The Hieroglyphs of Sennedjem. a Palaeogr

download The Hieroglyphs of Sennedjem. a Palaeogr

of 10

description

Sennedjem

Transcript of The Hieroglyphs of Sennedjem. a Palaeogr

  • TMA 30 2003 15e jaargang prijs los nummer Euro 7,-.

    TMA is een onafhankelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan het actuele archeologische onderzoek in de mediterrane wereld, in het bijzonder verricht vanuit Nederland en Belgi. Het overnemen van artikelen is toegestaan mits met bronvermelding. Bijdragen van lezers zijn welkom en kunnen al dan niet verkort door de redactie worden gepubliceerd.

    TMA verschijnt normaliter twee keer per jaar. Opgave kan schriftelijk of door storting van Euro 14,- op girorekening 5859344. Studenten betalen Euro 13,- (onder vermelding van studentnummer). De abonnementen lopen van 1 januari tot 31 december en worden automatisch verlengd, tenzij een maand van tevoren schriftelijk is opgezegd.

    Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie Poststraat 6 9712 ER Groningen e-mail: [email protected] www.let.rug.nl/-tma

    redactie: Tjark Blokzijl, MarcelIa Blom, Jitse Dijkstra, Stefan Elevelt, Jasper Huis in 't Veld, Jolanda Maassen, Mladen Popovic, Olaf Satijn, Marlies Schipperheijn, Gijs Tol.

    adviesraad: Prof. Dr. P.A.J. Attema (RUG) Dr. G.J.L.M. Burgers (VU) Prof. Dr. R.F. Docter (RUGent) Dr. N. de Haan (NIR) Prof. Dr. E.M. Moormann (KUN) Prof. Or. J. Poblome (KULeuven) Dr. M.J. Versluys (UvA) Or. G.J.M. van Wijngaarden (NIA)

    ontwerp omslag: Luca Alessandri uitvoering omslag: Luca Alessandri layout en zetwerk: Ruurd van der Weij druk omslag: 't Grafisch Huis druk binnenwerk: Universiteits Drukkerij

    ISSN 0922-3312

    81999/S000

    TMA 30 (2003)

    Inhoud

    Redactioneel 2

    Olaf E. Kaper 4 "Ik keerde terug met 300 ezels ... " Nieuwe gegevens over de Egyptische expansie in de Westelijke Woestijn tijdens het Oude Rijk

    Ben j.j. Haring 11 De hirogliefen van Sennedjem Paleografisch onderzoek van een graf in Dek el-Medina

    Jitse H.F. Dijkstra 21 Het hergebruik van Oudegyptische tempels in de late Oudheid Een regionale studie

    Fred Leemhuis 29 Puin ruimen in al-Qasr met onverwachte gevolgen Voorlopige resultaten van een 'noodopgraving' in een islamitisch stadje in de Dachla oase

    Boekbespreking 38

    Archaeologica 41

    Index TMA 20-29 42

    English summaries 47

  • De hirogliefen van Sennedjem Paleografisch onderzoek van een graf in Oeir el-Medina Ben J.J. Haring

    TMA 30 (2003)

    De auteur studeerde Egyptologie in Leiden en Heidelberg, en is sinds 1996 als docent Egyptologie verbonden aan de Opleiding Talen en Culturen van het Nabije Oosten van de Universiteit Leiden. Hij is tevens postdoc-onderzoeker bij het project "Deeds and Duties of Scribes at Deir el-Medina" van de Universiteit Leiden en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek.

    Inleiding

    Het graf van Sennedjem te Deir el-Medina (graf TT 1 op de westoever van de Nijl, bij Luxor/ Thebe) is terecht n van de bekendste monumenten uit het Oude Egypte. Er is geen boek over Oudegyptische schilderkunst waarin niet n of meer schilderingen van het graf zijn afgebeeld (fig. 1). De nog goed bewaarde kleuren, de compositie en de finesse maken de schilderingen tot een hoogtepunt van de Egyptische kunst, en dit ondanks het feit dat het om een heel bescheiden monument gaat: een onderaardse grafkamer met een oppervlak van niet meer dan 5112 bij 2112 m, en nog geen 2112 m hoogte. Het graf (waarover hieronder meer) is naar Egyptologische maatstaven goed gepubliceerd (Bruyre 1959 en Shedid 1999) en door zijn artistieke kwaliteit vaak besproken. Wat valt er aan een dergelijk monument nog te onderzoeken? Recentelijk is door Dimitri Meeks van het Frans Archeologisch Instituut in Cairo (IF AO) een onderzoeksproject gestart dat zich richt op de paleografie (vormbeschrijving en -ontwikkeling) van het Egyptische hirogliefenschrift. Voor dit onderzoek worden monumenten uit verschillende perioden geselecteerd; de teksten op elk monument zullen het onderwerp zijn van een monografie met tekenoverzicht en commentaar. En van de geselecteerde monumenten is het graf van Sennedjem; het vormoverzicht en de analyse van de hirogliefen in zijn graf is de taak van de schrijver van dit artikel.

    Deir el-Medina: de bewoners en hun graven

    Sennedjem was een ambachtsman die samen met tientallen collega's leefde in een dorpje, waarvan de resten tegenwoordig de archeologische site Deir el-Medina vormen. De taak van deze werklieden was het uithakken en decoreren van de graven van de farao's, koninginnen en prinsen van het Nieuwe Rijk (dynastien 18-

    Ben J.J. Haring

    20, ca. 1550- 1070 v.Chr.) in de aangrenzende valleien (de zogenaamde Vallei der Koningen en Vallei der Koninginnen). Afgezien van een korte onderbreking in de zogenaamde Amarnatijd, toen farao Achnaton de residentie en de koninklijke begraafplaats verhuisde naar een nieuwe plek in Midden-Egypte (tegenwoordig el-Amarna), is het dorp continu bewoond geweest. De restanten dateren echter hoofdzakelijk van na de Amarnatijd, uit dynastien 19 en 20, oftewel de Ramessidentijd. Deir el-Medina is een unieke archeologische vindplaats (algemeen overzicht: Val belle 1985). Bewaard gebleven zijn de muren van de woonhuizen (tot op een hoogte van 1 1112 m), daarnaast substantile resten van nabijgelegen kapellen en graven. Gedurende de opgravingen van de site, die vroeg in de 20ste eeuw begonnen zijn en systematisch zijn voortgezet door het Frans Archeologisch Instituut (van 1922 tot 1940, van 1945 tot 1951, en sindsdien incidenteel), zijn massa's objecten gevonden, waaronder vaatwerk, vlechtwerk, meubilair en sculptuur. Twee omstandigheden verklaren de goede conservering van het dorp. Ten eerste lag de nederzetting in het gebergte, dichtbij de koninklijke begraafplaatsen. Dit is droog woestijngebied, waar zelfs organische materialen vaak goed bewaard blijven. Doorgaans lagen dorpen en steden in de Nijlvallei, waar ze verdwenen door vochtige omstandigheden en latere bewoning. Ten tweede werd het dorp aan het einde van het Nieuwe Rijk verlaten, omdat de koningen niet langer daar werden begraven, maar in noordelijk Egypte. De Nieuwerijks structuren werden daardoor niet verstoord door latere bewoning, hoewel de plek in latere perioden nog wel als begraafplaats is gebruikt. In de Grieks-Romeinse tijd is er een tempel gebouwd, die nog weer later in een Koptisch klooster veranderde. Deze beperkte bewoning en activiteit hebben de resten van het Nieuwerijks dorp echter relatief ongemoeid gelaten.

    1 1

  • Tussen de vondsten van de site bevindt zich nog een andere belangrijke categorie: duizenden teksten, niet alleen in hirogliefen op grafwanden, stles en andere objecten, maar ook -en vooral - in het hiratisch, een met inkt geschreven cursiefschrift, op papyri en ostraka (potscherven en kalksteenfragmenten). De hiratische teksten informeren ons over het dagelijkse leven in het dorp en over de organisatie van het werk aan de koningsgraven (deze teksten vormen een belangrijk aandachtsgebied in het Leidse Egyptologische onderzoek; zie Oemare et al. 2003). Het unieke karakter van Oeir el-Medina is hiermee duidelijk: archeologische en tekstuele gegevens vullen elkaar aan, waardoor een compleet beeld van een dorpsgemeenschap uit de Oudheid in al haar facetten kan worden geschilderd. De ontstaansreden van al die teksten is al even uniek. In het dorp waren schrijvers aanwezig, die verantwoordelijk waren voor de administratie van werk en bevoorrading, en die hiervan verslag moesten doen aan het hoofd van het Egyptische ambtenarenapparaat, de vizier. Bovendien bevonden zich tussen de werklieden tekenaars, die hirogliefenteksten moesten kunnen aanbrengen in de koningsgraven. Op twee manieren kwam de dorpsgemeenschap dus dagelijks in aanraking met schrift, hetgeen in de gemiddelde Egyptische (boeren) nederzetting beslist niet het geval was. Er was duidelijk iets 'elitairs' aan deze werklieden, die tot op zekere hoogte vertrouwd waren met iconografie en hirogliefen uit de koninklijke grafbouw. Het wekt dan ook geen verbazing dat zij hun eigen graven konden aanleggen, met soortgelijke afbeeldingen en hirogliefenteksten, een soort graven dat normalerwijze was voorbehouden aan de koninklijke familie en belangrijke functionarissen. Overigens is het niet zo dat koninklijke afbeeldingen en teksten zonder meer werden gemiteerd. Voor particuliere (d.w.z. niet-koninklijke) graven golden andere conventies, zij het met zeer vergelijkbare thematiek, en de graven van Oeir el-Medina getuigen hiermee van een rijke particulier-funeraire traditie. Opmerkelijk is wel dat het aantal gedecoreerde graven in Oeir el-Medina zeer beperkt is. Tijdens de eeuwenlange bewoning van het dorp moeten er duizenden mensen hebben gewoond en zijn gestorven. Er zijn echter maar 53 gedecoreerde graven teruggevonden (zie Porter & Moss 1960), en de kans dat er na jarenlange opgraving nog onontdekte graven zijn, is uiterst klein. Op enkele uitzonderingen na dateren ze allemaal uit de 19de dynastie, waarschijnlijk

    overwegend uit de vroege 19de dynastie. Waarom er nauwelijks graven zijn van vr de Amarna-tijd is moeilijk te zeggen. Eigenlijk weten we vrijwel niets over de geschiedenis van Oeir elMedina in die periode; waarschijnlijk was de werkploeg toen kleiner, en anders georganiseerd (Valbelle 1985: 23-6). Uit de 20ste dynastie zijn er wel veel graven bekend in Oeir eI-Medina, maar deze zijn meestal ruw uitgehakte en ongedecoreerde grotten. De overgang van gedecoreerde graven naar eenvoudiger grafvormen, die ook in de grafgiften te bespeuren is, hangt wellicht samen met een versoberende funeraire cultuur in de loop van de Ramessidentijd (zie MeskeIl 1999).

    12 De hirogliefen van Sennedjem

    Figuur 1. Schildering uit het graf van Sennedje m: deur (binnenzijde), nu in het Egyptisch Museu m te Cairo, nr. JE 27303.

    TMA 30 (2003)

  • Figuur 2. Dwarsdoorsnede van

    TT 1. Uit Bruyre 1959: pI. VII.

    TMA 30 (2003)

    Al met al blijft het totale aantal graven van Deir el-Medina (gedecoreerd en ongedecoreerd) klein vergeleken met het aantal personen dat er in de loop der eeuwen moet zijn begraven. Hiermee lijkt waarschijnlijk dat een graf doorgaans voor meer dan n persoon werd gebruikt. Het graf van Sennedjem bevestigt deze hypothese: toen het in 1886 ongeschonden werd ontdekt, bevatte de kleine grafkelder de mummies en grafuitrusting van maar liefst 22 personen. Hiertussen bevonden zich Sennedjem zelf, zijn vrouw Ineferti. en hun kinderen, waardoor gesproken kan worden van een familiegraf, zij het dat de relatie tot Sennedjem niet bij alle personen duidelijk is. Hiratische teksten uit Deir elMedina bevestigen dat graven konden worden gebruikt door nazaten van de bouwers, en naderhand zelfs aan andere families konden worden toegewezen. Niet zelden braken er overigens twisten uit over het eigendom van graven, zoals blijkt uit een rechtsstrijd tussen twee werklieden in de vroege 20ste dynastie (ostraka British Museum 5624 en Florence 262 1, papyrus Berlijn 10496; zie Allam 1973: 43-5, 148-9, 277-80). Hiermee is duidelijk hoe een beperkt aantal

    Ben J.J. Haring

    graven kon voorzien in de behoeften van een dorpsgemeenschap door de eeuwen heen.

    Het graf van Sennedjem

    Sennedjem wordt vermeld op een handjevol hiratische ostraka (beschilderde potscherven) die te dateren zijn in de vroege regering van Ramses II ( 1279- 12 13 v.Chr.), sommige mogelijk ook al in die van Seti I ( 1290-1279 v.Chr.). Zijn graf wordt gedacht te zijn aangelegd in de regeringstijd van Seti 1. of vroeg in die van Ramses II (Nser 2002: 149; Shedid 1999: 50-5 1; het ostrakon dat Shedid op pagina 50 noemt, vermeldt overigens niet 'onze' Sennedjem maar een naamgenoot uit de late 20ste dynastie). Het type graf is hetzelfde als dat van andere monumentale graven in Deir el-Medina, en van andere monumentale privgraven uit het Egyptische Nieuwe Rijk. Bovengronds bevindt zich een hof met aan de westzijde een aantal kapellen bekroond met kleine pyramiden (pyramidions). In het geval van TI 1 zijn het er drie: de middelste is die van Sennedjem zelf, de noordelijke die van zijn zoon Chonsoe; de eigenaar van de zui-

    TOMBE N91 COUPE LONGITUDINALE

    EST-OUEST ECHELLE

    13

  • delijke kapel is onbekend. Bruyre ( 1959: 8) en Shedid ( 1999: 16) denken aan de vader van Sennedjem, maar te bewijzen is dit niet. In de voorhof zijn drie schachten aangebracht, waarvan er n naar de grafkamer van Sennedjem voert (de overige twee leiden naar ongedecoreerde grafruimtes waarvan de eigenaren niet bekend zijn). Aan de voet van deze schacht is een doorgang naar een rechthoekige ongedecoreerde ruimte (zie fig. 2: A), van waaruit men via een trapje in een ruimte met tongewelf komt (B, eveneens ongedecoreerd). Een korte schacht in de vloer van deze ruimte leidt naar de feitelijke grafkelder (C), die met een houten deur was afgesloten. Egyptische arbeiders troffen de gesloten en verzegelde deur in januari 1886 aan, na de schachten en ruimtes A en B te hebben uitgegraven. De toenmalige directeur van de Egyptische Oudheidkundige Dienst, Gaston Maspero, werd hiervan in kennis gesteld, en liet het uitruimen van de tjokvolle grafkelder over aan de Spaanse diplomaat en historicus Eduardo Toda y Gel1. Inmiddels was de ingang reeds ontmanteld door de lokale arbeiders, en deur en deurposten vonden hun weg naar verschillende bestemmingen. De prachtige houten deur kwam terecht in het Egyptisch Museum te Cairo, waar hij nu nog te bezichtigen is; de linker deurstijl en de dorpel werden aangekocht door de universiteit van Californi, en bevinden zich nu in het Antropologisch Museum van de universiteit in Berkeley. De rechter deurstijl bleef in Deir elMedina en is daar door de schrijver dezes in december 2002 voor het eerst gefotografeerd. Deze gang van zaken is representatief voor de objecten die uit de grafkamer tevoorschijn kwamen (een overzicht is opgesteld door Nser 2002: 145-74). Hiermee delen ze het lot van andere Egyptische oudheden die in de 19de en vroege 20ste eeuw zijn gevonden, en die zich nu in verschillende collecties wereldwijd bevinden. De deurstijlen, dorpel en de buitenkant van de houten deur zijn met afbeeldingen en inscripties in beschilderd relif gedecoreerd. De binnenkant van de deur is beschilderd zonder relif, evenals de wanden van de grafkelder, waarmee hij decoratietechnisch n geheel vormt. Onderwerp van de schilderingen en begeleidende teksten is de overgang naar het hiernamaals, en het daaruit weer terugkomen naar de wereld van de levenden. In particuliere graven is deze thematiek vervat in teksten van het zogeheten Dodenboek, die anderzijds ook op papyri en andere objecten worden aangetroffen. Vrijwel alle teksten in het graf van Sennnedjem zijn Dodenboekteksten. De Egyptische

    naam voor deze verzameling spreuken is: "Boek van het uitgaan bij dag". Met "uitgaan" (perit) word t het terugkeren uit de onderwereld, oftewel het graf bedoeld. Een ander woord voor deze geregelde terugkeer naar de levenden is senet "passeren". Dit is symbolisch uitgedrukt door de afbeelding op de binnenkant van de deur. Sennedjem en zijn vrouw spelen hierop samen het senet-speI. een populair Oudegyptisch bordspel. De kolommen onder de afbeelding vormen het startpunt van het tekstprogramma in de grafkelder. De tekst van de eerste drie kolommen (rechts) luidt in vertaling:

    "Wie op aarde dit boek kent - ook als het op een lijkkist is aangebracht: hij zal uitgaan bij dag in iedere gedaante die hij verkiest, en zijn plaats (weer) binnengaan zonder te worden tegengehouden. "

    Veelbetekenend staat deze tekst, n van de eerste spreuken van het Dodenboek, op de deur naar buiten, onder een afbeelding van het" passeerspel" (senet). Dit is een treffende illustratie van de eenheid die tekst en beeld vormen in het graf, en van het concept dat aan deze eenheid ten grondslag ligt.

    De hirogliefen in TT 1 en hiroglifische paleografie

    Het graf van Sennedjem is een bruikbaar voorbeeld van geschilderde, monochrome hirogliefen in de vroege Ramessidentijd, door de uitstekende conservering en door de hoeveelheid tekst die erin is aangebracht. Het totale aantal tekens op de grafwanden (inclusief de binnenkant van de toegangsdeur) is 5537, alle in zwarte inkt op een witte of gele achtergrond aangebracht. Opvallend is dat de tekens in n keer op de wand zijn geschilderd, zonder schetsen vooraf. Dit verschilt van de praktijk in de koningsgraven, waarin de hirogliefen eerst in rode lijnen werden aangegeven, om daarna hun definitieve vorm in zwarte inkt te krijgen. Het beschilderen van een particulier graf als dat van Sennedjem ging dus vlugger, maar daardoor ontstonden ook fouten. Het totaal aantal vergissingen dat ik heb kunnen vinden is 45, een aantal dat beslist niet rampzalig afsteekt tegen het totaal van meer dan vijfduizend. Deze zijn doorgaans gecorrigeerd door de schilder, simpelweg door foute penseelstreken uit te wissen met water, waardoor grijze sporen achterbleven en soms stukjes van de witte of gele ondergrond verdwenen. Sommige vergissingen zijn niet gecorrigeerd; waarschijnlijk zijn ze de schilder niet eens opgevallen. Hierbij gaat het vooral

    14 De hirogliefen van Sennedjem TMA 30 (2003)

  • Figuur 3. Deel van de

    hirogliefenlijst van Gardiner. Uit Gardiner

    1957: 544.

    TMA 30 (2003)

    om verkeerd georinteerde tekens, waarover zodadelijk meer. Het aantal verschillende tekens is 303. Dit betekent dat elk teken gemiddeld 18 keer voorkomt; in de praktijk worden sommige tekens nauwelijks gebruikt, en andere (met name klanktekens) honderden keren. Dergelijke getallen zeggen op zichzelf niet veel, maar worden interessanter, wanneer we ze vergelijken met de hirogliefenlijsten die gangbaar zijn in de Egyptologische literatuur. Hoewel hirogliefenteksten in het algemeen goed te begrijpen zijn, en vele teksten reeds zijn uitgegeven en bestudeerd, zijn de tekens zelf en hun vormvariatie tot dusver nauwelijks object van studie geweest. Dit komt omdat Egyptologen gewend zijn geraakt aan gestandaardiseerde hirogliefen in gedrukte of digitale vorm. In de loop van de 20ste eeuw zijn hiervan een aantal verschillende lijsten opgesteld, waarvan de bekendste die van Sir Alan Gardiner is (Gardiner 1957: 438-548). Een deel van deze lijst is weergegeven in fig. 3. De lijst omvat 758 tekens die gangbaar waren in het Middenrijk en in het vroege Nieuwe Rijk; de periode van ongeveer 2000 tot 1300 v.Chr. De voorbeelden van Gardiners gedrukte hirogliefen waren vooral tekens in tempels en graven van de 18de dynastie. Sommige tekens gaan terug op vroegere voorbeelden, enkele zelfs op tekens uit het Oude Rijk. De lijst is niettemin verre van compleet. Inmiddels zijn veel langere lijsten ontwikkeld door het IFAO, en

    door het CCER ("Centre of Computer-aided Egyptological Research", Utrecht). Deze recentere lijsten bevatten duizenden tekens, vooral door de opname van de rijke tekenvariatie in tempelinscripties uit de Griekse en Romeinse tijd. Maar zelfs deze zeer uitvoerige overzichten bevatten in feite slechts de door Egyptologen herkende en gestandaardiseerde tekens. Hoewel die natuurlijk ten nauwste samenhangen met de repertoires en individuele tekenvormen van de Egyptische schilders en beeldhouwers, blijven ze abstracties, omdat ze doorgaans antieke tekens uit verschillende perioden en op verschillende tekstdragers tot voorbeeld hebben. Op grond van in de Oudheid gerealiseerde tekens wordt een 'ideaalteken' geconstrueerd, een gemene deler die abstraheert van de eigenaardigheden die tekens nu eenmaal hebben, omdat ze zijn uitgevoerd in verschillende perioden, op verschillende tekstdragers, en door verschillende personen. Zo zal het teken A 1 in fig. 3 er anders uitzien wanneer het op een egaal vlak geschilderd is dan wanneer het is uitgehouwen, het ziet er op de wand van een Ouderijks piramide anders uit dan op de wand van een Nieuwerijks tempel. Als handwerk van de ene schilder verschilt het van andermans werk, en ook twee uitvoeringen van 'hetzelfde' teken door dezelfde persoon vertonen verschillen. De keuze en feitelijke vorm van een teken hangt dus af van moment, context en maker. Het aan-

    Sect. A. MAN AND HlS OCCUPATIONS i i fi All j ) 6 la 11 1 J 13

    fofif111f I 1", 15 J6 17 17 IS 19 20 21 22 23 '4 25 59 26 2i 28 29 30 31 2 33 3-4 3f.-

    IA \!J (it) m s1hl A Lt= n 6 37 8 39 40 4" 4' 4r 44 45 46 47 49 9 50 5' 5' 53 5-1 SS

    Sect. B. WOMAN AND HER OCCUPATIONS dl\ .@ t !I@ frll 6

    Sect. C. ANTHROPOMORPHIC DEITIES 111 \! f J la ifl .! m I

    Sect. D. PARTS OF THE HUMAN

    1>-'-...') c:::> I q I,; 16 "7 ,8 "9 '0 "

    ....A- L...JJ --lI '-lI 3fi 36 37 38 39 ia 4'

    5-1 S5 56 57 58 ,9 60 6,

    BODY 6.l 9

  • tal hirogliefentekens en hun vormvariatie is oneindig, en het opstellen van vormoverzichten (paleografien) is dan ook bestempeld als praktisch onuitvoerbaar (bijvoorbeeld door Caminos & Fischer 1979: 44). En manier om deze oneindige gecompliceerdheid te beperken is concentratie op een beperkt aantal monumenten of inscripties, en hiervan paleografische overzichten te ontwikkelen. Als dergelijke overzichten min of meer dezelfde indeling van tekens volgen, zijn ze naast elkaar te gebruiken. Dit is de aanpak die het IFAO heeft gekozen, en het graf van Sennedjem is de bron van n van de te publiceren overzichten. Terug naar de lijst van Gardiner. Deze lijkt van bijzonder belang voor de hirogliefen van Sennedjem, omdat ze vooral is gebaseerd op tekenvormen uit de 18de dynastie. Het tekenrepertoire van Sennedjem, uit de vroege 19de dynastie, zou dus dicht bij dat van Gardiner moeten liggen, maar de verhouding tussen Sennedjems 303 tekens en Gardiners 758 ligt ver weg van een n-op-n-relatie. Men zou deze discrepantie kunnen verklaren uit het feit dat de teksten in TT 1 vrijwel uitsluitend tot n specifiek genre (namelijk Dodenboekteksten) behoren, en dat dit genre de tekenkeuze bepaalt. Dat is tot op zekere hoogte ook zo, maar het is eerlijker om te zeggen dat veel tekens van Gardiners lijst in feite zelden en alleen in zeer specifieke context voorkomen. De gangbare set van tekens was bij het aanbrengen van hirogliefenteksten op een bepaald monument dus in feite kleiner dan Gardiners lijst doet vermoeden. Belangrijke vragen zijn natuurlijk of het repertoire heel verschillend is bij andere tekstgenres, en of het groter is bij een monument dat veel meer tekst draagt. Dit zal het paleografisch onderzoek van andere monumenten (met name tempels) moeten uitwijzen. Daarnaast vertonen de tekens van Sennedjem ook andere vormen dan die van Gardiner (vergelijk fig. 1 en 3). Bij een paleografisch onderzoek is dit een belangrijke, maar weinig verrassende constatering. Voortdurende vergelijking met de drukhirogliefen van Gardiner leidt tot een eenzijdige en vooral anachronistische benadering. Beter is het om vast te stellen hoe het repertoire in het graf zelf eruit ziet: welke tekens komen voor, en welke vormen vertonen ze? Aangezien het om handwerk gaat, zijn geen twee geschilderde hirogliefen hetzelfde. Zo komen we bij de vraag: wat maakt het teken tot teken? Anders gezegd: hoe komen we tot het aantal van 303 verschillende tekens in TT I? Bij het beantwoorden van deze vraag moet worden gelet op vorm en functie. Zo had de schilder van

    TT 1 verschillende manieren om het equivalent van Gardiners teken A 1 (zittende man met beide handen ter hoogte van de borst) te realiseren. Twee voorbeelden zijn te zien in fig. 4. Het linker voorbeeld lijkt aardig op Gardiners standaardteken, al heeft de schildertechniek ervoor gezorgd dat alle lichaamsdelen de vorm van dikke zwarte lijnen hebben gekregen. Dit geldt ook voor het voorbeeld rechts, maar dit lijkt zorgvuldiger te zijn uitgevoerd. Alleen komt de linkerarm tot boven het hoofd, en is aan deze arm ook een hand getekend. Is dit dan wel hetzelfde teken? Het is niet meer de "man met beide handen ter hoogte van de borst", maar deze omschrijving is dan ook op Gardiners tekenvorm toegespitst. De schilder had geen weet van Gardiners lijst, en zag geen verschil tussen handen op borst- en hoofdhoogte (in feite realiseerde hij het teken doorgaans met een arm die tot aan of zelfs boven het hoofd reikt). En de hand als extra detail is te danken aan het feit dat het rechtervoorbeeld te vinden is in een regel tekst die groter en zorgvuldiger is uitgevoerd dan andere. Geen enkele Egyptoloog zou aarzelen: de twee tekens zijn, hoewel niet identiek, in abstracte zin hetzelfde, temeer daar ze beiden dezelfde functie hebben: de weergave van het persoonlijk voornaamwoord "mij" (in het Egyptisch het achtervoegsel -I). Daarmee zijn zij varianten van het teken A I, of beter gezegd, varianten van het Oudegyptische teken dat door Gardiner als A 1 is geclassificeerd.

    De orintatie van hirogliefen

    Een bijzonder probleem bij hiroglifische paleografie is de orintatie van de tekens. Hirogliefen kunnen zowel van rechts naar links (de geprefereerde, 'natuurlijke' schrijfrichting) als van links naar rechts geschreven worden. Hierbij worden ook de tekens zelf omgeklapt. Te allen tijde wordt tegen de tekens in gelezen: kijken de poppetjes naar rechts, dan leest men naar links. Ieder teken uit Gardiner's lijst heeft dus een spiegelbeeldige variant, die niet als

    16 De hirogliefen van Sennedjem

    Figuur 4. Zittende man (vgl. Gardiner A 1). Voorbeelden uit de te publiceren paleografie.

    TMA 30 (2003)

  • Figuur 5. Hiroglief 0 4 correct (links,

    2de teken van boven) en incorrect georinteerd (rechts, bovenste teken). Foto's IFAO, met vriendelke toestemming

    hier gereproduceerd.

    TMA 30 (2003)

    apart teken is geclassificeerd. Zo'n variant wordt echter wl apart opgenomen wanneer die een specifieke functie heeft. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Gardiner's nummers 0 54 en 55: het paar benen dat naar links of rechts loopt. Aangezien Gardiner in zijn lijst voor de standaardorintatie van tekens naar links heeft gekozen, moet 055 als het gespiegelde teken worden beschouwd. Dit teken wordt bijvoorbeeld gebruikt bij woorden als "terugkeren" en "achteruitgaan", waarbij de omgekeerde looprichting functioneel is. De aparte classificatie van 0 55 betekent dat dit teken naar rechts is georinteerd wanneer de omringende tekens naar links wijzen, en naar links als de andere tekens naar rechts wijzen. De tegengestelde orintatie van het teken ten opzichte van de context, samen met de specifieke functie hiervan, maakt 0 55 dus tot een apart teken. Egyptische schilders en beeldhouwers maakten hier bewust gebruik van. In n van de wandteksten in het graf van Sennedjem wordt de dode toegewenst dat hij vrijelijk het graf kan verlaten en weer kan betreden; dit in overeenstemming met de thematiek van het Dodenboek (zie boven). De Egyptische woorden voor "naar buiten gaan" (perit) en "betreden" (ak) worden daarbij met respectievelijk 054 en 0 55 geschreven (zie Bruyre 1959: pI. XXIII, links). Een tekst met dezelfde bewoordingen staat onder op de dorpel van de toegang tot de grafkelder; deze tekst kon men zien als men bij het betreden van de grafkelder naar boven keek. Hier zijn de lopende benen z georinteerd, dat die van" naar buiten gaan" ook daadwerkelijk naar buiten, en die van "betreden" naar binnen zijn gericht (Bruyre 1959: pI. XVI A-B)! Dit is een treffende illustratie van de samenhang tussen hirogliefenteksten en de plaats waarop ze zijn aangebracht (zie voor de orintatie van hirogliefen en hirogliefenteksten in het algemeen: Fischer 1977).

    Ben J.J. Haring

    Vanzelfsprekend moeten gespiegelde tekenvarianten in een paleografisch overzicht alleen worden gesoleerd wanneer zij een aparte functie hebben, zoals het geval is met D 55 hierboven. Maar er is een verdere complicatie. Het al dan niet omklappen van tekens ten opzichte van de context is ook wel eens gebonden aan de uitvoerende schilder of beeldhouwer. Vaak gaat het hierbij om een vergissing, namelijk om de foutieve orintatie van een teken die door n en dezelfde persoon steeds wordt herhaald. Dergelijke individuele (of: idiosyncratische) kenmerken beperken zich uiteraard niet tot orintatie, maar zijn bijvoorbeeld ook in de vorm van de tekens en in spelling te vinden. Sommige tekens kunnen zich dus, wanneer zij door een bepaalde persoon worden aangebracht, "verzetten" tegen de gewenste orintatie. Zo spreekt bijvoorbeeld ook een tekst op het plafond van het graf van de voorman Neferhotep (TT 6, ook in Deir el-Medina) van het verlaten en weer betreden van het graf (zie Wild 1979: pI. 16, nr. 4). Hierbij staan de benen bij zowel perit als ak echter dezelfde kant op. Hier is niet sprake van een fout, aangezien het gebruik van D 55 bij ak "betreden" niet verplicht is; integendeel: D 54 is in feite het correcte teken bij dit woord. Wl kunnen we stellen dat de schilder van het graf van Neferhotep minder fantasievol was dan die van Sennedjem. De schilder van Sennedjem maakte echter wel fouten, zoals boven al is opgemerkt. Enkele tekens uit zijn repertoire verzetten zich consequent tegen spiegeling wanneer de leesrichting links-rechts moet zijn, dus met de tekens naar links gericht. Dit is een vergissing die vrij algemeen voorkomt in hirogliefenteksten met deze leesrichting, en die duidelijk maakt dat deze richting voor de Egyptenaren minder vertrouwd was. Het hiratisch, het cursieve schrift dat in het dagelijks leven werd gebruikt, werd alleen van rechts naar links geschreven, en ei-

    17

  • genlijk deden de kunstenaars dat het liefst ook met hirogliefen, wanneer de context geen tegengestelde orintatie vereiste. De kunstenaar (want zo mogen we hem wel noemen) die het graf van Sennedjem beschilderde, had in het algemeen niet in de gaten dat enkele van zijn tekens ten onrechte naar rechts georinteerd stonden, wanneer de context de tegenovergestelde richting vereiste. Dit is het geval met het teken dat het bovenaanzicht van, vermoedelijk, een rieten scherm voorstelt (Gardiner's 0 4, voor de klank h; zie fig. 5). Dit teken is in het graf 2 1 keer gebruikt, en zonder uitzondering rechtsgeorinteerd. Deze orintatie is correct wanneer ook de omringende tekens naar rechts wijzen ( 10 keer; bijvoorbeeld fig. 5 links), maar fout wanneer de andere tekens naar links zijn gericht ( 1 1 keer; fig. 5 rechts), want de functie van het teken is in beide gevallen precies dezelfde. De schilder dacht er gewoonweg niet aan, het teken te spiegelen wanneer dat nodig was, en heeft dit ook nergens gecorrigeerd. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij het symbool voor "west" of "dodenrijk" (R 14, fig. 6), dat in totaal ook 2 1 keer is gebruikt, waarvan 10 keer met verkeerde orintatie (bijvoorbeeld in fig. 6 links) . Slechts n keer heeft de schilder een correctie aangebracht (fig. 6 rechts) - ten onrechte, want het teken stond goed gericht! Merkwaardig genoeg heeft hij ook nog eens alleen het bovenste deel van het teken (een veer voorstellend) gewijzigd en niet het hele teken gespiegeld, waardoor het een eigenaardige, foutieve vorm heeft gekregen. Het is opmerkelijk om te zien dat de schilder zich enerzijds niet om fouten bekommerde, anderzijds echter weer nieuwe fouten maakte wanneer hij ging nadenken over zijn werk: kennelijk was het aanbrengen van dit soort hirogliefenteksten in zekere mate een 'automatisch' proces. Aandacht voor dergelijke minuscule details levert veel informatie op over de werkwijzen van Egyptische kunstenaars en over de psychologie van het gebruik van het hirogliefenschrift. Het stelt Egyptologen ook in staat om het werk van individuele schilders en beeldhouwers te her-

    kennen. De onveranderd foute orintatie van de twee bovengenoemde tekens is waarschijnlijk een persoonlijk kenmerk van de schilder van TI 1. Het teken R 14 wordt ook in andere graven wel fout georinteerd (bijvoorbeeld in TI 2 en TI 6; zie Bruyre 1952: pI. VII; Wild 1979: pI. 10), maar sommige schilders hebben er kennelijk geen problemen mee (zoals in TI 2 1 1; zie Bruyre 1952, pI. XV). Ook het afwijkende gebruik van de lopende benen (D 54 en 55) door verschillende schilders (zie boven) moet in deze context worden bezien. Hierbij komen verschillen in de vorm van de tekens zelf, en nog andere zaken zoals spelling, en de stijl van uitvoering van de afbeeldingen bij de teksten. Hiermee is voor elke kunstenaar een pakket eigenaardigheden te formuleren waarmee hij ook als maker van andere objecten herkend kan worden. Op grond van stijl en compositie wordt aangenomen dat de beschildering van TI 1 het werk van n persoon is. Paleografische analyse geeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen: er zijn geen verschillen in handschrift te ontdekken die op uitvoering door meer dan n persoon wijzen; daarentegen komen eigenaardigheden als de hierboven besprokene door het gehele graf voor. De schilder blijft voor ons vooralsnog anoniem. Shedid's suggestie dat dit Sennedjem's zoon Chonsoe is, ontbeert elke grond (Shedid 1999: 49). Cathleen Keiler heeft gewezen op de treffende stilistische overeenkomsten tussen de graven van Sennedjem, koning Seti I en een koningin van Ramses II (Keiler 1991: 62). Schilderingen in graven uit de 20ste dynastie heeft Keiler als het werk van met naam bekende professionele schilders kunnen herkennen, hetgeen vooral te danken is aan gesigneerde schetsen van deze schilders op ostraka (Keiler 198 1 en 2001). Dergelijke ostraka ontbreken helaas voor vroegere perioden. Gezien de hoge kwaliteit van de schilderingen van Sennedjem moet waarschijnlijk ook hier allereerst worden gedacht aan een professionele schilder. Uit de vroege 19de dynastie kennen we een aantal namen, maar vooralsnog is geen daarvan in verband gebracht met TI 1. Wellicht levert nadere

    n

    18 De hirogliefen van Sennedjem

    Figuur 6. Hiroglief R 14 incorrect georinteerd (uiterst links) en half gecorrigeerd (uiterst rechts). Foto's IFAO, met vriendelijke toestemming hier gereproduceerd.

    TMA 30 (2003)

  • TMA 30 (2003)

    paleografische analyse en vergelijking met andere werken ons op een dag de naam van de maker van dit meesterwerk.

    Literatuur

    Allam, S. (1973) Hieratische Ostraka und Papyri aus der Ramessidenzeit. Urkunden zum Rechtsleben im Alten gypten, I. Tbingen, uitgeverij van de auteur.

    Bruyre, B. (1952) Tombes thbaines de Deir El Mdineh decoration monochrome. Mmoires publis par les membres de I'Institut Franais d'Archologie Orientale du Caire, 86. Cairo, Institut Franais d'Archologie Orientale.

    Bruyre, B. (1959) La tombe no. 1 de Sen-nedjem Deir El Mdineh. Mmoires publis par les membres de I'Institut Franais d'Archologie Orientale du Caire, 88. Cairo, Institut Franais d'Archologie Orientale.

    Demare, RJ. Donker van Heel. K., Haring, B.l.], & Toivari-Viitala,]. (2003) The Deir el- Medina Database [Internet} Leiden, Universiteit Leiden: http://www.leid enuniv.nl/ninodmd/dmd.html

    Fischer, H.G. (1977) TheOrientation ofHieroglyphs. Part 1. ReversaJs. Egyptian Studies 2. New York, The Metropolitan Museum of Art.

    Caminos, R & Fischer, H.G. (1979) Archaeological Aspects of Epigraphy and Palaeography. In: Ancient Egyptian Epigraphy and Palaeography. 2de ed., New York, The Metropolitan Museum of Art, pp.29-50.

    Gardiner, A.H. (1957) Egyptian Granunar. Being an Introduction to the Study of Hieroglyphs. 3de ed., Oxford, Griffith Institute.

    Keiler, CA (1981) The Draughtsmen of Deir elMedina: a Preliminary Report. American Research Center in Egypt NewsJetter, No liS, pp.7-21.

    Keiler, CA (1991) Royal Painters: Deir el-Medina in Dynasty XIX. In: Bleiberg, E. & R Freed eds. Fragments of a Shattered Visage: The Proceedings of the International Symposium of Ramesses the Great. Monographs of the Institute of Egyptian Art and Archaeology, 1. Memphis, Tennessee, Memphis State University, pp.50-67.

    Keiler, CA (2001) A family affair: the decoration of Theban Tomb 359. In: Davies. W.V. ed. Colour and Painting in Ancient Egypt. Londen, The British Museum Press, pp.73-93.

    MeskeIl, L. (1999) Archaeologies of Life and Death. Americanjournal of ArchaeoJogy, No 103 (2), pp.181-99.

    Nser, C. (2002) Der Alltagdes Todes. Ongepubliceerde dissertatie. Berlijn, Humboldt-Universitt.

    Porter, B. & RL.B. Moss (1960) Topographical Bibliography of Ancient Egyptian Hieroglyphic Texts, Reliefs, and Paintings I. The Theban Necropolis, Part 1. Private Tombs. 2de ed., Oxford. Griffith Institute.

    Shedid, A. (1999) Das Grab des Sennedjem. Ein Knstler-

    Ben J.J. Haring

    grab der 19. Dynastie in Deir el Medineh. 2de ed .. Mainz, Philipp von Zabern.

    Valbelle, D. (1985) Les ouvriers de Ja Tombe. Deir EIMdineh J'poque ramesside. Bibliothque d'tude, 96. Cairo, Institut Franais d'Archologie Orientale.

    Wild, H. (1979) La tombe de Nfer-hotep (I) et Neb-nfer Deir El Mdna [No 6} et autres documents les concernant IJ. Mmoires publis par les membres de I'Institut Franais d'Archologie Orientale du Caire, 103. Cairo, Institut Franais d'Archologie Orientale.

    19