige droom,"

zei Marie opgewekt, „en volstrekt niet

zonderlin g."

„Ja, maar er was iets vreemds in dien

tuin, ik kan Diet zeggen wat, iets van een

sprookje", meende Her mi n e, „het lag er

over als een betoovering." Hare stem daalde.

„Onder al die bloemen merkte ik een

lelie op, hoog aan den ranken stengel,

schitterend wit. Toen zag ik een man in

den hof, hij plukte van de bloemen, hier

en ginds, er waren arme dingen bij, die

hij achteloos liet vallen, zij werden door

zijn voet in het stof vertreden , andere

zamelde hij bij een tot een veelkleurig

bouquet. Ook naar de lelie strekte hij de

hand uit, maar scheen zich plotseling to

bedenken en liet haar staan. Ik weet niet

62

waarom maar ik ademde verruimd, toen hij

wegging, ik was zoo onbegrijpelijk bang

geweest voor het lot van die bloem. NU

komt het vreemdste. De lelie begon op eens

to verwelken, zij boog zich voorover, zij

stierf . . . ."

Marie keek verbaasd, ietwat ongeloovig ;

't was een aardig dikkertje, met een alle-

daagsch gezlcht, opgehelderd door een paar

mooie, schrandere oogen.

„Heb je dat alles gedroomd, komt er niet

een beetje phantazie bij, zusje ?" waagde

zlj spottend.

De andere zweeg beleedigd, wierp den

kapmantel of en reikte naar haar balkleed.

Dienstvaardig sprong M a r i e op ; in stilte

het de schoone haar toilet voltooien.

„Ik bentjd je niet weinig," zuchtte het

jongste meisje, haar werk met voldoening

overziende, H e r m i n e s ontstemming niet

achtend.

63

„Een feest als dit keert nooit terug. Je

moet er mij alles van vertellen, alles, beloof

mij dat."

77 0 ja, ik beloof het," verzekerde H er-

m i n e, ontwapend door medelij den met het

zusje, dat thuis moest blijven, en zich

voorover buigend om Marie een kus te

geven, fluisterde zij : „Sommige feesten zijn

het mooist als ze voorbij zijn."

17 Alsof jij niet zult dansen ."

„Dat bedoel ik niet." Zelfbewust strekte

zich de lenige gestalte. „Een van Hae s-

t e r e n Tenninck wordt geen muurbloem,"

sprak zij hoogmoedig. „Maar het denkbeeld

als feestgenoot den keizer te zien, hem

mogelijk te spreken . . . . 0, Marie . . . ."

nerveus drukte zij de handen tegen elkander,

„hoe zal dan de werkelijkheid wezen ."

„Veel eenvoudiger dan je denkt," meende

Marie nuchter. „Voor een keizer is zoo'n

feest niet veel bijzonders. Wie weet Welke

64

oorlogzuchtige plannen hij beraamt, terwijl

hij zich als Bast van Amsterdam laat

feteeren. Papa zegt dat het Frankrijk alleen

te doen is, om ons tegen Engeland te ge-

bruiken . . . . Met Rusland gaat 't ook mis,

zegt hij."

7) PapahaatNapoleon,"sprakHermine

somber.

” Dan heeft hij er reden voor," riep Marie

overtuigd.

” Geldzaken," smaalde Hermin e.

„O, je kunt er geringschattend genoeg

van praten, maar ik zou je wel eens willen

zien, wanneer papa doodarm was geworden,"

ijverde Marie.

„ Dan zou ik mijn lot weten te dragen."

Marie haalde twijfelend haar rondo

schouders op. „Het lijden van mijn per-

soontje, hoe gering ook, zou dan mogelijk

jets bijdragen tot het welslagen van

Napoleon 's reuzenplannen," sprak H e r-

65

m i n e, met dezelfde vage uitdrukking

van daar straks in hare donkere oogen.

„'t Is good, dat papa je niet hoort,"

riep Marie ontstemd, „eigenlijk zou hij al

ontevreden zijn, als hij wist dat je naar

dat bal gaat en nu nog doze verheerlij king

van den keizer bovendien, van eon man,

die ons land een aanslibsel van zijn rivieren

heeft genoemd, onze vlag heeft vernietigd,

aan al onze vrijheid een Bind heeft ge-

maakt . . . ." Zij sprak bitter boos.

Her mine legde hare hand op Marie's

schouder. „floor eons, zusje, als onze moeder

niet zoo vroeg was gestorven, zouden wij

't moor eons zijn misschien. Wij worden

nu zoo geheel verschillend opgevoed. Jij

hoort bij tante Marrigje heel andere

dingen dan ik hier, bij tante C a t o. Dansen,

com6clie, lachen hoot bij jullie zonde, bij

ons daarentegen zijn dat doodgewone wereld-

sche zaken , zoo gaat het met alles.TOT HOOGEN PRIJS.

5

66

Napoleon is voor ons de grootste man

van onze eeuw, voor jullie . . . ." zij aarzelde

even. „de antichrist."

„Hoe zou onze moeder over hem hebben

gedacht," peinsde Marie, „ach, hoe treurig

Loch, dat ik haar nooit heb gekend."

„Ik weet nagenoeg even weinig van

haar als jij," zeide H e r m i n e kalm,

„Papa beweerde onlangs dat ik het meeste

op haar geleek, maar dat jij mama's oogen

hadt."

,,Daar ben ik blij om," riep Marie.

„Ja, jij lijkt op het portret van Mama,

boven papa's schrijftafel, dat zie ik soms

heel goed, maar . . . ." Naderende voet-

stappen, het ritselen van een zij den gewaad

deed beide meisjes opschrikken. Een knappe

gezette vrouw van middelbaren leeftijd

ruischte binnen. Haar kleed van zware

lichtbruine zijde, sloot onberispelijk om de

voile taille, maar to veel juweelen schitter-

67

den aan hals en armen, zelfs 't kapsel was

er mee overladen.

Marie bewonderde naief, hare zuster

oefende een stille critiek. Op haar beurt

werd zij door tante gemonsterd.

„Dag, Marietj e, aardig dat je gekomen

bent, om je zuster to assisteeren," zeide de

dame. „Moet Keetje je nog helpen,

Hermine, of ben je klaar ? Mij dunkt,

je kunt tevreden zijn . . . . de sleeper

wacht."

„Ik ben tot uw dienst, tante," antwoordde

Hermine.

Op kristallen luchters vlamde het waslicht

met honderden zachtgele spitsen, veelkleu=

rige prisma's oproepend in de kronen, die

op hunne beurt duizendvoudig flitsten en

fonkten, alsof zij op vreemde wijze het

bout gewoel onder hen weerspiegelden. In

de groote zaal verbeidden meer dan zes

68

honderd genoodigden het keizerpaar. Adem-

looze stilte heerschte bij zijn aankondiging.

77 Ik ten minste hoorde mijn hart bonzen,"

vertelde H e r m i n e later aan hare zuster.

Noem het vleierij, bewondering, vergoding,

de gasten in Felix Merits namen aan de

bewierooking der Majesteiten ruim deel. De

maire heette den keizer welkom in een

toespraak, die stellig den machtige niet

ongevallig was. Den volgenden dag teekende

immers Napoleon het besluit, waarbij deze

maire, de heer Willem Joseph van

Brienen van de Groote Lindt, tot

baron van het keizerrijk word verheven.

Trouwens, zoo een, had Amsterdam's

burgemeester een dergelijke belooning ver-

diend. Het waren zware dagen voor hem

geweest, die dagen van 's keizers bezoek !

De keizerin aanvaardde een bloemenkorf

haar door twaalf aanzienlijke jonge meisjes

aangeboden.

69

Toen begon het feest met een cantate

door het vorstelijk paar, onder een met

sterren bezaaiden troonhemel gezeten, ge-

duldig aangehoord. Zelfs de feestgenooten

erkenden later dat deze hulde to veel tijd

had gevergd. Dwaze pluimstrijkerij, zegt

de naneef, die met ironie leest hoe men

Napoleon in dit stuk o.a. toevoegde :

Si vous n'avez fait qua paraitreLe bonheur, apres vous, nous reste pour jamais . . . ."

Met den Nijlstroom werd de keizer ver-

geleken, die als hij de woorden aandachtig

heeft gevolgd, niet elke zinspeling met

onvermengd genoegen heeft aangehoord.

De overwinning op Engeland werd hem

in de gauwigheid meteen voorspeld, een

overwinning, waar Coen reeds, ook door

Ruslands houding, weinig uitzicht op bestond,

maar de bedoeling was goad. Hollands

marine zou den luipaard in eigen hol gaan

bestoken, als in de dagen van weleer. Men

70

voelde ten minste, waartoe men op dat

moment moest dienen, eene erkenning, die

Napoleon niet anders dan aangenaam

kon zijn.

. . . . A notre allegresse unanimeVous reconnaissez des Francois . . . .

had men Napoleon reeds toegezongen.

Hoe durfden dezelfde lippen later d e

Ruyters naam noemen. wat zou de ronde

Zeeuw daartoe hebben gezegd ? De keizer

zelf onderscheidde fijner, hij sprak van

„naes braves Hollandais."

Madame de Sor 1 ) verzwijgt niet hoe

die eeuwige, feesten, vleierijen, drukte-

makerij, H.H.M.M. verveelden en afmatten,

zij waren echter noodig, evengoed als krijgs-

tochten, Napoleon speelde ook hierin zijn

rol meesterlijk , een enkel maal klaagde hij

er over tegen een vertrouweling „C'est un

1) II y avait r6ellement chez tout le monde satietede fetes et de divertissements."

71

metier de galerien ! Je pref6rerais dix cam-

pagnes, a la vie que je mône depuis un

mois." Reeds spoedig, nadat het bal een

aanvang had genomen, begonnen de keizer

en de keizerin hunne ronde. Napoleon

moest nog werken, Maria L ouiza ver-

langde naar rust.

Daar waren lieden in den „cercle", die

trots al het gevlei den vorst met angst

zagen naderen. De Corsikaan kon zeer ruw

en kart aangebonden zijn, wie weet Welke

onaangenaamheden men zich moest laten

zeggen.

Maar wie er vreesden, niet alzoo H e r-

mine van Haesteren Tenninck. Met

schier aanbiddende aandacht had het jonge

meisje van zijn binnentreden af, den keizer

gadegeslagen. Voelde Nap ole on den blik

der zwartblauwe oogen ? Een paar malen

had hij haastig den kant uitgezien, waar

zij zich naast hare tante ophield. Haar klein,

72

ivoren balboekje was volgekrabbeld met

aanzienlijke namen, maar ook Fransche

officieren hadden zich aan haar laten voor-

stellen en er hunne namen gezet. Een dezer,

een zekere Bonne t, had zelfs zijn naam

driemaal opgeschreven, waarover de schoone

zeer verstoord keek, maar de jonge man,

in schitterende uniform, had zijn zaak zoo

welsprekend verdedigd, dat zij zich lachend

gewonnen verklaarde. Beslist had H e r-

mine echter geweigerd te dansen, zoolang

H.H.M.M. nog in de feestzaal toefden. Het

was er veel te vol, beweerde zij. Hare

teleurgestelde cavaliers bleven praten en

lachen met het coquette meisje, dat veler

blikken tot zich trok. Zoo onbevangen en

naïf deed Her min e, dat niemand vermoedde

hoe slechts een gedachte dit mooie schep-

seltje bezielde, een „idee fire" haar vol-

komen beheerschte. De keizer zou haar

aanspreken. Zij wenschte niet alleen met

73

hart en ziel dat dit zou gebeuren, zij

wist het. En waarlijk, daar keerde Nap oleon

zich tot zijne gemalin, met de woorden :

„Ah, voila enfin la belle demoiselle, de

eerste, die ons eikenloof en bloemen strooide,

bij onzen intocht . . . ."

Van de voorstelling behield Hermine

een zeer vage herinnering. Maria Louiza

zeide eenige vriendelijke woorden tot het

jonge meisje en hare pleegmoeder, toen

schreed zij verder, om een dergelijke „bana.

liteit" anderen toe to voegen.

Napoleon toefde onderwijl. Stond zij

daar niet voor hem als een pas ontloken

roos, opbloeiend uit het witte weefsel, dat

hare jonge meisjesvormen vaag liet ver-

mooden ?

Als een licht, plotseling, fel, omvlamde

haar zijn blik. Hermine sloeg de oogen

niet neder, zij zag den keizer aan, met een

volkomen vergeten van zich zelve. Een

74

zacht rood waasde over hare albasten

wangen, een schuchter lachje speelde om

den frisschen, nog zoo kinderlijken mond.

Onvergetelijk prentte zich in haar geheugen :

die korte, breedgeschouderde gestalte, het

gladde, fijne, wasbleeke gezicht, het impera-

toren profiel, de doordringende Italiaansche

oogen. Ja, dat was hij, de verpersoonlijking

van zelf bewuste kracht ; de soldaat, die op

alle slagvelden, waar hij verscheen, zege-

vierde , de man, die aan Europa de wet

stelde, koninkrijken stichtte en omver wierp

naar welgevallen ; de heerscher, die in zijn

kleine, sterke hand het lot droeg van

millioenen 1 ). Als bliksemschichten flitsten

1) „Alors it personnffiait toutes les gloires, toutesles prosperites, tous les bonheurs . . • . Tin fils lui etaitne de la file des Cesars ! ! ! Chef d'un empire, quienclavait dans ses limites vingt peuples divers, itfaisait et defaisait les rois, donnait et reprenait lescouronnes, imposait ses lois â, la moitie des mondes,implantait ses aigles glorieuses sur toutes les capitales

75

deze gedachten doer Hermines brein.

Nu glimlaohte ook de keizer. Een seconde

slechts had de blik van dezen arend de

jonge duive gezocht. Met een korten groet

voor de nijgende dames, wendde Napoleon

zich tot een paar heeren in de nabijheid,

die juist opmerkzaam werden en legde

hun een dier vragen voor, even verrassend

als snel, Wier beantwoording groote tegen-

woordigheid van geest vereischte.

Het was He rmine of er een zachte

zucht door de zaal ging, die de kaarsen deed

flikkeren, maar alleen door haar werd opge-

vangen. Met een zonderlinge wending harer

gesdachten rees het beeld harer moeder

haar voor den geest, der moeder, die zij

zoo lang reeds vergeten waande. Zijn er

de 1'Europe, d'un sign aplanissait les montagnes,changeait les cours des torrents, et du bruit de sescanons, it avait ebranle la terre." (C h. de So r.„Napoleon en Belgique et en Hollande").

76

oogenblikken van groot gevaar, waarin

onze dooden ons beInvloeden meer dan

ooit levenden vermogen? De jonkvrouw

voelde een huivering haar doortrillen . . . .

Zacht legde zij haar hand op den arm

harer tante.

„O, laat ons in een der zijzalen gaan,"

murmelde zij nauw hoorbaar, ,,het.... het

is zoo, zoo warm . . . ."

Mevrouw van Haesteren Tenninck

zag met een verwarden blik om zich heen.

Haastig schoot een jong ambtenaar toe,

een der wachtende cavaliers. Hij geleidde

de dames onopgemerkt uit de overvolle,

schitterende zaal, naar een der bijvertrekken,

waar het koel was en stil.

Op een rustbank, overhuifd door palm-

groen, ter versiering aangebracht, lieten de

beide vrouwen zich neder.

„Hoe is het nu, kind ?" vroeg de pleeg-

moeder, niet weinig verlegen door de plotse-

77

lingo ongesteidheid harer nicht. De galante

ambtenaar was weggesneld, om een glas

water to bemachtigen.

„'t Was maar een duizeling," veront-

schuldigde zich H ermin e, „'t gaat al over,

tante."

De jonge man keerde terug met het glas

water.

„O, vriendelijk dank !" Haastig dronk het

meisje met gretige teugen, de kleur keerde

terug op het waswit gezichtje.

„Mijn kippekuurtje is geheel voorbij,"

lachte zij.

„Nu laat ons dan maar weer naar binnen-

gaan," ried mevrouw van H aeste r en

Tennin c k, „vergeleken bij ginds is het

hier grafstil." Het jonge meisje streek met

de hand over het voorhoofd, als wilde zij

een lastige gedachte verjagen. Met de

volgzaamheid van een lam, liet zij zich

naar de groote zaal terug leiden. Tot diep

78

in den nacht duurde het feest, ofschoon

het keizerpaar reeds vroeg was vertrokken.

Onder Amstels jufferschaar scheen H e r-

mine de blijdste van alien.

Een paar dagen later ontving Hermine

een kostbaar gouden horloge, met brillanten

omzet, uit naam van keizer en keizerin.

Dit cadeau, in die dagen, aan verscheidene

Hollandsche jongedames uitgereikt, werd

met eerbied door den heer en mevrouw

van Haesteren Tenninck aan hun

nichtje overhandigd, zonder dat zij er in

hunne vreugde aan dachten, Her mines

vader, die even buiten Amsterdam woonde,

eerst to raadplegen.

stil Terwonderen aanvaardde de

jonkvrouw het fraaie geschenk. Hoe zij dit

„souvenir" op prijs stelde ! Zij kon het niet

genoeg bezien en betasten ; als een klein

kind zijn speelgoed, zoo lief koosde zij de

gouden kast, liet het licht fonkelen in de

79

brillanten . . . . uren lang zat zij in stil

aanschouwen verzonken, des nachts legde

zij het onder haar hoofdkussen . . . . Welke

droomen het bij haar opwekte, daarover

zweeg zij , oom en tante sloegen haar met

verwondering Bade; M a r i e, die zich eerst

met hare zuster had verheugd, voelde zekere

onrust de overhand krijgen, en opperde

eens de vraag wat papa er wel van zou

zeggen.

„Verbeeld je dat papa een zoo groote

vriendelijkheid van den keizer niet op prijs

zou. stellen !" riep H e r m i n e opgewonden

Zij nam het horloge in de hand en hield

het tegen haar oor. Zijn getik leek haar de

lieflijkste muziek, sprak haar van een onver-

getelij ke ure . . . .

Van op prijs stellen was echter geen

sprake. De vader, zij n. gewoon wekelijksch

bezoek aan de moederlooze meisjes brengend,

deed er het zwijgen toe, terwij1 hij zij n

80

oudste dochter ernstig aanzag. Het mooie

horloge verwaardigde hij met geen blik.

Wel had hij een langdurige conferentie met

zijn broeder en schoonzuster, eer hij naar

zijn buitengo&d terugkeerde.

De keizer en keizerin waren afgereisd.

Amsterdam ontwaakte als uit een roes.

Velen dachten met eenige beschaming terug

aan deden tijd, die pas achter hen lag,

poogden wrevel over eigen zwakheid onder

scherts of leugen to verbergen. De naakte

werkelijkheid joeg menigeen schrik aan.

Men voelde zich meer gekneveld dan ooit.

Allerlei geruchten omtrent plannen des

keizers met deze gewesten, Wier nog altijd

aanzienlijke rijkdom hem zoo argeloos was

vertoond, deden de rondo , maar in 't geheim,

want men vreesde de Fransche spionnen.

Wie onder de zeer gegoeden volwassen

zonen en dochters bezat, keek hen aan met

bezorgde oogen. Voor de jongens vreesde

81

men den dienstplicht, voor de meisjes een

huwelijk, op hoog bevel, met een van 's keizers

officieren . . . .

Enkele weken na het feest in Felix

Merits werden de jonge dames v an

Haesteren Tenninck bij Naar vader

ontboden.

Voor Marie hadden zulke bezoeken in

vaders woning altijd iets feestelijks,

He r mine durfde het niet zeggen, maar

zij verveelde er zich of kreeg onaangenaam-

heden met den stren gen man, die meer

in levensopvatting met zijn schoonzuster

Ma r rigj e dan met schoonzuster Cato

overeenstemde. Papa was altijd zoo statig,

vond Hermine.

Als naar gewoonte, werden de meisjes

vriendelijk ontvangen. Men ging aan tafel

vroeg op den middag , de oude huishoudster

had voor een keurig maal gezorgd. Maar

vader was niet opgewekt, Herm in eTOT HOOGEN PRIJS. 6

82

eveneens stil, droomerig, in zich zelve

gekeerd. 's Keizers horloge had zij niet

durven aandoen dien dag. De heer des

huizes sloeg zijn oudste dochter af en toe

scherp gade , er lag bekommering en ook

wrevel in dien blik. Marie deed haar

best door haar onschuldig naief gebabbel,

vader en zuster af te leiden.

Na het diner begaf men zlch naar

vaders studeervertrek. V an Ha e ster en

T enn inck bekleedde evenals zijn beide

broers te Amsterdam een voorname post

bij een der takken van bestuur. Van het

stadsleven afkeerig, woonde hij buiten,

waar hij geheel in zijn werk opging, een

volij verig man, die weinig omgang zocht.

Zijn studeerkamer 'zag er hoogst eenvoudig

uit. Boeken en kaarten op tafels en stoelen,

boeken in reeksen langs de wanden, een

met papieren bedekt schrijf bureau. Op den

vloer een zelfs ietwat versleten kleed,

83

groene gordij nen voor twee vensters, met

kleine ruiten, wier geel en groen verkleurd

glas niets tot opvroolijking van het geheel

op dezen somberen Decemberdag bijzette.

Maar, boven de schrijftafel een bijna levens-

groot portret in olieverf, voorstellende een

beeldschoone jonge vrouw, in lichtblauwe

zijde, parelen om den hals, juweelen in het

lokkige blondhaar, met een paar groote, mooie

oogen, wier blik do geheele kamer scheen to

overzien, neen to overstralen, met hun

zonnigen glans. Het was de beeltenis der

vroeg gestorven moeder van de beide meisjes.

Onwillekeurig toetste de weduwnaar zijn

dochters steeds aan dit portret. Ja, H e r-

mine had de schoonheid harer moeder,

maar Marie haar karakter gerfd. De ziel,

die uit deze stralende oogen sprak, was

naief en rein geweest, als die van het

goede kind, wier geboorte der arme moeder

het leven had gekost.

84

Met een handbeweging noodde vader zijn

dochters uit een stoel te nemen. Hermine

keek besluiteloos onhandig rond. Behalve

de leunstoel voor de schrijftafel was alles

wat tot zitplaats moest dienen met boeken

bezet. Snel ontruimde Marie een paar

stoelen, legde de boeken op een hoekje der

tafel, vader keek toe en glimlachte om haar

stillen ij ver.

„Mtjn lieve kinderen," begon hij, Coen

beide meisjes waren gezeten, en hem stil

aanzagen, „ik heb over ernstige zaken met

jullie te spreken . . . ."

„O, over dat horloge van den keizer,

papa ?" riep Hermine voorbarig. Zij

noel de lets vijandigs tegenover haar vader,

opgekropte wrevel lag in haar stem.

17 Neen, over lets veel belangrijkers dan

dat cadeautje van on.zen aartsvijand, waar

je zoo kinderachtig blij mee bent H e r-

mientj e."

85

0, nu werd zij pas echt boos. Hermie n-

t j e! en zij telde reeds negentien jaar.

Weer voelde zij Napoleon 's blik op zich

rusten . . . Zij strakte zich, ook in verzet

tegen papa.

„De zaak is doze, Entjn kinderen, wij

moeten elkaar goed begrijpen, geheel ver-

trouwen. Wat bier gesproken wordt, blijft

onder ons, nietwaar ?" Beide meisjes knikten

toestemmend. „Nu dan," ging de vader

voort, „over jullie beider lot heb ik in de

laatste weken veel nagedacht. Jullie kunt

niet steeds bij de tantes blijven . . . . Het

spijt mij genoeg, dat ik jullie opvoeding

niet zelf heb kunnen leiden, hoe dankbaar

ik ook ben voor de zorg en liefde, die jullie

van mijne schoonzusters, van mijn broers

hebt ondervonden. Zij hebben jullie be-

handeld als hun eigen kinderen. Toch is

het mij soms to moede, alsof ik jets ver-

zuimd heb, maar je moeders dood had mij

86

te geweldig aangegrepen, ik kon geen andere

op haar plaats zien. Jullie waart nog zoo

klein, hadt vrouwelijke hulp en meer toe-

zicht noodig dan huurlingen kunnen geven.

Daarom werd er in den familieraad besloten,

dat jij Marietje, bij tante Marrigje

zoudt komen, die zelve een kindje had,

eenige weken oud toen, evenals jij, en

Herm in e bij tante Cato, die nooit

kinderen gehad heeft, maar juist daarom

te meer zoo'n klein ding, als jij toen was,

in huis wilde hebben. Ik hoorde onlangs

dat jullie het hadt over je geheel ver-

schillende opvoeding." De meisjes keken

elkaar ontsteld aan, had tante Cato hen

beluisterd? „Ja", voer papa voort, „jullie

hebt gelijk, dat is misschien niet goed

geweest." Vader zuchtte. „ Wat gebeurd

is, daar moot men echter in berusten. Wie

van jullie zou het nu prettig vinden, bij

je ouden vader to komen wonen, zijn

87

huishouding te besturen, het einde van

mijn leven — zoo God wil — een beetje

op te vroolijken."

Hermine zweeg, zij keek angstig. Blijk-

baar kwam haar dit voorstel even onver-

wacht als ongewenscht.

Marie legde hare zachte vingertjes op

de sterke hand haars vaders, die toch een

weinig beefde, wachtte of Hermine iets

zou zeggen en toen deze hopeloos verlegen

de oogen neersloeg, zeide zij ontroerd :

„Mag ik het zijn, papa ? Ben ik u niet

te jong, te onbedreven? Ik weet nog zoo

weinig van het huishouden en zoo . . . . maar

ik zal mijn best doen . . .." Zij had tranen

in do oogen.

Vader greep haar hand en drukte die

innig.

„Dat is afgesproken," zeide hij kort,

fl nadere bijzonderheden voor later. En voor

jou, Hermin e," keerde hij zich toen nog

88

statiger dan gewoonlijk tot zijn oudste

dochter, „voor jou heb ik een huwelijks-

aanzoek."

Hermine ontstelde niet weinig.

„Een . . . . een huwelijksaanzoek !" Stot-

terde zij.

„Ja, een goede kennis van je, een jonk-

man, die zich verleden jaar al vleide in je

gunst to staan . . . ." verbeeldde zij het

zich, was er ironie in papa's stem? . . . .

„de noon van mijn besten vriend, heeft

mtj om je hand verzocht."

H ermine zweeg verslagen, zij zat als

een steenen beeld.

„Vraag je niet wie ?" liet wader zich weer

hooren.

„Ei, wie dan, papa ?" Het kwam er spits

genoeg uit.

„Jacob Dukers van Eenhove."

Hermine 's donkere kijkers schoten

vurige vonken.

89

„Ik denk er niet aan," riep zij driftig.

„H ermine, zoo spreekt men niet tegen

zijn vader," verweet haar de statige man.

„Ik vraag oxcuus, papa," zeide het meisje

zich beheerschend, „maar "ik ontstelde er

van, Jacob D uk er s, een goede jongen,

maar . . . ."

„Hij komt veel bij je oom en tante aan

huis, je waart zeer voorkomend tegen hem,

dochtertje."

Hermine kleurde.

„Ik was beleefd, meer niet," verdedigde

zij zich, „ik ken horn zoo lang, onder goede

vrienden is men niet zoo stijf als met

vreemden."

Marie keek bedroefd. Ztj moist dat H er-

mine Jacob Dukers wel degelijk had

voorgetrokken boven vele anderen, die het

mooie meisje onder de oogen der toegevende

tante stout het hof maakten.

„H er m i n e, zou je soms een vreemdeling

90

de voorkeur geven ?" onderzocht de heer van

Haesteren Tenninck bedachtzaam,

zijn dochter vast in de oogen ziende. H e r-

mine verloor hare zelfbeheersching, zij

werd marmerwit, ontdaan staarde zij voor

zich uit, vaders blik ontwijkend, kleine

zweetdroppels parelden op haar voorhoofd,

dit werd een foltering. Marie werd eveneens

onrustig, zij begreep hare zuster hoe langer-

hoe minder.

De heer des huizes boog zich voorover

de handen op zijn leunstoel, onwillekeurig

dichterbij schikkend.

„Ik zal jelui een geheim toevertrouwen,

meisjes ; men heeft mij gewaarschuwd.

Frankrijk heeft aan Hollands zonen niet

genoeg, ook onze dochters wil het ons ont-

rooven . . . ."

„Hoe dan ?" ademde Hermin e.

„Ja, mijn kind, het is een duivelsch plan :

De dochters uit onze rijkste, onze voor-

91

naamste families, zullen uitgehuwelijkt

worden aan Napoleon's soldaten, aan de

zoons van boeren en herbergiers . . . ."

Zelfs nu nog verdedigde H e r m i n e:

„Murat is ook de zoon van een herbergier,

's keizers zwager . . . ."

,,Er is hier geen sprake van prinsen of

edellieden," sneed haar vader haar het woord

af, „men noemde mij een bakkerszoon, nu

luitenant in het Fransche leger, Wien je werd

toegedacht door den keizer zelf, mijn dochter.

En zelfs aan een Murat zou ik je niet

geven, kind, liever zag ik je dood !" Met een

v uistslag bezegelde de spreker zijn woorden.

Zijn plotselinge heftigheid, zoo volkomen

in strijd met zijne zelfbeheersching, zijne

anders zoo deftige manieren, deed beide

meisjes ontstellen. Marie vloog op en sloeg

beide armen om haar vaders hats, terwijl

zij schreide. „Wind u zoo niet op, papa,

zoo niet . . . ."

92

Hij streelde haar over 't hoofd. „Laat

mij, M a r i e t j e," bevend ging zij weer

zitten.

Hermine was nog Witter geworden dan

daareven, zelfs hare lippen en de handen,

die zij smeekend ophief, zagen er bloedeloos

uit. Zij leed veel meer dan haar vader kon

vermoeden, een leed, waarvan hare zuster

pas na jaren iets vernam. In haar trotsch

hoofd warrelde alles zonderling dooreen. „Dit

was dus de beteekenis geweest van N a p o-

1 e o n s blik, van het kostbare cadeau hunner

Majesteiten . . . . Naar den goudvisch werd

gehengeld , niet om haar persoon, om haar

geld was het to doen, om haar moeders

versterf . . . . Verschacheren Wilde men haar

aan een „soldat de fortune", een luitenantje,

zeker arm als de mieren, een bakkers-

zoon . . . ." Geheel haar hoogmoedig hart

kwam in opstand. Zij twijfelde er niet aan

of haar vader was juist ingelicht, daartoe

93

kende zij hem te goed. Zijn woord was

als goud.

„Wien noemde men dan ?" vroeg zij

toonloos.

„Zijn naam staat op je balboekje," sprak

vader minachtend, „een zekere Bonnet ...."

Die naam zeide boekdeelen aan de patri-

ciersdochter. Met de handen in elkaar ge-

klemd zat het vernederde meisje zoo roerloos,

dat haar vader, die het zijn plicht had

geacht, als onbarmhartig rechter tegenover

haar op te treden, zich ongerust begon te

maken.

„Hermine!" riep hij.

Zij hoorde niet. In de doffe oogen geen

teeken van begrip. Marie zocht hare

handen, die zij willoos liet nemen. Met een

moederlijke beweging vleide de jongste het

hoofd harer zuster tegen haar borst, haar

kussend en liefkoozend. Nu kwamen de

tranen heet en groot in de zwartblauwe

94

oogen. Hermine keerde het gelaat af,

zij kon vaders bijzijn niet verdragen, zij

schaamde zich zelfs voor den blik van

moeders beeltenis. Zacht stond papa op en

liet zijne dochters alleen.

Jonge harten laten zich troosten.

Moegeweend maar kalm nam Hermine

dien avond afscheid van haar vader.

Toen het groote rijtuig, door zware paarden

getrokken, haar niaar Amsterdam terug-

voerde, spraken de zusters langen tij d geen

woord. Dicht tegen elkaar aangeleund,

steunde Marie Hermine met haar stille

liefde. De jongste deed als een moeder, die

haar kind sust. Maar de oudste had het

besef, dat zij hare jeugd voor goed achter

zich had gelaten in die sombere kamer,

waar haar vurige vereering voor den grooten

Napoleon tot asch was verstoven. Huive-

rend kromp zij plotseling ineen.

„Wat is er ?" vroeg Marie medelijdend.

95

„Weet je nog van dien droom, Mari e?"

luidde de wedervraag, „dien droom, voor

ik naar het bal ging, in Felix Merits .... ?

De lelie stierf .... In mij is ook iets ge-

storven."

Zes weken later, in het gedenkwaardige

jaar 1812, werd Hermine van Haeste-

ren Tenninck mevrouw Jacob Dukers

van Eenhove.

Marie van Haesteren Tenninck zat in

een der diepe vensternissen van de groote

tuinkamer, in haar vaders woning, over

haar borduurraam gebogen. In licht, gracieus

bewegen ging hare rechterhand op en neer ,

de linker, onder het fijne, zij den stramien

verborgen, prikte vaardig de naald in de-

daartoe bestemde, nauwlijks merkbare ope-

ning, waarna de rechter die met de sierlijke

toppen van duim en wijsvinger opdiepte,

om het kruisje to weven over de strak

gespannen stof. Marie hield, zooals haar

op de „Fransche school " geleerd was, den

kleinen pink daarbij bevallig opgewipt, de-

kuiltjes in het mollig handje werden zoo

duidelijk zichtbaar. Een massa kleurige zijde

lag, elke nuance zorgvuldig op een kaartje

gewonden, naast het bordurend meisje, op-

97

een tafeltje, waar ook haar „gouddoosje"

open stond, met veel klein naaigerij van

edel metaal.

De zon kwam even om de raamsponning

ktjken ; hare stralen deden de gouden voor-

werpen in het doosje lustig opfonkelen,

poeierde goudstof over de zware bruine

vlechten van het gebogen hoofdje, deed

een oorschelp doorzichtig . rose uitkomen

en gleed langs den blanken hals, dien het

bescheiden uitgesneden kleed zichtbaar liet.

Dat kleed, van fijne witte stof, pfferde

niet meer aan de toenmalige, veel durvende

mode dan onvermijdelijk scheen. De jonge

mollige vormen. werden er eng door omlijnd ;

de rok was kort ; uit den bestrookten

onderrand tipten twee kleine voeten te

voorschijn, in witte kousen en schoentjes

met zwarte kruislinten gestoken, op een

lekleed stoofje rustend.

Het meisje droeg geen enkel sieraad danTOT HOOGEN PMTS. 7

98

de schoonheid harer jeugd. Zooals zij daar

zat, ijverig werkend, in het zacht-gouden

licht van den Juli-avond, zou zij een ver-

lokkende studie voor een onzer meesters

zijn geweest, maar de beroemde Hollandsche

school der zeventiende eeuw had geen

evenknie gevonden in de achttiende. Nog

kwijnde to onzent de kunst, die zich later

weer zoo schitterend zou onderscheiden.

Bovendien . . . . men schreef 1812. Europa's

kunstenaars konden niet in rust penseel

of pen hanteeren, alles, ook de kunst stond

in dienst van en werd geofferd aan den

Moloch van den oorlog. Echter, hoe stil

en vredig was het hier, in deze deftige

gemeubelde kamer der Hollandsche patri-

ciörswoning. Ietwat somber, trots de twee

breede ramen en glazen tuindeuren, door

het stemmige, eenigszins versleten taptjt

en de lage eiken zoldering, donkerbruin,

vele jaren ouderdom aanwijzend. Do rechte

99

mahoniehouten stoelen, met los ingelegde,

harde, zwart paardeharen kussens, stonden

er, als soldaten in het gelid, tegen den

wand. Doze stoelen, een zware, ronde tafel,

in het midden van het vertrek, en een

secretaire, alles van hetzelfde hout, met

koperen figuren, banden en knoppen versierd,

getuigden evenals de familieportretten aan

de muren, en een „trumeau" met fraai

beschilderd porselein bezet, van degelij ken

Hollandschen rijkdom. Het licht brak in

vele glanzen en vonken op het zorgvuldig

onderhouden koper, hout en porselein. Geen

pluisje of stofje viel er to bekennen. De

meubels weerspiegelden elkander, met dat

diepe, raadselvolle licht, dat van binnen

uit schijnt to komen, evenals een goede

gedachte een donker gelaat verheldert.

Het meisje in het Witte kleed, zoo jong

afstekend tegen al het oude, veelgebruikte

om haar heen, schonk geen aandacht aan

100

hare omgeving. Snel vloog de blik der

grijsblauwe oogen heen en weer tusschen

het borduurwerk en het patroon. Dit stelde

een Hollandsch landschap voor. Een zware,

lommerrijke boom prijkte op den voorgrond,

in zijn schuluw rustte een kleine figuur,

die een herderin moest verbeelden, wit-

wollige schaapjes weidden om haa,r, in het

kunstig nagebootste gras, langs een vaart,

waarin enkele schaapjes zeilden. Een paar

molentjes wiekten op den achtergrond. Het

geheel was niet onaardig, maar popperig,

peuterig, een verbazend oogenwerk, maan-

den arbeids vorderend. Dan zou het echter in

zijn soort een kunststukje zijn, dat de kinds-

kinderen der borduurster nog zouden be-

wonderen. En o, hoeveel geduld was er in

vastgelegd, hoeveel blijde maar nog veel

meer smartelijke gedachten waren er in

geweven ! „Werk ! Werk !" predikte de echte

Hollandsche vrouw uit het begin der negen-

101

tiende eeuw. „Werk ! Werk ! van den morgen

tot den avond." En, als zij hare krachten

had gewijd aan huis en hof, hare plichten

had vervuld tegenover man en kroost,

ging zij uitrusten bij haar borduurraam.

Zij hield er gezonde zenuwen door en een

holder hoofd. Er werden haar vaak zware

lasten op de schouders gelegd, maar het

meerendeel dezer vrouwen droeg die met

zekere nuchtere fierheid, tranen en klachten

beneden zich achtend.

In het stille vertrek, waar Marie zoo

ijverig werkte, drongen de zoete geuren

van den zomeravond door de open vensters

en tuindeuren naar binnen, ook een zacht

geruisch en geritsel van bladeren, als de

avondwind langs de hooge boomen wiekte,

die een soort van boschje vormden aan

het einde van den tuin. Het was een flinke

lap gronds, maar de wijze van aanleg had

hem versnipperd. Een vijver, in het midden

102

uitgegraven, nam to veel plaats in beslag,

stijve bloemperken, door small° paden afge-

deeld, vulden de overige ruimte, die door

een hooge gladgeschoren beukenhaag van

andere tuinen was gescheiden. Het liefelijke

van den zomeravond verdreef echter met

zijn schoonheidsindruk elk anderen. Aan

den hoogen, blauwe hemel vederden enkele

witte wolkjes, in ijle pluimen verstuivend,

losse weefsels, doorzichtige kant. Als reizi-

gers, die niet scheiden konden, bleven zij

toeven boven de bloemenrijke plek, waar

fijne roken opstegen. De zon wierp hare

lange, schuine stralen over bloemen en vijver,

deed de roken hooger blozen, het water als

vloeibaar zilver glanzen. In het boschje foot

een meerl.

Af en toe sprak de vogel zacht tot zich

zelf in muziek, dan volgden weer zoete

kweelgeluidjes, afgebroken door een kleinen

triller, waarin hij zijn hoogste vreugde

103

scheen to uiten, of hij deed korte vraagjes,

snel na elkaar, om dan zwijgend to wachten

op een antwoord, dat ergens, heel uit de

verte scheen to komen. Soms verviel hlj

in een babbelend murmelen, als een praat-

ziek beekje, dat van goon eindigen weet,

tot hij op eons, heel onverwacht, het luid

uitschalde, in refine frissche tonen, met

onvermoeide kracht.

Marie liet de naald rusten, luisterend

naar het vogelkeeltje. Zij kon den kleinen

zanger niet zien, maar zij kende hem uit

alle. Geen zong er zoo laat en was er des

morgens zoo vroeg in de weer. Het schonk

haar een van die kleine genoegens, die haar

leven rijker maakten dan dat van anderen.

Plotseling verstoorde een scherp, knarsend

geluid van wielen over grint en de hOefslag

van paarden de vriendelijke stilte. Het

meisje fronsde de wenkbrauwen. „Hermine,

en nog zoo laat", zeide zij in zich zelve.

104

Zij stond echter niet op, om de zuster te

ontvangen, die ruim een half jaar geleden

gehuwd, nn te Amsterdam woonde. Marie

zag altijd een weinig op tegen de bezoeken

der jonge vrouw, trots de genegenheid, die

beiden voor elkaar voelden.

Met zekere drift werd de deur geopend ,

binnen ruischte mevrouw Jacob Dukers van

Eenhove, nu een schoonheid van den eersten

rang.

„Wel, Marie, waar verstop jij je toch ?"

riep zij luid. „Je zoekt de eenzaamheid, als

een non in haar cel."

Het meisje, met iets schroomvalligs in

haar manieren, stond op, uitte een vrien-

delij ke begroeting. De zusters kusten elkaar

hartelijk. Toen viel Hermine ongedwongen

op een stoel neder, wuifde zi@h met een

ivoren waaier koelte toe.

„I/V4 een warme dag is dat geweest,"

merkte zij op, „in de stad gewoon om te

105

stikken. Ik moest nog even hierheen, om

op adem te komen, 't is bier heerlijk koel,

en jij, vlijtig als altijd." Zij tikte met haar

waaier op het borduurraam.

„ De cel is nog zoo kwaad niet", schertste

Marie. „Wil je een glas wijn, wat kersen?

Ik kreeg een mandje uit de Betuwe, help

het mij opmaken."

„Och, mij goed, maar je gezelschap is mij

't voornaamste, ik kan bij jou me zoo veilig

uitspreken", zei Hermine, de oogen op het

streepje zon gevestigd, dat over de venster-

bank terugkroop. Nu liet zij de hand met

den waaier zinken, een droeve trek scha-

duwde over haar bewegelijk gelaat.

Tegen dat uitspreken zag Marie juist op.

Hermine moest altijd haar hart luchten,

raad vragen, Loch was zij gewoon haar

eigen hoofdje te volgen, Marie's invloed

reikte niet ver. lets in het meisje week

terug als het zonnestraaltje in het venster,

106

zacht, bijna onmerkbaar, maar aanhoudend.

„Hoe stel jij het Loch, om met je huishoud-

geld toe to komen ? Die dure tij den !" zuchtte

Hermine.

„Men zou het je niet aanzien", verweet

Marie zacht.

Werkelijk was de jonge vrouw zeer kost-

baar gekleed. Zij leek een schitterende

vlinder naast het eenvoudig „witje", een

volle roos naast een half ontloken knop.

Haar lichtblauw taffen kleed sloot onbe-

rispelijk om de weelderige gestalte , in luchte

plooien viel de rok op den grond, bij elke

beweging golfde en sidderde de stof als een

levend wezen. Een lange, wit zij den shawl

was met onnavolgbare gratie om de schouders

geslagen, de blanke armen, met smalle,

gouden banden aan de polsen, door korte

mouwen vrijgelaten, schemerden er door-

heen. Haar groote hoed, in de kleur der

japon, met witte veeren getooid, liet de

107

blonde lokkenpracht van het zoogenaamde

Grieksche kapsel, met krullen en banden,

van voren geheel vrij. Om den vollen pals

droeg zij een klein medaillon aan een fijne,

gouden ketting.

„Wel, ik wou je juist mijn nieuw koopje

eens laten zien. De japon is goed gemaakt,

nietwaar?" Hermine draaide peen en weer.

om zich te laten bekijken van alle kanten.

„Zoo stemmig, als jij je kleedt, Marie, zou

mij niet passen. Men is in onzen stand

verplicht, met onze middelen, aan uiterlijk

vertoon mee te doen", beantwoordde de

jonge vrouw hooghartig lachend de opmer-

king harer zuster.

In plaats van een woordenstrijd uit te

lokken, door dit onderwerp verder uit to

spinnen, stond Marie op,' doorschreed kaim

het vertrek en trok aan het geborduurde

schelkoord, in den hoek, bij de deur. Bijna

dadelijk verscheen een dienstmeid, wie zij

108

beval een schaal met kersen to brengen.

Hermine had haar zuster nageoogd.

„Weet je wat mij telkens frappeert, als

ik je zie, Marie?" riep zij levendig, „dat je

zoo lang wordt. Hemel, verleden jaar wat

was je toen een klein dikkertje en nu ....

heusch, je bent slank, haast zoo groot als

ik, zie maar." Zij vloog op en ging naast

hare zuster staan. „Het scheelt geen haar

meer", verzekerde zij.

„Ja, ik heb 't al lang gemerkt", knikte

Marie vroolijk, „maar 't is lastig met mijn

kleeren ...."

„Dat kan ik me voorstellen bij zoo'n

zuinig wezentje als jij. Kind, ik in jou

plaats zou het dol vinden. Denk eens aan,

alles nieuw! We moesten eens samen naar

de stad gaan en een en ander uitzoeken,

deze jurk b.v. is bespottelijk kort, heusch

Marie, je lijkt een beetje een kip op hooge

pooten."

109

Marie maakte een allerliefste ,r6vérence".

„Vleiend aangemerkt, zusje, maar de mode

is „jupe courte". Bovendien, in huffs wil

ik mijn oude japonnetjes afdragen, ze zijn

toch netjes . . . ."

„Nu ja, netjes .. . . Je denkt veel to gering

over je uiterlijk, een meisje van achttien

jaar . . . . dat is nog de oude zuurdeesem

van tante Marrigje, die je afkeer van wereld-

sche opschik, vermaak, wat niet al in-

boezemde. Maar wat zou het een saaie

wereld warden, als de kapmutsen haar zin

kregen, om van to geeuwen." Zij poosde

even. „ Denk je, dat ik ander zoo'n leiding

ook een stem mig ding zou an geworden ?"

lachte zij op eens, „Pidee seule !" zij scha-

terde het ult.

Marie lachte mede. „Misschien heeft de

aard er ook wel jets mee to maken", ander-

stelde zij schuchter.

„Ja, men plukt geen vij gen van doornen ,

110

een zoet vijgje ben ik nooit geweest. Een

mooie roos met vinnige stekeltjes, noemde.

Jacob me onlangs. Och, mijn man kan wel

eens verbaasd geestig uit den hook komen,

hij lijkt wel een goedige dog, maar pas op,

hoor, dat je hem niet kwaad maakt, dan

laat hij de tanden zien."

„O, Hermine, hoe kan je zoo over je man

praten !" waagde Marie zacht berispend.

„Tralala! Kindje, het is al veel, dat het

nog niet op een scheiden gaat tusschen ons.

Maar kiagen over mijn gemaal komt me

niet in den zin, ik zeg hem behoorlijk zelve

waar het op staat, als het pas geeft. Hij

loopt met een boozen kop de deur uit, ik

„amuseer" me op mijn manier, en later

doen we of er niets gebeurd is. De storm

heeft de lucht gezuiverd."

77 Ik zou bang wezen", merkte Marie pein-

zend op, „dat er bij zulke scenes telkens

jets van de liefde, die je voor elkaar voelt,

111

verloren ging. Liefde is zoo iets teers,

dunkt me."

„Liefde ! Praat me niet van liefde", riep

Hermine heftig. „Liefde is een vlam, die

hoog oplaait met brandenden gloed ; die

alles verteert, het beste wat in iemand is,

aantast en je dan ledig en arm achterlaat,

doodarm en koud." Zij huiverde. „Liefde !"

de trotsche vrouw boog zich voorover en

keek hare zuster doordringend aan. „Wat

had liefde to maken met mijn huwelijk ?"

vroeg zij met diepe stem. „In Salomo's

Hooglied staat : „Ik bezweer U, gij, doch-

teren van Jeruzalem, dat gij de liefde niet

opwekt, noch wakker maakt, totdat het

dezelve luste !" Salomo had schoon gelijk,

hij was een wi,js man. En wat zijn wij ?

Arme dwazen !" Zij lachte kort en schril.

Marie zag zeer bleek en zweeg. Hermine

richtte zich op, ontplooide Naar waaier en

wuifde zich koelte toe, hare hand sidderde;

112

zij zag er verhit uit, hijgde, verschoof haar

shawl, als om lucht to krijgen, Coen wierp

zij doze geheel af. Juist trad de dienst-

maagd met de bestelde kersen het vertrek

binnen, zag met een afkeurenden, haast

ontstelden blik naar de laag gedécolleteerde

jonge vrouw, zette kersen en bordjes

zwijgend op de ronde tafel neer en ver-

dween als een schaduw. Marie maakte zich

druk met het opruimen van haar borduur-

werk. Een benauwencie stilte hing in de

kamer, waaruit de zon nu geheel was ver-

dwenen. Vage schaduwen verwijlden er in

de hoeken, als ongeziene getuigen van het

geheime Teed, dat Hermine verteerde, door

hare zuster met onrustig geweten werd

gedeeld.

„ik dacht, ik meende", begon Marie

eindelijk, met een wanhopige poging, om

de zaak uit gunstiger oogpunt to bezien,

„dat je huwelijk je kalmer had gestemd,

113

Hermine. Je kunt Loch tevreden zijn met

je man, met je positie ."

„Ik ben daar ook zeer tevreden over",

antwoordde Hermine,.onverschillig de schou-

dors optrekkend, „maar kindlief, je moot

me niet van liefde praten, dat maakt me

dol. Dan wind ik me op voor niemendal.

Mijn huwelijk is een „mariage de raison."

Enfin, ik ben ook zeer redelijk. Jacob heeft

zijn zin en ik . . . . wel, ik schik mij naar

zijn eischen, voor zoover dat in mijn macht

staat en met mijn smaak overeenkomt.

Laat ons nu kersen eten, onder gelijken

kan dat geen kwaad. Wat zien ze er heerlijk

uit, zoo lichtrood en sappig, echte Maai-

kersen ! Een lekkere tractatie, lief van je

bedacht, Marietje."

Hermine's stem was nu opgewekt; zij

deed haar best door lieftalligheid haar hef-

tigen uitval van daareven to doen vergeten.

Marie was niet zoo spoedig in evenwicht.TOT HOOGEN PRIJS. 8

114

Met vroegrijpe scherpzinnigheid beefde zij

voor Hermine's toekomst. Maar ook zij

poogde elke gedachte aan het daareven

voorgevallene to onderdrukken. Gezellig

schoven de zusters bij elkaar, in het hook-

venster, waar Marie had zitten werken,

en aten de Betuwsche kersen onder het

kouten over huishoudelijke dingen. De tuin

met zijn bloemperken lag vredig in het

wegstervend daglicht, alsof de bloemen er

zich loom voorbereidden op de rust van

den slaap. Het eentoonig geslijp der krekel-

tjes steeg op uit het gras. In het boschje

kweelde de meerl nog enkele zoete melodieen,

maar zachter en klagender dan daareven ;

betreurde hij het heengaan der zon, her-

dacht hij Naar verdwenen luister in weemoed ?

II.

„Zoo, kinderen, zit jullie nog to schemeren?

Hermine, hoe gaat het, alles goed, vrouwtje ?"

115

Met doze woorden trad de hoer van

Haesteren Tenninck, ongezien binnenge-

komen, op de zusters toe. Echt vaderlijke

belangstelling sprak uit zijn stern, maar

Hermine, haastig opgerezen, zoodra zij hem

hoorde, legde koel hare hand in- de zijne

en antwoordde afgemeten.

„Dank u, papa, het gaat mij good. Hoe

is het met u ? Hoe wist u date ik hier was ?"

„Ik zag het aan je koets", verklaarde hij

kortaf. Hare hooghartige ongenaakbaarheid

kwetste hem. Sinds den gedenkwaardigen

dag, waarop hij Hermine's geexalteerde

gevoelens, haar dwepen met den keizer had

verstoord, was hij vervreemd van zijn

eigen dochter. Telkens weer trachtte de

vader zijn kind terug to winn en, maar

Hermine verijdelde hardnekkig elke poging

tot toenadering. Zij was beleefd, uitermate,

tergend beleefd tegen hem, doch zij kon

hare vernedering vergeven noch vergeten

116

zijn aanblik hinderde haar. Er was iets

ergers in hare houding dan „boudeeren",

een geheime vijandschap lichtte in hare

oogen, verschool zich steeds achter de

weinige woorden, die zij tot hem richtte.

Marie's hart klopte onrustig in het bijzijn

dezer twee menschen, die zij beiden zoo

lief had. Zij Teed meer onder den gespannen

toestand dan Hermine, zich machteloos

voelend er iets aan to verand eren, terwiji

de jonge vrouw haar scheepje met opzet

den verkeerden kant uitstuurde.

„Ik kan geen hand voor oogen zien. Is

Jacob niet meegekomen ?" vroeg de heer

des huizes.

„Jacob moest een vergadering bijwonen,

maar hij zal nu wel thuis zijn, papa. Het

wordt mijn tijd, Marie. Wat een prettig

uurtje hadden we samen, echt gezellig I"

Marie kromp ineen bij het hooren van

den verschillenden Loon waarop hare zuster

117

eerst tot haar vader en daarna tot haar

het woord richtte ; zij ontstak met bevende

hand de kaarsen op den schoorsteenmantel.

De jonge vrouw zette met coquette be-

wegingen haar hoed op en liet zich door

hare zuster haar shawl omslaan.

27 Laat Jacob vooral niet wachten" zeide1haar vader ironisch.

„O, daar zal hij niet van bederven, zoo min

als ik", gaf zij spottend ten antwoord. Het

is niet kwaad voor de heeren der schepping

zich een beetje in geduld to oefenen."

„Dat kan je gerust aan den tijd, waarin

we leven overlaten, kind ; als wij ooit,

mannen zoowel als vrouwen, gedulcl noodig

hadden, dan is dat tegenwoordig het geval",

meende haar vader ernstig. „Geduld, zuinig-

heid", hij ook wierp een afkeurenden blik

op haar toilet, „overleg, eensgezindheid,

dat alles moeten we zooveel mogelijk aan-

kweeken. Het is niet to voorspellen welke

118

offers er nog van ons gevergd zullen worden.

Als je man er geen schatten voor had over-

gehad, zou ook hij nu naar Rusland op

marsch zijn en dan . . . ."

;;Was ik wellicht meegetrokken als marke-

tenster", schertste Hermine, luchtig met

haar waaier spelend. „Nu dag, papa, niet

te somber, houd u goed." Haar toon van

meerderheid was even bespottelijk als aan-

matigend tegenover den waardigen man,

die haar kalm gadesloeg. „Dag Marietje,

lief gastvrouwtje, hartelijk dank hoor, dag."

Zij kustte en omarmde hare zuster, met

veel vertoon van hartelijkheid, waarover

het jonge meisje zich innerlijk ergerde,

voelend hoe zij als wapen werd gebezigd

tegen haar vereerden vader.

27 Stel je niet aan, Hermine", weerde zij

zich met eenigszins omfloersde stem, „ik

was zelfs een slechte gastvrouw, want ik

vergat licht aan te steken."

119

„0, dat was juist heerlijk, zoo met zijn

beidjes in de schemering", lachte de jonge

vrouw en met het uitspelen van dozen

laatsten hoogen troef verdween zij in de

gang.

De hoer van Haesteren Tennick trilde

even, maar hij bedwong zich. Zonder meer

een woord to zeggen, volgde hij zijn oudste

dochter, Het haar uit en hielp haar in het

rijtuig. Het licht van een der koetslantaarns

viol op zijn bleek gelaat, met de stiff ge-

sloten lippen , een oogenblik aarzelde Her-

mine, het was of zij zich naar hem toe wilde

buigen, maar dadelijk verstrakte zich hare

lenige gestalte, zij knikte koeltjes. „Dank

u, goeden nacht, papa." Het portier klapte

dicht, zij reed weg. De ernstige man stond

nog lang op den stoop van zijn huis, in

het donker to staren, als zag hij met de

oogen zijner ziel dingen, die het licht niet

konden verdragen , toen zuchtte hij zwaar

120

en keerde met trage schreden in zijn huis

terug.

Marie had onderwijl opgeruimd, de ramen

gesloten en was juist bezig met een bout

voor een der blinden te bevestigen, toen

haar vader terugkwam.

)) Wacht, kind, laat ik je helpen, die bout

is eigenlijk te zwaar voor je. Waarom

roep je er Tom niet voor?" berispte hij

vriendelijk.

„Tom is in de eetkamer bezig ; ik dacht,

dat ik het best zou klaarspelen, papa. Kijk

toch eens hoe ik gegroeid ben in den

laatsten tijd. Verledearr jaar kon ik niet bij

dien knop reiken en nu met gemak." Zij

rekte hare blanke hand zoo hoog mogelijk.

,/Als je dat pleizier doet, vrouwtje, dan

mij ook", zei haar vader goedig en streek

haar over het gladde kopje met de zware

vlechten. „Klein of groot, je bent me even

lief, Marietje."

121

Naast zijn statige lengte leek het dochtertje

maar klein en tenger. Marie lachte en be-

antwoordde zijn liefkoozing met een stille

omhelzing. Over Hermine werd geen woord

meer gerept.

„Vadertje, gaan we nu soupeeren ?"

„Nog een oogenblik, kind. Er is een brief

van Frans. Tante Marrigje heeft me dien

voorgelezen."

Marie stond een oogenblik doodstil, hare

ontroering bekampend, zij kon echter niet

beletten, dat hare wangen waswit werden,

en hare blauwe oogen als donkere steenen

opschitterden onder het blanke voorhoofd,

kort en snel ging hare ademhaling.

„O, papa, hij . . . . hij is Loch wel ?"

„Volkomen wel en opgewekt, zelfs bij-

zonder in doze omstandigheden. Je weet

er alles van hoe hij den oorlog verafschuwde

voor hij uittrok, hoeveel het hem kostte

mee to moeten, maar eenmaal bij de garde

122

,, la gloire de la Hollande", zou hij zijn

plicht doen. evengoed als zijn kameraden . .

Enfin, ze zijn nog steeds op marsch. Het

geeft hem een gevoel of ze eeuwig zullen

voorttrekken, schrijft hij. In Dresden waren

ze echter vrij lang, in Mei. Den zeventienden

hield de keizer er zijn intocht. Het had

veel van een betooverde wereld. vond Frans.

De bloeiende natuur en de versierde stad,

alles even mooi . . . . Het Te Deum werd

in alle kerken gezongen ; om God te danken

voor de behouden aankomst van den keizer.

Groote illuininatie op den avond van den

achttienden. In het theater hadden ze een

zonnetempel opgericht met het opschrift:

,, De zon is minder groot en glanzend dan

hij." Een opwinding, verbazend, haast te

kolossaal oni echt te wezen", grimlachte

de heer van Haesteren Tenninck. Marie

hing aan zijn lippen. „Schreef hij nog andere

dingen, papa?"

123

„'t Meest over Dresden, kindje, een pracht

van een stad, daar is hij vol van. De keizer

ontving er een glanzenden stoet vorsten

van het Rijnverbond. Alsof hij er heer en

meester, baas was in eigen huis, zoo gedroeg

hij er zich. Aangenaam voor den koning

van Pruisen, die zich ook onder de gasten

beyond. Dat leventje van feestelijkheden

duurde voort tot acht-en-twintig Mei, tom

keerde de gezant Narbonne terug, natuurlijk

onverrichterzake, Alexander wil oorlog. Hij

is te veel getergd. Van zijn oude vriend-

schap voor Napoleon is niets meer over.

Maar de keizer is in geen minder oorlog-

zuchtige stemming. Negen-en-twintig Mei

brak hij op uit Dresden, aan het hoofd van

„la grande armee de vingt nations". Het

moet een triomftocht worden. We zullen

het zien, hij rust niet voor en aleer hij

Moscou is binnengetrokken als triomphator.

Berlijn, Weenen, ons goede Amsterdam,

124

Dresden, alle groote steden van Europa

hebben hem gehuldigd. Moskou moet het

natuurlijk ook doen . . . . God! God !" klaagde

hij op eens, in een uitbarsting van wanhoop,

„ zal er nooit een einde korn.en aan die

ellendige oorlogen, die verslinders van

menschenlevens en schatten ?"

Marie had stil toegeluisterd, zij verstond

die kunst als weinig vrouwen. Met de fijne

vingers in elkaar gevlochten, de oogen vast

op haar vader gericht, stond zij tegenover

hem. Nu kwam er leven in het roerlooze

beeldje, zij gleed zacht naar hem toe, stak

haar arm door den zij nen, en zich tegen

hem aanvleiend, fluisterde zij :

”Papa, God, die ons zoo beproeft, zal ons

ook sterken."

Hij drukte zijn kind vast tegen zich aan.

Die lieve, kleine Marie, zij leed om den

knaap, met wien zij was opgevoed, tante

Marrigje's zoon, dien ze als een broeder

125

lief had ; maar zij hield zich flunk, om Naar

vader to troosten. „Coed kind !" prees hij

dankbaar. Beiden zwegen eenige oogen-

blikken.

„Frans is waarachtig veel geestdriftiger

geworden onder den opmarsch, dan ik ooit

van hem had vermoed", merkte de hoer

van Haesteren Tenninck nu peinzend op.

„Napoleon weet wonderen to bewerken,

hij bezielt zijn troepen als van ouds, hij

is hun afgod. De onwilligen, de nuchteren,

de vijanden, 't is alles hetzelfde, hij sleept

ze mee, waarheen hij wil. Frans ook, die

jongen, hij uit zich, aan het slot van zijn

brief, als eon geboren soldaat. Je moot

morgen maar eens naar tante Marrigje

gaan en den brief zelve lezen, Marie. Hij

liet je ook hartelijk groeten, zijn kleine

speelkameraad ...."

Marie kleurde en sloeg de oogen neder.

Zij zeide hier niets op. Vader en dochter

126

verlieten nu de stille, vertrouwelijke tuin-

kamer, waar zij door ligging en afsluiting

vrij voor alle spionnage hadden kunnen

spreken, en begaven zich naar het eetver-

trek. Tom, de huisknecht, wachtte hen

daar statig af. Het „souper", zeer eenvoudig,

bestond uit niets anders dan brood, kaas

en nog een schaaltje Betuwsche vruchten.

Tom schonk zijn meester en diens dochter

een glas wijn, vroeg of or nog iets van

mijnheers orders was, en verdween, na

ontkenning, met geruischloozen trod. Het

was een al oud man, die jaren in de familie

diende. Toch uitten vader noch dochter een

ondoordacht woord in zijn bijzijn. Vrees voor

spionnen, algemeen wantrouwen deed de

voorzichtigheid tot het uiterste drijven in

die dagen 1).

1) „In den burgerlijken omgang was niemand vol-komen veilig, verhaalt een tijdgenoot. Fransche spion-nen waarden rond onder allerlei gedaanten. Gemeen-

127

Het was een stille maaltijd. De heer

van Haesteren Tenninck las onderwijl eenige

stukken en brieven, die zijn knecht hem

had toegereikt. Marie dronk haar glas leeg

en verkruimelde haar brood, in gedachten

verzonken.

„Ga naar bed, vrouwtje, het is al over

tienen", zei haar vader op eens.

„Ja, ja, goeden nacht, papa." Hij kuste

haar op het voorhoofd en liet zijn hand

nogmaals vriendelijk over haar hoofdje

glijden, alsof zij nog een klein meisje was,

dat zich ergens aan bezeerd had. Marie kreeg

tranen in de oogen en verliet haastig de kamer.

tame gesprekken werden afgeluisterd. Het gebruikvan een dubbelzinnig woord werd ras ten kwadeuitgelegd. Op openbare plaatsen meende men aanhet oog der aanwezigen te kunnen zien, of zij Fransch-gezind waren of niet. De gelaatstrekken der lezersvan nieuwstijdingen werden waargenomen, om deinwendige gedachten te raden."

Dr. Theod. Jorissen,Historische Bladen p. 412.

128

Voor zij zich ter ruste begaf, bleef zij

een pons voor het geopend venster staan

turen in den donkeren tuin, waar alles

zweeg, behalve de ijverige krekeltjes. De

nacht zag haar aan met groote stille oogen,

de zomerwind zuchtte droevig in het geheim-

zinnig duister, alsof onzichtbare wezens in

zich zelf fluisterden, over een groote, onbe-

grepen smart. De duisternis zelve scheen een

hooge, hooge muur, die Marie beangstigde,

die haar van alle zij den omgaf, als een

gevangenis, als een diep, zwijgend graf . . . .

„0 God, wanneer zult Gij Uw : „Tot

hiertoe en niet verder" uitspreken?" bad

zij, de oogen naar den half versluierden

sterrenhemel opgeslagen.

Voor zich zag zij den eindeloos langen

weg, tusschen Parijs en Moskou, met zijn

voorttrekkende scharen. Dat meer dan een

half millioen menschen, voorgezweept naar

een onbekend doel. over Rusland's groote

129

vlakten, waarvan zij zich maar een zeer

vage voorstelling kon waken. Daar gingen

zij.... de linietroepen en de ruiterij, de

huzaren en de lansiers, de kurassiers en

de pontonniers, alien to voet of to paard,

met slaande trom en vliegende vaandels.

De m.uziek schetterde onder het marcheeren.

Aan het hoofd reed de keizer, met zijn

schitterende staf . . . . Zoo droomde zij op

haast kinderlijke wijze. Dat verwoeste steden,

dorpen, hoog in vlammen, bloedige veldslagen,

dat honderden verminkte lijken dien weg

zouden teekenen, dat de trommen zouden

zwijgen en de vaandels scheuren, dat wat

onder den zomerhemel was begonnen, in

ijs en sneeuw zou verstarren en verstikken,

dat alles kon zij niet vermoeden. De oorlog

was voor Marie een woord met een kiank

van Teed en zorg er in, van zijn afschuwe-

lijkheden had zij eigenitjk geen begrip.

Napoleon zou ook ditmaal overwinnen , deTOT HOOGEN PRIJS. 9

130

met zooveel lauweren gekroonde een stuk

to meer aan zijn reusachtig rijk toevoegen.

De Russen waren zeer bevreesd voor hem

dit werd algemeen verteld . . . . Maar, neef

Frans was soldaat, en haast blijde nu, dat

hij den „triomftocht" medemaakte, dit be-

droefde haar. Tante Marrigje zou er vreeselijk

onder lij den, oom niet minder. Op Bens

bedacht zij zich. Er zou toch wel gevochten

worden, eer het keizerlijk leger Moskou

zegevierend binnenrukte , en de echo's van

het kanongedonder zouden niet tot hier

doordringen, het was alles zoo heel ver

wog. Ach, hij, om wien zij Teed droeg, was

hier, zoo heel dicht bij haar geweest, haar

speelnoot, vertrouweling, haar „brooder". 0,

als hij getroffen werd door een van die moorcl-

dadige kogels . . . . Haar hart kromp samen.

En zij kon niets voor hem zijn, niets voor hem

doen . . . . vreemde handen zouden hem ver-

plegen, misschien de oogen toedrukken . . . ,

131

Marie kreunde. „Sr ! Sr !" slepen de krekels

duizend kleine messen, die haar schenen

te doorboren. Haastig sloot zij het venster

tastte naar haar bijbel en sloeg dien open

op goed geluk. Hare van tranen schemerende

oogen vielen op de woorden : „En sommigen

van hen wilden hem grijpen maar niemand

sloeg de handen aan hem" 1 ). Was dit een

antwoord op haar sidderend vragen ? Marie

sloot het boek en knielde neder voor haar

ledikant , daar bad zij lang en innig. Dee-

moedig smeekte zij om kracht tot het

dragon van al wat hen, die zij lief had en

haarzelve zou worden opgelegd , om be-

rusting . . . . Gesterkt stond zij op, ontkleedde

zich snel, zoo stil mogelijk, opdat haar

vader niet zou hooren, dat zij zich nog

niet ter ruste had begeven, en gleed tusschen

het reine, koele linnen, blank als zij zelve.

Het was haar of vaders hand zich weer

1) Ev. V. Joh. 7, vers 44.

132

troostend op haar hoofd legde. Zij snikte

nog een paar malen, half in sluimer, half

in droomen, die de beelden van het heden

uitwischten, haar naar het paradijs harer

kinderjaren terugvoerden.

De koets van den heer van Haesteren

Tenninck, van „Rustoord", hield stil voor

het huis van zijn oudsten broeder, een huis

met hooge, hardsteenen stoep, op de Heeren-

gracht. Aileen Marie steeg uit, haar vader

reed door, terwiji hij haar even vriendelijk

uit het portier toewuifde. Op Marie's vraag

of oom en tante thuis waren, zei de oude

meid, die haar had opengedaan :

„Ja, juffer, voor a wel. Mijnheer en

mevrouw zijn op de zaal ; juffer, weet den

weg", schertste zij. „Wat wordt juffer

groot ! Och, och, en to denken dat ik je

1g3

nog heb leeren loopen . . . ." verbaasde zij zich

hoofdschuddend.

„Ja, maar dat is ook al een heel tijdje

geleden, Albertje", knikte Marie vriendelijk

tegen het Drentsche oudje, dat Naar dialect

in de Hollandsche stad zoo trouw had

bewaard, als de eerlijke aanhankelijkheid,

waarmede zij sinds een menschenleeftijd in

de familie diende.

„Duffer komt echt van pas", ging Albertje

nu fluisterend voort, „met al die narigheid

tegenwoordig doet het goed weer eens een

jong gezicht to zien. 't Is toch zoo akelig

sail, sinds j uffer weg is, en de jonge heer

naar dat verre land, waar we nou zooveel

als oorlog mee hebben. Is 't waar, juffer,

dat daar nog Kannibaalsche kozakken

leven ?"

„ Kannibaalsche kozakken ! Albertje, hoe

kom je er aan? Wel neen, er zijn geen

kannibalen in Rusland, menscheneters bedoel

134

je immers? Zoo erg is het daar gelukkig

niet, 't is buitendien al verschrikkelijk

genoeg."

„Jai, elken dag denk ik: Nou zal er wel

weer tijding komcn van onzen jongen heer,

hij is al zoo verbaasd lang weg, maar leis

hoor. Twee brieven hebben we gehad en

anders niemendal. En och, mevrouw ver-

kwijnt als sneeuw voor de zon, en mijnheer

kijkt zoo ernstig , we gaan er allemaal

gebukt onder. Je hoort dan ook effetief

niks. Hoe kan een veldtocht zoo lang duren ?

Ik haal me van alles in m'n ouwe hoofd."

„Laat ons denken : Geen tijding, goede

tijding", zei Marie met een stem, waaraan

zij tevergeefs eenige vastheid poogde to

geven, knikte nog eens vertrouwelijk tegen

de praatzieke Albertje en stapte vlug de

lange gang en de vier marmeren treden

op, die naar de zaal geleidden. Op haar

kloppen kreeg zij geen antwoord, dus waagde

135

zij het even om een hoekje to kijken, in

de meening dat tante Marrigje misschien

in slaap was gevallen op de sofa, waar zij

gewoonlijk, om dezen tijd van den dag,

met eon breiwerk was to vinden. Maar

neen, de geheele zaal was ontredderd, en

tante stond bij een der diepe muurkasten,

terwijl oom Frans op een kamertrap, heel

in de hoogte, haar een groote zilveren schaal

aanreikte. Marie gleed binnen. Bij hare be-

groeting keek tante, rood en warm in bet

gezicht, verschrikt op.

„Cs, ben jij het maar, Marietje, dan is

het niets. De zaak is . . .. wij wilden vol-

strekt niet gestoord worden, met jou is

het wat anders, jij bent altiid welkom."-

Zij kuste haar gewezen pleegdochter harte-

lijk, oom reikte haar de hand van zijn hooge

stelling.

„Dag, Marietje, goed, dat we je weer

eens zien."

136

„Kan ik soms helpen ?" vroeg het meisje,

een en al verbazing over den toestand,

waarin zich de zaal beyond.

Op twee lange splaktafels" stond een

massy zilver ordeloos door elkaar, hier en

daar, op tafeltjes en stoelen waren mede

eenige voorwepen van hetzelfde metaal neer-

gezet. De muurkast was bijna leeg, oom

was juist aan de bovenste plank bezig.

Marie had al deze schatten natuurlijk jaren-

lang goad gekend.

„Is U aan de schoonmaak ?" vroeg zij

aarzelend, 't leek zoo gek, nu reeds, einde

September.

„Ja, een schoonmaak voor goad", ant-

woordde oom Frans met een sarcastisch

glimlachje. Tante zuchtte.

„We moeten een zoogenaamd vrijwillige

verkooping houden, kind, en als we hot nu

niet doen, dan krijgen we er later veel

minder voor, de tijden worden er niet beter

137

op, gebeuren moet het toch", zei tante.

Marie, in haar vredig tehuis buiten, merkte

weinig van den druk der tij den. Zij keek

zeer bekommerd.

„Och, hoe akelig voor U ! Wat zal u dat

spijten . . . . Moet dat alles weg, oom, tante?

.Naar 't is vreeselijk!"

„Als men zijn eigen vleesch en bloed

heeft moeten offeren, hangt men aan wereld-

sche schatten niet meer. Goud en zilver

zijn maar stof" meende tante Marrigje

droevig. Zij zonk op een stoel neder en

staarde met peinzende oogen naar het zilver,

dat haar vroeger w61 heel lief was geweest ;

schatten, uit haar ouderlijk huis en sin ds

haar trouwdag bij eengegaard, zorgvuldig on-

derhouden, passend in haar deftige huizinge,

alleen bij hoog feestelijke gelegenheden

gebruikt.

„Wij hebben er lang over gedOlibereerd,"

zei oom „als we Loch moesten verkoopen,

138

was het nog beter dit zilver dan ons huis ;

wie weet of het daartoe ook niet komen zal."

Marie sloeg de handen in elkaar. „Maar,

oom !"

Hij kiom met den laatsten zwaren schotel

behoedzaam de treden der trap af. „Waar

het heen moet, weet God alleen", zuchtte hij.

„Och, daar staat min zilver speelgoed

ook", zei Marie, en wierp een weemoedigen

blik op het popperig ameublement : minia-

tuur tafels en stoelen en banken, theestoofjes

en kandelaartjes. Een schommeltje met een

figuurtje op de ketting . . . . Zij had er zoo

vaak mee gespeeld, in deze zelfde zaal, nu

jaren geleden. Daar zag zij ook de zilveren

trommeltjes, waaruit zij koekjes kreeg, als

zij „zoet" was geweest. Van het een dwaalden

hare oogen naar het ander : Kostbare schalen,

borden, bekers, kroezen, ook de kroezen,

waaruit Frans en zij des morgens hunne

melk &onkel' , mooi bewerkte suikermandjes

139

en gebakschalen, de zware kandelabres,

waarin zij als klein meisje voorzichtig de

kaarsen mocht steken , vele „stellen" lepels

en vorken, zelfs tante's breitobbetje en het

zilveren bordje, waarin Marie een deck had

gemaakt, toen zij, als kind ; het eens driftig

op den grond had gegooid . . . . Ooms groote

inktkoker, tantes gouden snuifdoosje . . . .

het stond daar alles zoo vreemd bijeen.

„Moet dat allemaal verkocht?" riep Marie

nog eens en keek verwezen om zich heen.

„Natuurlijk ; wij worden uitgeperst als

citroenen, kind. Alles, onze zonen, ons geld,

onze welvaart, ons heele land is immers

in de hand van een geweldenaar, dien ze,

God beter 't, verleden jaar hier hebben

ingehaald en toegejuicht als . . . ." oom zocht

naar een uitdrukking met een nijdig gezicht,

„ . . . . als onzen Weldoener ! Waarachtig

zijn weldaden zijn niet op to tellen, zoo

talrijk zij ri ze", ging hij voort. In het

140

laatste halfjaar ruim zeventienduizend man

geprest voor den krijg, gezwegen nog van

al de honderden, die al in dienst waren.

Nu weer wordt de voile lichting van ver-

leden jaar opgeroepen . . . . Dat is onze be-

lasting in blood, de ergste ! Dan komen de

andere , heel het vervloekte Fransche be-

lastingstelsel, belasting op alies en nog

wat. Het verbaast me, dat ze niet eon

middel vinden, om de lucht, die we inademen,

-te belasten."

,,Voor ons zilver zullen we voortaan niets

moor behoeven op to brengen," Het tante

Marrigje zich hooren.

„O, 't zal eindelijk wel worden : Pluk

veeren van eon kale kip !" woedde oom,

,; zoo ver zal het komen, Marietje. Arm,

,doodarm wordt ons trotsche Amsterdam,

ons rijke Holland. Fransche windbuilen

spelen mooi weer van onze zuur verdiende

penningen. En alles gaat to niet, handel,

141

fabrieken, alles, alles. Met smokkelhandel

behelpen we ons op een zee, die Engeland

boudt gesloten voor alle eerlijke lui. De

zee, waar vroeger de Statenviag heersch-

te . . . . Vraag je naar de oorzaak ? 't Is de

oorlog, de eeuwige oorlog, die alles op het

spel doet zetten, die ook mijn lieven jongen

heeft weggesleept, God weet waarheen . . . ."

Met groote stappen liep oom het vertrek

op en neer ; de forsche man balde zijn

vuisten in machtelooze smart.

,,Papa zegt", waagde Marie als troost,

„ dat nu het herfst wordt, er spoedig vrede

zal moeten komen" ; zij had tranen in de

oogen, hare stem klonk zacht en heesch.

Oom bleef staan. „Ik zeg niet, dat dit

onmogelijk is, maar het lijkt me verre van

waarschijnlijk. Allerlei geruchten doen de

ronde, iets zekers weet niemand, men ge-

looft wat men hoopt, Marietje. Intusschen

verergert de toestand bij den dag, alle zaken

142

staan stil , noem mij iets waar men tegen-

woordig wel bij vaart . . . ."

„De bietsuiker ...."glimlachte zij flauwtjes.

„Met erwtenkoffie", vulde tante aan,

„allemaal surrogaten. Och peen, Marie, er

valt niet veel goeds aan te halen van dozen

tijd. God laat Zijn hand zwaar op ons

rusten, Hij alleen weet waarom wij zoo

vreeselijk moeten lijden. Ik voor mij wil

me alles ontzeggen. Wat goof ik om spece-

rijen, om een lekkeren mond ? Maar dat

zelfs het graan vervalscht wordt, door

rnenschen zonder eer en geweten, zoodat

het brood, ons beste voedsel, niet moor

te vertrouwen is , dat er zooveel geleden

wordt, om je heen en in je eigen hart,

dat is het, waarin ik, de Hoer vergeve het

mij, moeilijk kan berusten. Wat moot dat

van den winter worden, als alles zoo duur

is en slecht of heel niet to krijgen ?"

zij zweeg en wischte zich de oogen.

143

Marie trad op haar toe en legde troostend

den arm om hare schouders. „Lieve tante

Marrigje, zorg niet voor den dag van

morgen, de winter is nog ver. U is nu

overstuur. Wat heeft u zich ook vermoeid

met al dat zilver uit de kasten to krijgen,

u en oom beiden. Ik was u gaarne komen

helpen."

„Och, Marietje, neen, dat is het niet

alleen. Van morgen kreeg ik een brief, die

mij erg veel leed deed. Mijn beste vriendin,

mevrouw Ranbecke en hare zuster, moeten

met naaien den kost gaan verdienen. Zij

vroegen mij of ik werk voor haar had, of

ik haar kon aanbevelen . . . . denk eens aan,

je kent ze, die deftige mevrouw Ranbecke-

van Deursem !"

„Maar hoe is dat mogelijk ?" riep Marie.

„Alles is mogelijk tegenwoordig", zei

oom grimmig, „als de buitenlandsche effec-

ten geen rente meer betalen en de binnen-

144

landsche een derde, als je fabrieken stilstaan,

als de voorheen beste huurders je in den

steek laten . . . ."

„Maar mevrouw Ranbecke was zoo heel

rijk", herinnerde zich Marie, met een ver-

bijsterd gezichtje. „O, ik was altijd bang,

dat ik er iets heel kostbaars omver zou

stooten, als u mij ten bezoek meenam,

tante ; het stond er vol met de prachtigste

din gen."

„Alles al lang verkocht, haar huis ook.

Mevrouw woont nu met hare zuster op

een klein bovenverdiepinkje, en zal blij

zijn als zij de japonnen van rijke smokke-

laarsvrouwen mag naaien, en dat op haar

ouden dag ! Hare zuster wil borduren, fijn

breiwerk kunnen ze ook doen ; het snij dt

me door de ziel ; kon ik ze maar helpers,

maar ze zijn te trotsch om iets aan te

nemen", zuchtte tante.

„Toch flink, dat zij het zoo aanpakken",

145

bewonderde Marie, „ik zal er met papa over

spreken, als ik een nieuw japonnetje moet

hebben . . .."

„Zij zullen er geen droog brood mee

verdienen", meende tante.

„Dat kan je nog niet weten", zei oom

sarcastisch. „Veel nieuwbakken mevrouwen

zullen het een eer vinden to kunnen zeggen :

Mevrouw Ranbecke-van Deursem is mijn

naaister ; je weet, die rijke dame, die vroeger

op de Keizersgracht bij de Leidsche straat

woonde ; ja, een mensch weet Diet waar

hij toe kan vervallen : een echte aristocrate,

maar ze naait keurig !"

„Prettig, als er zoo over je gepraat wordt",

zeide zijn vrouw.

„Maar, kind, laat ons niet zoo bij de

pakken neerzitten, daar wordt de zaak niet

beter door." Zij stond op. „Help mij even

met de lijst van het zilver. Oom heeft die

al bijna klaar, maar hij moet aanstonds,TOT HOOGEN PRIJS.

10

146

uit ; nog de laatste stukken moeten inge-

schreven, die we daar links en rechts

hebben neergezet, en dan kunnen wij alles

nog eons natellen en vergelijken."

„Ga jij maar met Marie naar de binnen-

kamer, ik kan het wel alleen af, zooveel

tijd heb ik nog", vond oom, maar tante

Marrigje bleef met haar nichtje tot alles

behoorlijk was opgeschreven en geteld. Toen

wierp zij een laatsten droeven blik op de

zwaar beladen tafels, waar alles blonk en

glansde in het zachte Septemberlicht. Elk

ding had zijn geschiedenis, van jaren levens

vertelden zij. Mevrouw van Haesteren

Tenninck keerde zich zwijgend af, sloot de

leege kasten, alsof haar schatten er zich

nog in bevonden, en verliet de zaal. Zij

moist het, zij zou niets van deze kostbaar-

heden ooit terug zien, al bleven zij nog een

paar dagen in hare woning, zij had er nu

afscheid van genomen voor goed. moat zij

147

blijde had overgenomen, als lang bewaarde

erfstukken, wat zij had gekregen bij feeste-

lijke gelegenheden, waar zij als jonge vrouw

zoo trotsch op was geweest, waarvan zij had

gehoopt het haren kinderen na to laten, waar-

aan zoovele lieve herinneringen verbonden

waren, het ging alles van haar. Met elk stuk,

dat nu haar huis moest verlaten, scheen iets

of to brokkelen van haar lang, geeerd be-

staan als rijke patriciersvrouw. Geloovige

christinne, die zij was, streed zij een zwaren

strijd, om het gevoel van haat to onder-

drukken, tegen den vreemden overweldiger,

die haar al dit Teed en nog zooveel dieper

smart berokkende.

Marie volgde hare tante, nauwlijks minder

bedroefd dan zij, eveneen zwijgend, naar

de binnenkamer , een van die sombere ver-

trekken in de oude Amsterdamsche huizen,

die van een binnenplaatsje met blanke

marmersteenen, hun licht ontleenen. Het

148

viel de oude dame niet in, naar de groote

suite, v6Or aan de gracht, of in een der

vroolijke bovenvertrekken to gaan ; nu zij

niet op de zaal, waar zij altijd huisde, kon

blij ven, toog zij naar de binnenkamer, dat

was zoo haar gewoonte. De vrouwen gingen

er bij het opgeschoven raam zitten. Er

stonden een paar bloempotten op de plaats,

wier planten een kwijnend bestaan voort-

sleepten, to midden der vier witte muren,

waar licht nog lucht in voldoende mate

binnenviel, en vooral gebrek aan zon

heerschte. Tante nam haar breiwerk. Marie

luisterde naar de vage geruchten, die van

buiten, van een zijstraat, tot hier door-

drongen ; toen nam ook zij een klein hand-

werk, dat zij in haar „reticule" had meege-

bracht. Er zeeg een stifle gelatenheid in

haar hart. Van dat zilver was smartelijk

en ook heel naar van die oude mevrouw

Ranbecke, maar och, hoeveel erger dingen

149

moest men niet dragen. Zij dacht aan den

jongen erfgenaam des huizes, ver weg, in

mogelijk hopeloozen strijd verwikkeld ; och,

hoe de arme moeder tegenover haar hem miste

dag en nacht. Wanneer zou hij terugkomen ?

De wrevel, het Teed om de zonen des

lands, reeds zoo lang geleden uitgetrokken

naar Ruslands vlakten, began langzaam

aan bij Europa's volken plaats to maken

voor vrees en angst; een angst, die nog

geen gestalte, een vrees, die nog geen vasten

vorm aannam, die men alleen met de oogen

durfde verraden ; en daarnaast een opkomende

twijfel aan de onverwinlijkheid. de duur-

zaamheid der macht, die wel alomtegen-

woordig maar niet onsterfelijk zou kunnen

blijken . . . . Dan kiopte de bezwaarde harten

een oogenblik met stormachtige haast, een

bijna waanzinnige hoop laaide op, tegen beter

weten in. Ook de grootste tiran moest eindelijk

vallen in de hand Gods. Wanneer? Wanneer?

150

Het antwoord bleef uit . . . . Moedeloos sleepten

de volken hun juk verder, trager dan te voren.

Toch, als vreemde vogelen, die het dag-

licht aankondigen, waarvan aan den grauwen

horizont nog Been glimp valt te bespeuren,

durfden in Holland twee dichters, Helmers

en Bilderdijk, in profetischen geest reeds

toen van komende bevrij ding gewagen. Eer-

tij ds hadden beiden den bedwinger der revo-

lutie, Europa's vorst der vorsten. in ge-

zwollen liederen bezongen; maar, toen niet

de vrijheid uit Naar graf herrees, integen-

deel het revolutieros vertrapt was geworden

door een oorlogshengst, die op zijn beurt

in woeste vaart door Europa's beemden

holde, toen was een andere geest vaardig

geworden over beide poeten. Helmers dichtte

zijn „Hollandsche Natie" 1).

1) „Eerst door de censuur stork besnoeid, na 1813onverminkt uitgegeven."

Uit de Gedenkschriften van een voornaam Ned.Beambte.

151

Bilderdijk zong, met zijn zienersblik de

toekomst doorborend:

„ .... Doch de dampenDezer rampen

Doch de neves dezer nacht,Zullen brekenBij 't ontsteken

Van een dag, waarop zij wacht ....

.... Ja, zij zullenZich vervullen

Deze tijden van geluk!Deez ellendenGaan volenden,

En, verpletterd wordt het juk.

Holland leeft weer,Holland streeft weerMet zijn afgelegde viag,Door de boordenVan het Noorden,Naar den ongeboren dag.

Holland groeit weer!Holland bloeit weer!Hollands naam is weer hersteld!Holland, nit zijn stof verrezen,Zal op nieuw ons Holland wezen,Stervend heb ik 't 11 gemeld!"

152

Niettegenstaande de hatelijke censuur,

ruischten de zangen der beide dichters,

als gevleugelde boden, in de stille binnen-

kamers van hooge en nederige huizen.

-Me kan zeggen hoeveel arme zielen

door hen gesteund en gesterkt zijn ge-

worden, in die tijden van onuitgesproken

leed!

Ook Marie van Haesteren Tenninck had

de boven aangehaalde strophen zachtjes bij

zich zelve herhaald, terwiji zij z wijgend

tegenover tante Mani& zat. Marie was

nog zoo kinderlijk, haar jeugd nam gretig

elk troostwoord op en klemde er zich aan

vast. Zelfs het bleeke, in den laatsten tijd,

zoo sterk verouderde gezicht der grijze

vrouw tegenover haar, vermocht haar niet

geheel ter neer to drukken. Alles zou

eindelijk weer terecht komen. Of Napoleon

zegevierde, of hij de nederlaag leed — en

wie kon zich dit laatste oak maar voor-

153

stollen ? 9 — aan den veldtocht naar

Rusland bracht elke dag het einde nader

en dan zou Frans terugkeeren. Zijn lach,

zijn stem, zijn stap zou weder klinken door

het nu zoo holle, leege huis. Hij zou zijn

moeder weer doen opleven en van oom,

den kalmen, vergenoegden man maken,

zooals zij hem vroeger had gekend, en . . . .

Marie werkte vlij tiger, hare wangen bloos-

den . . . . hij zou ook tot haar komen, op

„Rustoord". Wat zouden zij elkaar veel to

vertellen hebben ! Och, er zou geen einde

zijn aan de weelde van dat wederzien!

Allengs het Marie haar handwerk zinken

en verzonk in zoete droomerij. Hier, in

1) „Il est facile de condamner apres l'evenementune enterprise, qui, si elle eut reussi, auroit ete porteejusqu'aux hues. La plupart disent maintenant gullsont prevu et meme annonce d'avance la catastrophe.Je ne me souviens pourtant pas d'avoir entendu dansle temps proferer une seule crainte de cette nature."

Memoices de General D. van Hogendorp.

154

haar oud tehuis, zoo vertrouwelijk bij haar

pleegmoeder gezeten, verdween het heden

uit haar geest. Zij zag 3ich zelve weer,

kind nog en onbezorgd, lid van het gezin,

waar men haar als dochter lief had, to

inniger nog, na den dood der kleine Agnes,

iets ouder dan zij, die haar speelgenootje

was geweest in prille jeugd. Een zoon en

dochter reeds half volwassen, toen zij in

huis kwam, hadden Marietje als speelpopje

verwend en vertroeteld, wel eons tegen

den zin der strenge tante Marrigje. Die

twee hadden het ouderlijke huis reeds

lang geleden verlaten, waren getrouwd.

Maar Frans, slechts een jaar of wat ouder

dan. Marie, hij was met haar opgegroeid.

Hier, in deze kamer waar geen blind paard

schade kon doers, zooals oom zeide .— hier

hadden zij met elkaar allerlei wilde spellen

gespeeld. Daar in dien donkeren hook, waar

een groote kart stond, had het betooverd

155

kasteel gestaan, bewaakt door een vurigen

draak, den trouwen huishond. Marie was

de jonkvrouw, die hij er hield opgesloten.

Op eons was dan Frans komen opdagen,

om de gevangen schoone to verlossen , woest

sprong hij to voorschijn, een Tans, zijns

vaders stok, zwaaiend tegen den draak.

Pluto, die van dien uitval niets begreep,

had geweldig geblaft, den stok Killen pakken

zoodat in het heetst van het gevecht, ridder

en draak over den grond waren getuimeld.

Maar de ridder overwon en opende het be-

tooverd kasteel, waarna de zwaar gesluierde

jonkvrouw, haast stikkend onder de shawl

van tante Marrigje, gered kon worden . . . .

Hier had Marietje de geheimen der kook-

kunst leeren kennen, op haar eigen for-

nuisje, met houtskool gevoed. Zij had eigen-

aardig bruine gebakjes, klonterige rijst en

slappe flensen na veel moeite, met hoog-

roode wangen en schitterende oogen ter

156

tafel gebracht; welke heerlijkheden, zooals

Frans grootmoedig verklaarde, met sterke

tanden, veel suiker en boter best te ver-

orberen waren. Deze twijfelachtige lof had

Marie tot tranen geroerd. Maar oom en

tante hadden een beetje moeten lachen om

hare gerechten, en tante had aangeboden

het vlij tig pleegdochtertje van alle y te wijzen.

Vooral de edele kookkunst moest goed ge-

leerd worden . . . .

0, wat al herinneringen bestormden het

stille meisje. Gemeenschappelijk leed, samen

met Frans gedragen ; welverdiende straf,

waarbij zij elkaar hadden getroost ; moei-

lijke lessen, samen geleerd. Samen op be-

zoek bij papa, op „Rustoord", waar Hermine

dan ook was te vinden. Hermine, die altij d

voor zeer „wilde spellen" was geweest,

tot groot genoegen van Frans. Dan kon

kleine, dikke Marie niet steeds evengoed

mee, en werd zij geplaagd door het woeste

157

tweetal, tot Frans, goedhartig, haar op eens

bijviel, hij kon „zijn kleine zus" niet zien

schreien. liermine was dan alleen verder

gevlogen, als een hollend paard, tot zij

verveeld terugkeerde en hen uitschold voor

al wat leelljk was. De oude huishoudster

kwam soms aan het gekibbel een Bind

maken en nam de drie kinderen mede naar

hare kamer, waar het naar lavendel rook,

en oude verlakte Japansche doozen geheime

schatten bevatten, die de juffrouw behoed-

zaam voor den dag haalde. Die zaakjes op

zich zelf zouden gauw hebben verveeld,

maar de oude wist bij elk stuk een ge-

schiedenis. Met andere oogen dan tevoren

keken de kinderen naar het bloedkoralen-

snoer, nu zij hoorden, dat die kralen op

den bodem der zee werden gevonden en

hoe zij werden opgehaald door duikers en

daarna bewerkt. Dit snoer was door een

Italiaansch visscher aan zijn bruid gegeven,

158

maar den dag, waarop zij het voor 't eerst

droeg, was zij gestorven, misschien ver-

moord de kinderen griezelden. Toen had

de visscher het snoer verkocht aan den

vader der juffrouw, die scheepskapitein was

geweest. Ook kwamen er vreemd glinste-

rondo schelpgordels voor den dag, die wilden

hadden gebezigd als sieraad op het naakte

lijf; en Japansche kopjes, die aan een echte

prinses hadden toebehoord, een prinsesj e

met vreemde, eenigszins scheeve oogjes en

zwart haar, in welk haar sierlijk opgestoken,

zij lange spelden droeg, met prachtige

knoppen en breede kammen. Zulke spelden

en kammen liet de juffrouw ook zien en

eindelijk het portret van de prinses en dat

van haar broeder. De Prins had een stuursch

gelaat en een dolk in den gordel, waarmede

hij zich, van verraad beschuldigd, den buik

had opengereten, als een braaf Japansch

edelman. Ha, dat vooral had Frans prachtig

159

gevonden, maar de meisjes hadden ge-

huiverd . . . . Onder zulke en dergelijke ver-

halen waren de uren omgevlogen. In de

vreedzaamste stemming keerden de kinderen

naar beneden. Den avond sletei zij bij papa,

in den tuin of op zijn studeerkamer, al

naar het weder het veroorloofde .. . . Marie

zuchtte. Hier en thuis, zij kon zich het

verleden niet voorstellen zonder Frans.

Het was wal naar, dat hij zoo ver wag

was, het duurde wO1 lang, ear hij terug-

keerde . . . .

Tante Marrigje ward opmerkzaam; voort-

spinnend aan eigen droeve gedachten, had

zij Marie bijna vergeten.

„Waar denk je aan, lieve kind ?"

„Och, aan.... aan allerlei van vroeger,

tante", zei Marie, „Wat was het leven

vroeger toch heerlijk, zoo gezellig, zoo

zorgeloos. Wat hebben Frans en ik hier

altijd prettig gespeeld, toen wij kinderen

160

waren . . . . Ons eerste groote verdriet is

geweest, toen ik naar de kostschool ging,

dat was ook vreeselijk, zoo van u alleen al'.

Maar het wende gauw op school, onder al

de meisjes. Hermine was er ook, dat nano

zooveel van het vreemde weg, en ik kreeg

er vriendinnen . . . . Och, weet u 't nog ?

Ik had gezegd dat ik als een groote dame

zou terugkomen ; wat lachte Frans mij uit,

toen ik dezelfde kleine dikkert bleef. Maar

als hij nu terugkomt, tante, dan vindt hij

mij geheel veranderd. 0, ik wed dat hij me

niet meer zal kennen."

71 Wann.eer zal dat zijn ?" sprak tante,

bekommerd, „zij, die geloovon, haasten niet ;

maar 't duurt wel heel lang. Na dien brief

uit Wilna hebben we niets meer gehoord.

Ik vergelijk zijn schrijven uit Dresden en

dit laatste wel Bens met elkaar, en dan

lijkt het mij of hij minder opgeruimd schrijft.

Hij zinspeelt er immers op, dat de geest

161

onder de troepen niet to roemen viol; dat

or zooveel overmoed, ja brooddronkenheid,

vooral bij de Italiaansche en Duitsche corpsen

voorkwam ; dat menigeen, door heimwee

gekweld, onverschillig word, dat de lange

dagen zoo heet konden zijn . . . ."

„Lees mij ziln brief uit Wilna nog eens

voor, tantetje ?" vleide Marie.

„Och ja, kind, maar het brengt ons niet

verder. Vreemd toch, dat de Russen hen

niet aan de grenzen hebben afgeweerd . . . ."

Tante schommelde in haar werkmandje, en

haalde uit een doosje een blijkbaar veel-

gelezen brief to voorschijn. „Het begin zal

ik maar overslaan, daar . . . . hier is het . . . .

neon . . . . ja, dit wil ik je dan nog eons

voorlezen . . . . Eon onmetelijk land schijnt

voor ons to liggen, een onbekende wereld,

die wij haast zonder slag of stoot zijn

binnengetrokken. Het is hier alles even

wonderlijk. De huizen in de dorpen, dieTOT HOOGEN PRIJS. 11

162

wij doortrekken, zijn meest verlaten, be-

angstigend stil is het overal. Zij zijn van

leer — ellendige hutten — of van bout.

Het is niets vreemds, als zoo'n dorp in

weinig uren verbrandt , men moot er erg

voorzichtig zijn met vuur en licht. Wij

slapen op stroo en eon vonk kan kwaad

stichten. Bedden schijnen eon groote weelde

to zijn in doze streken 1 ). Wilna is gelukkig

van steen opgetrokken. De keizer wil van

doze stad met groote magazijnen eon soort

van station maken, boor ik. Een landgenoot

van ons, graaf Dirk van Hogendorp, is hier

tot Gouverneur-Generaal van Oost-Pruisen

benoemd. Wij hooren van allerlei, maar het

rechte van eon en ander weten we niet.

Toen wij den Njemen overgingen, was or

gecommandeerd, dat elk corps voor twintig

dagen levensmiddelen bij zich moest hebben

en elk soldaat moest zooveel dragon, dat

1) Memoires de Gen. D. van Hogendorp.

163

hij voor veertien dagen proviand had. Het

marcheeren met zware lasten viel echter

niet mee, onder een gloeiende Junizon. Vele

soldaten stoorden zich al gauw niet meer

aan deze bevelen en smeten den boel een-

voudig weg. Zij hoopten op den Boer te

leven, maar waar zitten de boeren? In de

leege leemhutten is haast niets eetbaars to

vinden. Wel gingen er groote proviand-

wagens mee, door ossen getrokken, maar

die kwamen te langzaam vooruit op den

zandgrond, zij raakten zoo ver achter, dat

men er niet op rekenen kon , heele escadrons

moesten terug, om to fourageeren. Groote

dennenwouden moesten vaak omgetrokken,

ik vermoed dat daar veel menschen en vee

verscholen zitten. Er foot wel eens een

verdwaalde kogel uit zoo'n Bosch, maar erg

gevaarlijk was dit niet. Konden we maar

eens aan den slag gaan, doch op den heelen

weg tot hiertoe kregen we haast geen vij and

164

to zien, een paar kozakken nu en dan . . . .

77 Zouden de Russen zoo bang voor hen

zijn of willen zij hen in een hinderlaag

lokken ?" peinsde tante.

„Met zoo'n groot leger kan dat toch niet",

meende Marie, weinig bevroedend dat juist

de grootte van het leger zijn verderf zou zijn.

Mevrouw van Haesteren Tenninck tuurde

een booze voor zich uit, toen hervatte zlj

haar lectuur. „ . . . . Onze ergste vijand was

de hitte; als het regende, waren we blij ,

dock dat gebeurde maar zelden. De disci-

pline leed geducht onder dit alles. Ik hoor,

dat er nu al heel wat achterblijvers zijn,

en doode paarden bij honderden. UEd. be-

grijpt, als er voor de menschen weinig zorg

wordt gedragen, ziet het er voor de beesten

nog slimmer uit. Op onrijp koorn en dakstroo

kunnen de dieren niet leven. Evenwel,

maakt UEd. niet ongerust, lieve ouders,

ik ben sterk en gezond. Wij, van de garde,

165

zijn er beter aan toe dan de meesten, arme

drommels! Het stroo, zelfs onder den blooten

hewel, bekomt mij good. a wou dat 1TEd.

ons kon zien, als wij de wacht hebben in

die zoele nachten, dan liggen we op een

heuvel van stroo en hooi en maken het

ons gezellig. De wachtvuren liggen van

den wind af, onze paarden grazen in de

nabijheid,. schildwachten zijn hier en daar

uitgezet 1 ). Wij hadden tot nog toe geen

gebrek aan fourage. Van 28 Juni af zijn

we in Wilna en blijven er vooreerst, naar

ik hoor. Ik maak van een bijzondere gelegen-

heid gebruik, om UEd. doze to zenden. De

voerman van een terugkeerenden fourage-

wagen neemt den brief mee, naar Konings-

bergen ; hij zal hem daar met een post-

gelegenheid aan UEd. verzenden. Ik heb

den man, zijn wagen, die gestolen was,

kunnen terug bezorgen, en uit dankbaar-

1) Naar een teekening van A. Adam, 3 Juli 1812.

166

heid wil N dit voor mij doen. . . . ."

„Jammer, dat wij dien man niet beloonen

kunnen", zei tante, met vochtige oogen.

„Waar bleef ik ? 0 ja : „Ik hoop dat UEd.

deze letteren in gezondheid in handen

krijgt", las zij verder, „O, ik denk zooveel

aan U alien. Ik zou duizend vragen willen

doen, maar ik weet, dat ik helaas geen

antwoord kan krijgen. Wie weet, hoe gauw

we van hier opbreken, het is vandaag hier,

morgen daar. Ik hoop dat UEd. dezen brief

ook aan mijn lieve, kleine Marie wilt laten

lezen . . . ." Tante keek weer op en over

haar bril heen naar het stil luisterend

meisje. „Dat gebeurt nog al eens, nietwaar ?

zeide zij vriendelijk. Marie knikte, het hart

te vol, om te spreken. „Groet haar duizend-

maal van mij", las tante weer, „ik schrijf

deze op het papier, dat zij mij medegaf.

Wanneer ik als generaal terug kom, zal

zij den veldtocht naar Rusland nog zoo

167

kwaad niet vinden, maar als er geen erger

gevechten komen dan tot dusverre, breng

ik het niet verder dan luitenant. Het was

tot heden een vermoeiende lange reis, onder

ietwat buitengewone omstandigheden, in

een ook buitengewoon groot gezelschap.

De keizer moet zeer in zijn schik zijn, dat

het op Moskou losgaat ; maar 't is nog een

lange weg, eer we daar zijn ; en dan weer

terug, als er vrede is gesloten ; was het

maar al zoo ver. Moskou moet een pakhuis

zijn van Oostersche schatten, een onmetelijk

Ike stad, en ook heilig in de oogen der

Russen. Zullen zij ons daar ook maar zoo

klakkeloos binnen laten trekken, ik kan

dat niet gelooven. Weest niet angstig,

lieve vader en moeder, als UEd. nu in

langen, langen tijd niets van mij hoort, wij

gaan al verder weg, maar als UEd. deze

ontvangt, zijn wij mogelij k op den terug-

marsch en dichterbij dan UEd. denkt. God

168

zij met UEd., met ons alien, Zijn wil ge-

schiede. Groet Cornelis en Anna en hun

familie en alie lieve vrienden hartelijk

van mij s.v.p. ?

UEd. U zoo innig liefh. Zoon Frans.

„Nu is deze brief alweer dertien weken

oud", zei mevrouw van Haesteren Tenninck

ontroerd, haar schat zorgvuldig wegbergend

in het doosje, dat zij weder in haar werk-

mandje legde. „Och kind, en to denken,

dat er misschien de heele winter over been

zal gaan, eer wij weder iets hooren ; want

van dat op-weg-hierheen-zijn schrijft hij

maar, om ons te bemoedigen. Een Russische

winter! Haddon zij het in Juni to warm,

wat zullen zij dan van de koude lij den op

die open vlakten . . . ." De arme moeder

rilde, alsof iets van die koude haar zelve

nu reeds in het gebeente drong.

„Neen, tantelief, dan keeren ze als over-

169

winnaars, met schatten beladen, in Russische

pelzen gewikkeld, terug !" bemoedigde Marie,

den angst, die ook haar doorhuiverde, met

kracht beheerschend.

Iv.

De thermometer wees zeven-en-twintig

graden vorst. „Een infernale koude", zeiden

de menschen uit die dagen. Klaagde men

in West-Europa over den strengen winter,

hoe zag het er uit in het Oosten, op de

groote Sarmatische vlakte ! De besneeuwde

grond, hard en verstrakt, scheen daar wel

voor eeuwig bevroren te zijn, alsof hij nooit

meer zou kunnen ontdooien, nooit meer

eenig leven doorlaten. Bier en ginds waren

vreemde barsten, diepe zonderlinge scheuren

en spleten ontstaan, in den bevroren bodem ,

op andere plaatsen was veel los zand in

beweging geraakt door den ijzigen wind,

170

het poeierde met fijne sneeuw vermengd

door de lucht, viel overal neer, werd weer

opgejaagd en vormde kleine, ongelljke ribbels

over de vlakte, als aan een zeestran.d ; ook

werd het tot miniatuurduinen bijeengeveegd,

waarin de voet verraderlijk wegzonk. Meestal

dekte het sneeuwkleed als een effen wade

den grond; soms had het aanzienlijke hoogten

doen ontstaan, waar de wind het had opge-

gebezemd ; hoogten, die aan grafheuvels

deden denken .... Eon maanlandschap, zooals

phantastische teekeningen dit afbeelden, leek

de aschkleurige woestijn. Overdag stond de

zon als een groote, gouden vlek aan den

staalblauwen hemel, wel licht maar geen

warmte uitstralend, een onbarmhartige

helderheid in dit rijk van den dood. Grijs-

witte wolkgevaarten, zwanger van sneeuw,

slierden langs het diepe, sombergroeneblauw,

in flarden gereten door den sterken wind,

den Noordooster, die uit de ijszeeen aan

171

den Noordpool opdoemde, in felle meedoogen-

looze geeselvaart. Ms welgeordende troepen,

in zware massa, kwamen de wolken aan.

zetten, doch op een zeker punt door hun

onzichtbaren vijand aangegrepen, werden

zij uit elkaar gedreven, in hulpeloos kleine

bender versplinterd. Wat hielp het of zij

al voortijlden ? De wind zat hen op de

hielen, haalde hen in en vergruizelde hen

tot fragmentarische rafels en pluizen, die

hopeloos verdwaalden. De schat aan sneeuw,

die zij met zich gevoerd hadden, was onder-

weg verloren gegaan. Gaven opgeschrikte

natuurmachten in de hooge luchten een

spiegelbeeld, van wat diep beneden hen op

de aarde voorviel, in den beruchten winter

van 1812 ?

Maar de lange nachten waren nog erger

dan de korte dagen. Dan vroor het, dat het

kraakte. Een beangstigend knetteren, als

van een houtvuur op eenigen afstand, liep

172

af en toe door de stille ijslucht. Aan den

zwartgroenen koepel flikkerden de sterren,

als waren ook zij tot ijskristallen gestold,

die met vijandige bedoeling ijspuntjes, als

dolken zoo scherp, door de duisternis boorden.

Zwart gaapten de bosschen, waar de wind

er de sneeuw had afgeborsteld, of zij leken

vormlooze klompen, lage bergen, grijswit

uitstekend boven het grauwwitte land. Die

her omdwaalden, voelden zich een ijsmantel

om de leden geslagen, zonken neer in de

sneeuw en verstijfden. De ijspuntjes gloorden

scherper, alsof zij door millioenen wreede

oogen in de geheimenissen staarden van

den dood. Dan sloegen de waken hun een

sluier voor het gelaat, droegen sneeuw aan,

lieten miriaden kleine vlokken neerdwarrelen

en bereidden den rampzaligen een stil, rein

graf. Het ging alles geluidloos, in een ont-

zettend zwijgen. Er was niet geschreeuwd

of gekreten, gevloekt of gebeden. De koude

173

beving, deed duizelen en neerzijgen, het

verlamde bewustzijn ging over in den slaap

des doods. Een kerkhof voor duizenden werd

de groote Russische vlakte van Moskau

tot Wilna. —

Maar men vierde feest in Wilna, op

2 December 1812, den kroningsdag van

keizer Napoleon. Volkomen onwetend van

wat er voorviel daar buiten, in de einde-

looze woestijnen van sneeuw en ijs, spoedde

een vroolijke schare zich naar de danszalen,

in het paleis van den G-ouverneur-Generaal,

graaf Dirk van Hogendorp. Slede aan slede

hield stil voor de poorten der hooge woning.

In kostbare pelzen gewikkeld stapten de

gasten uit, ontdeden zich van de warme

vracht, die hen tot onherkenbaar toe had

vermomd. De plompe figuren ontpopten zich

tot slanke cavaliers en elegante dames, die

elkaar bevallig de hand reikten, hoofsch

glimlachten, onbezorgd schertsten, zich

174

koelte toewuifden, na den hartstochtelijken

dans, in de oververwarmde zalen.

Rijk voorzien waren de buffetten , daar

dampte de bouillon, vloeide de wijn bij

stroomen. Stapels geglaceerde vruchten,

allerlei gebak werd er den gasten geboden.

Slechts twee mannen onder die alien wisten

van Napoleons vreeselij ken terugtocht. Van

den toestand, waarin het rampzalig over-

schot der ,,grande armée" verkeerde, konden

zij zich echter geen voorstelling maken. Die

twee waren de gastheer zelf en de hertog

van Bassano 1 ). Hoe was een glimp der

waarheid tot hen doorgedrongen ? Een

Poolsch edelman, als Boer verkleed, had

onder duizend gevaren, ontkomend aan

duizendhindernissen, de Jobstijding gebracht

aan den Gouverneur-Generaal.

Graaf Dirk van Hogendorp, hoe ook

ontsteld, was to goed diplomaat en man

1) Mêmoires de Gen. D. van Hogendorp.

175

van de wereld, om zich ook waar een

oogenblik te verraden. Het feest ter eere

van den keizer moest doorgaan, een paniek

moest verhinderd worden. Als de opge-

wekste gastheer ontving hij zijn gasten,

met de wanhoop in het hart schertste en

lachte hij. Maatregelen, tot hulp aan de

aankomende troepen, tot afweer der Ko-

zakken, had hij reeds weken vooruit ge-

troffen. Voorzag hij de catastrophe Coen

reeds ? In al haar omvang, hij erkent het

zeif, kon Been sterveling zich haar voor-

stellen. Den volgenden dag liet hij zijn

koets voorkomen en reed zijn keizer, bij

wien hij was opontboden, tegemoet.

0, de koude, de nijpende koude van die

reis ! Hoe diep ook in 't, bont gestoken, de

koude drong hem door merg en been. Het

escorte Jagers, dat hem vergezelde, had

het nog zwaarder te verantwoorden ; de

helft bleef „en route". Hun slecht beslagen

176

paarden gleden en vielen elk oogenblik op

het ijs of den beijzelden grond, die gladder

bleek dan de dansvloer, waarop hunne ruiters

den vorigen avond een wilde polko of

sleepende wals hadden uitgevoerd. Maar

geduchter, erger dan de koude en het ver-

smelten van zijn escorte, was voor graaf

van Hogendorp het ontmoeten der eerste

overblijfsels van wat eons trotsche escadrons,

glorievolle regimenten waren geweest. Zelf

schrijft hij in zijn Herinneringen : „Er was

een verwarde dooreenmengeling van alle

wapenen, alle rangen, zonder orde, zonder

onderscheid. Somber, zwijgend schreden zij

voort, niets uitend dan een zucht. Dikwijls

waggelden zij, elkaar stootend, duwend uit

onmacht. Ik zag or velen plotseling achter-

over vallen. Eenigen richtten zich weer

met moeite op; maar de meesten bleven

liggen, waar zij lagen en stierven in stuip-

trekkingen. Bijna alien hadden hunne wapens

177

weggeworpen en waren met lompen bedekt.

Vooral het gebrek aan schoeisel was groot ;

dit veroorzaakte een ondragelijk lijden.

Men zag er de wonderlijkste kleeding ;

vrouwenmantels en duizend verschillende

lappen. Een generaal werd niet meer ontzien

dan de gemeene soldaat of de tamboer ;

het hinderde hem, maar hij durfde er niets

van zeggen ; want men kende tucht nosh

orde meer. Allen waren bezield door een

belang, door 66n begeerte : zoo spoedig moge-

lijk in Wilna to komen, het beloofde land,

waar het hun aan niets meer zou ont-

broken."

De Gouverneur-Generaal reed door twee

brandende dorpen, waar een tallooze menigte

toch nog een onderkomen zocht tegen den

nacht. Het hart saamgenepen van smart,

bereikte hij eindelijk het kasteel Bieniczka,

waar zich de keizer beyond.

In een holle zaal, slechts verlicht doorTOT HOOGEN PRIJS. 12

178

twee waskaarsen, liep Napoleon op en neer

met korte, vaste schreden. Eij wachtte.

De Caesar, die gewoon was geweest duizeling-

wekkend snel te denken en te bevelen, die

de wetten der natuur met ijzersterken wil

verkrachtte, op wiens wenk half Europa

zich had gekromd , hij, de bewierookte, de

verafgode, voor wien het noodlot jarenlang

-zwijgend uit den weg was gegaan, hij voelde

zich plotseling teruggebracht in een toestand,

w aaraan de heerscher over millioenen zich

voor goed ontworsteld had gewaand , hij

moist zich afhankelijk, hij wachtte. Zoo had

hij gewacht bij zijn intrede te Moskau op

de Bojaren, om hem te huldigen, de Russi-

sche edelen, die niet verschenen. Zoo had

hij gewacht, hopeloos hardnekkig, op een

schrij ven van Alexander, den beheerscher

aller Russen, dat niet kwam. Waarop

wachtte hij nu ? Wat ging er om in den

geest van den vorst en veldheer, die

179

kroon en lauweren zich -wellicht gelijkelijk

zag ontglippen ? Had het vlammenschrift

van het brandend Moskau hem zijn lot

willen ontsluieren, was hij moedwillig blind

geweest voor dat „mene tekel" aan den

nachtelij ken hemel ? De slag van Malo-

Jaroslavetz had het daarna voor hem in

bloed geschreven : „Tot hiertoe en niet

verder". Niet door het Zuiden, over vrucht-

bare beemden, niet waar licht en warmte

de arme soldaten had kunnen koesteren,

maar langs denzelfden weg, dien zij gekomen

waren, over het slagveld van Borodino met

zijn onbegraven lijken, over den met bloed

gedrenkten weg, moesten de duizenden terug.

Iedere stap werd een foltering ; iederen dag

zonken er meer in de armen van den dood,

in de klauwen van den waanzin. Maar

vooruit moest wat overbleef. Als wespen

omzwermden hen de Kozakken ; sneeuw en

ijs. versperden hun den weg ; wilde dieren

180

wierpen zich op de weerlooze zieken : ge-

lukkig hij, die in gevangenschap geraakte,

waar alle kracht tot verdedigen ontbrak.

Over bevroren rivieren met kruiend ijs, in

doodskoude nachten, worstelend met Russen

en kozakken, maar het meest met de ele-

menten, gingen de nog weerbaren voorwaarts,

den dood in het hart. De oude, wereld-

beroemde dapperheid herleefde bij het af-

slaan, soms zelfs terugslaan van den vij and

Zoo bereikten zij de Beresina. „De naam

van dezen stroom is het kort begrip ge-

worden van de vreeselijkste ellende, die

een mensch in een oorlog treffen kan. Nog

na tien jaren waren de sporen dier ont-

zettende gebeurtenis zichtbaar. Tengevolge

van het zinken van wagens, paarden en

menschen was bij Studianka een eiland

ontstaan, dat den zwarten Scytischen stroom

in twee armen deelde, en een weinig lager

aanschouwde men drie moerassige heuvelen,

181

door op elkaar gedreven menschenlij ken

gevormd ! Er staken nog menschenbeenderen

uit, dock deze waren dicht begroeid met . . . .

vergeetmijnietjes."

Zag Napoleon bij zijn rusteloozen loop

in de groote zaal van Bieniczka, de tooneelen

van dien terugtocht zich weer afspelen voor

zijn geestesoog of was ook hij, verstompt

door het lij den, er slechts op bedacht te

redden wat nog te redden viel, zonder meer

aan het verleden te offeren dan onvermijdelijk

was. Wild vlamden de blokken in het haard-

vuur, begeerig omlekten de vlammen hun.

prooi , sissend, knetterend, uitschietend en

terugwijkend, zich opkronkelend als in dulde-

looze pijn, een regen van vonken opstrooiend

in den schouw, zoo verteerde het hout, en

de keizer opmerkzaam geworden door het

razen en woelen der vlammen, staakte het

doelloos op en neder gaan en bleef toeven

voor het vuur. Hij tuurde gaarne naar het

182

roodgouden oplaaien in een open haard.Met de armen over de borst gekruist, bleefhij staan, keerde zijn bleek gelaat naarden gloed, en wachtte . . . .

Ook hij was veranderd. Een trek om denvastgesloten mond verried dat ziel en lichaambeide waren aangetast. Ook hij droeg alsde meesten, die uit den veldtocht terug-keerden, de kiem van een lij den in zich,dat na korter of langer tij d ten grave zouvoeren.

Napoleon wachtte. Uit een aangrenzendvertrek drongen stemmen tot hem door;hij hoorde lachen, geklikklak van sabels.Daar waren eenigen zijner generaals bijeen,mannen met vorstelijke titels, hoogklinkendin Europa . . . . Waar waren de troepen, diezij eertijds ter overwinning hadden geleid,onder zijn opperbevel ? Een lijkwade vansneeuw, een zerk van ijs dekte zijn dapperesoldaten. De keizer zuchtte niet maar fronsde

183

het hooge voorhoofd. God ! Hoe was dit alles

toch mogelijk geweest ? Was hij, Napoleon,

het, die hier stond in dit armzalig kasteel

op Slavischen bodem, een bodem, die hem

onder de voeten brandde ? Stil, hij moest

zich beheerschen en wachten . . . .

Haastige voetstappen deden zich hooren.

Langzaam, bestudeerd kalm, keerde de keizer

zich of van het vuur, toen zijn bezoeker

binnentrad, de man, om wien hij had ge-

zonden, die een reis achter den rug had,

als een vreeselijke nachtmerrie, maar eigen

vermoeienis niet achtend, eerbiedig en trouw

zijn meester tegemoet ging, het militair

saluut makend, als generaal tegenover zijn

opperbevelhebber, graaf Dirk van Hogendorp,

Gouverneur-Generaal van Oost-Pruisen.

Alsof de oude energie in hem herleefde,

stelde de keizer zijn vragen, kort, holder,

zakelljk. En van Hogendorp antwoordde der

waarheid getrouw. De maatregelen ter ver-

184

dediging van Wilna, de uitgezette troepen

in den omtrek dezer stad, de voorraden

aanwezig in de magazijnen, de geest der

bevolking, dit alles werd besproken, niet

Zang, niet breedvoerig, daartoe werden de

vragen to stipt gesteld. Geen spier van

Napoleons gelaat vertrok, ofschoon het hem

volkomen duidelijk werd, dat er geen de

minste kans was, zich in Wilna staande to

houden ; dat er geen legerscharen waren

toegesneld, die de verloren soldaten hadden

kunnen vervangen , dat de geest in Europa

zich tegen hem zou keeren ; dat er verraad

broeide, zelfs hier in Polen , dat in Frankrijk,

zijn Frankrijk, zijn troon wankelde . . . . Toen

van Hogendorp zijn laatste vraag had be-

antwoord, keerde de keizer zich kalm naar

het vuur en zeide : ,,Alles is verloren ! Ik

moet andere maatregelen nemen" 1 ). Napo-

leon begreep dat zijn tegenwoordigheid to

1) Mènaoires de Gen. D. van Hogendorp.

185

Parijs voor alles noodig was, dat hij zoo

spoedig mogelijk daarheen moest reizen,

voor nog de Duitsche volken bekwamen

van de ontsteltenis door de tijding van zijn

nederlaag veroorzaakt. Generaal van Hogen-

dorp zorgde voor 's keizers reis naar Wilna.

Aan alle halten liet hij postpaarden gereed

houden, met soldaten ter bewaking. Niet,

zooals de legende wil, in een slede, ver-

momd en heimelijk, maar in een koets,

omstuwd door zijn wacht, reed Napoleon

naar Wilna, nadat hij do noodige bevelen

aan Murat, koning van Napels, had gegeven,

wien hij het opperbevel overdroeg.

In de groote Slavische stad had de

Gouverneur-Generaal zoo goed mogelijk voor

onderdak en voedsel der aa,nzwervende

troepen gezorgd. Reusachtige ketels soep

werden gekookt, brood, vleesch in warme

vertrekken gereed gezet. Er was overvloedig

voedsel aanwezig. In de groote kloosters,

186

door de geestelijken op zijn verzoek ont-

ruimd, konden de uitgeputte soldaten worden

geherbergd. Maar door den toestand, waarin

het leger verkeerde, werd veel van deze

goede maatregelen to schande gemaakt.

Slechts enkelen lazen de billetten, die aan

de poorten en straten waren aangeplakt,

met aanwijzing waarheen zich to begeven.

In het eerste het beste huis vielen de

stakkerds binnen, schreeuwden om voedsel,

namen wat zij Brij pen konden, to uitgeput

om to gaan plunderen, maar wel vaak in

gevecht met wie na hen kwamen en hen

wilden verdringen. Afschuwelijke tooneelen

speelden zich of onder die half waan-

zinnigen.

Den vijfden December kwam de keizer

to Wilna, maar reed oogenblikkeiijk door,

met versche postpaarden. En toen men hoorde,

dat Napoleon was doorgetrokken, word het

eon „sauve qui pout g6n6ral". Een panische

187

schrik had hoog en laag, soldaat en ambtenaar

bevangen.

Nog vOOr het einde van 1812 werd de

ondergang van het reuzenleger in Holland

ruchtbaar. Het bekende negenentwintigste

bulletin behelsde dat de keizer gezond, maar

het leger zoo goed als vernietigd was.

Duizenden trof het als een donderslag.

Eenigen herademden, al durfden zij het

zichzelven nanwlijks bekennen. Dit was het

begin van het einde, zooals Talleyrand heette

voorzegd to hebben. Er ping iets onzegbaars

in de lucht, men las het elkaar uit de oogen,

van de gesloten lippen. Slechts enkelen

barstten los in ontijdig gejuich, dat voor-

loopig in dwang werd verstikt. Maar lijk-

rouw daalde neder in veler harten. Bij menige

woning sloot men de luiken en zat weenend

in de binnenkamers, treurend om de jonge

levens, om de krachtige zonen, die in

Ruslands woestenijen een ontijdig graf

188

hadden gevonden. Ook Frans van Haesteren

Tenninck zou niet huiswaarts keeren. Een

wapenbroeder bracht zijn laatsten groet

aan zijne ouders en aan zijn kleine

Marie.

In VEEN's GELE BIBLIOTHEEK verschijnt

ANNA DE SAVORNIN LOHMAN Mara-Liefde.STIJN STREUVELS . . De Oogst.MELATI VAN JAVA . . In Extremis.Louis COUPERUS . . Fidessa.STIJN STREUVELS . . De Werkman.

Prijs ft. 0.50 gebonden.

• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •

••

•••

•••

••

••

•••

••

•••

••

.0 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •

••• • •••••••••• ••••• • Y.* ••••••••••• ••••• •••••• •••••• •••••• •••.•••

Van Louis Couperus verscheen:••

• Antieke Verhalen, van Loden en Keizers• van Dichters en Hetaeren.

f 2.50 ing. f 2.90 geb.• Van en over mijzelf en anderen.

f 2.50 ing. f 2.90 geb.• Aan den Weg der Vreugde.

f 2.50 ing. f 2.90 geb.• Van Oude Menschen, de dingen die voor-.

bijgaan, 2 dln. f 4.90 ing. f 5.50 geb.De Berg van Licht, 3 deelen

f 2.50 ing. f 2.90 geb.• Dyonyzos, Bandteekening van B. W. Wierink.

f 1.50 ing. f 1.90 geb.• God en Goden, Bandteekening van . Toorop.

f 2.50 ing. f 2.90 geb.•• Over Lichtende drempels, Bandteekening van•• Jules de Praetere 1 2.50 ing. f 2.90 geb.• Majesteit, 5e uitgave. Bandteekening van B. W.•• Wierink. f 1.50 ing. f 1.90 geb.• Wereldvrede, 2° uitg. f 2.50 ing. f 2.90 geb.• Hooge Troeven, Tweede druk. Bandteekening• van H. P. Berlage Nzn. f 1.50 ing. f 1.90 geb.•

•• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •• . ... .• Louis Couperus (vervolg). •. .

.. .

.• De Boeken der kleine Zielen. •. ..• Boek I. De kleine Zielen.:

bf 4.90 ing. f 5.50 geb.II. Het late Leven.• 77

• bf 4.25 ing. f 4.90 geb.: „ III. Zieleschemering. .

..• f 4.25 ing. f 4.90 geb. ..••IV. Het Heilige Weten.• „

geb.• f 4.90 ing. f 5.50 ge. .••In pergament gebonden, per deel f 10.—

:• Bandteekening van Theo Neuhuijs. .. •• De Stille Kracht, 2e druk. Bandteekening van: :

.• B. W. Wierink. ..

.f 1.50 ing. f 1.90 geb.:• bangs Lijnen van Geleidelijkheid, 2 deelen. .

••• Bandteekening van J. G. van Caspel.f 4.90 ing. f 5.50 geb.

•. Eene :Illuzie, Tweede druk. ..• Bandteekening van K. Sluijterman. .

•. f 2.50 ing. f 2.90 geb. :.Babel, Bandteekening van Jan Toorop.

f 2.50 ing. f 2.90 geb. .: Fidessa , Tweede druk, Pracht-Editie. Met tee- .

kening van Jan Toorop. f 2.90 ing. f 3.90 geb.•Psyche, Tweede druk, Pracht-Editie. Met tee-

• •: kening van Jan Toorop f 3.50 ing. f 4.50 geb. :

.. .•0 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • :1,

•••••••••••••••••••••••••••••••••••••*••••••••••••e•

• 4:• .

Louis Couperus (vervolg). •

•••• .. •• Psyche, 46 uitgave (in het gewone formaat)•. .geillustreerd. •

•• Bandteekening van H. P. Berlage Nzn..•. f 1.50 ing. f 1.90 geb. :

•• Metamorfoze, Met portret van H. J. Haverman. •.•

•. f 1.50 ing. f 1.90 geb. •.•• Bandteekening van H. P. Berlage Nzn. •.

Extaze, Derde druk f 1.50 ing. f 1.90 geb. :•

• lBPHBandteekening van H. P. Berlage Nzn..•

:. Noodlot, Derde druk f 1.50 ing. f 1.90 geb. •.•• Bandteekening van H. P. Berlage Nzn. ••• Reis-Impresties, Tweede druk.: •.

• f 1.90 ing. f 2.50 geb..•• Orchideeen, Tweede druk.: •.

• f 1.90 ing. f 2.50 geb..•

:. Bandteekening van L. W. R. Wenckebach.. •.•• De Verzoeking van den H. Antonius,

•.. f 1.90 ing. f 2.50 geb. :

•• Een Lent van Vaerzen, Tweede druk. (Ge-:

. dichten) .f 1.40 ing. f 1.90 geb. :•• Bandteekening van K. Sluijterman.. .

• Williswinde (Gedichten)..

:.--. • f 1.40 ing. f 1.90 geb. •7, Bandteekening van L. W. R. Wenckebach. •.• Lilt Blank* Steden onder Blauwe Lucht.. • f 4.25 ing. f 4.90 geb. :• • .. .•••••••••••••••••••••••••••••••••••••••.••••••••„,,,

200972_013soer001toth01Tot hoogen prijs