Thema 1

25
Thema 1 Organen en cellen

Transcript of Thema 1

Thema 1Organen en cellen

Indeling1. Organismen2. Organen, cellen en weefsels3. Werken met de microscoop 4. Plantaardige cellen5. Dierlijke cellen6. Chromosomen7. Celdeling8. Biologisch onderzoek

Start!

OrganismenOrganismen zijn levende wezens.Alle organismen vertonen levensverschijnselen,

dit zijn kenmerken van leven.Voorbeelden zijn o.a. ademhalen, voeden,

afvalstoffen uitscheiden.De levensverschijnselen zorgen samen voor

stofwisseling in een organisme. Bij stofwisseling wordt de ene stof omgezet in een ander stof. Bijvoorbeeld het voedsel wat je eet wordt omgezet in bouwstoffen of energie.

Door de stofwisseling kun je groeien en ontwikkelen.

Verder

Elk apart organisme noemen we een individu. Het leven van een individu eindigt met de dood. Als het organisme dood is vertoont hij geen levensverschijnselen meer.

Een levend organisme kan zich voortplanten, zodat er nakomelingen komen. Ook deze kunnen zich weer voortplanten. Het telkens voortplanten en het doorlopen van het leven noemen we een levenscyclus. (afbeelding 3 tb blz 8)

Verder

OrganenEen organisme bestaat uit organen. Een

orgaan is een deel van een organisme met een of meer functies.

Je organen in je torso liggen in de buikholte of de borstholte. Het middenrif scheidt ze van elkaar.

In je buikholte liggen onder andere je : slokdarm, de maag, de nieren, de lever, de dunne darm en de dikke darm.

In je borstholte liggen onder andere de slokdarm, de longen en het hart. Verd

er

OrganenstelselsEen organenstelsel is een groep samenwerken de

organen. Voorbeelden van deze stelsels zijn: - je verteringsstelsel, - het beenderenstelsel (je skelet),- het spierstelsel,- het bloedvatenstelsel,- het ademhalingsstelsel, - het zenuwstelsel.

Alle organenstelsels van je lichaam werken samen, samen zorgen ze er voor dat je lichaam in stand wordt gehouden en gezond blijft.

Verder

CellenOrganen zijn opgebouwd uit cellen. Een cel is

in je lijf 3D maar wordt vaak plat getekend.

De functie van de cel bepaald de vorm die de cel heeft. In een orgaan kunnen dus cellen voorkomen die heel verschillend van vorm zijn. Meestal liggen cellen met dezelfde vorm en dezelfde functies bij elkaar in groepen. Zo’n groep cellen heet een weefsel.

Verder

Weefsels

WeefselsEen weefsel is een groep cellen met dezelfde

bouw en dezelfde functie(s). Bij veel weefsels komt tussencelstof voor tussen de cellen.

In je lijf zitten verschillende van deze weefsels, bijvoorbeeld; beenweefsel, bindweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel. In organen komen dan ook vaak verschillende soorten weefsel voor.

Tussencelstof is de stof die tussen de verschillende cellen inzit. Het kan hard zijn, maar ook zacht of vloeibaar. Dit hangt af van de functie die de tussencelstof heeft.

Verder

Werken met de microscoopKomt niet terug op het SE, mag je dus

overslaan. Wil je het wel leren of lezen? Tb blz. 13, 14,

15 en 16

Verder

Plantaardige cellenPlantaardige cellen zijn de cellen van planten,

bloemen etc. De plantaardice cel bestaat uit een aantal delen:

Cytoplasma (celplasma). Dit is een stroperige vloeistof die bestaat uit water met eiwitten en veel opgeloste stoffen.

Celmembraam Dit is een dun vlies wat om het cytoplasma heen ligt

Celkern Deze ligt in het cytoplasma. De celkern regelt alles wat in een cel gebeurd.

Kernmembraam Het kernmembraam is een dun vlies wat om de celkern ligt.

Verder

Vervolg plantaardige cellenVacuolen Een vacuole is een ‘blaasje’ wat gevuld

is met vocht. Vacuolevocht bestaat uit water met opgeloste stoffen. Jonge cellen bevatten meer vacuolen. Als de cellen ouder worden, vloeien de kleine vacuolen samen tot één grote vacuole.

Celwand Dit wordt gevormd door het cytoplasma van een plantaardige cel. Dit vormt een stevig laagje. De celwand is tussencelstof en behoort niet tot de cel. Celwanden zorgen voor stevigheid.

Intercellulaire ruimten Tussen de celwanden van cellen die naast elkaar liggen komen kleine holten voor. Dit zijn intercellulaire ruimten.

Verder

Plantaardige cel

Verder

PlastidenIn het cytoplasma kunnen plasticiden (korrels)

voorkomen. Er zijn verschillende typen plasticiden:Bladgroenkorrels, zitten o.a. in de bladeren van

planten. Door deze korrels zijn de bladeren groen. In de bladgroenkorrels vindt fotosynthese plaats.

Kleurstofkorrels, komen voor in de cellen van bloemen en vruchten met een gele, oranje of rode kleur. Deze korrels geven de bloemen en vruchten hun opvallende kleur.

Zetmeelkorrels, zijn kleurloos. Ze komen o.a. voor in cellen van aardappels. In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen.

Verder

Vervolg plasticidenPlasticiden kunnen van het ene type overgaan in

een ander type. Bijvoorbeeld wanneer de tomaat rijp wordt. Dan gaat hij van groen naar rood. Baldgroenkorrels veranderen dan in rode kleurstofkorrels.

Verder

Dierlijke cellenHet grootste verschil tussen dierlijke cellen en

plantaardige cellen is het ontbreken van de celwand. Een dierlijke cel bestaat voor het grootste deel uit

de volgende onderdelen: Cytoplasma (celplasma)Celmembraam (ligt om het cytoplasma) Celkern (deze ligt in het cytoplasma) Kernmembraam (dit ligt om de celkern)In het cytoplasma zijn veel stoffen opgelost en bevinden

zich kleine blaasjes. Er is geen grote vacuole aanwezig en er bevinden zich ook geen plasticiden in het cytoplasma.

Verder

Een dierlijke cel

Verder

ChromosomenJe hebt geleerd dat de celkern alles regelt wat er

in de cel gebeurd. In de celkernen liggen de chromosomen, deze liggen altijd samen. Ze vormen samen een paar en hebben de informatie voor dezelfde erfelijke eigenschappen.

Chromosomen bestaan uit DNA en eiwit. DNA bevat de informatie voor al je erfelijke eigenschappen. Dus je haarkleur, je oogkleur, of je krullen hebt etc.

Als je chromosomen van een mens rangschikt naar grootte en vorm dan zie je een chromosomenportret. Verd

er

Vervolg chromosomenElke lichaamscel van het menselijke lichaam

heeft 46 chromosomen. Samen zijn dat dus 23 paren. Voorbeelden van deze cellen zijn huidcellen, levercellen en spiercellen.

Geslachtscellen hebben geen 46 chromsosomen maar de helft, 23 dus.

Wij als mensen hebben 46 chromosomen in de celkern, maar een bananen vlieg heeft er 8. Zo is dit voor elk organisme weer anders.

Verder

CeldelingAlle organismen groeien. Mensen en dieren

doen dat tijdens het eerste deel van hun leven. Bloemen en planten groeien zelfs hun hele leven lang.

Organismen groeien omdat er steeds meer cellen bij komen. Maar ook als organismen niet groeien dan komen er nieuwe cellen bij. Bijvoorbeeld om een wond te herstellen of om oude cellen te vervangen door nieuwe cellen.

Verder

Vorming nieuwe lichaamscellenHet vormen van nieuwe lichaamscellen verloopt

bij alle organismen op een vergelijkbare manier. 1. De celkern deelt zich in tweëen kerndeling2. Daarna deelt de cel zich in tweëen celdeling3. Er zijn dan uit één cel (de moedercel) twee

nieuwe cellen (dochtercellen) ontstaan.4. Vervolgens wordt er in de dochtercellen

cytoplasma gevormd, plasmagroeiDeze celdeling heet gewone celdeling of

mitoseVerd

er

Vorming van cellen

Verder

MitoseChromosomen in de kern zijn tijdens het grootste deel

van het leven van de cel niet zichtbaar. Vlak na het ontstaan van de cel bestaat elk chromosoom uit één lange keten van DNA met eiwit.

Voordat een cel zich gaat delen, vormt elke DNA keten een kopie van zichzelf. Elke chromosoom bestaat daarna dus uit twee DNA ketens. Deze zijn een exacte kopie van elkaar en bevatten dus dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen.

Aan het begin van de celdeling gaan de ketens van elk chromosoom spiraliseren. Dan rollen de ketens van de chromosoom zich op tot een spiraal. Daardoor worden ze korter en dikker en kun je ze zien met de microsoop.

Verder

Vervolg mitoseNa het spiraliseren begint de kerndeling.

Twee draden van elk chromsoom gaan uit elkaar. Elke dochtercel ontvangt van elk chromosoom beide DNA ketens. Hierdoor bevat elke dochtercel dezelfde erfelijke informatie als een moedercel.

Na de kerndeling worden de draden weer langer en dunner en zijn ze niet meer zichtbaar onder de microscoop.

Verder

Mitose

Verder

Biologisch onderzoekBij het doen van biologisch onderzoek volg je de

volgende stappen:1. Je start met een vraag de probleemstelling2. Hiervan maak je een onderzoeksvraag.3. Daarna maak je je eigen veronderstelling de

hypothese4. Je maakt een verwachting 5. Om het onderzoek uit te voeren maak je een

werkplan6. Vervolgens voer je het onderzoek uit. Je gaat

waarnemen en gegevens verzamelen.7. Als laatste trek je conclusies