DICTEE THEMA 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/Dictees A2.pdf · TaalCompleet...

TaalCompleet A2 Dictee Thema 1 1

DICTEE A2 THEMA 1 DICTEE THEMA 1.1 1. Heb je zin in koffie? 2. Mijn zus lust geen kool. 3. Alsjeblieft, een kopje thee. 4. Ik ga straks naar de winkel. 5. Morgen is het gelukkig kouder. 6. Wat een lekker koekje, bedankt! 7. Morgen hoef ik niet naar school. 8. Werken op een kantoor bevalt me wel. DICTEE THEMA 1.2 1. Ik heb lieve ouders. 2. Mijn buurvrouw is doof. 3. Mijn zoon heeft een pet. 4. Kim is bang voor muizen. 5. Hier gelden de regels ook. 6. Jan heeft een dikke jas aan. 7. Die man heeft een rare fiets. 8. In welke gevallen ga jij naar de dokter? DICTEE THEMA 1.31. Zij kan goed fietsen. 2. Jij kunt lekker koken. 3. Ik kan niet zwemmen. 4. Willen jullie een koekje? 5. Kun jij die rugzak dragen? 6. Hij wil graag muziek luisteren. 7. Zij wandelen vaak in het park. 8. De kinderen zingen een liedje. DICTEE THEMA 1.41. Wat is je voornaam? 2. Jij kunt netjes schrijven. 3. Het is druk in het centrum. 4. Mijn dochter is erg beleefd. 5. Hij draagt een zwarte broek. 6. Wij moeten nu afscheid nemen. 7. Ik klets graag met mijn vriendin. 8. Ik draag nette kleren naar mijn werk.


DICTEE THEMA 1.51. Het is donker in de gang. 2. In welk gebouw werk jij? 3. Wil jij een rolletje snoep? 4. Ik zie sterretjes in de lucht. 5. Wij voetballen bij een club. 6. Willen jullie een spelletje doen? 7. Boven het kerkje vliegen vogeltjes. 8. De oude dame heeft een mooi gezicht. DICTEE THEMA 1.61. Klaag jij als het regent? 2. De moeder deelt snoep uit. 3. Mijn buurman is heel direct. 4. Dit feest is typisch Nederlands. 5. Het is vandaag droog en warm. 6. Sinterklaas heeft een wit paard. 7. Het kind krijgt een groot cadeau. 8. Mijn vriendin gaat samenwonen. DICTEE THEMA 1.71. De juf is erg aardig. 2. Hij vindt die jurk lelijk. 3. Ik vind dat liedje stom. 4. Hij is het met mij eens. 5. Dit landschap is erg mooi. 6. Wat vind je van mijn trui? 7. Daar ben ik het mee oneens. 8. Wat is jullie mening over samenwonen? DICTEE THEMA 1.81. Ik wens je veel geluk. 2. Ik oefen de uitspraak. 3. Je hoort jezelf praten. 4. Wanneer ga jij oefenen? 5. Hij neemt op wat je zegt. 6. Je moet op die knop klikken. 7. Zij moeten de woorden nazeggen. 8. Ik kan je niet verstaan, want je praat zacht.


DICTEE THEMA 1.91. Wanneer bent u jarig? 2. Wij geven soms een feest. 3. Ik wens je veel beterschap. 4. Wij sturen een bericht terug. 5. Zijn oma is gisteren overleden. 6. De wedstrijd eindigt om vier uur. 7. Ik feliciteer hen met hun huwelijk. 8. Voor die gelegenheid stuur ik een kaart. 9. We hebben een uitnodiging voor het feest. 10. Gefeliciteerd met de geboorte van jullie zoon! DICTEE THEMA 1.10 EN 1.111. Zij neemt lekker eten mee. 2. Hij wil later slager worden. 3. Wij komen zomaar op bezoek. 4. Ik kan niet slapen van het lawaai. 5. Hij heeft last van het harde geluid. 6. Ik zal er de volgende keer op letten. 7. Zal ik bloemen of chocolade geven? 8. Zij houden er niet van als je te laat komt.


DICTEE A2 THEMA 2 DICTEE THEMA 2.1 1. Ik spaar munten. 2. Mijn man is heel handig. 3. Dit brood kost twee euro. 4. Een appel kost vijftig cent. 5. Kunt u tien euro wisselen? 6. Hoeveel kosten de kaartjes? 7. Morgen gaan we op vakantie. 8. Hij heeft een briefje van vijf euro.

DICTEE THEMA 2.21. De vloer is vies. 2. Ik werk in een fabriek. 3. Een blik soep kost twee euro. 4. Die brug kost een miljoen euro. 5. Wij kopen de keuken bij dat bedrijf. 6. In China wonen 1,3 miljard mensen. 7. Deze school heeft duizend leerlingen. 8. Hier werken zo’n dertig medewerkers. DICTEE THEMA 2.31. Ik zie dat alles klopt. 2. U krijgt een nieuwe pinpas. 3. Hij gaat een rekening openen. 4. Je moet je paspoort meenemen. 5. Ik ben medewerkster bij dit bedrijf. 6. De bank is in het centrum van de stad. 7. U kunt geld opnemen bij de geldautomaat. 8. Zij kan haar telefoonnummer niet onthouden. DICTEE THEMA 2.4 1. Ik zal op tijd thuiskomen. 2. De hond wordt geopereerd. 3. Willen jullie alles opruimen? 4. Zij wil graag iets voorstellen. 5. Hij mag nog geen autorijden. 6. Je mag hier niet schreeuwen. 7. Vrijdag gaan we naar het strand. 8. Die dokter zal de patiënt behandelen.


DICTEE THEMA 2.5 1. Ik zal opruimen. 2. Stap 1 is makkelijk. 3. Alsjeblieft, hier is het geld. 4. Welk bedrag ga je pinnen? 5. U moet op deze knop drukken. 6. Je mag nog een koekje pakken. 7. Een dief steelt iets van een ander. 8. Ik heb thuis een groot computerscherm. DICTEE THEMA 2.6 1. Hij is erg actief. 2. Je mag even nadenken. 3. Wat is dit voor soort tekst? 4. Heeft u een folder voor mij? 5. Wat is de titel van dat boek? 6. Op het bord staat een mededeling. 7. We gaan tijdens de pauze naar buiten. 8. Er zijn leuke activiteiten in de bibliotheek. DICTEE THEMA 2.7 1. Is hij slim of dom? 2. Hoor jij die piep ook? 3. Ik ben mijn tas vergeten. 4. U moet het pasje omdraaien. 5. Hij durft geen hulp te vragen. 6. Mijn dochter kan tot tien tellen. 7. Wij gaan vanavond naar een restaurant. 8. Je moet je code niet verkeerd intoetsen! DICTEE THEMA 2.8 1. Morgen is de finale. 2. In dat land is het oorlog. 3. Ik bid elke dag drie keer. 4. Wij wonen hier sinds 2003. 5. Hoe laat zullen we afspreken? 6. De vogel zit niet meer in de kooi! 7. Sinds 1945 is het vrede in Nederland. 8. Hebben jullie een kat of een hond thuis?


DICTEE THEMA 2.9 1. Welkom in Nederland! 2. Je moet dat even melden. 3. Ik ben mijn telefoon kwijt. 4. Kan ik mijn pasje blokkeren? 5. Die vrouw heeft een mooie stem. 6. Wat was die film ontzettend leuk! 7. Vanmorgen is mijn fiets helaas gestolen. 8. U moet een formulier aanvragen via internet. DICTEE THEMA 2.10 1. Hij houdt erg van de zon. 2. Het licht schijnt in mijn ogen. 3. In Nederland zijn geen bergen. 4. Op de bank liggen vier kussens. 5. In de zee zwemmen veel dieren. 6. De kinderen spelen in de sneeuw.7. Wij hebben thuis groene gordijnen. 8. De boodschappen staan op de grond. DICTEE THEMA 2.111. Heb je hulp nodig? 2. Zal ik de rekening betalen? 3. Hoe is de veiligheid in deze buurt? 4. U kunt de huur automatisch betalen. 5. Je kunt dit nummer dag en nacht bellen. 6. Het is niet gemakkelijk om Nederlands te leren. 7. Wij hebben thuis geen verbinding met internet. 8. Geen taart voor mij, ik wil namelijk dunner worden.


DICTEE A2 THEMA 3 DICTEE THEMA 3.1 1. Wendy verzorgt de baby. 2. Er is een medisch probleem. 3. Wil jij de keuken schoonmaken? 4. Mijn neefje is maandag geboren. 5. Ik ga in het weekend altijd in bad. 6. We moeten nu naar het gemeentehuis. 7. De buurvrouw is in het ziekenhuis bevallen. 8. De moeder moet nog bijkomen en herstellen. DICTEE THEMA 3.2 1. Hij krijgt een prik. 2. Wilt u Jan uitkleden? 3. Welke ziekte heeft die man? 4. Op straat moet je goed opletten. 5. De dokter gaat mij onderzoeken. 6. Is haar gedrag goed voor haar leeftijd? 7. Op dat bureau meten en wegen ze je kind. 8. Mijn zoon groeit en ontwikkelt zich goed. DICTEE THEMA 3.3 1. Neem jij de telefoon op? 2. Eva is zes maanden zwanger. 3. Onze buren passen vanavond op. 4. Het is verstandig om geld te sparen. 5. De ouders praten over de ontwikkeling. 6. Er is geen plaats meer op het kinderdagverblijf. 7. Je kunt je met dit inschrijfformulier aanmelden. 8. De jongen speelt zelfstandig met het speelgoed. DICTEE THEMA 3.4 1. Mijn been doet pijn. 2. Je moet vooraf betalen. 3. Hij herkent mij niet meer. 4. Mo is boos, omdat ik te laat ben. 5. We gaan varen, als de zon schijnt. 6. Je mag naar huis, als je klaar bent. 7. De vader was erg kwaad op zijn zoon. 8. Zij maakt een afspraak bij de huisarts.


DICTEE THEMA 3.5 1. Dit vlees is erg vet. 2. Dat huis staat heel schuin. 3. Wat is het onderwerp van de les? 4. Controleer jij of de deur op slot is? 5. Ik lees alleen de kopjes in de krant. 6. Ik ga naar de huisarts, als ik pijn heb. 7. Mijn moeder kent veel lekkere recepten. 8. Wat betekent het onderstreepte woord? DICTEE THEMA 3.6 1. Ik maak graag puzzels. 2. Het niveau van deze toets is hoog. 3. Je bent verplicht om hier te stoppen. 4. Op het mbo en hbo leer je een beroep. 5. De monteur zegt dat het ligt aan de motor. 6. Een leraar kan goed met kinderen omgaan. 7. Een advocaat is naar de universiteit gegaan. 8. Na de basisschool ga je naar de middelbare school. DICTEE THEMA 3.8 1. Ik help graag met uitjes. 2. Mijn zoon heeft een juf. 3. De meester is snel kwaad. 4. Kijk jij elke dag naar het nieuws? 5. Ik heb nauwelijks tijd om te eten. 6. De club organiseert leuke activiteiten. 7. Wij hebben elke maand een vergadering. 8. Op deze school kunnen kinderen overblijven. DICTEE THEMA 3.9 1. Heb jij een goed voorstel? 2. Kunt u morgen terugkomen? 3. Ik besteed veel geld aan kleren. 4. Zij houdt van de Turkse cultuur. 5. Wij wonen dichtbij de hoofdstad. 6. Ik heb laatst een geweldige voorstelling gezien. 7. Hij spreekt slecht Nederlands en dat is een nadeel. 8. Een voordeel van dit werk is dat ik vroeg klaar ben.


DICTEE THEMA 3.10 1. Ik ben niet vaak verdrietig. 2. Mijn buurman praat erg vlug. 3. Je moet tegen de deur duwen. 4. Is een voetbal rond of vierkant? 5. Hij kan de sleutel nergens vinden. 6. Het meisje kan zich al zelf aankleden. 7. Door de stilte moet de winkel sluiten. 8. We moeten veel tegenstellingen leren.

DICTEE THEMA 3.11 1. Ik vind klimmen eng. 2. Brahim sport elke dag! 3. Voor ons huis is een pleintje. 4. Deze bladzijde is erg grappig. 5. Wil je meedoen met dit spel? 6. De honden springen in het bos. 7. In mijn vrije tijd lees ik tijdschriften. 8. Wij trainen op het grasveld in het park.


DICTEE A2 THEMA 4 DICTEE THEMA 4.1 1. Heb jij geen koude hals? 2. Een mens heeft tien tenen. 3. Dat dier heeft een lange nek. 4. Mila is op haar knie gevallen. 5. Zij krijgt een prik in haar arm. 6. Aan elke hand heb je vijf vingers. 7. De kat heeft een wit oor en een zwart oor. 8. Je billen zitten aan de achterkant van je lijf. 9. Ik heb onder andere pijn in mijn rug en mijn schouders. 10. Je gezicht bestaat uit vijf delen: je neus, je mond, je ogen, je kin en je wangen. DICTEE THEMA 4.2 1. Heeft hij koorts? 2. Wij hebben griep. 3. Ik ben erg misselijk. 4. Voel je je wel lekker? 5. Er komt bloed uit de wond. 6. Heeft u last van het lawaai? 7. Zij heeft een arm gebroken. 8. Mijn moeders gezondheid is slecht. 9. De assistente maakt een nieuwe afspraak. 10. U moet voor onderzoek naar het ziekenhuis. DICTEE THEMA 4.3 1. Ik heb hoofdpijn. 2. Wat zijn de klachten? 3. Hoe laat zal ik je ophalen? 4. Mijn zoon is erg verkouden. 5. Je moet het rustig aandoen. 6. De apotheek sluit om half zes. 7. Mijn dochter moet veel hoesten. 8. De koorts gaat vanzelf weer weg. 9. De dokter schrijft een drankje voor. 10. Je moeten even je temperatuur opnemen.


DICTEE THEMA 4.4 1. Heb jij leuk werk? 2. Wat is de laatste letter? 3. In dat gebied is veel bos. 4. Hij woont in een prachtig huis. 5. Wij woonden in een appartement. 6. Zij gaat zelfs in de winter hardlopen. 7. Ik heb ik het verleden als juf gewerkt. 8. Vanaf september zijn er nieuwe regels. DICTEE THEMA 4.5 1. Kunt u mij advies geven? 2. Hij heeft pijn in zijn spieren. 3. Luiers koop ik bij een drogist. 4. Ik wil graag een doosje pillen. 5. Ik eet kaas in combinatie met jam. 6. Het gaat vanzelf over als je veel rust. 7. Wil jij even tandpasta en zeep halen? 8. Het gebruik van de pinpas is makkelijk. 9. Het ongeluk was het gevolg van te hard rijden. 10. De dokter geeft een recept voor de medicijnen.

DICTEE THEMA 4.6 1. Die man heeft haast. 2. Dat schaap loopt los! 3. De baas is even bezig. 4. Jij hebt genoeg gedaan. 5. Taart is niet echt gezond. 6. De rits van mijn jas is kapot. 7. Ik drink koffie zonder suiker. 8. Wij vinden deze oefening saai. 9. Ik vind dat schilderij enorm lelijk. 10. De kinderen krijgen vandaag een rapport.

DICTEE THEMA 4.7 1. Welke studie doe jij? 2. Wij steunen een goed doel. 3. Wat is het doel van deze tekst? 4. Wij gaan wekelijks naar de markt. 5. De Nederlands spelling is erg moeilijk. 6. Zet de woorden in de goede volgorde. 7. Ik stuur elke week een e-mail naar mijn broer. 8. Hier moet je je persoonlijke gegevens invullen.


DICTEE THEMA 4.8 1. Heeft u een afspraak? 2. Er is iets mis met mijn computer. 3. Hij gaat elk halfjaar naar de tandarts. 4. Je gebit bestaat uit tanden en kiezen. 5. Heb jij weleens een gaatje in een kies? 6. De huisarts werkt in een kleine praktijk. 7. Ik ben moe, maar verder is alles in orde. 8. Na de behandeling had ik geen pijn meer. 9. Ik moet voor controle naar het ziekenhuis. 10. Ik denk dat ik kiespijn heb, want het doet pijn.

DICTEE THEMA 4.9 1. Is dit uw tas? 2. Ons huis is geel. 3. Wat is hun leeftijd? 4. Deze bril is van haar. 5. Wat zijn jouw taken? 6. Die plant groeit hard! 7. Welk bureau is van jou? 8. Wij hebben een nieuwe tv. 9. Onze buren zijn erg aardig. 10. Hebben jullie een huisdier?


DICTEE A2 THEMA 5 DICTEE THEMA 5.1 1. Zij besturen de gemeente. 2. Ze bouwen een nieuwe zaal. 3. Wat zijn uw persoonsgegevens? 4. Ben je geslaagd voor het examen? 5. Alle burgers krijgen dezelfde brief. 6. Hij was er tien minuten van tevoren. 7. Ik ga op een andere afdeling werken. 8. Bij dit loket kun je je rijbewijs ophalen. 9. Waarvoor gaat de burgemeester naar het buitenland? 10. Je moet je legitimatiebewijs meenemen naar het stadhuis. DICTEE THEMA 5.2 1. Mag ik een vraag stellen? 2. Hoe heet dat ook alweer? 3. De man herhaalde zijn vraag. 4. Kun je wat langzamer praten? 5. Bedoel je dat je niet kunt komen? 6. Mijn vrouw heeft een onbekende ziekte. 7. Hij zei nogmaals dat hij het niet begreep. 8. Heb je al ontdekt hoe de deur open moet? DICTEE THEMA 5.3 1. Wij scoorden drie punten. 2. De les is om elf uur begonnen. 3. Waarom twijfel je overal over? 4. De piloot vliegt naar Nederland. 5. Hoeveel jaar heb je gestudeerd? 6. De moeder waarschuwde haar kind. 7. Wanneer kunt u de spullen leveren? 8. Zullen we deze muur groen schilderen? 9. Zij zullen het plan vanmiddag presenteren. 10. U kunt deze broek en trui leuk combineren.


DICTEE THEMA 5.4 1. Vul altijd een antwoord in. 2. Alle koekjes zijn verdwenen. 3. Wat toevallig om jou hier te zien! 4. Deze vragen zijn helemaal niet moeilijk. 5. Het is logisch dat je op tijd moet komen. 6. Hoe weet je wat het goede antwoord is? 7. Op het examen krijg je meerkeuzevragen. 8. In het kader staat informatie over dat bedrijf. DICTEE THEMA 5.5 1. Is hij lid van de gemeenteraad? 2. De koning is lid van de regering. 3. Bij welke partij hoort deze politicus? 4. Wie maken in Nederland de wetten? 5. Wie heeft de verkiezingen gewonnen? 6. Op televisie hoor je veel over de politiek. 7. Ik beslis dat we vanavond aardappels eten. 8. Ik wil graag iets goeds doen voor onze samenleving. 9. We bepalen samen wat we dit weekend gaan doen. 10. De bevolking stemt wie er in de Tweede Kamer komt.

DICTEE THEMA 5.6 1. Ik krijg mijn diploma. 2. Dat proces kostte veel tijd. 3. Hoeveel boete moet je betalen? 4. Ik heb niet voldoende eten in huis. 5. Je moet minimaal achttien jaar zijn. 6. Hoe krijg ik een verblijfsvergunning? 7. Voor straf moest het kind binnen blijven. 8. Je moet de boeken over drie weken inleveren. 9. Ben jij geslaagd voor het inburgeringsexamen? 10. Ik wil graag de Nederlandse nationaliteit krijgen.


DICTEE THEMA 5.7 1. Ga je door met die cursus? 2. De sleutel zit vast in het slot. 3. De honden vallen elkaar aan. 4. Wil je mij de suiker aangeven? 5. Hij bracht een bos bloemen mee. 6. Vindt hier vanavond iets leuks plaats? 7. Wij hebben in deze stad rondgelopen. 8. Hij biedt aan om mijn jas op te hangen. 9. Wij kunnen dit probleem niet oplossen. 10. Straks geef ik les, maar eerst bereid ik de les voor. DICTEE THEMA 5.8 1. Ik ben mijn jas verloren. 2. Ik moet dringend naar het toilet. 3. Je mag andere mensen niet slaan. 4. Er is een ernstig ongeluk gebeurd. 5. Vannacht was er brand in mijn wijk. 6. De dief heeft dure spullen gestolen. 7. Als de situatie gevaarlijk is, bel je 112. 8. De jongen huilde omdat hij bang was. 9. Wat is het landelijke nummer van de politie? 10. De gemeente bewaart de gevonden voorwerpen.

DICTEE THEMA 5.9 1. Is jouw familie arm of rijk? 2. Ik blijf vanavond liever thuis. 3. Wij kunnen geen uitzondering maken. 4. De juf is streng, maar ook heel vriendelijk. 5. Wat heb jij een vrolijke en spontane vriendin! 6. Ik loop traag, want mijn schoenen zijn te strak. 7. Ik vind het zielig dat hij zo boos doet tegen haar. 8. De trotse vader geeft zijn kind een stevige knuffel. 9. Deze broek is gemaakt van een dunne gladde stof. 10. Vergeleken met mijn telefoon is die van jou nog platter en smaller.


DICTEE A2 THEMA 6 DICTEE THEMA 6.1 1. Hij heeft helaas geen baan. 2. Ik ga tijdelijk bij dit bedrijf werken. 3. Op internet staat een leuke vacature. 4. De werkgever heeft negen werknemers. 5. Hoeveel uur in de week moet ik werken? 6. U kunt solliciteren door een e-mail te sturen. 7. In deze functie werk je veel samen met anderen. 8. Het uitzendbureau heeft een baan voor mij gevonden. DICTEE THEMA 6.2 1. Ze krijgt een goed salaris. 2. Heb jij ervaring met kinderen? 3. Ik spreek uitstekend Nederlands. 4. Ik doe mijn werk met veel plezier. 5. Mijn werktijd is van negen tot vijf. 6. Ik moet een hele berg kleren strijken. 7. Eén keer in de week doe ik het huishouden. 8. Van december tot en met maart is het winter. 9. Ze werkt voornamelijk op maandag en dinsdag. 10. Het is een eis dat je handig bent met de computer. DICTEE THEMA 6.3 1. Kunt u uw cv opsturen? 2. Deze baan past perfect bij mij. 3. Tijdens mijn studie liep ik stage. 4. Vannacht slapen wij in een hotel. 5. Hij werkt als kok in dit restaurant. 6. Heb je interesse in deze vacature? 7. Zij volgt een opleiding tot advocaat. 8. Ik wil maximaal twintig uur per week werken. 9. Volgens mij ben ik geschikt voor deze functie. 10. Ik ben uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek.


DICTEE THEMA 6.4 1. Hij sport regelmatig. 2. Dit huis is redelijk groot. 3. Op zijn werk draagt hij een pak. 4. Wij hebben gelukkig nooit ruzie. 5. Weet jij hoe dit apparaat aan gaat? 6. Ik sta elke ochtend om zeven uur op. 7. Af en toe gaan wij naar een museum. 8. Je gebruikt een schaar om te knippen. DICTEE THEMA 6.5 1. U dient hier om twee uur te zijn. 2. Neem een recente foto van jezelf mee. 3. Wij zullen het pakje meteen verzenden. 4. Heeft u het formulier volledig ingevuld? 5. Je kunt je inschrijven bij een uitzendbureau. 6. Je moet nog wat zout aan het eten toevoegen. 7. Heb jij een uitnodiging voor haar feest ontvangen? 8. Voor meer informatie kunt u contact met ons opnemen.

DICTEE THEMA 6.6 1. Zal ik u de omgeving laten zien? 2. Hoeveel klanten waren er vandaag? 3. Ik zet op een rijtje wat mijn wensen zijn. 4. Er zijn twee koeien op de kinderboerderij. 5. Wil je liever bedienen of de tafels dekken? 6. De verzorger voert elke ochtend de dieren. 7. Kun jij de nagels van je konijn zelf knippen? 8. Wij gaan naar de dierentuin met onze kinderen. 9. In die periode vulde ik vakken in de supermarkt. 10. Ik borstel de dieren, maak de hokken schoon enzovoort. DICTEE THEMA 6.7 1. Ik zal jou nooit verlaten. 2. Hoe laat is het afgelopen? 3. Kun jij een geheim bewaren? 4. Het personeel heeft een uitje. 5. Dit bedrijf maakt veel reclame. 6. Mijn vakantie is alweer voorbij. 7. De film start over tien minuten. 8. Wil je met mij naar het theater? 9. Ouders willen hun kinderen beschermen. 10. Mensen kunnen niet in de toekomst kijken.


DICTEE THEMA 6.8 1. Wie is de huidige koning? 2. De lamp in de lift is kapot. 3. Ik hoop dat wij gezond blijven. 4. Zijn reactie was gelukkig positief. 5. Ga je een sollicitatiebrief schrijven? 6. Hij lost de technische problemen op. 7. Wat kun je doen met deze machine? 8. Ik ben op zoek naar een nieuwe auto. 9. Zij is handig, want ze weet veel van techniek. 10. Het leven van bekende mensen interesseert mij. DICTEE THEMA 6.9 1. Ik kan helaas niet komen. 2. Wij gaan onze vakantie plannen. 3. Hoe laat verwacht je hier te zijn? 4. Wie is de directeur van dit bedrijf? 5. Deze schoenen passen goed bij die jas. 6. Wij zijn de heer en mevrouw De Groot. 7. Het was leuk om kennis met je te maken. 8. Iedereen was aanwezig bij de vergadering. DICTEE THEMA 6.10 1. In totaal is het zestig euro. 2. Zal ik alvast drinken pakken? 3. Ik ga deze kleren even passen. 4. Het lukt ons niet om stil te zijn. 5. Dit apparaat heeft veel onderdelen. 6. Je maakt het examen op de computer. 7. Op het scherm zie je hoeveel vragen er zijn. 8. In een bepaalde periode zijn er veel bloemen. DICTEE THEMA 6.11 1. Kun je het lampje vervangen? 2. Bedankt voor het leuke gesprek. 3. Het onderwijs in Nederland is goed. 4. Welke leerkracht heeft jouw dochter? 5. Op school leer je rekenen en schrijven. 6. Wij leren over de geschiedenis van 1700. 7. Ik ben benieuwd of mijn nieuwe werk leuk is. 8. Na het gesprek werd zij aangenomen op school.


DICTEE THEMA 6.12 1. Wat zijn de voorwaarden? 2. Wie betaalt de reiskosten? 3. Hij werkt veertig uur per week. 4. Ik ben tevreden over mijn salaris. 5. Gefeliciteerd, je bent aangenomen! 6. Ik verdien duizend euro per maand. 7. Hoeveel vakantiedagen heb jij per jaar? 8. Wij zetten onze handtekening onder het contract.


DICTEE A2 THEMA 7 DICTEE THEMA 7.1 1. In de zomer heb ik drie weken verlof. 2. Wij willen op korte termijn verhuizen. 3. De werknemers krijgen elke maand loon. 4. De start van de wedstrijd is in het centrum. 5. Hebben jullie toestemming van de gemeente? 6. Hij zegt zijn baan op, omdat hij ander werk heeft. 7. Krijg je een bijdrage van je werkgever om die cursus te doen? 8. In de overeenkomst staat dat ik hier zes maanden mag werken.

DICTEE THEMA 7.2 1. Aangenaam kennis te maken. 2. Morgen is mijn eerste werkdag. 3. Iedereen drinkt koffie, behalve ik. 4. Hier verzamelen we de vieze bekers. 5. Zij gaat elke dag al vroeg aan de slag. 6. Je mag uiteraard zelf weten wat je eet. 7. Zullen we deze kast in de hoek zetten? 8. In de kantine houden de collega’s pauze. 9. Het is prima als je iets eerder naar huis gaat. 10. Mijn leidinggevende vind dat ik mijn werk goed doe. DICTEE THEMA 7.4 1. Vanmiddag ga naar de kapper. 2. Wat vind jij lekker beleg op je brood? 3. Zal ik de bekers alvast op tafel zetten? 4. De boter en de kaas staan in de koelkast. 5. Voor het eten moet je je handen wassen. 6. Dit verzorgingshuis heeft honderd bewoners. 7. Ik eet één boterham met pindakaas en één met worst. 8. Wij overleggen wanneer we naar het theater zullen gaan.


DICTEE THEMA 7.6 1. Succes met sporten! 2. Hij heeft zich ziek gemeld. 3. Mijn zoon moest vannacht overgeven. 4. Mijn dienst begint eigenlijk om negen uur. 5. Ik wil even doorgeven dat ik niet kan komen. 6. Zullen we overmorgen naar het strand gaan? 7. Hou je er rekening mee dat hij het druk heeft? 8. Ik hoop dat ik me gauw weer beter kan melden. DICTEE THEMA 7.7 1. Beweging is erg belangrijk. 2. De dokter voelt aan mijn rug. 3. Ik kan mijn pols niet goed draaien. 4. Hij heeft lichamelijke problemen. 5. Wij zoeken samen naar een oplossing. 6. Deze ziekte komt veel voor bij kinderen. 7. Probeer niet lang in één houding te zitten. 8. Je moet voorlopig zo min mogelijk stil zitten. 9. Ga in ieder geval één keer per dag naar buiten. 10. Tussen de middag moet ik naar de bedrijfsarts. DICTEE THEMA 7.8 1. Heb je mijn kritiek genoteerd? 2. Wil iemand nog iets meedelen? 3. De voorzitter leidt de vergadering. 4. Kun jij je verdriet met iemand delen? 5. Wie maakt de agenda voor het werkoverleg? 6. In het verslag staat wat we besproken hebben. 7. De leiding wil iets aan de werknemers vertellen. 8. Op deze lijst staat wat er allemaal moet gebeuren. DICTEE THEMA 7.9 1. Waarom zucht je zo? 2. Ben jij aan die drukte gewend? 3. We schuiven de tafel aan de kant. 4. Vind jij het een interessant verhaal? 5. Iedereen moet zijn telefoon uit zetten. 6. Je mag niet praten tijdens het examen. 7. Ik kan me niet concentreren op de film. 8. Op de achtergrond van de foto zie je de zee.


DICTEE THEMA 7.10 1. Het is niet zo simpel als het lijkt. 2. Zij haalt goede resultaten op school. 3. Op het rooster staat wat je moet doen. 4. Met jullie bedrijf gaat het financieel niet goed. 5. Het is niet eerlijk dat ik alles alleen moet doen. 6. Wie van jullie neemt de belangrijke beslissingen? 7. Hij is degene die onze technische problemen oplost. 8. Sommige werknemers hebben veel invloed op het bedrijf. 9. De supermarkt heeft een actie: twee voor de prijs van één. 10. De school neemt maatregelen: als je te laat komt, krijg je straf. DICTEE THEMA 7.11 1. De oude vrouw heeft veel zorg nodig. 2. Mijn vriendin doet een cursus Schilderen. 3. De kok heeft veel aandacht voor het eten. 4. Vandaag is niemand van ons team afwezig. 5. Morgen is de opening van de nieuwe winkel. 6. Doe jij zwarte kleding aan naar de begrafenis? 7. Hij gaat naar het ziekenhuis voor een operatie. 8. Mijn leidinggevende moet het idee nog goedkeuren. 9. Verhuizen naar een ander land is een grote verandering. 10. Niet iedereen is blij met de sluiting van het oude stadhuis. DICTEE THEMA 7.12 1. Op feestdagen ben je vrij. 2. Pasen is een feestdag in de lente. 3. Vanavond vier ik mijn verjaardag. 4. Wat is de aanleiding van jullie ruzie? 5. Hoe is het Sinterklaasfeest ontstaan? 6. Het christelijke geloof is belangrijk voor hem. 7. Koningsdag is op de verjaardag van de koning. 8. Met Kerstmis vieren we de geboorte van Jezus. 9. Hoeveel procent van de mensen sport elke week? 10. Geloof jij dat overleden mensen naar de hemel gaan?


DICTEE A2 THEMA 8 DICTEE THEMA 8.1 1. Op het vwo leer je veel theorie. 2. Mijn man is docent op een ROC. 3. Op het vmbo leer je vooral praktijk. 4. Hoeveel is deze gouden ring waard? 5. Na de havo ga ik naar de hogeschool. 6. De journalist schrijft een tekst voor de krant. 7. Op een internationale school praten ze Engels. 8. Ik heb nog niet officieel gehoord dat ik geslaagd ben. 9. De rechter heeft een wetenschappelijke opleiding gedaan. 10. Aan het einde van de weg moet je een keuze maken: links of rechts? DICTEE THEMA 8.2 1. Televisie kijken is mijn hobby. 2. Kun jij twee dingen tegelijk doen? 3. Jongeren mogen geen wijn drinken. 4. Volwassenen eten meer dan kinderen. 5. Heb jij belangstelling om Engels te leren? 6. Bij welke rijschool heb jij leren autorijden? 7. Ik heb veel gedaan. Daardoor ben ik nu moe. 8. De politie had geen bewijs dat hij de dief was. 9. Moet jij weleens een cursus doen voor je vak? 10. Hij besluit haar mee te nemen naar een restaurant. DICTEE THEMA 8.3 1. Wat is er te doen in het buurthuis? 2. De leerkracht geeft een uitgebreide uitleg. 3. Een telefoon is iets waarmee je kunt bellen. 4. Zullen we samen dansen? 5. In welk lokaal heb je Nederlandse les? 6. Wat zijn de openingstijden van het gemeentehuis? 7. Op het rooster zie je welke cursussen er zijn. 8. Je kunt je inschrijven bij de administratie.


DICTEE THEMA 8.4 1. De cursus is op woensdagavond. 2. Ik neem gelijk thee als ik thuiskom. 3. Waar kan ik mijn spullen neerleggen? 4. Tussen de middag heeft iedereen pauze. 5. Dit is een leuke methode om de taal te leren. 6. Ik ben dagelijks van negen tot vijf op kantoor. 7. Het kost haar moeite om vriendelijk te blijven. 8. Hoe gaat het met de voorbereidingen voor jullie huwelijk? DICTEE THEMA 8.5 1. In huis mag je niet rennen. 2. Wat kun jij toch heerlijk koken! 3. Films duren ongeveer anderhalf uur. 4. Mijn konijn zit altijd op dezelfde plek. 5. Zou jij bij de overheid willen werken? 6. In de krant staat een interessant artikel. 7. Hij wordt wakker van het lawaai bij de buren. 8. Over een halfuur mag je de taart uit de oven halen. DICTEE THEMA 8.6 1. Bel je me zodra je nieuws hebt? 2. Deze afspraak is nog niet bevestigd. 3. Zij bestelt nieuwe kleren op internet. 4. U moet eerst een inschrijfformulier invullen. 5. Ik ga minstens drie keer per dag naar buiten. 6. Van welk materiaal is jullie schuur gebouwd? 7. Wat is het nummer van jouw mobiele telefoon? 8. Gaan jullie definitief naar het buitenland verhuizen? DICTEE THEMA 8.7 1. Hoe vaak bezoek jij je broer? 2. Uit welke eeuw komt dit schilderij? 3. Op de gang kunt u gratis koffie halen. 4. Luister jij vaak naar klassieke muziek? 5. Wat staat er vandaag op het programma? 6. Mijn vriendin en ik mailen dagelijks met elkaar. 7. Mijn buurman weet alles van de Nederlandse cultuur. 8. Jullie gaan naar een tentoonstelling van moderne kunst. 9. Werk jij liever individueel of samen met iemand anders? 10. Het is niet nuttig om een jas aan te doen als je het warm hebt.


DICTEE THEMA 8.8 1. Hij wees naar de rivier. 2. Was het een mooi concert? 3. Hij schoot de bal in het doel. 4. Wil jij de taart alvast snijden? 5. Hoeveel vissen heb je gevangen? 6. Ik lees mijn kind elke avond voor. 7. Wij zwijgen over die vervelende avond. 8. Het is gezond om regelmatig te bewegen. DICTEE THEMA 8.9 1. Ik ben al een halfjaar werkloos. 2. Mijn vrouw gaat bijna met pensioen. 3. Zullen wij samen een bedrijf oprichten? 4. In deze baan moet je veel samenwerken. 5. Door mijn opleiding heb ik een goede basis. 6. Goede communicatie is belangrijk in een relatie. 7. Zij deed schoenen aan voordat ze naar buiten ging. 8. Is hier de mogelijkheid om praktische dingen te leren? 9. Hij vindt het moeilijk om zijn aandacht erbij te houden. 10. Ik word begeleid door een enthousiaste en ervaren man. DICTEE THEMA 8.10 1. Ik vind mezelf niet lelijk. 2. Wat is de inhoud van dit artikel? 3. De openbare weg is voor iedereen. 4. Hij is gemotiveerd om hard te werken. 5. Ik kijk geen spannende films voor het slapen. 6. Kom je morgenavond gezellig koffie drinken? 7. Het is gezond om je hersenen veel te gebruiken. 8. Hoe kan ik je ervan overtuigen dat je naar de dokter moet?

DICTEE THEMA 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/Dictees A2.pdf · TaalCompleet...

Documents

Transcript of DICTEE THEMA 1 - KleurRijkerace.kleurrijker.nl/resources/shared/pdf/Dictees A2.pdf · TaalCompleet...