Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

56
Taal op maat Handleiding 6 Thema 1 Hoofdauteurs Helga van de Ven Margreet Vreman Auteurs Nicole Bus Karin van Hoof Met medewerking van Rudy Beernink Bart van Schijndel Noordhoff Uitgevers 238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 1 238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 1 29/10/12 10:48 AM 29/10/12 10:48 AM

description

 

Transcript of Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

Page 1: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

Taal op maat

Handleiding 6

Thema 1

HoofdauteursHelga van de VenMargreet Vreman

AuteursNicole BusKarin van Hoof

Met medewerking vanRudy BeerninkBart van Schijndel

Noordhoff Uitgevers

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 1238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 1 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 2: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

© 2012 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten, The Netherlands

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.

ISBN 978-90-01-79047-9Eerste druk, 2012SISO 475.22

238052

Ontwerp binnenwerk: Grafisch ontwerp Duko Hamminga, AssenOntwerp omslag: Astrid van der Neut, Rotterdam Ontwerp en uitvoering omslagkoffer: Inge Nouws, Castelldefels, SpanjeFoto omslagbeeld: Ron Giling – Lineair, Arnhem

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 2238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 2 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 3: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

Inhoud

Thema 1

Informatie over het thema 4

Les 1 Woordenschat TB 6

Les 2 Woordenschat WB 10

Les 3 Schrijven TB 12

Les 4 Schrijven WB 14

Les 5 Kijk op taal TB 16

Les 6 Kijk op taal WB 18

Les 7 Luisteren en spreken TB 20

Les 8 Extra: Lekker lezen WB 22

Les 9 Woordenschat TB 24

Les 10 Woordenschat WB 28

Les 11 Schrijven TB 30

Les 12 Schrijven WB 32

Les 13 Luisteren en spreken TB 34

Les 14 Herhaling: Kijk op taal WB 36

Les 15 Kijk op taal TB 38

Les 16 Kijk op taal WB 40

Les 18 Extra: Kijk op taal WB 42

Les 19 Herhaling TB 44

Les 20 Verrijking TB 46

Extra opdrachten Taalboek 48

Extra opdrachten Werkboek 52

Luisterteksten 55

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 3238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 3 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 4: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

4 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Informatie over het thema

Them

a

6

Dit ga je leren:

7

1Om je heen

Woordenschat 1F

• woorden bij het thema wonen

• woorden bij het thema vervoer

• nieuwe woorden onthouden door ze op te schrijven of te tekenen

• de betekenis van een woord ontdekken door een voorbeeld in de tekst te zoeken

Schrijven 1F

• hoe je een volledige uitnodiging schrijft

• hoe je duidelijke zinnen schrijft

Luisteren en spreken

• goed luisteren om daarna een mening te

geven 1F 2F

• wat een discussie is en hoe je moet discussiëren 1F

Kijk op taal 1F

• wat de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde is

• wat sterke en zwakke werkwoorden zijn

• Herhaling: wat zelfstandige naamwoorden en lidwoorden zijn

Extra

• Lekker lezen: wat een klassieker is 2F

• Kijk op taal: dat in Nederland verschillende talen en dialecten gesproken worden 1F

Overzicht leerstof:

Subthema 1 – Wonen Subthema 2 – Vervoer

Woordenschat • Woorden leren bij het thema wonen.

• Onthouden door tekenen of opschrijven.

• Woorden leren bij het thema vervoer.

• Betekenis afleiden uit de context.

Schrijven • Uitnodiging schrijven. • Duidelijke zinnen schrijven.

Luisteren en spreken • Luisteren om een mening te geven.

• Leren wat een discussie is • Leren discussiëren.

Kijk op taal • Persoonsvorm en onderwerp herkennen.

• Gezegde herkennen.

• Sterke en zwakke werkwoorden vervoegen.

Kijk op taal – Herhaling • Oefenen met onderwerp, persoonsvorm en gezegde.

• Oefenen met lidwoorden en zelfstandige naamwoorde.

Extra • Lekker lezen: Leren wat een klassieker is.

• Kijk op taal: Leren dat er in Nederland verschillende talen en dialecten zijn.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 4238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 4 30/10/12 5:42 PM30/10/12 5:42 PM

Page 5: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

5Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Differentiatie- en programmamogelijkheden

Een thema van Taal op maat kunt u voor drie verschillende niveaugroepen inzetten. Per groep biedt de methode kleine aanpassingen.

1 Gemiddelde taalgebruikersDe gemiddelde taalgebruikers volgen het basisprogramma. Voor hen zijn als tempo- en niveaudifferentiatiemogelijkheden opgenomen:• de tempodifferentiatieopdrachten aan het eind van de lessen en de extra

opdrachten achter in het Taal- en Werkboek.• de niveaudifferentiatieopdrachten aan het eind van de lessen.• als een gemiddelde taalgebruiker behoefte heeft aan herhaling van bepaalde

onderdelen die hij minder goed beheerst, dan kunt u hem herhalingskopieerbladen laten maken. Bijvoorbeeld tijdens les 20.

• afhankelijk van hun resultaat bij de thematoets maken de leerlingen gebruik van de herhalingsles (les 19) of de verrijkingsles (les 20) in het Taalboek.

• het digitale woordleerprogramma is adaptief en geschikt voor leerlingen van alle niveaus in de groep.

2 Zwakke taalgebruikersZwakke taalgebruikers volgen in principe het basisprogramma. Indien nodig slaan zij een enkel onderdeel van de basisstof over. Zie het lesorganisatieschema in elke lesbeschrijving.• zij nemen deel aan de verlengde instructie die voor elke les is opgenomen in de

handleiding en de digibordsoftware.• voor hen zijn er herhalingsbladen beschikbaar bij elk thema. Deze bladen kunnen

voor hen worden ingezet bijvoorbeeld tijdens les 20. • ook maken zij bij onvoldoende resultaat bij de thematoets gebruik van de

herhalingsles in het Taalboek: les 19. • het digitale woordleerprogramma is adaptief en geschikt voor leerlingen van alle

niveaus in de groep. Zwakke taalgebruikers wordt aangeraden daar buiten de les een aantal sessies aan te besteden van tien minuten per week, ter vergroting van de functionele woordenschat.

3 Sterke taalgebruikersSterke taalgebruikers maken gebruik van de differentiatieopdrachten in de lessen. Na de toets maken zij in principe de verrijking tijdens les 19. Er is ook een categorie sterke taalgebruikers die een compacte route door de basisstof volgen van Taal- en Werkboek. Zie daarvoor de lesbeschrijvingen.• zij maken in principe de tempo- en niveaudifferentiatieopdrachten aan het eind

van de lessen.• de extra opdrachten, achter in Taal- en Werkboeken, staan altijd tot hun beschikking

als er tijd over is.• bovendien zijn er voor deze categorie leerlingen de Pluswerkboeken die uitdagende

stof bieden van een hoger niveau.• het digitale woordleerprogramma is adaptief en geschikt voor leerlingen van alle

niveaus in de groep.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 5238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 5 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 6: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

6 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1OpeningWoordenschatLeerkrachtgestuurd

Materialen

• Digibord• Thematafel

U kunt een thematafel inrichten over wonen. Bijvoorbeeld met brochures van een makelaar, bouwtekeningen van een huis, afbeeldingen van verschillende typen huizen, folders van meubelzaken, maquettes en speelgoedhuizen.

Basis• Taalboek bladzijde 8-9• Digibordsoftware

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 18

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken

Vliegen boven de stad

Stel je eens voor dat je kunt vliegen. Je vliegt over je dorp of stad. Even kijk je door het raam van de slaapkamer van je vriend of vriendin. In de straat zie je een verhuiswagen staan. De grote auto staat midden op de weg en belemmert al het verkeer. De nieuwe bewoners zijn hun huis aan het inrichten. Vanaf het balkon van een appartement kijkt een meisje naar haar nieuwe overburen. Onder haar gooien jongens een bal over vanaf de straat naar het balkon. Dat mag eigenlijk niet, het is tegen de huisregels.

Nieuwsgierig vlieg je naar een andere wijk. Daar zie je het centrum van de stad. Mensen doen boodschappen in de winkels en op de markt. Achter de supermarkt ligt een groot terrein, waar auto’s geparkeerd staan. Je vliegt verder, naar de rand van de stad. Daar, in het groen, zie je een vrijstaande woning met rondom een grote tuin. De tuin heeft een hoge omheining. Daar zou je wel willen wonen, wat een droomhuis!

VoorbewerkenBied de plaat aan op het digibord. Laat de leerlingen

daarop enkele dingen benoemen die met wonen te maken hebben. Waar is het flatgebouw? Wat zijn rijtjeshuizen? Wat doen de man en de vrouw bij de kleurige woning? Waar zie je een vrijstaande woning? Wat doet de eigenaar van die woning? Laat een leerling de eerste alinea van de ankertekst op bladzijde 8 voorlezen. Welke dingen uit de tekst zie je terug op de plaat? Daarna leest een ander leerling de ankertekst verder voor. Bespreek weer wat uit de tekst op de afbeelding te zien is.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 6238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 6 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 7: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

7Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Uitbreidingswoorden

de bungalow, het dressoir, de fauteuil, de flat, de villa, het meubilair, de salontafel, de sofa

Voor de woordrelatieschema’s hieronder kunnen u en uw leerlingen gebruikmaken van de schema’s die zijn opgenomen in het ladeblok van de digibordsoftware.

Op het digibord kunt u gebruikmaken van het woordweb rondom meubilair:

de salontafel

de sofa

de fauteuil

het dressoir

het meubilair

Ook kunt u de woordparaplu gebruiken voor (synoniemen van) woning:

de bungalow de flat de villa

de woning

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 1 9

Themawoorden en schoolwoorden

het appartementEen woning in een gebouw waar ook andere mensen wonen.

belemmerenIn de weg zitten, hinderen.

het centrumHet midden van iets, bijvoorbeeld van een dorp of stad.

de huisregelsRegels die in een woning gelden.

hurenGeld betalen om iets tijdelijk te mogen gebruiken.

inrichtenEen huis aankleden met meubels, gordijnen en andere spullen.

de omheiningDe heg, het hek of de schutting om iets heen.

het rijtjeshuisEen huis dat in een rij staat van dezelfde huizen.

het terreinEen stuk land.

volledigCompleet, helemaal.

de vrijstaande woningEen huis dat niet is vastgebouwd aan andere huizen.

de wijkDeel van een stad.

Semantiseren 1Semantiseer aan de hand van de ankertekst de

woorden belemmeren, inrichten, het appartement, de huisregels, de wijk, het centrum, het terrein, de vrijstaande woning, de omheining.

Semantiseren 2Semantiseer met de leerlingen de woorden de

omheining, het rijtjeshuis, de vrijstaande woning aan de hand van de definitie en het plaatje uit de woordenlijst.

ffb

Semantiseren 3Semantiseer de woorden huren en volledig aan de

hand van de definitie en de volgende tekst:

TekstAls je een huis koopt, dan is het van jou, het is volledig van jezelf. Maar je kunt ook een huis huren van iemand. Je betaalt dan elke maand geld om er te mogen wonen. Dat huis wordt niet je eigendom.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 7238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 7 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 8: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

8 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 1WoordenschatLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Woorden leren bij het thema wonen 1F

• Onthouden door tekenen of opschrijven 1F

Materialen

• Digibord• Thematafel van de opening

Basis• Taalboek bladzijde 10-11• Taalschrift• Digibordsoftware• Woordenboek

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk• Leerlingensoftware

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5, 6compacte route 1, 4, 6 Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 110

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en sprekenLes1Je leert • woorden bij het thema wonen.

• dat je woorden kunt onthouden door ze op te schrijven of te tekenen.

Werk samen met een maatje. Schrijf de antwoorden in je schrift.

1 In wat voor woning woon jij?2 In wat voor soort woning zou je graag willen wonen?3 Stel, jullie vliegen over jullie eigen woonplaats.

Wat voor soort woningen zie je dan?4 Maak een lijst van vier mensen of families die

in verschillende soorten woningen wonen.

Woorden opschrijven en tekenenAls je een onbekend woord opschrijft, kun je het beter onthouden. Dat komt doordat je het woord dan voor je ziet.

Je kunt een woord ook tekenen om het te onthouden. Of je knipt een plaatje uit en plakt dat achter het woord.

het rijtjeshuis

Uitleg

Teken het woord om het te onthouden.Teken het in je schrift.Doe het zo:

1 het terrein2 het rijtjeshuis3 de omheining4 de vrijstaande woning5 het appartement

1

2

1 ◊hÇeÀtfl ¿tÑeflñrŸñrÇe®iŸºÓnŸ:1 hÇeÀtfl tÑefl rŸ rÇe®iŸ nŸ:

Opdracht 2Verlengde instructie: Herhaal even de betekenis van

de woorden die getekend moeten worden. Laat eventueel plaatjes zien en daar het goede woord bij zoeken. Hierna tekenen de leerlingen zelf het woord in hun schrift.

UitlegBespreek de uitleg. Benadruk het belang van het

opschrijven of tekenen van een nieuw woord om het te kunnen onthouden. Laat de leerlingen twee themawoorden kiezen en er één tekenen en één schrijven.

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u eventueel een parallelgroep instrueren.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 8238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 8 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 9: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

9Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 1 11

Zoek het goede woord bij de zin.Schrijf eerst het nummer van de zin op.Kies uit:

inrichten huren de wijk

het centrum de omheining

1 Een deel van een stad of groot dorp. 2 Het midden van een stad of dorp. Vaak zijn er winkels.3 Steeds betalen om iets te mogen gebruiken.4 Een leeg huis aankleden met bijvoorbeeld meubels

en gordijnen.5 Een hek rondom een terrein.

Kies het goede woord in de zin.Je houdt twee woorden over.Schrijf de hele zin in je schrift.Kies uit:

de huisregels het rijtjeshuis volledig inrichten

het centrum het appartement belemmert

1 Morgen komen de meubels, dan gaan we de woning ...2 Om bij ... te komen, moet je twee trappen op.3 Ga eens aan de kant, je ... de doorgang!4 De dozen mogen niet op de gang staan, dat is tegen ...5 ‘Dat vind ik ook! Ik ben het ... met je eens.’

Kijk naar opdracht 4. Je hield daar twee woorden over.Maak met elk woord een zin en schrijf die op.

In een huurhuis gelden huisregels. Bedenk er drie.

Volgende les Je oefent verder met woorden bij het thema wonen en met het onthouden van woorden door ze op te schrijven of te tekenen. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

4

56

Antwoorden

Opdracht 1eigen antwoord

Opdracht 2 eigen antwoord

Opdracht 31 de wijk2 het centrum3 huren4 inrichten5 de omheining

Opdracht 41 inrichten2 het appartement 3 belemmert4 de huisregels5 volledig

Opdracht 5 eigen antwoord

Opdracht 6 eigen antwoord

Opdracht 4De twee woorden die niet gebruikt worden, komen terug in opdracht 5.

ffb

Terugblik / VerderBespreek de antwoorden bij opdracht 3 en 4. Kennen alle leerlingen de woorden? Laat enkele leerlingen hun antwoorden bij opdracht 5 en 6 voorlezen.Herhaal de strategie om nieuwe woorden te onthouden: door ze op te schrijven of te tekenen.Vertel de leerlingen dat ze de volgende les gaan oefenen met de nieuwe woorden en met het leren onthouden van nieuwe woorden door ze op te schrijven of te tekenen.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 9238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 9 29/10/12 10:48 AM29/10/12 10:48 AM

Page 10: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

10 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 2WoordenschatZelfstandig werken

Lesdoel

• Woorden leren bij het thema wonen 1F

• Onthouden door tekenen of opschrijven 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 8-9• Antwoordenboek bladzijde 8-9

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk• Leerlingensoftware

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 3, 4

Les2 Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 18

Je oefent • woorden bij het thema wonen. • dat je woorden kunt onthouden door ze op te schrijven of te tekenen.

Als je een woord wilt onthouden, kun je het opschrijven of tekenen.

Weet je nog?

Schrijf het goede woord onder het plaatje. Kies uit:

het rijtjeshuis de wijk volledig

het terrein appartementen het centrum

Zet een streep onder het goede woord.

1 De wijk / het rijtjeshuis voert actie.

2 Op de omheining / het terrein naast de school

wordt een fabriek gebouwd.

3 De fabriek komt te dicht bij de huisregel /

het centrum te staan.

4 De toegang tot de wijk wordt bovendien

belemmerd / ingericht.

5 De actievoerders zijn het volledig / belemmerd

met elkaar eens.

1

2◊hÇeÀtfl cÑeflºÓn»tflñr¶uŸºÓmŸhÇeÀtfl cÑefl n»tfl r¶uŸ mŸ ◊hÇeÀtfl Ûr¶ÿ⁄t®jœe®s∂h¶u¶i¶shÇeÀtfl r¶ÿ⁄t®jœe®s∂h¶u¶i¶s ◊hÇeÀtfl ¿tÑeflñrŸñrÇe®iŸºÓnŸhÇeÀtfl tÑefl rŸ rÇe®iŸ nŸ

Weet je nog?Neem eventueel met de taalzwakke leerlingen de woorden bij het thema nog eens door aan de hand van de strategie onthouden door tekenen of opschrijven.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 10238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 10 29/10/12 10:49 AM29/10/12 10:49 AM

Page 11: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

11Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 1 9

Waar of niet waar? Kruis het aan.

waar niet waar

1 Een huis inrichten betekent dat je het leeghaalt.

2 Een wijk is een deel van een stad.

3 Als je iets huurt, moet je het daarna weer teruggeven.

4 Een omheining is een stuk grond.

Vul de puzzel in.

1 Regels die thuis gelden.2 Het midden van een stad.3 Een woning in een gebouw met meer woningen.4 De puzzel is af, ik heb hem ... ingevuld.

Welk woord lees je onder de pijl?

Schrijf vier nieuwe woorden op die je mooi of handig vindt. Schrijf achter elk woord wanneer je dat woord zou kunnen gebruiken.

Wat kan ik? Ik ken de woorden van het thema wonen.Ik kan woorden onthouden door ze op te schrijven of te tekenen.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4

1

2

3

4

5

h u i s r e g e l s

c e n t r u m

a p p a r t e m e n t

v o l l e d i g

∏s¡ṫaχdŸs¡tÌ aÏ dŸ

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

EvaluatieZet enkele lastige woorden op het bord. Laat een paar leerlingen daar een tekening en een zin bij maken. Speel het spel Pictionary: een leerling maakt een tekening en de andere leerlingen bedenken welk woord daarbij hoort. Herhaal dit een paar keer.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 11238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 11 29/10/12 10:49 AM29/10/12 10:49 AM

Page 12: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

12 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 112

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalLuisteren en sprekenSchrijvenWoordenschatLes3Je leert • hoe je een volledige uitnodiging kunt schrijven.

A Lees dit briefje.

Hoi Niels,Wil je met me voetballen?Ik woon naast de grote speeltuin. Ik sta vanmiddag om vier uur bij het hek.Groetjes, Laurens

B Schrijf de antwoorden in je schrift.

1 Dit briefje is een bedankbriefje / felicitatie /uitnodiging / boodschappenbriefje.

2 Wie schrijft dit briefje? 3 Aan wie?

Een volledige uitnodiging schrijvenIn een goede, volledige uitnodiging staat altijd: • Voor wie de uitnodiging is. • Wat de reden is voor de uitnodiging.• Waar het gebeurt.• Wanneer het gebeurt.• Van wie de uitnodiging is.

Uitleg

A Lees het briefje.

Hallo Aniek, Zullen we gaan fietsen? Zaterdag kan ik niet afspreken, maar zondag wel.Twee uur ’s middags is de beste tijd.Dag, Manon

1

2

Thema 1Les 3SchrijvenLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Uitnodiging schrijven 1F

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 12-13• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 1, 3, 4

UitlegVertel de leerlingen welke onderdelen er in een

uitnodiging moeten staan. Noteer dit puntsgewijs op het (digi)bord. Kijk samen of de onderdelen in de uitnodiging bij opdracht 1 terug zijn te vinden en laat de leerlingen ze zelf noemen. Stel dan samen puntsgewijs een uitnodiging op die u op het bord schrijft.

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u eventueel een parallelgroep instrueren.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 12238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 12 29/10/12 10:49 AM29/10/12 10:49 AM

Page 13: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

13Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 1 13

B Schrijf de antwoorden op.

1 Voor wie is dit briefje? 2 Wat is de uitnodiging? 3 Waar gebeurt het? 4 Wanneer gebeurt het? 5 Van wie is dit briefje?

A Sam is verhuisd naar een flat. Hij wil Joëlla uitnodigen om woensdagmiddag een film te kijken. Hij schrijft haar een briefje.

Hoe ziet het briefje eruit? Schrijf de antwoorden op.

1 Aan wie? 4 Wanneer? 2 Wat? 5 Van wie? 3 Waar?

B Schrijf nu het briefje van Sam.

A Lees het briefje.

Hoi Daan,Goed idee om te gaan zwemmen.Ik ben ook nieuwsgierig naar het nieuwe zwembad!Ik zie je maandagmiddag na school.Ik sta bij het hek.Groetjes, Michelle

B Dit briefje van Michelle is een antwoord op een briefje van Daan. Schrijf het briefje van Daan.

Kijk nog eens naar het briefje dat je schreef bij opdracht 3. Schrijf het antwoord van Joëlla.

Volgende les Je oefent verder met het schrijven van een uitnodiging. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

4

5

Antwoorden

Opdracht 1B1 uitnodiging2 Laurens3 Niels

Opdracht 2 A1 Aniek2 Om te gaan fietsen.3 Dit staat niet in de uitnodiging.4 Zondag om twee uur.5 Manon

Opdracht 3A 1 Joëlla2 Samen een film kijken.3 bijv. Bij Sam thuis. 4 woensdagmiddag5 Sam

B eigen antwoord

Opdracht 4 BBijvoorbeeld:Hoi Michelle,Leuk dat je komt. Tot morgen bij het hek.Groetjes, Daan

Opdracht 5 Bijvoorbeeld:Hoi Sam, Dat lijkt me erg leuk! Ik ben woensdagmiddag ook vrij. Ik zie je dan! Joëlla

Opdracht 2Verlengde instructie: Benoem nogmaals de onderdelen

van een uitnodiging zoals die in het uitlegblokje staan. Lees de uitnodiging van Manon aan Aniek. Bespreek samen of alle onderdelen erin zitten.

bTerugblik / VerderLaat enkele leerlingen hun briefje van opdracht 3 voorlezen. De andere leerlingen luisteren en controleren of alle onderdelen (zie het uitlegblokje) erin zitten.Vertel de leerlingen dat ze de volgende les nog een keer een uitnodiging gaan schrijven.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 13238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 13 29/10/12 10:49 AM29/10/12 10:49 AM

Page 14: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

14 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 110

Kijk op taalLuisteren en sprekenSchrijvenWoordenschatLes4Je oefent • hoe je een volledige uitnodiging kunt schrijven.

In een volledige uitnodiging staat: 1 voor wie? 4 wanneer?2 wat? 5 van wie?3 waar?

Weet je nog?

Bram wil vrijdag na school Claudia op een ijsje trakteren. Welke zinnen is Bram vergeten? Vul de uitnodiging aan.

Claudia,Heb je zin Ik trakteer.Kun je We kunnen het best in het centrum bij de ijssalon afspreken. , Bram

Claudia wil na het ijsje eten samen met Bram een film gaan kijken bij haar thuis. Welke zinnen is Claudia vergeten? Vul ze aan.

Goed idee. Ik heb op vrijdag altijd zin in ijs.Ik zie je dus Zullen we

1

2

HχaŸºılŸºılχo¢HÏ aŸ lŸ lÏ oo§mŸ ÓmÇeÀtfl Óm¶ÿ› ÅeÑeflºÓnŸ ÿÒsπjœefl ¿tÑefl gÎaχaŸºÓnŸ ÅeÀtÑeflºÓnŸ?omŸ mÇeÀtfl m¶ÿ› eÑefl nŸ ÿÒs jœefl tÑefl gÎaÏ aŸ nŸ eÀtÑefl nŸ?

Óvør¶ÿÎdχaχgŒºÓm¶iχdχdχaχg› ÓnχaŸ ∏sÃcflºıhχo•oßlŸ? v r¶ÿÎdÏ aÏ gŒ m¶iÏ dÏ dÏ aÏ g› nÏ aŸ sÃcfl hÏ oo lŸ?

GÊrχo£eÀt®jœe®sGÊrÏ o eÀt®jœe®s

Hχo™iŸ BÜrχaŸºÓmŸ,HÏ o iŸ BÜrÏ aŸ mŸ,

o™pŸ Óvør¶ÿÎdχaχgŒºÓm¶iχdχdχaχg› ◊bΩÿ› dÇefl ÿÒsπsÃaŸºılχo§nŸ.o pŸ v r¶ÿÎdÏ aÏ gŒ m¶iÏ dÏ dÏ aÏ g› b ÿ› dÇefl ÿÒs sÃaŸ lÏ onŸ.dχaχaŸñrŸºÓnχaŸ ÅeÑeflºÓnŸ ◊fØiŸºılŸºÓmŸ ◊k¶ÿŒºıkÇeflºÓnŸ ◊bΩÿ› Óm¶ÿ› ¿tflºıh¶u¶i¶s?dÏ aÏ aŸ rŸ nÏ aŸ eÑefl nŸ f iŸ lŸ mŸ k¶ÿŒ kÇefl nŸ b ÿ› m¶ÿ› tfl h¶u¶i¶s?

ÿÎ gŒ g› ÿ› ÿÒg› ÿ› ÿÒ

GÊrχo£eÀt®jœe®s, Cflºılχa¶uχd¶iχaŸGÊrÏ o eÀt®jœe®s, Cfl lÏ a¶uÏ d¶iÏ aŸ

Thema 1Les 4SchrijvenZelfstandig werken

Lesdoel

• Uitnodiging schrijven 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 10-11• Antwoordenboek bladzijde 10-11

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86 - 88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 3, 4, 5

Weet je nog?Neem indien nodig met de taalzwakke leerlingen de punten door die in een volledige uitnodiging horen te staan.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 14238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 14 29/10/12 10:49 AM29/10/12 10:49 AM

Page 15: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

15Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 1 11

Stel, je bent verhuisd. Je nodigt je beste vriend of vriendin uit, want je wilt je nieuwe kamer laten zien. Geef antwoord op de vragen.

1 Wie nodig je uit?

2 Wat gaan jullie doen?

3 Waar moet je vriend of vriendin naartoe?

4 Wanneer mag hij of zij komen?

5 Wie stuurt de uitnodiging?

Schrijf de uitnodiging. Gebruik je antwoorden van opdracht 3.

Kijk nog eens naar opdracht 4. Zet een rondje om het goede antwoord.

In de uitnodiging staat:

1 voor wie en van wie het is. ja / nee

2 wat we gaan doen. ja / nee

3 waar het is. ja / nee

4 wanneer het is. ja / nee

Wat kan ik? Ik kan een volledige uitnodiging schrijven.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4

5

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

EvaluatieLaat de leerlingen in kleine groepjes hun uitnodiging van opdracht 4 voorlezen. De andere leerlingen controleren of alle nodige informatie erin staat.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 15238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 15 29/10/12 10:49 AM29/10/12 10:49 AM

Page 16: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

16 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 114

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en sprekenLuisteren en sprekenSchrijvenLes5 Kijk op taalWoordenschat

Je leert • wat de persoonsvorm en wat het onderwerp is. • wat het gezegde is.

Kijk naar het plaatje. Schrijf het woord op dat in de zinnen ontbreekt. Schrijf erachter wat het is: ow (onderwerp) of pv (persoonsvorm).

1 Gianni ... een houten omheining.2 Noa ... de omheining groen.3 ... is omgevallen.4 ... heeft verf op haar gezicht.5 ... lachen.

Het gezegdeHet zinsdeel waarin de persoonsvorm staat, heet het gezegde. Soms staan in het gezegde meer werkwoorden. Daarvan is er dus altijd één de persoonsvorm.

De pot verf is omgevallen.de pot verf = het onderwerpis omgevallen = het gezegdeis = de persoonsvorm

Ze lachen.ze = het onderwerplachen = het gezegdelachen = de persoonsvorm

Uitleg

A Maak van de zinsdelen vier goede zinnen.

Onderwerp: de huisregels de huur Gianni en Noa

het appartement de verhuiswagen

Gezegde: is betaald is omgereden zijn uitgelegd

verhuizen is ingericht

B Zet een streep onder de pv.

1 d op dat in wat het is:).

2

Thema 1Les 5Kijk op taalLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Persoonsvorm en het onderwerp herkennen 1F

• Gezegde herkennen 1F

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 14-15• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5, 6compacte route 1, 4

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u eventueel een parallelgroep instrueren. De leerlingen kunnen de antwoorden uit de afbeelding afleiden. Noteer vooraf indien nodig op het bord hoe je in een zin de persoonsvorm en het onderwerp vindt. (De persoonsvorm: verandert de zin in een vraag, de persoonsvorm staat dan vooraan. Het onderwerp: zoek in de zin de persoonsvorm en vraag: Wie (of wat) + persoonsvorm, het antwoord op de vraag is het onderwerp).

UitlegBespreek de uitleg. Gebruik de eerste twee zinnen van

opdracht 1 om voor te doen hoe je het gezegde vindt. Laat enkele leerlingen dit bij de drie andere zinnen doen.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 16238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 16 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 17: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

17Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 1 15

Schrijf van elke zin het gezegde op.

1 Gianni en Noa hebben een huis gehuurd.2 Vorige maand zijn ze verhuisd.3 Binnen is alles al ingericht.4 Vandaag zijn ze in de tuin begonnen.5 Eerst maken ze een omheining.6 Daarna schilderen ze die.7 Ten slotte zetten ze planten in de tuin.

A Schrijf in je schrift op welk gezegde in de zin hoort.

hebben geholpen woonden wordt

mogen komen had wil geven

1 Gianni en Noa ... eerst in een appartement. 2 Dat ... geen tuin, maar een balkon. 3 Hun vrienden ... met de verhuizing. 4 In de zomer ... Noa een groot feest ... 5 Al hun vrienden ... dan ... 6 Het ... natuurlijk een tuinfeest!

B Zet een streep onder de pv.

Schrijf de zinnen in je schrift.Zet een blauwe streep onder het onderwerp.Zet een rode streep onder het gezegde.

1 Is dat huis verkocht?2 De grote slaapkamer wordt behangen.3 Het parket is gelegd.4 Gaat de verhuiswagen vertrekken?5 Zijn alle dozen uitgeladen?6 De kozijnen worden geschilderd.

Schrijf van elke zin van opdracht 5 de persoonsvorm op.

Volgende les Je oefent verder met onderwerp, persoonsvorm en gezegde. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

4

5

6

Antwoorden

Opdracht 11 maakt – pv2 schildert/verft – pv3 Het blik – ow4 Noa – ow5 Noa en Gianni – ow

Opdracht 2 A/BBijvoorbeeld:De huisregels zijn uitgelegd.De huur is betaald.Gianni en Noa verhuizen.Het appartement is ingericht.De verhuiswagen is omgereden.

Opdracht 3 1 hebben gehuurd2 zijn verhuisd3 is ingericht4 zijn begonnen5 maken6 schilderen7 zetten

Opdracht 4 A/B1 woonden2 had3 hebben geholpen4 wil geven5 mogen komen6 wordt

Opdracht 5 1 Is dat huis verkocht?2 De grote slaapkamer wordt

behangen.3 Het parket is gelegd.4 Gaat de verhuiswagen vetrekken?5 Zijn alle dozen uitgeladen?6 De kozijnen worden geschilderd.

Opdracht 6 1 is2 wordt3 is4 gaat5 zijn6 worden

Terugblik / VerderLaat enkele leerlingen vertellen hoe je de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde in een zin vindt. Herhaal dit met enkele zinnen uit opdracht 3. Vertel de leerlingen dat ze in de volgende les gaan oefenen met het vinden van het onderwerp, het gezegde en de persoonsvorm in een zin.

Opdracht 2Verlengde instructie: Laat de leerlingen zelf zinnen

maken. Herhaal hoe je de persoonsvorm herkent. Neem zin voor zin samen door om de persoonsvorm te vinden. Doe hetzelfde met het onderwerp en het gezegde.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 17238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 17 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 18: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

18 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 212

Luisteren en sprekenSchrijvenLes6 Kijk op taalWoordenschat

Je oefent • met het onderwerp, de persoonsvorm en het gezegde.

Het gezegde is het zinsdeel met de persoonsvorm. Soms staan er meer werkwoorden in het gezegde. Daarvan is er altijd één de persoonsvorm.

Weet je nog?

Kijk naar de woorden met een streep eronder. Is het het onderwerp (ow) of het gezegde (gez)? Kruis het aan.

ow gez

1 Lisa wandelt elke dag naar het centrum.

2 Eerst gaat ze langs de bakker.

3 Ze bestelt een taart voor haar verjaardag.

4 Haar bestelling wordt genoteerd.

5 Dat is afgesproken!

Zet een blauwe streep onder het onderwerp en een rode streep onder het gezegde.

1 De flat heeft veel achterstallig onderhoud.

2 De gemeente gaat beginnen met de verbouwing.

3 De plannen zijn goedgekeurd.

4 Iedereen mag komen kijken in het gemeentehuis.

5 De bewoners hebben nog steeds een prachtig uitzicht.

6 In de verte kun je zelfs de zee zien.

Kijk naar opdracht 2. Schrijf van elke zin de persoonsvorm op.

1 4

2 5

3 6

1

2

3◊hÇeÑeflºıf√tflhÇeÑefl ftfl Ómχaχg›mÏ aÏ g›gÎaχa»tflgÎaÏ a»tfl ◊hÇeflºıb∞bÉeflºÓnŸhÇefl b b efl nŸ

g›g›

Óz¶ÿŒºÓnŸz¶ÿŒ nŸ ◊k¶uŸºÓnŸk¶uŸ nŸ

Thema 1Les 6Kijk op taalZelfstandig werken

Lesdoel

• Persoonsvorm en onderwerp herkennen 1F

• Gezegde herkennen 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 12-13• Antwoordenboek bladzijde 12-13

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5, 6compacte route 2, 4, 6

Weet je nog?Noem het lesdoel: het herkennen van het gezegde, de persoonsvorm en het onderwerp. Het gezegde is het zinsdeel met de persoonsvorm en de andere werkwoorden uit de zin. Geef eventueel nog een voorbeeldzin: We hebben de zin gelezen. In deze zin is de persoonsvorm hebben, een ander werkwoord in de zin is gelezen. Het gezegde is: hebben gelezen.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 18238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 18 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 19: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

19Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 2 13

Kies een ow en een gez. Bedenk er twee goede zinnen mee.

Onderwerp: de meester mijn broertje

mijn buurmeisje mijn droomwijk

Gezegde: vliegt graaft is gesprongen

kietelt

1

2

3

Schrijf het gezegde in de zin.

bent geboren woonden stopte

is verhuurd heb gezwaaid

1 Die vrijstaande woning

2 We tien jaar in dat huis.

3 Wist je dat je in dat huis ?

4 Ik naar de nieuwe bewoners.

5 De weg bij een omheining van prikkeldraad.

Kijk naar het plaatje van opdracht 4. Bedenk er nog een zin bij.

• Zet een blauwe streep onder het onderwerp. Schrijf eronder: ow.

• Zet een rode streep onder de persoonsvorm. Schrijf eronder: pv.

Wat kan ik? Ik weet wat het onderwerp, de persoonsvorm en het gezegde zijn.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

4

M¶ÿŒºÓnŸ ◊bΩu¶uŸñrŸºÓmÇe®i¶sπjœefl Óv∞l¶iÇėg⁄tfl ◊b‰o§vÉeflºÓnŸ Óm¶ÿŒºÓnŸ ◊h¶u¶i¶s.M¶ÿŒ nŸ b u¶uŸ rŸ mÇe®i¶s jœefl v l¶iÇeÌ g⁄tfl b ov efl nŸ m¶ÿŒ nŸ h¶u¶i¶s.

5

6

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

i¶s ÓvÉeflñrŸºıh¶u¶uŸñrχdŸ.i¶s v efl rŸ h¶u¶uŸ rÏ dŸ.Ów‰o•o§nχdÇeflºÓnŸw oonÏ dÇefl nŸ

◊bÉeflºÓn»tfl gœeflºıb‰o§rÇeflºÓnŸb efl n»tfl gœefl b orÇefl nŸ◊hÇeflºıb· gœeflºÓzŸºÓw‰aχa¶iχdŸhÇefl b gœefl zŸ w aÏ a¶iÏ dŸ

∏s¡ṫo™p»tÑefls¡tÌ o p»tÑefl

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

EvaluatieLaat enkele leerlingen een zin voorlezen die ze bij opdracht 4 hebben gemaakt. Ze vertellen daarbij wat in hun zin het onderwerp is en wat het gezegde is.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 19238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 19 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 20: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

20 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 216

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en sprekenSchrijven Kijk op taalWoordenschat Luisteren en sprekenLes7Je leert • goed te luisteren om daarna een mening te geven.

Luister naar het fragment.Schrijf de antwoorden in je schrift.

1 Waar is de verslaggever?2 Waarom wordt er actie gevoerd?3 Wie voeren actie?

Mening geven met een argumentWil jij je mening geven? Luister eerst goed naar wat de ander zegt. Geef dan pas je mening. Begin een zin met een mening zo:• Ik vind dat ...• Volgens mij ...

Voor een mening geef je een argument: je legt uit waarom je iets vindt.Een argument komt na het woord omdat of want.

Ik vind dat ..., omdat ...Volgens mij ..., omdat ...Ik ben het daar niet mee eens, omdat ...

Uitleg

Zoek de argumenten bij de zinnen.Schrijf het zo op:

1 Ik zou graag op een boerderij willen wonen,2 Ik vind een vrijstaande woning mooi,3 Ik vind het fijn om in een flat te wonen,4 Ik vind wonen in een rijtjeshuis fijn,5 Volgens mij is dicht bij school wonen fijn,6 Ik vind een omheining prettig,

a omdat je dan buren hebt. b want er is een grote tuin bij. c omdat je dan niet ver hoeft te lopen. d omdat mensen dan niet zomaar je tuin in lopen. e omdat je daar een mooi uitzicht hebt. f omdat je dan veel dieren kunt verzorgen.

1

21 – ◊b·.1 b.

Thema 1Les 7Luisteren en sprekenLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Luisteren om een mening te geven 1F 2F

Materialen

• Digibord• Luisterteksten

Basis• Taalboek bladzijde 16-17• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5, 6 compacte route 1, 2, 3, 4

UitlegVertel de leerlingen dat je eerst goed moet luisteren

naar verschillende argumenten voordat je een mening kunt geven. Bespreek het uitlegblokje. Laat enkele leerlingen hun mening geven op de manier die in het uitlegblokje beschreven staat. Ze beginnen met Ik vind... of Volgens mij ..., en laten dat volgen door een argument: omdat... of want ...

Opdracht 1Laat luisterfragment 1 horen of lees de tekst voor (zie

Luisterteksten op bladzijde 55).

Opdracht 2Verlengde instructie: Laat taalzwakke leerlingen de

zinnen van opdracht 2 in tweetallen lezen. Bespreek samen welke mening en welk argument bij elkaar horen. Laat de leerlingen verwoorden waarom ze dat denken.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 20238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 20 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 21: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

21Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 2 17

A Teken het schema in je schrift. Luister naar het fragment.

eens met de plannen niet eens met de plannen

B Wie zijn het eens met de plannen? Wie niet? Vul het schema in.

Luister nog een keer naar het fragment.Geef antwoord op de vragen.

1 Noem twee argumenten van de mensen die het niet eens zijn met de plannen.

2 Noem twee argumenten van de mensen die het wel eens zijn met de plannen.

Bedenk samen met een maatje nog een argument vóór de plannen. Bedenk ook nog een argument tegen de plannen.Schrijf de argumenten in je schrift.

1 Ik ben het niet eens met de plannen, omdat ...2 Ik ben het wel mee eens met de plannen, omdat ...

Wat vind je zelf van de plannen? Geef je mening.

Ik vind dat ..., omdat ...

Volgende les Je leert wat een klassieker is. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

4

5

6

Antwoorden

Opdracht 1 1 Bij een basisschool in Wageningen.2 Omdat de burgemeester de

helft van het schoolplein wil gebruiken voor de bouw van luxe appartementen.

3 De leerlingen van de school, ouders en leerkrachten.

Opdracht 2 1 – f 2 – b3 – e4 – a5 – c6 – d

Opdracht 3

eens met de plannen

niet eens metde plannen

de burgemeester de leerlingen (Zoë)

de oude mevrouw

de leerkrachten (juffrouw Claudia)

Opdracht 4 1 Het bouwen van appartementen

maakt heel veel lawaai. Leerlingen moeten veel ruimte

hebben om lekker buiten te kunnen spelen.

2 Het is de enige plek in het dorp. Het dorp kan wel wat luxe appartementen gebruiken.

De leerlingen hebben al zo veel plek, die kunnen best wat missen.

Opdracht 5eigen antwoord

Opdracht 6eigen antwoord

Terugblik / VerderBespreek de antwoorden bij opdracht 3 en 4. Gebruik hierbij steeds de woorden mening en argument. Controleer steeds of de leerlingen het verschil tussen de woorden weten en of ze begrijpen hoe je met een argument je mening kunt ondersteunen.

Opdracht 3Laat luisterfragment 2 horen of lees de tekst voor (zie

Luisterteksten op bladzijde 55).

Opdracht 4Laat luisterfragment 2 opnieuw horen of lees de tekst

opnieuw voor.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 21238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 21 30/10/12 5:43 PM30/10/12 5:43 PM

Page 22: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

22 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 8Extra: Lekker lezenZelfstandig werken

Lesdoel

• Leren wat een klassieker is 2F

Materialen

• Enkele klassieke kinderboeken, bijvoorbeeld:

Alice in Wonderland, Lewis Caroll; Pippi Langkous, Astrid Lindgren; Sjakie en de chocoladefabriek,

Roald Dahl; Alleen op de wereld, Hector Malot; Pluk van de Petteflet, Annie M.G.

Schmidt.

Basis• Werkboek bladzijde 14-15• Antwoordenboek bladzijde 14-15

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 1, 2, 4

UitlegLaat enkele klassiekers zien. Het zijn boeken die veel mensen kennen en die soms lang geleden zijn geschreven. Laat de titel en de schrijver noemen of voorlezen. Zijn er leerlingen die het boek kennen? Kunnen die kort iets over de inhoud vertellen? Vul dit zo nodig aan. Zijn er andere boeken die veel leerlingen kennen? Zijn dat ook klassiekers? Waarom wel of niet?

FPO

Les8 Extra: Lekker lezen

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 214

Je leert • wat een klassieker is.

Kruis de boeken aan die je kent of waar je wel eens van hebt gehoord.

Pippi Langkous van Astrid Lindgren Alleen op de wereld van Hector Malot Alice in Wonderland van Lewis Caroll Sjakie en de chocoladefabriek van Roald Dahl Pluk van de Petteflet van Annie M.G. Schmidt

Klassiekers Sommige boeken leest iedereen graag, vroeger en nu. Het zijn boeken die je ouders als kind al lazen en soms zelfs je grootouders al. Iedereen kent die boeken. We noemen ze klassiekers. Bij opdracht 1 staan een paar voorbeelden.

Uitleg

A Lees dit stukje uit Pippi Langkous van Astrid Lindgren.

Aan de buitenkant van het kleine stadje lag een oude verwaarloosde tuin. In die tuin stond een oud huis en in het huis woonde Pippi Langkous. Ze was negen jaar en woonde daar helemaal alleen. Geen vader en geen moeder had ze. Dat was eigenlijk heel prettig, want zo was er niemand die tegen haar kon zeggen dat ze naar bed moest, net wanneer ze de meeste pret had. En niemand die haar kon dwingen levertraan te nemen als ze liever toffees wilde hebben.

Astrid Lindgren

B Streep het foute woord door en maak de zin af.

Ik ben wel / niet jaloers op Pippi, omdat

1

2

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 22238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 22 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 23: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

23Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

EvaluatieLees een stukje voor uit een van de klassiekers. Stimuleer de leerlingen om zelf een klassieker te gaan lezen. Welk boek spreekt ze aan?

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 2 15

Astrid Lindgren schreef Pippi Langkous in 1945. Waarom lezen kinderen dit boek nog steeds graag, denk je?

Sommige klassiekers zijn al meer dan honderd jaar geleden geschreven. Toch kunnen we begrijpen waarover ze gaan. Dat komt omdat veel dingen hetzelfde blijven in levens van kinderen. Welke?Kruis ze aan.

vriendschap gevaar ruzie dieren ouders vliegtuigen computers school 3D-film

Schrijf een nieuw begin van Pippi Langkous. Laat het verhaal spelen in onze tijd.

Wat kan ik? Ik weet wat klassiekers zijn.Ik kan een paar titels noemen.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4

5

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 23238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 23 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 24: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

24 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 218

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken

Op weg

Weet je nog dat je fantaseerde over kunnen vliegen? Je vloog toen over een prachtige vrijstaande woning. Je vliegt weer verder. In welke richting zul je nu eens gaan? Onder je zie je een ronde weg. Dat is de rotonde die pas is aangelegd. De automobilisten hoeven nu niet meer te wachten voor een stoplicht. Ze moeten wel goed opletten, want de auto’s die op de rotonde rijden, hebben voorrang.

Een stukje verderop versperren omgevallen bomen de weg. Dat komt natuurlijk door de storm van gisteren. De auto’s moeten nu een andere route nemen. Niet iedereen is blij met de omleiding. Een taxichauffeur probeert toch langs de bomen te rijden. Als de politie dat ziet, krijgt hij een flinke bekeuring. De mensen in zijn taxi hebben waarschijnlijk haast. Hij heeft vast met ze afgesproken dat hij deze overtreding maakt op voorwaarde dat zijn klanten de bekeuring betalen!

Hé, die auto komt je bekend voor! Het is je vader die van zijn werk naar huis rijdt! Het gaat niet erg snel, want het is een drukke spits. Iedereen is dan klaar met werken en gaat op weg naar huis.Je volgt de auto van je vader en al snel zie je je huis weer. Bestemming bereikt!

VoorbewerkenBied de plaat aan op het digibord. Laat de leerling

vertellen welke dingen daarop met vervoer te maken hebben. Vertel dat het gestormd heeft. Bomen zijn omgevallen en versperren de weg: de auto’s kunnen er niet langs. Laat de ankertekst in tweetallen lezen. Hierin staan verschillende begrippen die gesemantiseerd moeten worden.

Thema 1OpeningWoordenschatLeerkrachtgestuurd

Materialen

• Digibord• Thematafel

U kunt een thematafel inrichten rondom vervoer. Bijvoorbeeld met miniatuur voertuigen (trein, bus, auto, fiets) en afbeeldingen van wegen, kruispunten, een rotonde of een file.

Basis• Taalboek bladzijde 18-19• Digibordsoftware

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 24238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 24 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 25: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

25Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Uitbreidingswoorden

de metro, de spoorbrug, de trein, de tunnel, de veerpont, het viaduct, het vliegtuig, het voertuig

Voor de woordrelatieschema’s hieronder kunnen u en uw leerlingen gebruikmaken van de schema’s die zijn opgenomen in het ladeblok van de digibordsoftware.

Op het digibord kunt u gebruikmaken van de woordparaplu:

voertuigen

de metro de trein de veerpont

het vliegtuig

Ook kunt u gebruikmaken van het woordweb rondom water oversteken:

de tunnel

de spoorbrug

het viaduct

de veerpont

water oversteken

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 2 19

Themawoorden en schoolwoorden

het abonnementAls je in één keer betaalt om iets regelmatig te ontvangen of te mogen gebruiken.

de bestemmingHet eindpunt van de reis.

de intercityEen trein die alleen in grote steden stopt.

de omleidingLangs een andere, langere weg moeten rijden.

de richtingEen bepaalde kant op.

de rotondeEen stuk van de weg dat in een rondje loopt. Er komen meerdere wegen op uit.

de routeEen weg die je aflegt.

de spitsEen moment op de dag dat het heel erg druk is op de weg.

de taxiEen auto die je tegen betaling naar een bepaalde plek brengt.

versperrenBelemmeren, in de weg zitten.

voorrangWanneer je iemand voor moet laten gaan, of wanneer je zelf voor mag gaan.

de voorwaardeDat wat iemand eist voordat er wat gebeurt. Bijvoorbeeld: Alleen als het mooi weer is, ga ik mee.

Semantiseren 1Semantiseer aan de hand van de tekening de woorden

de omleiding, de rotonde, versperren, de route, de spits. Semantiseer aan de hand van de ankertekst de woorden de richting, de rotonde, de voorrang, versperren, de route, de omleiding, de taxi, de voorwaarde, de spits, de bestemming.Semantiseer aan de hand van de definitie en het plaatje in de woordenlijst de woorden de richting, de rotonde, de taxi.

dh

ffb

Semantiseren 2Semantiseer de woorden het abonnement, de

intercity, aan de hand van de definitie en onderstaande tekst.

TekstMijn vader reist elke dag met de trein naar zijn werk. In zijn portemonnee heeft hij een kaart met zijn foto erop. Het is een abonnement. Een abonnement is voor hem goedkoper dan iedere keer een apart treinkaartje te kopen. Soms zit hij in een sprinter, die trein stopt op elk station. Maar meestal neemt hij de intercity. Die trein stopt alleen in de grote steden.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 25238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 25 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 26: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

26 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 220

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en sprekenLes9Je leert • woorden bij het thema vervoer.

• dat je de betekenis van een woord kunt ontdekken door een voorbeeld in de tekst te zoeken.

Maak een woordweb in je schrift.

Werk samen met een maatje.Schrijf in het midden: het verkeer.Schrijf er zo veel mogelijk woorden omheen.

Voorbeelden zoeken in de tekstWeet je niet wat een woord betekent? Lees dan de zin eerst helemaal. Bij moeilijke woorden staan soms voorbeelden. Daardoor weet je direct wat het moeilijke woord betekent.

Ik reis graag met het openbaar vervoer, maar liever met de trein dan met de bus of de tram. Verkeer van rechts krijgt voorrang, dus de fietsers van die kant mogen eerst.

Uitleg

Wat betekenen de woorden met een streep eronder? Lees het voorbeeld in de zin.Schrijf het zo op:

1 Welke richting moet ik op? Moet ik linksaf, rechtsaf of rechtdoor?

2 Die omgevallen bomen versperren de weg, dus ik kan er niet langs.

3 Mijn moeder stelt daaraan een voorwaarde, dus het mag alleen als ik word thuisgebracht.

4 Er was een omleiding, dus ik moest een flink stuk omrijden.

a andere weg b bepaalde kant c belemmeren d een eis

1

2

1 – ◊b·.1 b.

Thema 1Les 9WoordenschatLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Woorden leren bij het thema vervoer 1F

• Betekenis afleiden uit de context 1F

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 20-21• Taalschrift• Digibordsoftware• Woordenboek

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk• Leerlingensoftware

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 4, 5

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u eventueel een parallelgroep instrueren.

UitlegBespreek de uitleg. Leg uit dat als je een woord in

een tekst niet begrijpt, de betekenis vaak duidelijk wordt als je doorleest. Soms volgt er namelijk een uitleg of een voorbeeld. Kijk samen nog eens naar de leestekst op bladzijde 18. Bij rotonde staat dat het een ronde weg is. Bij omleiding staat dat de auto’s een andere weg nemen. Hier staat dus in de tekst wat deze woorden betekenen. Laat de leerlingen in de tekst nog een voorbeeld zoeken (de spits: ‘iedereen is dan klaar met werken en gaat op weg naar huis’).

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 26238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 26 29/10/12 10:50 AM29/10/12 10:50 AM

Page 27: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

27Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 2 21

Zoek het woord bij de zin. Kies uit:

de voorwaarde de intercity de spits

de bestemming het abonnement

1 We zijn eindelijk bij het eindpunt van onze reis! 2 Die trein stopt alleen in grote steden. 3 Alleen als je me helpt, krijg je een ijsje. 4 Ik krijg iedere week de Donald Duck. 5 Tussen 7 en 9 uur in de ochtend is het altijd

erg druk op de weg.

Wat betekenen de woorden met een streep eronder? Zoek de betekenis in het verhaal.

Vanmorgen in de spits was het zo druk op de weg dat mijn vader een andere route nam. Maar hij was vergeten dat op deze weg veel rotondes zijn. Alle auto’s die op dat rondje reden, moest hij voor laten gaan. Door die voorrangsregel kwam hij toch nog te laat op zijn werk.

1 spits = ...2 de route = ...3 de rotonde = ...4 de voorrang = ...

Maak met elk woord een zin. Leg in de zin de betekenis van het woord uit.

1 de taxi2 het abonnement3 de intercity4 de omleiding

Volgende les Je oefent verder met woorden bij het thema vervoer en met het vinden van de betekenis van een woord in de tekst. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

4

5

Antwoorden

Opdracht 1Bijvoorbeeld: het verkeerslicht, het zebrapad, de oversteekplaats, het fietspad, de fietser, de weg.

Opdracht 2 1 – b2 – c3 – d4 – a

Opdracht 31 de bestemming2 de intercity3 de voorwaarde4 het abonnement5 de spits

Opdracht 4 1 moment op de dag dat het heel

druk is op de weg.2 een weg die je aflegt.3 een ronde weg waar je meerdere

kanten op kunt.4 iemand anders voor laten gaan

Opdracht 5 eigen antwoord

Opdracht 2Verlengde instructie: Kijk samen nog eens naar de

plaat op bladzijde 18, en herhaal de nieuwe woorden en hun betekenis. Herhaal dat de betekenis van een nieuw woord vaak uit de tekst is op te maken. Neem samen opdracht 2 door. Laat de leerlingen bij elke zin vertellen in welk stukje van de zin de betekenis staat. Wat staat er? Wat betekent het onderstreepte woord dan? Hierna maken de leerlingen de opdracht zelfstandig.

ffb

Terugblik / VerderBespreek opdracht 2. Herhaal dat je de betekenis van onbekende woorden soms kunt vinden in de tekst. Noem nog eens het thema van de les: vervoer. Laat enkele leerlingen een themawoord noemen en met een voorbeeldzin uitleggen wat het woord betekent. Vertel de leerlingen dat ze in de volgende les de nieuwe woorden gaan oefenen en met het vinden van de betekenis van een woord in de tekst.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 27238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 27 29/10/12 10:51 AM29/10/12 10:51 AM

Page 28: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

28 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 216

Les10Je oefent • woorden bij het thema vervoer.

• dat je de betekenis van een woord kunt ontdekken door een voorbeeld in de tekst te zoeken.

Als je de betekenis van een woord niet weet, lees je eerst verder. Soms wordt het woord uitgelegd met een voorbeeld.

Weet je nog?

Wat hoort bij elkaar? Trek lijnen.

de route wanneer het heel druk is op de weg

de spits het eindpunt van de reis

de bestemming een bepaalde kant

de richting een weg die je aflegt

Zet een blauw rondje om voorbeelden van een abonnement en een rood rondje om voorbeelden van versperren.

1

2

Thema 1Les 10WoordenschatZelfstandig werken

Lesdoel

• Woorden leren bij het thema vervoer 1F

• Betekenis afleiden uit de context 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 16-17• Antwoordenboek bladzijde 16-17

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk• Leerlingensoftware

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 4, 5

Weet je nog?Vertel de leerlingen dat ze hebben geoefend met woorden bij het thema vervoer. Herhaal met de taalzwakke leerlingen de nieuwe woorden en hun betekenis. Herhaal het uitlegblokje van de vorige les: als je de betekenis van een woord niet weet, lees je eerst verder. Soms wordt het woord uitgelegd met een voorbeeld.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 28238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 28 29/10/12 10:51 AM29/10/12 10:51 AM

Page 29: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

29Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 2 17

Waar of niet waar? Kruis het aan.

waar niet waar

1 Een intercity stopt in elk dorp.

2 Een omleiding is korter dan de gewone weg.

3 Voor een taxi moet je betalen.

4 Wie voorrang geeft, mag het eerst.

Zet het goede woord in de zin.

omleiding voorrang route voorwaarde

1 Ik ga mee op dat ik ook mag fietsen.

2 Fietsers van rechts moet je geven.

3 Door de kwam ik later op school.

4 Welke moeten we nemen naar de camping?

Lees de tekst. Zet een streep onder de zinnen waarin het woord wordt uitgelegd.

de ruitenwisser = groene streep de ophaalbrug = rode streep

Bij de ophaalbrug moesten we stoppen. Er voer een

grote boot door het kanaal. Het ging hard regenen.

Mijn vader zette gauw de ruitenwissers aan.

Ze veegden de voorruit schoon, zodat we er weer door

konden kijken. De ophaalbrug ging langzaam

omhoog, zodat de boot door kon varen.

Daarna ging de brug weer langzaam omlaag.

Toen het stoplicht op groen sprong, konden

we verder rijden.

Wat kan ik? Ik ken de woorden van het thema vervoer.Ik weet hoe ik de betekenis van een woord kan vinden in de tekst.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4

5

Óv‰o•o§rŸºÓw‰aχaŸñrχdÇeflv oorŸ w aÏ aŸ rÏ dÇeflÓv‰o•o§rŸñrχaŸºÓnχg›v oorŸ rÏ aŸ nÏ g›

o§mŸºılÇe®iχd¶iŸºÓnχg›omŸ lÇe®iÏ d¶iŸ nÏ g›Ûrχo™u»tÑeflrÏ o u»tÑefl

EvaluatieBespreek opdracht 4. Herhaal dat de betekenis van woorden vaak blijkt uit de tekst. Het uitlegblokje staat achter het woord of er staan voorbeelden. Vraag enkele leerlingen zo’n zin te maken met lastige nieuwe woorden.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 29238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 29 29/10/12 10:51 AM29/10/12 10:51 AM

Page 30: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

30 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 11SchrijvenLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Duidelijke zinnen schrijven 1F

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 22-23• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5, 6compacte route 4, 5

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 322

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalLuisteren en sprekenSchrijvenWoordenschatLes 11Je leert • hoe je duidelijke zinnen schrijft.

A Lees het briefje.

Kelly rent zo hard als ze kan naar de bushalte ze gaat op bezoek bij tante Nina die vlak bij het station woont om bij het station te komen moet Kelly eerst met de bus buiten adem stopt ze bij de bushalte gelukkig, de bus staat er nog

B Dit briefje is niet erg duidelijk. Noem twee dingen waardoor dat komt.

Duidelijke zinnen schrijvenWil je duidelijke zinnen schrijven? Gebruik dan deze vier tips: 1 Begin elke zin met een hoofdletter. Eindig elke zin met

een punt, vraagteken of uitroepteken.2 Begin een zin met een ander woord dan de vorige zin.3 Maak een zin niet langer dan tien woorden.4 Lees elke zin in gedachten hardop. Zou je de zin ook

zo zeggen?

Uitleg

Schrijf de zinnen helemaal op, met hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens.

1 om met de bus te reizen heb je een OV-chipkaart nodig

2 weet je hoe je zoiets moet gebruiken3 bij het instappen houd je de kaart voor

een leesapparaat 4 als je uitstapt doe je hetzelfde5 als je dat vergeet, kan je dat veel

geld kosten

1

2

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u een parallelgroep instrueren. De leerlingen lezen een tekst zonder punten.

UitlegBespreek de antwoorden van de leerlingen bij opdracht

1B. In het uitlegblokje staan vier aandachtspunten voor het schrijven van duidelijke zinnen. Laat de leerlingen deze lezen. Leg elke tip uit en laat een voorbeeld geven. Noteer de voorbeeldzinnen op het bord.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 30238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 30 29/10/12 10:51 AM29/10/12 10:51 AM

Page 31: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

31Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 3 23

Verander steeds het eerste woord van de tweede zin. Doe het zo:

.1 Mijn oma belt een taxi. Mijn oma heeft al haar boodschappen gedaan.2 De taxichauffeur brengt oma naar huis. De taxichauffeur rijdt deze route heel vaak.3 De taxi moet stoppen voor de bus. De taxi is nu bijna bij het huis van oma.4 Het abonnement is niet meer geldig. Het abonnement moet dus verlengd worden.

A Maak van de lange zin twee korte zinnen. Doe het zo:

1 Na school heb ik afgesproken met Sanne, we zijn al

heel lang elkaars beste vriendinnen. 2 Sanne woont ver van school en ik moet dus mijn fiets

gaan halen. 3 We fietsen samen naar de speeltuin vlak bij het huis

van Sanne en daar gaan we een hut bouwen. 4 Als we klaar zijn met de hut gaan we naar het huis

van Sanne en daar drinken we limonade.

B Schrijf nog twee zinnen bij het verhaaltje van opdracht A. Denk aan de vier tips.

Maak het verhaaltje van opdracht 1 duidelijk. Denk aan de vier tips.

Schrijf voor een maatje drie zinnen zonder hoofdletters, punten, uitroeptekens of vraagtekens. Verbeter elkaars zinnen.

Volgende les Je oefent verder met het schrijven van duidelijke zinnen. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

31 ZÇefl ◊hÇeÑeflºıf√tfl aŸºılŸ ◊hχaχaŸñrŸ ◊b‰o•o•d¶sÃcflºıhχa¶p¶pÇeflºÓnŸ gœėdχaχaŸºÓnŸ1 ZÇefl hÇeÑefl ftfl aŸ lŸ hÏ aÏ aŸ rŸ b ood¶sÃcfl hÏ a¶p¶pÇefl nŸ gœeÌ dÏ aÏ aŸ nŸ

41 NχaŸ ∏sÃcflºıhχo•oßlŸ ◊hÇeflºıb· iŸºıkŸ aŸºıfμgœe®sπpŸñrχoßkÇeflºÓnŸ ÓmÇeÀtfl SÄaŸºÓnŸºÓnÇefl.1 NÏ aŸ sÃcfl hÏ oo lŸ hÇefl b iŸ kŸ aŸ fgœe®sπpŸ rÏ o kÇefl nŸ mÇeÀtfl SÄaŸ nŸ nÇefl.

W±efl Óz¶ÿŒºÓnŸ aŸºılŸ ◊hÇeÑeflºılŸ ◊lχaŸºÓnχg› ÅeflºılŸºıkχaχaŸñr¶s ◊bÉe®s¡tÑefl Óvør¶iÇeflºÓnχd¶iŸºÓnŸºÓnÇeflºÓnŸ.W±efl z¶ÿŒ nŸ aŸ lŸ hÇeÑefl lŸ lÏ aŸ nÏ g› efl lŸ kÏ aÏ aŸ r¶s b e®s¡tÑefl v r¶iÇefl nÏ d¶iŸ nŸ nÇefl nŸ.fgœfgœ

56

Antwoorden

Opdracht 1B Er staan geen hoofdletters en geen punten in het verhaaltje.

Opdracht 2 1 Om met de bus te reizen heb je een

OV-chipkaart nodig.2 Weet je hoe je zoiets moet

gebruiken?3 Bij het instappen houd je de kaart

voor een leesapparaat.4 Als je uitstapt doe je hetzelfde.5 Als je dat vergeet, kan je dat veel

geld kosten.

Opdracht 31 Ze heeft al haar boodschappen

gedaan. 2 Hij rijdt deze route heel vaak. 3 Hij is nu bijna bij het huis van oma. 4 Het moet dus verlengd worden.

Opdracht 4A 1 Na school heb ik afgesproken met

Sanne. We zijn al heel lang elkaars beste vriendinnen.

2 Sanne woont ver van school. Ik moet dus mijn fiets gaan halen.

3 We fietsen samen naar de speeltuin vlakbij het huis van Sanne. Daar gaan we een hut bouwen.

4 Als we klaar zijn met de hut gaan we naar het huis van Sanne. Daar drinken we limonade.

B eigen antwoord

Opdracht 5 eigen antwoord

Opdracht 6 eigen antwoord

Opdracht 2Verlengde instructie: Laat de taalzwakke leerlingen

de tips voor het maken van duidelijke zinnen nog eens opnoemen. Laat elke leerling een zin bedenken. Vraag steeds: Wat komt er aan het begin van de zin? Wat aan het eind? Is het een duidelijke zin? Neem samen opdracht 2 door. Hierna maken de leerlingen deze opdracht zelfstandig.

Terugblik / VerderLaat enkele leerlingen hun zinnen bij opdracht 4B op het bord schrijven. De andere leerlingen kijken of ze de vier tips goed hebben opgevolgd. Vertel de leerlingen dat ze de volgende les in het werkboek verder oefenen met het schrijven van duidelijke zinnen.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 31238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 31 29/10/12 10:51 AM29/10/12 10:51 AM

Page 32: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

32 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 12SchrijvenZelfstandig werken

Lesdoel

• Duidelijke zinnen schrijven 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 18-19• Antwoordenboek bladzijde 18-19

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4compacte route 1, 2, 3, 4

Weet je nog?Herhaal wat je kunt doen om duidelijke zinnen te schrijven: leestekens gebruiken, zorgen voor afwisseling, zinnen niet te lang maken, en de zin in gedachten hardop lezen om te kijken of hij ‘loopt’.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 318

Kijk op taalLuisteren en sprekenSchrijvenWoordenschatLes12Je oefent • hoe je duidelijke zinnen schrijft.

Gebruik deze tips om duidelijke zinnen te schrijven.1 Denk aan: hoofdletter, punt, uitroepteken en

vraagteken. 2 Begin een zin met een ander woord dan de vorige zin. 3 Maak een zin niet langer dan tien woorden. 4 Lees de zinnen in gedachten hardop.

Weet je nog?

Kruis de zinnen aan die je duidelijk vindt.

Er wordt een rotonde gebouwd. Dan hoef je niet meer telkens zo lang voor het stoplicht te wachten als het rood is, want bij een rotonde heb je veel meer kans dat je door kunt rijden, dus je bent er eerder.

Binnenkort is de rotonde klaar.

Verzin samen met een maatje een vervoermiddel dat niet bestaat. Geef antwoord op de vragen.

1 Waar gebruik je het vervoermiddel?

2 Het belangrijkste kenmerk is

3 De energie komt van

4 De naam is

1

2

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 32238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 32 29/10/12 10:51 AM29/10/12 10:51 AM

Page 33: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

33Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

EvaluatieVraag de leerlingen wat je kunt doen om duidelijke zinnen te maken. Laat de leerlingen in tweetallen hun tekst van opdracht 3 bekijken. Zijn de zinnen duidelijk?

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 3 19

Stel, je maakt een proefrit of proefvlucht of proefvaart met je vervoermiddel. Bedenk wat er mis kan gaan. Maar jij lost het op!

Schrijf op wat er gebeurt. Let erop dat je duidelijke zinnen schrijft. Lees daarvoor nog eens de vier tips.

A Kijk nog eens naar opdracht 3. Zet een rondje om het goede antwoord.

1 Elke zin begint met een hoofdletter. ja / nee

2 Elke zin eindigt op een punt, een uitroepteken of een vraagteken. ja / nee

3 De zinnen zijn niet langer dan tien woorden. ja / nee

4 Ik heb de zinnen in gedachten hardop gelezen. ja / nee

B Ruil je schrift met dat van een maatje. Zet een streep onder een zin die je goed en duidelijk vindt.

Wat kan ik? Ik kan duidelijke zinnen schrijven.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 33238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 33 29/10/12 10:52 AM29/10/12 10:52 AM

Page 34: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

34 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 13Luisteren en sprekenLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Leren wat een discussie is 1F• Leren discussiëren 1F

Materialen

• Digibord• Luisterteksten

Basis• Taalboek bladzijde 24-25• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5 taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5 compacte route 1, 2, 3, 4, 5

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 324

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en sprekenSchrijven Kijk op taalWoordenschat Luisteren en sprekenLes 13Je leert • wat een discussie is.

• hoe je moet discussiëren.

Een stelling is een bewering waar je voor of tegen kunt zijn. Welke van deze zinnen zijn een stelling?

1 Ik schrijf de zinnen op het bord.2 Kinderen in groep 6 kunnen goed luisteren.3 Die jas staat je niet, want hij is veel te kort.4 Alle kinderen in Nederland moeten een uur

eerder naar bed.5 De Nederlandse vlag heeft drie kleuren.6 Van computerspelletjes word je dom.

Regels voor een discussieIn een discussie geeft iedereen zijn mening. Ook probeer je een ander ervan te overtuigen dat jij gelijk hebt.

Gebruik deze drie discussieregels:1 Steek je vinger op. De gespreksleider kan dan zien dat

je iets wilt zeggen.2 Geef niet alleen je mening, maar geef er ook

argumenten bij.3 Luister naar de andere sprekers en laat ze uitpraten.

Uitleg

A Luister naar het fragment. Geef antwoord op de vragen.

1 Wat is de stelling? 2 Welk kind geeft een argument?

B Luister naar het tweede fragment.

Ben je het wel of niet eens met de stelling? Praat er met een maatje over. Denk aan de drie discussieregels.

1

2

UitlegLeg uit wat een discussie is. Neem de regels door. Zijn

ze voor iedereen duidelijk?

Opdracht 2Verlengde instructie: Bij opdracht A laat u

luisterfragment 1 horen of u leest de tekst voor. Bij opdracht B geldt dat voor luisterfragment 2 (zie Luisterteksten op bladzijde 55-56).

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u eventueel een parallelgroep instrueren.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 34238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 34 29/10/12 10:52 AM29/10/12 10:52 AM

Page 35: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

35Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 3 25

A Je gaat nu zelf je mening geven. Lees de stelling.

Het is belangrijk dat je zelf de band van je fiets kunt plakken.

B Schrijf de antwoorden op.

1 Ben je het wel of niet eens met de stelling? 2 Waarom ben je het wel of niet eens met de stelling?

Geef twee argumenten.

Werk samen met een maatje.Houd een discussie over de stelling van opdracht 3. Denk aan de discussieregels.

A Je gaat een discussie voeren in een groepje of met de klas. De juf of de meester vertelt je er meer over.

B Kun je het al? Schrijf de antwoorden in je schrift.

1 Ik stak mijn vinger op als ik iets wilde zeggen. ja / nee 2 Ik heb mijn mening gegeven. ja / nee 3 Ik gaf twee argumenten. ja / nee 4 Ik liet anderen uitpraten. ja / nee

Volgende les Je herhaalt de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde, het zelfstandig naamwoord en het lidwoord. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

4

5

Antwoorden

Opdracht 1zin 2, 3, 4, 6

Opdracht 2 A 1 Het is beter om met de trein of de

bus te reizen dan met de auto.2 Sven

B eigen antwoord

Opdracht 3B 1 eigen antwoord2 eigen antwoord

Opdracht 4eigen antwoord

Opdracht 5 eigen antwoord

ffb

Opdracht 5Laat in groepjes of met de hele klas discussiëren over

een van de volgende stellingen of over een onderwerp naar eigen keuze. • Je kunt prima op vakantie met de fiets.• Om minder files te krijgen, zouden er meer wegen

aangelegd moeten worden.• In een woonwijk zouden geen auto’s mogen rijden, zodat

je er veilig kunt spelen.

Opdracht 4Praat met de leerlingen na. Hoe verliep de discussie? Hield iedereen zich aan de regels? Wat ging goed? Wat was lastig? Hoe kwam dat?

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 35238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 35 29/10/12 10:52 AM29/10/12 10:52 AM

Page 36: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

36 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 14Herhaling: Kijk op taalZelfstandig werken

Lesdoel

• Oefenen met onderwerp, de persoonsvorm en het gezegde 1F

• Oefenen met lidwoorden en zelfstandige naamwoord 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 20-21• Antwoordenboek bladzijde 20-21

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86 - 88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 2, 5

Weet je nog?Herhaal wat de leerlingen hebben geleerd over

het onderwerp, de persoonsvorm en het gezegde. Schrijf enkele zinnen op het bord en laat de leerlingen daarin het onderwerp, de persoonsvorm en het gezegde benoemen. Bijvoorbeeld: Nick geeft zijn broer een tekening. Mike heeft de tekening opgehangen. De tekening hangt nu aan de muur. Laat de leerlingen vertellen wat zelfstandige naamwoorden en lidwoorden zijn. Laat alle leerlingen vijf zelfstandige naamwoorden opschrijven. Laat de lidwoorden ervoor zetten.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 320

Les14 Herhaling: Kijk op taal

Je herhaalt • onderwerp, persoonsvorm en gezegde. • lidwoorden en zelfstandige naamwoorden.

In een zin staat wie of wat iets doet. Dat is het onderwerp. Het gezegde is het zinsdeel met de persoonsvorm.

Weet je nog?

Staat de streep onder het onderwerp (ow) of onder het gezegde (gez)? Kruis het aan.

ow gez

1 De intercity is net weg.

2 Lieke en Robin waren net op tijd.

3 Ze gaan logeren bij hun neefjes.

4 Hun koffers liggen onder de stoelen.

Zoek het onderwerp, het gezegde en de persoonsvorm.

• Zet een blauwe streep onder het onderwerp. Schrijf daaronder ow.

• Zet een rode streep onder het gezegde.• Schrijf pv onder de persoonsvorm.

1 Eindelijk is de storm gaan liggen.

2 De wind heeft voor schade gezorgd.

3 Omgevallen bomen versperren de weg.

4 Moet de bus omrijden?

5 Tijdens de avondspits zullen er wel files staan.

6 Mijn vader is verdwaald in die nieuwe wijk.

1

2

pŸºÓv· o§w· pŸ v ow

o§w· pŸºÓv· ow pŸ v

o§w· pŸºÓv·ow pŸ v

pŸºÓv· o§w· pŸ v ow

pŸºÓv· o§w· pŸ v ow

o§w· pŸºÓv· ow pŸ v

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 36238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 36 29/10/12 10:52 AM29/10/12 10:52 AM

Page 37: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

37Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

EvaluatieBespreek enkele zinnen uit opdracht 2 en 5. Laat de leerlingen vertellen hoe ze de zinsdelen of woordsoorten herkennen en kunnen vinden. Herhaal de regels van het uitlegblokje.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 3 21

Voor een zelfstandig naamwoord kun je de lidwoorden de, het of een zetten.

Weet je nog?

Vul het goede lidwoord in.

1 Vandaag ga ik op fiets naar zwembad.

2 regen klettert op dak.

3 Ik pak regenpak uit kast.

4 Als ik door plassen fiets, spat water op mijn broek.

Zet een rondje om de zelfstandige naamwoorden.

rijden rotonde belemmeren versperring omleiden

route afslaan racen richting

A Zet een blauwe streep onder het lidwoord. En zet een rode streep onder het zelfstandig naamwoord.

1 De intercity rijdt naar het noorden.

2 De automobilist miste een afslag op de snelweg.

3 Het meisje valt met de step in het gras.

4 Op het terrein worden appartementen gebouwd.

5 Op een rotonde raak ik de richting kwijt.

B Schrijf alle werkwoorden in de zinnen van A op.

1

2

3

4

5

Wat kan ik? Ik kan in een zin het onderwerp, het gezegde en de persoonsvorm vinden.Ik weet wat lidwoorden en zelfstandige naamwoorden zijn.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4rijden rotonde belemmeren versperring omleiden

route afslaan racen richting

5

dÇefldÇefl ◊hÇeÀtflhÇeÀtflD±eflD±efl ◊hÇeÀtflhÇeÀtfl

◊hÇeÀtflhÇeÀtfl dÇefldÇefldÇefldÇefl ◊hÇeÀtflhÇeÀtfl

p g

richting

Ûr¶ÿÎd»tflr¶ÿÎd»tflÓm¶i¶s¡tÑeflm¶i¶s¡tÑeflÓv‰aŸºıl»tflv aŸ l»tflÓw‰o§rχdÇeflºÓnŸ gœeflºıb‰o™uŸºÓw‰dŸw orÏ dÇefl nŸ gœefl b o uŸ w dŸÛrχaχaŸºıkŸ ◊kŸºÓwΩÿ⁄tflrÏ aÏ aŸ kŸ kŸ w ÿ⁄tfl

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 37238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 37 29/10/12 10:52 AM29/10/12 10:52 AM

Page 38: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

38 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 15Kijk op taalLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Sterke en zwakke werkwoorden vervoegen 1F

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 26-27• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3, 4 + v.i.methodevolgers 1, 2, 3, 4, 5taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5, 6compacte route 3, 4, 6

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 326

Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en spreken Kijk op taalWoordenschat Schrijven Luisteren en sprekenLuisteren en sprekenSchrijven Kijk op taalWoordenschatLes 15Je leert • wat sterke en zwakke werkwoorden zijn.

Welk woord hoort in de zin? Schrijf het in je schrift.Zet een streepje onder de letters die veranderen.

vertrekken 1 We ... vandaag naar de camping.

vertrekken We ... gisteren naar de camping.

maken 2 Ik ... vandaag een tekening.

maken Ik ... gisteren een tekening.

Sterke en zwakke werkwoordenBij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.

lopen: ik loop – ik liep mogen: jij mag – jij mocht

Bij zwakke werkwoorden verandert de klank niet in de verleden tijd.

rennen: ik ren – ik rende koken: wij koken – wij kookten

Uitleg

Zet de werkwoorden (ww) in de verleden tijd. Schrijf erachter of het sterk of zwak is.Doe het zo:

1 ik maak 2 hij leest 3 wij werken 4 jullie zwemmen 5 jij lacht 6 ik zing 7 zij koopt 8 jullie dansen 9 hij steelt10 hij zit

1

2

1 I kŸ mÏ aÏ aŸ k»tÑefl zŸ w aŸ kŸ ww1 I°kŸ ÓmχaχaŸºık»tÑefl – ÓzŸºÓw‰aŸºıkŸ Ówøw·1 I°kŸ mÏ aÏ aŸ k»tÑefl zŸ w aŸ kŸ ww1 I°kŸ mÏ aÏ aŸ k»tÑefl zŸ w aŸ kŸ ww

Opdracht 1Geschikt voor zelfstandige verwerking. Tijdens deze opdracht kunt u eventueel een parallelgroep instrueren. De leerlingen vullen werkwoordsvormen in.

UitlegLeg aan de hand van de voorbeelden bij opdracht 1

uit dat werkwoorden in de verleden tijd op verschillende manieren vervoegd kunnen worden. Bij sterke werkwoorden verandert de klank en bij zwakke werkwoorden verandert de klank niet. Laat de leerlingen aangeven of het een sterk of een zwak werkwoord is: lopen, kopen, rennen, huilen, vallen, knallen, zingen, drinken. Laat enkele leerlingen zelf een sterk en een zwak werkwoord bedenken.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 38238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 38 29/10/12 10:52 AM29/10/12 10:52 AM

Page 39: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

39Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 3 27

Schrijf het ww van de zin in de verleden tijd. Schrijf erachter of het sterk of zwak is.Doe het zo:

1 Ik fiets van school naar huis. 2 Wat is het toch koud buiten. 3 Gelukkig houdt mijn dikke jas me warm.4 Thuis pak ik snel een kom soep.5 Ik slurp de soep naar binnen.6 Samen met mijn moeder kijk ik tv.

Kies zelf een ww in de zin. Gebruik de verleden tijd. Zet erachter of het sterk of zwak is. Doe het zo:

1 De reiziger ... naar het station.2 De meeste mensen ... uit het raam.3 De conducteur ... de kaartjes.4 Melanie ... haar treinabonnement zien.5 Ze ... met de intercity naar Eindhoven. 6 Daar ... ze uit op perron 4.

Maak de zinnen af. Gebruik het werkwoord dat voor de zin staat.

nemen 1 Gisteren ...

kiezen 2 Vorige week ...

Werk samen met een maatje.

1 Maak een zin in de verleden tijd met een sterk ww.2 Maak een zin in de verleden tijd met een zwak ww.

Volgende les Je oefent verder met sterke en zwakke werkwoorden. Je werkt dan in het Werkboek.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer.

3

1 ◊fØiÇeÀt®s¡tÑefl – ÓzŸºÓw‰aŸºıkŸ Ówøw·1 f iÇeÀt®s¡tÑefl zŸ w aŸ kŸ ww

4

1 ◊l¶iÇe®pŸ – ∏s¡tÑeflñrŸºıkŸ Ówøw·1 l¶iÇe®pŸ s¡tÑefl rŸ kŸ ww

5

6

Antwoorden

Opdracht 11 vertrekken vertrokken2 maak maakte

Opdracht 2 1 ik maakte – zwak ww 2 hij las – sterk ww 3 wij werkten – zwak ww 4 jullie zwommen – sterk ww 5 jij lachte – zwak ww 6 ik zong – sterk ww 7 zij kocht – sterk ww 8 jullie dansten – zwak ww 9 hij stal – sterk ww10 hij zat – sterk ww

Opdracht 31 fietste – zwak ww2 was – sterk ww3 hield – sterk ww4 pakte – zwak ww5 slurpte – zwak ww6 keek – sterk ww

Opdracht 4Mogelijke antwoorden:1 liep – sterk ww2 keken – sterk ww 3 controleerde – zwak ww4 liet – sterk ww 5 reisde – zwak ww6 stapte – zwak ww

Opdracht 5 1 nam/namen2 koos/kozen

Opdracht 6 eigen antwoord

Opdracht 2Verlengde instructie: Laat de taalzwakke leerlingen het

uitlegblokje herhalen. Oefen met het herkennen van zwakke en sterke werkwoorden. Bijv. bouwen, houden, roeren, ruiken, kruipen, leunen, graven, grazen, naaien, rijden, vliegen.

bTerugblik / VerderBespreek opdracht 4 na. Welke werkwoordsvorm is ingevuld? Laat de leerlingen steeds vertellen of dat een sterk of een zwak werkwoord is.Vertel de leerlingen dat ze de volgende les nog eens gaan oefenen met sterke en zwakke werkwoorden.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 39238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 39 29/10/12 10:53 AM29/10/12 10:53 AM

Page 40: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

40 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 16Kijk op taalZelfstandig werken

Lesdoel

• Sterke en zwakke werkwoorden vervoegen 1F

Materialen

Basis• Werkboek bladzijde 22-23• Antwoordenboek bladzijde 22-23

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 3, 5

Weet je nog?Herhaal het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden. Gebruik enkele voorbeelden om te oefenen: zwemmen, gieten, spelen, reizen, varen, kijken, schrijven.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 422

Luisteren en sprekenSchrijven Kijk op taalWoordenschatLes16Je oefent • met sterke en zwakke werkwoorden.

Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd. Bij zwakke werkwoorden blijft de klank in de verleden tijd hetzelfde.

Weet je nog?

Zet de werkwoorden in de verleden tijd.

1 Oma en Robbie wandelen in het park.

2 De peuter trekt een autootje achter zich aan.

3 Opeens valt het jongetje.

4 Oma helpt het huilende kind overeind.

5 Ze geeft hem een ijsje tegen de schrik.

6 Ik krijg gelukkig ook een ijsje.

7 Zij weet het antwoord.

8 Bob houdt van pindakaas met jam.

Is het werkwoord sterk of zwak? Vul het schema in. Kijk naar het voorbeeld.

verleden tijd sterk of zwak?

1 wij bakken

2 hij verliest

3 ik teken

4 jij kruipt

5 jullie gillen

6 u breekt

7 zij verhuizen

8 zij fluit

9 wij klimmen

10 hij springt

1

2

ÓwΩÿ› ◊b‰aŸºık»tÑeflºÓnŸw ÿ› b aŸ k»tÑefl nŸ ÓzŸºÓw‰aŸºıkŸzŸ w aŸ kŸ

Ów‰aŸºÓnχdÇeflºılχdÇeflºÓnŸw aŸ nÏ dÇefl lÏ dÇefl nŸ¿tflñrχoßkŸtfl rÏ o kŸ

ÓvΩiÇeflºılŸv iÇefl lŸ◊h¶iÇeflºıl¶pŸh¶iÇefl l¶pŸgÎaŸºıf≠gÎaŸ f

◊kŸñrÇeÑėg›kŸ rÇeÑeÌ g›ÓwΩi¶s¡tflw i¶s¡tfl

◊h¶iÇeflºılχdŸh¶iÇefl lÏ dŸ

◊h¶ÿ› ÓvÉeflñrŸºılχo•o§rŸh¶ÿ› v efl rŸ lÏ oorŸÿ›ÿ›

∏s¡tÑeflñrŸºıkŸs¡tÑefl rŸ kŸiŸºıkŸ ÛtÑeflºıkÇeflºÓnχdÇefliŸ kŸ tÑefl kÇefl nÏ dÇeflÿ›ÿ›

ÓzŸºÓw‰aŸºıkŸzŸ w aŸ kŸjÒÿ› ◊kŸñrχo•o™pŸjÒÿ› kŸ rÏ oo pŸ ∏s¡tÑeflñrŸºıkŸs¡tÑefl rŸ kŸjÒuŸºılŸºıl¶iÇefl gÒiŸºılχdÇeflºÓnŸjÒuŸ lŸ l¶iÇefl gÒiŸ lÏ dÇefl nŸjÒÿ›

ÓzŸºÓw‰aŸºıkŸzŸ w aŸ kŸuŸ ◊børχaŸºıkŸuŸ b rÏ aŸ kŸjÒ gÒgÒ

∏s¡tÑeflñrŸºıkŸs¡tÑefl rŸ kŸÓz¶ÿ› ÓvÉeflñrŸºıh¶u¶i¶sÃdÇeflºÓnŸz¶ÿ› v efl rŸ h¶u¶i¶sÃdÇefl nŸ ÓzŸºÓw‰aŸºıkŸzŸ w aŸ kŸÓz¶ÿ› ◊f¥lχo•o«tflz¶ÿ› f lÏ oo tflÿ›

∏s¡tÑeflñrŸºıkŸs¡tÑefl rŸ kŸÓwΩÿ› ◊kŸºılχo§mŸºÓmÇeflºÓnŸw ÿ› kŸ lÏ omŸ mÇefl nŸÿ› f

∏s¡tÑeflñrŸºıkŸs¡tÑefl rŸ kŸ◊h¶ÿ› ∏sπpŸñrχo§nχg›h¶ÿ› s pŸ rÏ onÏ g›

ÿ›∏s¡tÑeflñrŸºıkŸs¡tÑefl rŸ kŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 40238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 40 29/10/12 10:53 AM29/10/12 10:53 AM

Page 41: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

41Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

EvaluatieBespreek de antwoorden bij opdracht 3. Vertel de leerlingen dat ze het verschil geleerd hebben tussen sterke en zwakke werkwoorden. Laat een leerling dat verschil benoemen. b

Volgende lesIn les 17 wordt de thematoets afgenomen. Informatie over de les van de thematoets is beschikbaar in de kopieerbladen.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 4 23

A Vul het goede werkwoord in de tegenwoordige tijd in. Kies uit:

helpen zijn kosten rijden

1 Mijn oom graag op zijn motor.

2 De motor veel geld.

3 Daarom mijn oom er heel zuinig op.

4 Ik hem met het poetsen van de motor.

B Vul het schema in. Schrijf in de eerste kolom de persoonsvormen van A in de verleden tijd.

zwak sterk

1

2

3

4

Zoek twee zwakke werkwoorden en twee sterke werkwoorden in het plaatje.

zwakke ww:

sterke ww:

A Schrijf een zin met twee zwakke werkwoorden.

Vorig jaar

B Schrijf een zin met twee sterke werkwoorden.

Gisteren

Wat kan ik? Ik weet wat sterke en zwakke werkwoorden zijn.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

3

4

5

Ûr¶ÿÎd»tflr¶ÿÎd»tfl◊kχo¨s¡tflkÏ o s¡tflÿÎÿÎ

i¶si¶s◊hÇeflºıl¶pŸhÇefl l¶pŸ

ÛrÇeÑėdŸrÇeÑeÌ dŸ◊kχo¨s¡tÀtÑeflkÏ o s¡tÀtÑeflÓw‰a¶sw a¶s◊h¶iÇeflºıl¶pŸh¶iÇefl l¶pŸ

gÎo•o™iÇeflºÓnŸ ÅeflºÓnŸ ◊lχaχcflºıhÇeflºÓnŸgÎoo iÇefl nŸ efl nŸ lÏ aÏ cfl hÇefl nŸÓzŸºÓwÉeflºÓmŸºÓmÇeflºÓnŸ ÅeflºÓnŸ ∏sπpŸñr¶iŸºÓnχgœeflºÓnŸzŸ w efl mŸ mÇefl nŸ efl nŸ s pŸ r¶iŸ nÏ gœefl nŸ

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 41238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 41 29/10/12 10:53 AM29/10/12 10:53 AM

Page 42: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

42 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 18Extra: Kijk op taalZelfstandig werken

Lesdoel

• Leren dat er in Nederland verschillende talen en dialecten zijn 1F

Materialen

• Digibord

Basis• Werkboek bladzijde 24-25• Antwoordenboek bladzijde 24-25• Digibordsoftware

Meer• Werkboek Extra bladzijde 86-88• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen 1, 2, 3methodevolgers 1, 2, 3, 4taalsterke leerlingen 1, 2, 3, 4, 5compacte route 1, 2, 5

UitlegVertel de leerlingen dat in Nederland niet alleen

Nederlands wordt gesproken. Er zijn ook andere talen en dialecten. Neem het uitlegblokje samen door. Gebruik de digibordsoftware of een kaart van Nederland om te laten zien welke taal en welk dialect waar gesproken wordt.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 424

Extra: Kijk op taalLes18

Je oefent • dat er in Nederland verschillende talen en dialecten zijn.

Meer talen in NederlandIn ons land is Nederlands de standaardtaal. Het is de taal die iedereen moet kunnen verstaan en spreken. In sommige streken spreken mensen het Nederlands een beetje anders uit. Ze spreken dan een dialect. Daar horen ook andere woorden bij.Er zijn mensen die behalve Nederlands ook Fries spreken. Die mensen spreken twee talen. Fries is namelijk een echte taal en geen dialect. Limburgs en Nedersaksisch zijn streektalen.

Uitleg

Waar spreken mensen Fries, Limburgs of Nedersaksisch?

blauw = roze =

paars =

1FÜr¶iÇe®sFÜr¶iÇe®s NÇėdÇeflñr¶sÃaŸºık¶sπi¶sÃcflºıhŸNÇeÌ dÇefl r¶sÃaŸ k¶s i¶sÃcfl hŸ

L¶iŸºÓmŸºıbΩuŸñrχgÒsL¶iŸ mŸ b uŸ rÏ gÒs

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 42238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 42 29/10/12 10:53 AM29/10/12 10:53 AM

Page 43: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

43Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

EvaluatieBespreek opdracht 3. Vertel de leerlingen dat ze hebben geleerd dat er verschillende talen en dialecten in Nederland voorkomen. Het Nederlands is de standaardtaal.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 4 25

Schrijf op wat de woorden betekenen.

goedemorgen graag gedaan het gaat wel

hoe heet je kom hier wat is dit

it giet wol = hoe hìtie =

koem hiej = graach dien =

waddes dit = moarn =

Wat betekent dit in het Nederlands?

Fries: Hoe giet it? Fries: Ik hâld fan dy!Nedersaksisch: Hoe hej’t? Nedersaksisch: k Mag die

geern!Limburgs: Wie gijt ut? Limburgs: Ich haai van dich!

Stel jezelf voor in het Fries. Oefen met een maatje.

Anna.

Ik hjit

It giet wol / net sa goed / goed.

Is dit Fries, Nedersaksisch of Limburgs?

Ich bön ein gewuuen meadje.

Dit is

Het betekent:

Wat kan ik? Ik weet dat in Nederland ook Fries, Nedersaksisch en Limburgs wordt gesproken.

Ben je klaar? Kies Werkboek bladzijde 86 of pluswerk of computer.

2

3

4

5

◊hÇeÀtfl gÎaχa»tfl ÓwÉeflºılŸhÇeÀtfl gÎaÏ a»tfl w efl lŸ ◊hχo£efl ◊hÇeÑeÀtfl jœeflhÏ o efl hÇeÑeÀtfl jœefl◊kχo§mŸ ◊h¶iÇeflñrŸkÏ omŸ h¶iÇefl rŸ

gÎgÎgÊrχaχaχg› gœėdχaχaŸºÓnŸgÊrÏ aÏ aÏ g› gœeÌ dÏ aÏ aŸ nŸ

Ów‰a»tfl i¶s d¶i»tflw a»tfl i¶s d¶i»tfl gÎo£ėdÇeflºÓmχo§rχgœeflºÓnŸgÎo eÌ dÇefl mÏ orÏ gœefl nŸ

Hχo£efl gÎaχa»tfl ◊hÇeÀtfl?HÏ o efl gÎaÏ a»tfl hÇeÀtfl? I°kŸ ◊houŸ Óv‰aŸºÓnŸ jÎo™uŸ!I°kŸ houŸ v aŸ nŸ jÎo uŸ!

Hχo™iŸHÏ o iŸÅe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

L¶iŸºÓmŸºıbΩuŸñrχgÒs.L¶iŸ mŸ b uŸ rÏ gÒs.I°kŸ ◊bÉeflºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ gœeflºÓw‰o•o§nŸ ÓmÇe®i¶sπjœefl.I°kŸ b efl nŸ eÑefl nŸ gœefl w oonŸ mÇe®i¶s jœefl.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 43238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 43 29/10/12 10:53 AM29/10/12 10:53 AM

Page 44: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

44 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 428

HerhalingLes19

Je herhaalt • wat je geleerd hebt in thema 1.

Leg uit wat de woorden betekenen. Gebruik de voorbeelden.Doe het zo:

1 het centrum: midden, winkels2 de intercity: trein, grote steden3 de omheining: hek, heg, tuin afzetten4 het rijtjeshuis: woning, aan elkaar5 de versperring: verkeer, belemmeren

A Lees het briefje.

Hoi Ivo,

Dank je wel voor de uitnodiging.Ik ga graag mee naar de dierentuin.We hebben dan herfstvakantie, dus ik kan!Leuk om je verjaardag te vieren bij je familie! :-)

Groetjes van Anne

B Dit briefje is het antwoord op een uitnodiging. Schrijf de uitnodiging.

Schrijf het verhaal in je schrift. Maak goede zinnen met hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens.

op het zebrapad in de stationsstraat is gisteravond een ongeluk gebeurd om een uur of acht stak een wandelaar over de automobilist stopte niet maar misschien werd hij verblind door de zon de auto kwam tegen de wandelaar die raakte gewond aan zijn been een ambulance heeft hem naar het ziekenhuis gebracht

11 EÑeflºÓnŸ cÑeflºÓn»tflñr¶uŸºÓmŸ i¶s ◊hÇeÀtfl Óm¶iχdχdÇeflºÓnŸ Óv‰aŸºÓnŸ ÅeÑeflºÓnŸ dχo§r¶pŸ 1 EÑefl nŸ cÑefl n»tfl r¶uŸ mŸ i¶s hÇeÀtfl m¶iÏ dÏ dÇefl nŸ v aŸ nŸ eÑefl nŸ dÏ or¶pŸ oßf≠ ∏s¡ṫaχdŸ. MÇeÑe®s¡ṫaŸºılŸ ∏s¡ṫaχaŸºÓnŸ ◊h¶iÇeflñrŸ ÓwΩiŸºÓnŸºıkÇeflºıl¶s. o f s¡tÌ aÏ dŸ. MÇeÑe®s¡tÌ aŸ lŸ s¡tÌ aÏ aŸ nŸ h¶iÇefl rŸ w iŸ nŸ kÇefl l¶s.

2

3

Thema 1Les 19HerhalingLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Herhaling van de lesstof van thema 1

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 28-29• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen zie toets*methodevolgers zie toetstaalsterke leerlingen zie toetscompacte route n.v.t.

* Herhaling kan betekenen: de hele les of de onderdelen die tijdens de toets onvoldoende zijn gemaakt.

Let opAls de hele groep een opdracht slecht maakt, dan

herhaalt u de bijpassende directe instructie uit de betreffende les in het thema.U bepaalt of – afhankelijk van het individuele toetsresultaat – een leerling de hele herhalingsles maakt of slechts enkele opdrachten daaruit. Aan het einde van de les kunt u de belangrijkste opdrachten samen nakijken of bespreken. Desnoods herhaalt u de verlengde instructie op kernonderdelen van de leerstof, als u merkt dat een aantal leerlingen deze nog steeds niet beheerst.

Opdracht 2Lees de tekst samen. Laat de leerlingen vertellen wat

er in deze uitnodiging gestaan zal hebben.

Opdracht 1De betekenis van een woord kun je vaak afleiden uit de tekst, omdat er bijvoorbeeld uitleg volgt. De opdracht is om zelf zo’n uitleg te schrijven.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 44238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 44 30/10/12 5:45 PM30/10/12 5:45 PM

Page 45: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

45Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 4 29

Is het zinsdeel met een streep eronder het gezegde of het onderwerp (ow)? Doe het zo:

1 Het rijtjeshuis staat te koop. 2 De familie Stevens verhuist naar Frankrijk. 3 Hun nieuwe huis staat vlak bij een rotonde.4 De wijk is erg rustig. 5 Mijn vader en moeder gaan zoeken. 6 De straat is opgebroken.7 Het huis is prachtig opgeknapt.

Zet het werkwoord (ww) in de verleden tijd. Schrijf erachter of het ww sterk of zwak is. Doe het zo:

1 Hij kijkt. 2 Ik woon.3 Jullie belemmeren.4 Wij lopen.5 Jij schrijft.6 Zij bellen.7 Zij graven.8 Hij lacht.

A Lees de stelling. Bedenk twee argumenten vóór en twee argumenten tegen. Schrijf ze in je schrift.

Je kunt het best meteen na school afspreken met je vrienden en pas ’s avonds je huiswerk maken.

B Wissel de argumenten uit met een maatje. Discussieer over de stelling.

C Kies samen de twee beste argumenten.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer. Of je maakt een toets.

4

1 – o§w·1 ow

5

1 ◊kÇeÑeflºıkŸ – ∏s¡tÑeflñrŸºıkŸ Ówøw·1 kÇeÑefl kŸ s¡tÑefl rŸ kŸ ww

6

Antwoorden

Opdracht 11 Een centrum is het middelpunt van

een dorp of stad. Meestal staan hier winkels.

2 Een intercity is een trein die alleen stopt in grote steden.

3 Een omheining is een heg of een hek om bijvoorbeeld de tuin mee af te zetten.

4 Het rijtjeshuis is een woning in een straat met dezelfde soort huizen die aan elkaar zijn gebouwd.

5 De versperring belemmert het verkeer om door te rijden.

Opdracht 2 eigen antwoord

Opdracht 3Op het zebrapad in de Stationsstraat is gisteravond een ongeluk gebeurd. Om een uur of acht stak een wandelaar over. De automobilist stopte niet, maar misschien werd hij verblind door de zon. De auto kwam tegen de wandelaar. Die raakte gewond aan zijn been. Een ambulance heeft hem naar het ziekenhuis gebracht.

Opdracht 41 ow2 gez3 gez4 ow5 gez6 gez7 ow

Opdracht 51 keek – sterk ww2 woonde – zwak ww3 belemmerden – zwak ww4 liepen – sterk ww5 schreef – sterk ww6 belden – zwak ww7 groeven – sterk ww8 lachte – zwak ww

Opdracht 6eigen antwoord

Opdracht 6Vraag de leerlingen of ze de discussieregels nog kennen. Kunnen ze een discussie voeren en zich aan deze regels houden?

Opdracht 5Oefen het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden met: geven, delen, slapen, kennen, lezen, werken, vinden.

Terugblik / VerderLaat de leerlingen die de nieuwe woorden nog onvoldoende beheersen, regelmatig oefenen met de leerlingensoftware en in tweetallen oefenen met omschrijvingen.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 45238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 45 30/10/12 5:45 PM30/10/12 5:45 PM

Page 46: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

46 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Les 20VerrijkingLeerkrachtgestuurd

Lesdoel

• Verdieping van de lesstof van thema 1

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 30-31• Taalschrift• Digibordsoftware

Meer• Taalboek Extra bladzijde 118-120• Pluswerkboek thema 1• Antwoordenboek Pluswerk

Organisatie

niveau opdrachttaalzwakke leerlingen n.v.t.*methodevolgers zie toetstaalsterke leerlingen zie toetscompacte route n.v.t.

*Verrijking is bestemd voor de leerlingen die de toets goed gemaakt hebben.

FPO

Opdracht 1De leerlingen maken deze en de andere opdrachten zelfstandig. Wie snel klaar is, kan door naar Extra of naar het Pluswerkboek. Ook is het mogelijk dat leerlingen voorrang willen geven aan het afmaken een Pluswerktaak, en dus de Verrijking overslaan.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 430

VerrijkingLes20

Je oefent • met wat je geleerd hebt in thema 1.

Leg uit wat de woorden betekenen.Gebruik de voorbeelden.

1 de richting: noord, oost, zuid, west2 de versperring: werk aan de weg, boom, ongeluk3 de vrijstaande woning: tuin, groot, los4 het abonnement: tijdschrift, Donald Duck, Kidsweek,

elke week5 het appartement: etage, woning, meer mensen6 het rijtjeshuis: buren, hetzelfde, dicht bij elkaar7 de taxi: betaling, auto, bestemming

A Lees de e-mail.

Mail

Hoi Alicia,

Leuk dat je aan me dacht!Natuurlijk ga ik mee!Het lijkt me een hartstikke leuke film.Ik kies voor de tweede voorstelling, die van 16.30 uur.Tot woensdag bij het filmhuis!

Groetjes, Eva

B Deze e-mail is een antwoord op een eerste e-mail. Schrijf die e-mail.

Maak goede zinnen.

in Groningen is een vrachtwagen op een rotonde gekanteld de vrachtwagen vervoerde tennisballen ze liggen over de hele weg verspreid de politie spreekt van een gevaarlijke situatie de weg is afgezet en al het verkeer moet omrijden kinderen van een naburige basisschool helpen mee de ballen te verzamelen

1

2

3

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 46238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 46 29/10/12 10:54 AM29/10/12 10:54 AM

Page 47: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

47Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Antwoorden

Opdracht 11 Richtingen: de kanten waarop je

kunt gaan. 2 Versperring: je kunt niet verder.3 Vrijstaande woning: staat los van

andere woningen.4 Abonnement: je krijgt iets elke

maand of elke week. 5 Appartement: woning op één etage.6 Rijtjeshuis: huis dat tussen huizen

staat.7 Taxi: auto die je ter betaling naar je

bestemming brengt.

Opdracht 2eigen antwoord

Opdracht 3In Groningen is een vrachtwagen op een rotonde gekanteld. De vrachtwagen vervoerde tennisballen. Ze liggen over de hele weg verspreid. De politie spreekt van een gevaarlijke situatie. De weg is afgezet en al het verkeer moet omrijden. Leerlingen van een naburige basisschool helpen mee de ballen te verzamelen.

Opdracht 41 Wij verhuizen (pv) vandaag.2 Gisteren hebben (pv) we alles

ingepakt.3 Ons nieuwe huis is (pv)

milieuvriendelijk gebouwd.4 De wijk is (pv) heel mooi aangelegd.5 Ik moet (pv) wel verder fietsen naar

school.6 Als mijn fiets stuk is, moet (pv) ik de

bus nemen.

Opdracht 5sterk zwakvertrekt lachtzit fietstruikt toetertkruipt miauwtzingt rookt

Opdracht 6eigen antwoord

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Week 4 31

Schrijf de zinnen in je schrift.Zet een blauwe streep onder het onderwerp.Zet een rode streep onder het gezegde. Schrijf van elke zin de persoonsvorm op.

1 Wij verhuizen vandaag.2 Gisteren hebben we alles ingepakt.3 Ons nieuwe huis is milieuvriendelijk gebouwd. 4 De wijk is heel mooi aangelegd.5 Ik moet wel verder fietsen naar school.6 Als mijn fiets stuk is, moet ik de bus nemen.

Zet de werkwoorden in de verleden tijd. Maak twee rijtjes in je schrift.Eén rijtje met de sterke werkwoorden en één rijtje met de zwakke werkwoorden.

1 De trein vertrekt. 6 De auto toetert.2 De jongen zit. 7 De poes miauwt. 3 De bloem ruikt lekker. 8 De uitlaat rookt. 4 Het meisje lacht. 9 De baby kruipt.5 De moeder fietst. 10 Oma zingt.

A Lees de stelling. Bedenk twee argumenten vóór en twee argumenten tegen. Schrijf ze in je schrift.

Je kunt beter een groot huis hebben met een kleine tuin dan een klein huis met een grote tuin.

B Schrijf op of je het eens of oneens bent met de stelling, en geef het beste argument.

Ik ben het eens / oneens met de stelling, omdat ...

C Discussieer met een maatje over de stelling.

Ben je klaar? Kies Taalboek bladzijde 118 of pluswerk of computer. Of je maakt een toets.

4

5

6

Let opLeerlingen die de verrijkingsles maken, kijken hun werk

zelf na. De antwoorden zijn beschikbaar bij les 20 op het digibord.

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 47238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 47 29/10/12 10:54 AM29/10/12 10:54 AM

Page 48: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

48 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Extra opdrachtenTaalboek

Lesdoel

• Oefenen met de lesstof van thema 1.

Materialen

• Digibord

Basis• Taalboek bladzijde 118-120• Taalschrift• Digibordsoftware

Antwoorden

Opdracht 1eigen antwoord

Opdracht 2Bijvoorbeeld:1 Tinus de timmerman maakt de

meubels.2 Larry de loodgieter zorgt dat de

verwarming het doet.3 Victor de verhuizer brengt alle

dozen naar het nieuwe huis.4 Patrick de poetser maakt het

nieuwe huis schoon.5 Tanja de tuinier maakt de tuin

netjes. 6 Simon de schilder verft de muren.7 David de dakdekker legt de

dakpannen op het dak.

Opdracht 31 schaatsen – de schaatser2 reizen – de reiziger3 bezoek – de bezoeker4 fiets – de fietser5 huren – de huurder

Algemene opmerkingDe leerlingen kiezen zelf één of meer extra opdrachten bij het thema, en maken die opdrachten zelfstandig.

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Extra118

Extra opdrachtenThema1

Je oefent • met wat je geleerd hebt in thema 1.

Extra Je mag zelf een opdracht uitzoeken! Je hoeft dus niet met opdracht 1 te beginnen.

Beschrijf je droomhuis. Bedenk eerst de antwoorden op de vragen. Schrijf daarna je tekst.

1 Wat voor soort huis is het? 2 Hoe ziet het huis eruit? 3 Waarvan is het gebouwd? 4 Hoeveel mensen kunnen erin wonen?5 Hoe ziet de tuin eruit? 6 Hoeveel kamers heeft het?7 Wat is er verder bijzonder aan het huis?8 Hoe duur is het?

De familie Coolen laat een nieuw huis bouwen. Wat doen deze mensen tijdens de bouw? Doe het zo:

1 TÈiŸºÓn¶u¶s dÇefl ¿t®iŸºÓmŸºÓmÇeflñrŸºÓmχaŸºÓnŸ ÓmχaχaŸºık»tfl dÇefl ÓmÇe®uŸºıbÉeflºıl¶s. 1 Tinus de timmerman2 Larry de loodgieter3 Victor de verhuizer4 Patrick de poetser5 Tanja de tuinier6 Simon de schilder7 David de dakdekker

Maak van de onderstreepte werkwoorden een zelfstandig naamwoord in de vorm van een persoon. Doe het zo:

∏sÃcflºıhχaχa»t®sªeflºÓnŸ – dÇefl ∏sÃcflºıhχaχa»t®sªeflñrŸ1 Misschien kunnen we deze winter wel schaatsen.2 Met dit slechte weer kun je beter niet reizen.3 Als je toch in de buurt bent, bezoek dan de molen.4 Mijn fiets is kapot gegaan. 5 Jullie kunnen het rijtjeshuis wel huren.

1

2

1 TÈiŸ n¶u¶s dÇefl t®iŸ mŸ mÇefl rŸ mÏ aŸ nŸ mÏ aÏ aŸ k»tfl dÇefl mÇe®uŸ b efl l¶s.

3sÃcfl hÏ aÏ a»t®sªefl nŸ dÇefl sÃcfl hÏ aÏ a»t®sªefl rŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 48238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 48 29/10/12 10:54 AM29/10/12 10:54 AM

Page 49: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

49Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Extra 119

Welke vijf woorden hebben te maken met vervoer? Schrijf die woorden in je schrift.

de route huren de richting het centrum

het rijtjeshuis bouwen de taxi de omleiding

inrichten de voorrang

Waar is de deur van? Schrijf eerst de nummers in je schrift.Kies uit:

een omheining een winkel een auto

een vogelkooi een koelkast een kasteel

1 2 3

4 5 6

Stel je bent de baas in huis . Welke huisregels zou jij dan hebben? Schrijf drie regels in je schrift.

4

5

6

Antwoorden

Opdracht 4de routede richtingde taxide omleiding de voorrang

Opdracht 51 een kasteel2 een koelkast3 een auto4 een omheining of schutting5 een winkel6 een vogelkooi

Opdracht 6eigen antwoord

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 49238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 49 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 50: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

50 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Extra120

Beschrijf twee kamers in jouw huis. Gebruik de volgende vragen.

1 Waar wordt de kamer voor gebruikt? 2 Welke kleur hebben de muren? 3 Wat ligt er op de grond? 4 Welke meubels staan er in de kamer? 5 Wat doe je in de kamer?

A Los de rebus op.

B Wat betekent deze uitdrukking?

Schrijf op wat er zou kunnen gebeuren als:

mensen konden vliegen

auto’s konden zweven

iedereen tegelijk moest verhuizen

7

8

9

Antwoorden

Opdracht 7eigen antwoord

Opdracht 8A Met de deur in huis vallen.

B Meteen zeggen waar het op staat.

Opdracht 9 eigen antwoord

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 50238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 50 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 51: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 51238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 51 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 52: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

52 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Thema 1Extra opdrachtenWerkboek

Lesdoel

• Oefenen met de lesstof van thema 1.

Materialen

• Extra schrijfpapier

Basis• Werkboek bladzijde 86-88

Algemene opmerkingDe leerlingen kiezen zelf één of meer extra opdrachten bij het thema, en maken die opdrachten zelfstandig.

Extra opdrachtenThema1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Extra86

Extra Je mag zelf een opdracht uitzoeken! Je hoeft dus niet met opdracht 1 te beginnen.

Welke woorden hebben te maken met wonen? Zet er een rondje om.

het appartement het schoolbord fietsen inrichten

de huisregels de rotonde verhuizen het station

Zet de woorden in de goede zin.Kies uit:

terrein route abonnement omleiding

voorwaarde omheining wijk

1 Ik kreeg een op de dierentuin.

2 De is dat mijn vader of moeder altijd meegaat.

3 Vorige week was de bij de tijgers stuk.

4 Daarom was er een stuk afgezet.

5 We moesten nu een andere lopen.

6 ‘Net onze ,’ zei mijn vader. ‘Daar is ook

vaak een ’

Zoek steeds twee stukjes bij elkaar en maak acht woorden. Schrijf ze op.

chauffeur waarde leiding rijtjes

city voor huis inter taxi huis

centrum voor om rang wijk regel

1 5

2 6

3 7

4 8

1het appartement het schoolbord fietsen inrichten

de huisregels de rotonde verhuizen het station

h n

2

3

nt inrichtenn

de huisregels verhuizen

aŸºıb‰o§nŸºÓnÇeflºÓmÇeflºÓn»tflaŸ b onŸ nÇefl mÇefl n»tflÓv‰o•o§rŸºÓw‰aχaŸñrχdÇeflv oorŸ w aÏ aŸ rÏ dÇefl

o§mŸºıhÇe®iŸºÓn¶iŸºÓnχg›omŸ hÇe®iŸ n¶iŸ nÏ g›¿tÑeflñrŸñrÇe®iŸºÓnŸtÑefl rŸ rÇe®iŸ nŸ

Ûrχo™u»tÑeflrÏ o u»tÑeflÓwΩÿŒºıkŸw ÿŒ kŸ

o§mŸºılÇe®iχd¶iŸºÓnχg›.omŸ lÇe®iÏ d¶iŸ nÏ g›.ÿŒÿŒ

¿ṫaŸºÓx®iχcflºıhχa¶uŸºıf¥f≤e®uŸñrŸtÌ aŸ x®iÏ cfl hÏ a¶uŸ f fe®uŸ rŸ iŸºÓn»tÑeflñrχc®i»t®y›iŸ n»tÑefl rÏ c®i»t®y›Ûr¶ÿ⁄t®jœe®s∂h¶u¶i¶sr¶ÿ⁄t®jœe®s∂h¶u¶i¶s

f fo§mŸºılÇe®iχd¶iŸºÓnχg›omŸ lÇe®iÏ d¶iŸ nÏ g›

y›

Óv‰o•o§rŸñrχaŸºÓnχg›v oorŸ rÏ aŸ nÏ g› Óv‰o•o§rŸºÓw‰aχaŸñrχdÇeflv oorŸ w aÏ aŸ rÏ dÇefl◊h¶u¶i¶s∑rÇėgœeflºılŸh¶u¶i¶s rÇeÌ gœefl lŸ

g›ÓwΩÿŒºıkχcÑeflºÓn»tflñr¶uŸºÓmŸw ÿŒ kÏ cÑefl n»tfl r¶uŸ mŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 52238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 52 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 53: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

53Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Extra 87

Zet een rondje om de sterke werkwoorden. Zet een streep onder de zwakke werkwoorden.

roepen kloppen helpen dromen vinden

brengen lukken pakken

Los de rebus op.

Er staat:

A In wat voor soort huizen wonen ze?

1 Indianen wonen in een

2 Eskimo’s wonen in een

3 Koningen wonen in een

4 Boeren wonen in een

B Kies een woning van A en schrijf een verkooptekst voor de woning. Wat zijn de voordelen? Schrijf de tekst op een apart blaadje.

Kijk goed of de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat. Vul dan de juiste vorm van het werkwoord in.

1 razen Gisteren er een kleine tornado door het dorp.

2 rijden Vandaag zij op het paard van haar oom.

3 haasten Een uur geleden wij ons om de trein te halen.

4 komen Wij te laat, toen de fietssleutel kwijt was.

5 glijden Er zat lijm op de glijbaan, daardoor Bo niet omlaag.

6 spijten Het John vreselijk, maar hij at de hele trommel leeg.

7 raden Wie het goede antwoord , krijgt een prijs.

4

5

6

7

helpen

n

K¶ÿŒºıkŸ, dχaχaŸñrŸ ◊kχo§m»tfl dÇefl ¿tflñrÇe®iŸºÓnŸ!K¶ÿŒ kŸ, dÏ aÏ aŸ rŸ kÏ om»tfl dÇefl tfl rÇe®iŸ nŸ!

¿t®i¶p¶iŸ.t®i¶p¶iŸ.iχgŒºılχo¢.iÏ gŒ lÏ o.pχaŸºılÇe®i¶s.pÏ aŸ lÇe®i¶s.gŒ

◊b‰o£eflñrχdÇeflñr¶ÿ›.b o efl rÏ dÇefl r¶ÿ›.

Ûrχaχa¶sÃdÇeflrÏ aÏ a¶sÃdÇeflÛr¶ÿÎd»tflr¶ÿÎd»tfl◊hχaχa¶s¡tÀtÑeflºÓnŸhÏ aÏ a¶s¡tÀtÑefl nŸÿÎÿÎ

◊kŸºÓw‰aŸºÓmÇeflºÓnŸkŸ w aŸ mÇefl nŸgŒºılÇeÑėdŸgŒ lÇeÑeÌ dŸ

∏sπpÇeÑeÀtfls pÇeÑeÀtflÛrχaχaχd»tflrÏ aÏ aÏ d»tfl

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 53238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 53 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 54: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

54 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Groep 6 – Thema 1 Om je heen – Extra88

A Vul de puzzel in. Let op: een ij schrijf je in één vakje.

1 Verkeer van rechts heeft … 2 Verhinderen. 3 Je mag gaan, op … dat je je kamer opruimt. 4 Een huis met rondom een tuin is een … huis. 5 De weg ernaartoe. 6 Het midden van een dorp of van een stad. 7 Betalen om iets tijdelijk te mogen gebruiken.

1

2

3

4

5

6

7

B Onder de pijl lees je:

Kies een woord uit opdracht 7.Maak er een grappige, rare of gekke zin mee.

Hoe gaat dit in de toekomst, denk je?

1 Op vakantie gaan met de trein

2 De hond uitlaten

8

9

10

v o o r r a n g

b e l e m m e r e n

v o o r w a a r d e

v r ij s t a a n d

r o u t e

c e n t r u m

h u r e n

ÓvÉeflñrŸºÓv‰o£eflñrŸv efl rŸ v o efl rŸ

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

Åe®iχgœeflºÓnŸ aŸºÓn»tflºÓw‰o•o§rχdŸe®iÏ gœefl nŸ aŸ n»tfl w oorÏ dŸ

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 54238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 54 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 55: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

55Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

© N

oo

rdh

off

Uit

gev

ers

bv

Luisterteksten

Les 7, opdracht 1

Verslaggever: Goedemiddag beste luisteraars, dit is uw verslaggever. Ik sta hier bij basisschool De Viersprong. Er wordt actie gevoerd tegen de nieuwe plannen van de burgemeester. Zoals u hoort is het heel druk. Leerlingen, leerkrachten en ouders hebben zich bij de school verzameld om te protesteren. Ik loop even naar één van de actievoerders. Hallo, wat is je naam? Zoë: Ik ben Zoë. Verslaggever: Zit je hier op school?Zoë: Ja, ik zit in groep 6.Verslaggever: Wat zijn jullie aan het doen?Zoë: Wij voeren actie tegen de plannen van de burgemeester!Verslaggever: Wat wil de burgemeester dan precies doen?Zoë: Hij wil de helft van het schoolplein gebruiken om nieuwe appartementen te bouwen.

Les 7, opdracht 3 en 4

Verslaggever: Ik sta nu bij juffrouw Claudia. Juffrouw Claudia, als ik het goed heb begrepen, wil de burgemeester het schoolplein gebruiken voor de bouw van nieuwe appartementen. Wat vindt u daarvan? Juffrouw Claudia: Daar ben ik het helemaal niet mee eens.Verslaggever: Waarom bent u het er niet mee eens?Juffrouw Claudia: Omdat het bouwen van appartementen heel veel lawaai maakt. Zo kunnen de leerlingen toch niet leren? Verslaggever: Bedankt voor uw mening, juffrouw Claudia. Ik loop even terug naar Zoë. Zoë, wat vind jij van de plannen van de burgemeester? Zoë: Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Verslaggever: Waarom niet? Zoë: Omdat ik vind dat we veel ruimte moeten hebben om lekker buiten te spelen!Verslaggever: Bedankt voor je mening, Zoë! Ik zie daar de burgemeester staan, ik ga eens vragen waarom hij die appartementen graag wil bouwen. Dag meneer de burgemeester. Waarom wilt u de helft van het schoolplein voor appartementen gebruiken? Kan het niet ergens anders? Burgemeester: Nee, er is geen plek meer in het dorp. Dit is de enige plek. En daarbij kan het dorp wel wat luxe appartementen gebruiken!Verslaggever: Oké, u wilt het dorp dus mooier maken. Ik ga eens even aan die mevrouw vragen wat zij ervan vindt. Dag mevrouw, vindt u de bouw van de appartementen een goed idee?Oude mevrouw: Ik vind het een goed idee! Die leerlingen hebben zo veel plek om te spelen, die kunnen best wat meters missen. Ik wil wel zo’n lux appartement kopen! Verslaggever: Bedankt mevrouw. Nou beste luisteraars, zoals u hoort zijn de meningen dus verdeeld! Iedereen geeft andere argumenten.

Les 13, opdracht 2

Fragment 1Meester: Ik ga een stelling opschrijven. Een stelling is een zin waar je je mening over kunt geven. De stelling is: “Het is beter om met de trein of de bus te reizen dan met de auto.” Wie wil zijn mening hierover geven? Sven? Sven: Ik ben het er niet mee eens!Meester: Je bent het er niet mee eens. Linn, wat vind jij? Linn: Volgens mij is het juist wel beter om met de trein of de bus te gaan, omdat dat beter is voor het milieu.Meester: Dank je wel voor je mening Linn! En wat een goed argument! Issam, wat vind jij?

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 55238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 55 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM

Page 56: Taal op maat Handleiding Thema 1 groep 6

56 Taal op maat – Handleiding 6 Thema 1

Fragment 2Meester: We gaan door met de volgende stelling: “Je kunt beter met de fiets naar school gaan dan met de auto.” Leja, wat vind je van deze stelling?Leja: Als je ver van school woont dan kun je beter met de auto gaan, omdat je anders heel vroeg moet opstaan en heel laat thuis bent. Je hebt dan geen tijd meer om af te spreken of om huiswerk te maken. Meester: Alon, jij wilt ook je mening geven? Alon: Ik ben het wel eens met de stelling!

238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 56238052_TOM_TAAL_HL6_block 1.indd 56 29/10/12 10:55 AM29/10/12 10:55 AM