TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

14
GEBORDUURDE STROOK UIT BENGKOELEN. RIJKS ETHNOGRAFISCH MUSEUM TE LEIDEN. TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, B DOOR J. A. LOEBÈR JR. D In de tijden, nog niet lang geleden, toen Indische sierkunst een onbekend begrip voor Nederland was, meende men, dat de inlander op textiel gebied wel aardige dingen kon maken. Tijdroovend werk weliswaar, tijd- vermorsend zelfs, maar toch verdienstelijk voor lui, die niets geleerd hadden, in verre diepte beneden ons stonden in beschaving. Het textiele gebied liet zich niet dood- zwijgen! Het drong zich op met kleuren- weelde, met geschitter van tintengloed en vormenrijkdom, ook door bescheidenheid in juist afgepaste kleurverhouding, resultaten, die in strijd waren met de oude leer, dat werk van natuurvolken kakelbont moest zijn. Het geminachte, inlandsche handenwerk veroverde zelfs een deel der Europeesche kleeding in Indië, de gebatikte saroeng is daar sinds jaren het morgenkleed der blanke vrouw geweest en wie het niet betalen kon, droeg een getjapte „batik" of een simpel geweven doek. De inlanders overstroomde men met leelijke nadrukken van Indische kunst, met bont geweven doeken; in de woningen der overheerschers troonde als weeldedoek het mooie, gebatikte kleed, dat alleen voor vermogenden verkrijgbaar was. Die gebatikte doeken kwamen zelfs naar Nederland evenals enkele mooie weefsels, werden bewaard als stukken, waarop men zuinig moest zijn. Lang voordat openlijk de artistieke waarde dezer zuiver Indische kunst werd uitgesproken en erkend, vond de Javaansche batikkunst onder de Indi- sche dames in Nederland een intiemen kring van bewondering, begrijpelijk voor hen, die in de tropen waren geweest. Saroengs, ginds zoo dikwijls door baboes gewasschen en toch kleurecht gebleven. Daarop figuren, denk eens aan, met was geteekend en dan geverfd! Een ieder had wel eens zoo'n batik- meid op 't erf gehad, die dagen aan dagen met den tj anting werkte tot na weken een batikan voltooid was. Het klonk als een sprookje uit heel oude tijden die vertellingen van Indische monden, doorspekt met veel Maleisch, van kapala's, de hoofden van saroeng's, van patronen, die alleen door vorsten gedragen mochten worden, van ingewikkelde figuren, waarvoor die inlanders altemaal namen hadden, van ververij met bloemen, die ook a l s .... schoen- smeer gebruikt werden.

description

TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

Transcript of TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

Page 1: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

GEBORDUURDE STROOK UIT BENGKOELEN. RIJKS ETHNOGRAFISCH MUSEUM TE LEIDEN.

TEXTIELE KUNST IN IND1Ê,B DOOR J. A. LOEBÈR JR. D

In de tijden, nog niet lang geleden, toenIndische sierkunst een onbekend begrip voorNederland was, meende men, dat de inlanderop textiel gebied wel aardige dingen konmaken. Tijdroovend werk weliswaar, tijd-vermorsend zelfs, maar toch verdienstelijkvoor lui, die niets geleerd hadden, in verrediepte beneden ons stonden in beschaving.

Het textiele gebied liet zich niet dood-zwijgen! Het drong zich op met kleuren-weelde, met geschitter van tintengloed envormenrijkdom, ook door bescheidenheid injuist afgepaste kleurverhouding, resultaten,die in strijd waren met de oude leer, datwerk van natuurvolken kakelbont moestzijn.

Het geminachte, inlandsche handenwerkveroverde zelfs een deel der Europeeschekleeding in Indië, de gebatikte saroeng isdaar sinds jaren het morgenkleed der blankevrouw geweest en wie het niet betalen kon,droeg een getjapte „batik" of een simpelgeweven doek. De inlanders overstroomdemen met leelijke nadrukken van Indischekunst, met bont geweven doeken; in dewoningen der overheerschers troonde alsweeldedoek het mooie, gebatikte kleed, dat

alleen voor vermogenden verkrijgbaar was.Die gebatikte doeken kwamen zelfs naar

Nederland evenals enkele mooie weefsels,werden bewaard als stukken, waarop menzuinig moest zijn. Lang voordat openlijk deartistieke waarde dezer zuiver Indischekunst werd uitgesproken en erkend, vondde Javaansche batikkunst onder de Indi-sche dames in Nederland een intiemenkring van bewondering, begrijpelijk voor hen,die in de tropen waren geweest. Saroengs,ginds zoo dikwijls door baboes gewasschenen toch kleurecht gebleven. Daarop figuren,denk eens aan, met was geteekend en dangeverfd! Een ieder had wel eens zoo'n batik-meid op 't erf gehad, die dagen aan dagenmet den tj anting werkte tot na weken eenbatikan voltooid was.

Het klonk als een sprookje uit heel oudetijden die vertellingen van Indische monden,doorspekt met veel Maleisch, van kapala's,de hoofden van saroeng's, van patronen,die alleen door vorsten gedragen mochtenworden, van ingewikkelde figuren, waarvoordie inlanders altemaal namen hadden, vanververij met bloemen, die ook a l s . . . . schoen-smeer gebruikt werden.

Page 2: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIË. 429

Zonderlinge dingen voor ons nuchter,Europeesch gemoed, dat alle schoonheid inde eigen kleedingsstoffen volkomen ontwendwas, van kant en borduurwerk hoofdzakelijkde kostbaarheid waardeerde!

De enkelen, die er meer van wisten, dekatoendrukkers, die voor Indië werkten,hielden vrijwel hun vakkennis voor zich ende weinige opstellen van Indische ambte-naren verdwenen in tijdschriften, die niemandlas. Een enkele enthousiast, de HaarlemmerVan Eeden beproefde tevergeefs in 1883 dekunstwaarde van het Indische werk te doenerkennen. Verzamelingen van weefsels enbatiks kwamen ongezien in musea om op-geborgen te worden, daar ze zooveel plaatsingenomen zouden hebben. . . .

Sindsdien is veel veranderd, zoo veel zelfs,dat men zich verwondert over het kleineaantal jaren, waarin de blootlegging, ofliever ontdekking van de textiele kunst inIndië is geschied. De wondere, Javaanschebatikkunst is voorafgegaan, het weven isgevolgd. Merkwaardige technieken zijn ge-vonden en beschreven. Van allerlei plaatsenen streken in Indië zijn weefsels gekomenin een technisch-onbegrijpelijk rijpen vorm,dikwijls met een eigen karakter, met eeneigen stijl. Werk, zoo sprekend en karaktervol,dat. men het na 't eenmaal gezien te hebbendadelijk herkent! Een bonte, veelkleurigestaalkaart in allerlei stoffen en technieken,verrassend voor ons, die juist in het Euro-peesche weven dat artistiek karakter mis-sen. Bij ons volmaakte machines, meester-stukken van menschelijke denkkunst, gindsprimitieve toestellen, waarmee hooger-staandtextielwerk wordt geleverd.

En dan die verscheidenheid in doen! Desomber-kleurige doeken der Bataksche weef-kunst, de vorstelijke weefsels met loutergoudglans der Padangsche Bovenlanden, destille, Javaansche loeriks naast de weelde-stukken van Gresik, de intieme, ornamentaal-rijke doeken uit den Timor-Archipel in ge-dempte kleuren, waartusschen plotseling defel-kleurige Soemba-weefsels te voorschijn

laaien. Op Celebes eigenaardig bonte stuk-ken, in Limboto tot rijk vervloeiende kleur-werken opgevoerd. In Borneo aan de kustende bonte, Maleische dracht en in de binnen-landen prachtstuk]es van ornamentaal werk,van Dajaksch vernuft. Zelfs van Atjehers,dat lang verachte volk een ongedachteweeldekunst in zijde, dieper, gevoeliger inkleur dan de felle zijdenweefsels der Bali-neezen. Een ongelooflijke veelheid in uit-drukking en artistiek talent.

Dan die verrassende technieken, deels opde weeftechniek berustend, deels het ge-brekkige van het weeftoestel door knapuitgedachte sierbewerkingen aanvullend.Hier de meesterlijke versiering van de ket-ting vóór het weven, ginds hetzelfde principetoegepast op den inslag. Weer elders detechnisch onbegrijpelijke versiering van sche-ring en inslag vóór het weven.

Simpele doeken, gestreept of geruit naastmeesterstukjes met flottanten inslag, doorrijke versiering de armoe van het toestelbedrieglijk verbergend.

Batiks met was in liefdevollen arbeid aanbeide zijden beteekend en andere wasdoeken,met stempels bedrukt, zelfs met schablonenbewerkt. Kembangan-doeken, saamgebon-den en geverfd met groote kleurvlakken enop de plangi's en tritiks datzelfde principetoegepast in het kleine, uitgewerkt in kos-telijke, week-vervloeiende ornament-randen.

En alsof dat alles nog niet voldoende is,borduurwerk met hetzelfde meesterschapontworpen, zelfs kantwerk hier en daar, ookapplikatiewerk,kralenwerk in allerlei vormen.Altemaal dingen, die oppervlakkig geoor-deeld door Europeesche handen ingevoerdmoeten zijn en toch bij nadere studie blijkente zijn, uitingen van inlandsch vernuft, vaneigen schoonheidszin, diep wortelend in hetvolksbestaan, sinds eeuwen geduldig uit-gewerkt en opgevoerd!

Ook dat lijkt een sprookje! Maar het iseen wonderlijk beeld van historie, het han-denwerk van duizenden geslachten, van velerassen en stammen, die ieder op de eigen

Page 3: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

43» TEXTIELE KUNST IN INDIË.

wijze hebben doorgewerkt, in de afgezonderdekampoengs en eilandjes onwetend hebbenvoortgearbeid aan een grootsche daad, hetbezit eener nationale volkskunst, die wijvolop kunnen waardeeren en hoogschatten!En het historisch-interessante daarbij is,dat, al missen wij jaartallen, heel die wordingmet zijn stijgende trappen, zijn groei vantechnieken in hethuidige Indië, indat groote mu-seum nog terug-gevonden kanworden, aange-wezen met vrijgroote zekerheid.

Reeds veelheeft Europa inhet leven diergekleurde volkenweggevaagd, on-herstelbaar doenverdwijnen. Voor-al op textiel ge-bied gaat deeeuwige wet vankomen en gaanden noodlottigengang, stap opstap de oudekunst van devrouw uit hetvolk bedreigend,vernietigend.

Juist daaromis de erkenningte rechter tijdgekomen! Wel ishet niet mogelijkveel daarvan kunstmatig in het leven tehouden, maar het zou zonde en jammer zijnvoor de kennis van wat primitieve men-schenhand heeft gewrocht, indien dat allesspoorloos verdwenen was.

Van oude beschavingen meenen wij veelte weten, maar eigenlijk kennen wij slechtshet uiterlijke, het op den voorgrond tredende,

REGENMAT VAN HALMAHEIRA, UIT l'ANDANBLADSTROOKEN SAAM-

GEHECHT. HIER EN DAAR RANDEN MET BATIK VERSIERD EN AAN

DE KANTEN STROOKEN EENVOUDIG VLECHTWERK. MUSEUM VOOR

VOLKENKUNDE TE ROTTERDAM.

meestal geestesprodukten, die het hoogte-stadium bereikt hebben. Het bescheidenvolkswerk ontbreekt veelal; ook de schakels,waaruit langzamerhand dat hoogste ineeuwenlangen arbeid is gevormd, juist diekennen wij niet, kunnen we zelfs niet raden.Met frasen moet men die leemten aanvullen.

Zoo treft men bijv. in handboeken ofwerken over hetweven de afge-zaagde waarheidaan, dat het we-ven de voortzet-ting van hetvlechten is. Het„waarom" vandie frase is een-voudig genoeg,ingewikkelder 't,,hoe". Op Eu-ropeesch texticl-gebied en even-eens dat der Ara-bieren en Mon-golen zijn de de-tails, de trappenvan overgangonmogelijk tevinden en menmoet zich tevre-den stellen metde eenvoudigeverzekering, dathet vlechten devoorganger vanhet weven is.

Hoe anders ditIndische textielegebied! Als aan

den horizon ziet men den oorsprongs-techniek, het simpele vlechten, dat ook weereen lang ontwikkelingsstadium achter zichheeft. In dit vlechten de bron dier latereweeftechnieken, die eerst door dit histo-risch verband begrijpelijk gaan worden.Van uit dit vlechten de gul-vloeiende stroomvan echt Indische sierkunst in de meest

Page 4: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIË. 431

verschillende geweven stukken uitgesproken,vrijwel ongerept in der eeuwen loop! Hetbatikken bijv. is eenvoudig onverklaarbaar,schijnt zóó van den Hemel gevallen tezijn, als men de „Vorgeschichte" nietzou kennen. Het applikatiewerk op Borneolijkt ontwijfelbaar van Europeeschen oor-sprong te zijn, maar het geval wordt raadsel-achtig door heteenvoudige feit,dat het in de bin-nenlanden voor-komt, volkomenvrij van Euro-peesche invloe-den. Het zouzelfs geheel nietop te lossen zijnzonder de mooiegegevens, nogbewaard uit oudetijden!

Het vlechtenis de „Vorstufe"van het wevenen natuurlijk ba-seert de eerstetechniek ook weerop een anderenoorsprongsvorm,die vrijwel onop-gemerkt geble-ven is.

In den Indi-schen oertijd wasvoor den inboor-ling beschuttingtegen hitte enovermatigen re-gen een eisch der noodzakelijkheid. Aanhet stijgen der menschelijke ontwikke-ling paarde zich een grootere gevoeligheidvan het lichaam voor de overdadige weldadender tropische natuur. De laag-staandePapoea moge het zonder eenige lichaams-bedekking doen, zich vergenoegen metschaamschorten enz., voor de andere rassen

in den Indischen Archipel was dit spoedigonvoldoende.

Voor de beschutting van het hoofd tegenden brandenden gloed der zonnestralen, alsde inboorling op krijgs- of jachttocht ver-plicht was zich tijdens de heete uren in hetvrije veld te begeven, hebben allereerstpalmbladen gediend. Een primitief maar af-

doend middel!Het groene bladbiedt een voor-treffelijk hoofd-scherm, schaduwen koelte ge-vend. Onwille-keurig wordtmen hierbij her-innerd aan deDuitsche fuse-liers, die bij groo-te, heete mar-schen het hoofdvan tijd tot tijdmet koolbladerenbedekken en dezezelfs in den helmdragen.

Echter hetgroene palmbladis vlug bij dehand, maar evensnel verschrom-peld en onbruik-baar. Dus is hetvolkomen te be-grijpen, dat menhetzelfde palm-blad-materiaal

droogde en om

een duurzamen vorm te verkrijgen, in breedereepen sneed met behulp der scherpe bamboe-messen en deze reepen door een primitiefhechtsel van vezels tot een praktisch hoofd-deksel verbond.

Zoo ontstond uit een dubbele laag palm-reepen, aan den rand door een hoepel saam-gebonden, die allerbekendste toedoeng, die

1'RO.NKMAT VAN HALMAHEIRA, MET FIJN GEVLOCHTEN VERSIERING

EN RANDEN VAN I'ANDANHLAD, DOOR SNIJWERK EN BATIK VER-

SIERD. MUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE ROTTERDAM.

Page 5: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

432 TEXTIELE KUNST IN INDIE.

in allerlei grootten en vormen door heel denarchipel te vinden is, in simpele en rijkebewerking, een oeroude vorm, die door zijndoelmatigheid onverwrikbaar stand gehou-den heeft. En de veelheid van hoofddeksels,die men in den Archipel vindt, van denovergrooten tanggoi der Dajaksche vrou-wen tot de sierlijk gevlochte telangga vanRoti bewijst wel het allerbest, hoezeer vanouds de aandacht der inlanders aan hethoofddeksel is gewijd.

Een geschikte heupbedekking voor vrou-wen vond men ineen schaamschortvan gedroogdegrassen, aan debovenzijde in eengeknoopten randverbonden, die nunog voorkomt inEnggano en Nieuw-Guinea, later ver-vangen door snoe-ren afhangendekralen.

Voor regen, wel-licht ook voor zon-nebrand, diendende regenmantels,die allermerkwaar-digste antikvvitci-ten, die men nunog o.a. op Hal-maheira vindt.

Breede pandan-strooken als bijgehecht tot een

RIJK VERSIERDE HOED MKT FIJN VLF-CHTWERK UIT WEST-BORNEO.

MUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE BERLIJN.

de toedoengs aan elkaarlangwerpige mat. Twee

van zulke matten worden aan een der langeen een der korte zijden tezamen verbondenen zulk een regenmantel over het hoofdgehangen vormt een uitstekend schutmiddeltegen regen en zonneschijn.

Palm- en pandanbladen als hoofddeksel,als regenmantel, verder als bedekking derprimitieve verblijfplaats vormen dus eenschutmiddel voor allerlei doeleinden, datdoor veelvuldig voorkomend materiaal en

de meest eenvoudige bewerking als aan-gewezen was om door den primitieven in-lander gebruikt te worden.

Hierbij is van kleeding nog geen sprake.Beschutting, meer niet was het doel, eentijdelijke bescherming tegen den overvloedvan het tropisch klimaat.

Voor kleeding was dit materiaal door zijnweinig buigzamen aard ook volkomen on-geschikt. En toch was kleeding in enkelegevallen evenzeer als schutmiddel van hetlichaam noodzakelijk, bijv. bij de jacht in

het bosch, bij hetinzamelen vanbosch-produkten,noodig voor hetdagelijksch be-staan. De scherpedorens der lianenen andere krui-pende planten her-innerden maar alte pijnlijk aan „dezonde der naakt-heid", ze door-groefden de huidvan den sluipen-den inboorling metbloedige kerven,die alras door be-geer ige vliegen eninsekten meer danhinderlijk werden.

In de boschrijkestreken leverde het

woud een vrij geschikt materiaal, het boom-schors, in dunne lagen gespleten en als dereepen palmblad door hechtsel verbonden.De lenigheid van de stof werd vergroot dooreen bewerking, die zich langzamerhand meeren meer volmaakte, door een langdurig klop-pen en weeken.

Zulke baadjes en gordeldoeken uit boom-schors worden o.a. nog door de Dajaks ge-bruikt bij den arbeid in het bosch en komenook elders voor. Bij de Alfoeren weet menuit de boomschors een soort stevig papier

Page 6: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIË. 433

te maken, dat in lange, bleeke vellen alskleeding gebruikt wordt en door zijn be-schildering met plantenkleuren tot de in-teressantste stukken in onzen Archipel be-hoort.

Deze kleederen uit boomschors zijn eenalleenstaande verschijning gebleven; het ma-teriaal is voortdurend beter bewerkt, ver-siering is zelfs niet uitgebleven, maar vaneenigen invloed op andere technieken kanniets bespeurd worden.

Met de gevlochten kleederen, die ver-moedelijk later gekomen zijn, is dat niet hetgeval. Als „Vorstufe"van het weven is hetvlechten van veelbelang geweest enhet grijpt weer terugnaar de oude palm-blad-bewerking. Teoordeelen naar detechnieken ter ver-siering dezer blad-strooken moet ditmateriaal reeds velejaren in gebruik ge-weest zijn.

Men vindt bijv.op matten van blad-strooken uitgesnedenornamentjes. De voor-zijde der mat ismeestal rood geverfdde voering geel of natuurkleur en daardoorkomen de uitgesneden figuurtjes geel tegenrood uit, maken een aardig effekt.

Het is duidelijk, dat dit uitsnijden methet aanwenden van verfstoffen in verbandstaat. Op ongeverfde matten zou het snij-werk doelloos geweest zijn. Aldus moethet verven vooraf gegaan zijn en daarop ishet uitsnijden ter meerdere versiering ge-volgd.

Dit snijden had nog een ander resultaat!Men bracht in het blad parallel loopendesneden van gelijke lengte aan, zoodatreepjes gevormd werden, aan de onder- en

XLVI. Elseviers No. 12.

BINNENZIJDE VAN EEN HOED UIT HALMAHE1RA, GEIIEEI

BEDEKT MET UITGESNEDEN I'AI.MBLADSTROOKEX.

„BOEATAN", DEN HAAG.

bovenzijde vastblijvend en vlocht hierdooranders gekleurde reepjes.

Ook bij het verven vond men een eigen-aardige techniek. Bladstrooken werden doorvouwen in bepaalde maten afgedeeld enhierop met gesmolten was een eenvoudig,herhalend ornament aangebracht. Na hetroodverven kon de was door af wrijven ver-wijderd worden en bleef het ornament blankop rood zichtbaar.

Zoo had men dan bij dit palmbladmate-riaal naast het verven reeds een drietaltechnieken, het uitsnijden, het vlechten en

het uitsparen, welhet beste bewijs, datdeze bladperiode vanlangeren duur moetgeweest zijn. Zestaan ook tot ditmateriaal in een ze-ker verband. Palm-en pandanbladen ingedroogden toestandku nne n ge makkelij kgeverfd worden integenstelling metbamboe of rotan endaardoor kon zichjuist op dit materiaalde eerste toepassingvan verfstoffen en 'tgedeeltelijk uitspa-ren ontwikkelen.

Evenzeer leent het zich door den brozenaard tot uitsnijden met een mes van bamboeof steen, ook weer tot het snijden van reepen,waaruit het vlechten o n t s t o n d .

Want — dit wordt vrijwel vergeten — hetvlechten ziet er doodeenvoudig uit, maar alsmen het nimmer heeft zien doen, nooitvlechtwerk gezien heeft, is het vrijwel on-mogelijk een goed werkstuk te maken. Menweet geen raad met al die losse reepen.

Ook het vlechten moet een „Vorstufe"gehad hebben en deze vinden we in debladbewerking. Herinnerd wordt daarbijaan de werkmethode op de Fröbelscholen;

Page 7: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

434 TEXTIELE KUNST IN INDIË.

hier begint men aan de kinderen zoogen,matjes te geven, stukjes papier, in reepengesneden, die aan onder- en bovenzijde on-besneden zijn en dus hier vastgehecht blijven.Hierop wordt het invlechten geoefend eneerst daarop volgt het vlechten met lossereepen!

Precies zoo is het bij de groote kinderen,de natuurvolken, gegaan. Het gereepte stukblad is de aanvang geweest, het werken metlosse reepen is bij verder gaande ontwik-keling gevolgd.

En niet alleen bij de pronkmatten op Hal-maheira vindt men de sporen dezer oudstebladbewerkingen, ook waar bladhoeden ver-sierd worden, vindt men op velerlei plaatsenin den Archipel dezelfde overblijfselen vandezen oertijd terug. De voering bestaat uitmeestal vlakke palmbladen, de buitenzijdeuit zeer fijn vlechtwerk door geverfde stroo-ken palmblad omvat, of men vervangt hetvlechtwerk door uitgesneden pandanblad,dat dan op andere stoffen, mica of kleurigkatoen met enkele rijgsteken wordt vast-gehecht.

Deze versiering is door eeuwenouden duurzoo ingeworteld, dat de inlander er nooittoe gekomen is, lapjes van mooi weefsel ofEuropeesche bontdruk in plaats van hetvlechtwerk te gebruiken. Het vlechtwerkbehoort door zijn oorsprong onveranderlijkbij het bladmateriaal en zonder het teweten volgt de inlander dezen regel, uit detraditie gegroeid, wat te merkwaardiger is,omdat hij meermalen het roode katoen offlanel als onderlaag voor zijn bladsnij-werk of als omwoelde rand gebruikt. Ookwordt de bladhoed wel eens geheel metkatoen overtrokken, doch juist die vakjes,waarin gebatikt of gedrukt katoen zoo goedzou passen, worden getrouwelijk voor vlecht-werk gereserveerd.

Bij de genoemde versieringen blijft hetechter niet. Met het gebruiken van verf-stoffen ontstaat soms een meer of minderprimitieve beschildering, zelfs stempeklruk.Door het samennaaien der strooken geoefend

durft men zelfs het borduren aan. Eerst metgekleurde vezels, later met katoen, brengtmen geborduurde versieringen opbladhoedenaan. Nassa-plaatjes, later glaskralen, wordenter versiering vastgehecht en zoo ontwikkeltzich op dit uiterst primitieve materiaal eenaantal siertechnieken, die juist door de meerdan simpele samenstelling van het gemaaktevoorwerp konden ontstaan. Had dit meertijd en arbeid gekost, men had zich stelligniet vermeid aan het toepassen van ver-sieringen.

Hetgeen hier van de hoeden en mattengezegd is, vindt men ook weer bevestigd bijde doozen van bladreepen, die veelvuldig inde Molukken voorkomen en wat borduur-werk betreft, bij de samits of rolzakken opBorneo. De oertechnieken worden gelrouwe-lijk in eere gehouden, ze blijven bestaan ophet materiaal, waaruit zij zijn voortgekomen,het zijn de merksteenen, die van het verreverleden blijven spreken.

Uit deze oertechnieken ontstaan wederandere, meestal door het gaan gebruikenvan nieuwe materialen, die dan een hoogerontwikkelingspunt kunnen vertoonen. Somszoo ver van het inlandsche leven staande,dat men met stellige zekerheid meent tekunnen beweren, dat ze natuurlijk vanArabischen of Europeeschen oorsprong zijn!Daar is bijv. veel applikatie-wcrk in denArchipel te vinden, o.a. op Nias, Sumatra,Ceram, Halmaheira, zelfs op Nieuw-Guinea,meestal rood of blauw katoen of ilanel opwitte stof genaaid, in Centraal-Borneo weerzwart katoen op witten grond genaaid.Meestal groote, eenvoudig gevormde kleur-vlakken, alleen in Centraal-Borneo stijgendtot fijn bewerkt ornament. Voor den oppcr-vlakkigen bezoeker onzer ethnographischecollecties staat het vast, dat dit applikatie-werk met Europeesoh materiaal natuurlijkdoor ons is ingevoerd.

Maar kent men de voorgeschiedenis, danis het meer dan duidelijk, dat het vroegeresnijden en vastnaaien van palm- en anderebladsoorten het simpele prototype is geweest.

J

Page 8: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIË.

UITGESNEDEN ZWART KATOEN' 01» WIT VASTGEHECHT. RODWVKRSIKRING UIT MIDDEN-HORNEO.

RIJKS ETHNOGRAFISCH MUSEUM TE LEIDEN'.

Na den invoer van Europeeschc stoffenheeft men het oude bladmateriaal laten varenvoor de beter bruikbare, Europeesche stof.Alleen de kleur,de voorliefde vuurhet rood, en hetdikwijls throvenaaisel herinnertaan de oertech-niek.

Het zwarte ap-plikatiewerk vanBorneo vormtdoor de afwijken-de kleur een merk-waardige uitzon-dering.

Men heeft hetuitgesneden palm-

blad-ornamentniet alleen direkt,maar ook indirektals versieringsmid-del gebruikt, een nieuwe aanwijzing, dieduidelijk toont, hue oud dit werk moet zijn.Hoe meer aanwendingen, hoe ouder de tech-niek is.

in

hangen.

TASCIIJK MI'.T SUPPLÉMENTAIR VLECHTWERK VAN SUMATRA.

Ml'SKUM VOOR VOLKENKUNDE TE ROTTERDAM,

Zoo heelt men bijv. op de Aroe-eilandende bekende, gevlochten vrouwenrokjes, feite-lijk niets anders dan nauw gesloten schaam-

gordels. Deze wer-den met schablo-nen uit palmblad,die als applikatiowerk vastgehechtwaren, gedeeltelijkbedekt, en daarna

den rook ge-De rook

kleurde de onbe-dekte deelen zwartof bruinrood enals de schablonenverwijderd waren,was op het ge-vlochten fond eenornament aange-bracht in natuur-kleur tegen don-keren grond.

Een tweede spoor dezer antieke techniekvond men vroeger op Borneo onder deBandjareezen, doch reeds eenigszins ver-anderd. Men gebruikte als grondstof wit

Page 9: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

436 TEXTIELE KUNST IN INDIE.

Cv XCvXoöXoc* X 0

^ § & &

X*X«IA

MS

^ ^

SI«dr?

BW

WJSB

f

KOFO-YVEEFSEL VAN DE SANGIR-EILANDHN.

VERZAMELING DER VOORM. INDISCHE INSTELLING TK DELFT.

katoen en de schablonen waren van papiervervaardigd. Echter, het berooken bleefbestaan.

In Centraal-Borneo daarentegen in onzentijd heeft men door den invoer van zwartgeverfd katoen — het moeilijke zwartvervenis aan de inlandsche ververij zelden gelukt —de oude techniek geheel verlaten. Van zwartkatoen is een gecompliceerd patroon ge-sneden, dat als applikatie-werk op wit katoenaangebracht en bij voorkeur als rouwkleedinggedragen wordt. Men is er, zonder het teweten, tot de oude, direkte versiering van hetpalmbladsnijwerk teruggekeerd.

En met deze wetenschap is het een openvraag of de grove namaak van batik op Javamet behulp van schablonen ook geen over-blijfsel der oertechniek is *).

Zoo is het ook met het borduren gegaan,Oorspronkelijk ontstaan uit het aaneen-rijgen der bladreepen, is daaruit eene sim-pele versiering met grove steken op palmbladontstaan, een techniek, die ook overal opde kleedingstukken van boomschors te vin-

*) Zie ook op . . . Bali een sieraad van lontarbladenmet rood katoen bedekt, waarop uitknipsels van kleurigpapier vastgehecht zijn en dat ook weer bij dooden ge-bruikt wordt. Cat. R. E. M. L. VII, blz. 151. Ser. 15S6—99.Van hetzelfde eiland vermeldt Nieuwenkamp uit palmbladgesneden menschenfiguren, zoodat op Bali liet oude enhet nieuwere materiaal van applikatiewerk bijeen tevinden zijn.

den is. Grof werk, omdat het regel-matig verdeelde fond ontbrak.

Natuurlijk werd het ook op hetvolgende vlechtwerk toegepast, datdoor zijn wel is waar groote, maartoch regelmatige indeeling in ruitjesgelegenheid tot sierkunstiger ont-wikkeling gaf, die bij het ontstaanvan fijnere weefsels zich tot hoo-geren bloei kon uitwerken. En zooverbaast men zich niet bijv. in deLampongs schitterende borduurselste vinden, die, al zijn ze technischzeer eenvoudig, door hun ornamen-tale opvatting aller aandacht ver-

dienen. Men vindt bijv. in Palembang enin Bengkoelen die interessante borduurselsmet stukjes mica als applikatiewerk, ookweer herinneringen aan het oude palmblad,dat zoo mogelijk, met mica onderlegd werd.Elders weer talrijke weefsels met Nassa-plaatjes of glaskralen benaaid, evenzeersouvenirs uit den ouden tijd, toen het schel-pengeld nog onder de inlanders voorkwam.

Op het vlechtwerk had het oude materiaalmet zijn speciale technieken weinig of geeninvloed. Doch van het vlechtwerk kon menvóór alles gebruiksvoorwerpen vervaardigen,die steviger waren dan die uit palmblad saam-gevoegd. Vanzelf spreekt, dat men uit dentropischen natuurrijkdom die grondstoffenten gebruike zocht, die stevigheid aan lenig-heid paarden en gemakkelijk gespleten kon-den worden. Vooral bamboe en rotan ver-vulden die voorwaarden, minder het pandan-blad en andere bladsoorten.

Maar de beide eerste bezaten de onaan-gename eigenschap, dat ze moeilijk metplantaardige verfstoffen gekleurd kondenworden en eerst veel later moet het geluktzijn, verf methoden te vinden, die deze vlecht-stoffen door en door kleuren konden. Nogin onzen tijd gebruikt men het drakenbloed,dat echter oppervlakkig verft, niet in destof doordringt. Balineezen gebruiken een-voudig lijmverf, die eveneens slechts deopperhuid der vlechtslagen kleurt en daarom

Page 10: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIE. 437

alleen voor enkele voorwerpen tegebruiken is. Javanen werken nogradikaler en besmeren het geheelevlechtwerk met olieverf in. Endaarom moet men het bewonderen,dat ondanks deze groote moeilijk-heden, de Indische vlechtkunst eenbizondere hoogte heeft weten tebereiken. Met weinig, zeer weinigkleuren is het gelukt, fraaie stukkente vervaardigen. Door wisseling vanblanke en gekleurde vlechtreepenzijn tal van hoog-interessante pa-tronen ontstaan.

Doch ook is men dikwijls technische moei-lijkheden uit den weg gegaan door eenvoudigeen regelmatig blank vlechtwerk te makenen hierop met gekleurde reepen een patroonin te vlechten. Een ezelsbruggetje, dathoogstwaarschijnlijk ook door het gebrekaan duurzaam geverfde vlechtreepen is ont-staan, die het voortdurend heen en wederbuigen niet konden verdragen.

Het technisch hoogtepunt van het vlechtenwas en is natuurlijk het gebruiken van zoofijn mogelijke reepen. Hoe smaller en dunnerde vlechtreepen zijn, hoe plooibaarder hetvlechtwerk wordt. Het gevlochten ornamentverkrijgt daardoor tevens een bizonderkarakter.

Maar tevens met dit voortdurend dunnerworden der draden rezen de technische zwa-righeden. De draden gingen door elkaar,verwarden zich voortdurend en vandaar, datlangzamerhand gezocht werd naar een middel,dit tal van draden gespannen te houden.En zoo keeren wij van het hoogtepunt vanhet vlechten eenigszins naar het begin terug,toen in de bladstrookcn zoogen, matjeswerden gesneden, met hetzelfde doel, dereepen ordelijk naast elkaar te kunnen hou-den.

Doch dit middel was voor de fijne dradenonbruikbaar, omdat de draden zelf stuk voorstuk een ingewikkelde bewerking moestenondergaan! Men spande de draden dus omeen langwerpig raam, verdeelde den ketting

KOFO-WEEFSEI. VAN' I)E SANGIR-EILANDEN.

MUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE ROTTERDAM.

in even en oneven draden en de overgang vanhet vlechten in het weven was gevormd.Een dergelijk vlechttoestel beeldt Jasper inzijn Monographic over het vlechten af (bl. 198),dat op Sumatra's Oostkust voorkomt engebruikt wordt voor het vervaardigen vanlijn gepatroneerd vlechtwerk, bestemd omin hoeden van nipah- of pandanblad gevoegdte worden.

Eenmaal op dezen weg gekomen volgdede opgave niet alleen fijne draden te maken,doch ook gladde, doorloopende.

Men vond het gewenschte in allerlei boschmateriaal, dat tot nog toe voor het vlechtenminder bruikbaar was geweest. Yarensten-gels, palmvezels, ananasbladen, vezels vanagave-soorten, bastvezels van den kofoboomwerden op soms ingewikkelde wijze tot dunne,gladde, doorloopende draden gevormd. Eenenkele maal werd zelfs zooals vroeger in deMinahasa een bizondere bamboesoort doorkauwen bewerkt en tot draden gesponnen.

Met deze doorloopende vezeldraden kaneen schering of ketting gespannen worden,welks even en oneven deel door een ophaleren een stokje gewisseld kan worden. Meteen eveneens doorloopenden draad kan deinslag slag voor slag ingevoegd worden enhet weven was ontstaan!

Maar ook in de volgende periode toont hetweven nog sterker verwantschap met deoorsprongstechniek. Het bestaat uitsluitenduit vezelweverij en door het lastig vervaar-digen van doorloopende draden beperkt men

Page 11: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

438 TEXTIELE KUNST IN INDIË.

zich tot het weven van afgepaste stukken,tot de zoogen, rondweverij, omdat de op-gespannen ketting rondgeweven wordt enslechts een stuk van bepaalde grootte leverenkan. Met het primitieve toestel, dat slechtsuit eenige houten bestaat, is aan direktepatroonweverij niet te denken, behelptmen zich als bij het vlechten door het in-weven van gekleurde draden, een flottanteinslag, een weeftechniek, die vooral opde Sangir- en Talaut-eilanden in hoogenbloei gekomen is. En typisch hier in ditcentrum der kofo-weverij worden ingewik-kelde patronen te voren ontworpen o p . . . .matjes uit silar-blad, de oude techniek, dieplotseling bij het jongere weven weer in eerekomt. Eigenaardig dat stadig voortwerkentot ineens weer een deel van het oude ele-ment te voorschijn komt, bevruchtend hetnieuw ontstane!

Hetzelfde is het geval bij de tweede enlaatste techniek, die bij de vezelweverijaangewend wordt, het ikatten. Bij de be-werking van grassen komt reeds het ge-deeltelijk omwinden voor, dat het opnemenvan de verfstof verhindert. Bij het vlecht-werk bestond geen gelegenheid, deze methodetoe te passen, maar bij de vezclwcverijduikt plotseling deze antieke techniek wederop, ruimer en dieper van gehalte.

De ketting, als bij het vlechtweven op eenvast raam op twee rollen opgespannen, wordtin bundels verdeeld, nadat eerst de verdeclingin even en oneven gemaakt is. Dan wordendeze bundels draden volgens een bepaaldpatroon met palmblad of ander materiaalomwonden en na het verven en verwijderender omwindsels is een kleurig ornament opde schering aangebracht, dat ook na hetweven zijn volle waarde behoudt. Zoo ont-staan die schitterende vezelweefsels, diespeciaal op de Philippijnen, feitelijk totonzen Archipel behoorend, zijn gemaakt, ter-wijl de geïkatte vezelweefsels in onzen Ar-chipel meestal geringer in artistieke waardezijn.

Wat hier met geïkatten kettingdraad aan-

wezig is, is bijna uitsluitend met katoenendraden geweven, weer een nieuwe stof,die in het Oosten van den Archipel hetvezelmateriaal op het oude toestel vervangt.Van deze vooral de weefsels van Soemba,prachtige doeken met veel oranje, blauw,groengeel en donkerblauw, werk van natuur-volken, doch waarvan wij, beschaafden,als makers gelukkig konden zijn.

Waarschijnlijk onder Zuid-Aziatischen in-vloed komt een nieuw materiaal, de zijde inden Indischen Archipel en vanuit het Westenkomt de geïkatte inslag in zijde het weefselsieren met schitterend werk uit Palembang,Grisee en Bali, terwijl in Limboto op Celebesde geïkatte inslag uit katoen vervaardigdwordt.

Met het katoen als weefmateriaal ont-staan toestellen, waarop doorloopende stuk-ken vervaardigd kunnen worden, ook pa-troonweverij, zij het in bescheiden mate.

Maar de flottante inslag, herinnerend aanhet supplementaire vlechtwerk, behoudt inartistiek opzicht de overhand. Op Celebesen Sumatra, vooral in de Lampong's wordenkostelijke stukken geweven en in de Padang-sche Bovenlanden wordt het kostbare goud-draad met overvloedige hand in het roodzijden weefsel gevoegd. Ook hier artistiekwerk, dat de minderwaardigheid der toe-stellen bedrieglijk verbergt, ons met eerbiedvoor de kunstvaardigheid dezer inlandschevrouwen vervullen moet!

Men heeft vroeger het weven, het batikkene.a. eenvoudig aan den invloed der Hindoestoegeschreven en tegenwoordig herhalen diestemmen zich weder.

Nu is het een feit, dat Yoor-Indische weef-sels sinds eeuwen in onzen Archipel zijningevoerd. De Oost-Indische Compagnievoerde allerlei stoffen in en enkele, bijv. deKoromandelsche wasdoek en de zijden tjindegenieten nog in onzen tijd op Atjeh, delaatste vooral op Java,bizondere vermaard-heid. Op Sumatra, Celebes en zelfs in denTimor-Archipel blijkt de tjinde ingevoerd tezijn.

J

Page 12: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIË. 43Q

Intusschen heeft deze import van Voor-Indische stoffen niets met de Hindoes temaken. Niet onmogelijk is het zelfs, dat deO.-I. Compagnie de voorliefde der voornameinlanders voor zijden stoffen bemerkend, teneersten male met dien grooteren import be-gonnen is. Terwijl vóór de komst der Hollan-ders in den Archipel enkele weefsels vanhet Aziatischevasteland dooi-den handel naarJava en Sumatrakwamen,alsgroo-te kostbaarheidin het bezit vanvoorname Java-nen bleven enjuist daardoorgeen invloed ophet textiele volks-werk kunnendoen gelden. Ookna den Holland-schen importbleef het zijdentjinde-weefsel bijuitstek hofdracht,wat het hedenten dage nog is.Onder het v o 1 kkwam het niet!De tj inde-namaakop Rotiwaseven-min volkswerk.Het ikatten gindswas, en is hetgedeeltelijk nog,een privilegie dervoorname vrou-wen en meisjesgesloten kringen

HOEDEN' VAN DE PHIl.II'l'I.

HKTEEKEND. RIJKS EïllNOi

en slechts in deze kleine,kon men door het bezit

der kostbare tj hide's aan namaak denken.Hetzelfde is ook op Java het geval, waarhet batikken vroeger alleen door de vrou-wen uit hoogere standen werd beoefend,die de tj inde-motieven in hun batik-werkovernamen. luchter was deze overname

van vreemde elementen zoo onbeteekenend,dat het karakter der echt-Javaansche orna-mentenschat daardoor onaangetast bleef.

In hoever de Hindoes bij hun vestiging inIndië het textiele volkswerk hebben ge-ïnspireerd, is moeilijk na te gaan. Blijkenshun plastiek in de tempelruïnen nagelaten,voelden zij veel voor rijk, textiel werk.

De Hindoeïsti-sche en Boedhis-tische beeldenvertoonen somskleederen metweelderig orna-ment, waarvaneen enkele alskawoeng-patroononder de voorden adel gereser-veerde batikpa-tronen opgeno-men is. Ook weerals de tjinde op-genomen in hetsierwerk der voor-namen, geenszinsin het volkswerk!

Bovendien ver-hinderde de scher-pe scheiding dei-kasten, door deHindoes meege-bracht uit hungeboorteland,eennadere aanrakingmet de simpele,autochthone be-volking en daar-om mag de in-

vloed der Hindoes slechts onder zeker voor-behoud opgenomen worden.

Het beste bewijs daarvan zijn wel deprimitieve weef toestellen, nog op Java ingebruik, en de even primitieve wceftech-nieken. Voor ons zijn de laatste uiterstinteressant, omdat het ikatten ten onzentzelden die hoogte bereikt heeft, maar toch

SEN MEI' ZWARTE WAS

;R. MUSEUM TE LEIDEN.

Page 13: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

440 TEXTIELE KUNST IN INDlE.

mag niet vergeten worden, dat het ikattenen het weven met flottanten inslag allesbehalve tot de hoog ontwikkelde weef-techniek behooren, die in wisseling vanschering en inslag en in verschillende bin-dingen zijn hoogte-punt moet zoeken.Het zijn en blijvenbijkomstige siertech-nieken, die uit hetgebrekkige van hetweeftoestel ontston-den.

Daarentegen vindtmen in Britsch-Indié'een hoog-ontwikkeldeweefnijverheid. Toe-stellen met hand- envoetbeweging, dieslechts eenenkele maalin Indië voorkomen.Bij ons weeft de vrouwuitsluitend, wat ty-peerend voor volks-werk en huisvlijt is,in Engelsch-Indië ishet hoofdzakelijk man -nenwerk geworden,een nijverheid, diezich toelegt op hetweven van doorloo-pende stukken.

Vandaar ook, datm.i. het ikatten vanden inslag van vreem-den oorsprong moetzijn. In Indië bepaaltzich het weven groo-tendeels tot het ver-vaardigen van afge-paste stukken en waardoorloopende stukken

gemaakt worden, is het toestel nog zoo pri-mitief, dat slechts geringe lengten gewevenkunnen worden.

Het ikatten van den inslag is nu juistberekend op het weven van doorloopende

GKÏKAT VKZEI.WF.EI'SKI. VAN UK 1'IIIUITIJNEN.

MUSKUM VOOR VOLKENKUNDE TK BERLIJN.

stukken en wordt daarom veel op het Zuid-Aziatische vasteland gevonden. Maar — endat is weer een kenteekenend staal van hetinlandsche conservatisme — op Sumatra,Java, Bali en Celebes, waar het ikatten van

den inslag hoofdzake-lijk voorkomt, maaktmen slechts afgepastedoeken. Het techni-sche voordeel vandeze inslagversieringwordt niet in toepas-sing gebracht. Als bijhet ikatten van denketting blijft men zichtot kleinere stukkenbeperken. Door hetvreemdeelement wordtgeen verrijking dertechniek verkregen,het werkt niet be-vruchtend, het voegtzich eenvoudig naarde aloude werkwijze.De oude traditie iskrachtiger dan de in-vloed van het nieuwe!

En -waarom zou nual het mooie in dezeIndische textiele kunstvan buiten af moetenkomen? Van den toe-stand vóór de komstder Hindoes in onzenArchipel weten wehcelemaal niets af.Het eenige, wat wemet zekerheid kunnenkonstateeren, is, datde plastieke kunstder Hindoes tijdenshun verblijf op Java

verandert, een ander typedat in het oorsprongsland.

kunst vcran-

langzamerhandaanneemt danDe oude Hindoe-Javaanschtdert in een Javaansoh-Hindoesche en daar-uit kan men gevoegelijk de conclusie trek-

Page 14: TEXTIELE KUNST IN IND1Ê, DOOR J. A. LOEBÈR JR.

TEXTIELE KUNST IN INDIË. 441

ken, dat de ingeboren bevolking van Javatoch zekere ontwikkeling moet bereikthebben om deze wisselwerking te kunnenuitoefenen.

Trapsgewijze kan men in Indié' de ont-wikkeling van het weven nagaan van vlech-ten tot weven, van vezelweverij tot zijde-weverij. Zelfs overgangstoestanden zijn be-waard, zooals bijv. het inweven van katoeneninslagdraden in een ketting van vezels.Vreemde elementen als het ikatten van deninslag en het weven van zijde vallen onmiddel-lijk op door hun weinig talrijk voorkomen. Bijhet bewerken van den katoenen draad zijner naast den katoenmolen allerlei primitievemiddelen te vinden om het spinmateriaal tebekomen. Zou dat mogelijk zijn, indien dieweefkunst of een groot deel daarvan vanvreemde herkomst ware?

Lastiger is de beoordeeling of en in hoeverde Javaansche batik en de kain kembanganvan vreemden oorsprong zijn. De laatstewordt versierd door een deel van de stofmet rijgdraden te omlijnen, waarna dezedraden saamgctrokken worden; dit deelwordt met pisangblad bedekt en zoo voor deaanraking met de verfstof bewaard. Voorafis dan de stof met lichte kleur voorgeverfd,zoodat na het tweede verfbad en het ver-wijderen der bedekking een langwerpigkleurvlak van lichte kleur door donkerblauwomringd wordt. Ornament komt er in denregel niet bij, het zijn eenvoudig groote kleur-werkingen, die het kenmerk der kain kem-bangan zijn. Origineele stukken, dikwijlsschitterend in juist gevonden kleurwerking.

Doch volkswerk is het niet! Het is bruids-kleeding, die uitsluitend aan de beide Ja-vaansche hoven voor elke trouwgelegenheidvervaardigd worden. Ze heeten dan ook vol-gens een Javaansche verklaring kain kem-bangan (gebloemd doek), omdat ze meestalmet het sap van bloemen geverfd worden,omdat ze in den bloeitijd des levens ge-dragen worden en omdat ze snel als debloemen verwelken.

Nevens den kain kembangan vindt men

XLVI. Elseviers No. 12.

in en buiten Java een soortgelijke techniek,het plangi-werk, dat op zijde kleine kleur-vlekjes door uitsparing vertoont, het tritik-werk op katoen, waarbij gestippelde lijnenfiguren vormen. Beide zijn volkswerk enniet als de kain kembangan tot den hof-kring verbonden.

Doch het plangi-werk vindt men buitenIndië in heel Zuid-Azië verbreid en door deArabieren zelfs in Afrika ingevoerd. Hetkembangan- en het tritik-werk zijn echterin karakter zeer verschillend bij datgene,wat elders wordt gemaakt.

Het batikken is als bekend eveneens eenuitsparingsprocédé. Alleen wordt er wasgebruikt. Ook dit werk vindt men in Voor-Indië, Turkestan en Zuid-China en blijkensvondsten in oud-Egyptische . graven moethet een eeuwenoude siertechniek zijn, dieechter op Java den hoogsten ontwikkelings-vorm bereikte.

De tj anting, het waskannetje, is wel hetmeest ontwikkelde werktuigje, dat uit Aziëbekend is. In Voor-Indië gebruikt men eenstift, die in de gesmolten was gedoopt wordt.

Waarom dit Javaansche batik-werk denhoogsten bloei bereikt heeft, was vrij onzeker.Technisch en artistiek vormt het inderdaadeen hoogtepunt, dat door geen der andere,bekende doeken wordt bereikt.

Zoo men ook dit werk door de Hindoesingevoerd acht, wordt de puzzle nog grooter,want dan kan men dadelijk wijzen op hetsterk-Hindoeïstische Bali, dat wel het plangi-werk, het ikatten van den inslag, zelfs hetdubbele ikatten van het tj inde-werk kent enwaar het batikken ontbreekt. Buiten Javakomt het op Madoera voor en moet het invroeger jaren ook op Sumatra beoefend zijn.

De invoer van Voor-Indische batiks,reeds in Portugeesche bronnen vermeld,toont, dat het batikken in onzen Archipelbekend en bemind was. Zonder dat zou— men denke aan Europa — het Voor-Indische wasteekenwerk geen afzetgebiedhebben kunnen vinden. Nu echter kon hetdoor de goedkoopere bewerking (het aan

34