Subprime-crisis & boekhoudkundig model

4
9 2008/4 BOEKHOUDRECHT Subprime-crisis, boekhoudkundige reële waarde en boek- houdkundig model Bruno Colmant Prof. dr. Vlerick Management School, UCL en ICHEC Accountant-belastingconsulent Lid Commissie voor Boekhoudkundige Normen Als er één materie is die de frustratie van de beurs polari- seert, is het de boekhouding wel. Bij elke marktverstoring (de internetbubbel, de crash van Enron, de subprime-crisis) is het de boekhouding die met de vinger wordt gewezen. En dan zijn de kritieken nog afhankelijk van de omstan- digheden: twee jaar geleden werd de boekhouding ervan beschuldigd dat ze, door een overmaat aan en te vaak gepu- bliceerde resultaten, alleen tegemoetkwam aan de volatili- teit van de markt en de wensen van de financiële analisten. Vandaag – en vooral in de banksector – wordt de boekhou- ding overmatige voorzichtigheid aangewreven… zonder evenwel toe te geven dat de bekendmaking van kwartaalre- sultaten een opluchting voor de beleggers betekende en de boekhouding van de financiële instellingen tot de orde riep. De cyclothymie van deze kritieken wijst op de zwakte er- van, die werd onderlijnd door de recente beslissing van de Europese Commissie om af te wisselen met de toepassing van de reële waarde van financiële instrumenten die ver- handeld worden op een niet liquide markt. Op het toppunt van de subprime-crisis gingen trouwens stem- men op om de toepassing van de IAS/IFRS-standaarden op de financiële instellingen aan te vechten. Volgens deze standaar- den, die sinds 2005 van toepassing zijn, moeten bepaalde finan- ciële instrumenten tegen reële waarde worden gewaardeerd, met name, in de meeste gevallen, tegen hun marktwaarde. De toepassing van deze regel houdt de inresultaatneming in van de latente, zijnde de niet-verwezenlijkte, winsten en verliezen. Met andere woorden, de regel van de reële waarde leidt tot het boeken van winsten en verliezen die het gevolg zijn van de waardeverandering van financiële instrumen- ten, ongeacht of deze al dan niet door de betrokken onder- nemingen zijn vervreemd. De IAS/IFRS-normen en de akkoorden van Bazel Wat is het onderwerp van het debat? Het is geen absolute waarheid, maar boekhouden is geen exacte wetenschap. Daarenboven is een crisis nooit het moment voor een sere- ne analyse. In werkelijkheid heeft de subprime-crisis twee financiële stelsels die van toepassing zijn op de Europese bankinstel- lingen op de helling gezet, namelijk de IAS/IFRS-boekhoud- standaarden en de akkoorden van Bazel. De IAS/IFRS-normen trachten een universeel boekhoud- kader te formuleren. Deze standaarden impliceren de over- gang naar een aandeelhoudersboekhouding. Het doel ervan is immers de boekwaarde van de ondernemingen in ver- band te brengen met hun beurskapitalisatie. Dit gebeurt door de regel van de reële waarde: namelijk de waardering van bepaalde financiële activa tegen hun marktwaarde.

Transcript of Subprime-crisis & boekhoudkundig model

Page 1: Subprime-crisis & boekhoudkundig model

9 2 0 0 8 /4

B O E K h O U D R E C h T

Subprime-crisis, boekhoudkundige reële waarde en boek-houdkundig modelBruno ColmantProf. dr. Vlerick Management School, UCL en ICHECAccountant-belastingconsulentLid Commissie voor Boekhoudkundige Normen

Als er één materie is die de frustratie van de beurs polari-seert, is het de boekhouding wel. Bij elke marktverstoring (de internetbubbel, de crash van Enron, de subprime-crisis) is het de boekhouding die met de vinger wordt gewezen.

En dan zijn de kritieken nog afhankelijk van de omstan-digheden: twee jaar geleden werd de boekhouding ervan beschuldigd dat ze, door een overmaat aan en te vaak gepu-bliceerde resultaten, alleen tegemoetkwam aan de volatili-teit van de markt en de wensen van de financiële analisten.

Vandaag – en vooral in de banksector – wordt de boekhou-ding overmatige voorzichtigheid aangewreven… zonder evenwel toe te geven dat de bekendmaking van kwartaalre-sultaten een opluchting voor de beleggers betekende en de boekhouding van de financiële instellingen tot de orde riep. De cyclothymie van deze kritieken wijst op de zwakte er-van, die werd onderlijnd door de recente beslissing van de Europese Commissie om af te wisselen met de toepassing van de reële waarde van financiële instrumenten die ver-handeld worden op een niet liquide markt.

Op het toppunt van de subprime-crisis gingen trouwens stem-men op om de toepassing van de IAS/IFRS-standaarden op de financiële instellingen aan te vechten. Volgens deze standaar-den, die sinds 2005 van toepassing zijn, moeten bepaalde finan-ciële instrumenten tegen reële waarde worden gewaardeerd, met name, in de meeste gevallen, tegen hun marktwaarde.

De toepassing van deze regel houdt de inresultaatneming in van de latente, zijnde de niet-verwezenlijkte, winsten en verliezen. Met andere woorden, de regel van de reële waarde leidt tot het boeken van winsten en verliezen die het gevolg zijn van de waardeverandering van financiële instrumen-ten, ongeacht of deze al dan niet door de betrokken onder-nemingen zijn vervreemd.

De IAS/IFRS-normen en de akkoorden van Bazel

Wat is het onderwerp van het debat? Het is geen absolute waarheid, maar boekhouden is geen exacte wetenschap. Daarenboven is een crisis nooit het moment voor een sere-ne analyse.

In werkelijkheid heeft de subprime-crisis twee financiële stelsels die van toepassing zijn op de Europese bankinstel-lingen op de helling gezet, namelijk de IAS/IFRS-boekhoud-standaarden en de akkoorden van Bazel.

De IAS/IFRS-normen trachten een universeel boekhoud-kader te formuleren. Deze standaarden impliceren de over-gang naar een aandeelhoudersboekhouding. Het doel ervan is immers de boekwaarde van de ondernemingen in ver-band te brengen met hun beurskapitalisatie. Dit gebeurt door de regel van de reële waarde: namelijk de waardering van bepaalde financiële activa tegen hun marktwaarde.

Page 2: Subprime-crisis & boekhoudkundig model

10 2 0 0 8 /4

B O E K h O U D R E C h T

De akkoorden van Bazel gaan daarentegen van een andere logica uit. Het betreft de consolidatie van het eigen vermo-gen. Het eigen vermogen vormt de laatste waarborg van de deponenten, omdat ze de verliezen kunnen opvangen. Concreet moet het eigen vermogen van een bankinstelling ten minste gelijk zijn aan een zeker percentage van het uit-geleend vermogen.

Op het eerste gezicht zijn deze twee schikkingen tegen-strijdig, want de IAS/IFRS richten zich voornamelijk tot de aandeelhouders terwijl de akkoorden van Bazel veeleer de bescherming van de deponenten beogen. Toch hebben deze twee eisen een gemeenschappelijk punt, met name het me-ten van het eigen vermogen. De IAS/IFRS willen het boek-houdkundig eigen vermogen dynamisch meten, terwijl de akkoorden van Bazel eisen dat het toereikend is.

De twee standaarden zijn trouwens nauw verbonden: als een bank een aanzienlijk verlies lijdt, vermindert dat haar eigen vermogen (volgens de IAS/IFRS) en beperkt dat auto-matisch het volume van de kredieten die ze kan toestaan (volgens de akkoorden van Bazel). Aangezien ze haar uit-staande kredieten niet kan verminderen, kan de getroffen bank niet anders dan tot herkapitalisatie overgaan.

Boekhoudkundige strubbelingen

Strubbelingen tussen de boekhouding en de financiële stabiliteit zijn niet nieuw. In de grond wordt de regel van de reële waarde trouwens niet meer gecontesteerd. Wat daaren-tegen wel een gevoel van onbehagen oproept, is de wijze van vaststelling ervan. Wanneer een financieel instrument op een markt wordt verhandeld, eisen de IAS/IFRS immers dat de marktwaarde hoger is dan elke andere waardering.

Tijdens de subprime-crisis verminderde de liquiditeit van de financiële markten echter spectaculair. Die terugval van de liquiditeit leidde soms tot een gebrek aan marktprijs of tot veel te lage en nietszeggende waarden.

Verscheidene financiële ondernemingen die met deze si-tuatie werden geconfronteerd, hebben verliezen moeten erkennen die werden veroorzaakt door dit gebrek aan liqui-diteit, waarvan ze de volatiliteitseffecten bekritiseerden. De boekhoudkundige regels zouden zoals het resonantie-effect in de fysica hebben gewerkt, met name als versterking. De

IAS/IFRS zouden de financiële crisis hebben aangezwen-geld.

Hoe moet het debat worden beoordeeld? De toepassing van de reële waarde op niet-liquide activa is onmiskenbaar een heikel probleem. De moeilijkheid is dat de boekhou-ding geen ander doel heeft dan de activa en passiva van een onderneming te inventariseren en te waarderen.

In dat perspectief komt ze na de economische gebeurte-nis. Logischerwijs kan ze immers niet bijdragen tot het re-sultaat van de onderneming die ze geacht wordt te waarde-ren. Het is dus niet de boekhouding die deze verliezen heeft veroorzaakt, maar de economische gebeurtenis die door de boekhouding moest worden gemeten. A contrario: mocht dit waar zijn, dan zouden andere boekhoudkundige regels in staat zijn geweest om winst te genereren, hetgeen uiteraard in tegenspraak is met de transcriberende taak van de boek-houding.

Er is trouwens een fenomeen dat bevestigt dat de boek-houding in het geheel geen waardescheppende taak heeft: de invoering van de IAS/IFRS in 2005 heeft geenszins de rating (met name de mate van solvabiliteit) van de onderne-mingen beïnvloed. Dat wijst erop dat het boekhoudkundig kader geen invloed heeft gehad op de intrinsieke economi-sche werkelijkheid van een onderneming.

Bovendien hield het gebrek aan verhandelbaarheid van de financiële instrumenten in vele gevallen verband met de intrinsieke complexiteit ervan. Die mathematische com-plexiteit heeft geleid tot de illiquiditeitsfenomenen die de boekhouding moest verslaan. Ook hier zou het in strijd met de logica zijn geweest om van de boekhoudkundige regels te eisen het gebrek aan liquiditeit te verbeteren, gebrek aan li-quiditeit dat werd veroorzaakt door de complexiteit van de financiële instrumenten waarvan de boekhouding geacht wordt, achteraf, de waarde te meten.

Het opgeven van de reële waarde ingeval de liquiditeit wegvalt, zou er terloops toe leiden dat aan de boekhoudaf-deling van een onderneming de macht wordt toegekend om aan de financiële instrumenten een hogere waardering toe te kennen dan aan deze van de markten. Immers, als de financiële markten gezamenlijk beslissen dat een actief in waarde moet dalen, en deze waardevermindering leidt tot een gebrek aan aanvaardbare transactieprijzen, hoe kan een

Page 3: Subprime-crisis & boekhoudkundig model

11 2 0 0 8 /4

B O E K h O U D R E C h T

onderneming dan nog beweren dat ze over een betere waar-deringsbevoegdheid beschikt? De aanpassing van de boek-houdkundige regels in geval van illiquiditeit van de markt zou neerkomen op de vervanging van een marktrisico door een modelrisico. Dat is trouwens het zwakke punt van een voorstel dat door verschillende Franse boekhoudtheoretici werd opgesteld. Dit voorstel houdt in dat, tijdens crisisperi-oden, van een waardering tegen reële waarde op een waar-dering op basis van modellen zou worden overgeschakeld.

Maar hoe kan men onweerlegbaar weten dat een actief il-liquide wordt? En hoe kan in een marktprijs een illiquidi-teitsdécote worden afgezonderd? En vervolgens, volgens welke methode moet deze illiquiditeit in een model worden ingepast, tenzij ze wordt ontkend of forfaitair, namelijk sub-jectief, wordt gewaardeerd. Bovendien zou het opgeven van de reële waarde in geval van crisis, zelfs de financiële mark-ten kunnen verontrusten, omdat de wijze van waardering van de financiële activa ondoorzichtig wordt. Op deze vra-gen blijft het antwoord verschuldigd.

Verbeteringen

De financiële crisis heeft dus twee aspecten van de IAS/IFRS-boekhoudstandaarden, en meer bepaald van de regel van de reële waarde, in het licht gesteld: de illiquiditeitsfe-nomenen en de procycliciteit. Die IAS/IFRS-standaarden vertonen evidente onvolmaaktheden, voornamelijk om de financiële transformatie-activiteit van de banken en de ver-zekeringsmaatschappijen te waarderen. Het is zelfs niet uit-gesloten dat de IAS/IFRS bepaalde versterkende effecten ver-oorzaken.

Niettemin onderkennen we een geheel van redenen die, spijts de gezegde onvolmaaktheden, de gegrondheid onder-steunen van de regel van de reële waarde op het gebied van de boekhoudkundige waardering van de bancaire activa die aan deze regel zijn onderworpen. De regel inzake de waarde-ring tegen reële waarde staat vooreerst volledig los van de marktomstandigheden die tot de subprime-crisis hebben geleid. Vervolgens verbetert deze regel de marktefficiëntie en stelt ze de lezers van de jaarrekeningen in staat om de keuze van de activa van de onderneming te beoordelen. Dit draagt bij tot meer transparantie van de markten.

Toch moeten wij er een les uit trekken. De kritieken moe-ten met gezond verstand worden bestudeerd: de boekhou-ding is een te gekunstelde discipline om kort en bondig te worden beoordeeld. Ze bevordert de informatie en de stu-ring van de beursmarkten, omdat ze, hoewel ze niet vol-maakt is, verplicht tot een eenvormige transparantie.

De boekhoudkundige lering die uit de subprime-crisis moet worden getrokken, komt dus niet zozeer neer op de ontoereikendheid van de regels, maar op de moeilijkheid om complexe financiële instrumenten te waarderen. Wat zou trouwens een betrouwbaar alternatief voor de reële waarde zijn? Zeker niet de terugkeer naar de historische kostprijs of naar theoretische modellen, waarvan het over-duidelijk is dat ze niet geschikt zijn voor financiële instru-menten. De reële waarde mag dus niet worden opgegeven, maar moet veeleer worden verfijnd en nader overeengeko-men. De Amerikaanse boekhoudstandaarden kunnen daar-bij de richting aangeven, namelijk een rangschikking van de activa naargelang hun graad van liquiditeit. Het is onge-twijfeld deze weg die de boekhoudautoriteiten zullen moe-ten inslaan.

Angelsaksische boekhouding

Afgezien van de kritiek op de reële waarde, is de boek-houdwereld aan een meer fundamentele bezinning toe. De boekhouding getuigt van een fenomeen van immense om-vang, met name de onontkoombare doorbraak van het An-gelsaksische model in onze gemeenschappen. Dit model is tweeslachtig. Het is aantrekkelijk door de moderniteit er-van. Maar tezelfdertijd is het angstaanjagend en zelfs ver-stikkend. Omdat het geen geheugen bevat, laat het geen compromissen toe. Het schikt zich enkel naar financiële waarden en exacte wetenschappen. Het verdraagt geen im-mobilisme, het is zo volatiel als de beurskoersen die het

De reële waarde is relevant, maar moet worden verfijnd

Page 4: Subprime-crisis & boekhoudkundig model

12 2 0 0 8 /4

B O E K h O U D R E C h T

stuurt. Het is een model dat de voorrang geeft aan het kapi-taal.

Het is ook een model dat rapporteert op een ander tijd-stip. In tegenstelling tot het Latijnse model dat geldsom-men kapitaliseert, actualiseert het Angelsaksisch model ver-wachte toekomstige rendementen. Het Angelsaksische archetype wordt alleen door de toekomst bewezen, onge-acht hoe die eruitziet. Het waardeert de situaties enkel door hun vermogen om in de toekomst een financieel nut te doen ontstaan. Deze realiteit beïnvloedt, in diverse graden, alle domeinen van het zakenleven: de organisatie van de ondernemingen, het contractenrecht, de sociale verhoudin-gen, de fiscaliteit, enz.

Precies op het gebied van de boekhouding zullen de An-gelsaksische IAS/IFRS-boekhoudstandaarden er zeker in sla-gen om hun einddoel te bereiken. Dat bestaat erin de effici-entie van de financiële markten te verbeteren door de creatie van aandeelhouderswaarde te meten. Dat doel zal worden bereikt door een totale ontcijfering van de onderneming, ter versterking van een door de corporate governance geëiste transparantie.

Deze standaard brengt een breuk met de boekhoudlogica teweeg, met name door een op de historische kostprijs ge-steunde standaard (die in 1978 in Europa werd bedacht) op te geven ten gunste van een progressieve waardering van de boekhoudkundige activa en passiva tegen hun marktwaar-de, met hun volatiliteitseffect. Maar we mogen ons niet blindstaren: de waardering tegen marktwaarde is geen sim-pele technische modaliteit. In de Angelsaksische landen dient de boekhouding immers om de aandeelhouders con-tinu te informeren. Vanuit dat perspectief moet de boek-houdkundige waardering afgaan op de evolutie van de waarde van de goederen, zoals beurskoersen. De aandeel-houdersgerichtheid van de IAS/IFRS trekt dus de grondsla-gen van onze boekhoudkundige metriek in twijfel.

De vraag is of de Europese autoriteiten, toen ze de beslis-sing namen om de opstelling van nieuwe standaarden aan een Angelsaksische privé-instelling toe te vertrouwen, zich bewust waren van de verandering van het model dat ze ver-spreidden? Waren ze op de hoogte van de volledige opzet

erachter? Waren ze getuige of zelf de verwekker van onbe-dwingbare marktkrachten? Hebben ze het onverbiddelijk verschuiven van onze vennootschappen naar andere tijds-schalen voorzien? Waren sommigen, waaronder steller de-zes, misschien verblind door de technische harmonie van deze nieuwe standaarden? Het is moeilijk te zeggen. Moge-lijk… Wat er ook van zij, één feit staat voortaan vast: de IAS/IFRS-standaard richt zich in hoofdzaak tot de aandeelhou-ders en de financiële analisten.

Dat hoeft geen verbazing te wekken. Vanuit historisch oogpunt is de boekhouding ontstaan in de 15de eeuw, van-uit het ontluikend kapitalisme en de herontdekte mathema-tische rationaliteit van de oudheid. Tal van theoretici heb-ben trouwens de bijdrage van de boekhouding tot de organisatie van het bedrijfsleven erkend. Het is dus geen toeval dat de nieuwe boekhoudstandaarden afkomstig zijn uit hervormde landen, vaak geïdentificeerd als de wieg van het moderne kapitalisme.

De subprime-crisis buiten beschouwing gelaten, is de ver-spreiding van de Angelsaksische IAS/IFRS-boekhoudstan-daarden geen speling van de geschiedenis. Als de boekhou-ding de macht die door een overheersende acteur wordt uitgeoefend, weergeeft, is dat omdat het aandeelhouders-model in onze economieën doorslaggevend is. Deze boek-houdstandaarden sluiten, in het bijzonder, aan bij de eisen van corporate governance, met name een verder doorgedre-ven scheiding tussen de eigendom en de controle van de ondernemingen.

En vergeet nooit: in de Angelsaksische betekenis ervan be-oogt de corporate governance de aandeelhouderswaarde van de onderneming te maximaliseren. Daaruit volgt dat het voor de aandeelhouders uiterst belangrijk is om over een maximum aan transparantie in verband met de economi-sche en financiële informatie van de ondernemingen te kunnen beschikken. •