Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van...

32
FATIKFATIKFATIKFATIKFA- KFATIKFATIKFATIKFATIKA- FATIKFATIKFATIKFATIKFA- TIKFATIKFATIKFATIKFATIK- FATIKFATIKFATIKFATIKFA- K FATIK FAIK FATIK FATIK FA- K FATIK FATK FATIK FATIK FA- K FATIK FAIK FATIK FATIK FA- KFATIKFATIKFTIKFATIKFA- KFATIKFATIKFTIKFATIKFA- IKFATIKFATIKFATFATIKFA- TIKFATIKFATIKFATIKFATIK- ATIKFATIKFATIKFATIFATIK- ATIKFATIKFATIKFATIKFTIK- ATIKFATIKFATIKFATIKFAIK- FATIKFATIKFATIKFATIKFA- TIKFATIKFATIKFATIKFATIK- AFATIK FATIK FATIK FATIK FA- KATIKFATIKFATIKFATIKFA- KFTIKFATIKFATIKFATIKFA- K FAIK FATIK FATIK FATIK FA- KFATIFATIKFATIKFATIKFA- KFATIKATIKFATIKFATIKFA- KFATIKFTIKFATIKFATIKFA- TIKFATIKFATIKFATIKFATIK- FATIK Inhoud Tijdschrift Strafbeleid voor en Gevangeniswezen Afgiftekantoor: 9000 Gent 1 Bg FATIK PA3A9109 Afzendadres: Liga voor Mensenrechten Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent V.U.: Jos Vander Velpen Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent PB- PP B- BELGIE(N) - BELGIQUE 00000 33ste jaargang • juli-augustus-september 2016 • nr. 151 Driemaandelijkse uitgave FATIK is een uitgave van de Liga voor Mensenrechten v.z.w. Editoriaal 3 System error. Een pilootarrest over internering in Belgische gevangenissen Luc Robert Artikel 5 Connecting the dots. De evolutie binnen de Directie Detentiebeheer Noord bij elkaar gepuzzeld Jana Robberechts en Veerle Scheirs Het huidige debat over de levenslange gevangenisstraf in Nederland Wiene van Hattum Gewichtheffen, voedingssupplementen en anabole steroïden in detentie. Nieuwe fenomenen binnen de gevangenismuren of weggecijferde moeilijkheden? Helena Verhelle, An-Sofie Vanhouche & Tom Huys Uitgelezen 29 Private gevangenissen in Verenigde Staten onder vuur. Tom Daems Ook dat nog 31 (Tijdelijke) wijzigingen in de voorlopige invrijheidstelling (straffen tot en met drie jaar) Chris Hermans

Transcript of Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van...

Page 1: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

FATIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFATIKFATIKA-IKFATIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFATIKFATIK -FATIKFATIKFATIKFATIKFA-

TIKFATIKFAIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFATKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFAIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFTIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFTIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFATFATIKFA-TIKFATIKFATIKFATIKFATIK -

FATIKFATIKFATIKFATIFATIK -FATIKFATIKFATIKFATIKFTIK -FATIKFATIKFATIKFATIKFAIK -

FATIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFATIKFATIK -

FAFATIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKATIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKFTIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKFAIKFATIKFATIKFATIKFA-TIKFATIFATIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKATIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFTIKFATIKFATIKFA-TIKFATIKFATIKFATIKFATIK -

FATIKFATIKFATIKFATIKFATIK

FATIKIn

houd

Tijdschrift Strafbeleidvoor en Gevangeniswezen

Afgiftekantoor: 9000 Gent 1 Bg FATIK PA3A9109 Afzendadres: Liga voor Mensenrechten Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent V.U.: Jos Vander Velpen Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent

PB- PP B-BELGIE(N) - BELGIQUE

00000

33ste jaargang • juli-augustus-september 2016 • nr. 151Driemaandelijkse uitgaveFATIK is een uitgave van de Liga voor Mensenrechten v.z.w.

Editoriaal 3

• Systemerror.EenpilootarrestoverinterneringinBelgischegevangenissen Luc Robert

Artikel 5

• Connectingthedots.DeevolutiebinnendeDirectieDetentiebeheerNoordbijelkaargepuzzeld

Jana Robberechts en Veerle Scheirs• Hethuidigedebatoverdelevenslange

gevangenisstrafinNederlandWiene van Hattum

• Gewichtheffen,voedingssupplementenenanabolesteroïdenindetentie.Nieuwefenomenenbinnendegevangenismurenofweggecijferdemoeilijkheden?

Helena Verhelle, An-Sofie Vanhouche & Tom Huys

Uitgelezen 29

• PrivategevangenisseninVerenigdeStatenondervuur.

Tom Daems

Ook dat nog 31

• (Tijdelijke)wijzigingenindevoorlopigeinvrijheidstelling(straffentotenmetdriejaar) Chris Hermans

Page 2: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

2 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

InhoudstafelColofonFATIKTijdschrift voor Strafbeleid en GevangeniswezenVerschijnt vier keer per jaar33ste jaargangjuli-augustus-september, nr. 151

ISSN 0772-5167

RedactieHoofdredactie: Luc RobertEindredactie: Pascale Van den HeedeRedactie: Veerle Scheirs, Chris Hermans, Jürgen Millen, Neil Paterson, Tom Daems, Freya Vander Laenen

Abonnement op FATIK? Surft naar fatik.mensenrechten.beOf bel 09/223.07.38

RedactiesecretariaatLiga voor Mensenrechten vzw.Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent tel: 09/223.07.38 – fax.: 09/223.08.48e -mail: [email protected]: www.mensenrechten.be

Redactionele samenwerking en disclaimerFATIK, Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen strekt tot een zo volledig mogelijke berichtgeving over de evoluties op het vlak van strafbeleid en gevangeniswezen.

Voor publicatie aangeboden teksten mogen rechtstreeks naar het redactiesecretariaat worden gestuurd. De redactie behoudt zich alle rechten voor de publicatie van ingezonden teksten, artikels, werken, advertenties ed. te weigeren.Aan de totstandkoming van deze publicatie is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de redactie en de uitgever geen verantwoordelijkheid. Elke auteur is verantwoordelijk voor zijn/haar eigen redactionele bijdragen.

Lidmaatschap Liga voor Mensenrechten en jaarabonnementen Lid + abonnement op Tijdschrift voor Mensenrechten: 35 €Lid + abonnement op Fatik, tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen: 40 €Lid + abonnement op beide tijdschriften: 70 €Steunend lid + abonnement op beide tijdschriften: 96 €Lid zonder abonnement: 5 € per jaar

rek.nr. BE34 0011 2701 3290

Het is ook mogelijk om, losgekoppeld van het lidmaatschap, een abonnement op de tijdschriften te bekomen. Meer informatie bij Liga voor Mensenrechten.

FATIK onlineJe kan FATIK online raadplegen. De laatste vier nummers zijn enkel beschikbaar voor abonnees. Vraag een login via [email protected] naar fatik.mensenrechten.be.

© Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,elektronische gegevensdragers of welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande, uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de uitgever.

Uit respect voor mens en milieu wordt FATIK gedrukt op kringlooppapier en zonder Vluchtige Organische Stoffen door Druk in de Weer, Gent

Editoriaal 3

KoudeoorlogachtertraliesTom Daems

Artikel 5Artikel 4 Connectingthedots.DeevolutiebinnendeDirectie

DetentiebeheerNoordbijelkaargepuzzeld Jana Robberechts en Veerle Scheirs

HethuidigedebatoverdelevenslangegevangenisstrafinNederlandWiene van Hattum

Gewichtheffen,voedingssupplementenenanabolesteroïdenindetentie.Nieuwefenomenenbinnendegevangenismurenofweggecijferdemoeilijkheden?Helena Verhelle, An-Sofie Vanhouche & Tom Huys

Interview

Uitgelezen 29

PrivategevangenisseninVerenigdeStatenondervuurTom Daems

Ook dat nog 31

(Tijdelijke)wijzigingenindevoorlopigeinvrijheidstelling(straffentotenmetdriejaar)Chris Hermans

Page 3: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 3

Editoriaal

Systemerror.EenpilootarrestoverinterneringinBelgischegevangenissen Internering als vergeetputDe manier waarop een samenleving omgaat met haar zwakste burgers, zegt iets over dat land zelf. Onze geïnterneerde medemensen behoren tot de allerzwaksten. Tot enkele jaren geleden was zelfs niet geweten hoeveel geïnterneerden er zijn – een duidelijkere indicatie voor een gebrek aan aandacht is moeilijk in te beelden1 . Vandaag verblijft ongeveer één op vier geïnterneerden in een gevangenis; de geïnterneerdenpopulatie maakt volgens de laatst beschikbare cijfers iets meer dan 8% uit van de dagelijkse gevangenisbevolking2. Dat er nog steeds geïnterneerden vaak gedurende een langere tijd in een gevangenis verblijven, is hoogst problematisch en wel om meerdere redenen. Het ontbreekt er aan voldoende gespecialiseerde omkadering en behandeling die geïnterneerden in de mogelijkheid voorzien om te werken aan de problematiek die aan de basis van hun internering ligt. Geïnterneerden zijn vaak personen met een multiple problematiek (niet alleen op het vlak van hun geestelijke gezondheid, maar ook qua maatschappelijke omstandigheden, zoals een minimaal perspectief op werk, woonst en andere basisbehoeften) en beschikken niet altijd over de capaciteiten om zelf hun rechten te af te dwingen. Geïnterneerden hebben ontoereikende juridische mogelijkheden om een opname in een niet-penitentiaire instelling af te dwingen: het blijkt nog steeds perfect mogelijk dat geïnterneerden omwille van hun specifiek profiel en hun problematiek door psychiatrische ziekenhuizen en andere residentiële centra geweigerd worden. Voor geïnterneerden die geen behandeling krijgen en niet naar een meer geschikte instelling met een aangepaste behandeling kunnen, dreigt koudweg de menselijke vergeetput. De duur van de interneringsmaatregel is potentieel oneindig, wat voor geïnterneerden in de gevangenis zonder een perspectief op behandeling en de daaruit te verhopen verbetering van hun toestand de facto kan neerkomen op een levenslange opsluiting.

België weer veroordeeldDe jongste kritiek op internering komt van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM). Op 6 september jongstleden verspreidde het EHRM een perscommuniqué over een nieuwe veroordeling van ons land in de behandeling van een in de gevangenis van Merksplas opgesloten geïnterneerde. Het volledige arrest staat integraal op de website van het Hof en telt niet minder dan 42 pagina’s3. Op een bijzonder gestoffeerde en systematische wijze reconstrueert het arrest de zaak van W.D. tegen ons land (verder: W.D. / België).

W.D. wordt in 2006 op jonge leeftijd wegens zedenfeiten geïnterneerd en belandt in de gevangenis van Merksplas. In afwachting van een transfer naar een gespecialiseerde instelling verblijft hij op de afdeling voor sociaal verweer in de gevangenis van Merksplas. Op basis van expertises blijkt de jongeman laagbegaafd, heeft hij een autismespectrumstoornis en heeft hij pedofiele trekken. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) plaatst hem in 2009 op de wachtlijst voor een instelling van het VAPH. Hij krijgt in de gevangenis geen specifiek aangepaste behandeling en wordt wegens een te hoog recidiverisico ook niet aanvaard in een rist van gecontacteerde residentiële instellingen. Na een decennium verblijft hij nog steeds in de gevangenis van Merksplas. Het EHRM stelt dat “[s]on maintain en aile psychiatrique sans espoir réaliste d’un changement, sans encadrement médical approprié et pendant une période significative constitue une épreuve particulièrement pénible l’ayant soumis à une détresse d’une intensité qui excède le niveau inévitable de souffrance inhérent à la détention” (§114 W.D. / België)4. Het Hof besluit dat W.D. onderworpen wordt aan een vernederende behandeling; België schendt artikel 3 (verbod van foltering) van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens (ECRM). Het EHRM toetst eveneens of de internering van W.D. conform art.5 ECRM is (recht op vrijheid en veiligheid). Volgens het Hof moet er een duidelijke relatie bestaan tussen

1 Het Rekenhof wees daarop in haar audit over de overbevolking in Belgische gevangenissen. Het Rekenhof stelde vast dat “het totaal aantal geïnterneerden in België niet systematisch opgevolgd [wordt] en bijgevolg moeilijk te achterhalen [is]” en diende zich te beroepen op een enquête bij de Commissies ter Bescherming van de Maatschappij (CMBs) in 2009, waaruit bleek dat ‘ongeveer 4000’ geïnterneerden zijn. (Rekenhof, Maatregelen tegen de overbevolking in de gevangenissen. Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, Rekenhof, 2011, 117). Pas in 2013 is hierin verandering gekomen. Eind 2013 waren er in totaal 3820 geïnterneerden, waarvan toen 1087 mensen in een penitentiair milieu verbleven. (J. Dheedene, K. Seynnaeve & A. Van der Auwera, “De geïnterneerdenpopulatie in Vlaamse gevangenissen: enkele cijfersgegevens”, FATIK, 2015, nr.145, 4.)

2 Meer bepaald lag het gemiddeld dagelijks aantal geïnterneerden in 2015 op 903,6 (of 8,2%) op een totaal van 11040,7. Zie: Directoraat-generaal Penitenti-aire Inrichtingen, Jaarverslag 2015, Brussel, Federale Overheidsdienst Justitie, 2016, 40.

3 EHRM 6 september 2016, nr.73548/13 , W.D. / België. (te raadplegen op: http://hudoc.echr.coe.int) 4 §114 EHRM 6

Page 4: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

4 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval van W.D. die sedert 2006 verbleef in ‘un lieu inadapté à son état de santé’, besluit het EHRM dat art.5 §1 geschonden is (§134 W.D. / België). Verder blijkt ook dat W.D. niet terecht kan bij de gerechtelijke instanties wat de grond van zijn problemen betreft. Het Hof wijst op twee feitelijkheden die maken dat W.D. zijn fundamentele rechten niet kan afdwingen, te weten ‘le manque de places adaptées dans le circuit extérieur’ en ‘le manque de personnel qualifié dans les ailes psychiatriques de prison’ (§151 W.D. / België). Het EHRM besluit “que le requérant ne disposait pas, pour faire valoir ses griefs tirés de la Convention, d’un recours effectif en pratique, c’est-à-dire susceptible de redresser la situation dont il est victime et d’empêcher la continuation des violations alléguées” (§154 W.D. / België) en stelt schendingen vast van art.5 §4 (gerechtelijke controle rechtmatigheid van de detentie) en artikel 13 (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) in combinatie met artikel 3 ECRM.

De gerechtelijke bazookaDeze (nog niet definitieve) uitspraak is het 24ste arrest van het EHRM waarbij de Belgische staat een veroordeling oploopt wegens het schenden van fundamentele rechten van een geïnterneerde. Een eerste veroordeling viel in 1998 en een tweede volgde pas in 2009. Vooral sinds 2012 gaat het aantal zaken van geïnterneerden tegen de Belgische overheid in crescendo. In 2012 was er één, in 2013 4, in 2014 8 en in 2015 opnieuw 8.

Het ganse arrest is dooraderd met verwijzingen naar vier ‘principearresten’ 5 die de voorbije jaren geveld zijn en waarbij het Hof telkens schendingen tegen de mensenrechten van een geïnterneerde in een Belgische gevangenis kon vaststellen. Bovendien wijst het Hof op zo’n 50 hangende zaken van geïnterneerden tegen België (§164 W.D. / België). Voor het Hof is de maat vol. Het haalt een gerechtelijk paardenmiddel boven en maakt van W.D. / België een pilootarrest. Het Hof wijst aan de hand van deze concrete zaak op structurele problemen (hier dus met de interneringsmaatregel voor geïnterneerden in een gevangenis). De pilootprocedure laat België toe om komaf te maken met de bestaande problemen die leiden tot telkens weerkerende procedures van geïnterneerden tegen de Belgische staat. Het Hof is zeer duidelijk dat W.D. geen alleenstaand geval is: “la situation du requérant ne peut être dissociée du problème général qui tire son origine d’un dysfonctionnement structurel propre au système belge d’internement, qui a touché et est susceptible de toucher encore à l’avenir de nombreuses personnes. Selon la Cour, la situation constatée en l’espèce est, mutatis mutandis, constitutive d’une pratique incompatible avec la Convention” (§164 W.D. / België). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft België twee jaar de tijd om af te rekenen met de disfuncties waarmee geïnterneerden in detentie zich geconfronteerd zien en schort in de tussenperiode de behandeling ten gronde van alle gelijkaardige hangende zaken op.

Een upgrade met deadlineBegin 2015 rees de vraag of internering de eerstkomende tijd beperkte aanpassingen zou ondergaan, dan wel zou hervormd worden tot een internering 2.06. Eind 2015 gaf Freya Vander Laenen in haar editoriaal een overzicht van allerhande ontwikkelingen op het vlak van internering (inclusief het plan om tegen 2019 alle geïnterneerden uit de gevangenissen te halen, de bouwplannen voor meerdere Forensisch Psychiatrische Centra, de opening van een long-stay eenheid in het universitair psychiatrisch centrum Sint-Kamillus te Bierbeek, etc.), wat deed vermoeden dat een upgrade van internering in de maak is7. Dit pilootarrest is niet minder dan een morele blamage voor het land waar de meeste Europese instellingen gehuisvest zijn. Op systematische wijze mensenrechtenschendingen plegen is niet iets waarbij onmiddellijk aan de Belgische staat gedacht wordt. Het moreel gezag van ons land krijgt hiermee internationaal minstens een deuk. Tegelijk vormt het pilootarrest ook een opportuniteit, met een extern opgelegde deadline voor verandering op relatief korte termijn. Met het pilootarrest beoogt het EHRM niets minder dan een internering 2.0 zonder veel uitstel. Maar al te lang is lippendienst bewezen aan de verbetering van het lot van geïnterneerden in Belgische gevangenissen, dus is externe druk niet misplaatst. Hopelijk dat België binnen twee jaar kan terugblikken op een geslaagd veranderingstraject, waardoor ons land niet langer de fundamentele rechten van haar allerzwaksten schendt.

Luc Robert

Hoofdredacteur FATIK

Editoriaal

5 Het betreffen volgende arresten: EHRM 2 oktober 2012, nr.22831/08, L.B. / België (schending van art.5 §1 ECRM); EHRM 10 januari 2013, nr.43418/09, Claes / België (schending van art. 3 en art.5 &1 e) ECRM); EHRM 10 januari 2013, nr.43653/09, Dufoort / België (schending van art.5 §1 ECRM); en EHRM 10 januari 2013, nr.53448/10, Swennen / België (schending van art.5 §1 ECRM).

6 L. Robert, “Loutere update of echte upgrade? Naar een internering 2.0”, FATIK, 2015, nr.145, 3.7 F. Vander Laenen, “Van het interneringsfront veel nieuws”, FATIK, 2015, nr.148, 3-4.

Page 5: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 5

Artikel

Jana Robberechts* en Veerle Scheirs**

Connecting the dots.DeevolutiebinnendeDirectieDetentiebeheerNoordbijelkaargepuzzeld

Ter voorbereiding van de sociale re-integratie en beperking van detentieschade, kunnen ver-oordeelden zich beroepen op het (subjectieve) recht op uitgaansvergunningen en penitentiaire verloven. Aan de hand van deze bijzondere straf-uitvoeringsmodaliteiten kunnen veroordeelden de gevangenis een eerste keer voor een beperkte periode verlaten en starten met de voorbereiding van de invrijheidstelling. De aanvraag passeert verschillende handen, waarbij de Directie Deten-tiebeheer Externe Rechtspositie de eindbeslissing neemt. Hoewel de Directie Detentiebeheer de re-putatie van een risicogerichte dienst heeft,1 maakt de dienst recent een evolutie door. Deze bijdrage tracht deze evolutie in kaart te brengen door de verschillende onderzoeken naar de Directie Deten-tiebeheer sinds de Wet op de Externe Rechtspositie naast elkaar te plaatsen. Daarnaast rapporteren we de resultaten van een recente meesterproef die de bestaande visies van diverse actoren op de dienst Directie Detentiebeheer en zijn evolutie heeft on-derzocht.2 De focus in deze bijdrage ligt op de Di-rectie Detentiebeheer Externe Rechtspositie Noord en hun kernopdracht betreffende beslissingen om-trent de bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten. De Franstalige tegenhanger valt buiten de scope van dit artikel.

Wettelijke omkaderingMet de invoering van de Wet op de Externe Rechtspositie in 2006, werden de bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, die voorheen werden geregeld aan de hand van diverse ministeriële

omzendbrieven, uit de arbitraire sfeer gehaald en binnen een wettelijk kader geplaatst.3 De uitgaansvergunning en het penitentiair verlof zijn inherent aan het standaardregime van de detentie en vallen onder de bevoegdheid van de minister van Justitie, in praktijk de (dossierbeheerder van de) dienst Directie Detentiebeheer (de functietitel is attaché) 4, die de beslissing tot toekenning of weigering neemt.

Van zodra de veroordeelde zich binnen de bij Wet bepaalde tijdsvoorwaarden bevindt, kan een aanvraag tot deze modaliteiten worden ingediend. Twee jaar voorafgaand aan de toelaatbaarheidsdatum van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, kan een periodieke uitgaansvergunning worden verzocht.5 Hierin verschilt de periodieke uitgaansvergunning van de occasionele uitgaansvergunning, die op elk moment van het detentietraject kan worden aangevraagd. 6 Daarnaast heeft de periodieke uitgaansvergunning specifiek de voorbereiding op de sociale re-integratie tot doel, terwijl de occasionele vergunning kan worden aangevraagd om de veroordeelde zijn sociale, morele, juridische, familiale, opleidings- of professionele belangen te bevorderen waarbij de aanwezigheid van de veroordeelde buiten de inrichting vereist is of om een medisch onderzoek/behandeling buiten de inrichting te ondergaan.7 Denk in dit kader bijvoorbeeld aan een veroordeelde die een uitgaansvergunning wordt toegestaan met het oog op diens aanwezigheid bij de geboorte van een kind of het bijwonen van een begrafenis van een naaste. Een periodieke uitgaansvergunning kan worden toegestaan zodat de veroordeelde aanwezig kan zijn op een sollicitatiegesprek buiten de gevangenis en/of een opleiding kan volgen die

* Jana Robberechts studeerde af in juli 2016 als Master in de Criminologische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. In het kader van haar meesterproef deed zij onderzoek naar de Directie Detentiebeheer en zijn recente evolutie. Thans is zij doctoraatsstudente aan de Vrije Universiteit Brussel en verbonden aan de vakgroep Criminologie en onderzoeksgroep Crime & Society (CRIS) – onderzoekslijn Penality & Society – van de Vrije Universiteit Brussel.

** Veerle Scheirs is docent en postdoctoraal onderzoeker verbonden aan dezelfde onderzoeksgroep en universiteit. Ze is tevens redactielid van Fatik.1 B. MINE en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014.; V. SCHEIRS en D. DE TURCK, “De

toepassing van artikel 59 van de Wet op de Externe Rechtspositie door de strafuitvoeringsrechtbank: van uitzonderingsmaatregel naar deblokkeringsstrategie?”, Fatik, 2014 (6).; V. SCHEIRS, De strafuitvoeringsrechtbank aan het werk, Maklu, 2014.

2 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. Masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16 (Promotor: Prof. Dr. Veerle Scheirs).

3 W. VERRIJDT, “EHRM 3 april 2012”, Rechtskundig Weekblad, 2014, (1119) 1119.4 P. BOLLEN, “De celdeur op een kier gezet. Over de toekenning van penitentiair verlof en uitgaansvergunningen” in B. MINE en L. ROBERT (eds.),

Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (157) 159.5 Art. 4 § 3 van de Wet op de Externe Rechtspositie.6 Art. 4 § 2 van de Wet op de Externe Rechtspositie.7 Art. 4 § 3 van de Wet op de Externe Rechtspositie.

Page 6: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

6 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelop wekelijkse basis plaatsvindt.8 Bij de toekenning van een uitgaansvergunning mag de veroordeelde de gevangenis voor maximaal zestien uren verlaten.9 Het penitentiair verlof kan één jaar voor de toelaatbaarheidsdatum van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden aangevraagd.10 Deze modaliteit heeft als primaire doelstelling het isolement van de detentie te verminderen en de familiale, affectieve en sociale contacten in stand te houden. In tweede instantie is de modaliteit gericht op de bevordering van de sociale re-integratie van de veroordeelde. Het penitentiair verlof laat de veroordeelde toe de gevangenis driemaal zesendertig uren per trimester te verlaten. 11

Beide modaliteiten maken formeel deel uit van het standaardregime van elke veroordeelde, wat impliceert dat ze (in theorie) slechts geweigerd kunnen worden indien er tegenaanwijzingen zijn die niet kunnen worden opgevangen door het opleggen van bijzondere voorwaarden. Naast bovenstaande formele criteria, wordt de aanvraag dus ook op inhoudelijke tegenindicaties getoetst. De tegenindicaties zijn voor de voornoemde modaliteiten identiek en hebben betrekking op het risico op het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten, het risico op onttrekking aan de straf en het risico op het lastig vallen van de slachtoffers. 12

Na het verzoek van de veroordeelde wordt er een directieadvies opgemaakt, waarna de Directie Detentiebeheer kan beslissen. Indien de attaché positief beslist, krijgt de veroordeelde de modaliteit toegekend en zullen er voorwaarden worden opgelegd. De algemene voorwaarde, die stelt dat er geen nieuwe feiten mogen worden gepleegd, kan worden aangevuld met diverse bijkomende bijzondere voorwaarden die de attaché nodig acht. 13 Hierbij moet niet naar een nulrisico worden gestreefd, maar worden gezocht naar een aanvaardbaar risico-acceptatieniveau. 14 Bij onduidelijkheden kunnen bijkomende vragen worden gesteld en wordt de termijn van veertien werkdagen waarbinnen de attaché een beslissing dient te nemen, met zeven werkdagen verlengd. Indien

de aanvraag wordt geweigerd, kan er ten vroegste drie maanden na de datum van de beslissing een nieuwe aanvraag worden ingediend. Deze periode kan worden ingekort mits een gemotiveerd advies van de gevangenisdirecteur.15

De Directie Detentiebeheer belichtDe (toekenning van de) uitgaansvergunning en het penitentiair verlof vormen dus een scharniermoment in het detentietraject van de veroordeelde. Niettegenstaande blijft onderzoek naar de beslissende dienst beperkt.16

In 2012 keken onderzoekers Benjamin Mine en Luc Robert, in het kader van een studie uitgevoerd door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, als eerste in de door hen omschreven zwarte doos.17 Uit dit onderzoek, uitgevoerd op vraag van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen, blijkt dat het voor de veroordeelde geen sinecure is om een uitgaansvergunning en/of penitentiair verlof toegekend te krijgen. De onderzoekers waren kritisch en de kans op een positieve beslissing na een positief directieadvies werd vergeleken met het opgooien van een muntstuk, hetzij kop, hetzij munt met een vooraf moeilijk te voorspellen uitkomst.

De analyse toont aan dat de Directie Detentiebeheer tussen 1 juni en 31 augustus 2012 (drie maanden) 2244 aanvragen heeft behandeld over het al dan niet toekennen van de modaliteiten uitgaansvergunning (occasioneel en periodiek) en penitentiair verlof, respectievelijk 1345 en 899. De onderzoekers hebben vastgesteld dat deze slechts 793 modaliteiten toekende, niettegenstaande er in 1420 dossiers een positief directieverslag voorhanden was (55,8%). Bij een negatief directieadvies (N = 824) volgde er slechts in 1 dossier een positieve beslissing. 18 De cijfergegevens verzameld in het NICC-onderzoek hebben betrekking op de Nederlandstalige dienst Directie Detentiebeheer

8 Zie ook Ministeriële Omzendbrief nr. 1794.9 Art. 4 § 1 van de Wet op de Externe Rechtspositie.10 Art. 7 van de Wet op de Externe Rechtspositie.11 Art. 6 § 1 en § 2 van de Wet op de Externe Rechtspositie. 12 Art. 5 en 7 van de Wet op de Externe Rechtspositie. 13 Art. 11 § 3 van de Wet op de Externe Rechtspositie14 I. MILIS, “Maatregelen in het kader van de strafuitvoering: beleidsmatige en organisatorische initiatieven die bijdragen tot een optimalisering van de

processen voor ‘uitgaansvergunningen en penitentiair verlof’ in B. MINE en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (211) 221.

15 Art. 10 § 3 van de Wet op de Externe Rechtspositie.16 B. MINE en L. ROBERT, “Toekenning uitgaansvergunningen en penitentiair verlof onder de loep”, De juristenkrant, 7; B. MINE en L. ROBERT, “Epiloog” in B. MINE

en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (249) 249.17 L. ROBERT en B. MINE, “Kijken in de zwarte doos. Een onderzoek naar beslissingsprocessen betreffende uitgaansvergunningen en penitentiair verlof” in K.

BEYENS, T. DAEMS, E. MAES (eds.), Exit gevangenis? De werking van de strafuitvoeringsrechtbanken en de wet op de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf, Antwerpen, Maklu, 2014, (75) 75.

18 Ibid, 83.

Page 7: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 7

Artikelen de Franstalige dienst Direction Gestion de la Détention. 19

Sinds het NICC-onderzoek, vormden de bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten ook het onderwerp van het LEAN-project, een project op vraag van het Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen met als doel de efficiëntie van de werkprocessen met betrekking tot de aanvragen tot bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten te analyseren en te verbeteren.20 De gegevens werden verzameld van 1 oktober 2012 tot 30 september 2013 en betroffen 1632 aanvragen tot een penitentiair verlof en 3044 aanvragen voor een uitgaansvergunning (occasioneel en periodiek). De hier gepresenteerde cijfergegevens hebben uitsluitend betrekking op de Nederlandstalige dienst Directie Detentiebeheer. Voor het penitentiair verlof werd 37,0% van de aanvragen positief geadviseerd op het niveau van de gevangenisdirectie tegenover 75,3% voor de uitgaansvergunningen. Aangaande de uitgaansvergunningen met een positief directieadvies, besloot de Directie Detentiebeheer in 75,8% van de aanvragen tot de toekenning van de modaliteit. Wat de penitentiaire verloven betreft, werden 58,4% van de positief geadviseerde aanvragen toegekend. Bij negatieve adviezen volgde voor de uitgaansvergunningen, noch voor het penitentiair verlof een correctie door de Directie Detentiebeheer, wat ook door Mine en Robert werd vastgesteld. Dit is te wijten aan de vroegere werkmethode van de Directie Detentiebeheer waarbij de negatief geadviseerde aanvragen slechts formeel werden afgehandeld en in de praktijk het advies van de gevangenisdirectie gevolgd werd.

Daarnaast worden er ook intern cijfergegevens bijgehouden op basis van het programma SIDIS-suite welke inzicht geven in de toekenningsgraad van deze bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten. De gerapporteerde cijfers hebben betrekking op de periode oktober 2014 tot december 2015 en betreffen ook enkel de Nederlandstalige dienst. Op een totaal van 936 positief geadviseerde aanvragen inzake het penitentiair verlof werden 84% van de aanvragen toegekend. 75% van de 519 positief geadviseerde aanvragen tot een occasionele uitgaansvergunning

werd toegekend. Betreffende de periodieke uitgaansvergunningen, werd op een totaal van 2273 positief geadviseerde aanvragen 85% positief beslist. Het naast elkaar zetten van de verschillende onderzoeken visualiseert een duidelijke stijging in het aantal positieve beslissingen na een positief directieadvies sinds 2013.21

Figuur 1: Toekenningsgraad strafuitvoeringsmodaliteit na positief directieadvies

MODALITEIT22 LEAN 2013 INTERN 2015

UVO 75,83% (N=2292)

75% (N=519)

UV 85% (N=2273)

PV 58,44%

(N=604)

84%

(N=936)

Sinds de opstart van het programma SIDIS-suite, in oktober 2014, worden er ook consequent cijfers bijgehouden van het percentage gedetineerden die na de toekenning van één van de modaliteiten niet (tijdig) terugkeert naar de gevangenis. Vanaf het moment dat de gedetineerde te laat is, wordt hij/zij in deze cijfergegevens opgenomen. De eerste zes maanden van 2016 schommelde dit percentage tussen 1,06% en 1,11%.23 De evolutie naar meer positieve beslissingen leidt met andere woorden niet tot een stijging in het aantal gedetineerden die niet of laattijdig naar de gevangenis terugkeren na een uitgaansvergunning of penitentiair verlof (één van de tegenindicaties).

Bovenstaande tabel heeft daarenboven betrekking op de positief geadviseerde aanvragen. Zoals het NICC-onderzoek (1 positieve beslissing bij 824 negatieve directieadviezen) en de resultaten van het LEAN-project illustreren, fungeerde het directieadvies immers als een eerste en doorslaggevende filter op de Directie Detentiebeheer, waar deze aanvragen slechts formeel werden afgehandeld (negatief directieadvies = negatieve beslissing Directie Detentiebeheer).24 De keuze van de dienst om de prioriteit te geven aan positief geadviseerde aanvragen, kwam voort uit het gegeven dat de attaché binnen de bij Wet bepaalde

19 De cijfers van het NICC-onderzoek liggen beduidend lager dan de cijfergegevens van de daaropvolgende onderzoeken. Desalniettemin er duidelijk een stijging plaatsvindt, kunnen diverse factoren mogelijks hier een rol in spelen. Zo werd in het NICC-onderzoek aangegeven dat er bij de Nederlandstalige attachés vaker een positieve beslissing valt dan bij de Franstalige attachés. Dit werd tevens bevestigd in het LEAN project; B. MINE en L. ROBERT, Analyse van werkprocessen van de directie detentiebeheer en lokale gevangenisdirecties in het kader van de advies- en besluitvorming inzake bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, Brussel, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Operationele Directie Criminologie, 2013, 200.

20 Y. EL ALLOUCH en G. VAN AERSCHOT, Rapport. Trajet de formation LEAN. Processus: <Traiter les demandes de modalités d’exécution de la peine de la compétence du Ministre> (Interne Bron), 2014, 3.

21 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 60.

22 De afkorting UVO staat voor occasionele uitgaansvergunning, UV staat voor periodieke uitgaansvergunning, PV staat voor penitentiair verlof. N staat voor het totaal aantal aanvragen.

23 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 61.

24 P. BOLLEN, “De celdeur op een kier gezet. Over de toekenning van penitentiair verlof en uitgaansvergunningen” in B. MINE en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (157) 162.

Page 8: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

8 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelperiode een beslissing moet nemen, wat in de praktijk niet altijd mogelijk bleek. Bij afwezigheid van een tijdige beslissing, wordt automatisch het advies van de gevangenisdirecteur gevolgd, waardoor de prioriteit werd gegeven aan de positieve directieadviezen. Echter kan ook wat betreft de negatieve directieadviezen recent een evolutie opgemerkt worden. Uit de interviews afgenomen in het kader van de meesterproef werd er door de attachés immers aangegeven dat alle aanvragen inhoudelijk worden behandeld wat toelaat ook de negatief geadviseerde verzoeken grondig te analyseren en alsnog van een negatief directieadvies tot een positieve beslissing te komen.25 In het jaar 2015 volgden er op 53 aanvragen met een negatief directieadvies een positieve beslissing. 26

Verder heeft er zich een verandering voorgedaan in de doorstroom van de dossiers op het niveau van de centrale administratie. In principe zijn de attachés autonoom bevoegd om beslissingen te nemen.27 Bepaalde dossiers kunnen omwille van diverse redenen op een hoger niveau worden voorgelegd, zijnde het diensthoofd van de Directie Detentiebeheer, de Regionale Directeur, de Directeur Generaal en/of het kabinet van de minister van Justitie.28 Uit het NICC-onderzoek werden, op een totaal van 2244 beslissingen met betrekking tot uitgaansvergunningen en penitentiair verlof, 111 beslissingen genomen op een niveau hoger dan het diensthoofd van de Directie Detentiebeheer.29 Daar er geen formele richtlijnen bestaan, is het aan het diensthoofd om al dan niet een dossier voor te leggen buiten de Directie Detentiebeheer. Eerder lag de focus op volgende redenen: de strafmaat, precedentwaarde en de

mogelijke maatschappelijke impact.30 Momenteel worden, naast de politiek- en mediagevoelige dossiers, alle dossiers waarvan de beslissing niet overeenstemt met het directieadvies en de dossiers waarover twijfel bestaat, voorgelegd aan het diensthoofd.31 Het voorleggen van dossiers buiten de Directie Detentiebeheer wordt beperkt,32 wat mogelijks ook een invloed kan hebben op de uiteindelijke beslissing, daar naarmate de aanvraag door meer actoren zou worden behandeld, de kans groter wordt dat de aanvraag een negatieve beslissing kent.33 In de beslissing zal echter nooit worden vermeld welk parcours de aanvraag heeft afgelegd op de centrale administratie. Om hier een beter zicht op te krijgen, is bijkomende onderzoek nodig.

De actoren aan het woord: methodologieUit bovenstaande cijfergegevens blijkt duidelijk dat er op het niveau van de Directie Detentiebeheer op diverse vlakken een evolutie plaatsvindt. Van daaruit hebben we zelf een empirisch onderzoek uitgevoerd waarin we ons de vraag stelden of deze evolutie ook wordt opgemerkt door de betrokken actoren in het werkveld. In deze bijdrage bespreken we de resultaten van dit meesterproefonderzoek waarin verschillende actoren (N=19) betrokken in het proces van een aanvraag tot de bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten werden geïnterviewd.34

25 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 48.

26 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 62.

27 P. BOLLEN, “De celdeur op een kier gezet. Over de toekenning van penitentiair verlof en uitgaansvergunningen” in B. MINE en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (157) 159.

28 B. MINE en L. ROBERT, Analyse van werkprocessen van de directie detentiebeheer en lokale gevangenisdirecties in het kader van de advies- en besluitvorming inzake bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, Brussel, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Operationele Directie Criminologie, 2013, 41.

29 85 beslissingen werden voorgelegd aan de Adviseur-generaal, 2 beslissingen aan de Directeur-Generaal en 24 beslissingen aan het kabinet van de minister van Justitie. B. MINE en L. ROBERT, Analyse van werkprocessen van de directie detentiebeheer en lokale gevangenisdirecties in het kader van de advies- en besluitvorming inzake bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, Brussel, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Operationele Directie Criminologie, 2013, 196.

30 P. BOLLEN, “De celdeur op een kier gezet. Over de toekenning van penitentiair verlof en uitgaansvergunningen” in B. MINE en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (157) 159.

31 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 83.

32 In 2015 werden slechts twee dossiers voorgelegd aan de Regionale Directeur en één dossier aan het kabinet van de minister van Justitie; J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 83-4.

33 B. MINE en L. ROBERT, Analyse van werkprocessen van de directie detentiebeheer en lokale gevangenisdirecties in het kader van de advies- en besluitvorming inzake bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, Brussel, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Operationele Directie Criminologie, 2013, 196; Y. EL ALLOUCH en G. VAN AERSCHOT, Rapport. Trajet de formation LEAN. Processus: <Traiter les demandes de modalités d’exécution de la peine de la compétence du Ministre> (Interne Bron), 2014, 85.

34 J. ROBBERECHTS, Delinkwentie: van binnen naar buiten. Een onderzoek naar de Directie Detentiebeheer, onuitg. masterproef Criminologische Wetenschappen Vrije Universiteit Brussel, 2015-16, 70.

Page 9: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 9

Artikel

Figuur 2: Aantal respondenten die fungeren binnen het proces van de aanvraag

Op het niveau van de Directie Detentiebeheer werden zowel attachés (N=4), als het huidige diensthoofd bevraagd. In deze interviews werd er ingegaan op de mogelijke oorzaken van de evolutie en hun visie op de recente ontwikkelingen. Verder werden in vijf verschillende penitentiaire inrichtingen gevangenisdirecteurs (N=8) en medewerkers van de psychosociale dienst (N=4) bevraagd. Formeel dient de gevangenisdirecteur namelijk een advies op te stellen, waarbij beroep kan worden gedaan op de diensten van de psychosociale dienst door een psychosociaal verslag te vragen.35 In de praktijk blijkt het de norm dat de directeur een psychosociaal verslag opvraagt.36 Er werd in deze interviews gepeild naar hun adviesverleningsbevoegdheid, hun houding ten aanzien van de Directie Detentiebeheer en hun (eventuele) kennis over de recente evolutie in het toekenningsbeleid van de Directie Detentiebeheer. Parallel met de Directie Detentiebeheer, kan ook de strafuitvoeringsrechtbank via artikel 59 bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten toekennen met het oog op het toekennen van een andere strafuitvoeringsmodaliteit.37 Dit artikel wordt frequent gebruikt door de strafuitvoeringsrechtbanken met als doel dossiers te ‘deblokkeren’ die door de Directie Detentiebeheer weinig vooruitgang kennen door het meermaals weigeren van deze strafuitvoeringsmodaliteiten.38 In de meesterproef werden daarom ook voorzitters van de strafuitvoeringsrechtbank (N=2) aan het woord gelaten. Voor een meer uitgebreide beschrijving over de toegepaste methodologie en informatie over het

onderzoek refereren we graag naar de meesterproef zelf.

De Directie Detentiebeheer door verschillende brillenDe bevraagde attachés van de Directie Detentiebeheer zijn zich allen bewust van de wijzigingen in de beslissingen en beleid binnen de dienst. Deze evolutie wordt door de bevraagde attachés aan verschillende oorzakelijke factoren toegeschreven. Zo laten de tijdsgeest en het huidige politieke klimaat toe een meer coulante houding aan te nemen. Hiernaast blijkt ook binnen de dienst zelf een verschuiving in visie en beleid te hebben plaatsgevonden. De bevraagde attachés geven aan dat hun eigen houding en toekenningspraktijk mee geëvolueerd zijn, al blijkt dat een geleidelijk proces: ‘Ja dat is natuurlijk niet zo gemakkelijk om van de ene dag een beetje restrictief te zijn, en een andere dag meer permissief te zijn maar als je, het heeft eigenlijk allemaal een beetje te maken met de interpretatie van de wetgeving, als je die wetgeving echt goed bekijkt, vind ik, kan je redelijk permissief zijn’ (Interview Attaché 1). De attachés (h)erkennen dat de modaliteiten nu sneller worden toegekend en er minder gewicht wordt gegeven aan bepaalde zaken. Zo is het niet afbetalen van de burgerlijke partij door de veroordeelde geen doorslaggevende factor meer, maar wordt het enkel nog vermeld in de beslissing.

Zoals bovenstaande cijfers ook aangeven, merken de attachés ook op dat de spagaat tussen het advies van een directeur en de beslissing van de Directie Detentiebeheer minder groot is geworden. Onderzoekers Mine en Robert stelden in het NICC-onderzoek een zeer uitgesproken polarisatie van standpunten vast, waarbij de directeurs de houding van de attachés eerder als ‘streng’ tot ‘zeer streng’ percipieerden en de attachés de houding van de directeur eerder als ‘soepel’ tot ‘zeer soepel’ ervoeren.39 Naast het feit dat de bevraagde attachés zelf aangeven te zijn versoepeld, blijkt de perceptie van de directeurs ten aanzien van de attachés ook te zijn afgezwakt.

Onzichtbare evolutie?

Doch, niet alle actoren in het werkveld merken een stijging op in het aantal toekenningen. De

35 M.O. 7 februari 2007.36 B. MINE en L. ROBERT, Analyse van werkprocessen van de directie detentiebeheer en lokale gevangenisdirecties in het kader van de advies- en besluitvorming

inzake bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, Brussel, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Operationele Directie Criminologie, 2013, 266.

37 Art. 59 van de Wet op de Externe Rechtspositie.38 V. SCHEIRS en D. DE TURCK, “De toepassing van artikel 59 van de Wet op de Externe Rechtspositie door de strafuitvoeringsrechtbank: van uitzonderingsmaatregel

naar deblokkeringsstrategie?”, Fatik, 2014, (6) 11.39 B. MINE en L. ROBERT, Analyse van werkprocessen van de directie detentiebeheer en lokale gevangenisdirecties in het kader van de advies- en besluitvorming

inzake bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, Brussel, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Operationele Directie Criminologie, 2013, 267.

Page 10: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

10 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelbevraagde voorzitters van twee verschillende strafuitvoeringsrechtbanken merken geen evolutie op. De frequente toepassing van artikel 59 is gestoeld op de perceptie van de Directie Detentiebeheer als risicogerichte dienst, waardoor deze eerder als deblokkeringsstrategie, dan wel als uitzonderingsmaatregel omschreven kan worden.40 Deze perceptie blijft tot op heden gehandhaafd, zoals ook dit citaat illustreert: ‘Naar mijn gevoel, zoals ik zei, is de DDB soms meer restrictief, behoudsgezind als u wil, en trachten wij daar dus een beetje tegenwicht tegen te vormen.’ (Interview Voorzitter SURB 1).

Aanvoelen in de praktijk

Op het niveau van de penitentiaire inrichtingen blijkt een minderheid (N=5) van de actoren evenmin een evolutie in het aantal toekenningen op te merken. De meerderheid (N=7) van de actoren merken in hun dagelijkse praktijk wel een gewijzigde beslissingspraktijk op, of werden in de wandelgangen geïnformeerd over wijzigingen binnen de Directie Detentiebeheer. Een formele communicatie is er niet geweest. ‘De DDB komt wel nooit naar buiten met een duidelijke visie. Dat weten we eigenlijk niet, dat stellen we alleen maar vast aan hun beslissingen en dan zeggen wij op den duur van tiens, er is precies een nieuwe wind bij de DDB.’ (Interview Directeur 8).

Daarnaast merken de actoren in de penitentiaire inrichtingen een verhoging in de aanspreekbaarheid van de Directie Detentiebeheer op en een verandering in de communicatiestijl. In geval van onduidelijkheden kunnen attachés immers bijkomende vragen stellen en op deze manier de bij Wet bepaalde termijn verlengen.41 Daar waar dit voorheen hoofdzakelijk gepercipieerd werd als een manier om tijd te winnen, lijkt men vandaag hiervan ook de inhoudelijke meerwaarde in te zien. Bijkomende vragen worden nu ook vaker via telefoon of via e-mail gesteld veeleer dan de bijkomende vragen op te nemen in een weigering. ‘Het voordeel is dat we altijd onze telefoon kunnen nemen of een mailtje sturen als we uitleg willen. Zelfs onze PSD neemt heel frequent contact op met de DDB, dus op dat vlak vind ik dat zij naar service, naar ons toe, dat dat zeer goed is.’ (Interview Directeur 4).

Daar waar de motivering van de beslissingen

geproblematiseerd werd door het Hof van Cassatie42 omwille van het gebrek aan voldoende transparantie inzake de beweegredenen, blijkt ook hier een correctie te hebben plaatsgevonden. De actoren binnen de penitentiaire inrichtingen geven aan dat de beslissingen beter gemotiveerd zijn en voor het merendeel beter werkbaar. De motivatie is uitgebreider en er worden duidelijke elementen aangegeven waarmee men aan de slag kan gaan. ‘Meestal wordt er wel concreet geformuleerd waarom dat men negatief is en kan je daar inderdaad gaan op inspelen.’ (Interview PSD-medewerker 2).

Diverse operationalisering van de tegenindicaties

De wetgever laat enige bewegingsruimte toe om de aanvragen voor elke veroordeelde geïndividualiseerd te behandelen. De operationalisering van de tegenindicaties (het risico op het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten, het risico op de onttrekking aan de straf en het risico op het lastigvallen van de slachtoffers) kan met andere woorden op maat van de veroordeelde geïndividualiseerd worden. Daar waar vroeger sterke verschillen bestonden in de operationalisering van de tegenindicaties, is er recent getracht de invulling te stroomlijnen. Echter blijft er nog steeds een reële discretionaire ruimte bestaan.

Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de verscheiden visies die er heersen omtrent de zogenaamde ‘weg der geleidelijkheid’.43 De Wet op de Externe Rechtspositie heeft immers impliciet een getrapt systeem ingebouwd waarbij de veroordeelde stapsgewijs opbouwt naar een voorwaardelijke invrijheidstelling, te beginnen met uitgaansvergunningen en penitentiair verlof, gevolgd door beperkte detentie of elektronisch toezicht en tenslotte voorwaardelijke invrijheidstelling. In de praktijk blijkt echter dat de psychosociale dienst niet altijd in staat is om tegen de voorziene datum het verslag af te hebben.44 De actoren van de psychosociale dienst spelen hierop in: ‘Ik probeer zelf te zorgen dat die dat niet direct aanvragen als het veel te vroeg is of het dossier nog niet af is of als het wel tijd is, van te zeggen van ja nu kunt ge het best wel aanvragen.’ (Interview PSD-medewerker 1). In zijn doctoraatsonderzoek stelt onderzoeker Claes bovendien dat het een ongeschreven regel is dat negatief advies van de

40 V. SCHEIRS en D. DE TURCK, “De toepassing van artikel 59 van de Wet op de Externe Rechtspositie door de strafuitvoeringsrechtbank: van uitzonderingsmaatregel naar deblokkeringsstrategie?”, Fatik, 2014, (6) 11.

41 Art. 10 § 2 van de Wet op de Externe Rechtspositie.42 Cass. 15 november 2013, Jurisprudence de Liège, Mons et Bruxelles 2014, Nr. 2, 88-92.43 Ook over de factoren detentiegedrag, het afbetalen van de burgerlijke partij en zich uitspreken over het reclasseringsplan bleken meningsverschillen te

bestaan. 44 F. PIETERS, “De strafuitvoeringsrechtbanken: waar moet dat heen? hoe zal dat gaan?” in T. DAEMS, P. PLETINCX, L. ROBERT, V. SCHEIRS, A. VAN DE WIEL

en K. VERPOEST (eds.), Achter tralies in België, Gent, Academia Press, 2009, (221) 227; G. VAN AERSCHOT en R. GYSEN, “Het adviesverlenend proces inzake uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: beschouwingen vanuit het standpunt van de gevangenisdirecteurs” in B. MINE en L. ROBERT (eds.), Uitgaansvergunningen en penitentiair verlof: de deur op een kier, Antwerpen, Maklu, 2014, (99) 100.

Page 11: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 11

psychosociale dienst leidt tot een negatief advies van de gevangenisdirectie en zo een negatieve beslissing tot gevolg heeft wat een belangrijke implicatie op dit geleidelijke strafuitvoeringstraject betekent.45 De weg der geleidelijkheid mist dan ook zijn doel wanneer de modaliteiten niet worden toegekend op de bij wet bepaalde datum. Indien de veroordeelde zich reeds voor beide modaliteiten binnen de tijdsvoorwaarden bevindt, rijst in de praktijk dan ook de vraag of er moet worden vastgehouden aan dit getrapt systeem, iets waarover geen consensus blijkt te bestaan. ‘Voor penitentiaire verloven, hanteer ik, allé, meestal is het eigenlijk wel zo dat ik wil zien hoe ze reageren op de UV vooraleer er een PV wordt toegekend.’ (Interview Directeur 5); ‘Ja, ik denk niet dat dat strikt is volgens de geest van de wet, dus ik vind ook niet dat dat altijd moet. Ik vind dat in sommige dossiers zeer nuttig, maar zeker niet in alle dossiers. En als er geen tegenindicaties zijn, waarom zou die man dan niet ineens tegelijkertijd UV’s of PV moeten kunnen hebben.’ (Interview Directeur 8).

De discretionaire ruimte komt ook tot uiting in de individuele verschillen in besluitvorming. ‘Als je gaat kijken naar het niveau per attaché, denk ik dat je als je de beslissingen ziet binnenkomen dat je bijna per attaché kan zeggen wie soepeler en wie minder soepeler is. En, ik kan soms al voorspellen als ik zie in SIDIS-suite welke attaché wordt toegewezen, wat de beslissing zal zijn. Onafhankelijk van mijn advies.’ (Interview Directeur 3). Ook tussen de niveaus onderling (psychosociale dienst, gevangenisdirectie, Directie Detentiebeheer) kan een verschillende invulling worden opgemerkt. Vanuit deze optiek geloven de actoren op het niveau van de gevangenissen dat de Directie Detentiebeheer moet fungeren als de bewaker van de congruentie tussen de verschillende inrichtingen: ‘Ik vind het een goeie zaak om te werken ook op congruentie, das iets wat dat ik wel wat mis’ (Interview Directeur 2).

Afsluitende reflectiesHet naast elkaar leggen van de verscheidene onderzoeken naar de Directie Detentiebeheer, illustreert een evolutie in de werking en beslissingspraktijk van de dienst. Naast een stijging

Artikelin de toekenning van het aantal bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, onderging de Directie Detentiebeheer op verschillende vlakken veranderingen. Zo is het voorleggen van dossiers aan actoren op een hoger niveau sterk ingeperkt en worden dossiers met een negatief directieadvies ook inhoudelijk behandeld. Daarnaast worden de beslissingen als werkbaarder en beter gemotiveerd beschreven en is de drempel om met de dienst contact op te nemen verlaagd.

Voor bepaalde categorieën blijkt de toekenningsgraad zodanig hoog zodat de Directie Detentiebeheer zich tevens over de vraag buigt of er een verschuiving naar een gedeeltelijke automatisering zou moeten komen. Deze gedachtegang heeft reeds zijn impact op de beslissingen van de attachés. ‘Als ge weet dat ze aan het werken zijn naar een stuk automatisering van UV/PV bij bepaalde strafcategorieën, dan is dat wel zo dat ge permissiever zijt voor die gevallen’ (Interview Attaché 4). Of het in de toekomst tot een automatisering komt en bij wie de verantwoordelijkheid zal liggen, blijft een open vraag.

We schetsen deze evolutie echter op basis van een bevraging bij de betrokken actoren; een meer uitgebreid onderzoek, een studie zoals deze uitgevoerd door het NICC, zou meer inzicht kunnen geven in de huidige beslissingspraktijk en –beleid van de dienst.

Anderzijds blijkt uit analyse dat de zichtbare evolutie niet door alle respondenten wordt opgemerkt. Binnen de gevangenissen merkt men vanuit de praktijk in 7 van de 12 interviews een evolutie op, maar dit blijft veeleer een subjectief aanvoelen, dan wel gestoeld op een formele mededeling, communicatie of cijfergegevens vanuit de Directie Detentiebeheer. Hier ligt dan ook een mogelijkheid voor de Directie Detentiebeheer om formeel te communiceren over de gewijzigde koers die gevaren wordt. Openlijke communicatie en een werkbare methodologie, afgestemd op de karakteristieken van elke inrichting, zou een volgende stap in de goede richting kunnen betekenen. Binnen de strafuitvoeringsrechtbank is de evolutie nog niet doorgedrongen. Ook hier kan overleg met de Nederlandstalige strafuitvoeringsrechtbanken verouderde percepties bijsturen.

45 B. CLAES, Herstel en detentie. Een etnografisch onderzoek in de gevangenis van Leuven Centraal, onuitg. doctoraatsproefschrift, Vrije Universiteit Brussel, 2012, 300.

Page 12: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

12 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikel

Wiene van Hattum*

HethuidigedebatoverdelevenslangegevangenisstrafinNederland

In Nederland is sinds enige tijd een debat gaande over de levenslange gevangenisstraf. De discussie gaat over de vraag hoelang de straf moet, casu quo mag, duren en of het gevangeniswezen – ressorterende onder de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – zich actiever zou moeten inzetten voor de resocialisatie van levenslanggestraften. Deze vragen zijn actueel geworden door de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Deze rechtspraak neemt namelijk afstand van het in Nederland gevoerde beleid, dat erop gericht is de levenslange gevangenisstraf – ongeacht de ontwikkeling van de persoon van de veroordeelde – tot de dood te laten voortduren. Onlangs heeft een levenslanggestrafte, die nu ruim 23 en een half jaar is gedetineerd, met een beroep op de Europese rechtspraak het recht op zijn resocialisatie bij de rechter afgedwongen. In dit artikel geef ik een overzicht van de Nederlandse situatie rond de oplegging en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en beantwoord ik de vraag waarom het tot een ingrijpen door de rechter moest komen.

De levenslange gevangenisstraf in de Nederlandse wetgevingEen aantal zeer ernstige delicten in de Nederlandse wetgeving worden met een levenslange gevangenisstraf bedreigd. Men moet hierbij denken aan moord, doodslag onder verzwarende

omstandigheden en terroristische en volkenrechtelijke misdrijven die de dood van een ander tot gevolg hebben gehad en waarbij het opzet van de dader op de dood van die ander was gericht. In deze gevallen kan de rechter ook volstaan met een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaar1. De keuze is aan de rechter.

Voor een opgelegde lange tijdelijke gevangenisstraf kent het Wetboek van Strafrecht een regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling (VI). Invrijheidstelling vindt op basis van deze regelgeving in beginsel plaats na twee derde deel van de straf.2 Voor de levenslange gevangenisstraf bestaat een dergelijke regeling niet; in Nederland wordt de levenslange gevangenisstraf bekort door het verlenen van gratie.3 De levenslange gevangenisstraf en het instituut van gratieverlening zijn dan ook onafscheidelijk met elkaar verbonden, al vanaf de invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1870.

Gedurende de gehele vorige eeuw, en daarvoor, werd van het instrument van gratie regelmatig gebruik gemaakt zowel om ter dood veroordeelden van de strop4 te redden als – vanaf 1870 – om levenslanggestraften voor een proces van aftakeling in de gevangenis te behoeden.5 De werkelijk volgehouden levenslange gevangenisstraf werd beschouwd als ‘iets onmenselijks en erger dan de doodstraf’, zoals in 1946 een hoge ambtenaar op het Departement van Justitie de heersende opvatting omschreef.6 Er was dan ook beleid ontstaan om levenslanggestraften na een bepaald aantal jaren aan een onderzoek te onderwerpen waarbij de vraag beantwoord diende te worden of de veroordeelde

* Universitair docent, Vakgroep Straf- en Strafprocesrecht, Rijksuniversiteit Groningen en voorzitter van het in 2008 opgerichte ‘Forum Levenslang’ http://www.forumlevenslang.nl/.

1 Art. 10 Sr.2 Art. 15-2 Sr e.v.3 Ondanks diverse pogingen daartoe is een VI-regeling voor levenslanggestraften niet tot stand gekomen, zie hierover H.K. Elzinga en W.F. van Hattum, ‘Het

wetsontwerp voorwaardelijke invrijheidstelling en de levenslange gevangenisstraf’, Nederlands Juristenblad (NJB) 16 juni 2006, afl. 24, p. 1302–1307.4 De strop werd in 1813, direct na het vertrek van de Fransen, weer ingevoerd naast ‘het zwaard’ (bij mannen) en het wurgen aan de paal (bij vrouwen),

Soeverein Besluit, 11 december 1813, S. 1813, 10 (Gesel- en Worgbesluit). Ophanging werd de gebruikelijke wijze van voltrekking van de doodstraf.5 W.F. van Hattum, ‘Het probleem van de levenslange gevangenisstraf’’, in J. Harte, T. Verhagen en M. Zomer (Red.), Most probably the best professor of

forensic psychiatry, Liber amicorum prof. dr. Dick Raes. Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2009a, p. 311–329.6 Deze kwalificatie is afkomstig van het Hoofd van de Tweede Afdeling van het Ministerie van Justitie in een nota aan de Secretaris-Generaal, zie W.F.

van Hattum, ‘In de daad een mens. De gratieprocedure levenslanggestraften: departementaal beleid en magistratelijk toezicht, vroeger en nu’, Delikt en Delinkwent 2009b, afl. 4, nr. 24, p. 325-352. Zie voorts een verslag van het debat over de invoering van de levenslange gevangenisstraf in Van Hattum 2009a, o.c.. Een overzicht van standpunten van de diverse ministers sinds 1870 is te vinden in Factsheet. Feitelijke gegevens over de levenslange gevangenisstraf, Forum Levenslang 2011, bijlage 5, online te raadplegen op forumlevenslang.nl/publicaties.

Page 13: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 13

Artikelweer kon terugkeren in de vrije samenleving voordat hij of zij daarvoor ongeschikt was geworden. Deze termijn werd aanvankelijk gesteld op 15 jaar, toen op 12,5 en later, in 1957, op tien jaar.7

Vermeldenswaard is dat de termijn van tien jaar gebaseerd was op de Belgische VI-regeling voor levenslanggestraften.8 Een kort na de oorlog door de Nederlandse regering ingestelde commissie, onder voorzitterschap van de strafrechtsgeleerde W.P.J. Pompe,9 had namelijk de opdracht gekregen een voorstel te doen voor een ruimere VI-regeling en om in haar onderzoek de Belgische regeling te betrekken. De commissie had zich deze aanwijzing ter harte genomen en was met het voorstel gekomen om aan langgestraften VI te verlenen na een derde van de straf en aan levenslanggestraften na minimaal tien jaar werkelijke straftijd, zoals ook in België was geregeld. Dit voorstel werd echter niet overgenomen; aan het VI-model kleefden volgens de minister (Samkalden) namelijk drie belangrijke bezwaren. Ten eerste zou de waarde van het rechterlijk oordeel (het vonnis) te zeer in het gedrag komen, ten tweede zou een vaste regeling te grote verwachtingen bij de veroordeelden wekken (tijdens het debat ‘VI- psychose’ genoemd) en ten derde zou een dergelijke regeling een ‘excessief hoog strafrestant’ tot gevolg hebben.10 De minister was daarom van oordeel dat hij zeer lange straffen beter kon verkorten door middel van het verlenen van ‘ambtshalve gratie’; dan was een individuele afweging – waarbij ook steeds het advies van de rechter zou worden ingewonnen –11 gewaarborgd, zou een VI-verlening niet hoeven samen te vallen met de gratieverlening en dus niet van de ene op de andere dag plaatsvinden – en kon het strafrestant binnen de perken worden gehouden. De minister stelde daarop voor om ten aanzien van zeer langgestraften (met straffen van meer dan zes jaar) als grond voor gratieverlening te laten gelden ‘het voorkomen van de

verstoring van reclasseringskansen’.12 Gratieverzoeken van levenslanggestraften konden op zijn vroegst na tien jaar detentie op deze grond worden beoordeeld zodat de straf daarna eventueel verwisseld kon worden in een tijdelijke straf. Dit werd vanaf 1957 vast beleid,13 dat in 1978 werd vastgelegd in de zogenaamde Volgprocedure langgestraften.14 Zo vormde de Belgische VI-regeling de basis voor het vanaf 1957 in Nederland geldende gratiebeleid voor levenslanggestraften.15

Omdat de straf sporadisch werd opgelegd en omdat bovendien in beginsel alle levenslanggestraften de gelegenheid kregen zich te rehabiliteren en terug te keren in de vrije samenleving ‘zo dit mogelijk was’,16 al dan niet na door het departement verzorgde intensieve gedragskundige begeleiding en therapie,17 was het aantal levenslanggestraften in het Nederlandse gevangeniswezen nooit groot. Exacte cijfers over het aantal levenslanggestraften in de gevangenissen zijn er niet, maar gelet op het aantal opleggingen in honderd jaar enerzijds (tussen 1870 en 1970 ca. 67 maal) en het aantal gratieverleningen anderzijds (tussen 1889 en 1970 ca. 36 keer)18 zal hun aantal nooit veel groter zijn geweest dan de in 1957 getelde 18 personen,19 een piek die waarschijnlijk is toe te rekenen aan de hapering van het gratiebeleid gedurende de Tweede Wereldoorlog. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal levenslanggestraften in de gevangenissen dan ook drastisch af, tot er in 1975 één overbleef. Deze persoon, Hans van Z., bleef tot 1982 de enige levenslanggestrafte. Het milde strafklimaat van de jaren zeventig had ertoe geleid dat zelfs niet één levenslange gevangenisstraf was opgelegd, ondanks de treinkapingen en de gijzeling van schoolkinderen (1975 en 1977) en de bezetting van het provinciehuis in Assen in 1978, gepleegd door Zuid-Molukse jongeren20 (feiten die nu als ‘terroristisch misdrijf ’ zouden worden aangemerkt). In 1986 werd op

7 Zie O.E. van Schravendijk, ‘Praktijk der levenslange gevangenisstraf. Enige gegevens omtrent het verloop sinds 1886 van de aan commune delinquenten opgelegde levenslange gevangenisstraf’, Maandschrift voor het gevangeniswezen, 1957, 8e jrg., p. 194-200. Van Schravendijk was hoofd van de afdeling gratie van de Hoofdafdeling Publiekrecht van het Ministerie van Justitie. Zie ook Elzinga en Van Hattum 2006, o.c., p. 1304.

8 Elzinga en Van Hattum, o.c., 2006, p. 1304.9 Commissie ter bestudering van de wenselijkheid ener herziening van de vigerende bepalingen betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van

veroordeelden, ingesteld 17 mei 1951. Het advies, Herziening van de wettelijke bepalingen betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, is in de vorm van een Voorontwerp van wet uitgebracht op 28 januari 1952, ’s-Gravenhage: SDU 1952.

10 Handelingen II, 1956–57, 4500 (Justitiebegroting), 31 januari 1957, p. 2307.11 Volgens de vroegere gratieregelingen en de Gratiewet 1987 dient de minister c.q. de staatsecretaris steeds het advies van de strafrechter in te winnen.12 Zie noot 10.13 J. Verhagen, ‘Gratie voor langgestraften, uit de gratie?’, Sancties, 1992/1, p. 7–14, i.h.b. p. 8. Verhagen was Hoofd van de Afdeling Beleidsinformatie van de

Directie Delinquentenzorg en Jeugdinrichtingen van het Ministerie van Justitie.14 Circulaire van 7 juni 1978, gev.w nr. 133/378 en ingetrokken op 1 oktober 2000, artikel 35, Titel IIX (bedoeld wordt: VIII), Staatscourant 12 september 2000,

176, p. 9, hierover Van Hattum, 2009b, o.c.,.15 Voor een beschrijving van de gratieprocedure verwijs ik naar de bijdrage van ondergetekende en S. Meijer, ‘An Administrative Procedure for Life Prisoners:

Law and Practice of Royal Pardon in the Netherlands’, in D. van Zyl Smit en C. Appleton (Red.), Life Imprisonment World Wide,.Oxford, Hart Publishers, spoedig te verschijnen.

16 Brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de media 13 februari 1975, opgenomen in Van Hattum (o.c.) 2009b. De gemiddelde detentieduur in de vorige eeuw was door dit beleid ca. 17 jaar.

17 Van Hattum, 2009b, o.c.18 Factsheet, o.c., Bijlage 1.19 Handelingen II, 1956–57, 4500 (Justitiebegroting) p. 2308 lk.20 P. Bootsma, De Molukse acties. Treinkapingen en gijzelingen 1970-1978, Boom 2000.

Page 14: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

14 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelde oude voet – d.w.z. na de noodzakelijke zorgvuldige therapeutische behandeling en geleidelijke begeleide terugkeer naar buiten – gratie verleend aan Hans van Z. Dat was de laatste keer dat dit beleid werd toegepast.

Gelet op dit geringe aantal levenslanggestraften en het tot dan toe gevoerde gratie- en terugkeerbeleid (waarvan niet bekend is dat het ooit tot recidive heeft geleid) bestond er geen aanleiding en kennelijk ook geen behoefte21 om een bijzondere VI-regeling voor levenslanggestraften in het leven te roepen. Zo bleef de wettelijke stand van zaken voor levenslanggestraften precies zoals die honderd jaar was geweest.

Wijziging van het beleid voor levenslanggestraftenIn het hiervoor geschetste beleid is sinds ongeveer 2004/2005 kentering gekomen. Dit hangt zonder meer samen met het strafklimaat dat sinds de jaren negentig van de vorige eeuw punitiever is geworden. Het aantal keren dat een levenslange straf werd opgelegd – en ook onherroepelijk werd – steeg van drie in de jaren tachtig naar zeven in de jaren negentig tot ca. twintig in het eerste decennium van deze eeuw. Exponent van dit beleid is de verhoging van de strafmaxima en de verhoging van de maximale tijdelijke gevangenisstraf van twintig naar dertig jaar in 2006.22 Tijdens het debat met de Tweede Kamer over deze wetswijziging gaf de Minister van Justitie (Donner, CDA) voor het eerst een letterlijke uitleg aan de term ‘levenslang’ in het Wetboek van Strafrecht, met de woorden ‘… levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven’.23 Deze uitleg is hierna overgenomen door alle elkaar opvolgende regeringen, van (bijna) alle politieke kleuren. Zo was volgens het kabinet Balkenende IV (CDA, PvdA en CU) het verblijf van een levenslanggestrafte in de gevangenis ‘uiteraard’ niet gericht op terugkeer in de samenleving24, was van terugkeer in de samenleving ‘in principe geen sprake’,25 droegen de kabinetten

Balkenende IV, Rutte I (VVD, CDA en PVV) en Rutte II (VVD en PvdA) de leuze uit: ‘levenslang is levenslang’,26 werd regelmatig onderzoek gericht op diagnostiek en risicotaxatie daarom ‘niet noodzakelijk’ geacht,27 etc. etc. In plaats van een op eventuele terugkeer gericht beleid, werd het plan opgevat om levenslanggestraften bij elkaar te plaatsen in ‘luwte-afdelingen’ binnen gewone gevangenissen zonder activiteiten die op hun resocialisatie waren gericht.28

Beide ontwikkelingen, de toename van het aantal opleggingen en het niet meer toewerken naar eventuele gratieverlening, hebben gezorgd voor een naar Nederlandse begrippen ongekend aantal levenslanggestraften in de Nederlandse penitentiaire inrichtingen, anno 2016 veertig, van wie zeven nog in appel of cassatie zijn.

De rechtspraak van het Euro-pese Hof voor de Rechten van de MensTerwijl in Nederland een beweging van mild naar onverzoenlijk gaande was, ontwikkelde de rechtspraak van het EHRM zich in tegengestelde richting.29 In de zaak Vinter en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk brak het EHRM de staf over de Britse ‘levenslange’ levenslange gevangenisstraf (whole life term).30 In deze beslissing van de Grote Kamer, genomen met 16 stemmen tegen één, oordeelde het EHRM dat een levenslange gevangenisstraf slechts dan niet in strijd komt met artikel 3 EVRM als er voor de veroordeelde een ‘prospect of release’ en een ‘possibility of review’ bestaat. Concreet betekent dit volgens het Hof dat de veroordeelde vanaf de oplegging van de straf uitzicht moet hebben op een ‘wijziging in een andere straf, verkorting van de straf, beëindiging van de straf dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling’ en dat in de review moet worden onderzocht ‘whether any changes in the life prisoner are so significant, and such progress towards rehabilitation has been made in the course of

21 In het rapport VI-tenzij van de in 1980 in het leven geroepen Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling (Commissie Van Veen), komt het woord ‘levenslang’ zelfs niet voor.

22 Wetsontwerp herijking strafmaxima, Kamerstuk 28484, Wet van 22 december 2006, S. 2006,11, in werking getreden op 1 februari 2006.23 Kamerstukken II 2004–05, 28484, nr. 34, p. 30–31.24 Staatssecretaris Albayrak, 5 november 2008, Handelingen II, 2007–08, 20-1555, 56.25 Brief van de Minister van Justitie Hirsch Ballin en Staatssecretaris van Justitie Albayrak, ‘Gratieprocedure en tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf’,

Kamerstukken II 2009–10, 32123VI, nr. 10.26 Minister van Justitie Hirsch Ballin 6 april 2010, Handelingen II, 2009–10, 72-6125 en de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven,

‘Modernisering penitentiaire arbeid, Samenplaatsing (levens)langgestraften’, Kamerstukken II 2011–12, 24587, nr. 464, onder 3.1.27 Aanhangsel Handelingen II, 2011–12, nr. 832, antwoord op vragen 9, 10 en 15 van Kamerlid Schouw (D66).28 Kamerstukken II, 2011–12, 24587, nr. 464. Dit initiatief is door diverse oorzaken mislukt, zie bv. M. Liem en J.M. Elbers, http://leidenlawblog.nl/articles/long-

term-prisoners-left-to-dangle (laatst geraadpleegd op 16 augustus 2016).29 Zie voor een schets van deze ontwikkeling B.E.P. Myjer, oud-rechter in het EHRM, lezing gehouden op 13 november 2015 op het symposium ‘Levenslang. Hoe

verder?’ http://www.forumlevenslang.nl/nieuws/verslag-congres-levenslang-hoe-verder-vrijdag-13-november-2015-13-00-uur/ (laatst geraadpleegd 16 augustus 2016).

30 EHRM (GK) 9 juli 2013, appl.no.’s 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./VK), NJ 2016/135, m.nt. Keijzer onder NJ 2016/136 (Bodein/Frankrijk), par. 104–118 en 122. Over dit arrest ook W.F. van Hattum, ‘Levenslang ‘post Vinter’. Over de gevolgen van de uitspraak van het EHRM van 9 juli 2013 voor de Nederlandse levenslange gevangenisstraf’, NJB, 2013, 29, p. 1956–1964.

Page 15: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 15

Artikelthe sentence, as to mean that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds’ (de zgn. Vinter-toets).31 Deze toets zou niet later dan 25 jaar32 na oplegging van de straf moeten plaatshebben. Aan deze voorwaarden voldeed de Britse regeling niet.

Voor de gegeven uitleg van artikel 3 EVRM had het Hof drie redenen. De eerste is dat de oorspronkelijke strafdoelen mettertijd in een andere verhouding tot elkaar kunnen komen te staan; de tweede dat het niet proportioneel is dat een straf langer wordt naarmate de veroordeelde langer leeft terwijl de veroordeelde niet de kans krijgt zich te rehabiliteren en de derde dat een onverkortbare straf in strijd is met de menselijke waardigheid.33 In de op ‘Vinter’ volgende uitspraken werden de voorwaarden aan de ‘possibility of review’ aldus geconcretiseerd dat deze toets moet zijn gebaseerd op een actuele waardering van de relevante informatie,34 met voldoende procedurele waarborgen moet zijn omkleed35 en gebaseerd moet zijn op objectieve, van tevoren vastgestelde, criteria.36 Indien de beslissing wordt genomen door een instantie die niet politiek-neutraal is, moet zij onderworpen kunnen worden aan een ‘judicial review’.37 Het prospect of release werd zo uitgewerkt dat de autoriteiten de verplichting hebben de veroordeelde in staat te stellen zich met het oog op de komende review te rehabiliteren.38

De positieve verplichting tot resocialisatie39 werd dit jaar nader uitgewerkt in Murray tegen Nederland, waarin door de Grote Kamer van het Hof met unanimiteit werd geoordeeld dat Nederland ten opzichte van de verstandelijke beperkte en aan een persoonlijkheidsstoornis lijdende Murray artikel 3 EVRM had geschonden.40 De beslissing hield kort gezegd in dat levenslanggestraften van wie bij voorbaat vaststaat dat zij zonder medische, psychologische of psychiatrische hulp geen kans maken ooit vrijgelaten te worden, hulp moeten kunnen krijgen om zich te rehabiliteren. De gevangenisautoriteiten dienen zich in deze actief op te stellen en mogen de hulp bijvoorbeeld niet afhankelijk stellen van de hulpvraag van de betrokkene. Dit betekent dat het detentieregiem de benodigde ‘voorzieningen, maatregelen en behandelingen’ moet leveren; ‘immers,

alleen als aan de veroordeelde een realistische kans wordt geboden zichzelf te verbeteren, kan hij hoop hebben op release’.41 Als het anders was ‘zou een levenslanggestrafte eenvoudig resocialisatie kunnen worden geweigerd, met het effect dat de vereiste reviewprocedure nooit kan leiden tot zijn vrijlating.’42 In het arrest wordt nog eens onderstreept dat de review moet plaatsvinden binnen 25 jaar. Het resocialisatieproces, dat het aanbod van noodzakelijke behandeling omvat, zal dus tijdig moeten kunnen beginnen, zeker als er sprake is van een ernstiger stoornis.

Dit jaar kreeg de Nederlandse Hoge Raad de kans om de oplegging van een levenslange straf aan deze rechtspraak te toetsen.43 Nederlands hoogste rechtscollege kwam tot de conclusie, het zal de lezer niet verbazen, dat de huidige wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland onder de maat is. Nu de tenuitvoerlegging niet meer in het teken staat van de resocialisatie van de levenslanggestrafte en de gratieprocedure niet meer wordt benut voor terugkeer in de maatschappij voordat sprake is van het verlies van reclasseringskansen, ontbreekt momenteel immers een mechanisme dat voldoet aan de beschreven reviewprocedure. De Hoge Raad acht de huidige tenuitvoerleggingspraktijk dan ook onverenigbaar met de eisen die artikel 3 EVRM stelt en ‘vertaalt’ de door het EHRM uiteengezette voorwaarden als volgt (r.o. 3.3 samengevat): in beginsel binnen 25 jaar na oplegging van de straf moet een herbeoordeling van de straf plaatsvinden; na die termijn moet periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling worden geboden; bij de herbeoordeling moet de vraag aan de orde komen ‘of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd’ (de Vinter-toets); de criteria mogen niet zo stringent zijn dat vrijlating alleen is toegelaten bij een ernstige ziekte of een ander fysiek beletsel dat in de weg staat van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange

31 Vinter e.a./VK, 2013, par. 119.32 In EHRM 13 november 2014, appl.no. 40014/10, NJ 2016/136 m.nt. Keijzer (Bodein/Frankrijk), par. 61, gaf het Hof aan dat indien de wet daarin voorziet en

mits wordt gerekend vanaf de aanhouding, een grens van 30 jaar voor de review onder omstandigheden aanvaardbaar kan zijn.33 Vinter e.a./VK, 2013, par. 122.34 EHRM 20 mei 2014, appl. no. 73593/10 (Magyar/Hongarije), par. 57 en 58.35 EHRM 8 juli 2014, appl. no’s. 15018/11 en 61199/12 (Harakchiev en Tolumov/Bulgarije), par. 262.36 EHRM 4 september 2014, appl. no. 140/10 (Trabelsi/België), par. 137.37 EHRM 20 mei 2014, appl. no. 73593/10 (Magyar/Hongarije), par. 57 en 58; zie ook EHRM 8 juli 2014, no’s. 15018/11 en 61199/12 (Harakchiev en Tolumov/

Bulgarije), par. 258 en 262 en Murray/Nederland, par. 100, slot.38 EHRM 8 juli 2014, no’s. 15018/11 en 61199/12 (Harakchiev en Tolumov/Bulgarije), par. 264.39 In Nederland is het gangbaarder te spreken van ‘resocialisatie’ dan van ‘rehabilitatie’; beide woorden worden echter – ook door het Hof – door elkaar

gebruikt, vgl. concurring opinion Judge Pinto de Albuquerque onder Murray/Nederland 2013, noot 1.40 EHRM 26 april 2016, appl. no. 10511/10 (Murray/Nederland).41 Murray/Nederland, 2016, par. 111, 112.42 Murray/Nederland, 2016, par. 104.43 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.4.

Page 16: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

16 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelgevangenisstraf, dan wel bij het bereiken van een hoge leeftijd; bij de herbeoordeling moet dan ook informatie worden betrokken betreffende de ontwikkelingen met betrekking tot de persoon van de veroordeelde en de geboden mogelijkheden van resocialisatie; ook dient het voor de veroordeelde reeds ten tijde van de oplegging van de levenslange gevangenisstraf voldoende duidelijk te zijn welke objectieve criteria zullen worden aangelegd bij de herbeoordeling, zodat hij weet aan welke vereisten zal moeten worden voldaan, wil hij – op termijn – voor verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in aanmerking komen; de herbeoordeling moet met voldoende procedurele waarborgen zijn omkleed; met het oog op het bieden van een reële mogelijkheid tot herbeoordeling is het van belang dat de veroordeelde zich tijdens de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf kan voorbereiden op een eventuele terugkeer in de samenleving; daarom moeten hem binnen het kader van de tenuitvoerlegging mogelijkheden tot resocialisatie worden geboden, en ten slotte: de voorbereiding op terugkeer moet plaatsvinden voordat de herbeoordeling plaatsvindt. De Hoge Raad hield daarop de behandeling van de zaak aan tot volgend jaar 5 september in afwachting van ‘verdere politieke besluitvorming’.44

De consequentie van de uitspraak is dat de Nederlandse strafrechter de straf niet kan opleggen zolang de tenuitvoerlegging niet aan de gestelde voorwaarden voldoet. De rechtspraak van het EHRM uit 2013 en 2016 dwingt kortom de regering om het sinds ongeveer 2004/5 omarmde standpunt ‘levenslang is levenslang’ te verlaten, als zij de rechter de mogelijkheid wil laten deze straf op te leggen.

De aangekondigde beleidswijzigingDat het in Straatsburg – en als gevolg daarvan ook binnen de Nederlandse rechtspraak – rommelde was de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie – Dijkhoff – niet ontgaan. Hij had geconstateerd dat de Nederlandse strafrechter zijn beleid begon te bekritiseren en terughoudender was geworden

een levenslange gevangenisstraf op te leggen.45 Daarnaast nam de penitentiaire rechter46 inmiddels zelfs ‘uitdrukkelijk afstand’ van het standpunt van de Staatssecretaris.47 De strafrechter en civiele rechter die in 2014 betrokken waren bij de gratieprocedures van twee zeer lang gedetineerde levenslanggestraften (uit de jaren tachtig) vonden het ‘onbehoorlijk’ c.q. ‘onrechtmatig’ dat deze levenslanggestraften werden gedwarsboomd in hun resocialisatie.48 Ook deze rechters beriepen zich op de uitspraken van het EHRM. Dit conflict tussen de rechterlijke macht en de administratie, casu quo de regering, over de uitleg van de Europese jurisprudentie culmineerde in 2015 in een vonnis van de strafrechter waarin deze weigerde een levenslange gevangenisstraf op te leggen wegens schending van artikel 3 EVRM.49 De staatssecretaris beloofde daarop de levenslange gevangenisstraf ‘toekomstbestendig’ 50 te maken. De Kamer vroeg om een debat.51

Op 2 juni van dit jaar, na de uitspraak van het EHRM in Murray tegen Nederland, doch nog vóór het arrest van de Hoge Raad, bracht Dijkhoff het plan tot aanpassing van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf naar buiten.52 Hij stelde daarin voor om de straf de eerste 25 jaar primair te beschouwen als ‘vergelding en bestraffing’. Gedurende deze tijd zouden geen activiteiten worden aangeboden die gericht zijn op re-integratie, in het bijzonder niet gericht op ‘werk en inkomen, onderdak, ID-bewijs, schulden en zorg’, samen ‘de vijf leefgebieden’ genoemd. Na deze 25 jaar zou voor het eerst een herbeoordeling kunnen plaatsvinden. In die herbeoordeling, waaraan een gedragskundig onderzoek en een slachtofferonderzoek vooraf zouden moeten gaan, zou door een nog in te stellen adviescollege beoordeeld moeten worden of de veroordeelde mag deelnemen aan op re-integratie gerichte intramurale activiteiten. Na een serie van periodieke toetsingen zouden verdere stappen kunnen worden overwogen.53 Eventueel toepasselijke termijnen werden niet genoemd en over de wijze waarop het prospect of release zou worden vorm gegeven, rept de brief evenmin. Ook de invulling van de gratieprocedure blijft onvermeld, terwijl toch in die procedure de sleutel voor een (althans voorlopige)

44 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.5.45 Deze rechtspraak is beschreven in Wiene van Hattum, ‘De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf’, Trema, 2013, p. 220–225.46 Dit is de beroepscommissie (BC) van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Zie voor de adviezen en de rechtspraak van de RSJ

op RSJ.nl. Voor een overzicht van deze adviezen en de rechtspraak van de BC zie U. van de Pol en M. Koster, ‘De RSJ en levenslang’, Sancties, 2016/2.47 BC 21 augustus 2014, 14/1296/GA.48 Zie Rb Den Haag 10 juli 2014 en 18 september 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8409 resp. ECLI:NL:RBDHA:2014:11541, beide besproken in W.F. van Hattum, ‘De

rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf (deel 2)’, Trema, 2015, p. 200-208.49 RbNNE 24 november 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5389, NBStraf 2016/28 m.nt. J. Boksem.50 Brief van 2 juni 2016, Kamerstukken II, 2015–16, 29 279, nr. 325, p. 251 Het debat werd in juni 2015 door Kamerlid Helder van de PVV aangevraagd en staat sinds eind augustus 2016 gepland voor 8 september 2016 om 19.00

uur.52 Brief van 2 juni 2016, Kamerstukken II, 2015–16, 29 279, nr. 325.53 Over de inhoud van dit plan zie Wiene van Hattum, ‘De beleidswijziging levenslange gevangenisstraf. Of: de nieuwe kleren van de staatssecretaris’, NJB, 24

juni 2016, p. 1767-1772.

Page 17: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 17

Artikeloplossing gelegen is.54 Dit plan neemt dan ook niet het resocialisatiebeginsel als uitgangspunt maar het ‘zo lang mogelijk uitstellen van een beslissing omtrent invrijheidstelling’. De staatssecretaris onderstreepte dit bij de presentatie van zijn plan. Hij heeft, zo zegt hij, een systeem ontwikkeld dat binnen de grenzen van de EHRM-rechtspraak blijft (met als doel dat de rechter de straf kan blijven opleggen) en dat hem tevens in staat stelt levenslanggestraften ‘zo lang mogelijk’ vast te houden.55 Inmiddels heeft de Kamer schriftelijk kunnen reageren op dit plan en zijn daarbij vele kritische vragen gesteld.56 Helaas had bij afronding van dit artikel het Kamerdebat ‘over de levenslange gevangenisstraf’ nog niet plaatsgevonden zodat hier niet kan worden ingegaan op de uitkomsten van dit debat.57 Uit de rechtsoverwegingen van de Hoge Raad in combinatie met het feit dat ons hoogste rechtscollege de voor hem liggende zaak niet op dat moment afdeed maar overwoog dat hij ‘verdere politieke besluitvorming’ zal afwachten, mag echter al de conclusie worden getrokken dat de Hoge Raad van oordeel is dat de voorgenomen beleidswijziging onvoldoende aan de eisen van het EHRM tegemoet komt. Het arrest van de Hoge Raad zal – zo mag men verwachten – voor de inhoud van het Kamerdebat leidend zijn.

De zaak Edwin S.Het geduld van de levenslanggestraften die nu bijna 25 jaar, of al langer, zonder vorm van resocialisatie hun straf ondergaan, en die sinds 2013 de Europese rechtspraak zien wenken, wordt met dit uitstel op de proef gesteld. S. behoort tot deze categorie. Hij is sinds 1992 gedetineerd. In de gratieprocedure die hij – meer dan vier jaar geleden – door middel van zijn eigen verzoek heeft gestart, is op verzoek van het openbaar ministerie, een gedragskundig rapport uitgebracht. Volgens dit rapport ligt de kans dat S. recidiveert ‘niet in de lijn der verwachting’; wel heeft hij ‘structuur’ nodig.58 Terwijl echter deze gratieprocedure rustig voortkabbelt is S. nog maar een kleine anderhalf jaar verwijderd van het moment waarop volgens de rechtspraak van het EHRM een herbeoordeling van zijn straf zou moeten plaatsvinden. Dan zou de vraag beantwoord moeten kunnen

worden of het verantwoord is hem door middel van (voorwaardelijke) gratieverlening (voorwaardelijk) in vrijheid te stellen. Begin 2016 verzocht S. dan ook aan de Staatssecretaris om een resocialisatieplan op te stellen en om hem in aanmerking te laten komen voor verlof. Beide verzoeken werden afgewezen met een beroep op de brief van 2 juni 2016. S. zou pas na 25 jaar in aanmerking kunnen komen voor activiteiten gericht op terugkeer in de samenleving. In het hierop door S. aangespannen kort geding volgde de voorzieningenrechter de lijn van de Hoge Raad en het EHRM. Hij beval de Nederlandse Staat om binnen tien dagen na het vonnis: 1. een begin te maken met het opstellen van een resocialisatieplan voor S., 2. hem deel te laten nemen aan de daarin opgenomen resocialisatieactiviteiten en 3. de voortgang van diens resocialisatie maandelijks te evalueren door middel van een voortgangsreportage.59 Het verweer van de Staat dat het voorgenomen beleid zoals neergelegd in de 2 juni-brief zou voldoen aan de eisen van het EHRM legde de voorzieningenrechter naast zich neer. De beoordeling van de voortzetting van de straf na 25 jaar is immers ‘niet goed denkbaar’ zonder dat S. vóór dat beoordelingsmoment in de gelegenheid is gesteld om deel te nemen aan resocialisatieactiviteiten ‘en daarbij voldoende tijd krijgt om vorderingen te maken’.60

SlotHet Nederlandse gratiebeleid heeft meer dan honderd jaar gefunctioneerd als een soort VI-regeling voor levenslanggestraften. Voor het in het leven roepen van een werkelijke VI-regeling bestond geen noodzaak, nu het beleid voorzag in een geleidelijke terugkeer in de samenleving ‘zo dit mogelijk was’ en aan dit beleid door de regering en alle bij de tenuitvoerlegging betrokkenen loyaal uitvoering werd gegeven. Nu de Nederlandse regering sedert 2004/5 uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van dit beleid is de tenuitvoerlegging van levenslange straffen in het ongerede geraakt. Een rij rechterlijke uitspraken waarin de Staat menigmaal in het ongelijk werd gesteld, is het gevolg geweest. Deze gang van zaken toont aan dat gratieverlening een politiek te gevoelig instrument is om ook in een punitiever en louter op veiligheid gericht klimaat een rechtsstatelijke beslissing te

54 Vgl. de argumenten van Samkalden, noten 10 en 12. Een andere, in de ogen van het Forum Levenslang betere, oplossing ligt in een wetswijziging die eindelijk voorziet in een VI-regeling voor levenslanggestraften; zie het wetvoorstel met toelichting van het Forum Levenslang, Forumlevenslang.nl, onder ‘publicaties’.

55 Dijkhoff tegenover de NOS-radio, 1 april 2016 en in Nieuwsuur, 3 juni 2016, http://www.npo.nl/dijkhoff-na-25-jaar-kans-op-vrijlating-bij-levenslang/03-06-2016/WO_NOS_4039873.

56 Inbreng Verslag schriftelijk overleg, 14 juli 2016, 2016D30216 https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2016Z11072&did=2016D30216 (laatst geraadpleegd 16 augustus 2016).

57 Het debat, gehouden op 8 september vanaf 19.30 tot 21.53 uur, is te bekijken via ‘tweedekamer.nl/vergaderingen/debatgemist’.58 Deze informatie is ontleend aan de dagvaarding; ter zitting is dit van de zijde van de Staat niet weersproken noch is gezinspeeld op de eventuele

gevaarlijkheid van S.59 Rb Den Haag 10 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9397.60 Zie voorts mijn commentaar ‘Voorzieningenrechter wijst voorgenomen levenslangbeleid Staatssecretaris Dijkhoff af’, op Forumlevenslang.nl, onder ‘recente

berichten’.

Page 18: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

18 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelkunnen garanderen. Een wettelijke regeling waarin de rechter oordeelt over de eventuele verkorting van levenslange straf is in Nederland dan ook dringend gewenst.

Het resultaat van het Kamerdebat zal naar verwachting inmiddels bekend zijn. Mogelijk is er dan vooral gesproken over de termijn die een levenslanggestrafte minimaal als straf moet ondergaan en de instantie die over zijn of haar eventuele (voorwaardelijke)

vrijlating beslist. Belangrijker is echter de vraag hoe levenslanggestraften geleidelijk weer klaar kunnen worden gemaakt voor hun terugkeer naar de vrije samenleving en welke taak de overheid hierin heeft. Een beleid gericht op geleidelijke terugkeer zal meer veiligheid bieden dan de onverzoenlijke en afwerende houding die de Nederlandse Staat nu sinds meer dan tien jaar tentoonspreidt.

Page 19: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 19

Artikel

Helena Verhelle, An-Sofie Vanhouche & Tom Huys*

Gewichtheffen,voedingssupplementenenanabolesteroïdenindetentie.Nieuwefenomenenbinnendegevangenismurenofweggecijferdemoeilijkheden?

InleidingWanneer een gevangenisstraf wordt uitgesproken, ontneemt men een persoon zijn of haar vrijheid. Men verliest het recht om zich vrij te bewegen en verblijft binnen de beperkte ruimte van de gevangenis. De architectuur, dagindeling, activiteiten en (het gebrek aan) voorzieningen en diensten zorgen voor lichamelijke verandering bij gedetineerden. Zo beschrijven Wahidin en Tate1 en Moran2 de invloed van tijd in de gevangenis op vrouwelijke gedetineerden. De focus in hun onderzoek ligt op de ongewenste lichamelijke veranderingen die gedetineerden tijdens en zelfs na hun detentie parten spelen. Voorbeelden zijn onder andere de versnelde veroudering van het lichaam en gebrekkige medische verzorging die reeds op vrij jonge leeftijd een zichtbare aftakeling van het gebit veroorzaakt.

Ander onderzoek focust op gewichtsveranderingen bij gedetineerden. Deze gewichtsschommelingen kunnen zich voordoen door stress, de gevangenismaaltijden, medicatie en (gebrek aan) lichaamsbeweging. Onderzoek toont aan dat het lichaamsgewicht van gedetineerden in sommige westerse landen toeneemt.3 Kleinschalig Belgisch onderzoek bevestigt deze resultaten. 4 De effecten van deze, dikwijls ongewenste, lichamelijke veranderingen mogen we niet onderschatten. Zo kan het verlies van controle op het eigen lichaam samengaan met een verlies van erkenning van de eigen identiteit.5 Gedetineerden

ondergaan deze veranderingen echter niet passief en proberen op allerlei manieren de controle te herwinnen. Smith stelt dat vrouwelijke gedetineerden sterk vermageren of net ongezond gaan eten om zich te verzetten tegen een gevangenisregime dat hen gezonde eetgewoontes probeert op te dringen. Deze verzetsvorm beschrijft Smith als een coping mechanisme dat gedetineerden in staat stelt om te gaan met deze controlerende instanties. 6

Voornamelijk (maar niet uitsluitend) voor mannelijke gedetineerden blijkt een gespierd lichaam een veruiterlijking van deze controle. 7 Dit brengt ons bij de focus van dit artikel. Het is een fenomeen waar tot hiertoe weinig of niets over gekend is in de Belgische gevangenissen. De eerder geschetste context behandelt de spanning tussen de controle die de gevangenis, al dan niet bewust, uitoefent op het lichaam en het belang voor ingeslotenen om deze controle zoveel mogelijk te herwinnen om hun eigenheid te bewaren. Binnen dit spanningsveld leggen we de focus op mannelijke gedetineerden en het belang dat zij hechten aan deze gespierde lichaamspostuur. Daarnaast bekijken we hoe deze lichaamspostuur vorm krijgt binnen een gevangeniscontext.

Om de rol en het belang van deze gespierde lichaamspostuur uit te leggen, baseren we ons vooreerst op Ugelvik8 , die aan de hand van Mauss9, het belang van de fysieke activiteit en lichaamsbouw binnen de gevangenismuren contextualiseert. Hij verwijst daarbij naar drie verweven functies van lichamelijke activiteiten: de eerste is het effect op

* Helena Verhelle is sinds juni 2016 afgestudeerd in de Criminologische Wetenschappen aan de Vrije Universiteit. Haar thesisonderzoek behandelde de rol van het lichaamspostuur als medebepalende factor binnen een hiërarchie in een gedetineerdensubcultuur. An-Sofie Vanhouche is doctoraatsstudent aan de vakgroep Criminologie van de Vrije Universiteit Brussel en de vakgroep Recht van University of Southern Denmark. Haar onderzoek behandelt de rol van voeding in een gevangeniscontext. Tom Huys is sportfunctionaris bij De Rode Antraciet vzw.

1 A. Wahidin en S. Tate, “Prison (e)scapes and body tropes: Older women in the prison time machine.” Body & society 2005, 59-79.2 D. Moran, “Prisoner reintegration and the stigma of prison time inscribed on the body”, Punishment & society 2012, 564-583.3 A. B. Smoyer en L. K. Minke, “Food systems in Correctional settings: A Literature Review And Case study”, Copenhagen, World Health Organization, 2015.4 V. Versele, “Voedingsonderzoek in de Gentse gevangenis: De Nieuwe Wandeling”, onuitg. Bachelorproef, Gent, KAHO, 2014.5 E. Goffman, Asylums: essays on the social situation of mental patient and other inmates, Harmondsworth, Penguin, 1961.6 C. Smith, “Punishment and pleasure. Women, food and the imprisoned body”, Sociological Review 2002, 197-214.7 Ibid.8 T. Ugelvik, Power and resistance in prison: Doing time, Doing freedom, Hampshire, Palgrave Macmillan, 2014.9 M. Mauss, “Techniques of the body” in N. Schlanger (eds.), Techniques Technology and Civilization, New York, Berghahn Books, 2006.

Page 20: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

20 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikel

10 H. Verhelle, “Lichaam, sport en hiërarchische structuren tussen gedetineerden”, onuitg. Masterproef, Brussel, VUB vakgroep criminologie, 2015. 11 T. Ugelvik, o.c.12 N. De Viggiani, “Surviving prison: Exploring prison social life as a determinant of health”, International journal of prisoner health 2006, 71-89. 13 D. Bodin., L. Robene., S. Heas en G. Sempé, “Le sport en prison: entre insertion et paix sociale. Jeux, enjeux et relations de pouvoir à travers les pratiques

corporelles de la jeunesse masculine incarcérée”, Violence et jeunesse 2007, 145-174.14 H. Verhelle, o.c., 58.15 N. De Viggiani, l.c.16 O. Hoffman., F. Klötz., A. Petersson en I. Thibilin, “The significance of anabolic androgenic steroids in a Swedisch prison population”, Comprehensive

psychiatry 2010, 312-318; M. Wouters., A. Benschop., J. Doukhie en J. D. Korf, Gezondheidsrisicogedrag onder mannelijke gedetineerden. Tatoeages, piercings, boegroes, seks en injecteren van drugs en anabolen, Amsterdam, Rozenberg Publishers.

17 A. Vanhouche, “Food in prison”, Presentatie op de workshop “Working Group of the European Society of Criminology on Prison Life & Effects of Imprisonment”, Brussel, 14 maart 2014.

het lichaamspostuur, het tweede de psychologische gevolgen van de activiteiten (hoe ziet men zichzelf ) en uiteindelijk het prestige dat men dankzij de activiteit verkrijgt. Wanneer we deze theoretische kadering toepassen op sport, gewichtheffen en het gespierde lichaam, kunnen we het belang van deze handelingen in de gevangenis aantonen. Vooreerst kan gewichtheffen een duidelijk effect hebben op het lichaamspostuur van de sporter. Dit lichaamspostuur resulteert voor sommige gedetineerden in trotsheid en zelfwaardering.10 Sommige gedetineerden geven bovendien aan dat een gespierd lichaam hun veiligheidsgevoel verhoogt. Zij menen meer respect te krijgen en zich bij fysieke conflicten beter te kunnen verdedigen.11

Verschillende auteurs koppelen deze trots en aanzien aan masculiniteit. Tijdens hun detentie zouden gedetineerden immers ontzet worden uit verschillende masculiene rollen. Bijgevolg kan hun lichaamspostuur een compensatie vormen en hun masculiniteit benadrukken.12 In dit onderzoek gaan we niet verder in op de rol van masculiniteit binnen detentie. Aangezien masculiniteit en de invulling ervan cultureel gebonden zijn, hoeft het gespierde lichaam niet in elke cultuur geassocieerd te worden met mannelijkheid. Omdat onze gevangenispopulatie gekenmerkt wordt door een multiculturele diversiteit, lijkt het ons voorbarig te stellen dat binnen deze context het gespierde lichaam door iedereen op deze wijze wordt gepercipieerd. Verder onderzoek is noodzakelijk om deze relatie bloot te leggen.

Volgens Bodin en anderen13 krijgt het gespierde lichaam dus een erg instrumentele functie en dient het voornamelijk om prestige en aanzien te verkrijgen binnen de gedetineerdenhiërarchie. Het onderzoek van Verhelle nuanceert dit echter. Gespierde gedetineerden kunnen immers ook ingezet worden om allerlei taakjes uit te voeren voor gedetineerden die hoger staan in de hiërarchie. Daarnaast kampen sommige gedetineerden met een laag zelfbeeld en is het louter een manier om dit op te krikken.

Uit bovenstaande studies blijkt het belang en de mogelijke functies van het gespierd lichaam binnen een gevangeniscontext. Een tweede vraag die daaruit voortvloeit is of deze visies en functies gecreëerd worden binnen en door de gevangeniscontext,

of geïmporteerd worden van buiten. Volgens De Viggiani15 moedigt de gevangenis een ongezonde levensstijl en afwijkende normen en attitudes aan. Om te kunnen overleven, conformeren gedetineerden zich aan de geldende, soms ongezonde, “masculiene” normen in een gevangenis waardoor zij vaak gedwongen worden een masker op te zetten en vervreemden van hun eigen identiteit. Ander onderzoek toont echter aan dat gedetineerden die binnen de muren veel belang hechten aan een gespierd lichaam, dit meestal voor hun detentie ook al deden.16 In penologische studies gaat men deze visies op importatie en deprivatie integreren in één model. Ook hier kunnen we vermoeden dat gedetineerden bepaalde visies omtrent lichaamspostuur importeren in de gevangenis maar dat deze visies aan belang kunnen winnen of veranderen door de specifieke gevangeniscontext.17

Contextualisering onderzoek en onderzoeksvragenUit de hoger beschreven literatuur blijkt dat een gespierd lichaam de eigenwaarde van gedetineerden kan opkrikken en hen een hogere positie binnen de gedetineerdensubcultuur kan opleveren. Daarnaast kan het een tegengewicht vormen in het spanningsveld tussen de controlerende gevangenis en de persoonlijke beslissingsvrijheid.

Deze interessante bevindingen brengen echter nieuwe vragen en uitdagingen met zich mee. Hoe proberen gedetineerden dit lichaam te verkrijgen of te behouden in een gevangenis? Gebeurt dit altijd op een gezonde manier? Moedigt het nastreven van een gespierd lichaam het gebruik van bepaalde verboden middelen aan? Welke problemen kan het gebruik van spierversterkende middelen met zich meebrengen en hoe kan men hierop reageren en beleidslijnen uitwerken?

Deze vragen behandelen we in dit artikel. Het is niet de bedoeling kant-en-klare oplossingen te bieden, wel om bepaalde discussies die tot nog toe onderbelicht bleven in wetenschappelijke literatuur te voeren en implicaties van bepaalde keuzes weer te geven. We zullen ons daarbij voornamelijk focussen op de gevangeniscontext in Vlaamse en Brusselse

Page 21: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 21

Artikelgevangenissen. Deze regionale context zullen we telkens kaderen binnen internationaal onderzoek en buitenlands beleid.

Om de bovenvermelde vragen te beantwoorden zullen we ons richten op drie thema’s die het lichaam binnen detentie kunnen beïnvloeden: sportactiviteiten en voornamelijk het fitnessaanbod, voedingssupplementen en uiteindelijk het gebruik van anabole steroïden in de Vlaamse en Brusselse gevangenissen.

MethodenOm deze thema’s te kunnen behandelen baseren we ons op een kleinschalig verkennend onderzoek dat Verhelle18 voerde in het kader van haar meesterproef. Het onderzoek is kwalitatief en verkennend van aard en streeft ernaar om een weinig onderzocht thema onder de aandacht te brengen. Wij beschouwen dit onderzoek als een startpunt voor verder onderzoek. Het is daarom niet de bedoeling om op basis van deze studie een veralgemeenbare analyse te maken.

Verhelle nam tien interviews af in drie verschillende Vlaamse gevangenissen. Twee van deze instellingen waren een strafinrichting, en één een arresthuis. Elke onderzochte gevangenis heeft een specifiek sportaanbod dat concrete informatie kon verschaffen over de hogervermelde onderzoeksvragen. Verhelle bevroeg 10 respondenten: vier gedetineerden (waaronder 3 sportfatikken), vijf personeelsleden (waaronder 2 sportbeambten, 2 persooneelsleden van de medische dienst en 1 regionaal directeur) en één extern persoon.

Bovendien werden alle kantinelijsten van de 16 Vlaamse gevangenissen opgevraagd om zicht te krijgen op het voedings- en voedingssupplementenaanbod in Vlaamse gevangenissen. Deze informatie geeft een algemeen beeld van de producten die voorhanden zijn. Concrete informatie omtrent persoonlijke aankopen van gedetineerden konden we, omwille van privacy redenen, niet zomaar verkrijgen. Daardoor biedt deze informatie slechts een algemeen beeld van de aangeboden producten.

Tot slot kwam het onderzoek tot stand in nauwe samenwerking met een sportfunctionaris van de Rode Antraciet vzw. De Rode Antraciet vzw organiseert een groepsaanbod sport en cultuur in de Vlaamse en Brusselse gevangenissen. De sportfunctionaris nam de rol van medebegeleider op tijdens het onderzoek.

Hij hielp bij het contacteren van respondenten, was aanwezig tijdens de interviews die afgenomen werden in het arresthuis, en hielp bij het opvragen van kantinelijsten. Na de interviews werden de resultaten besproken met de sportfunctionaris die, indien nodig, verdere uitleg gaf. De auteurs wensen De Rode Antraciet VZW dan ook te bedanken voor hun hulp en expertise tijdens het onderzoek.

Een gespierd lichaam in een gevangeniscontextSport

We bespraken in de literatuurstudie dat gedetineerden op verschillende vlakken controle verliezen over het eigen leven. Controle over het lichaam vormt dan een belangrijke manier om eigenheid maar soms ook status en eigenwaarde te bewaren. In dit eerste deel zal de focus liggen op de eerste onderzoeksvraag, namelijk hoe gedetineerden een gespierd lichaam proberen te verkrijgen of behouden binnen een gevangeniscontext.

We merken dat gedetineerden voornamelijk gaan sporten en specifieke diëten volgen om een bepaald postuur te verkrijgen. Daarom focussen we in dit deel op sport en gewichtheffen in de Vlaamse en Brusselse gevangenissen, evenals op het voedingsaanbod en de voedingssupplementen die te verkrijgen zijn via de kantine.

Sport binnen de muren vervult verschillende functies. In eerste instantie is sport een manier om te ontsnappen aan het dagelijkse, dikwijls inactieve en monotone leven binnen de muren.19 Het kan bovendien sociale contacten tussen gedetineerden optimaliseren en versterken. Daarnaast zou sport de re-integratie bewerkstelligen en het recidiverisico verlagen.20 Sport kan bovendien een positieve invloed hebben op de gezondheid van gedetineerden, het werkt immers stressreducerend en is goed voor de conditie.21 Uiteindelijk zou dit kunnen leiden tot minder gewelddadige incidenten waardoor de dynamische veiligheid binnen een inrichting kan versterkt worden, zeker indien personeel en gedetineerden samen sporten.22 Anderzijds kan sport net leiden tot conflicten tussen gedetineerden en kan er op basis van sportprestaties een hiërarchie ontstaan tussen individuen. Daarom is begeleiding tijdens sportactiviteiten van cruciaal belang.

In België bepaalt de basiswet betreffende het

18 H. Verhelle, o.c.19 D. Bodin., L. Robene., S. Heas en G. Sempé, l.c.20 D. Bodin., L. Robene., S. Heas en G. Sempé, l.c.; R. Meek, Sport in prison: exploring the role of physical activity in correctional settings, New York, Routledge,

2014. 21 D. Bodin., L. Robene., S. Heas en G. Sempé, l.c.22 R. Meek, o.c.

Page 22: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

22 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikelgevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden dat gedetineerden recht hebben op twee uur sport per week.23 In het voorbereidende wetgevend werk lezen we dat het doel van sport voornamelijk ligt in het aanbieden van ontspanningsactiviteiten voor gedetineerden.24

De internationale literatuur evenals de Belgische wetgeving toont dus aan dat sport uiteenlopende functies heeft en zich niet beperkt tot het voorzien van mogelijkheden voor gedetineerden om zich een gespierd lichaam aan te meten. Desondanks blijft dit voor veel gedetineerden een van de voornaamste redenen om te sporten.

Om hun lichaam vorm te kunnen geven moeten gedetineerden vooreerst gebruik kunnen maken van het sportaanbod. Hoewel een federale wet deze sportaangelegenheid vastlegt, staan de gemeenschappen in voor de uitvoering ervan. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden.

Het decreet betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden wil het recht van alle gedetineerden en hun directe sociale omgeving op een integrale en kwaliteitsvolle hulp- en dienstverlening waarborgen.25 Ook de sportactiviteiten van De Rode Antraciet vzw werden in de lijnen van dit decreet uitgewerkt. De Rode Antraciet vzw is sinds 2012 aanwezig in alle Vlaamse gevangenissen, al dan niet met een beperkte inzet. Bij aanvang was dit voornamelijk op vlak van advisering voor de uitbouw van sportwerk maar tegenwoordig is er ook hier een ‘volwaardig’ aanbod.26 Om dit te voorzien wordt er samengewerkt met externe partners die over specifieke expertise en middelen beschikken. Om de samenwerking tussen de federale overheid (Justitie) en de gemeenschappen (hulp- en dienstverlening aan gedetineerden) vlot te organiseren sloten zij een samenwerkingsakkoord. Daarnaast regelt art. 103 van de basiswet dat het inrichtingshoofd alle maatregelen neemt “opdat de diensten voor sociale hulp- en dienstverlening hun aanbod ter beschikking van de gedetineerden kunnen stellen, mits inachtneming van de orde en de veiligheid”. Ook de wettelijke verankering van het recht op sport in de basiswet zorgt ervoor dat deze activiteit door justitiële actoren niet ondergeschikt kan worden gemaakt aan het penitentiaire (statische)

veiligheidsbeleid. 27

Deze inspanningen en goede voornemens ten spijt, wordt het recht op sport dikwijls niet nageleefd in verschillende Vlaamse en Brusselse gevangenissen.28 Jammer genoeg bestaat er een discrepantie tussen wat de wetgever voor ogen had en de uiteindelijke uitvoering ervan. De oorzaak moet gezocht worden bij de overbevolkte gevangenissen, het gebrek aan beschikbare ruimtes en de perceptie van het bewakingspersoneel op sport als ‘luxe-goed’. Bovendien is er vaak een terughoudendheid van of gebrek aan bewakingspersoneel om deze activiteiten te ondersteunen. Deelname van gedetineerden aan activiteiten zoals sport zorgen immers voor meer verplaatsingen – en dus begeleiding – van gedetineerden. Dikwijls wordt dit bijgevolg door penitentiair bewakingspersoneel (verkeerdelijk) geïnterpreteerd als een mogelijke bedreiging voor de orde en de veiligheid.29 Penitentiair bewakingspersoneel beweert regelmatig dat zij door hun onderbezetting de veiligheid niet kunnen garanderen. Daardoor worden sportactiviteiten, net als socio-culturele activiteiten niet zelden afgelast.

We vermeldden eerder in de literatuurstudie de klachten van gedetineerden met betrekking tot de beperkte bewegingsmogelijkheden en ongewenste fysieke effecten die daarmee kunnen samengaan. De bovengeschetste problematiek maakt duidelijk hoe gedetineerden door controlerende instanties, die voornamelijk lijken te focussen op statische veiligheid, soms verhinderd worden om het eigen lichaam vorm te geven.

Gewichtheffen

De sportactiviteit die dikwijls het meest in de smaak valt, zeker bij gedetineerden die een hoog lichaamsbewustzijn hebben, is gewichtheffen.30 Buitenlands onderzoek toont aan dat het al dan niet toestaan van deze activiteit binnen een detentiecontext aan hevige discussies onderhevig is. Enerzijds primeert in sommige landen de visie dat fysiek sterke gedetineerden een verhoogd gevaar vormen. Het beleid in landen zoals Zweden en Denemarken speelt hierop in en verbiedt elke vorm van gewichtstraining.31 Anderzijds hanteren andere landen de visie dat gewichtheffen agressiereducerend

23 Art. 79 wet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, BS 1 februari 2005.24 Eindverslag van de commissie “basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden (ingediend door V. Decroly & T. Van Parys namens de

commissie voor justitie), St. Kamer 2000-2001, nr. 50- 1076/001.25 Decreet van 8 maart 2013 betreffende de organisatie van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, BS 11 april 2013.26 Ibid.27 K. Polfliet, “De Vlaamse hulp- en dienstverlening en de federale basiswet: twee handen op één buik?” In T. Daems., C. Hermans S., F. Janssens., J. Millen., L.

Robert en V. Scheirs. (eds.), Tien jaar basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden, Antwerpen, Maklu, 2015. 28 Centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen, Jaarverslag 2008-2010, Brussel, Centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen; Commissie van

toezicht van Sint- Gillis, Jaarverslag 2015, Brussel, Commissie van Toezicht Sint-Gillis, 2016.29 H. Tournel en S. Snacken, Vorming, opleiding en arbeidstoeleiding in zeven Vlaamse gevangenissen, Brussel, Koning Boudewijn Stichting, 2009.30 D. Bodin., L. Robene., S. Heas en G. Sempé, l.c.31 J. Ahlner., A. Eklund., M. Garle en Y. Lood, “Anabolic androgenic steroids in police cases in Sweden 1999-2009”, Forensic Science International, 2012, 199-204.

Page 23: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 23

32 R. Meek, o.c.; K. Beyens en M. Boone, ‘Zeg maar Henk tegen de chef’. Ervaringen met het Belgische detentieregime in de PI Tilburg, Den Haag, Boom Lemma uitgevers, 2013.

33 H. Verhelle, o.c., 69.34 H. Verhelle, o.c., 74.35 A. Bean, Sportvoedingssupplementen. Welke supplementen werken echt en waarvoor gebruik je ze?, Aartselaar, Deltas Uitgeverij, 2010.

werkt doordat gedetineerden hierbij hun energie kwijt geraken, wat ook bevestigd wordt in het onderzoek van Meek.32 In de Belgische gevangenissen wordt gewichtheffen toegestaan. Wél wordt er in sommige Vlaamse en Brusselse gevangenissen een limiet gesteld op het toegestane gewicht dat gedetineerden mogen hanteren, dit mede om de veiligheid te garanderen. Maar in België is het niet duidelijk welke visie er gehanteerd wordt omtrent het gewichtheffen. Een duidelijk en coherent beleid zou gedetineerden meer zekerheid verschaffen van wat zij al dan niet mogen doen. Momenteel kan een onverwachte transfer immers vergaande gevolgen hebben in de zin dat gedetineerden plots andere en soms striktere regels moeten naleven in de fitness.

Uit onze resultaten blijkt dat in de onderzochte strafinrichtingen meer mogelijkheden bestaan tot fitness dan in het onderzochte arresthuis. De focus van de gedetineerden in de fitness van de onderzochte strafinrichtingen ligt voornamelijk op krachttraining en niet op cardio. Niettemin proberen De Rode Antraciet vzw maar ook de sportbeambten gedetineerden warm te maken voor cardiotrainingen die gelijkaardige effecten kunnen hebben. Bovendien tracht men hen meer bewust te maken om eerder met lichaamsgewicht of met lichter en alternatief materiaal te werken. Er was echter geen beperking aanwezig wat betreft de zwaarte van de gewichten. Ook de visie van penitentiaire bewakingsassistenten op gewichtheffen speelt een belangrijke rol. Uit het kleinschalig onderzoek van Verhelle33 blijkt dat men liever heeft dat gedetineerden zich uitleven in de sportzaal dan ‘op het gezicht van de chef’ (sportbeambte 3). Men is er zich van bewust dat ze tijdens interventies in fysiek contact kunnen komen met gespierde gedetineerden. Toch ervaren de bevraagde sportbeambten en de regionaal directeur dat gedetineerden voornamelijk sporten om zicht te ontladen en niet om personeel te kunnen bedreigen.

Voeding en voedingssupplementen

We brachten hierboven voornamelijk de rol van sport en het decreet omtrent sport in kaart. Sport is echter niet de enige manier voor gedetineerden om het lichaam vorm te geven. Ook voeding en voedingssupplementen lijken hierbij een belangrijke rol te spelen. Maar het aanbieden van voedingssupplementen binnen de muren roept tevens vragen op.

Gedetineerden krijgen de mogelijkheid om naast de aangeboden maaltijden in de gevangenis, eigen voedsel aan te kopen bij de kantine. De

lokale gevangenis stelt zijn eigen kantinelijst op. Vaak gebeurt dit aan de hand van het aanbod van de supermarkt waarmee men samenwerkt. Uit de analyse van kantinelijsten blijkt dat er opvallend veel ongezonde voeding wordt aangeboden zoals bereide gerechten, koeken, versnaperingen, frisdranken, etc. Daarom probeert men in sommige gevangenissen een gezonde kantinelijst op te stellen waardoor gedetineerden ook een zicht krijgen op gezonde producten. Het staat hen vrij deze lijsten al dan niet te consulteren.

In totaal werden alle kantinelijsten van de 16 Vlaamse gevangenissen opgevraagd. In zeven ervan kunnen gedetineerden naast voeding ook voedingssupplementen aankopen. Dit betreft strafinrichtingen met voornamelijk een populatie van veroordeelden. Welke producten er te verkrijgen zijn, is afhankelijk van de gevangenis. In één gevangenis moeten gedetineerden toestemming vragen aan de arts om voedingssupplementen te mogen gebruiken. Wanneer gedetineerden toestemming krijgen, wordt dit verder via de medische dienst geregeld. De gevangenissen die voedingssupplementen op de kantinelijst plaatsen doen dit vanuit het idee dat het aanbod dient genormaliseerd te worden. Bovendien toont het onderzoek van Verhelle aan dat voedingssupplementen ook nadelige effecten kunnen hebben op het lichaam indien ze niet correct gebruikt worden. Hierbij rijst de vraag of gedetineerden zich daarvan bewust zijn, of daarover voldoende geïnformeerd worden.

Er bestaan immers tal van voedingssupplementen zoals voor duursporten, voor spiermassa en kracht, ter vermagering, ... Sportvoedingssupplementen zijn een onderdeel van voedingssupplementen en worden beschouwd als voedsel. Het is een geconcentreerde bron van voedingsstoffen, bedoeld om de normale voeding aan te vullen. Deze worden in de sportliteratuur geschikt geacht voor sporters die hun fysieke prestaties willen verbeteren.35 Dit brengt meteen enkele vragen met zich mee omdat gedetineerden, afhankelijk van het sportaanbod, slechts beperkte mogelijkheden voor lichaamsbeweging hebben binnen de gevangenis.

Er zijn echter weinig of geen cijfers over het gebruik van voedingssupplementen in de gevangenissen voorhanden. Er wordt bijvoorbeeld niet bijgehouden hoeveel voedingssupplementen er aangekocht worden. In kader van het onderzoek van Verhelle heeft men wel een oplijsting gemaakt van de producten die in de zeven Vlaamse gevangenissen aanwezig zijn.

Artikel

Page 24: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

24 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

ArtikelDe tabel geeft weer hoeveel soorten van elk voedingssupplement gedetineerden per gevangenis kunnen aankopen. Wanneer je kijkt naar de kolom ‘Proteïne’, gaat het vooral over verschillende smaken en/of merken die aangeboden worden op de kantinelijst. In de helft van de gevangenissen worden er ook aminozuren, kreatine of mass gainers aangeboden. In gevangenis D worden er nog 12 andere producten aangeboden (zoals betaburners, tribumax, etc) die niet verkrijgbaar zijn in de andere gevangenissen. Onder accessoires worden drinkbussen, handschoenen, shakers en dergelijke meer aangeboden. Tot slot is gevangenis G, de gevangenis waar men voedingssupplementen kan aankopen via de medische dienst, wat eerder al aangehaald werd. Het is onduidelijk welke producten gedetineerden in deze gevangenis kunnen aankopen.

De respondenten in de studie van Verhelle37 formuleren enkele verklaringen voor het wel of niet aankopen van voedingssupplementen. Een gedetineerde vertelt dat voedingssupplementen voor vele medegedetineerden onbetaalbaar zijn, maar dat zij – omdat ze enorm bezig zijn met hun lichaam en voeding – deze producten ondanks de hoge kostprijs toch kopen. Drie gedetineerden waaronder 2 sportfatikken vertellen bovendien dat ze het als een gemis beschouwen wanneer ze financieel niet in staat zijn de voedingssupplementen te kopen. Anderzijds geloven niet alle gedetineerden in de effecten van voedingssupplementen. Een sportfatik bereidt bijvoorbeeld zelf zijn proteïnerijke maaltijden en laat voedingssupplementen links liggen.

Anabole steroïden

In het bovenstaand stuk gaven we inzicht in hoe de respondenten vorm kunnen geven aan hun lichaam. Daarnaast bespraken we de verschillen in het aanbod van voedingssupplementen per gevangenis. Net als buiten de gevangenismuren worden er daarnaast

ook verboden producten gebruikt zoals anabole steroïden. We zullen ons in dit deel dan ook focussen op de vraag of het streven naar een gespierd lichaam het gebruik van verboden middelen stimuleert en aanmoedigt en welke problemen dit met zich meebrengt in een detentiecontext. Uiteindelijk zullen we ook de mogelijke reacties op het gebruik van anabole steroïden en de nood aan een duidelijk beleid bespreken.

Een Ministerieel Besluit37 regelt de lijst van verboden producten in het kader van het Antidopingdecreet van 25 mei 2012.38 Dit Besluit verbiedt het gebruik van anabole androgene steroïden, zowel binnen als buiten wedstrijdverband. Daarnaast kan iedereen die in georganiseerd verband sport aan controles onderworpen worden. Dit geldt ook voor recreatieve fitnessers. De sporter is op dat ogenblik verplicht om zich aan de controle te onderwerpen en mee te werken. Deze regelgeving geldt bovendien ook voor sporters in de gevangenis.

Het belang van deze controles bevindt zich niet enkel in het organiseren van “eerlijke” sportactiviteiten maar tevens in een gezonde sportuitoefening. Hoewel de negatieve effecten van het gebruik van anabole steroïden vaak in twijfel worden getrokken door de gebruiker, kan het de gezondheid wel degelijk schaden. De meest voorkomende problemen zijn cardiovasculaire problemen, leverproblemen, huid en- seksgerelateerde problemen zoals onvruchtbaarheid, vermannelijking, enz. Het is niet alleen problematisch voor de gezondheid maar het kan ook leiden tot gedragsveranderingen of -problemen zoals stemmingswisselingen, prikkelbaarheid en depressie. Er bestaat geen sluitend bewijs dat het gebruik van anabole steroïden agressie zou verhogen, maar verschillende onderzoeken geven wel indicaties in die richting.39 Momenteel wordt aangenomen dat anabole steroïden gewelddadig gedrag kunnen bewerkstelligen bij bepaalde, meer kwetsbare, personen. Dit

36 H. Verhelle, o.c., 74-75.37 Ministerieel besluit van 26 november 2015 houdende vaststelling van de verboden lijst, vermeld in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van

13 februari 2015 houdende uitvoering van het Antidopingdecreet van 25 mei 2012 betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport, BS 7 december 2015.

38 Decreet van 25 mei 2012 betreffende de preventie en bestrijding van doping in de sport, BS 12 juli 2012.39 Zie o.a. J. Ahlner., A. Eklund., M. Garle en Y. Lood, l.c.; K. KÄLL., L. Lundholm, I. Thibilin en S. Wallin, “Use of anabolic androgenic steroids in substance abusers

arrested for crime”, Drug and alcohol dependence, 2010, 222-226; R. Meek, o.c.; O. Hoffman., F. Klötz., A. Petersson en I. Thibilin, l.c.

Gevangenis Proteïne Aminozuren Caseïne Kreatine Mass Gainer Andere Accessoires

A 3

B 6 2 1 4 1

C 1 1

D 3 4 1 2 3

E 1 1 12

F 3 1 2 1 1

G

Page 25: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 25

voornamelijk wanneer ze in combinatie met andere drugs worden gebruikt.40 Agressiviteitsproblemen van deze gebruikers kwamen ook in dit onderzoek aan bod.

“Dan zie je effectief van gasten die hier binnen komen met een normaal postuur, na een maand tijd drie keer zo breed zijn. Dat is dan niet verantwoord. Die gasten gaan dan ook wel wat agressiever rondlopen dan dat normaal is.” (Gevangenisdirecteur 1).

Naast het risico op agressief gedrag, brengt het gebruik van anabole steroïden ook dikwijls een handel in illegale middelen op gang in de gevangenis.

Onderzoeker: “Maar ziet u wel dat da nog altijd veel aanwezig is? Anabolen en illegale middelen?”

Gevangenisdirecteur 1: “Ja toch wel hé. We zitten met een problematiek maar ik denk ook dat die veel complexer is dan veel mensen op het eerste zicht denken. En dat ja, ik denk, dat als je met sportmensen buiten spreekt. De grens met wat doping is en wat geen doping is, is enorm dun eh.”

Het is immers vrij gemakkelijk om deze goederen binnen te smokkelen net zoals drugs.

“Gevangenissen zijn destijds gebouwd geweest om mensen op te sluiten, ja, maken dat ze niet ontsnappen en dat ze hier hun tijd doorbrengen. Maar het is nooit gebouwd geweest om gerief buiten te houden. Metaaldetectors, scanning, scanmachines die zijn er allemaal later bijgekomen. Vroeger bestonden die niet hé. Het is onmogelijk om dat hier waterdicht te maken” (Gevangenisdirecteur 1).

Ondanks de bovenvermelde risico’s maakt een bepaalde groep gedetineerden toch gebruik van anabole steroïden. Ze zijn zich weinig bewust van de gevaren dat het met zich kan meebrengen, met als gevolg dat ze niet altijd op een verantwoorde manier met het product omgaan.

Het is echter moeilijk om de draagwijdte van het probleem in te schatten. Voornamelijk in het buitenland vinden we cijfergegevens terug over de prevalentie van het gebruik.

In Zweeds onderzoek van Ahlner en anderen41 testte gemiddeld 11,5% van de onderzochte gedetineerden positief op het gebruik van anabole steroïden. In Nederlands onderzoek gaf 0,78% van de gedetineerden toe ooit anabole steroïden te hebben gebruikt in de gevangenis.42 Onderzoek uit het Verenigd Koninkrijk toont aan dat het gebruik van anabole steroïden in Britse gevangenissen tien keer hoger ligt dan in de samenleving. Gedetineerden

Artikelmaken buiten de gevangenis vaak al gebruik van illegale spierversterkende middelen. Het zijn vaak deze gedetineerden die de verboden middelen binnenbrengen in de gevangenis.43 In België zijn er over dit fenomeen amper gegevens beschikbaar. In de interviews geven alle personeelsleden (regionaal directeur, sportbeambten en verplegend personeel) van de strafinrichtingen aan dat ze met deze problemen kampen. In het onderzocht arresthuis stelt de sportbeambte en het verplegende personeel minder bezig te zijn met anabole steroïden. Dit heeft volgens hen te maken met een groter verloop van de populatie. Bovendien stelt de sportbeambte dat de prioriteit in het onderzochte arresthuis eerder op drugs gericht is.44

Ondanks het bewustzijn dat anabole steroïden aanwezig zijn in gevangenissen, beschreef de directie de moeilijkheden om dit probleem in kaart te brengen en mensen te betrappen. Vooreerst zijn anabole steroïden geurloos, wat bijvoorbeeld niet het geval is bij andere illegale middelen of drugs als cannabis. Drugshonden kunnen daardoor niet ingezet worden om dit product op te sporen. Soms worden bij controles wel bewijzen voor het gebruik van anabole steroïden gevonden maar deze vindt men dan voornamelijk op gemeenschappelijke plaatsen. Hierdoor wordt het vermoeden van gebruik bevestigd maar kan men niet aantonen wie de gebruiker is. Daarnaast merkt men dat sommige gedetineerden aan het begin van hun detentie een normaal postuur hebben en op korte tijd vergaande lichamelijke veranderingen ondergaan. Deze signalen wijzen op gebruik maar brengen het fenomeen niet of onvoldoende in kaart. Ook de medische dienst wordt regelmatig geconfronteerd met vragen omtrent anabole steroïden maar zij blijven gebonden aan hun beroepsgeheim. Zij adviseren gedetineerden deze middelen niet te gebruiken. Desondanks kiezen sommige gedetineerden ervoor om dit advies niet op te volgen en toch te experimenteren.45

Om het gebruik met zekerheid te kunnen bevestigen, moet het fenomeen verder onderzocht worden. Hoewel bovenvermelde factoren wijzen op anabolengebruik in de gevangenis, voert de Vlaamse Overheid erg weinig controles uit. In 2015 heeft men voor de eerste keer op vraag van het parket een dopingcontrole uitgevoerd in één Vlaamse gevangenis. Er werden elf gedetineerden getest die regelmatig fitnessen, bij zes van deze gedetineerden vond men doping. Negen van deze gedetineerden

40 Ibid.41 J. Ahlner., A. Eklund., M. Garle en Y. Lood, l.c.42 M. Wouters., A. Benschop., J. Doekhie en J. D. Korf, o.c.43 R. Meek, o.c.44 H. Verhelle, o.c., 75.45 H. Verhelle, o.c., 75-76.

Page 26: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

26 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Artikeltestten ook positief op andere drugs, voornamelijk cannabis. De zes gedetineerden die betrapt werden op dopinggebruik, combineerden dit met andere drugs zoals cannabis, fentanyl, norfentanyl, methadon en EDPP. Het risico op agressief gedrag, zoals eerder vermeld, kan verhogen wanneer doping in combinatie met andere drugs wordt genomen. Aangezien het gaat om gedetineerden die regelmatig fitnessen, geven de resultaten natuurlijk geen representatief beeld weer van het gehele gebruik binnen de muren. Daarenboven zorgen anabole steroïden voor zichtbare fysieke veranderingen waardoor het zou kunnen dat de controle zich eerder op een specifieke groep van de gedetineerden heeft toegespitst. Toch is het erg opvallend dat ondanks deze resultaten, controles schaars blijven. Meek46 waarschuwt dat onder gedetineerden in Engelse gevangenissen de perceptie heerst dat de pakkans bijzonder laag ligt en het gebruik dus weinig risico’s op sancties met zich meebrengt. Dit brengt ons bij de vraag hoe men dit fenomeen kan aanpakken.

Wanneer er een drugsvangst plaatsvindt in een gevangenis, wordt dit normaliter doorgegeven aan het parket. Het vervolgingsbeleid van Justitie met betrekking tot het gebruik van anabolen steroïden in de gevangenis is niet meteen duidelijk maar gedetineerden kunnen hiervoor onder andere juridisch veroordeeld worden, een tucht krijgen enz. Ook hier bestaat geen duidelijk of eensgezind beleid. In het bovenstaand geval werd er een andere aanpak gehanteerd dan wanneer er een drugsvangst plaatsvindt. Gedetineerden die positief testten op de dopingcontrole moesten zich namelijk voor een dopingcommissie gaan verantwoorden. Mogelijke sancties voor een positieve dopingcontrole betreffen 4 jaar uitsluiting van georganiseerde sporten en/of een administratieve boete. De vraag rijst natuurlijk hoe men dit gaat doorvoeren in een detentiecontext. Allereerst heeft de dopingcommissie besloten om de betrokken gedetineerden geen financiële boete op te leggen. Wél krijgen ze de sanctie van 4 jaar uitsluiting van georganiseerd sporten opgelegd. De dopinglijn definieert de straf als volgt: ‘Wie veroordeeld is tot uitsluiting van deelname aan sportactiviteiten, mag gedurende de periode van uitsluiting in geen enkele hoedanigheid aan een sportactiviteit deelnemen. Niet als sporter, maar ook niet als organisator of medewerker’. (www.dopinglijn.be)

Een sportactiviteit is dus een ruim begrip en omvat zowel wedstrijden als training in groep als recreatieve evenementen. Onder georganiseerd sporten in een detentiecontext bepaalde de dopingcommissie dat

dit alle sporten omvat zoals fitness, crossfit, sport voor beklaagden, zomerspelen, demarrage, sporten met buitenploegen, sportfatik, enz. Gedetineerden mogen wel individueel sporten; bijvoorbeeld op cel, op de wandeling of in de fitnessruimte. Echter brengt dit enkele bedenkingen met zich mee. Ten eerste laat de Nationale Antidopingorganisatie Vlaanderen (NADO Vlaanderen) deze gedetineerden wel toe om te sporten op de wandeling (waar gedetineerden bijvoorbeeld dikwijls in groep voetballen), wat vragen doet rijzen over de effectiviteit van de opgelegde sancties en de achterliggende visie. Omdat alle gedetineerden recht hebben op twee uur sport per week, zullen de veroordeelde gedetineerden een individueel sportaanbod (bijvoorbeeld in de fitness) moeten krijgen. We stellen ons de vraag hoe dit praktisch kan georganiseerd worden in onze huidige detentiecontext. Het groepsaanbod van sportieve activiteiten wordt in sommige gevangenissen immers al gelimiteerd of helemaal niet uitgevoerd.

Bovendien kunnen ook vragen gesteld worden over het feit hoe deze sancties gecontroleerd zullen worden in de gevangenis. Buiten de gevangenismuren gebeurt dit niet op een gestructureerde basis. Geschorsten opnieuw betrappen gebeurt eerder door toevalligheden, door tips van andere sporters of een naam die in wedstrijduitslagen verschijnt. Er is dus geen concreet systeem om het naleven van de schorsingen op te volgen.

Het ontbrekende beleid en sancties doen vragen rijzen. Buitenlands onderzoek kan een inspiratie vormen om verder te zoeken naar oplossingen voor het voorliggend probleem. Volgens Meek kan een verhoogde pakkans al een invloed hebben op het gebruik. Het onderzoek van Ahlner en anderen49 ondersteunt deze visie. In Zweedse gevangenissen gingen verhoogde controles en de afschaffing van gewichtheffen samen met een daling van het aantal positieve tests. Deze zakten op tien jaar tijd terug van 19% naar 6,6%.

Wanneer personen positief testen volgen er meestal sancties, maar de moeilijkheid bestaat er echter in om effectieve sancties uit te spreken. Meek49 vermeldt het verbieden van deelname aan fitnessactiviteiten voor deze gedetineerden als een “good practice”. Zoals we hierboven reeds aangaven gebeurt dit ook in de Vlaamse gevangenis waar de controle plaatsvond. Daarnaast ondersteunt ze het idee dat deze gedetineerden informatiesessies over het gebruik en de nevenwerking van anabole steroïden bijwonen. De sancties opgelegd aan gedetineerden in de Vlaamse gevangenissen verschillen lichtjes van deze

46 Ibid.47 Ibid.48 J. Ahlner., A. Eklund., M. Garle en Y. Lood, l.c.49 R. Meek, o.c.

Page 27: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 27

Artikelvisie. Er bestaan hierover in België echter nog geen beleidslijnen waardoor het momenteel onduidelijk blijft hoe men op deze situaties best reageert.

Uiteindelijk wijst Meek50 op het belang van preventie. Sancties komen er immers pas wanneer het kwaad is geschied. Informatiesessies, opleidingen en aangepaste sportprogramma’s zouden het gebruik van anabole steroïden kunnen voorkomen. We merken dat de sportfunctionarissen van De Rode Antraciet vzw in de Vlaamse en Brusselse gevangenissen deze visie ondersteunen en volop uitwerken. Zij bouwen sinds 2012 aan een stelselmatige aanpak van informatie en sensibilisering. Deze informatie werd aangeboden in lezingen, informatiesessies bij sportactiviteiten, folders, posters en een cursus “gezondheid en bewegen”. In 2015 startte De Rode Antraciet vzw met een mini-documentaire rond sport en voeding waarin experten zoals sportdiëtiste Stephanie Scheirlynck, journalist Hans Vandeweghe, topsporter gewichtheffen Tom Goegebuer aan het woord worden gelaten rond voeding en supplementen. Deze mini – documentaire wordt in het voorjaar van 2016 gelanceerd. Bovendien geeft Hans Vandeweghe informatiesessies aan gedetineerden omtrent voedingssupplementen en anabole steroïden. Tijdens deze sessies kunnen gedetineerden vragen en onzekerheden opwerpen en is er plaats voor discussie.

Zoals eerder vermeld gaat de consumptie van bepaalde voedingsstoffen en voedingssupplementen voor veel gedetineerden samen met fitnessactiviteiten. Dit is niet anders in onze Vlaamse en Brusselse gevangenissen waar vooral gewichtheffen bijzonder populair lijkt. In samenwerking met de Vlaamse Trainersschool en De Rode Antraciet vzw kwam daarom de opleiding tot ‘initiator fitness’ de gevangenis binnen. Het idee ontstond vanuit de sterke focus van gedetineerden op fitness en gewichtheffen, maar een gebrek aan kennis over een correcte uitvoering van oefeningen. Men heeft deze interesse gekoppeld aan kwalitatieve competentiebevordering, met potentiele tewerkstelling als gevolg. Het gaat dan niet enkel om tewerkstelling na de invrijheidsstelling maar ook tijdens de detentie. Deze gedetineerden kunnen bijvoorbeeld aan de slag als sportfatik in de gevangenis. Hopelijk delen zij op deze manier hun kennis met medegedetineerden zodat niet enkel externe actoren deze opdracht vervullen. Het onderzoek van Smith51 waarschuwt immers dat sommige gedetineerden informatie van justitiële actoren (of andere organisaties die zij hiermee associëren) niet ter harte nemen. De informele informatieverstrekking tussen gedetineerden kan mogelijks op dit probleem inspelen. Tot slot werden er voor alle lesgevers en sportmonitoren

verschillende bijscholingsdagen georganiseerd waarbij onderwerpen zoals anabole steroïden en trainingsmethodieken besproken werden.

In dit onderdeel bespraken we de aanwezigheid van anabole steroïden in de gevangenis. We toonden aan dat dit middel wel degelijk ook binnen de muren gebruikt wordt om spieren te kweken. De eerder besproken lichaamscultuur kan dus aanzetten tot het gebruik van deze verboden en risicovolle middelen. Daarom dient op adequate wijze gereageerd te worden op deze problematiek. Enerzijds kunnen er sancties worden uitgesproken zoals deze van de dopingcommissie, maar wij hebben toch enkele bedenkingen hoe deze sancties binnen een detentiecontext vorm kunnen krijgen. Daarnaast wijst internationaal onderzoek op het belang van preventie. De Rode Antraciet vzw zet duidelijk in op preventie zodat gedetineerden geïnformeerd worden over hoe zij op een gezonde manier spierversterkende oefeningen kunnen uitvoeren.

ConclusieIn deze bijdrage hebben we getracht het belang van het lichaam voor gedetineerden te schetsen. We toonden aan dat de gevangenisstructuur en -organisatie op verschillende wijzen een invloed kunnen uitoefenen op het lichaam van gedetineerden. Zo zien we in onze Vlaamse en Brusselse gevangenissen dat stakingen of weigering van bewakingspersoneel om gedetineerden naar activiteiten te begeleiden, de bewegingsvrijheid van gedetineerden sterk beperken. Dit kan een indringende vorm van controle betekenen, waardoor zij autonomie en keuzevrijheid verliezen. Zij zullen daarom proberen deze controle te bewaren, zodanig dat zij bijvoorbeeld via het (gespierde) lichaam hun identiteit kunnen veruiterlijken en hun eigenwaarde behouden. Anderzijds is het respecteren van een bepaalde lichaamscultuur niet altijd vanzelfsprekend, zeker niet binnen een penitentiaire context.

Wanneer men personen toelaat hierin eigen keuzes te maken, normaliseert men het leven binnen de muren. Binnen het huidig wetgevend kader, dat normalisering van de detentie naar voor schuift als een basisprincipe, kan dit enkel toegejuicht worden. De mogelijkheid om te sporten en voedingssupplementen aan te kopen die ook buiten de gevangenis te verkrijgen zijn, kaderen binnen deze visie. Desondanks dienen gedetineerden tevens geïnformeerd en aangemoedigd te worden om deze sporten en supplementen op een gezonde manier uit te oefenen of te consumeren. Zo toont onderzoek aan dat gewichtheffen binnen

50 Ibid.51 C. Smith, l.c.

Page 28: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

28 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

de muren positieve effecten kan hebben omdat gedetineerden hun energie kwijt kunnen. Anderzijds mag dit gewichtheffen geen ongezonde sport worden, waarbij het creëren van een gespierd lichaam allesoverheersend wordt. Hetzelfde geldt voor voedingssupplementen. Daarnaast valt het op dat visies tussen gevangenissen kunnen verschillen wat het gebruik van voedingssupplementen betreft. De vraag rijst waarom men hieromtrent geen eensgezinde visie uitwerkt, gebaseerd op advies van experten. Gedetineerden worden immers regelmatig overgeplaatst waardoor zij zich in de ene instelling benadeeld kunnen voelen ten opzichte van de andere.

Naast sport en voedingssupplementen gebruiken sommige gedetineerden ook anabole steroïden om in de gevangenis een gespierd lichaam te kunnen krijgen. Dit gebruik houdt ernstige gezondheidsrisico’s in en is bovendien verboden. Conform het Antidopingdecreet dat op alle sporters, inclusief gedetineerden, van toepassing is, treedt men bij positieve dopingtests repressief op. Gedetineerden mogen in dat geval niet langer deelnemen aan georganiseerde sportactiviteiten. Opnieuw merken we echter op dat hierrond een eenduidig beleid ontbreekt. Wanneer

Artikeler testen worden afgenomen en deze blijken positief, kunnen bepaalde sancties binnen een gevangenis andere implicaties hebben dan in de samenleving. Meek52 raadt aan om naast repressief ook preventief op te treden. Begeleiding en informatie kunnen gebruik immers terugdringen.

We merken dat de sportfunctionarissen van De Rode Antraciet vzw hierop proberen in te zetten door middel van informatie, opleiding en sportbegeleiding, wat kadert binnen de aanbevelingen van internationaal wetenschappelijk onderzoek. Deze initiatieven, die een minder dwingend karakter hebben dan repressieve maatregelen en daardoor voor sommige gedetineerden effectiever zijn, dienen blijvend ondersteund en verder uitgewerkt te worden zonder ze ondergeschikt te maken aan een veiligheidsbeleid of personeelstekorten. Deze activiteiten creëren immers mee een veilig en humaan detentieklimaat.

52 R. Meek, o.c.

Page 29: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 29

UitgelezenPrivategevangenisseninVerenigdeStatenondervuurBespreking: Department of Justice Office of the Inspector General, Review of the Federal Bureau of Prisons’ Monitoring of Contract Prisons. augustus 2016, 79p.

Tom Daems*

Op 18 augustus 2016 publiceerde The Washington Post een belangwekkend artikel over private gevangenissen in de Verenigde Staten.1 In het artikel werd uitgebreid aandacht besteed aan een memo van het Amerikaanse Justice Department. Hierin werd aangekondigd dat het zijn relatie tot de private spelers op de strafmarkt zou herzien: de daling in de federale gevangenispopulatie (van ca 220.000 gedetineerden in 2013 tot minder dan 195.000 op moment van schrijven van de memo) maakt dit mogelijk, aldus de memo. In de memo wordt gesteld dat private gevangenissen een ‘belangrijke rol’ hebben vervuld in een ‘moeilijke periode’ (met name, de periode 1980–2013 waarin de snel groeiende federale gevangenispopulatie de zoektocht naar bijkomende capaciteit bemoeilijkte), maar dat nu de tijd was aangebroken om het over een andere boeg te gooien.

Deze koerswijziging zou onder meer ingegeven zijn door de ondermaatse prestaties van de private partners. We citeren een korte passage uit de memo:

‘Private prisons served an important role during a difficult period, but time has shown that they compare poorly to our own Bureau facilities. They simply do not provide the same level of correctional services, programs, and resources; they do not save substantially on costs; and as noted in a recent report by the Department’s Office of lnspector General, they do not maintain the same level of safety and security. The rehabilitative services that the Bureau provides, such as educational programs and job training, have proved difficult to replicate and outsource - and these services are essential to reducing recidivism and improving public safety’2

De memo stelt de terugdringing – en uiteindelijk stopzetting – van het gebruik van private gevangenissen door het Federal Bureau of Prisons (BOP) in het vooruitzicht. Dit moet gebeuren door aflopende contracten ofwel niet langer te hernieuwen, ofwel door

de verbintenissen terug te schroeven bij hernieuwing.

De memo kwam tot stand nadat de resultaten wereldkundig werden gemaakt van een onderzoek dat werd uitgevoerd door het Department of Justice Office of the Inspector General.3 Het BOP maakt sinds 1997 gebruik van private gevangenissen (‘contract prisons’). In december 2015 waren er ca 22.660 personen opgesloten in dergelijke private gevangenissen – goed voor zo’n 12% van de totale federale gevangenispopulatie. De (toen) 14 private inrichtingen waren alle in handen van drie bedrijven: Corrections Corporation of America, GEO Group en Management and Training Corporation. Het kostenplaatje in 2014 bedroeg 639 miljoen dollar. Het rapport kwam er na diverse incidenten in recente jaren waarbij er schade, lichamelijk letsel en de dood van een bewakingsagent te betreuren vielen (p. 2). Het verslag besteedt heel wat aandacht aan de wijze waarop het BOP het toezicht organiseert op de private gevangenissen. Maar daarnaast komen ook de resultaten aan bod van een vergelijking tussen de private en publieke gevangenissen: cijfergegevens met betrekking tot de (toen) 14 private gevangenissen werden onderzocht en vergeleken met 14 gevangenissen van BOP, die vergelijkbare populaties huisvesten. De vergelijking betrof ‘…eight key areas that …were tracked by both the contract prisons and the BOP institutions: (1) contraband, (2) reports of incidents, (3) lockdowns, (4) inmate discipline, (5) selected grievances, (6) telephone monitoring, (7) urinalysis drug testing, and (8) sexual misconduct’ (p. 14). Het besluit luidde als volgt: ‘With the exception of having fewer positive drug tests and sexual misconduct incidents, we found that the contract prisons had more incidents per capita than the BOP institutions in all of the other key areas’ (p. 14). De slechtere scores van de private gevangenissen werden uitvoerig in de media geciteerd en keren ook terug in de memo van het Department of Justice (zie boven).

* Hoofddocent criminologie, Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC), KU Leuven.1 ‘Justice Department says it will end use of private prisons’, The Washington Post, 18 augustus 2016. Het nieuws werd o.m. opgepikt door The Guardian

(US justice department announces it will end use of private prisons, 18 augustus) en Le Monde (Les Etats-Unis renoncent aux prisons privées fédérales’, 22 augustus 2016).

2 US Department of Justice – Office of the Deputy Attorney General, ‘Memorandum for the Acting Director Federal Bureau of Prisons: ‘Reducing our Use of Private Prisons’, 18 augustus 2016, De memo is online beschikbaar via: https://www.justice.gov/opa/file/886311/download

3 Het rapport is beschikbaar op https://oig.justice.gov/reports/2016/e1606.pdf

Page 30: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

30 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Uitgelezen

4 Zie bv S. Bauer, My Four Months as a Private Prison Guard: A Mother Jones Investigation. Mother Jones, 23 juni 2016. 5 ‘Shareholders in U.S. private prison company sue over phase-out’, 24 augustus 2016,

http://www.reuters.com/article/us-usa-prisons-securities-idUSKCN10Z2JU6 ‘The Obama Administration Continues Pulling Away From Private Prison Companies’, The Nation, 2 september 2016.7 http://www.prisonpolicy.org/reports/pie2016.html8 US Department of Justice – Office of the Deputy Attorney General, ‘Memorandum for the Acting Director Federal Bureau of Prisons: ‘Reducing our Use of

Private Prisons’, 18 augustus 2016, noot 1.9 Zie appendix 9 van het rapport voor reacties van de drie betrokken bedrijven (p. 70 e.v.)

Het was niet de eerste keer dat de private gevangenissen onder vuur kwamen te liggen.4 Wel nieuw was dat het Department of Justice hier een motie van wantrouwen voor de private sector aan koppelde. Maar wat is nu de impact van die beslissing? Een belangrijke graadmeter op dit vlak is de reactie van de financiële markten. Die was niet mals: de aandelen kelderden met zo’n 40 procent. Aandeelhouders van Corrections Corporation of America trokken intussen naar de rechtbank omdat ze menen misleid te zijn geweest door het bedrijf: volgens de misnoegde aandeelhouders had Corrections Corporation of America hen moeten informeren over het feit dat de private instellingen slechter scoorden dan de publieke gevangenissen.5 Daarenboven werd intussen aangekondigd dat ook de private immigratiecentra aan een onderzoek zouden onderworpen worden waardoor mogelijks ook daar klappen zullen vallen.6

Maar anderzijds lijkt het einde van de private gevangenissen in de Verenigde Staten zeker nog niet in zicht. De eerder vermelde memo heeft enkel betrekking op de federale private gevangenissen: deze huisvesten slechts een fractie van de Amerikaanse gevangenispopulatie. De ca 22.660 ten tijde van het onderzoek vormen daarenboven nauwelijks één honderste van de pakweg 2,3 miljoen gedetineerden in de Verenigde Staten. Het overgrote deel zit in

staatsgevangenissen of in jails.7 De beslissing laat ook de private immigratiecentra buiten schot en heeft evenmin betrekking op de zgn residential reentry centers die door private bedrijven worden uitgebaat.8

Van een principiële afwijzing van private gevangenissen is bovendien geen sprake in de memo. De beslissing om het beroep op de private inrichtingen terug te dringen haakt in op een daling, sinds 2013, van de federale gevangenispopulatie. Indien er zich opnieuw een zgn. ‘moeilijke periode’ aandient met capaciteitstekorten, dan lijkt het best mogelijk dat de private sector wederom ruimte wordt geboden om een ‘belangrijke rol’ te vervullen. De bekritiseerde prestaties van de private instellingen zijn per slot van rekening remedieerbaar – en ook (Amerikaanse) publieke gevangenissen scoren maar al te vaak ondermaats. Daarenboven heeft het BOP ook zelf boter op het hoofd: zo was in één van de bekritiseerde instellingen geen minimum personeelsbezetting bepaald ‘…because the BOP had sought to reduce costs’ (p. 2). Het biedt de private spelers bijkomende munitie om – naast het rapport zelf in vraag te stellen9 – hun verweer verder te stofferen om zo hun belangen en plaats in het Amerikaanse straflandschap te verdedigen. Wordt ongetwijfeld nog vervolgd.

Page 31: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

juli-augustus-september2016 FATIK nr. 151 31

Ook dat nog

Chris Hermans*

(Tijdelijke)wijzigingenindevoorlopigeinvrijheidstelling(straffentotenmetdriejaar)

Wijzigingen VLV en ETNadat hij vorig jaar in juli via zijn circulaire 1817 de 10 jaar oude omzendbrief (1771) over de voorlopige invrijheidstelling (VLV) van Minister Onkelinx actualiseerde, heeft Minister van Justitie Koen Geens zijn eigen brief weer aangepast. Het gaat om personen die definitief veroordeeld zijn en die een straftotaal tot en met drie jaar gevangenis ondergaan. Merk op dat de termijn waarin een vonnis definitief wordt door de zogenaamde 2de Potpourri-wet1 sinds 1 maart 2016 werd verlengd van 25 dagen naar 40 dagen. Al enkele regeerperiodes wordt het systeem van de voorlopige invrijheidstelling toegepast in afwachting van de inwerkingtreding van de wet externe rechtspositie veroordeelden voor deze strafcategorie. Eind vorig jaar werd de datum waarop deze zeker in werking dient te treden nog maar eens uitgesteld, ditmaal naar 1 september 20172 . Het Justitieplan3 voorziet bovendien een wijziging van deze wet, maar er werden hieromtrent tot dusver nog geen teksten in het parlement ingediend.

Niettemin verscheen op 29 april 2016 omzendbrief 1817 bis waarin Minister Geens een regeling voorziet voor de voorlopige invrijheidstelling van personen die een vervangende gevangenisstraf ondergaan bij niet-uitvoering van hetzij een autonome probatiestraf, hetzij een elektronisch toezicht als autonome straf. Op 1 mei 2016 traden immers twee nieuwe wetten in uitvoering tot invoering van beide nieuwe straffen4 . De Minister voorziet in beide gevallen een zelfde regeling zoals die nu al geldt voor de vervangende gevangenisstraf bij een niet-uitgevoerde werkstraf.

Opmerkelijk, maar gezien het politieke klimaat eigenlijk allerminst verwonderlijk, is dat de Minister van Justitie in dezelfde beweging een nieuwe categorie met eigen regels invoert. Het gaat met name om

veroordeelden die een of meerdere veroordelingen ondergaan wegens terrorisme (artikelen 135 tot 141 van het Strafwetboek) op voorwaarde dat het straftotaal meer dan één jaar bedraagt. Voor deze nieuwe groep veroordeelden is het niet langer de gevangenisdirecteur die kan beslissen over de voorlopige invrijheidsstelling. Naar analogie met de veroordeelden voor zedenfeiten t.a.v. minderjarigen, zal het de Dienst Detentiebeheer (DDB) zijn die beslist. De directeur dient in zijn advies contra-indicaties na te gaan die betrekking hebben op vier elementen: (1) het niet in de mogelijkheid verkeren om in zijn materiële behoeften te voorzien; (2) het manifest risico voor de fysieke integriteit van derden; (3) het risico dat de veroordeelde het land verlaat; (4) het risico tot het lastig vallen van het slachtoffer.

De directeur kan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden voorstellen indien deze absoluut noodzakelijk zijn om het risico op recidive te beperken of indien ze noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer.

Tegelijk met de wijzigingen in de voorlopige invrijheidstelling werden in een andere omzendbrief, eveneens van 29 april 2016, enkele regels voor het elektronisch toezicht (ET) gewijzigd. Zowel veroordeelden wegens terrorisme als zij die een vervangende gevangenisstraf ondergaan bij niet-uitvoering van elektronisch toezicht als nieuwe autonome straf, worden daarbij uitgesloten van elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit. Let wel dat het toepassingsgebied van het elektronisch toezicht in deze beperkt is tot straffen waarvan het totaal de drie jaar niet overschrijdt. De strafuitvoeringsrechtbank kan aan veroordeelden met een zwaardere straf nog steeds elektronisch toezicht toekennen. De onderzoeksrechters en onderzoeksgerechten kunnen ook nog steeds beslissen

* Redactielid van Fatik.1 Wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (B.S. 19 februari 2016), art. 88 –

dit wijzigt artikel 203 van het Wetboek van Strafvordering.2 Wet van 23 november 2015 met betrekking tot de inwerkingtreding van diverse bepalingen betreffende justitie (B.S. 30 november 2015), art. 14. Deze datum

is al diverse malen uitgesteld. Intussentijd blijft de kwestie geregeld bij omzendbrief, hetgeen al jaren de kritiek krijgt ongrondwettelijk te zijn. Zie o.m. F. Pieters, De stedebouwkundige overtreding van minister Onkelinx, Fatik, 2005, nr.107, p.5-7.

3 K. Geens, Het Justitieplan. Een efficiënte justitie voor meer rechtvaardigheid, Brussel, F.O.D. Justitie, 2015, p. 46 e.v.4 Wet van 7 februari 2014 tot invoering van het elektronisch toezicht als autonome straf (B.S. 28 februari 2014) en de wet van 10 april 2014 tot invoering van

de probatie als autonome straf (B.S. 19 juni 2014)

Page 32: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2006 nr2/44 FATIK nr. 151 juli-augustus-september 2016 het doel van de vrijheidsberoving en de omstandigheden waarin deze plaatsvindt. In het geval

32 FATIK nr. 151 juli-augustus-september2016

Ook dat nogom de voorhechtenis voor terrorismeverdachten thuis onder elektronisch toezicht te laten doorgaan in plaats van in de gevangenis.

NoodmaatregelVoor het begin van de zomervakantie nam Koen Geens daarenboven nog een noodmaatregel. Hij liet de gevangenisdirecties weten dat er tijdelijk wordt afgeweken van de eerder bepaalde regels voor de toelaatbaarheidsdata voor de voorlopige invrijheidstelling van definitief veroordeelden met een straftotaal tot en met drie jaar. Deze worden in de meeste gevallen drastisch verkort. De Minister motiveert zijn beslissing verwijzend naar het “huidig penitentiair klimaat (recente langdurige stakingen, groot capaciteitsverlies in enkele inrichtingen en de nakende sluiting van Tilburg5)”. Hij stelt dat dit hem ertoe dwingt deze tijdelijke maatregel te nemen “om de leef- en werkomstandigheden in de gevangenissen te verbeteren.”. De nieuwe tijdsvoorwaarden voor de toelaatbaarheid tot de voorlopige invrijheidstelling zijn sedert 1 juli

2016 van kracht en blijven nog geldig tot 31 december 2016.

Voor een totaal aan straffen van zes tot zeven maanden wijzigt er niets. Deze groep veroordeelden kunnen net als voorheen in voorlopige vrijheid worden gesteld na 1 maand detentie. De andere periodes worden drastisch ingekort. Het duidelijkst wordt dit in volgend schema: (zie tabel).

In de tijdelijke omzendbrief over de VLV wordt tot eind 2016 vergelijkbare strafvermindering voorzien voor de vervangende gevangenisstraf voor werkstraf, elektronisch toezicht en probatie als autonome straffen.

Zowel de nieuwe als de oude regels betreffende de VLV gelden voor zij die hun straf in de gevangenis uitzitten als voor hen die de straf thuis met een enkelband ondergaan.

5 Tegen half december zullen de laatste “Belgische” gedetineerden deze Nederlandse strafinrichting verlaten en zullen zij naar een Belgische gevangenis worden overgebracht.

totaal in uitvoering zijnde hoofdgevangenisstraffen

toelaatbaarheid VLV omzendbrief 1817

Toelaatbaarheid tijdelijke VLV

meer dan 7 m. en ten hoogste 8 m.

na 2 maanden hechtenis

na 2 maanden hechtenis

meer dan 8 m. en ten hoogste 1 jaar

na 3 maanden hechtenis

na 2 maanden hechtenis

meer dan 1 jaar en ten hoogste 2 jaar

na 1/3de

na 4 maanden hechtenis

meer dan 2 jaar en ten hoogste 3 jaar

na 1/3de

na 8 maanden hechtenis