Toekomst voor toekomstverkennen - ifv.nl · Mijn bijzondere dank – en dat is geen verplichte...

63
Toekomst voor toekomstverkennen ? Een voorzichtige start binnen het veiligheidsdomein ? Thesis Martijn Wevers, Deelnemer aan MCPM1 (2010-2011)

Transcript of Toekomst voor toekomstverkennen - ifv.nl · Mijn bijzondere dank – en dat is geen verplichte...

Toekomst

voor toekomstverkennen ?

Een voorzichtige start binnen het veiligheidsdomein ?

Thesis Martijn Wevers,

Deelnemer aan MCPM1 (2010-2011)

1 Thesis MCPM versie definitief.docx

Naam : Martijn Wevers

Telefoon privé : 06-51108255

E-mail privé : [email protected]

Telefoon werk : 0592-324693

E-mail werk : [email protected]

Studentnummer: 219017

Datum : 12 oktober 2013

Thesis ter afronding van de opleiding

Master of Crisis and Public Order Management (MCPM)

Begeleiding: Dr. M.J. van Duin

2 Thesis MCPM versie definitief.docx

Voorwoord Dit onderzoek vormt de afronding van de opleiding Master of Crisis and Public Order Management.

Van de opleiding heb ik erg genoten. Het contact met medestudenten en een lange rij van

prikkelende sprekers binnen alle leeropdrachten boden me veel plezier door de interactie, het

aanreiken van kennis en de mogelijkheden om ‘realtime’ met de docenten en medestudenten te

reflecteren.

Het vormde ook de heel welkome afleiding in een privé vervelende periode. Na afloop van het

plenaire gedeelte mistte ik de energie van de groep om - naast het werk - het onderwerp van deze

thesis verder uit te diepen.

Mijn bijzondere dank – en dat is geen verplichte stijlfiguur - gaat dan ook uit naar mijn decanen

Menno van Duin en Erie Braakhekke, ze gaven mij beide door de combinatie van betrokkenheid en

distantie de ruimte. Ruimte om mijn energie weer terug te vinden en vervolgens de steun om het

onderzoek af te ronden. Ook Belinda Boere, vriendelijk maar vasthoudend, ben ik dankbaar voor het

levenslijntje met de opleiding.

De verkenning naar toekomstverkennen heeft, naast de kennis en inzichten verwoord in dit stuk, ook

mijn gewone werkhorizon verbreed. De diverse adviesraden had ik tot dit onderzoek minder scherp

op mijn radar als mogelijke wegwijzers voor beleidstrends.

Ook de interviews hebben me nieuwe inzichten gebracht.

Dankzij de open houding en de gedrevenheid waarmee de respondenten in gesprekken van soms

maar een uur de onderwerpen het veiligheidsdomein, toekomstverkenningen en krimp met elkaar

verbonden, reikten ze me inhoudelijk nieuwe perspectieven aan. Ook nieuw was het inzicht dat de

mix van de drie onderwerpen voor sommigen bij aanvang nieuw was, maar ook één waar velen al

wel opvattingen en gedachten over koesterden.

Je verwondering en gedachten over je werkomgeving meer beschouwend en los van een concreet

dossier delen loont is mijn ervaring. Het biedt niet alleen nieuwe inzichten maar voegt weer een

nieuw verbindingsdraadje in het netwerk toe.

Naast en na de studie is het bijzondere contact met Edith Leentvaar, Ben Wanders en ‘rode broeder’

Gert Jan Stuivenberg gebleven. Als ‘Noordelijk Syndicaat’ hebben we talloze uren als een soms vrij

associërend kwartet het land doorkruist en daarbij op de studie en op elkaar gereflecteerd. Liefdevol

en eerlijk tot op het bot.

3 Thesis MCPM versie definitief.docx

Samenvatting Dit onderzoek is opgezet vanuit een verwondering over het publieke debat en onbekendheid met

toekomstverkenningen buiten het eigen werkveld.

Daarom is een kwalitatief verkennend onderzoek verricht naar een tweetal vragen en is de

veiligheidsregio Drenthe gebruikt als casus. De kernvraag ‘Zijn toekomstverkenningen/visies

bruikbaar en van meerwaarde als beleidsinstrument voor het veiligheidsdomein (in Drenthe) ?’ wordt

ondersteund door de vraag ‘Heeft krimp van de bevolking voorzienbare gevolgen voor het

veiligheidsdomein (in Drenthe) ?’ Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen wordt gebruik

gemaakt van literatuur en interviews.

In de literatuurverkenning zijn een viertal concepten beschouwd. Toekomstverkenning als

(beleids)instrument, de verschuiving in de opvattingen van de overheid over haar rol in de

maatschappij, krimp en het concept veerkracht & (zelf)redzaamheid.

Op basis van de literatuur wordt toekomstverkenning relatief ruim gedefinieerd: Een

toekomstverkenning is een systematische studie van wat de toekomst in petto kan hebben,

doorgaans gebruik makend van wetenschappelijke kennis.

Binnen het veiligheidsdomein voldoen de nodige verkenningen aan deze definitie. De operationele

multidisciplinaire verkenning van de strategie nationale veiligheid en een verkenning van MCDmX.

Monodisciplinair hebben Defensie en de brandweer algemene toekomstverkenningen gedaan. De

witte kolom kent ook een - niet specifiek op veiligheid gerichte - toekomstverkenning. Ten slotte

hebben de waterschappen zelf geen verkenning gedaan, maar wordt hun toekomst sterk beïnvloedt

door het deltaprogramma, geïnitieerd op basis van verwachte klimaatveranderingen.

De casus Drenthe levert door een korte literatuurscan en interviews een beeld. Krimp leidt tot een

sterke teruggang in het voorzieningenniveau in kernen onder de 3000 zielen. Over de invloed hierop

op sociale binding in deze kernen, als voorwaarde voor (zelf)redzaamheid, blijft voer voor discussie.

Met behulp van het ontwikkelde theoretisch kader worden daarmee de onderzoeksvragen

beantwoord.

Beide vragen worden uiteindelijk instemmend beantwoord.

Tenslotte worden nog enkele aanbevelingen geformuleerd, gericht op lezers die een

toekomstverkenning overwegen.

4 Thesis MCPM versie definitief.docx

Inhoudsopgave

Voorwoord .............................................................................................................................................. 2

Samenvatting ........................................................................................................................................... 3

1. Aanleiding tot het onderzoek .......................................................................................................... 5

1.1. Inleiding ................................................................................................................................... 5

1.2. Onderzoeksonderwerp ............................................................................................................ 6

1.3. Onderzoeksvragen ................................................................................................................... 7

1.4. Onderzoeksopzet ..................................................................................................................... 8

1.5. Leeswijzer ................................................................................................................................ 9

2. Theoretisch kader .......................................................................................................................... 10

2.1. Inleiding ................................................................................................................................. 10

2.2. Toekomstverkenningen ......................................................................................................... 10

2.3. De verschuivende rol van de overheid .................................................................................. 15

2.4. Krimp ..................................................................................................................................... 18

2.5. Veerkracht & (zelf)-redzaamheid .......................................................................................... 22

2.6. Van vier invalshoeken naar een ordeningskader en een interviewkader ............................. 24

3. Resultaten...................................................................................................................................... 27

3.1. Inleiding ................................................................................................................................. 27

3.2. Landelijke toekomstverkenningen binnen het veiligheidsdomein ....................................... 27

3.3. Drenthe als Casus .................................................................................................................. 32

4. Conclusies ...................................................................................................................................... 37

4.1. Toekomstverkenningen ......................................................................................................... 37

4.2. De verschuivende rol van de overheid .................................................................................. 38

4.3. Krimp ..................................................................................................................................... 38

4.4. Veerkracht & (zelf)redzaamheid ........................................................................................... 39

4.5. Kernvraag .............................................................................................................................. 39

4.6. Steunvraag ............................................................................................................................. 39

5. Aanbevelingen ............................................................................................................................... 41

6. Literatuurlijst ................................................................................................................................. 42

7. Bijlagen .......................................................................................................................................... 46

Bijlage 1: Afkortingen ........................................................................................................................ 46

Bijlage 2: Vragenkader ten behoeve van interviews ......................................................................... 47

Bijlage 3: European Foresight Monitoring Network 2009 ................................................................. 48

Bijlage 4: Sociale veiligheid, belangen rangschikking ........................................................................ 49

5 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 5: Krimpprognoses ................................................................................................................. 53

Bijlage 6: Overzicht toekomstverkenningen en visies Multi en Kolommen; landelijk niveau .......... 57

Bijlage 7: Overzicht Drentse collegeprogramma’s en visies .............................................................. 58

Bijlage 8: regionaal risicoprofiel Drenthe .......................................................................................... 59

Bijlage 9: Lijst van respondenten ...................................................................................................... 62

1. Aanleiding tot het onderzoek

1.1. Inleiding

De aanleiding voor mijn thesisonderwerp ligt besloten in een aantal elementen.

Één van de decanen hield ons voor dat de kans dat een thesis tot een verandering binnen het

veiligheidsdomein leidt minimaal is. Zijn stelling was dat fascinatie voor een onderwerp mede

daarom je keuze voor een onderwerp mocht sturen.

Als inwoner van Nederland wordt mijn handelen mede bepaald door de beslissingen die binnen het

openbaar bestuur genomen worden. Hierdoor trekt binnen het media-aanbod vooral de landelijke

politiek mijn aandacht. Veelal wordt het debat in de kamer gedomineerd door mediaberichten. Dit

wordt wel ‘ADHD-politiek’ genoemd (de Beus, ADHD-bestuur met zijn voortdurende vernieuwing laat

de publieke sector ontsporen, 2008). Mekel en Melssen(Mekel & Melssen, 2012) verwijzen naar

onderzoek dat deze indruk bevestigd. Het stelt dat politici de media gebruiken als informatiebron en

onderwerpen die in het nieuws zijn gebruiken voor de politieke agenda setting. De gedachte

hierachter is dat politici zich persoonlijk willen profileren en dat dit het goed mogelijk is aan de hand

van dossiers die al in het nieuws zijn.

Dit mechanisme vormt de motor om vervolgens op basis van één of enkele schrijnende gevallen te

pleiten voor aanvullend beleid, de risico- of incident regelreflex(Wetenschappelijke Raad voor het

Regeringsbeleid, pp. 21-29).

Ook binnen het veiligheidsdomein treedt dit fenomeen na incidenten vaak op en is het lastig om

schrijnende gevallen te accepteren en deze keuzes te legitimeren vanuit een bredere visie op

maatschappelijke ontwikkelingen. Kunnen gefundeerde toekomstverkenningen/visies als instrument

wellicht meehelpen om tegenwicht te bieden?

Zijn er wel toekomstvisies op het gebied van veiligheid die ingezet kunnen worden? Of worden

beschikbare visies niet gebruikt omdat ze te complex zijn om ze in het medialandschap in

‘soundbites’ te kunnen inzetten?

Mijn eigen werkveld ( brandweer) heeft zich vakinhoudelijk en organisatorisch ontwikkeld, maar de

aandacht voor algemene maatschappelijke ontwikkelingen was tot voor kort beperkt. Het speelveld

bestond circa 15 jaar geleden nog uit veel gemeentelijke, veelal individueel opererende,

brandweerorganisaties (572 gemeenten in 1997, bron CBS) en rond de 40 brandweerregio’s.

Inmiddels is het aantal organisaties flink geslonken en is de samenwerking binnen het

brandweerdomein op landelijk niveau fors gestegen.

6 Thesis MCPM versie definitief.docx

Maar ook samenwerkend was de focus tot voor kort vaak smal. Het kon voorkomen dat

ontwikkelingen m.b.t. preventie nauwelijks bekend waren aan personen die zich bezighielden met de

ontwikkelingen binnen het domein van operationele voorbereiding. Ook was de focus vaak naar

binnen gericht en werd er, behalve met andere overheidsorganen, weinig gecommuniceerd met

‘klanten’ uit de maatschappij.

Verheugend is dan ook de publicatie ‘De brandweer over morgen’ (NVBR, 2010), waarbij een richting

voor de toekomst en de ontwikkeling van het brandweerveld is verwoord. Dit is gebeurd door een

brede toekomstverkenning aan de hand van scenario’s te maken: ‘de strategische reis’. De

toekomstverkenning is bestuurlijk omarmt en wordt binnen de brandweer gebruikt als onderlegger

om deelvisies op te stellen, ontwikkelprogramma’s te sturen, etc. Daarnaast wordt de visie regionaal

en lokaal gebruikt als onderlegger voor werkprogramma’s.

Ook in de MCPM-opleiding was er aandacht voor scenario-denken als instrument. Gastspreker Ewald

Breunesse nam ons mee in de wereld van lange termijn toekomstscenario’s zoals deze door Shell al

sinds begin jaren 70 opgesteld worden om strategische keuzes te ondersteunen. Zijn bijdrage en mijn

observaties en irritaties prikkelden me om de navolgende thesis te schrijven.

1.2. Onderzoeksonderwerp

Vanuit bovengenoemde aanleidingen ben ik verder gaan nadenken over het onderwerp

maatschappelijke ontwikkelingen en hun wisselwerking op de ontwikkeling van het eigen vakgebied.

Begrenzing: het veiligheidsdomein. Uitgaande van de opleiding MCPM is het logisch om breder te

kijken dan alleen de brandweer, mijn ‘bloedgroep’ binnen het veiligheidsdomein. Brede

visies/verkenningen bij de andere kolommen zijn mij (nog) onbekend.

De term veiligheidsdomein is gekozen om ook aandacht te hebben voor de rol van burgers,

maatschappelijk middelveld en bedrijven in het denken over veiligheid. De troonrede 2013 gebruikt

in dit verband het begrip de ‘participatiemaatschappij’.

Is er een meerwaarde in de toepassing van toekomstverkenningen in het veiligheidsdomein?

Ewald Bruinisse maakte de waarde van scenario-denken voor de strategie van de multinational Shell

duidelijk. Maar, welke functie(s) hebben toekomstverkenningen binnen het openbaar bestuur en zijn

ze als beleidsinstrument ook bruikbaar binnen het specifieke domein veiligheid ?

‘Door maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing en internationalisering voldoen onze arbeidsmarkt en ons stelsel van publieke voorzieningen niet meer volledig aan de eisen van deze tijd. De financiële en economische crisis heeft dit eens te meer duidelijk gemaakt. De regering zet niet alleen in op toekomstige betaalbaarheid van voorzieningen, maar ook op solidariteit tussen generaties en evenwicht tussen verschillende inkomensgroepen. De onderlinge betrokkenheid is in ons land van oudsher sterk. Om ervoor te zorgen dat dit zo blijft, moeten we onder ogen zien dat publieke regelingen en voorzieningen aangepast moeten worden. Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en

zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te

dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een

participatiesamenleving.’ Troonrede 2013

7 Thesis MCPM versie definitief.docx

Regio Drenthe als casus

Om het onderzoek ook in omvang te begrenzen kies ik ervoor om een veiligheidsregio als

organisatorische grootheid te gebruiken om de onderzoeksvraag verder uit te diepen. Het is immers -

naast het nationale niveau - het tweede bij wet geregelde niveau met de specifieke taak voor de

afstemming op het gebied van risicobeheersing, operationele voorbereiding en incidentbeheersing

tussen de overheidsorganisaties binnen het veiligheidsdomein. Dit wordt vormgegeven in de

verlengd lokaal bestuur constructie.

Vanuit pragmatisme heb ik gekozen voor mijn eigen regio Drenthe als casus.

Een herkenbare trend als voorbeeld en gedachten-bepaler bij het onderzoek: krimp

Om de abstracte onderzoeksvraag te concretiseren is een ontwikkeling gebruikt die al aandacht heeft

binnen het medialandschap en de politiek. De interviewantwoorden over deze trend kunnen een

indicatie geven over de mogelijke meerwaarde van toekomstverkenningen. Ook bij het nadenken

over/ontwikkelen van een theoretisch frame kan een herkenbare trend behulpzaam zijn.

Krimp is een herkenbare trend. Het verwijst naar demografische en economische veranderingen. In

de demografische variant is het een – door de langzame fluctuaties in de tijd – relatief constant en

goed kwantificeerbaar gegeven. Krimp verwijst naar:

de teruggang van de populatieomvang;

een verandering in gemiddelde leeftijd van de populatie ( ‘de vergrijzing’);

verandering van de leeftijdsopbouw van de populatie (‘ontgroening’ wanneer teruggang van het

percentage jongeren en jongvolwassenen wordt bedoeld).

Deze ontwikkelingen kennen een wisselwerking met economische krimp, de teruggang in

beschikbare middelen. Economische krimp is minder aantrekkelijk om te gebruiken, het is aan

snellere fluctuaties in de tijd onderhevig daarmee minder robuust als voorbeeld. Bovendien is het in

gesprekken een al snel politiek geladen onderwerp.

Bijvangst: andere relevante ontwikkelingen voor het veiligheidsdomein

Krimp is waarschijnlijk niet de enige relevante trend voor het veiligheidsdomein. Uit

literatuuronderzoek en interviews komen mogelijk nog andere ontwikkelingen naar voren die

relevant lijken voor het veiligheidsdomein.

1.3. Onderzoeksvragen

Vanuit de geschetste aanleidingen en begrenzingen vormt de beantwoording van de navolgende

vraag de kern van het onderzoek:

De toevoeging tussen haakjes (in Drenthe) maakt duidelijk dat naar de toepasbaarheid op de schaal

van een veiligheidsregio wordt gekeken, waarbij veiligheidsregio Drenthe als casus fungeert.

Kernvraag: Zijn toekomstverkenningen/visies bruikbaar en van meerwaarde als

beleidsinstrument voor het veiligheidsdomein (in Drenthe) ?

8 Thesis MCPM versie definitief.docx

De tweede onderzoeksvraag komt voort uit de gedachte om de maatschappelijke trend krimp als

voorbeeld te gebruiken om de abstracte eerste vraag te concretiseren. Het moet helpen voorkomen

dat interviews verzanden in een theoretische bestuurkundige discussie. Naar verwachting biedt het

aanknopingspunten om de mogelijke meerwaarde van toekomstverkenningen voor het

veiligheidsdomein (in Drenthe) in te schatten. De tweede gedachte is vertaald in de navolgende

steunende onderzoeksvraag:

1.4. Onderzoeksopzet

Het onderzoeksonderwerp maakt, gecombineerd met mijn bij de onderzoeksstart onvolledige en

diffuse beeld over het onderwerp, dat ik kies voor een kwalitatief verkennend onderzoek (Baarda, de

Goede, & Teunissen, 2009, p. 100). Het verkennende onderzoek is gebaseerd op de centrale

onderzoeksvraag en de bijbehorende steunvraag. Er is geen falsifieerbare hypothese geformuleerd.

Wel wordt een casus gebruikt, de regio Drenthe. Literatuuronderzoek en interviews worden als

onderzoeksbronnen gebruikt.

Gestart wordt met een literatuurverkenning van het onderwerp om tot een theoretisch kader te

komen voor het onderzoek. Ook moet het een systematiek opleveren om aanwezige

toekomstverkenningen in het veiligheidsdomein te ordenen en een vragenkader voor de interviews.

Na de eerste ronde van interviews kan bepaald worden of aanvullend literatuuronderzoek nodig is

en/of bijstelling van de ordeningsystematiek & het interviewkader wenselijk is. Hierna volgt een

tweede ronde van interviews. Op basis van de dan genomen stappen zullen de resultaten beschreven

worden, gevolgd door conclusies en aanbevelingen.

Initiële verkenning van het onderwerp d.m.v. literatuur --> (Concept) ordeningsystematiek&

interviewkader --> 1e ronde interviews --> Aanvulling/verdieping literatuur, ordeningsystematiek &

interviewkader ? (--> Verdieping en aanvulling op literatuur )--> 2e ronde interviews --> Resultaat

beschrijving --> Conclusies --> Aanbevelingen.

1.4.1. Literatuurverkenning

De verkenning van de literatuur is te verdelen in drie onderdelen:

Toekomstverkenning als vakgebied Om een beter beeld te krijgen van dit vakgebied zijn er een aantal deelvragen die geformuleerd. De

deelvragen zijn:

Zijn er meerdere soorten toekomstverkenningen te onderscheiden ?

Welke functie(s) hebben toekomstverkenningen in het beleidsproces ?

Zijn doel en reikwijdte de toekomstverkenning van invloed op de te volgen methode van

toekomstverkennen ?

Zijn er – op voorhand - kwaliteitsoordelen te vellen indien verschillende soorten toekomstverkenningen

bestaan ?

Literatuurverkenning naar relevante trends binnen openbaar bestuur & veiligheidsdomein

Steunvraag: Heeft krimp van de bevolking voorzienbare gevolgen voor het

veiligheidsdomein (in Drenthe) ?

9 Thesis MCPM versie definitief.docx

Hierbij wordt de relevantie bepaald door de bijdrage in het aanreiken van een denkkader bij de

beantwoording van de onderzoeksvragen. Onderwerpen die veelvuldig opduiken in media

(openbaar bestuur) en vakpublicaties (het veiligheidsdomein) worden als trend op waarde voor het

onderzoek beschouwd.

Toekomstverkenningen in het veiligheidsdomein of relevant voor het veiligheidsdomein Daarbij wordt de literatuurverkenning initieel beperkt tot verkenningen op brancheniveau. Het

belangrijkste argument hiervoor de mogelijke meerwaarde van de thesis voor anderen binnen het

veiligheidsdomein, verkenningen op een andere schaal zijn wellicht te specifiek om veel relevantie

voor andere omgevingen te bevatten. Ook de beperking van de onderzoekstijd vormt een argument:

deze scope beperkt een anders zeer omvangrijke zoekopdracht.

1.4.2. Ordeningssystematiek & vragenkader

De literatuurverkenning heeft als primair doel het bepalen van een denkkader voor de

beantwoording van de onderzoeksvragen. Daarnaast moet het een ordeningssystematiek en een

interviewkader opleveren om de dataverzameling van het onderzoek te structureren Of

rangschikken op relevantie daarmee mogelijk is, is op voorhand niet te bepalen.

1.4.3. Interviews

De interviews zullen in een tweetal ronden plaatsvinden. In de eerste ronde staan opvattingen over

toekomstverkenningen en de mogelijke toepassing ervan in Drenthe centraal. Ook worden de

interviews gebruikt voor het opsporen van lacunes in het tot dan toe verrichte literatuur onderzoek.

De tweede ronde van interviews vindt desgewenst plaats met een aangepast interviewkader.

1.5. Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de vier theoretische concepten beschreven die gebruikt worden om de

onderzoeksvraag te onderzoeken: Toekomstverkennen als vak; Vermaatschappelijking als

bestuurlijke ontwikkeling; Krimp als maatschappelijke ontwikkeling en

Veerkracht&(zelf)redzaamheid.

In hoofdstuk 3 volgen de resultaten van de dataverzameling. Het onderzoek naar aanwezige

toekomstverkenningen binnen het veiligheidsdomein (literatuuronderzoek) en de uitkomsten van de

casus Drenthe (quick-scan literatuur en interviews).

Conclusies en terugkoppeling op de onderzoeksvraag volgen in Hoofdstuk 4. Het onderzoek sluit af

met aanbevelingen in hoofdstuk 5.

10 Thesis MCPM versie definitief.docx

2. Theoretisch kader

2.1. Inleiding

Het theoretisch kader richt zich op een viertal elementen.

Allereerst komt toekomstverkenning als (beleids)instrument aan de orde. De daaropvolgende

paragraaf richt zich op de verschuiving in de opvattingen van de overheid over haar rol in de

maatschappij. Daarna worden een aantal noties over krimp behandeld. Tenslotte volgt een belangrijk

thema binnen het veiligheidsdomein; de aandacht voor een keuze op het continuüm tussen

anticipatie en veerkracht.

Vanuit deze elementen wordt het kader om bestaande toekomstverkenningen binnen het

veiligheidsdomein te ordenen gedestilleerd en een vragenkader ten behoeve van de interviews. Er is

voor gekozen - uitgaande van verkennend onderzoek zonder een harde hypothese - de vier lijnen

redelijk uitgebreid toe te lichten. Daarmee ook duidend waarom ze gebruikt zijn en om latere keuzes

en conclusies compact te kunnen weergeven.

2.2. Toekomstverkenningen

In EU verband werd in 2009 een inventarisatie gemaakt van toekomstverkenningen. In Nederland

werden 237 stuks geteld in de periode tussen ca. 1990 en 2009, waarvan 80% in opdracht van aan

de overheid gerelateerde instanties plaatsvonden (EuropeanForesightMonitoringNetwork, 2009, pp.

62-64). 181 cases zijn nader geanalyseerd (zie bijlage 3). Studies die zich richten op veiligheid zijn

hierin niet aanwezig, dan wel niet als zodanig herkenbaar.

Toekomstverkenningen zijn dus niet zeldzaam en worden regelmatig ingezet in diverse

beleidsdomeinen. Zowel ministeries, wetenschappelijke bureaus van partijen, 2e Kamercommissies,

planbureaus, adviesorganen, onderzoeksinstituten en commerciële adviesbureaus houden zich bezig

met toekomstverkenningen (van Asselt, Faas, van der Molen, & Veenman, 2010, p. 42).

2.2.1. Definitie

Het begrip toekomstverkenning kent geen volledig eenduidige definitie, vaak wordt ook het woord

toekomstvisie gebruikt. Er zijn meer synoniemen en de scope of breedte waarmee de toekomst

verkend wordt kan verschillen. In dit stuk wordt een definitie gehanteerd die kadert, maar wel recht

doet aan de losse wijze waarop het begrip in de praktijk wordt gehanteerd.

(van der Molen, Praktijken van een beleidsgerichte toekomstverkenning: een inventarisatie., 2010, p.

6).

Ook beleidsnota’s die voor een deel een toekomstverkenning bevatten of waarin gebruik is gemaakt

van toekomstverkenningen zullen worden beschouwd als ze relevant worden geacht voor dit

onderzoek.

2.2.2. Soorten

In de WRR-publicatie ‘Uit zicht; toekomstverkennen met beleid’ (van Asselt, Faas, van der Molen, &

Veenman, 2010), wordt aan de hand van interviews en onderzoek naar 24 toekomstverkenningen

een viertal ideaaltypische benaderingen van toekomstverkenningen onderscheiden.

11 Thesis MCPM versie definitief.docx

Indien de toekomst als een logisch vervolg van het verleden wordt gezien, wordt stabiliteit en

continuïteit op de voor de verkenning belangrijke dimensies verondersteld (een verrassingsvrije

toekomst). Historische kennis vormt de basis om tot uitspraken over de toekomst te komen. In deze

extrapolaties wordt veelal wel met enige onzekerheid rekening gehouden en werkt men met een

bandbreedte in de voorspelling. Dit noemt men forecasting, of trendanalyse of trendextrapolatie.

Figuur 1

Indien de toekomst als cognitief onzeker wordt beschouwd, staan keuzes en de mogelijkheid van

verandering centraal. De toekomst is complex en mensen en organisaties handelen op basis van

verwachtingen en beïnvloeden daarmee de verwachte toekomst (reflexiviteit, opvattingen kunnen

leiden tot self-fulfilling- en self denying prophecies). Ook innovatie is een belangrijk element, niet alle

mogelijke toekomsten kunnen worden voorzien, maar meerdere mogelijke toekomsten worden

verkend. Dit type wordt foresight genoemd.

Figuur 2

De tweede dimensie normativiteit kent ook een tweetal varianten. Indien slechts één wenselijke

toekomst verkend wordt heet dit back-casting. Er wordt vanaf het ene gewenste scenario

terugvertaald naar het heden om te bepalen welke handelingen nodig zijn, opdat de gewenste

toekomst gerealiseerd wordt. Een voorbeeld van deze methode vormt het Deltaprogramma (er is

maar één gewenste toekomst…bescherming tegen overstroming en verdroging).

Ook kan men uitgaan van sociale en normatieve onzekerheid. Dan kom je tot critical futures, of een

normatieve toekomstverkenning.

12 Thesis MCPM versie definitief.docx

Figuur 3

In het rapport wordt geconstateerd dat in de praktijk - zoals ook in beide figuren hierboven aangeven

- er ook enige overlap kan bestaan tussen de ideaaltypen. Backcasting (4stuks) en crititcal futures (1

geval) zijn relatief zelden herkenbaar. De ‘Foresight’ (10 stuks) en de ‘forecast’ benadering ( 12 stuks)

zijn vaker te herkennen. Sommige onderzoeken hebben dus de genoemde overlap (van der Molen,

Praktijken van een beleidsgerichte toekomstverkenning: een inventarisatie., 2010).

2.2.3. Methode

De meeste verkenningen volgen eenzelfde stappenplan. Het bestaat uit literatuuronderzoek, het

raadplegen van experts en één of meerdere creatieve brainstormsessies (met of zonder

stakeholders). Er worden vervolgens verschillende modellen gebruikt om de gevonden informatie te

ordenen.

In ‘forecast’ studies wordt veelal gewerkt aan de hand van extrapolaties. In ‘foresight’ studies wordt

veelal een verkenning gemaakt aan de hand van viertal toekomstscenario’s. Deze worden

onderscheiden door een assenkruis, waarbij de twee belangrijkste variabelen of onzekerheden als as

dimensies worden gebruikt (Nekkers, 2011). Een verkenning aan de hand van nog meer dimensies is

mogelijk, maar niet gebruikelijk.

In de eerste fase van een verkenning worden vaak een zestal vaste factoren rond het

onderzoeksobject onderzocht. De zogenoemde DESTEP-factoren ( Demografie, Economie, Sociaal-

cultureel, Technologie, Ecologie en Politiek) maken het mogelijk een (toekomstige) maatschappij te

beschrijven en trends te signaleren (MCDmX, 2010).

2.2.4. Functie (s) in het beleidsproces

Een toekomstverkenning vindt eigenlijk alleen plaats indien er een aanleiding is. De aanleidingen zijn

vooral maatschappelijke ontwikkelingen of gewenst politiek momentum (van der Molen, Praktijken

van een beleidsgerichte toekomstverkenning: een inventarisatie., 2010).

Toekomstverkenningen kunnen een aantal functies vervullen in het beleidsproces. Veel hangt af van

de wijze waarop tegen beleid- en besluitvorming wordt aangekeken.

Ook de geïnterviewde deskundigen gebruiken deze zes factoren. Één van de geïnterviewde deskundigen gaf

aan in projecten vaak nog een zevende factor te gebruiken, namelijk ‘legislation’ (wetgeving), omdat deze

bij toepassing in lokale en regionale contexten vaak ook een beperking vormt of een mogelijkheid biedt. In

sommige gevallen vormt een aangekondigde verandering in wetgeving de directe aanleiding tot onderzoek.

13 Thesis MCPM versie definitief.docx

Als beleid- en besluitvorming vooral gezien wordt als een rationeel en lineair proces wordt dit de

‘schema’ benadering genoemd. Het proces is inhoudsgericht en op zoek naar ‘zekerheden’ om tot

besluitvorming te kunnen komen. Van toekomstverkenningen wordt verwacht dat zij vooral

zekerheden of minstens een ‘sterk verhaal’ bieden, waarop beleid gebaseerd kan worden. Dit wordt

het ‘speaking thruth to power’ perspectief genoemd (van Asselt, Faas, van der Molen, & Veenman,

2010, pp. 49-52). Ze dienen voor het creëren van draagvlak voor een politieke kwestie of

beleidsinterventie. Daarbij staat de inhoud van de voorspelling voorop.

Het andere uiterste op deze dimensie wordt het ‘arena’ perspectief genoemd. Politiek is hierin een

vorm van collectief handelen waarin verschillende meningen, belangen en ervaringen bijeengebracht

worden om via discussie en overleg uiteindelijk tot redelijke besluiten te kunnen leiden. Beleid- en

besluitvorming zijn processen van interactie tussen betrokken actoren, veelal een strijd om de

probleembepaling. Er wordt geconstateerd dat:

‘Het denken achter de arena benadering in de bestuurskundige en beleidswetenschappelijke literatuur is

geaccepteerd als meest representatieve (descriptieve) weergave van de werkelijkheid die wordt

onderzocht, terwijl de schema benadering vooral als prescriptief of normatief wordt gezien’ (pagina 203).

Het arena-perspectief heeft nadrukkelijk invloed op toekomstverkenningen.

Toekomstverkenningen kunnen als activiteit weliswaar politiek neutraal worden uitgevoerd, de benutting

van een resultaat van een verkenning is dat nooit. ‘Toekomst is politiek’.

Ook wordt geconstateerd dat Toekomstverkenningen sinds de jaren zestig en zeventig deel uitmaken

van het beleidsinstrumentarium en inmiddels relatief talrijk zijn, maar dat:

De concrete bijdrage van toekomstverkenningen in beleidsvorming moeilijk vast te stellen zijn;

De voorspellende kracht van verkenningen in retro perspectief vaak beperkt is.

Op basis van de constatering dat het arena perspectief korte termijn oplossingen vanuit de aard van

het ‘spel’ bevoordeeld worden in vergelijking met lange termijn oplossingen, wordt een ‘extra’

functie van toekomstverkenningen genoemd:

Toekomstverkenningen kunnen bijdragen aan het borgen van een lange termijn oriëntatie in het beleid- en

besluitvormingsproces; ze kunnen het denken van betrokken actoren over de toekomst oprekken of

uitdagen.

14 Thesis MCPM versie definitief.docx

Figuur 4

Ten slotte wordt de functie van verkenningen vanuit het perspectief van de ’discours’ benadering

benoemd. In deze benadering van bestuur en beleid staat de ontwikkeling van verhaallijnen over

(bijvoorbeeld) problemen en oplossingen die tot bestuurlijk handelen leiden centraal. Dit wordt ook

wel het narratieve perspectief genoemd. De onderzoekers constateren dat:

Een enkele toekomstverkenning heeft in de ontwikkeling van een discours rond een beleidsvraagstuk

nauwelijks effect.

Er dienen opvolgend verkenningen uit verschillende hoeken en partijen plaats te vinden om de

aandacht voor onderwerp vast te houden en daarnaast kennis en inzicht te ontwikkelen. Ze noemen

dit ’de beat’ van toekomstverkenningen die onder het discours moet liggen om de aandacht voor een

toekomstig vraagstuk te houden.

2.2.5. Zijn doel en reikwijdte van invloed op de te volgen methode van toekomst

verkennen ?

In de onderzochte literatuur worden er wel verbanden gelegd tussen doelstelling en de gekozen

methode. Maar een eenduidige koppeling ontbreekt door de diversiteit van

onderzoeksonderwerpen, reikwijdte van toekomstverkenningen en de diverse mogelijke functies van

de verkenning in het beleidsproces.

Ook de beschouwde tijdsduur geeft nog geen uitsluitsel over welke vorm gekozen dient te worden.

Al ligt het in de rede om meer cognitieve en normatieve onzekerheid te veronderstellen als de

tijdshorizon ver weg ligt.

De WRR-rapportage geeft wel duidelijke typering van verkenningsvormen en verbind deze vooral

met de veronderstellingen over de toekomst. Figuur 5 biedt een samenvatting.

15 Thesis MCPM versie definitief.docx

Figuur 5

2.2.6. Zijn er – op voorhand - kwaliteitsoordelen te vellen over de verschillende soorten

toekomstverkenningen ?

Afhankelijk van aanleiding, vraagstelling (randcondities zoals rationele en normatieve onzekerheid)

en doel van een verkenning zijn wel bruikbare vormen van toekomstverkenning aan te geven. Maar

een wetenschappelijk instrumentarium om de verschillende soorten kwalitatief te beoordelen

ontbreekt tot op heden. Ook het gegeven dat naast de geformuleerde ideaaltypes in de praktijk

allerlei mengvormen zichtbaar zijn, maakt het vellen van een kwaliteitsoordeel onmogelijk.

2.3. De verschuivende rol van de overheid

2.3.1. Vermaatschappelijking

De overheid is in beweging. Belangrijke ontwikkelingen zijn de slinkende overheidsbudgetten en in

het sociale domein de decentralisaties van rijkstaken naar gemeenten. Het gaat daarbij om

jeugdzorg, zorg aan langdurig zieken of ouderen en hulpverlening bij het vinden van werk. Daarnaast

spelen op gemeentelijk niveau ook nog de vorming van regionale uitvoeringsdiensten en (in een

zevental regio’s, waaronder Drenthe) de overdracht van de brandweertaken aan de veiligheidsregio.

Een andere belangrijke ontwikkeling is de ‘vermaatschappelijking’ . Deze wordt in de

regeringsverklaring 2013 ook genoemd als ‘de participatiesamenleving’(Rijksoverheid). Hiermee

wordt verwezen naar de binnen de overheid ingezette trend om meer ruimte aan mensen en

maatschappij te geven en huidige taken in de toekomst niet meer exclusief door de overheid te laten

uitvoeren.

Een van de aanleidingen voor deze trend wordt door de Raad voor het Openbaar Bestuur geduid:

“Naar het oordeel van de Raad is er sprake van een legitimiteitscrisis: politiek en bestuur opereren alsof de

samenleving nog steeds voornamelijk is opgebouwd langs verticale, hiërarchische verbanden. Maar hoe

verhouden de verticale politieke instituties zich tot de horizontale werkelijkheid van zelfstandige burgers? De

burger wil serieus genomen worden, de politieke instituties willen besluiten nemen op basis van een afgegeven

mandaat. Er is dringend behoefte aan een bestuursstijl, die niet in de eerste plaats wil beheersen op basis van

regels, maar de dialoog zoekt op basis van de feiten. En die accepteert dat ook in de publieke ruimte

permanent verantwoording moet worden afgelegd en vertrouwen moet worden geworven. De representatieve

democratie zoekt een plaats voor deze rechtstreekse uitwisseling van kennis, informatie en meningen, en

16 Thesis MCPM versie definitief.docx

worstelt intussen met de wijze waarop de publieke ruimte werkt en invloed uitoefent. De spanning tussen

volksvertegenwoordiging en de ‘stem des volks’ neemt toe. De vraag of burgers vertrouwen hebben in hun

bestuur roept als keerzijde ook de vraag op of politici, bestuurders en volksvertegenwoordigers, wel voldoende

vertrouwen hebben in hun burgers.” (Raad voor het Openbaar Bestuur, 2010, p. 3)

In het rapport ‘Loslaten in vertrouwen; naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt en

samenleving’ (Raad voor het Openbaar Bestuur, 2012) volgt een nadere analyse en

handelingsperspectief om vermaatschappelijking succesvol te laten verlopen. Daarbij constateert de

raad onder meer:

Veel van de huidige overheidstaken zijn overgenomen van de samenleving en zijn niet per definitie het

monopolie van de overheid. Het zijn in essentie ‘publieke taken’ (waarbij aan de huidige juridische

betekenis voorbij wordt gegaan). De samenleving, bestaande uit individuen, verenigingen,

gemeenschappen en het maatschappelijk middelveld, is in staat taken weer over te nemen. De markt - als

derde domein naast overheid en samenleving - kan mogelijk ook een rol spelen.

Het streven naar een compactere overheid (o.a. onder invloed van de financiële crisis en de

bovengenoemde legitimiteitvraag) is de aanjager in het denken over vermaatschappelijking. Een kleinere

overheid kan volgens de ROB op termijn een bijproduct zijn. ‘Compacter moet de overheid vooral worden

in pretenties en ambities. Het gaat om een minder gulzige overheid die ruimte laat voor maatschappelijk

initiatief’ (pag 3).;

De vitale samenleving - een samenleving waarbij mensen zich zonder concrete tegenprestatie inzetten

voor medemens, buurt, vereniging gemeente , natuur e.d.- bestaat nu al.

Verder benoemt de raad drie valkuilen bij het succesvol vermaatschappelijken:

het overvragen van vrijwilligers;

het overnemen van het initiatief;

het overspoelen van het initiatief met regels en procedures.

Ook introduceert de raad ‘de overheidsparticipatietrap’. Deze tool biedt een kader in discussies over

de ordening (overheid/samenleving/markt), taken (agendavorming, beleidsvoorbereiding,

kaderstelling, uitvoering, toezicht en handhaving) en rolverdeling( eigenaar, mede-eigenaar,

zeggenschap en afzijdig) van ‘publieke taken’.

De tool dient per ‘publieke taak’ opnieuw ingezet te worden, om ambitie en mogelijkheden van de

drie domeinen nauwgezet te verkennen en matchen.

Reguleren Regulering door wet- en regelgeving. Overheid kan handhaven en sanctioneren. Het benadrukt dat de overheid over vraagstukken van orde & veiligheid altijd in een verticale verhouding tot haar burgers staat.

Regisseren Ook andere partijen een rol, overheid wil wel de regie te hebben.

Stimuleren Overheid heeft wens dat beleid of interventie ontstaat, maar realisatie door anderen. Zoeken naar mogelijkheden om anderen in beweging te krijgen.

Faciliteren Initiatief komt van elders, overheid ziet belang om dat mogelijk te maken.

Loslaten Overheid heeft inhoudelijk noch in het proces enige bemoeienis.

2.3.2. Vermaatschappelijking en veiligheid

Ook op het gebied van veiligheid en het omgaan met risico’s wordt de mogelijke

vermaatschappelijking onderzocht.

17 Thesis MCPM versie definitief.docx

De minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft hiervoor het programma “risico’s en

verantwoordelijkheden” opgestart. Binnen dit programma wordt gezocht naar nieuwe inzichten en

opvattingen over dit onderwerp. Een aantal inzichten zijn voor dit onderzoek interessant.

Allereerst de weerlegging van de opvatting dat de risico regelreflex ( of incident regelreflex) veroorzaakt

wordt doordat de burger risicomijdend is.

Aan de hand van veel voorbeelden wordt duidelijk gemaakt dat dit een mythe is(van Eeten, Februari,

& Ferket, 2012). Maatschappelijk verzet - als motor van de risico regelreflex bij aangekondigde

risico’s en ook optredend na incidenten - ontstaat maar ten dele doordat burgers risico’s willen

mijden. De risico regelreflex ontstaat mede door de smalle communicatiestrategie van de overheid:

beperking tot feitelijkheden en benadrukken dat risico’s klein zijn. De schrijvers dragen een

alternatief aan:

Risicoacceptatie wordt sterk vergroot indien de overheid naast feitelijkheden ook de morele kwesties rond

een risico benoemd. Daarbij hangt de mate van acceptatie samen met de mate waarin:

een risico vrijwillig is aangegaan;

het risico eerlijk verdeeld is;

het nobel is het risico te dragen ten bate van de gemeenschap;

er wellicht winst is door het accepteren van het risico.

De Nederlandse burger is nuchter mits geïnformeerd (Groenendaal, Helsloot, & Scholten, 2012).

In een complex onderzoeksdesign hebben de schrijvers verschillende vormen van interviews

afgenomen. Een belangrijke conclusie van hen is dat de bij ‘flitspeilingen’ over risico’s – een veel

gebruikte techniek binnen de media - vaak enkelvoudige vragen worden gebruikt. Het onderzoek

toont aan dat dit meestal ook tot de bekende voorkeur voor risicomijden in antwoorden oplevert.

Wanneer echter de geïnterviewden over meer informatie beschikken en zeker wanneer daarbij een

kosten- baten afweging in de vraagstelling voorkomt, verminderd het percentage risicomijdende

antwoorden. Wanneer ook nog gevraagd wordt om op basis van informatie over risico, kosten en

baten enzovoort een standpunt te bepalen alsof men als politicus moet afwegen, neemt de

risicoacceptatie nog verder toe. Ook vinden ze een positief verband tussen opleidingsgraad en

risicoacceptatie van onvrijwillige risico’s; risico’s die men als individu eigenlijk niet kan ontlopen.

’Risc governance’ is een specifiek onderzoeksveld dat zich bezig houdt met de wisselwerking tussen

maatschappij en risico’s en daarbij het governance model hanteert. Risico’s die onderzocht worden

zijn met name de risico’s die onzeker en omstreden zijn; de onzekere risico’s. Met name risico’s die

niet uit het verleden bekend zijn, maar mogelijk een gevaar vormen in de toekomst staan daarbij

centraal.

Daarbij wordt met governance bedoeld dat de wisselwerking tussen overheid, samenleving en markt

betrokken worden in de analyses. Het gaat uit van de benadering dat de maatschappij begrepen kan

worden vanuit het netwerkperspectief. Governance sluit daarmee aan bij het eerder genoemde

arena perspectief en governance vormt een onderdeel van de onderzoeksdomein. Een van de

uitkomsten van de onderzoekslijn is dat het aandacht vraagt voor:

18 Thesis MCPM versie definitief.docx

Het belang van een duidelijk onderscheid tussen governance als beschrijvend kader voor onderzoek vs het

gebruik van hetzelfde begrip als normatief kader; cq de beleidstheorie van gewenste vermaatschappelijking

(van Asselt, Risk governance: Over omgaan met onzekerheid en mogelijke toekomsten, 2007).

Ook wanneer meer specifiek over sociale veiligheid gefocust wordt, is de verhouding tussen

overheid, samenleving en markt in beweging. Hans Boutellier spreekt als het gaat over overlast in

het sociale domein over:

de burger als ‘ambivalente partner’ (Boutellier, 2011).

De burger is in de ogen van de overheid de oorzaak van overlast: of actief door overlast te

veroorzaken of door persoonlijk passief te zijn t.o.v. sociale overlast en tegelijkertijd mondig te zijn

naar de overheid in een appel de overlast te bestrijden. Tegelijkertijd vormt de burger de oplossing

van het probleem, de eerste schil die signaleert en normafwijkend gedrag zou kunnen beteugelen.

De ambivalentie wordt verklaart onder meer doordat ‘de burger’ niet bestaat, het geweldsmonopolie

bij de overheid ligt en er een gevoel van falende rechtsbescherming bij burgers bestaat.

Opmerkelijk in dit verband is verder het grote verschil in de prioriteiten die burgers respectievelijk de

overheid toekennen aan diverse sociale veiligheidskwesties (Raad voor het openbaar Bestuur, 2011), zie

ook bijlage 4.

2.4. Krimp

Bevolkingsprognoses zijn geen absolute zekerheden die de toekomst kunnen voorspellen. Ze zijn zelf

ook gebaseerd op aannames en toekomstverkenningen. Deze worden gebruikt om de bandbreedte

te bepalen in de trendanalyses die bevolkingsprognoses veelal zijn. Zo verwachtte het CPB in de jaren

zestig dat Nederland in 2000 ca. 20 miljoen inwoners zou hebben (LEI onderdeel van Wageningen

UR, Den Haag, 2010).

Krimp wordt gebruikt om één of meer van de navolgende demografische ontwikkelingen te

adresseren:

De daling van de populatieomvang;

De vergrijzing, een verandering in leeftijdsopbouw van de populatie;

Ontgroening in twee betekenissen. Ten eerste de afname van het aandeel jongeren in de populatie door

een lager geboortecijfer. Ten tweede in een bredere betekenis waarin niet de daling van het

geboortecijfer, maar de migratie van jongvolwassen naar andere (vaak stedelijke) omgevingen bedoeld

wordt.

Vergrijzing is al vanaf eind jaren zeventig een thema. Met vergrijzing wordt bedoeld de verandering

in de bevolkingsopbouw. Deze komt vooral tot stand op grond van een dalend geboortecijfer en

tegelijkertijd een hogere levensverwachting. Vanaf de jaren tachtig houdt het CBS in haar prognoses

rekening met de bevolkingsdaling, vergrijzing en ontgroening. Het is daarmee één van de meest

bekende toekomstige ontwikkelingen binnen Nederland, die in alle bestuurslagen ook bekend is en

tot discussie en handelen heeft aangezet. Het heeft vanaf de eeuwwisseling – onder meer op basis

van CBS calculaties - geleidt tot discussies over de betaalbaarheid van ouderdagvoorzieningen en

gevolgen voor de arbeidsmarkt (bij dit laatste heeft de discussie geleidt tot een focusverlegging van

werkeloosheid naar arbeidsparticipatie).

19 Thesis MCPM versie definitief.docx

In de laatste tien jaar heeft ook het begrip ‘verzilvering’ zijn intrede gedaan als tegenhanger van de

vergrijzing. Hiermee wordt aandacht gevraagd voor het perspectief dat de veranderde

bevolkingsopbouw ook positieve kanten kent en niet slechts als een economisch probleem moet

worden bezien.

2.4.1. Referentierapporten

Een drietal rapporten zijn zij van belang om te vermelden. Ze vormen alle drie belangrijke

informatiebronnen over de verwachte demografische ontwikkelingen en zijn dus vaak in andere

toekomstverkenningen verwerkt. Daarbij sluiten de rapporten onderling op elkaar aan, bouwen

voort op de eerdere inzichten.

De eerste toekomstverkenning is van het Centraal Planbureau ‘ Four futures of Europe’ (Centraal

Planbureau, 2003) waar met behulp van een assenkruis methode vier scenario’s worden bepaald.

gebaseerd op twee sleutelonzekerheden: de mate waarin landen bereid en in staat zijn

internationaal samen te werken. De tweede onzekerheid betreft de verdeling tussen publieke en

private verantwoordelijkheden: kiest men voor meer of voor minder sturing door de overheid?

Vermaatschappelijking is dus één van de dimensies die doorwerkt in de studie.

Figuur 6

In Regional Communities hechten landen veel waarde aan hun soevereiniteit en identiteit en komen

hervormingen in de collectieve sector nauwelijks tot stand.

In Strong Europe blijft het niveau van de collectieve voorzieningen op het huidige peil, en is er veel

internationale samenwerking.

In Transatlantic Market wordt de collectieve sector wel hervormd, maar zijn de Europese landen niet

bereid om een deel van hun soevereiniteit in te leveren.

In Global Economy wordt de internationale samenwerking gecombineerd met een grondige herziening van

de collectieve sector.

De verschillen in de scenario’s hebben naar verwachting belangrijke effecten op onder meer

productie, arbeid en de sectorstructuur van Nederland en daarmee invloed op de gehele

economische ontwikkeling van Nederland. De studie beschrijft de ontwikkelingen op nationale

schaal.

Een tweede veel geciteerd document is ‘Welvaart en leefomgeving; een scenariostudie voor

Nederland 2040’. (Centraal Planbureau, 2006). Het is een gezamenlijke studie van Centraal

20 Thesis MCPM versie definitief.docx

planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau. Het is een vervolg op ‘Four

futures of Europe’. Het baseert zich op de vier scenario’s en probeert vanuit trends (met name

individualisering, vergrijzing, migratie en economische ontwikkelingen) de welvaart en leefomgeving

in 2040 te schetsen. Daarbij gaat men uit van ongewijzigd beleid. Bijna acht jaar later is het

interessant te zien welke thematische uitkomsten in het rapport al opgenomen zijn:

Lagere bevolkingsgroei leidt tot minder ruimtedruk;

Internationale migratie bepaalt woningvraag;

Omvang en samenstelling migrantenstroom bepaalt ontwikkeling grote steden;

Toename van het areaal bedrijventerrein neemt af; herstructurering wordt steeds belangrijker;

Kans op files vermindert;

Klimaatverandering, luchtverontreiniging en waterkwaliteit blijven probleem;

Meer kans op overstromingen en wateroverlast;

Nederland wordt afhankelijker van kolen en aardolie, en dus van het buitenland;

Biodiversiteit in landelijk gebied verslechtert;

EU-beleid bepalend voor akkerbouw en melkveehouderij; grondgebruik landbouw neemt verder af;

Schaalvergroting en industrialisatie van landbouw veranderen aanzicht platteland;

Biodiversiteit in landelijk gebied verslechtert.

De verkenning vindt plaats op het niveau van landsdeelgebieden. Een drietal zones worden

onderscheiden.

Figuur 7

Het derde rapport is het meest recente ‘Nederland in 2040: een land van regio’s.(Planbureau voor de

Leefomgeving, 2011). Dit rapport versmalt naar een tweetal groeiscenario’s, hoog en laag. Dit zijn de

uitwerkingen van het ‘global economy’ respectievelijk het ‘regional communities’ scenario uit het

WLO rapport uit 2006.

Het rapport verkent een vijftal variabelen, te weten bevolking, huishoudens, beroepsbevolking,

arbeidsplaatsen en mobiliteit. Het rapport is ook het meest gedetailleerde en verdeeld Nederland in

21 Thesis MCPM versie definitief.docx

een 47 tal gebieden. Daarbij valt Drenthe uiteen in een drietal gebieden (COROP indeling1), die

precies samenvallen met de districtsindeling van de brandweer in Drenthe.

Opvallend in de verwachtingen: alleen ten aanzien van de groei van het aantal huishoudens (tot

2020) laten de drie Drentse gebieden eenzelfde beeld zien. De verwachte groei wordt voornamelijk

veroorzaakt door de daling van het aantal personen per huishouden. Voor de overige variabelen

verschilt het beeld. Verder benoemt het rapport de as Groningen-Assen (grote delen van gebied 7)

als een gebied dat nog gaat verstedelijken en Zuid-Oost Drenthe in beide scenario’s als een

krimpgebied qua aantal arbeidsplaatsen. Zie bijlage 5 voor de belangrijkste verschillen voor de drie

Drentse gebieden.

Figuur 8

2.4.2. Krimp en leefbaarheid

De bevolkingsomvang en -samenstelling hebben invloed op de economische dimensies van een

gebied. De economische dimensies beïnvloeden weer op hun beurt weer de bevolkingsomvang – en

samenstelling. Krimp en economie zijn verbonden. Beide elementen hebben volgens velen invloed

op de leefbaarheid in krimpgebieden. Het economische principe van schaalvergroting (markt) en

afnemende budgetten bij de overheid (onder meer samenhangend met inwoneraantal) tasten het

voorzieningenniveau en daarmee de leefbaarheid van krimpgebieden aan. Zo stelt het Nationaal

Netwerk Bevolkingsdaling in een positiepaper dat ‘ leefbaarheid een subjectieve waardering is van

bewoners van hun leefsituatie. Voorzieningen geven een positieve impuls aan deze waardering

(Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling, 2011).

Het blad Binnenlands Bestuur heeft in 2012 een achtergrondreeks rond krimp opgenomen in haar

magazine. Het belicht aan de hand van concrete voorbeelden diverse aspecten van krimp in de lokale

1 Nederland is ingedeeld in 40 COROP-gebieden die bestaan uit meerdere aangrenzende gemeenten. De indeling in

COROP-gebieden is een regionaal niveau tussen provincies en gemeenten in. Het CBS gebruikt de indeling voor

regionaal onderzoek. De naam COROP is een afkorting van COördinatiecommissie Regionaal OnderzoeksProgramma.

Deze commissie ontwierp de indeling in COROP-gebieden in 1971.

22 Thesis MCPM versie definitief.docx

omgeving. In deel 1 ‘het voorzieningenniveau’ betwisten ze de stelling van het Nationaal Netwerk

Bevolkingsdaling. Leefbaarheid wordt door de geïnterviewden verbonden met gemeenschapszin en

daarnaast gekoppeld aan de mate van mobiliteit naar voorzieningen, in plaats van de aanwezigheid

van voorzieningen sec. De reeks heeft een positieve toon en lijkt uit te gaan van de premisse dat

krimp ook kansen biedt, indien de krimp voldoende herkend en creatief benaderd wordt met

aandacht voor de behoeften uit - en kracht van - de samenleving. Het vraagt daarmee impliciet

aandacht voor bandbreedte op de normatieve dimensie van de toekomst rond krimp. Ook anderen

vragen deze ruimte.

2.5. Veerkracht & (zelf)-redzaamheid

In de opvattingen die over vermaatschappelijking de ronde doen, wordt dit begrip heel vaak

verweven met het begrip zelfredzaamheid van individuen en redzaamheid van de maatschappij.

Zelfredzaamheid wordt, in ieder geval binnen het veiligheidsdomein, vaak in één adem genoemd met

het denken over de dimensie veerkracht versus anticipatie (resilience vs anticipation zijn de termen

van Wildavsky).

Een Nederlandse werkdefinitie komt van Menno van Duin, In de schriftelijke weergave van zijn

lectorale rede definieert hij veerkracht als ‘het vermogen van een sociaal systeem (gezin,

organisatie, gemeenschap) om zich aan te passen en te herstellen van niet-alledaagse, bijzondere

verstoringen die het sociale systeem waarneemt en treft’ (van Duin, 2011, pp. 47-63).

‘Terugveren’ na een verstoring, maar ook adaptatie aan veranderende omstandigheden liggen in

deze definitie besloten. Veerkracht staat daarbij – in ieder geval binnen het veiligheidsdomein - niet

synoniem aan laissez-fair. Veerkracht veronderstelt voldoende slagkracht van de operationele

organisaties om vanuit de ‘trial and error’ benadering weerstand te kunnen bieden aan incidenten.

Flexibiliteit is een tweede vereiste, afhankelijkheid van één scenario of strategie maakt kwetsbaar.

Variëteit, het derde begrip verwijst naar het benodigde vermogen om meerdere strategieën

gelijktijdig te kunnen toepassen.

Over het tweede begrip zelfredzaamheid geconstateerd hij dat het begrip ‘hot ’ is en noemt daarvoor

een tweetal redenen. Als eerste blijkt uit incidenten dat het een werkelijkheid is, mensen gedragen

zich zelfredzaam en redzaam naar anderen toe. Ten tweede past het in de trend van

vermaatschappelijking. Een derde reden is omdat het een pragmatische aantrekkelijk begrip. Echte

crisis - en rampen als subtype daarvan – overtreffen in de praktijk altijd de slagkracht van de

hulpdiensten. Er bestaan verschillen in zelfredzaamheid tussen samenlevingen wanneer het gaat om

crises. In vele buitenlanden wordt meer aandacht besteed aan zelfredzaamheid o.a. in de vorming op

scholen. Als stimulatiestrategieën voor Nederland noemen respondenten van zijn enquête dan ook

risicocommunicatie en educatie als methoden om zelfredzaamheid ook in Nederland te stimuleren.

De schrijver blijft echter ook op dit punt ‘nuchter’. Het bijzondere dient niet uitvergroot te worden,

‘Het in stand houden van leefbaarheid is een leidende doelstelling van beleid rond

krimpvraagstukken. Er wordt snel van uitgegaan dat leefbaarheid in krimpgebieden onder druk

staat, bijvoorbeeld door een afkalvend voorzieningenniveau. In de praktijk blijkt het lastig aan te

tonen wat precies wordt verstaan onder leefbaarheid, en welke factoren er toe bijdragen dat

bewoners en bedrijven een plek als goed of minder leefbaar beschouwen’. Uit ‘Kennisagenda

bevolkingsdaling’ van het kennisplatform Demografische transitie

23 Thesis MCPM versie definitief.docx

de inspanningen op educatiegebied kunnen beter op vaker voorkomende alledaagse problemen

gericht zijn (o.a. vanuit de kosten batengedachte). Wel ziet hij een rol voor de overheid in

risicocommunicatie en het stimuleren van maatschappelijke veerkracht.

In een nog recentere publicatie ‘Maatschappelijke veerkracht: een nieuw ideaal doorgrond ‘

belichten Arjen Boin en Michel van Eeten (Boin & van Eeten, pp. 65-108) vanuit bestuurskundig

perspectief een aantal noties rond het begrip maatschappelijke veerkracht.

Zij constateren onder meer dat het concept veerkracht beter aansluit hoger opgeleiden.

Ook constateren zij dat het begrip veerkracht vaak niet eenduidig gehanteerd wordt. Er wordt met

hetzelfde begrip naar een heel verschillend handelingsrepertoire verwezen. De verschillen ontstaan

door het achterliggende politieke basisperspectief en de bijbehorende gewenste maatschappelijke

orde van degene die het begrip hanteert.

Figuur 9

Hiërarchie opvatting: hierbij is veerkracht een sluitpost in veiligheid. De overheid is primair

verantwoordelijk en zet in op anticipatie. De overheid draagt de zorg voor de kwetsbare groepen.

(Herkenbaar vanuit governance: de staat aan bod).

Individualisme: veiligheid is vooral een zaak van het individu. Zowel om geïnformeerd te zijn alsook om

te besluiten wat met die kennis te doen door te anticiperen of op veerkracht te vertrouwen.

(Herkenbaar vanuit governance: het individu aan bod).

Egalitarisme: hier heeft veiligheid vooral het perspectief van vertrouwen hebben in de collectieven

waar je deel vanuit maakt. De verwachting ten aanzien van de overheid zijn zeer beperkt (Herkenbaar

vanuit governance: de samenleving aan bod).

Fatalisme: het vertrouwen in overheid en collectieven is nihil. Zelfredzaamheid is de enige

overblijvende mogelijkheid om veiligheid te organiseren.

De schrijvers constateren verder dat door de onduidelijkheid over achterliggende

maatschappijopvattingen vele discussies over het belang van zelfredzaamheid vooral verkapte

discussies over de achterliggende opvattingen zijn.

Ook interessant zijn de volgende conclusies van de schrijvers:

24 Thesis MCPM versie definitief.docx

Het onderzoek suggereert dat het laaghangende fruit voor beleidsmakers meer op het gebied van

crisismanagement ligt dan op het gebied van maatschappelijk aanpassingsvermogen. Het is relatief

goedkoop om het crisismanagement van publieke instituties te verbeteren. De veerkracht op korte

termijn kan daarmee worden verbeterd. Meer onderzoek is nodig voordat we iets dergelijks kunnen

beweren voor over het adaptief vermogen van een samenleving. De geheimen van veerkracht op

lange termijn moeten nog worden ontsloten.

Onze bevindingen suggereren dat investeringen in crisismanagement een eerste, relatief goedkope

manier zijn om veerkracht te vergroten. Maar dit is slechts een bescheiden eerste stap. Veerkracht

berust ook (en misschien wel vooral) op de tweede pijler van adaptief vermogen. Maar we hebben

eigenlijk nauwelijks een idee hoe we dat vermogen kunnen beïnvloeden of versterken. Een

onderzoeksagenda zal daarom sterk op deze tweede pijler gericht moeten zijn.

2.6. Van vier invalshoeken naar een ordeningskader en een interviewkader

De verkenning van theorie heeft een denkkader vanuit vier richtingen opgeleverd. De verkenning zal

voortgezet worden langs een tweetal paden. Het eerste pad betreft een literatuuronderzoek naar

toekomstverkenningen die binnen het veiligheidsdomein in Nederland al bestaan. Daarbij wordt

gezocht naar verkenningen op brancheniveau. Daarnaast zullen ook zullen respondenten

geïnterviewd worden.

2.6.1. Ordeningskader

Uit de geraadpleegde literatuur komt een drietal elementen naar voren die gezamenlijk een

ordeningskader bieden om de aanwezige toekomstverkenningen binnen het veiligheidsdomein te

ordenen.

Allereerst de indeling van de vier ideaaltypen zoals in het theoretisch kader zoals dat door de WRR is

beschreven. Al zijn ook de nodige mengvormen van ideaaltypen gevonden, toch is er een duidelijke

meerwaarde van ordenen op deze dimensie. Die is gelegen in het feit dat de meeste beschouwde

studies vallen in de archetypen ‘foresight’ of ‘forecast’, of een mengvorm daarvan. De beide

benaderingen lijken – ook al is ook hier geen sprake van een één op één koppeling – te verschillen in

het perspectief op het beleidsproces. ‘Foresight’, lijkt geënt op het arena (of governance)

perspectief, welke aansluit bij wat in Nederland ook als de netwerkbenadering bekend is en waarbij

de nadruk op processturing ligt (de Bruijn & ten Heuvelhof, 2007). ‘Forecasting’ lijkt verbonden met

het ‘speaking thruth to power’ perspectief, annex met de hiërarchische sturing op de inhoud.

De DESTEP factoren ( Demografie, Economie, Sociaal-cultureel, Technologie, Ecologie en Politiek) die

gezamenlijk een compleet beeld van een maatschappij schetsen. In de studie van MCDmX werd ook

gezocht naar toekomstverkenningen. In het beperkte aantal gevonden verkenningen bleken soms

maar enkele factoren herkenbaar in de verkenning verwerkt te zijn. Het kijken naar de DESTEP

factoren geeft een indicatie over de breedte van de verkenning (een compleet beeld of toegespitst

op enkele factoren).

Een derde element zijn de looptijd (vervaardiging datum) en de tijdshorizon die een

toekomstverkenning hanteert. Dit is vanuit een tweetal overwegingen van belang. Toepasbaarheid

op middellange termijn: een verkenning met een verre tijdshorizon kent waarschijnlijk meer

onzekerheden, bijvoorbeeld over normatieve stabiliteit en bevat daardoor wellicht minder

handvaten voor concreet beleid op kortere termijn. Behulpzaam voor verder onderzoek: met zicht op

de looptijd kan wellicht ook een (tussen-) balans op de waarde als beleidsinstrument bepaald

25 Thesis MCPM versie definitief.docx

worden. Dit oordeel zal binnen het kader van dit onderzoek niet gegeven worden, maar het overzicht

is door het opnemen van dit element wellicht voor anderen daarvoor bruikbaar.

2.6.2. Vragenkader

Het onderzoek is kwalitatief verkennend. De explorerende onderzoeksvraag vormt geen hypothese

die vanuit Popperiaans denken scherp weerlegd kan worden. Daarom wordt gekozen voor

individuele mondelinge interviews die eveneens explorerend van aard zijn. Omdat de kennis,

opvattingen en meningen van de geïnterviewden sterk kunnen verschillen ligt een gestructureerd

vragenschema ook minder in de rede, ook omdat krimp als een ‘tracer’ binnen het onderzoek wordt

ingezet. Op basis van deze overwegingen is gekozen voor een topicinterview (Baarda, de Goede, &

Teunissen, 2009, pp. 229-232).

De topics raken vanzelfsprekend de vier theoretische elementen. Om een beeld te krijgen van de vier

topics zijn zowel de topics alsook een aantal startvragen benoemd. Het kader zal in de gesprekken

slechts gebruikt worden als hulpmiddel voor de interviewer, volgordelijkheid zoals in het kader

vermeld of letterlijke vraagstelling is dus niet noodzakelijk. Ook is het kader behulpzaam bij de

uitwerking van de interviews. Ter verdieping van de kennis over toekomstverkennen is met een

tweetal deskundigen op dit vakgebied gesproken. Verder is gesproken met een elftal Drentse

functionarissen die allen een rol in de crisis management organisatie vervullen. Ze zijn werkzaam

binnen gemeenten, politie, brandweer, GHOR, waterschap en defensie. In de bijlage 2 is het vrij

gehanteerde vragenkader weergegeven, de lijst met geïnterviewden is weergegeven in bijlage 9.

De respondenten worden geïnterviewd over hun opvattingen over de theoretische elementen en

hun onderlinge samenhang. Dit is hierna schematisch weergegeven. De drie thema’s

vermaatschappelijking, krimp en veerkracht&zelfredzaamheid worden in hun wisselwerking en

ondersteund door een aantal algemene vragen over toekomstverkennen ingezet.

Toekomstverkennen omvat daarbij als het ware de overige topics, de vraag naar de meerwaarde van

toekomstverkenningen voor het veiligheidsdomein vormt immers de kernvraag van het onderzoek.

De topic benadering maakt het mogelijk om de respondenten hun eigen ordening en samenhang

tussen de elementen duidelijk te laten maken. Vragen uit het vragenkader worden alleen gebruikt

om het gesprek over een topic te starten en - indien nodig - ook naar de samenhang met andere

topics te vragen.

26 Thesis MCPM versie definitief.docx

Toekomstverkennen:

bekendheid met bestaande verkenningen?

Functie en waarde voor veiligheidsdomein?

Schaal en vorm ?

Krimp, invloed op:

- samenleving ?

- veiligheidsdomein /basistaken?

- veiligheidsdomein/crisibeheersing?

- eigen organsisatie ?

- vermaatschappelijking ?

- wisselwerking met de andere factoren?

Veerkracht& zelfredzaamheid:

- Anticipatie ?

- hoe te beïnvloeden ?

- wisselwerking met de andere factoren?

Vermaatschappelijking:

Herkenbare tendens?

Invloed op veiligheidsdomein ?

Rolverschuiving in veiligheiddomein?

risico- incidentreflex ?

Gevolgen voor eigen organisatie ?

27 Thesis MCPM versie definitief.docx

3. Resultaten

3.1. Inleiding

In hoofdstuk 2 is het theoretisch kader voor het onderzoek geschetst. Er zijn een viertal elementen of

invalshoeken gekozen en beschreven om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. In dit

hoofdstuk staat de volgende stap in het onderzoek centraal, presentatie van de resultaten van nader

onderzoek. Bij de dataverzameling zijn een tweetal sporen gevolgd.

Onderzoek naar landelijke toekomstverkenningen binnen het veiligheidsdomein (in paragraaf 2).

Allereerst is gezocht naar multidisciplinaire toekomstverkenningen op nationale schaal. Vervolgens is

gekeken binnen de zes kolommen die de kern van de crisismanagementstructuur in Nederland

vormen; gemeenten, politie, brandweer, GHOR en ook defensie en de waterschappen, als vaste

‘wisselspelers’ in het veiligheidsdomein, zijn beschouwd.

Het tweede spoor vormt de Regio Drenthe als casus ( in paragraaf 3).

Daarbij is in voorbereiding op de interviews eerst via een literatuur quick-scan gekeken naar

veiligheid als thema binnen collegeprogramma’s en toekomstverkenningen. Verder hebben een elftal

interviews plaatsgevonden met functionarissen die op strategisch niveau in de zes eerder genoemde

organisaties werkzaam zijn.

3.2. Landelijke toekomstverkenningen binnen het veiligheidsdomein

In hoofdstuk 2 is het begrip toekomstverkenning gedefinieerd: Een toekomstverkenning is een

systematische studie van wat de toekomst in petto kan hebben, doorgaans gebruik makend van

wetenschappelijke kennis. In deze paragraaf worden ook nog beleidsnota’s e.d. genoemd wanneer ze

het beeld over de toepassing van toekomstverkenningen aanvullen. Een overzicht van de

geraadpleegde verkenningen en beleidsnota’s is te vinden in bijlage 7.

3.2.1. Multi

Als eerste is gekeken naar documenten die als multidisciplinaire toekomstverkenning of visie kunnen

worden beschouwd.

Daarbij is ‘Crisisbeheersing in 2029’ van de 25 studenten van de MCDmX relevant(MCDmX, 2010).

Het is een studie naar de mogelijke vorm van de crisismanagementorganisatie in 2029. De

ontwikkeling van het crisismanagement wordt duidelijk gemaakt aan de hand van extreme

weeromstandigheden (sneeuwval) en de daaruit volgende maatschappelijke verstoringen in 1963,

1979, 2005 en 2029. Hiertoe is eerst via de DESTEP-methode een beeld van 2029 geschetst. De

studenten komen tot een aantal hier relevante conclusies over toekomstverkennen in het

veiligheidsdomein:

De grote (semi-)overheidsinstituten die zich bezighouden met het verkennen van de toekomst

( CPB,KNMI, PBL, RIVM, SCP, TNO en WRR) bouwen geen gezamenlijk holistisch beeld van de toekomst

op. Al gebruiken ze veelal het CBS als gegevensbron.

Door de verkenningen van de instituten naast elkaar te leggen kunnen de DESTEP factoren onderbouwd

worden om een de toekomstbeeld op te bouwen.

Behalve door de brandweer, wordt door de afzonderlijke hulpverleningsdiensten (politie, GHOR en

gemeenten lees de kolom bevolkingszorg, werden beschouwd) niet of nauwelijks gewerkt aan het

beschrijven van een globaal toekomstbeeld dat wordt geconcretiseerd in termen van doelstellingen. Van

28 Thesis MCPM versie definitief.docx

een multidisciplinaire samenwerking om te komen tot een gezamenlijk globaal toekomstbeeld en daarop

af te stemmen strategie is geen sprake. De beschikbare strategieën worden volgens verschillende

methoden vormgegeven en zijn monodisciplinair gericht ” (pagina 104).

De rest van deze paragraaf 3.2 kan dan ook gelezen worden als een update en uitbreiding

(waterschappen en defensie) van de stand van zaken die door MCDmX gerapporteerd werd.

Daarnaast is de ’Strategie nationale veiligheid’(VenJ, 2010) noemenswaardig op basis van de methodiek. De strategie bestaat uit het doorlopen van een drietal stappen: scenario ontwikkeling, nationale risicobeoordeling (met een tijdshorizon van 5 jaar) en capaciteitenanalyse om aan de risico’s het hoofd te bieden. Deze methode is geschikt voor een all hazard aanpak van nationale veiligheid en onder meer geschikt als middel om te agenderen (Ministerie van VenJ). Uitgaande van werkdefinitie van toekomstverkennen kan de strategie opgevat worden als een ‘foresight’ variant van een operationele toekomstverkenning met een korte tijdshorizon. Het schetst een beeld aan de hand van zeer veel mogelijke scenario’s. Dezelfde methodiek wordt toegepast bij de verplichte regionale risicoprofielen. Andere, meer algemene multidisciplinair vormgegeven toekomstverkenningen op het gebied van het veiligheidsdomein ontbreken.

3.2.2. Gemeenten

Het Netwerk Toekomstverkenningen heeft aanvullend aan het WRR-rapport ‘Uit Zicht’ gepubliceerd

over toekomstverkenningen bij onder andere gemeenten (Netwerk toekomstverkenningen, 2011).

Relevante gegevens hieruit:

Van de Nederlandse gemeenten heeft ca 20% een integrale toekomstverkenning gemaakt. Deze

verkenning moet onderscheiden worden van de verplichte structuurvisie, die alleen de gewenste

ruimtelijke ontwikkelingen vastlegt.

De tijdshorizon van de meeste gemeentevisies is twintig jaar.

Slechts in 6 % van de visies werden burgers niet als stake-holder betrokken bij de visie.

Thema’s in deze verkenningen zijn onder meer:

o het voorzieningenniveau onder druk door schaalvergroting;

o Vergrijzing en ontgroening en bevolkingskrimp in de lokale context en de overgang van

industriële- naar kenniseconomie.

Ook ’Samenwerking in een ander perspectief’ van het veiligheidsberaad is

noemenswaardig(Veiligheidsberaad, 2009). Het is geen algemene toekomstverkenning, maar een

multidisciplinaire visie op de ontwikkeling van de veiligheidsregio als organisatie op middellange

termijn (4 jaar). Het vertaald vermaatschappelijking in het visiepunt:

Zelfredzaamheid van de samenleving als uitgangspunt bij de inhoudelijke ontwikkeling van de

veiligheidsregio te nemen, en dit niet slechts als aanvulling te zien.

Dit punt is uitgewerkt in de publicatie ‘Bevolkingszorg op orde’ (Veiligheidsberaad, 2012), waarin

onder meer aan de hand van casussen een beleidsvisie wordt geformuleerd. Het formuleert verder

de ambitie:

De veiligheidsregio heeft als ontwikkelrichting ‘van multidisciplinaire samenvoeging naar interdisciplinaire

samenwerking’.

29 Thesis MCPM versie definitief.docx

Andere, meer algemene, toekomstverkenningen vanuit de kolom gemeenten op het gebied van het

veiligheidsdomein ontbreken.

3.2.3. Politie

In de beleidsvisie ‘Politie in ontwikkeling’(Hoofdcommissarissen, 2005) zijn een aantal DESTEP

factoren herkenbaar. Toch worden ze niet in gezamenlijkheid gebruikt voor een algemene

toekomstverkenning. Het zijn elementen die opduiken bij de beschrijving van de gewenste

ontwikkelrichting van de organisatie. De belangrijkste richting daarbij:

De nadrukkelijke keuze voor vermaatschappelijking in het politiewerk.

Inmiddels is de politie nationaal georganiseerd. De overgang naar een nationale politie vormt een

zeer omvangrijke fusie en tevens reorganisatieoperatie. Dit heeft geleid tot een opvolging van de

visie uit 2005. Het ‘Inrichtingsplan Nationale Politie’ (ministerie van VenJ) beschrijft de ambitie en

de organisatie in termen van inrichting, sturing en structuur. Ook in dit organisatieplan wordt

governance benoemd als uitgangspunt voor inrichting van werkzaamheden. Het is evenals zijn

voorganger geen algemene toekomstverkenning op de maatschappij, al worden nu al zichtbare

maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op taakaccenten of organisatie inrichting wel

verwoord.

De verdere uitrol of opbouw van het nieuwe organisatieconcept is naar verwachting in 2017

afgerond. De invloed hiervan op de basistaken en neventaak ‘crisisbeheersing’ is niet eenduidig

benoemd in de visie.

Binnen het veiligheidsdomein is het gegeven dat de politiekolom nu nationaal georganiseerd is niet

onbelangrijk. De geografische indeling in een tiental gebieden, analoog aan het Openbaar Ministerie,

heeft mogelijk impact op de samenwerking binnen de crisisbeheersing op regionale schaal.

Anderzijds zijn ook waterschappen en defensie geografisch niet (primair) ingericht op de schaal van

de veiligheidsregio maar participeren wel binnen het samenwerkingsverband.

3.2.4. Brandweer

De brandweer heeft in 2010 de toekomstverkenning ‘De Brandweer over morgen’

gepubliceerd(NVBR, 2010). Het is een ‘foresight’ studie met een tijdshorizon van dertig jaar, die met

externe deskundigen is ondernomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de DESTEP-factoren om tot

beelden te komen en zijn een viertal scenario’s ontwikkeld en beoordeeld op waarschijnlijkheid.

30 Thesis MCPM versie definitief.docx

Figuur 10

Aanleiding tot de verkenning vormde het besef dat het bedrijfsmodel onder invloed van nieuwe

ontwikkelingen in wetgeving (Wet Veiligheidsregio’s), beschouwd moest worden. Belangrijke

uitkomsten zijn vermaatschappelijking,verschuiving van accenten in taken en het definiëren van

nieuwe taken. De strategische verkenning heeft (zoals in figuur 10 nog als wenswerkelijkheid

weergegeven) een aantal tactische vervolgproducten/deelvisies opgeleverd die een veel kortere

scope kennen. Belangrijkste zijn Het ‘Spoorboekje risicobeheersing’ lopend tot 2014 (NVBR, 2010),

de ‘mensen bij de brandweer, visie op HRM en leiderschap’ (NVBR, 2012) en ‘Vrijwilliger bij de

brandweer; visie van voor en door vrijwilligers bij de brandweer’ (Brandweer Nederland, 2013).

3.2.5. GHOR

De GHOR heeft tot op heden geen algemene toekomstverkenning gemaakt.

Wel zijn er een aantal documenten die gericht zijn op de eigen ontwikkeling, meer specifiek over

samenwerkingsvraagstukken. Daarbij zijn ’De GHOR-keten versterkt, visie op de landelijke

samenwerking voor opgeschaalde geneeskundige hulpverlening’ (GHOR Nederland, 2009) en de

‘Handreiking inbedding GHOR en GGD in de veiligheidsregio’s’ (GHOR Nederland, 2011)

noemenswaardig.

Binnen de witte kolom bestaan er wel toekomstverkenningen, maar deze missen de focus op het

veiligheidsdomein; (mini-)crisis of incidenten blijven buiten beeld.

Een algemene, voor de witte kolom, verzekeraars, maar ook lokale overheden geschreven

toekomstverkenning is ‘Van gezond naar beter, de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010’

(RIVM, 2010) . Deze verkenning wordt in een vierjarige cyclus herhaald.

3.2.1. Defensie

Defensie heeft in 2010 een twee jaar durende toekomstverkenning afgesloten met het eindrapport ’Verkenningen, Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst’ (project-Verkenningen, 2010). Het is een zeer uitgebreide algemene ‘foresight’ toekomstverkenning die met zeer veel partijen is opgesteld. Daarbij zijn zeer nadrukkelijk - vanuit de aard van de hoofdtaken van defensie – de DESTEP factoren geanalyseerd op de mogelijke ontwikkelingen op mondiale schaal. Vervolgens zijn

31 Thesis MCPM versie definitief.docx

de vier ontwikkelde scenario’s (zie figuur 11) vertaald naar de nationale schaal en vervolgens geanalyseerd op mogelijke implicaties voor de ontwikkeling van defensie.

Figuur 11

3.2.2. Waterschappen

De waterschappen hebben zelf geen algemene toekomstverkenning gedaan. Binnen het veiligheidsdomein worden ze samen met Rijkswaterstaat (‘nat’&‘droog’) als partner voor de vitale taak “keren en beheren ” benoemd. Wel zijn veel van hun inspanningen gericht op het uitvoering geven aan het Deltaprogramma. Het programma is op initiatief van de regering tot stand gekomen met als doel om Nederland te beschermen tegen overstroming- en verdrogingrisico’s ten gevolge van de verwachte klimaatverandering(Deltacommissie, 2008). Het is daarmee een toepassing van een ‘forecasting’ verkenning (klimaatverandering) die toegepast wordt in de vorm van een ‘backcasting’verkenning; maar één gewenste toekomst die gerealiseerd moet worden. Met de uitvoering van het Deltaprogramma is tot 2050 een bedrag van 1,2 à 1,6 miljard euro per jaar gemoeid en voor de periode 2050-2100 een bedrag van 0,9 à 1,5 miljard euro per jaar.

3.2.3. Samenvatting

In de afgelopen drie jaar is er binnen de kolommen ten opzichte van de conclusies die MCDmX in

2010 publiceerde weinig progressie in toekomstverkenningen. Toch zijn er ten opzichte van de

publicatie wel enkele noemenswaardige aanvullingen uit het literatuuronderzoek naar voren

gekomen:

Defensie heeft een zeer uitgebreide toekomstverkenning, die vanaf mondiale schaal

terugvertaald naar de nationale schaal.

In de witte kolom worden periodiek toekomstverkenningen opgesteld die bruikbaar zijn voor het

lokale bestuur. De taken in het veiligheidsdomein maken geen onderdeel uit van deze

verkenningen.

De Waterschappen moeten samen met Rijkswaterstaat (’nat’&’droog’) beschouwd als

ketenpartners voor de vitale taak ‘keren en beheren’ en behoren dus beiden tot het

veiligheidsdomein.

Het Deltaprogramma is in het veiligheidsdomein wellicht het krachtigste (‘backcasting’) scenario

gegeven de grote financiële impact en de lange tijdshorizon.

32 Thesis MCPM versie definitief.docx

3.3. Drenthe als Casus

Drenthe heeft als veiligheidsregio geografisch dezelfde omvang als de provincie Drenthe. De regio

bestaat uit twaalf gemeenten en is een dun bevolkt gebied met een bevolkingsdichtheid van 185

inw/km2 (de gemiddelde bevolkingsdichtheid in Nederland ligt op 496 inw/km2). Hoogeveen,

Emmen, Meppel, Assen (de HEMA gemeenten) kennen een duidelijk stedelijke omgeving. Ook

Coevorden kent een (kleinere) stedelijke kern. De overige gemeenten bestaan vooral uit grotere en

kleinere dorpen, buurtschappen en platteland.

In Drenthe bevinden zich een beperkt aantal bijzondere risico’s. De aanwezige BRZO bedrijven

bevinden zich veelal in de grotere kernen. Drenthe is een risicoarm gebied. De regionale risico

inventarisatie (bijlage 8) - de vierjaarlijkse regionale pendant van de nationale risicobeoordeling -

biedt een overzicht en rangschikking van crises die in Drenthe kunnen plaatsvinden. Andere

toekomstverkenningen zijn multidisciplinair binnen Drenthe tot op heden niet geïnitieerd.

Monodisciplinair kent alleen de brandweer een visiedocument, die gebaseerd is op de landelijke

strategische reis.

3.3.1. Het veiligheidsdomein binnen Drentse beleidsprogramma’s

De Drentse collegeprogramma’s zijn beschouwd. De uitgebreidheid en systematische beschouwing

(al dan niet op basis van wetenschap) is wellicht minder omvangrijk dan in de eerder beschouwde

toekomstverkenningen. Toch richten ze zich op een gewenst toekomstbeeld, met een tijdshorizon

van 4 jaar. Met enige goede wil zijn ze daarmee als vorm van ‘backcasting’ studie op te vatten. De 12

collegeprogramma’s zijn weergegeven in bijlage 7.

Opvallend is dat niet alle DESTEP factoren ( als elementen die de gewenste toekomst beschrijven)

standaard in de collegeprogramma’s verwoord zijn.

In alle programma’s komt het concept van vermaatschappelijking voor.

Veiligheid wordt in 4 van de 12 programma’s helemaal niet genoemd. Sociale veiligheid wordt in alle

overige programma’s wel genoemd. Crisisbeheersing komt als begrip in 5 programma’s voor.

Verder is gekeken naar de aanwezigheid van algemene toekomstverkenningen.

5 van de 12 gemeenten (Assen en Hoogeveen en de kleinere gemeenten AA en Hunze, Borger-Odoorn en

de Wolden) hebben een algemene toekomstvisie, met 42 % is dat een bovengemiddelde score. Het

landelijk gemiddelde ligt rond de 20%. In al deze visies wordt alleen sociale veiligheid als onderwerp

benoemd, één visie noemt ook nog verkeersveiligheid.

De tijdshorizon van de toekomstverkenningen verschilt (2x10jr, 1x15jr en 1x19 jr).

Ook het Provinciaal collegeprogramma en deelvisies zijn beschouwd. De DESTEP factoren zijn alle in

het programma herkenbaar gebruikt. Ook bevat het een pagina met een doorblik naar de verdere

toekomst. Veiligheid is geen primair thema voor de provincie. Wel beheerd de provincie

infrastructuren is ze faciliterend en stimulerend op de ruimtelijke ontwikkelingen. Er bestaat dan ook

een werkplan veiligheid.

33 Thesis MCPM versie definitief.docx

3.3.2. De interviews

Toekomstverkenningen en hun mogelijke waarde en toepassing in het veiligheidsdomein waren de

centrale begrippen waarmee de eerste interviews met de professionele toekomstverkenners hebben

plaatsgevonden. In beide interviews kwam vermaatschappelijking nadrukkelijk als sturende trend in

huidig en (gewenst) toekomstig overheidshandelen naar voren. Dit heeft geleid tot nader

literatuuronderzoek.

Ook demografie kwam als een onderwerp naar voren in deze interviews. In eerste instantie binnen

een beschouwing van de DESTEP-methodiek als inventarisatie ’tool’ binnen toekomstverkenningen.

In één gesprek werd dit onderwerp vervolgens toegespitst op gevolgen voor het veiligheidsdomein.

Mede op grond hiervan is ook op deze trend nader verkend om het begrip voldoende doorleeft te

kunnen hanteren als concreet voorbeeld van een mogelijke aanleiding voor een toekomstverkenning

in de overige interviews.

De voorzienbaarheid van gevolgen van krimp voor het veiligheidsdomein in Drenthe werd daarmee

de tweede centrale vraag in het onderzoek en in de overige interviews. De overige elf interviews

waren topic interviews, waarbij het vragenkader als hulpmiddel gebruikt is. De uitkomsten van de

interviews worden hieronder waar mogelijk puntsgewijs samengevat weergegeven.

3.3.3. Bekendheid met toekomstverkenningen

Alle respondenten (behalve de twee eerder genoemde professionele toekomstverkenners) zijn als

bestuurder of strategisch ambtenaar nauw betrokken bij het veiligheiddomein in Drenthe. Allen

hebben zowel in de voorbereidingen alsook tijdens incidenten een rol in de eigen kolom én in de

multidisciplinaire crisismanagement organisatie.

Alle respondenten kennen toekomstverkenningen vanuit de langjarige ervaring binnen het openbaar

bestuur.

Het Centraal bureau voor de Statistiek wordt veel genoemd als een leverancier van

toekomstverkenningen.

Daarnaast worden de klimaatverandering en uitputting van grondstoffen als voorbeelden van toekomstige

ontwikkelingen door de helft van de respondenten spontaan benoemd. Een drietal verwijzen naar de Club

van Rome (‘Grenzen aan de groei’) als het voorbeeld van een invloedrijke toekomstverkenning.

Negen van de elf respondenten noemen bij de vraag naar voorbeelden uit het veiligheidsdomein de

‘brandweer over morgen’ (wellicht omdat de interviewer vanuit de brandweer komt).

De toekomstverkenning van Defensie wordt door twee respondenten genoemd.

Ook het deltaprogramma wordt door twee respondenten genoemd. Dit in relatie tot de

klimaatontwikkeling.

3.3.4. Functies en waarde van toekomstverkenningen als instrument

De meer algemene waardebepaling van toekomstverkenningen levert een relatief homogeen beeld

op, geen van de respondenten wijst toekomstverkenningen a priori als beleidsinstrument af.

Alle respondenten noemen toekomstverkenningen als een instrument om een onderwerp of thema zoals

klimaatverandering te agenderen.

Bijna alle geïnterviewden benoemen het als een middel om netwerken te vormen en/of te activeren.

Vijf respondenten noemen verkenningen als middel om tot een brede strategische beleidsagenda te

komen; beleidsvoorbereiding op metaniveau ( toekomstvisies van gemeenten worden als voorbeeld

genoemd).

34 Thesis MCPM versie definitief.docx

Vier respondenten noemen de mogelijkheid om de eigen organisatie te richten op een onderwerp of op

een andere wijze van werken als functie (de benodigde rolverandering voor ambtenaren door

vermaatschappelijking wordt hierbij genoemd).

Slechts één respondent benoemt de mogelijkheid om toekomstverkenning in te zetten als blokkade

instrument, “je kunt ook goed regelen wat je niet wilt”.

Één andere respondent noemt nog een negatief element. “Vaak worden visies ingezet om

bedrijfsvoeringproblemen te maskeren”. Ook een goede ‘timing’ bij het agenderen van een onderwerp

noemt deze respondent essentieel, wil een toekomstverkenning überhaupt meerwaarde hebben.

Het belang van een ‘beat’ van meerdere verkenningen en rapporten over een onderwerp om het (in het

arenaperspectief) op de agenda te houden is door niemand genoemd.

Ook noemenswaardig is de opvatting van één respondent “we moeten ons als samenleving sneller

aanpassen dan de Haagse beleidsregels ons toestaan. Door de snelheid van veel maatschappelijke

ontwikkelingen is toekomstverkenning een belangrijk middel om als overheid tijdig jezelf bij te sturen

om nog effectief bij te dragen aan de maatschappij.”

3.3.5. De vermaatschappelijking en het veiligheidsdomein

Een uitspraak van één van de geïnterviewden geeft een uitstekend beeld van de opvatting van veel

geïnterviewden “de participatiemaatschappij daar moeten we niet naar toe, dat zijn we al”.

Vermaatschappelijking of governance is door alle respondenten als descriptief kader en als normatief

kader voor de overheid geaccepteerd.

Alle respondenten benoemen zelfredzaamheid en redzaamheid (of noaberschap) als een al aanwezig

potentieel van de samenleving.

Sommigen zien de rol van de overheid als één actieve, zij dient de (zelf)redzaamheid in de samenleving te

activeren.

Anderen benoemen de overheid als partij die (zelf)redzaamheid tot op heden afremt omdat men

verantwoordelijkheden bij zich houdt. Als reden hiervoor wordt genoemd dat de overheid volgens ‘oude’

systemen werkt (verticaal georganiseerd is) en moeite heeft om vanuit dit denken verantwoordelijkheden

los te laten omdat ze niet aan een duidelijke partij over te dragen zijn in de ontzuilde samenleving met

wisselende sociale groepen (de notie van de horizontaal opererende samenleving).

Risicocommunicatie en voorlichting over de beperkte slagkracht van de overheid worden benoemd als de

belangrijkste elementen om de rolverdeling tussen de drie domeinen (overheid, samenleving en markt) te

beïnvloeden .

Een aantal respondenten noemt de zorg voor het verminderd zelfredzame deel van de bevolking tijdens

(mini-)crises en incidenten ook in de toekomst onvervreemdbaar als een overheidstaak en vindt dat het

beperkte overheidspotentieel daar meer gericht op moet worden.

De burger werd in geen van de interviews als ‘lastig’ of ambivalent geportretteerd. Een kritische houding

werd logisch gevonden en een weerslag van een onvoldoende op governance ingerichte houding binnen

de overheid.

3.3.6. De invloed van Krimp op Drenthe en consequenties voor het veiligheiddomein

Een door alle respondenten genoemd fenomeen voor Drenthe is:

De teruggang in het voorzieningenniveau in de woonkernen onder de 3000 inwoners.

De economische ondergrens voor veel soorten winkels is circa 3000 inwoners en inwoners van de

kleinere woonkernen eromheen. Onder deze grens neemt de winkeldiversiteit af ; die verschraling

nekt ook de resterende winkels; het winkelpubliek trekt naar andere plaatsen met een breed

aanbod. Waardoor de omzet te laag wordt voor de resterende winkels. Ook het internet winkelen(

informatie maatschappij) versterkt dit fenomeen.

35 Thesis MCPM versie definitief.docx

Daarnaast loopt het aantal scholen en sportverenigingen sterk terug onder invloed van de

ontgroening. Ook de terugtredende overheid speelt hierin een rol, subsidies worden minder en

voorzieningen als bibliotheken en dergelijke nemen af.

De steeds snellere teruggang van voorzieningen wordt in een gesprek geïllustreerd door de

teruggang van een ‘vaste’ waarde op het platteland; het aantal RABO bank vestigingen in Nederland.

Aantal Rabobanken en aantal vestigingen (kantoren en zittingen)(RABObank)

Jaar kantoren Zittingen

1971 1202 3005

1981 970 3017

1991 789 3105

2001 369 2013

Meerdere respondenten verwachten dat door het ontbreken van voorzieningen ook de sociale cohesie

terugloopt.

Een geïnterviewde benoemd dit als volgt: “Het sociale cement verdwijnt. Je leeft als gezin op zich in

een mooie omgeving, maar met nauwelijks sociale cohesie. Het risico dat noaberhulp dan in tijden

van crisis veel minder aanwezig is, neemt dan heel sterk toe. Zelfredzaamheid wordt daarmee iets

waarvoor je genoeg geld en/of gezondheid moet hebben, terugvallen op het (verdwijnende) sociale

netwerk is daarmee maar heel beperkt mogelijk.”

Anderen zijn daarover optimistischer. Die zien in de ‘verzilvering’ juist een tendens waardoor de sociale

cohesie in de kleine woonkernen opnieuw toeneemt dan wel in stand blijft.

Gevraagd naar de betekenis van krimp op de eigen organisatie komen de respondenten tot een

aantal punten. Alle vermelde punten zijn door minstens vier respondenten genoemd:

Teruglopende overheidsfinanciën op rijksniveau. Enerzijds veroorzaakt door mondiale verschuivingen in

welvaart, maar ook veroorzaakt door vergrijzing op nationale schaal.

Een extra financieel nadeel (bij ongewijzigd beleid) voor organisaties in de gebieden met bevolkingsdaling.

Problemen met het vervullen van vacatures op HBO en hoger niveau, mede door een teruglopend en/of

onvoldoende aansluitend voorzieningenniveau voor deze doelgroep.

Een nu al beperkte doorstroming in je personeelsbestand door stagnerende arbeid- en woningmarkt.

Ten aanzien van de reguliere taken van de eigen organisatie werden de navolgende noties

opgetekend:

Verschuiving in het volume van de leeftijdsafhankelijke taken (scholing, gezondheidszorg, baldadigheid).

Meer elektronische dienstverlening, volgend op de maatschappelijke tendens daartoe.

Verschuiving in taken naar een stimulerende en/of faciliterende rol in plaats van reguleren.

Het niveau van waarop basiszorgtaken wordt aangeboden neemt onder invloed van krimp af, welvaart

bepaald het individueel aanvullende niveau.

Ook in crisisomstandigheden werkt het krimpperspectief door zo luidt de mening van de meeste

respondenten. Wat voor de kolommen in normale omstandigheden geldt, geldt ook in opgeschaalde

vorm. Het beschikbare hulppotentieel zal binnen de kolommen, door de verschuiving van- en krimp

in volume van basistaken, dus ook in crisisomstandigheden afnemen. Een van de respondenten

benoemt krimp ook als een kans om het domein denken tussen kolommen te doorbreken. Juist bij

teruglopende middelen wordt het evidenter om samen te werken: “Uiteindelijk zijn we – vanuit het

zichtpunt van de burger – één overheid’’.

3.3.7. Visies op toekomst verkennen in veiligheidsdomein

Alle respondenten zien een meerwaarde in een multidisciplinaire toekomstverkenning binnen het

veiligheidsdomein.

36 Thesis MCPM versie definitief.docx

Als doelstelling van een verkenning noemen de respondenten: agendavorming, netwerkactivering en het

vormen van een meta-agenda om vermaatschappelijking in het veiligheidsdomein vorm te geven.

Een aantal respondenten is op zoek naar een algemene/brede verkenning.

Anderen opteren voor een smallere verkenning, waarbij krimp en (zelf)redzaamheid voldoende aanleiding

vormen om te verkennen, bijvoorbeeld met het oog op de planvorming van de fysieke omgeving,

Een drietal respondenten geeft aan een verkenning op nationaal niveau met het betrekken van de

verschillende kolommen het meest zinvol te vinden, waarbij de mono uitwerking op de eigen

bedrijfsvoering en basistaken daarna volgt.

De overige respondenten hebben een voorkeur voor een multidisciplinaire aanpak op noordelijke (3 ),

regionale(4) of intergemeentelijke schaal(1). De argumenten hiervoor zijn beheersbaarheid en

betrokkenheid bij het proces en de specifiek noordelijke elementen binnen het thema krimp.

Niet alle respondenten willen de verkenning direct met samenleving en markt gezamenlijk doen, de

voorkeur gaat dan uit naar een eerste verkenning binnen de overheidskolommen alvorens de andere

domeinen te betrekken.

37 Thesis MCPM versie definitief.docx

4. Conclusies De opbrengsten vanuit literatuurverkenning en interviews worden in dit hoofdstuk gekoppeld aan de

vier theoretische invalshoeken. Vervolgens worden de inzichten vertaald naar de twee

onderzoeksvragen.

4.1. Toekomstverkenningen

Toekomstverkenningen zijn een algemeen gebruikt beleidsinstrument, zowel in Nederland als

daarbuiten. Toekomstverkenningen worden als instrument ingezet wanneer maatschappelijke

ontwikkelingen daartoe aanleiding geven of wanneer er politiek momentum gezocht wordt.

De actuele aanleiding, maar ook de (veelal onbewust) opvatting over de maatschappij en politiek

spelen een rol in de keuze voor een forecasting of een foresight benadering.

Foresight sluit aan bij het ‘arena’ perspectief. Dit is wetenschappelijk geaccepteerd als de beste

descriptieve beschrijving van de huidige maatschappelijke interactie tussen de domeinen overheid,

samenleving en markt. Daarnaast wordt het ook normatief gebruikt als politiek gewenste ordening

van de maatschappij. Discussie over de uitkomsten van toekomstverkenningen ontstaan onder meer

door onduidelijkheid over dit punt. Het wordt veroorzaakt doordat toekomstverkenningen als

activiteit weliswaar politiek neutraal kunnen worden uitgevoerd, maar de benutting van de

uitkomsten van een verkenning altijd een politieke dimensie kennen; ‘toekomst is politiek’.

Het arenaperspectief (descriptief gebruikt) vormt samen met de notie dat ‘toekomst is politiek’

wellicht een verklaring voor het gegeven dat algemene multidisciplinaire opgebouwde

toekomstverkenningen over de maatschappij ontbreken. Wellicht dat een dergelijke verkenning te

definitief en zwaar zou zijn om nog constructief bij te dragen in de arena. In de analogie van de

dansende tafel (de Bruijn & ten Heuvelhof, 2007): het zou het aantal kamers beperken en/ of een

zodanig zware tafel vormen dat hij onbeweeglijk is en voor niemand aantrekkelijk.

De overheidsinstituten op plangebied (CPB, PBL etc) vormen dan ook geen gemeenschappelijk

holistisch toekomstbeeld. In het veiligheidsdomein bestaat er alleen een operationele

multidisciplinaire toekomstverkenning (de strategie nationale veiligheid), die zeer veel scenario’s

kent, maar zorgvuldig vermijdt een holistisch toekomstbeeld op te bouwen.

Alle respondenten zien een meerwaarde van een gezamenlijke toekomstverkenning maar slechts een

drietal heeft een voorkeur voor een verkenning op branche niveau. De overigen opteren voor een

verkenning op noordelijke of regionale schaal. Dit heeft wellicht ook te maken met het arena

perspectief. Op regionale schaal laat je zelf de tafel dansen en is de tafel ten opzichte van een

verkenning op brancheniveau wellicht minder zwaar. Ook hangt de voorkeur samen met de behoefte

om de specifieke kenmerken van het verzorgingsgebied voldoende te kunnen benoemen in een visie.

Er bestaan wel mono-disciplinaire verkenningen op brancheniveau die gebruikt worden binnen de

kolommen. Bekendheid met elkaars verkenningen is echter beperkt, zo blijkt uit de interviews.

Als mogelijke functies of toepassingen van toekomstverkenningen noemen respondenten:

agendavorming, netwerkactivering en het vormen van een strategische beleidsagenda. Deze

elementen zijn herkenbaar uit de literatuur. Verder worden genoemd, de mogelijkheid om

38 Thesis MCPM versie definitief.docx

ontwikkelingen te blokkeren, (een operationele vertaling van het Thomas theorema) en een middel

om bedrijfsvoeringproblemen te maskeren.

Ten slotte wordt vanuit de literatuur aangedragen dat een enkele verkenning weinig effect heeft op

beïnvloeden van een discours. Geïnterviewden hadden deze notie niet. Wellicht dat het belang van

een ‘beat’ ook uit het onderzoek van Mekel en Melssen begrepen kan worden als terugkerende

media aandacht die zich daardoor vertaald naar aandacht in de politieke arena.

4.2. De verschuivende rol van de overheid

De vermaatschappelijking of participatiemaatschappij wordt door alle respondenten, zowel als

werkelijkheidsbeschrijving alsook als politiek wensbeeld, als vaststaand gegeven geaccepteerd.

De Drentse samenleving wordt als nuchter getypeerd (analoog aan de bevindingen uit de literatuur)

en het bewustzijn en het belang van (zelf)redzaamheid worden als al aanwezig benoemd. Toch

noemen de respondenten risicocommunicatie en voorlichting wel als belangrijke instrumenten om

governance en zelfredzaamheid te beïnvloeden (analoog aan uitkomsten uit eerder onderzoek).

Het ROB-advies dat de overheid vooral compacter moet worden in haar pretenties en ambities lijkt

ook in de casus al geabsorbeerd te zijn door veel van de geïnterviewden. De ‘ambivalente burger’

wordt ook maar beperkt genoemd. Klachten richting overheid worden ook geduid als een nog

verticale overheid die onvoldoende mee veranderd met een horizontalere maatschappij.

De risico– en incidentreflex wordt wel genoemd. Vanuit de literatuur wordt aangedragen dat deze

verminderd kan worden door een bredere communicatiestrategie rond risico’s, waarbij framing

vanuit de normatieve dimensie van risico’s als oplossingrichting geldt. Respondenten geven deze

notie niet zo expliciet weer.

4.3. Krimp

Krimp is een fenomeen waarbij veelal uitgegaan wordt van bevolkingsprognoses. De gevolgen voor

de arbeidsmarkt en betaalbaarheid van oudedagsvoorzieningen zijn al lang een politiek thema. Zelfs

op subregionaal niveau ontstaan ten gevolge van krimp nog relevante verschillen. Ook in Drenthe is

dit het geval. Toch zien veel respondenten voldoende eenvormigheid om verkenningen op regionaal

niveau als voldoende gedetailleerd te zien.

Zowel respondenten alsook literatuur benoemen de snelle achteruitgang in voorzieningenniveau (in

kernen onder de 3000 zielen) als belangrijkste effect van krimp. Over de invloed hiervan op de

leefbaarheid en sociale cohesie bestaan in de literatuur en bij de respondenten verschillende noties.

De gevolgen voor het veiligheidsdomein worden door de respondenten vooral verbonden met de

invloed op de sociale cohesie. Deze wordt als de voorwaarde voor (zelf)redzaamheid en veerkracht

gezien. Sommigen verwachten dat de sociale cohesie en daarmee het samenlevingspotentieel door

de krimp zal afnemen( individualisme en/of fatalisme op termijn). Anderen zien noaberschap , als

gemaskeerd eigenbelang vanwege het ontbreken van andere alternatieven, juist toenemen (

egalitarisme op termijn).

39 Thesis MCPM versie definitief.docx

Voor de eigen organisatie worden vooral beperkte middelen, problemen met werving en

verschuiving naar een meer stimulerende/faciliterende rol als gevolg van krimp genoemd. Dit laatste

sluit aan bij noties van de ROB over de ‘publieke’ taak.

4.4. Veerkracht & (zelf)redzaamheid

Het concept van veerkracht (van de samenleving, van organisaties en van individuele burgers) vormt

een belangrijke legitimatie voor vermaatschappelijking in het veiligheiddomein. Uit

incidentevaluaties blijkt dat het concept daadwerkelijk bestaat. Ook de respondenten benoemen het

als een realiteit.

De gedachte van Boin en van Eeten dat de veerkracht van de maatschappij in eerste aanleg vooral

verhoogd kan worden door verbeteringen van het crisismanagement, komt in de interviews niet naar

voren. Het tegenovergestelde geluid wel.

Door een compactere overheid zal de slagkracht voor basisoptreden eerder afnemen en daarmee

ook het overheidspotentieel bij grotere incidenten. Vanuit de literatuur wordt daarnaast

aangedragen dat het kenmerk van een echte crisis is dat het overheidspotentieel ten principale

onvoldoende is.

4.5. Kernvraag

Zijn toekomstverkenningen/visies bruikbaar en van meerwaarde als beleidsinstrument voor het

veiligheidsdomein (in Drenthe) ?

De kernvraag van het onderzoek kan met ja beantwoord worden.

Toekomstverkenningen zijn een gebruikelijk onderdeel van het beleidsinstrumentarium binnen

de overheid.

Toekomstverkenningen zijn van meerwaarde als er een aanleiding is.

De bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen en het algemene verandertempo daarin

maken dat de respondenten in Drenthe een meerwaarde zien in een multidisciplinaire

toekomstverkenning binnen het veiligheidsdomein. Daarbij opteren de meeste respondenten

voor de regionale schaal (zie ook de aanbevelingen)

Bestaande mono disciplinaire verkenningen binnen het veiligheidsdomein, worden gebruikt en

bewijzen daarmee hun bestaansrecht.

Het ontbreken van een dergelijke multidisciplinaire verkenning op nationale schaal heeft nog

niet tot initiatieven van de kolommen of de politiek geleidt. In de casus zien de geïnterviewden

wel een meerwaarde, maar in meerderheid niet op de nationale schaal.

4.6. Steunvraag

Heeft krimp van de bevolking voorzienbare gevolgen voor het veiligheidsdomein (in Drenthe) ?

Ook op deze vraag kan op basis van de casus eenduidig ja geantwoord worden.

Teruggang van het voorzieningenniveau in kernen onder de 3000 zielen is een gegeven.

De beschikbare overheidsmiddelen nemen voor krimpregio’s bij ongewijzigd rijksbeleid sterker

dan gemiddeld af.

Hiermee ontstaat druk op het niveau van de basiszorg en opgeschaalde zorg die de overheid kan

bieden in het veiligheidsdomein.

Dit maakt een sterker beroep op (zelf)redzaamheid waarschijnlijk onvermijdbaar.

De invloed van krimp op sociale cohesie, als voorwaarde voor een samenleving om

(zelf)redzaam te zijn, is nog onvoldoende duidelijk om een eenduidig beeld te geven.

40 Thesis MCPM versie definitief.docx

41 Thesis MCPM versie definitief.docx

5. Aanbevelingen Ten slotte - op basis van het onderzoek - nog enkele noties rond het toepassen van

toekomstverkenningen.

De beïnvloeding van de toekomst door beleid is onweerlegbaar. Dat maakt benoemen van

toekomstbeelden nog niet automatisch gewenst. Het benoemen van de toekomst in een visie of

verkenning maakt deze expliciet en daarmee een politiek gegeven.

Als gevolg van het bovenstaande nog de volgende aanbevelingen:

De politieke dimensie moet meegewogen worden bij besluitvorming omtrent het opstellen van

een toekomstverkenning.

Een verkenning op regionale schaal maakt beïnvloeding van - en aanpassing op - de regionale

politieke en maatschappelijke context mogelijk.

Verwachte verschillen in ontwikkelingen tussen regio’s (bijvoorbeeld ten aanzien van de factoren

demografie en economie in het DESTEP- model) pleiten ook voor verkenningen op deze schaal.

Voor Drenthe, zo blijkt uit de casus, is krimp en uitstekend thema om een scenario exercitie te

plegen.

42 Thesis MCPM versie definitief.docx

6. Literatuurlijst Baarda, D., de Goede, M., & Teunissen, J. (2009). Basisboek kwalitatief onderzoek (2e druk ed.).

Groningen/Houten: Noordhoff.

Boin, A., & van Eeten, M. (sd). Terugtreden is vooruitzien. Opgeroepen op 10 15, 2013, van Raad voor

de Maatschappelijke Ontwikkeling/publicaties/adviezen.

Boutellier, J. (2011). Burgers in veiligheid. Essaybundel burgers bestuur en veiligheid: over de rol van

burgers en de verwachtingen die zij hebben van de overheid .

(2007). Openbaar bestuur; beleid, organisatie en politiek. In M. Bovens, P. 't Hart, & M. van Twist,

Openbaar bestuur; beleid, organisatie en politiek (7 ed., Vol. 2: beleid en sturing, pp. 79-203). Alphen

aan de Rijn, Nederland: Kluwer.

Brandweer Nederland. (2013). Vrijwilliger bij de brandweer. Opgeroepen op 10 25, 2013, van

Brandweer Nederland/zoeken:

http://www.brandweernederland.nl/algemene_onderdelen/bovenbalk/zoeken-

0/zoeken/@36810/visie-vrijwilligheid/

Centraal Planbureau. (2003). Vier toekomstscenario's voor Europa. Opgeroepen op 7 30, 2013, van

CPB/publicaties: http://www.cpb.nl/publicatie/vier-toekomstscenarios-voor-europa

Centraal Planbureau. (2006). Welvaart en leefomgeving; een scenariostudie voor Nederland in 2040.

Opgeroepen op 11 28, 2011, van Centraal Planbureau: http://www.cpb.nl/publicatie/welvaart-en-

leefomgeving-een-scenariostudie-voor-nederland-2040

de Beus, J. (2008, juni 9). ADHD-bestuur met zijn voortdurende vernieuwing laat de publieke sector

ontsporen. NRC handelsblad; Opinie en debat 28 .

de Beus, J. (2009). Een Nederlandse marktstaat. In M. Huibregtsen, De publieke zaak, inspiratie voor

een nieuwe dynamiek in de samenleving (Vol. De 'open' samenleving, pp. 45-51). Amsterdam:

Business Contact.

de Bruijn, H., & ten Heuvelhof, E. (2007). Management in netwerken; Over veranderen in een multi-

actorcontext (3 ed.). Den Haag: Lemma.

Deltacommissie. (2008). advies samenwerken met water. Opgeroepen op 5 28, 2013, van

deltacommissie.com: http://www.deltacommissie.com/advies

EuropeanForesightMonitoringNetwork. (2009). Mapping foresight; revealing how europe and other

world regions navigate into the future. Brussel: European commission.

GHOR Nederland. (2009). ’De GHOR-keten versterkt’, visie op de landelijke samenwerking voor

opgeschaalde geneeskundige hulp. Den Haag: Veiligheidsberaad.

GHOR Nederland. (2011). Handreiking inbedding GHOR en GGD in de Veiligheidsregio; De gevolgen

van de tweede tranche Wet Publieke Gezondheid. Den Haag: GHORNederland.

43 Thesis MCPM versie definitief.docx

Groenendaal, J., Helsloot, I., & Scholten, A. &. (2012). Nieuwe perspectieven in het omgaan met

risico's en verantwoordelijkheden. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties.

Hoofdcommissarissen, R. v. (2005). Politie in ontwikkeling; visie op de politiefunctie. Den Haag: NPI.

HVD. (2011). Brandweer Drenthe over morgen 2011-2014; visiedocument Brandweer Drenthe. Assen:

Hulpverleningsdienst Drenthe.

LEI onderdeel van Wageningen UR, Den Haag. (2010). Bevolkingsontwikkeling op het platteland;

1980-2025. Opgeroepen op 9 05, 2013, van edepot.wur.nl: http://edepot.wur.nl/136527

MCDmX. (2010). Crisisbeheersing in 2029. Arnhem: NIFV.

Mekel, M., & Melssen, B. (2012). Het discours in media en politiek geanalyseerd in de casus

treinongeval amsterdam. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Hoofdstuk 3. Den

Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ministerie van VenJ. (sd). Inrichtingsplan Nationale Politie. Opgeroepen op 9 15, 2013, van

Rijksoverheid-documenten en publicaties: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/kamerstukken/2012/12/07/inrichtingsplan-nationale-politie.html

Ministerie van VenJ. (sd). Strategie Nationale Veiligheid. Opgeroepen op 8 30, 2013, van Nationale

Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid: http://www.nctv.nl/onderwerpen/nv/strategie-

nationale-veiligheid/

Nationaal Netwerk Bevolkingsdaling. (2011). Krimp het nieuwe groeien; positionpaper over

leefbaarheid en voorzieningen in krimpgebieden. Opgeroepen op 8 28, 2013, van Van meer naar

beter; platform demografische transitie: http://www.vanmeernaarbeter.nl/bibliotheek/krimp-het-

nieuwe-groeien

Nekkers, J. (2011). Wijzer in de toekomst; werken met toekomstscenario's (6e ed.). Amsterdam:

Business Contact.

Netwerk toekomstverkenningen. (2011). De voorstelbare toekomst; praktijken van

toekomstverkenning bij bedrijven, gemeenten en transitienetwerken. Den Haag: Stichting

Toekomstbeeld der Techniek.

NVBR. (2010). De brandweer over morgen; strategische reis als basis voor vernieuwing. Arnhem:

NVBR.

NVBR. (2012). Mensen bij de brandweer; in verbinding , in beweging en veilig ! Opgeroepen op 6 23,

2013, van Brandweer Nederland/zoeken:

http://www.brandweernederland.nl/algemene_onderdelen/bovenbalk/zoeken-

0/zoeken/?mode=zoek&zoeken_term=visie+op+HRM

NVBR. (2010). Spoorboekje risiscobeheersing. Opgeroepen op 6 23, 203, van Brandweer

Nederland/publicaties:

http://www.brandweernederland.nl/service/publicaties/nvbr_brochures_en/spoorboekje/

44 Thesis MCPM versie definitief.docx

Planbureau voor de Leefomgeving. (2011). Nederland in 2040; een land van regio's. ruimtelijke

verkenning 2011. Den Haag: Uitgeverij PBL.

project-Verkenningen, i. (2010). Eindrapport Verkenningen, houvast voor de krijgsmacht van de

toekomst . Den Haag: ministerie van defensie.

Raad voor de maatschappelijke ontwikkeling. (sd). terugtreden is vooruitzien; maatschappleijke

veerkracht in het publieke domein. Opgeroepen op oktober 4, 2013, van raad voor de

maatschappelijke ontwikkeling: http://www.adviesorgaan-

rmo.nl/Publicaties/Adviezen/Terugtreden_is_vooruitzien_juli_2013

Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. (2010). Perspectief op gezondheid 20/20. Den Haag: Raad

voor de Volksgezondheid en Zorg.

Raad voor het Openbaar Bestuur. (2012). Loslaten in vertrouwen: naar een nieuwe verhouding tussen

overheid, markt én samenleving. Opgeroepen op 8 24, 2013, van www.rob-rfv.nl: http://www.rob-

rfv.nl/documenten/boekje_advies_loslaten_in_vertrouwen_webversie.pdf

Raad voor het openbaar Bestuur. (2011, januari). ROB, publicaties: Advies Veiligheid en vertrouwen.

Opgeroepen op 9 23, 2013, van Raad voor het Openbaar Bestuur: http://www.rob-

rfv.nl/rob/publicaties_rob/publicatie_rob/157/Advies+Veiligheid+en+vertrouwen

Raad voor het Openbaar Bestuur. (2010). Vertrouwen op democratie. Opgeroepen op 9 3, 2013, van

www.rob-rfv.nl: http://www.rob-

rfv.nl/documenten/migratie/boekje_advies_vertrouwen_op_democratie.pdf

RABObank, a. b. (sd). Een kleine geschiedenis van de RABO bank. Opgehaald van www.rabobank.nl:

http://www.rabobank.nl/images/3135_rabo_kleine_geschiedenis_2012_29509288.pdf?ra_resize=ye

s&ra_width=800&ra_height=600&ra_toolbar=yes&ra_locationbar=yes

Rijksoverheid. (sd). Troonrede 2013. Opgeroepen op 10 1, 2013, van Rijksoverheid; documenten en

publicaties: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013.html

RIVM. (2010). Van gezond naar beter, kernrapport van de volksgezondheid toekomst verkenning

20101. Opgeroepen op 12 2, 2011, van RIVM/bibliotheek/rapporten:

http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/270061005.pdf

van Asselt, M. (2007). Risk governance: Over omgaan met onzekerheid en mogelijke toekomsten.

Maastricht: Universiteit Maastricht.

van Asselt, M., Faas, A., van der Molen, F., & Veenman, S. (2010). Uit zicht, toekomstverkennen met

beleid. Den haag/Amsterdam: Amsterdam University Press.

van der Molen, F. (2010, september). Praktijken van beleidsgerichte toekomstverkenning: een

inventarisatie. Opgeroepen op september 18, 2011, van Wetenschappelijke Raad voor het

Regeringsbeleid: http://www.wrr.nl/content.jsp?objectid=5496

van der Molen, F. (2010, 2010). Praktijken van een beleidsgerichte toekomstverkenning: een

inventarisatie. Opgeroepen op 10 18, 2011, van wrr:

45 Thesis MCPM versie definitief.docx

http://www.wrr.nl/publicaties/publicatie/article/praktijken-van-beleidsgerichte-

toekomstverkenning-een-inventarisatie-44/

van Duin, M. (2011). Veerkrachtige crisisbeheersing; nuchter over het bijzondere. Apeldoorn:

Politieacademie en NIFV.

van Eeten, M., Februari, M., & Ferket, j. &.-E. (2012). Nieuwe perspectieven in het omgaan met

risico's en veantwoordelijkheden. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties.

Veiligheidsberaad. (sd). Bevolkingszorg op orde, de vrijblijvendheid voorbij. Opgeroepen op 9 05,

2013, van Veiligheidsberaad publicaties:

http://www.veiligheidsberaad.nl/smartsite039f.html?ch=WVB&id=70494

Veiligheidsberaad. (2012). Bevolkingszorg op orde; de vrijblijvendheid voorbij. Opgeroepen op 5 28,

2013, van veiligheidsberaad-publicaties:

http://www.veiligheidsberaad.nl/smartsite039f.html?ch=WVB&id=70494

Veiligheidsberaad. (2009). Naar een multidisciplinaire visie op de ontwikkeling van de

veiligheidsregio. Den Haag: Bureau Veiligheidsberaad.

VenJ, m. v. (2010, 06 25). Factsheet strategie nationale veiligheid. Opgeroepen op september 18,

2011, van Rijksoverheid.nl: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-

veiligheid/documenten-en-publicaties/brochures/2010/06/25/strategie-nationale-veiligheid.html

Werken met scenario’s; risicobeoordeling en capaciteiten in de strategie Nationale veiligheid . (2009,

Oktober). Opgeroepen op oktober 7, 2011, van Rijksoverheid:

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/03/09/werken-met-

scenario-s-risicobeoordeling-en-capaciteiten-in-de-strategie-nationale-veiligheid.html

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (sd). Evenwichtkunst. Opgeroepen op 9 25, 2013,

van Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid:

http://www.wrr.nl/publicaties/publicatie/article/evenwichtskunst-2/

Wildavsky, A. (1988). Searching for safety, social philosophy en policy center. New Brunswick:

Transaction publishers.

WRR. (2010, 3 5). Het Nederlandse veiligheidsbeleid in een veranderende wereld. Opgeroepen op

oktober 12, 2011, van WRR: http://www.wrr.nl/content.jsp?objectid=5302

46 Thesis MCPM versie definitief.docx

7. Bijlagen

Bijlage 1: Afkortingen

47 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 2: Vragenkader ten behoeve van interviews

1. Toekomstverkenningen welke functie en hoe te gebruiken:

1.1. Instrument om netwerk bij elkaar te brengen ?

1.2. Achtergrondsturing van beleid ?

1.3. Soort.

2. Risico’s

2.1. Sturing vs governance

Loslaten in vertrouwen

Overheidsparticipatietrap

1 Reguleren 2 Regisseren 3 Stimuleren 4 Faciliteren 5 Loslaten

Bij Loslaten relevante vragen zijn:

Ordening Taken Rollen Overheid Agendavorming Eigenaar

Samenleving Beleidsvoorbereiding Mede-eigenaar Markt Kaderstelling Zeggenschap

Uitvoering Afzijdig Toezicht Handhaving

3. Krimp, consequenties:

3.1. Reguliere taken van kolommen & bedrijfsvoering - wat betekend het voor je eigen domein

3.2. Crisisbeheersing

4. Perspectieven voor toekomst verkennen in veiligheidsdomein

4.1. Niet/landelijk/regionaal

4.2. Kolommen los

4.3. Gedeelde uitgangspunten: dan per kolom/organisatie omdat het meest reguliere organisatie

raakt

4.4. Kolommen gezamenlijk

4.5. Uitvoeringsorganisaties volgend op algemene bestuurslaag: rijk/12 gemeenten ?

48 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 3: European Foresight Monitoring Network 2009

49 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 4: Sociale veiligheid, belangen rangschikking

50 Thesis MCPM versie definitief.docx

51 Thesis MCPM versie definitief.docx

52 Thesis MCPM versie definitief.docx

53 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 5: Krimpprognoses.

54 Thesis MCPM versie definitief.docx

55 Thesis MCPM versie definitief.docx

56 Thesis MCPM versie definitief.docx

57 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 6: Overzicht toekomstverkenningen en visies Multi en Kolommen; landelijk niveau

58 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 7: Overzicht Drentse collegeprogramma’s en visies

59 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 8: regionaal risicoprofiel Drenthe

60 Thesis MCPM versie definitief.docx

61 Thesis MCPM versie definitief.docx

62 Thesis MCPM versie definitief.docx

Bijlage 9: Lijst van respondenten

Wim van Essen

Lid van de afdeling crisis en confictbeheersing (CCB) Noord Nederland en samenwerkingsverband

van de drie noordelijke politiekorpsen. Tevens lid van de landelijke strategische beleidsgroep

CCB van de politie.

Fred Heerink

directeur en regionaal commandant brandweer van de hulpverleningsdienst Drenthe.

Sicko Heldoorn

Burgemeester van de gemeente Assen en voorzitter van de veiligheidsregio Drenthe.

Jan Jorritsma

hoofd Multidisciplinair veiligheidsbureau bij de hulpverleningsdienst Drenthe.

Corry Kanning

Clustermanager van het cluster Crisis, Rampen en Incidenten van de GGD Drenthe, met daarin

opgenomen de GHOR-Drenthe.

Johan Kasper

Onderzoeker bij het European Tourism Futures Institute (ETFI) en trekker van de groep toerisme

binnen Oor Common Future 2.0. een denktank over duurzaamheid richting de toekomst

Marga Kool

Dijkgraaf waterschap Reest en Wieden.

Jan Nekkers

Politicoloog en oprichter Future concult; adviesbureau in scenarioplanning ten behoeve van visie

en strategieontwikkeling. O.a Docent masterclass scenarioplanning aan Nyenrode.

Eric van Oosterhout

Burgemeester van AA en Hunze en deelnemer aan P10; het samenwerkingsverband van grote

plattelandsgemeenten.

Fred Snoep

Gemeentesecretaris gemeente AA en Hunze en voorzitter van de kerngroep ontwikkeling Crisis

Management Organisatie (CMO) in Drenthe.

Aart van Walstijn

Directeur GGD-Drenthe en directeur GHOR-Drenthe.

Ben Wanders

Kwartiermaker voor de invoering van het sturingsconcept van de nationale politie in het korps

Noord Nederland.

Ernest Wiersma

Hoofd Nationale Operaties van de 43 Gemechaniseerde Brigade bij het Min. van Defensie.