Taalontwikkeling

download Taalontwikkeling

of 21

Transcript of Taalontwikkeling

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    1/21

    1

    TAALVERWERVINGSTHEORIEENEr bestaan verschillende theorien over hoe kinderen taal leren. In de zestiger enzeventiger jaren was daaraan een fundamentele discussie tussen Skinner (theorie 1)en Chomsky (theorie 2) gewijd. Inmiddels zijn er weinig aanhangers meer van deextreme vorm van de eerste theorie, maar zie je bij onderzoekers wel accentverschillen

    tussen theorie 2 en 3. In sommige taalmethodes vind je theorie 1 nog wel terug.

    1 De behavioristische theorie (Skinner)Alle leren en dus ook taal leren vindt plaats door imitatie, hetstimulus-respons model. Wat een kind vaak hoort zal succesvol worden gemiteerd. Hoe frequenter een kind een bepaalde vorm hoort des te snellerzal hij die vorm gaan gebruiken. Wat positief wordt beloond zal beklijven, wat wordt bestraft ofontmoedigd zal verdwijnen. Het kind is zelf niet creatief of actief, maar een soort spiegel.

    2 De mentalistische theorie (Chomsky)Elk kind heeft een aangeboren taalvermogen. Dit is debelangrijkste factor bij de taalverwerving. Elk kind heeft onbewuste kennis van taal, taalregels en mogelijketaalstructuren. Met deze kennis creren kinderen hun taal. Hun fouten zijnnoodzakelijke stappen in dat proces. Taalverwerving is een rijpingsproces.

    Het taalaanbod is slechts marginaal van belang.

    3 De interactionele theorieKinderen leren taal in interactie met hun omgeving.Enerzijds hebben zij een aangeboren taalvermogen, waarmee zijhypotheses over taal opstellenAnderzijds gebruiken zij taalaanbod uit hun omgeving om dezehypotheses te testen. Zij zijn actief en creatief in het opstellen van deze hypotheses. De fouten die zij maken zijn noodzakelijke stappen in dat proces.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    2/21

    2

    DE TAALONTWIKKELING VAN HET KIND IN FASEN

    Hieronder staat een indeling in fasen van de taalontwikkeling vn het kind. Deleeftijden die genoemd worden zijn slechts een grove aanduiding van de leeftijden,waarop kinderen deze fase gemiddeld doorlopen. Er zijn grote verschillen tussen

    kinderen.Je moet de leeftijden dus niet als norm gebruiken. (De leeftijden worden aangeduidmet jaar.maanden)

    De prelinguale fase (voortalige periode) van 0 tot 1.0Daarbinnen zijn te onderscheiden

    Vocaliseren 0 tot 0.4Babys maken geluidjes, veel klinkers, maar ookmedeklinkerachtige geluiden beginnend achter in de keel ( rrr,ggg ), later wat meer naar voren ( ttt, mmm ). Alle babys over degehele wereld maken dezelfde geluidjes.Brabbelen 0.4 tot 1.0Kinderen gaan reeksen medeklinker-klinker produceren ( dadada,tatata, mamama ). Tussen acht en negen maanden kun je zo helegesprekken met hen voeren. De klanken die in de moedertal nietvoorkomen verdwijnen.

    De fase van de eenwoordzin van 1.0 tot 1.6Kinderen leren nu woorden met een min of meer vaste vorm en min of meer vasteinhoud te gebruiken. Zowel de vorm als de inhoud wijkt vaak nog af van devolwassen taal. Ze praten over wat er is, wat verdwijnt en wat weer verschijnt. Wat zebedoelen is te parafraseren als een korte zin.

    Weg (de poes is weg)Op (de pap is op)Nogge (Ik wil nog een keer springen)Boet (Ik wil boekje lezen)

    De fase van de twee- en meerwoordzin van 1.6 tot 2.6In deze fase leren kinderen hoe ze woorden kunnen combineren tot zinnen. Zegebruiken nog geen lidwoorden en voornaamwoorden en verbuigen en vervoegenook nog niet. Het wordt daarom ook wel de telegramstijlfase genoemd.In de eerste tweewoordzinnen drukken ze nog hetzelfde uit als in de eenwoordfase.

    Poe weg (de poes is weg)Jas uit (mijn jas moet uit)Later komen er ook zinnen waarin echte syntactische verschillen teontdekken zijn. (NB het onvervoegde werkwoord staat achteraan)Toel pakken (je moet de stoel pakken)Papa pakken (jij/papa moet de stoel pakken)Snel daarna komen de eerste driewoordzinnenPapa toel pakken (papa moet de stoel pakken)

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    3/21

    3

    De differentiatiefase van 2.6 tot 5.0De kinderen leren nu ook functiewoorden en gaan vervoegen en verbuigen.Daarmee maken ze regelmatig fouten. Ze gaan overregulariseren, ze ontdekken eenregel en passen die overal toe.De gemiddelde zinslengte blijft stijgen. Ze beginnen samengestelde zinnen te

    gebruiken.Ze worden beter verstaanbaar voor buitenstaanders. Ze worden zich bewust van taalen kunnen daarover praten. De woordenschat blijft groeien, zowel wat betreftomvang als wat betreft onderlinge verbanden en hirarchien.

    Als ik groot ben, ga ik met oma trouwen.Mijnese is veel beterder. (de mijne is veel beter)

    De voltooingsfase van 5.0 tot ???Hoewel een vijfjarige al heel veel met taal kan, moet hij na zijn vijfde levensjaar nogveel taal leren. Misschien is het belangrijkste wel dat hij het handelen en redenerenop grond van waarnemen gaat vervangen door handelen en redeneren op grond vantaal.De woordenschat blijft zich het gehele leven uitbreiden. De klankontwikkeling sluit hijrond het zevende levensjaar af. De grammaticale ontwikkeling is in de vroegepuberteit voltooid. Hoe je taal kunt gebruiken in verschillende situaties blijft ook eenlevenslange ontwikkeling. De verschillen tussen mensen zijn enorm.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    4/21

    4

    OBSERVATIESCHEMA MONDELINGE TAAL

    In het onderstaande schema staat de indeling van de verschillende taalaspecten.Op al deze gebieden kun je zowel de receptie (begrip) als de productie (het actievegebruik) onderzoeken.

    Op de volgende pagina staan de vragen die je erbij kunt stellen.

    ONDERDELEN VOORBEELDEN

    TAALGEBRUIK taalfuncties vragen, verzoeken, vertellen, bevelen,becommentariren enz.

    context - hier en nu/ buiten hier en nu;- aansluiten bij onderwerp

    communicatie - oogcontact- initiatief- vlot/ moeizaam

    TAALINHOUD woordenschat - inhoudswoorden

    zinsrelaties - ruimte- tijd- causaal- tegenstelling- modaal

    verhalen - begrijpen- gestructureerd vertellen

    TAALVORM fonologie (klankniveau)

    - weglaten klanken / lettergrepen- vereenvoudiging clusters- assimilatie- fronting- stopping- gliding

    morfologie en func-tiewoorden

    (woordniveau)

    - meervouden- verkleinwoorden

    - bijvoeglijk naamwoord.- vervoeging werkwoord- voorzetsels- voornaamwoorden- voegwoorden

    syntaxis (zinsniveau)

    - correctheid- complexiteit

    tekst/gesprek (tekstniveau)

    - verbanden tussen zinnen- verwijswoorden

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    5/21

    5

    VRAGEN DIE MEN KAN BEANTWOORDEN BIJ HET OBSERVEREN

    1 TAALGEBRUIK/PRAGMATIEK/COMMUNICATIE

    Waarvoor gebruikt het kind zijn taal vooral? Om te informeren/ iets gedaan tekrijgen/ vragen enzGebruikt het kind nog veel nonverbaal gedrag om iets gedaan te krijgen?Begrijpt het kind nonverbale signalen en gebruikt het deze zelf bij het spreken?Maakt het kind oogcontact als het luistert?Neemt het kind graag deel aan gesprekken?Neemt het kind zelf initiatief voor een gesprek?Luistert het kind aandachtig in het kringgeprek?Sluit het kind aan bij het onderwerp van gesprek? Reageert het kind adequaat op vragen?

    Kan het kind taal buiten het hier-en-nu begrijpen en zelf gebruiken?Spreekt het kind vlot of moeizaam?Is er regelmatig sprake van communicatiestoornissen?

    2 TAALINHOUDIs het kind in staat eenvoudige opdrachten adequaat uit te voeren?Kan het de strekking van een verhaal begrijpen zonder steun van de situatie ofplaatjes?Kan het kind gestructureerd een verhaal vertellen?Heeft het kind een grote woordenschat (gevarieerd gebruik van woorden, ookabstracte)?Spreekt het kind expliciet of gebruikt het kind veel 'lege woorden' ( dat, dinges,wat, daarin, zo ), zodat zijn uitingen buiten de situatie niet te interpreteren zijn?Welke verbanden kan het kind begrijpen en in taal uitdrukken? (ruimtelijke,hoeveelheden, modale, tijd, causale, tegenstelling) Worden deze expliciet ofimpliciet uitgedrukt in taal?

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    6/21

    6

    3 TAALVORM

    3.1 KLANKEN/FONOLOGIESpreekt het kind duidelijk en verstaanbaar?Maakt het kind nog fonologische vereenvoudigingen die niet meer bij zijn leeftijd

    passen? weglaten onbeklemtoonde lettergrepen, weglaten eindconsonant,clusterreductie, fronting, stopping, gliding?Kan het kind klanken goed onderscheiden?Hapert/stottert het wel eens? Wanneer?Spreekt het kind niet te zacht/hard, te langzaam/snel?

    3.2 WOORDEN/MORFOLOGIE + FUNCTIEWOORDEN Gebruikt het kind meervouden van zelfstandige naamwoorden? Welke en welkecorrect?Verbuigt het kind het bijvoeglijk naamwoord correct? (NB. vergelijk dit met zijnlidwoord gebruik.)Gebruikt het kind lidwoorden correct (zowel een, de als het ) of laat het die nogregelmatig weg?Gebruikt het kind voorzetsels? Welke?Gebruikt het kind persoonlijke voornaamwoorden? Welke? Worden dezeverwisseld?Gebruikt het kind bezittelijke voornaamwoorden? Welke?Vervoegt het kind de persoonsvorm voor persoon en getal? Maakt het daarbijnog fouten?Gebruikt het kind al voltooid deelwoorden? Welke vormen en welke fouten?Gebruikt het kind al de verleden tijd? Bij welke werkwoorden? Welke fouten?Gebruikt het kind voegwoorden? Welke?

    3.3 ZINNEN/SYNTAXISZijn de zinnen van het kind meestal volledig? Wat wordt wel eens weggelaten?Welke syntactische fouten maakt het kind? Verklaar deze.Zijn er samengestelde zinnen (zie ook voegwoorden)? Welke(nevenschikking/onderschikking)?Zijn de zinsdelen wel eens langer dan drie woorden?Wat is de gemiddelde zinslengte?

    3.4 TEKSTEN/GESPREKKEN Hoe legt het kind verbanden tussen zinnen?Hoe maakt het kind gebruik van verwijswoorden?

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    7/21

    7

    TOELICHTING BIJ HET OBSERVEREN VAN DE TAALVORM

    FONOLOGIE

    Een Nederlands kind, dat de basisschool binnenkomt, beheerst in het algemeen het

    Nederlandse klanksysteem, al zal het soms met enkele klanken of klankcombinatiesnog moeilijkheden hebben. Meerlettergrepige woorden leveren ook nog regelmatigproblemen op.De volgende verschijnselen komen in kindertaal voor.In het schema van Grunwell (1981), dat op de volgende pagina staat, kun je zien tot opwelke leeftijd de verschijnselen meestal voorkomen.

    weglaten van onbeklemtoonde lettergrepen Kinderen hebben moeite om de structuur van lange woorden te doorzien. Ze lettenvooral op de beklemtoonde lettergrepen en laten de onbeklemtoonde weg.

    Bram (2.3) naan eten. (banaan)Pieter (3.4) kijk, bouter daar (kabouter)Natascha(2.3) mama, foon . (telefoon)Eva (3.3) isse pot (is kapot)

    weglaten eindmedeklinkerHet weglaten van de eindmedeklinker komt vooral bij jonge kinderen voor.

    Dorien (2.3) daa baby in (daar)Eva (3.1) poe (poes)

    NB. De slot -n in infinitieven en meervouden worden in het standaardnederlands niet uitgesproken. Wij zeggen We lope, twee huize.

    reduplicatieBij meerlettergrepige woorden spreken jonge kinderen vaak twee keer dezelfdelettergreep uit. Soms maken ze ook van een eenlettergrepig woord een woord met tweeidentieke lettergrepen.

    Thijs (1.8) titi (kindje) Tim (1.6) kaka (pindakaas)

    medeklinker harmonie (assimilatie)Soms worden de medeklinkers in een woord aan elkaar gelijk gemaakt.

    Sandra (2.4) moem (bloem)Tim (1.6) taat (paard)

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    8/21

    8

    clustervereenvoudigingMedeklinker combinaties (clusters) aan het begin of het eind van het woordvereenvoudigt het kind tot een enkele medeklinker. Dit komt ook bij kleuters nog weleen enkele keer voor.

    divers toel (stoel)Eva (3.6) is mij boerte, Tim (broertje) Tim (1.9) mama soen (schoen)

    frontingDe medeklinker wordt meer voor in de mond gerealiseerd. Veel komt voor dat de k dooreen t vervangen wordt.

    Janna (1.11) toetje (koekje)Tim (1.9) taat (klaar = fronting + assimilatie)

    stoppingDe fricatieve medeklinker (een niet nasale medeklinker die je aan kunt houden: z, s,g/ch, f ) wordt vervangen door een op dezelfde (of bijna dezelfde) plaats gearticuleerdeocclusieve medeklinker (waarbij de lucht geheel wordt tegengehouden: d, t, k, p ).

    divers piets (fiets)Tim (2.4) toon (schoon)

    glidingDit is het vervangen van l en r door halfvocalen: j en w. Dit komt ook in clusters met l enr voor.

    divers pjate (praten)

    Bij kleuters kun je dit verschijnsel nog regelmatig opmerken, omdat dit de laatsteklanken zijn die verworven worden.

    stemhebbend/stemloos wisseling De stemhebbende medeklinker wordt vervangen door de stemloze variant ofandersom. Het gaat daarbij dus om de volgende paren:stemloos stemhebbend

    p b f v t d s z

    Soms wordt voor beide een medeklinker gerealiseerd die het midden houdt tussen destemhebbende en stemloze variant, m.a.w. het kind maakt geen duidelijk onderscheid.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    9/21

    9

    Ontwikkeling van de fonologieOverzicht van Grunwell, 1981 Donkergrijs: simplificatie is nog volledig aanwezig.Lichtgrijs: simplificatie begint te verdwijnen.

    leeftijd 2.0 2.5 3.0 3.5 4.0weglaten

    onbeklemtoondelettergreepapekop > akop weglaten eindmedeklinkerkaas > kaa reduplicatie (herhaling)koek > koekoe medeklinkerharmonieiedereen > ieneneen clustervereenvoudigingmedeklinker + l/rplas > pas clustervereenvoudiging s +medeklinkerstoep > toep fronting (naar voren brengenvan de medeklinker) k,n,ng > t,d,n stoppingf > p stopping v > b

    stoppings > t stoppingz > d stoppingsj > t stoppingtsj > t gliding (vervangen doorhalfklinker)l,r > j, w stemwisseling (stemhebbend >stemloos en omgekeerd) tong > dong In het algemeen beginnen kinderen met het weglaten van clusters (paard > paa).De tweede fase is het verkorten van de clusters (wolk > wok). De derde fase issoms het vervangen van medeklinkers in een cluster (ventje > ventse).Bij tweetalige kinderen tref je voor een deel dezelfde fouten aan:clustervereenvoudiging en weglaten eindmedeklinkers (bijv. Chinezen), verwisselingstemhebbend en stemloos (Turken). Daarnaast tref je bij hen ook heel andere fouten,bijv. met klinkers, die veroorzaakt worden door interferentie met het fonologisch

    systeem van hun moedertaal.De leeftijden die in het schema staan gelden natuurlijk niet voor tweetalige kinderen!

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    10/21

    10

    MORFOLOGIE EN FUNCTIEWOORDEN

    Bij morfologie gaat het om flexie (verbuigingen en vervoegingen) en woordvorming(hoe zijn woorden opgebouwd met voor- en achtervoegsels, of door samenstelling van

    twee woorden).In het meerwoordstadium waren er nauwelijks verbuigingen en vervoegingen en ookkwamen er nog maar zelden functiewoorden als onderdeel van een zinsdeel voor.Juist in de differentiatiefase zien we op dit gebied een grote ontwikkeling.

    Vaak zien we dat een verschijnsel eerst incidenteel goed wordt gedaan. Dan wordteen regel ontdekt en altijd toegepast, ook waar die regel niet van toepassing is:overgeneralisatie . Tenslotte worden ook de uitzonderingen geleerd.Kleuters zitten nog middenin dit proces. Dus overgeneralisaties zul je nog regelmatigaantreffen.

    meervoud zelfstandig naamwoord Kinderen ontdekken al snel, dat er een verschil is tuseen een en meer dan een.Aanvankelijk drukken ze dat nog niet uit met het meervoud, maar met woorden,bijvoorbeeld:auto, nogge auto, nogge auto, allemaal auto. Al bij tweejarigen zijn de meervoudsvormen -s en -en regelmatig te observeren. Somsovergeneraliseren ze een van beide vormen dan nog.Vierjarigen maken haast geen fouten meer met de regelmatige vormen. Ze hebbennog wel moeite met de onregelmatige vormen (stemhebbend-stemlooswisseling en - eren ), bijvoorbeeld:statten (steden)paarten (paarden)kinten (kinderen)

    verbuiging bijvoeglijk naamwoord In het Nederlands krijgt het bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandignaamwoord eenuitgang -e , behalve bij onzijdige woorden met het onbepaalde lidwoord een .Bijvoorbeeld:de aardige mevrouw een aardige mevrouw de grote kerk een grote kerk het witte paard een wit paard

    Kleuters overgeneraliseren deze regel regelmatig. Ze verbuigen het bijvoeglijknaamwoord ook bij onzijdige zelfstandige naamwoorden, soms verbuigen ze tenonrechte niet. Om de verbuiging correct toe te passen moet het kind weten of het eende-woord of een het-woord is. Het hangt dus samen met het verwerven van het woord-geslacht (de- of het-woord) en onbepaald en bepaald. Zie daarvoor bij de lidwoorden.

    Ik heb ook een zwarte potlood.Nemen we een lekkere bakje thee.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    11/21

    11

    lidwoorden Voorafgaand aan een zelfstandig naamwoord staat veelal een lidwoord. HetNederlands kent bepaalde lidwoorden de en het , en een onbepaald lidwoord een .

    Aanvankelijk gebruiken kinderen helemaal geen lidwoorden. Het eerste lidwoord dat

    verschijnt, is het lidwoord een . Eerst nog in rudimentaire vorm: eh (schwa). Bijv. Isse koe . Het lidwoord blijft dan ook nog regelmatig weg.Ook bij kleuters is het niet ongebruikelijk dat in moeilijke constructies wel eens eenlidwoord wordt weggelaten. Bij normale kinderen is de frequentie daarvan echter nieterg hoog.Na het onbepaalde lidwoord een wordt het lidwoord de geleerd. Het kind heeft nu dusde keuze tussen een onbepaald en een bepaald lidwoord.De keus tussen bepaald en onbepaald is afhankelijk van de gesprekssituatie: of dehoorder wel of niet geacht wordt te weten waarnaar de spreker verwijst. Kleutershanteren deze regel nog niet feilloos. Soms gebruiken ze een bepaald lidwoord,zonder dat het onderwerp eerst bij de luisteraar is gentroduceerd. Om deze regelgoed te hanteren is het noodzakelijk dat het kind zich verplaatst in de situatie van deluisteraar. Dat kunnen wij van jonge kinderen nog nauwelijks verwachten. Bovendiengaan kinderen er vaak van uit dat volwassenen alles weten.Bijv. K: De auto is stuk .

    V: Welke auto, die van je vader? K: Nee, de raceauto van Jerry. (broertje)V: Een speelgoedauto? K: Ja, hattie van oma gekregen. En nou issie stuk. Ging me vader d'r zo op staan. KRRRRAK. Allemaal kapot.

    Verwisselingen tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden zijn niet zo opvallend,omdat het niet noodzakelijk een ongrammaticale zin oplevert.

    Verwisselingen tussen de en het zijn veel opvallender, omdat dit wel eenongrammaticale zin oplevert. Een woord is of een het-woord (onzijdig) ofwel een de-woord (mannelijk of vrouwelijk). Aan de vorm is meestal niet te zien tot welke categorieeen woord behoort. NB. Het gaat hier niet om natuurlijk geslacht (man/vrouw/ding),maar om grammatisch geslacht (de/ het).Als kinderen lidwoorden gaan gebruiken, maken zij aanvankelijk nog geenonderscheid tussen de en het ; zij gebruiken de voor zowel de- als het-woorden.Bij een deel van de kinderen verschijnt het lidwoord het rond hun derde verjaardag

    (Van Ginneken 1917, Schaerlaekens 1987), bij anderen wat later (Verhulst-Schlichting1987), maar op vierjarige leeftijd zullen de meeste kinderen het gebruiken. Defrequentie van het gebruik van het ten opzichte van de is ook bij vierjarigen nog niet inovereenstemming met de frequentie-verdeling bij volwassenen (Beijk en Aan de Wiel1978, De Jong 1979). Bij kleuters kan men fouten met grammatisch geslacht dan ooknog regelmatig aantreffen (Schaerlaekens 1987), ook bij voor de kinderen bekendewoorden (Extra,1978). Waarschijnlijk komt deze fout ook bij oudere kinderen nog welvoor, bijvoorbeeld bij nieuw geleerde zelfstandige naamwoorden. Immers van elknieuw woord moet ook geleerd worden tot welke categorie het behoort. Is het een de-woord of een het-woord?NB. De verwisseling van dat/dit met die/deze is dezelfde fout tegen het geslacht.

    Die moet ze in de kleine potje doen.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    12/21

    12

    voorzetselsTussen 2 en 2.6 jaar gaan kinderen voorzetsels gebruiken.De eerste die voorkomenzijn in, op, van, naar, met, uit en af (Van Geert 1985). Deze behoren ook tot de vijfmeest frequente voorzetsels in de taal van 3- en 4-jarigen (Beijk en Aan de Wiel 1978).

    Bij vierjarigen worden daarnaast bij, aan, naast, onder, over, tegen, tot, voor met enigeregelmaat aangetroffen. In de kleuterleeftijd valt er dus nog veel te leren, bijvoorbeeld:langs, na, zonder .Kleuters laten nog wel eens een voorzetsel weg, of vervangen het.

    Ik heb een gat op m'n hoofd gehad.Deze kwam toch niet uit de middelste plank? Ik heb het aan niemand geleerd, ik kon het zomaar.

    persoonlijke voornaamwoorden Aanvankelijk gebruiken kinderen nog geen persoonlijke voornaamwoorden. Zebenoemen iedereen met de eigennaam, of mama enz. Tussen twee en drie jaarverschijnt ik en dat wordt dan onmiddellijk het meest frequent gebruikte woord. Drie-en vierjarigen gebruiken ook (in aflopende frequentie) jij , het , hij, wij , mij , hem , zij (vr,e.v.), jou (incl. je in 3e en 4e naamval), u , zij (meervoud, onderwerp), ons , jullie , ze (meervoud, 4e naamval), hun , haar ( 3e en 4e naamval).Persoonlijke voornaamwoorden zijn lastig om drie redenen:1 - de wisselende sprekersrol bij ik en jij ; (Sommige kinderen noemen zichzelf wel

    eens jij , omdat ze zo worden aangesproken door anderen);2 - de naamvalverschillen; (Sommige kinderen gebruiken voor ik soms een

    tijdlang mij).3 - de geslachtsverschillen tussen hij/hem en zij/haar.

    In spontane taal kunnen kinderen twee typen fouten maken met persoonlijkevoornaamwoorden: vervangen en weglaten .Bij vervanging wordt meestal een minder frequente vorm vervangen door een meerfrequente. Dan beheerst het kind dus nog niet de regels welke vorm wanneer tegebruiken. Dit heeft inderdaad te maken met de verwerving van persoonlijke voor-naamwoorden. Bijvoorbeeld:

    Hij heet Monique.Dik, mag hem met de auto?

    Bij weglating hoeft dit niet noodzakelijk te maken te hebben met de verwerving vanvoornaamwoorden. Weglating kan men beter verklaren als een syntactische fout : hetspreken in onvolledige zinnen. Dat wil zeggen: spreken in zinnen waarin niet allenoodzakelijke zinsdelen zijn gerealiseerd. Dit betreft niet alleen persoonlijkevoornaamwoorden, maar ook aanwijzende, zoals dat, die, deze .

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    13/21

    13

    bezittelijke voornaamwoorden De bezittelijke voornaamwoorden worden iets later geleerd dan de persoonlijke.Volgens Schaerlaekens (1987) is de volgorde :'eerst de eerste persoon mijn , gevolgddoor jouw of uw en iets later zijn ,haar en ons .' Het woord mijn wordt door driejarigenbeheerst. Bol en Kuiken (1986) troffen zijn wel aan bij driejarigen, maar haar

    nauwelijks. Dit komt overeen met de frequenties van deze woorden bij peuters enkleuters (Beijk en Aan de Wiel 1978) : de driejarigen gebruikten zowel zijn als haar slechts sporadisch; de vierjarigen gebruikten wel zijn frequent, maar haar in veelmindere mate.Zelfs als kinderen zowel zijn als haar kennen gebruiken zij deze lang niet altijd voor het

    juiste geslacht. Deze fout kan men waarschijnlijk ook bij vijfjarigen nog aantreffen.

    Je zit op Tanja zijn plaats.Eet u jouw fles maar op.Niet van mijn! Niet mijnese stukmaken!

    de vervoeging van het werkwoord: persoon, getal en tijd In het Nederlands wordt het werkwoord vervoegd naar persoon,getal en tijd. Dat wilzeggen: de vorm van de persoonsvorm moet in overeenstemming zijn met hetonderwerp wat betreft persoon en getal en aan de vorm van de persoonsvorm is tehoren/zien in welke tijd de zin staat. Bijvoorbeeld:Ik loop is 1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijdHij liep is 3e persoon enkelvoud verleden tijdJullie hebben gelopen is 2e persoon meervoud voltooid tegenwoordige tijd

    Kinderen gebruiken werkwoorden eerst onvervoegd (infinitief). Het werkwoord staatdan meestal achter in de zin. Bijvoorbeeld:

    Papa toren bouwen .

    Wij interpreteren dergelijke zinnen meestal als zinnen in de tegenwoordige tijd: Papabouwt een toren/moet een toren bouwen.Daarnaast komen al vroeg enkele rudimentaire voltooid deelwoorden voor nog zonderhulpwerkwoord. Zij geven meestal het resultaat van een handeling aan die relevant isvoor het heden. Bijvoorbeeld:

    Papa daan. (Dat heeft papa gedaan.)Nogge poppetje maakt. (Ik heb nog een poppetje gemaakt)

    Bij tweejarigen verschijnen de eerste vervoegingen. Eerst uitsluitend vankoppelwerkwoord (meestal is ) en hulpwerwoorden (of werkwoorden die ook alshulpwerkwoord kunnen voorkomen ook al staan zij wel als enige werkwoord in de zin).(Soms ontbreekt het onderwerp waarmee de persoonsvorm moet congrueren.)Is allemaal ziek.Gaat-ie zo.Mag mama niet doen, hoor.Moet e pleister op.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    14/21

    14

    Dit zijn altijd zinnen in de tegenwoordige tijd.Pas later verschijnt de vervoeging van zelfstandige werkwoorden. Zo zal men eerderkunnen aantreffen: Papa gaat werken , dan de op het oog simpeler zin: Papa werkt. Sommige kinderen blijven steken in dit stadium van vervoeging. Ze gebruiken bijvoorkeur een vervoeging van gaan/doen in plaats van het zelfstandige werkwoord te

    vervoegen. Dit treft men eveneens aan in een later stadium als de verleden tijdgebruikt gaat worden.

    Ik ga binnenblijven.En toen was ik bij het winkelcentrum en toen ging Zwarte Piet mij optillen.

    Na dit eerste stadium moet het kind de preciese vormen leren voor persoon, getal entijd.Deze komen nu achtereenvolgens aan de orde.

    persoonDe vervoeging naar persoon is vooral in het enkelvoud van belang. In het meervoud isdeze vorm ongeacht persoon immers steeds gelijk aan de infinitiefvorm. Voor een

    juiste vervoeging naar persoon moet het kind onderscheid maken tussen ik/jij/hij,zij,- het. Deze woorden moet hij dus ook beheersen. Zie de verwerving van de persoonlijkevoornaamwoorden.In de spontane taal van kinderen kan men nogal wat fouten aantreffen tegen devervoeging naar persoon. Het is echter moeilijk uit te maken of dit dantaalontwikkelingsfouten betreft, of dialectische varianten. Immers, als het kind om zichheen steevast hoort Hij heb, ik gaat ,enz., dan is dit geen taalontwikkelingsfout, maargewoon het correct leren spreken van het dialect van zijn omgeving. Juist omdat er opdit punt zoveel dialectische varianten zijn is het moeilijk deze vormen goed in teschatten.

    Waarom tekent jij auto? Weet je waar ik woont? Zij ben de winkel.Als jij het niet gedaan heeft, dan heeft zij.

    getalIn de spontane taal van peuters tussen 2.6 en 3 jaar wordt de meervoudsvervoeging alaangetroffen (Verhulst-Schlichting, 1987).

    Vierjarigen beheersen deze regel met uitzondering van de onregelmatige vormen(Schaerlakens, 1987). Vierjarigen hebben waarschijnlijk nog wel moeite met het begripvan deze regel: ze beseffen niet altijd dat de meervoudsuitgang van het werkwoordbetekent dat het onderwerp een meervoud is (Keeney en Smith 1971, Keeney enWolfe 1972). Men kan dus bij vierjarigen op de vraag: "Wie hebben dat gedaan?" nogeen antwoord in het enkelvoud verwachten.In hun taalproductie maken kleuters nog wel eens fouten wat betreft 'getal, zekerwanneer het onderwerp achter de persoonsvorm staat, of ver van de persoonsvormverwijderd is.

    Juf, hier is nog rietjes.

    In de bouwhoek zit Kelly en Arjan.Hier zitten nog helemaal niks in.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    15/21

    15

    tijdVoordat kinderen de verleden en voltooide tijd kunnen gebruiken moeten ze enigtijdsbegrip hebben (Weist 1986). Kinderen van 2 jaar blijken naar het verleden tekunnen verwijzen zonder dat ze daarbij hun taalvormen aanpassen. Daarna gaan ze

    de voltooide tijd gebruiken en nog later de verleden tijd. In het Nederlands gebruikenook volwassenen vooral de voltooide tijd om naar het vereleden te verwijzen.

    Het voltooid deelwoord wordt al aangetroffen in de spontane taal van 2-jarigen (VanGinneken 1917, Verhulst-Schlichting 1987, Bol en Kuiken 1988). Veelal blijft hetvoorvoegsel "ge" dan nog helemaal of ten dele achterwege, bijv. "maakt", "evonden".Dit is ook bij driejarigen nog regelmatig het geval (Extra 1978).

    De verleden tijd komt voor het eerst in het taalgebruik van driejarigen voor. Deze isdan nog niet erg frequent en betekent vaak "niet-nu", "niet-echt" (Kaper 1980).Bijvoorbeeld in een rollenspel : "Ik was de dokter, en jij was ziek." Dit verschijnselwordt ook aangetroffen in andere talen en houdt verband met de wijze waaropkinderen het tijdsbegrip verwerven (Antinucci and Miller 1976).Het leren gebruiken van de verleden tijd in diverse situaties is waarschijnlijk eenontwikkeling die plaats vindt tussen 4 en 6 jaar. Dan wordt een toename in het gebruikvan de verleden tijd geconstateerd (Van Ierland 1980).

    De vormen van voltooid deelwoord en verleden tijd kennen een typischontwikkelingsverloop.

    GEHEUGENSTEUNTJEWij onderscheiden: zwakke,sterke en onregelmatige werkwoorden:zwak: fietsen fietste gefietst

    tekenen tekende getekend

    sterk: zwemmen zwom gezwommen lopen liep gelopen breken brak gebroken

    onregelmatig: komen kwam gekomen gaan ging gegaan zijn was geweest

    eten at gegeten Bij de vroege voltooid deelwoorden zijn de sterke en onregelmatige werkwoorden vaakcorrect, terwijl ze even later incorrect met een zwakke overgeregulariseerde vormgerealiseerd worden (Schaerlaekens 1987). Bijv. eerst gekomen en later gekomt .Verhulst-Schlichting constateert deze overregularisering pas rond 4 jaar.In elicitatietaken blijken 4-jarigen bijna alle zwakke voltooide deelwoorden goed tevormen (Extra 1978). Van Besien vindt in een andere elicitatietaak dat 6-jarigen bijna80% van de zwakke voltooid deelwoorden beheersen (Van Besien e.a. 1983, VanBesien 1985).

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    16/21

    16

    De sterke voltooid deelwoorden worden door 4-jarigen slechts voor ongeveer 30%correct gevormd (Extra 1978) en door 6-jarigen slechts voor 50% (Van Besiene.a.1983, Van Besien 1985).Foutief gevormde voltooid deelwoorden kan men dan ook nog aantreffen in de taal van

    basisschoolleerlingen en zelfs van middelbare scholieren (Schaerlaekens 1987).

    De onvoltooid verleden tijd komt later voor in de spontane taal dan het voltooiddeelwoord. Bol en Kuiken (1988) constateren het eerste voorkomen tussen 2.6 en 3

    jaar. In het onderzoek van Verhulst-Schlichting (1987) wordt het veel later gesitueerd,tussen 3.6 en 4.0 en blijkt het slechts om enkele werkwoorden te gaan :koppelwerkwoord, hulpwerkwoord en soms een onregelmatig zelfstandig werkwoord.Bij een elicitatietaak in het eerste en tweede leerjaar (gemiddelde leeftijd 6.2) bleek ereen enorme toename in het aantal correcte antwoorden van de zwakkeverledentijdsvorm : van 22% naar 75 % ( Van Besien 1985). Bij de sterke ovt-vormenbleek er nauwelijks toename te zijn van het aantal correcte antwoorden; zowel in heteerste als in het tweede leerjaar werd minder dan 20% goed gevormd.Ook voor de sterke ovt-vormen geldt dus dat deze pas in een later stadium geleerdworden.

    De verwervingsvolgorde is dus :1 zwak voltooid deelwoord2 zwakke onvoltooid verleden tijd3 sterk voltooid deelwoord4 sterke onvoltooid verleden tijd

    Bij dit alles dient men zich te realiseren dat zeker bij de sterke en onregelmatigewerkwoorden de frequentie van een werkwoord mede van invloed zal zijn op het al ofniet correct vormen van voltooid deelwoord en verleden tijd. Immers uit de genoemdeonderzoeken blijkt dat ook voordat er een stijgende lijn komt in het aantal goedeantwoorden er steeds een klein percentage werkwoorden wel goed wordt gerealiseerd.Dat zijn waarschijnlijk hoogfrequente werkwoorden.

    Toen had de stoomboot geblaasd en...Ik heb ze d'r allemaal afgetrokt.Ik ook een baby weest.Heeft juffie gekoopt.

    Ik heb een bulldozer meegenemen.Heb jij dat meeneemd? Hij zegt dat het niet moet opgevouwd, maar het moet opgevouwd.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    17/21

    17

    voegwoorden Voegwoorden worden soms gebruikt om een enkelvoudige zin in te luiden.

    En jij was de dokter.Maar dat mag niet.

    Interessanter wordt het gebruik van voegwoorden wanneer kinderen samengesteldezinnen gaan vormen.De eerste samengestelde zinnen komen voor in de spontane taal van kinderen tussen2.6 en 3 jaar; dat zijn dan alleen nog nevenschikkingen met en (Verhulst-Schlichting1987, Bol en Kuiken 1988). Rond 3.6 jaar komen de eerste andere nevenschikkingenen een enkele onderschikking (Bol en Kuiken 1988 situeren dit tussen 3 en 3.6,Verhulst-Schlichting constateert deze vormen alleen bij de hoger milieugroep tussen3.6 en 4, dus voor de lagere milieugroep na 4 jaar). Beijk en Aan de Wiel troffen bij 3-

    jarigen nauwelijks andere voegwoorden aan dan en , terwijl er bij 4-jarigen, naasten ,ineens een aantal andere redelijk frequent gebruikt worden : als , maar , want , dat , of (zowel het nevenschikkende als het onderschikkende voegwoord) en in iets minderemate (door minder dan 1% van de proefgroep) toen en omdat . Afhankelijke vraag-woorden zoals hoe , waar en wat komen eveneens bij vierjarigen voor.Nevenschikkingen nemen tussen 4 en 6 jaar toe in frequentie in de spontane taal ,terwijl er bij onderschikkingen van toename nauwelijks sprake is : minder dan 10% vande uitingen bij 7-jarigen (Van Ierland 1980). Waarschijnlijk vindt het volledig lerenbeheersen van onderschikkende zinnen pas na 7 jaar plaats.Het begrip van bepaalde constructies met onderschikkingen bleek in een aantalstudies tot 10 jaar problemen op te leveren (Chomsky 1969, Karmiloff-Smith 1986).Als een leerling geen fouten maakt met voegwoorden mag men niet concluderen dathij dus samengestelde zinnen en voegwoorden beheerst. Er moeten nog heel watvoegwoorden later worden geleerd, zoals : hoewel, tenzij, ofschoon . Daarnaastmoeten bepaalde constructies zelfs receptief nog geleerd worden door kinderentussen 5 en 10 jaar, zoals bepaalde betrekkelijke bijzinnen (Fluck 1978).

    SYNTAXIS

    Bij kinderen tot een jaar of vier beschouwen we de taalontwikkeling meestal van depositieve kant: wat komt al wel voor en hoe veel kan het kind al in een zin realiseren?Vanaf de kleuterleeftijd kijken we meestal vanuit het perspectief: wat ontbreekt er nog

    en waarmee maakt het kind fouten?In je observatie van de spontane taal van kleuters is het echter ook goed om te lettenop de complexiteit van de taal. Dat wil zeggen: hoeveel tegelijk kan het kind alverwoorden in een zin?

    Op het syntactische niveau zijn voor kleuters derhalve de volgende observatiepuntente onderscheiden:

    - VOLLEDIGHEID: Blijven er nog regelmatig woorden/zinsdelen weg? Zo ja, welke?- CORRECTHEID : Welke fouten worden gemaakt? Volgordefouten, verkeerde

    functiewoorden?

    - COMPLEXITEIT: Hoe ingewikkeld zijn de zinsdelen en de zinnen?

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    18/21

    18

    volledigheidDriejarigen zijn in staat om een volledige zin te maken met een eenvoudige structuur,maar laten in moeilijker constructies of onder moeilijker omstandigheden (bijv. zinnenmet pas geleerde woorden of zonder steun van context en situatie (Bloom and Lahey1978)) regelmatig zinsdelen weg. Ditzelfde proces kunnen wij waarschijnlijk ook bij

    oudere kinderen aantreffen : constructies die volledig worden beheerst worden steedsin volledige zinnen gerealiseerd; constructies die in ontwikkeling zijn worden ondergunstige omstandigheden wel en onder ongunstige niet in volledige zinnengerealiseerd. In ieder geval treft men ook bij zesjarigen in de spontane taal nog weleens zinnen aan waarin een zinsdeel is weggelaten.

    NB. Volwassenen spreken ook niet altijd in volledige zinnen. Zo zijn antwoorden op vragenmeestal zinnen waarin is weggelaten wat in de vraag al stond. Dat is correct taalgebruik.Volwassenen laten in spreektaal ook vaak het eerste zinsdeel weg. Dat doen zij als in decontext duidelijk is wat dit eerste zinsdeel is (Jansen 1981); bijv.: Weet ik niet , als in de situatieduidelijk is wat de spreker niet weet.

    Toch laten kleuters nog meer weg dan in de spreektaal van volwassenen gebruikelijk is. Hetgaat om het constateren van dat verschil.

    Jij even dit maken mij Jij moet dit even voor mij maken.Deze keihard Deze is keihard.

    correctheidKinderen maken diverse fouten in hun zinnen. Het is onmogelijk daarvan een completeopsomming te geven. Veel voorkomend zijn volgordefouten, fouten met negatie(ontkenning), en fouten met er en voornaamwoordelijke bijwoorden.Probeer zelf steeds een verklaring te geven van de fout.

    Ik heb het naar dat geveegd Ik heb het daarnaartoe geveegd.Helemaal moet je de plaksel smeren Je moet het helemaal met plaksel insmeren.Die kan er niet allemaal erin doen Die kan ik er niet allemaal in doen.Want jullie mogen niet horen mijn liedje.Heb je wat vandaag nodig? Heb je vandaag wat nodig?

    complexiteit De complexiteit van taal is tot ongeveer vijf jaar goed te onderzoeken met degemiddelde zinslengte (het aantal woorden gedeeld door het aantal zinnen). Voorvierjarigen ligt die rond de 4.5 woorden per zin, tenminste als je de antwoorden e.d.

    niet meetelt en nevengeschikte samengestelde zinnen apart telt.Zinsdelen kunnen bestaan uit een of meer woorden. Hoe meer woorden een zinsdeelheeft dest te complexer het taalgebruik.1 woord: Ik ken hem 2 woorden: Ik ken de jongen 3 woorden: Ik ken die blonde jongen 4 woorden: Ik ken die leuke blonde jongen enz.: Ik ken die jongen met dat korte blonde haar

    Het zinsdeel kan ook een hele zin zijn. Dan spreken we over onderschikkendesamengestelde zinnen. Op zinsniveau kan het kind zijn taal complexer maken door

    samengestelde zinnen te gebruiken: nevenschikkende of onderschikkende. Zie voorde ontwikkeling daarvan onder voegwoorden.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    19/21

    19

    FRAGMENTEN OM HET OBSERVEREN TE OEFENEN

    Mieke (3.2) tekenend en spelend met klei op de peuterspeelzaalMieke parafrase

    Wil ook sijfen Ik wil ook schrijvenJij efe toen Dat moet jij even doenMag ik ook ? Mag ik ook (met jouw pen schrijven)?Omstebeurt Om de beurtNou mag jijPak dat rode Ik pak dat rode (krijtje)Nou pak ik efe rode Nou pak ik even de rodeNou mag ik weerHeb je ook? Heb jij ook een pen?Dis voor papa Dit is voor papa.Efe wachte, hoorAnnemiek geve Ik ga dit aan Annnemiek gevenSeurt-ie weer af Nou scheurt hij weer af.Jij efe toen Dat meot jij even doen.Aan Annemiek geven Ik ga dit aan Annemiek geven.Kleie Ik ga kleienNou issie weer stukJij efe gote make Jij moet even een grote maken.Kijke Laat eens kijken.Ik heb een mus op me jas hangen Ik heb een muts aan mijn jas hangenNog eentje Maak er nog eentje!Jij weer bal make. Jij moet weer een bal maken.Hij heb mij pakt. Hij heeft klei van mij gepakt.Efe kleie. Ik ga even kleien.Dit ook stukmake? Zal ik id.Heb stukmaakt. Ik heb het stukgemaakt.Nog bal make. Jij moet nog een bal maken.Eet-ie dat op?Nog een make. Jij moet er nog een maken.Moet efe zo toen. Dit moet ik even zo doen.Niet toen!

    Ik stukmake. Ik ga het stukmaken.Pannekoek efe zo make. Een pannenkoek ga ik even zo maken.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    20/21

    20

    Ernst 2.0

    fesje (= flesje)fesje naar baby Ja, dit flesje is voor de baby. Hoe heet de

    baby?

    ---- En hoe heet jij?baby Tam (=tim) En hoe heet jij? (=ernst) Ja, Ernst. En hoeveel jaar ben jij?----hie vinnes (hier vlinders) Daar zijn plantjes, of wat zie je daar?vinnes Een vlinderHie?Hie? En wat is dat?e auto Een auto ja.hie Mooie plaatjeshie paajt Wat doet het paard?---- Gaat springen, h?nja e baby? Ja, dat is het flesje voor de baby.

    Claudia 3.3

    Magge ook meespelen?Mag ik ook meespelen?Ik ook inne stoomboot doen.Is bijna vol, h?Nou!Koud water.Is koud.Nou hoor!Ga jij afwassen jij?Jij afwassen!Beetje suiker in.Zo, klaar.Zo issie weg.Ik wil zelf springen.Nee, jij weg!Ikke ook e lange broek.

    Mijn chocolade.Is van mij!.Op!Opdoen!Ik wil oppe klimrek, hoor.Kan niet eruit meer.Ik was hier.Jij eruit!Ben ik hoog h?Ik zat oppe scooter.Ik mag ook een hebben, slingers.

    Heeft kindje gemaakt.

  • 8/9/2019 Taalontwikkeling

    21/21

    divers 4 jaar

    Moet ze dat niet opruimen,dat ze gespeeld had?Zit op Tanja z'n plaats.

    Laat ik voelen hoe zwaar.Nog een moet ik luisteren.Jouwes wordt nog langerder.Jij heb railsen.Nee, daar komme de treinen.Zo kleintje autootje.Ik ben een politie.Ik ben een timmer.Maar dit is de huis.Ik heb deze popje.Ik nu samen met dit.Das echte broekje.Wat een klein dekens.Is een oud jas van die oute kind.Die letten op de krokodillen dat ze niemand opeten.Ik besterf van 't koud.Is regen tegen de raam gevallen.Vanavond was papa z'n band lek.Ik was aan glas gekomt, kreeg ik geen bloed.Ikke h, ik heb twee tanden uit mijn kiezen.Hij heb zo letter daan.