streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

23
streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is getwist in een achtfiguur, achterste ganglia liggen vooraan. Bij gevorderde Gastropoda gaat dit gepaard met verkorting van bep. Zenuwstrengen en fusie van de ganglia. Linksboven: torsie bij veligerlarve. Linksonder: torsie bij volwassen slak. Hoe zijn inktvissen aangepast aan een predatorische levenswijze. Geef morfologische, anatomische, fysiologische en gedragsaanpassingen. Grote complexe ogen, een cirkel van grijparmen en eventueel tentakels rond de mond. Circulatorisch stelsel grotendeels gesloten. Kieuwen zuurstofrijk bloed systemisch hart weefsels zuurstofarm bloed accessorisch kieuwhart kieuwen. Coleoidea: pijlinktvissen en zeekatten hebben twee langere tentakels met komvormige zuignappen aan het uiteinde. Chitineuze tanden of haken rond de randen van de zuignappen verhogen de zuigkracht bij het grijpen van prooien. Ogen complex met cornea en lens. Zenuwstelsel sterk ontwikkeld en geconcentreerd. Chromatophoren en inktzak aanwezig. Octopus kruipt over de zeebodem. Pijlinktvis en zeekat: snelle predators: krachtig uitdrijven van water uit de mantelholte door middel van een gespierde trechter (sifon) waar water uit wordt geperst (=jet- propulsie). Beide hebben gestroomlijnde lichamen en vinnen. De mantelholte heeft zowel radiale als circulaire spieren in collageneuze tunica. Samentrekken van radiale en ontspannen van circulaire spieren zuigt water in de mantelholte (tegengesteld is uitpersen) mantel dicht bij kop aangetrokken

Transcript of streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Page 1: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is getwist in een achtfiguur, achterste

ganglia liggen vooraan. Bij gevorderde Gastropoda gaat dit gepaard met verkorting van bep.

Zenuwstrengen en fusie van de ganglia.

Linksboven: torsie bij veligerlarve. Linksonder: torsie bij volwassen slak.

Hoe zijn inktvissen aangepast aan een predatorische levenswijze. Geef morfologische, anatomische,

fysiologische en gedragsaanpassingen.

Grote complexe ogen, een cirkel van grijparmen en eventueel tentakels rond de mond. Circulatorisch

stelsel grotendeels gesloten. Kieuwen zuurstofrijk bloed systemisch hart weefsels

zuurstofarm bloed accessorisch kieuwhart kieuwen.

Coleoidea: pijlinktvissen en zeekatten hebben twee langere tentakels met komvormige zuignappen

aan het uiteinde. Chitineuze tanden of haken rond de randen van de zuignappen verhogen de

zuigkracht bij het grijpen van prooien. Ogen complex met cornea en lens. Zenuwstelsel sterk

ontwikkeld en geconcentreerd. Chromatophoren en inktzak aanwezig.

Octopus kruipt over de zeebodem. Pijlinktvis en zeekat: snelle predators: krachtig uitdrijven van water

uit de mantelholte door middel van een gespierde trechter (sifon) waar water uit wordt geperst (=jet-

propulsie). Beide hebben gestroomlijnde lichamen en vinnen. De mantelholte heeft zowel radiale als

circulaire spieren in collageneuze tunica. Samentrekken van radiale en ontspannen van circulaire

spieren zuigt water in de mantelholte (tegengesteld is uitpersen) mantel dicht bij kop aangetrokken

Page 2: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

zodat al het water via een ventrale buisvormige trechter naar buiten wordt geperst. trechter zeer

mobiel: kan in alle richtingen. Waterstraalaandrijving is vooral snel bij ontsnappingsrespons:

reuzenaxonen + vrijgeven muceuze inkt.

Nautiloidea: meer dan 90 kleverige tentakels zonder zuignappen, elk terugtrekbaar in zijn eigen

schede. Zenuwstelsel eerder diffuus en ogen eenvoudig.

Cephalopoda kunnen makkelijk complexe visuele, chemische en tactiele stimuli benaderen en

herinneren. Ze kunnen ook van kleur veranderen dmv de met pigment bevattende chromatoforen, die

uitbreiden wanneer de omringende spieren contraheren. vertonen verschillende kleurpatronen.

camouflage (ook communicatie, paring, etc). Ook fotoforen die oplichten kunnen als camouflage

dienen (belichting van bovenaf imiteren).

Ogen Coloidea opmerkelijk analoog aan mens: lens, iris en retina evolutieve convergentie (geen

gemeenschappelijke voorouder! Want verschillen in ontwikkeling en fotoreceptoren weekdieren naar

lens gericht)

ANNELIDA Bespreek de aanpassingen van de regenworm aan het terrestrische leven.

Classificatie:

Polychaeta: borstelwormen. Veel borstels (chetae) op parapodia (ademhaling +

voortbeweging) en vooral marien

Oligochaeta: borstelarme wormen. Minder chetae. Zoetwater en land.

Hirudinea: bloedzuigers. Geen chetae. Zoetwater, terrestrisch of marien.

Soms: Oligochaeta + Hirudinea = Clitellata (hebben clitellum (klierverdikking) op sommige

segmenten)

De regenworm (Lumbricus terrestrisch) behoort tot de klasse Oligochaeta van het fylum Annelida. Ze

wordt tot 30 cm lang. Alle segmenten (behalve eerste en laatste) hebben 4 paar korte chetae en ze

heeft meer dan 100 segmenten.

De voortbeweging gebeurt met behulp van peristaltiek alternerend samentrekken van longitudinale

en circulaire spieren. Dit kan enkel dankzij de scheiding in septa! chetae verankeren zich

Bescherming tegen schurende zandkorrels: dunne collageneuze cuticula en de epidermis bevat

verschillende klieren die slijm produceren om de cuticula te beschermen tegen uitdroging. Ook zijn er

chemo-, mechano- en fotoreceptoren in de huid.

Hemoglobine voor opname van zuurstof door integument + talrijke haarvaten onder cuticula, gesloten

bloedsomloop (dorsaal bloedvat: bloed van achter naar voor, ventraal omgekeerd. Ook een kleinere

complexe bloedsomloop via het subneuraal bloedvat).

Page 3: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Rond oesophagus 5 pseudoharten die dorsale en ventrale

bloedvat verbinden.

Drie paar klieren van Morren naast de oesophagus: uitscheiding van calcium om humuszuren te

neutraliseren (en excretiefunctie).

Darm secreteert cellulase om plantaardige celwanden af te breken

Typhlosolis: instulping aan de dorsale zijde van de darm over de hele lengte (oppervlaktevergroting).

De darm is uitwendig omgeven door chloragogeencellen die nutriënten opslaan en stikstofhoudende

afvalproducten elimineren. Ook nefridia die grote hoeveelheden water excreteren.

Goed ontwikkelde ogen: lichtgevoelige cellen. Vooral in prostomium

Voortplanting is aangepast aan het landleven, de gameten mogen niet uitdrogen. Oligochaeta hebben

gespecialiseerde voortplantingsorganen. Regenwormen zijn hermafrodiet, maar toch meestal

kruisbevruchting. Geslachtsorganen in 9e tot 15e segment. Mannelijk: 2 paar testes (in testiszak;

vorming zaadcellen), 2 paar vesicula seminales (rijpen vd zaadcellen), ductes spermatici

(gemodificeerde nefridia; zaadcellen nr mannelijke geslachtsopening).

Vrouwelijk: ovaria (vorming oöcyten), ovisec (rijpen), oviductes.

Copulatie: tegenovergestelde richting naast elkaar, houden vast aan clitellum (verdikking bij

geslachtsrijpe wormen) deze heeft genitale chetae. Overdracht sperma via seminale groeve (dmv

spiercontracties) groeve afgesloten door slijmkoker zodat zaad niet mengt partners laten los.

enkele dagen later bevruchting en eileg worm secreteert slijmkoker rond clitellum en voorste

segmenten. Het clitellum secreteert albumine als voedsel voor de eieren en wikkelt het slijm in een

sterk chitine-achtig materiaal dat cocon wordt. cocon schuift af en pikt zo eicel (segment 14) en

zaadcellen (segmenten 9 en 10) op ontwikkeling zygote tot jonge worm die na 2 tot 3 weken

vrijkomt (geen trochophoralarve!).

Page 4: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Verwantschap van Tardigrada en Onychophora met Annelida? Waarom staan Annelida

tegenwoordig evolutionair dichter bij de insecten dan bij de andere wormen?

Annelida en Arthropoda (en Chordata) hebben echte segmentatie (metamerisatie) waarschijnlijk

verschillende keren onafhankelijk ontstaan. Segmentatie: seriële herhaling bij coeloom en spieren van

de lichaamswand (minstens in embryo) coeloom en spieren zijn homologe structuren tussen de

verschillende metameren.

Mogelijk ook seriële herhaling van zenuwstelsel, excretie-organen en andere structuren komt ook

voor bij de Monoplacophora (Mollusca) mogelijk verwantschap tussen Annelida en Mollusca.

Bij Arthropoda (en Chordata) is segmentatie bij adulten gemaskeerd versmelten tot kop, thorax en

abdomen = tagmatisatie.

Niet-chitineuze cuticula Annelida die verspreid vervelt en de plaats van de nefridioporen nabij elk

aanhangsel, lijkt op de situatie bij de Onychophora. Bij Onychophora (klauwtjesdragers) komen ook

schijnpootjes voor zoals bij Polychaeta én ze hebben ook een coeloom onder druk. ogenschijnlijke

verwantschap van Annelida met panarthropoden (Onychophora, Tardigrada en Arthropoda) niet

bevestigd door moleculaire studies. Want Annelida en Mollusca ook duidelijke genetische

verwantschap: trochophoralarve, Lophotrochozoa.

Onychophora werden beschouwd als een missing link tussen Annelida en Arthropoda.

Onychophora = Arthropoda:

14 tot 43 paar geklauwde poten

Gesegmenteerd

Chitineuze cuticula

Dorsaal tubulair hart met ostia, Open circulatorisch systeem

Spijsvertering vooraan en achteraan bekleed met cuticula

Grote hemocoel als voornaamste lichaamsholte

Gemodificeerde mondaanhangsels (mandibula) voor voeding

Ademhalingsstelsel met tracheeën en spiracula

Onychophora ↔ Arthropoda:

cuticula niet verhard en geen sclerieten

geen gewrichten in de aanhangsels

geen thoracale en abdominale ganglia

openingen tracheeën kunnen niet gesloten worden tegen waterverlies (dus hebben vochtige

omgeving nodig, zijn ’s nachts en tijdens regenbuien actief)

bespuiten prooien met slijmstraal (orale papillen)

Page 5: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Onyhophora = Annelida:

Hydrostatisch skelet

Nefridia met cilia

Cuticula vervelt in delen en is dun en flexibel

Ogen: chitinelens + retina + cornea

Metanephridium naast elke poot

Beweging peristaltisch (hydrostatisch)

Lobopodia bewegen passief

Onychophoren hebben wel vooral gladde spieren ↔ anneliden en arthropoden.

figuren: Onychophora.

Tardigrada als verwanten geleedpotigen:

Aanwezigheid en structuur cuticula

Ontbreken van ciliën

Hemocoel

Vervellingscycli cuticula

Gelijkenis met mijten

Vertakkingen darm lijken op buisjes van Malpighi

Net zoals bij Arthropoda en Onychophora: coeloom beperkt tot gonadale holte (gonocoel)

Belangrijkste holte: met vloeistof gevulde hemocoel tussen spierbanden en andere inwendige

organen (cfr. Pseudocoel)

Spierstelsel Tardigrada zoals Arthropoda: één enkele spiercel die zich uitstrekt van het ene

subcuticulair aanhechtingspunt tot een ander.

Page 6: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Tardigrada

Moleculaire gegevens plaatsen de Onychophora en Tardigrada samen met de Arthropoda bij de

Ecdysozoa (als Pan-Arthropoda; Tardigrada zustergoep Arthropoda en Onychophora zustergroep

Tardigrada en Arthropoda), maar de Annelida in de tweede groep van protostome coelomaten; de

Lophotrochozoa.

ARTHROPODA Ademhaling en bloedsomloop van de drie groepen arthropoden vergelijken. Vergelijk

circulatiesystemen tussen Arthropoda.

Algemeen: Open bloedsomloop met het hart aan de rugzijde en een hemocoel. Ademhaling met

behulp van kieuwen/tracheeën/boeklongen/lichaamoppervlak. Ze hebben geen beweeglijke cilia (↔

Annelida)

Classificatie: vroeger chelicerae en mandibulae. Nu: subfyla Chelicerata, Crustacea en Uniramia

(Myriapoda en Hexapoda)

SUBFYLUM CHELICERATA Klassen:

Merostomata: degenkrabben

Pycnogonida: zeespinnen

Arachnida: spinachtigen; orde Araneae (spinnen), orde Opiliones (hooiwagens), orde

Scorpiones (schorpioenen), orde Pseudoscorpiones (bastaardschorpioenen), orde

Acari/Acarina (teken en mijten)

KLASSE MEROSTOMATA

Ventraal vijf paar boekkieuwen. Opname zuurstof bevorderd door bewegingen van de kieuwen.

Flabellum (aanhangsel achterste paar poten) dient om water over de boekkieuwen te waaieren. Bloed

is blauwgekleurd door ademhalingspigment hemocyanine.

Page 7: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

degenkrab zeespin

KLASSE PYCNOGONIDA Geen respiratorisch (of excretorisch) systeem dankzij de enorme oppervlakte van mucosacellen in de

darm.

KLASSE ARACHNIDA Ademhaling door boeklongen, tracheeën of beide. Tracheeën minimaliseren de waterverdamping en

komen voor bij kleinere vormen. Ze zijn vergelijkbaar met insecttracheën, maar onafhankelijk

geëvolueerd.

ORDE ARANEAE Eén paar boeklongen en één of twee paar niet vertakte tracheeën afgelijnd met cuticula.

De boeklongen zijn 15 tot 20 platen die met lucht gevuld zijn in een met hemolymfe gevulde kamer in

het opisthosoma (abdomen). Lucht komt de platen binnen via een spleet in het ventrale oppervlak van

het opisthosoma. De zuurstof diffundeert naar het hemolymfe.

Tracheën zijn buizen met een cuticula afgelijnd en die in de buitenwereld uitmonden via een spiracula

(=stigmata). In tegenstelling tot de tracheeën van insecten, vertakken die van de spinnen niet direct

tot bij de cellen, maar brengen ze de zuurstof tot bij de hemolymfe. Het pigment hemocyanine

(koperhoudend ipv ijzerhoudend) helpt bij het vervoer van zuurstof en geeft vers spinnenbloed een

blauwige tint.

Circulatie: heel sterk gereduceerd coeloom; enkel in coxale klieren en gonaden. Voornaamste

lichaamsholte=hemocoel; een met hemolymfe gevulde ruimte rondom de inwendige organen.

Circulatorisch systeem is typisch voor Arthropoda met een dorsaal buisvormig hart dat de hemolymfe

naar voor pompt door de aorta. De hemolymfe stroomt door de hemocoel van het prosoma, keert

naar het opisthosoma terug via de pedicellus en wordt terug in het hart gezogen via ostia voorzien van

kleppen. open bloedsomloop maar toch hoge bloeddrukken. Dit is belangrijk voor de typische

schuifbeweging van spinnen (geen extensorspieren voor poten) strekken poten is afhankelijk van

Page 8: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

bloedsomloop. Tweede functie: efficiënt zuurstoftransport. Het bloed bevat amoeboïde cellen en het

ademhalingspigment hemocyanine.

ORDE OPILIONES Ademhaling via tracheeën (vermoedelijk niet homoloog met andere Arachniden). De spiracula liggen

aan weerszijden van het eerste abdominale segment en bij sommige zijn er nog secundaire spiracula

op de tibia van de poten.

ORDE SCORPIONES Ademhaling via boeklongen met spiracula op het preabdomen.

ORDE PSEUDOSCORPIONES Ademhaling via tracheeën, die gemodificeerde boeklongen zijn.

ORDE ACARI Bloedvatenstelsel gereduceerd en bestaat meestal slechts uit een netwerk van sinussen waarin

vloeistof stroomt door contracties van het lichaam. Soms is er helemaal geen ademhalingsstelsel, in

andere gevallen bestaat het uitsluitend uit tracheeën.

Page 9: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

SUBFYLUM CRUSTACEA Circulatie en ademhaling: coeloom is rudimentair (sterk gereduceerd), bij de rivierkreeft komt het

enkel nog voor in het excretieorgaan en rondom de gonaden. Voornaamste lichaamsholte = hemocoel;

met bloed gevulde ruimten in en rond de belangrijkste organen. bloedsomloop open en dus geen

duidelijk verschil tussen bloed en interstitieel vocht hemolymfe. Deze is bijna kleurloos en bevat

hemocyanine en amoeboïde cellen voor bloedstolling en fagocytose. Het hart ligt in het pericardium

langs de dorsale middellijn en hemolyfe wordt er aan lage druk door gepompt. De hemolyfe verlaat

het hart via verschillende arteries (oa sternale arterie die het hart met de ventrale arterie verbindt).

Van hieruit stroomt het doorheen de hemocoel en wordt verzameld in de sternale sinus (=perineurale

sinus) en gaat dan de kieuwen binnen. Zuurstofrijk bloed vanuit kieuwen naar pericardium naar het

hart via ostia (laten enkel stroming in deze richting toe dmv kleppen).

De kieuwen liggen aan beide zijden van de thorax in de kieuwkamers, gevormd door de carapax. De

kieuwen zijn vertakkingen van de poten.

Taxonomie: niet eenduidig. 6 klassen:

Klasse Remipedia en Cephalocarida.

Klasse Branchiopoda:

Orde Anostraca

Orde Notostraca

Orde Conchostraca

Orde Cladocera vb watervlo

Page 10: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Klasse Malacostraca (hogere kreeften):

Orde Stomatopoda (bidprinkhaankreeften)

Orde Euphausiacea (krill)

Orde Decapoda (tienpotigen)

Orde Amphipoda (vlokreeftjes)

Orde isopoda (pissebedden)

Orde Musidacea (aasgarnaaltjes)

Klasse Maxillopoda:

Subklasse Copepoda (roeipootkreeftjes)

Subklasse cirripedia (rankpootkreeftjes)

Subklasse Branchiura (kieuwstaarten)

Subklasse Pentastomida (tongwormen): ectoparasitair in ademhalingsstelsel vertebraten

Subklasse Mystacocarida (bovenlip/snor-kreeftjes)

Subklasse Tantulocarida (“zo klein kreeftje”)

Subklasse Ostracoda (mosselkreeftjes)

In de orde Isopoda (pissebedden) komen ook terrestrische soorten voor en deze kunnen rechtstreeks

lucht opnemen via pseudo-tracheeën.

SUBFYLUM UNIRAMIA Classificatie: Uniramia wordt vaak gezien als onnatuurlijke groep en wordt dan verder gesplitst in twee

subfyla de Myriapoda (klassen Chilopoda: duizendpoten; en Diplopoda: miljoenpoten) en de Hexapoda

(klassen Entognatha en Insecta)

Insecta:

Orde Thysanura (franjestaarten)

Orde Exopterygota (hemimetabola)

Orde Endopterygota (holometabola)

SUBFYLUM MYRIAPODA Chilopoda (duizendpoten): Ademhaling door tracheeën, de stigmata kunnen niet afgesloten worden

voorkomen in vochtige habitats + nachtelijke leefwijze.

Diplopoda (miljoenpoten): elk segment is ontstaan door versmelting van twee somieten: twee paar

openingen naar hart en tracheeën. (en twee paar ganglia op ventrale zenuwstreng, 2 paar poten)

SUBFYLUM HEXAPODA Elk segment bevat aan elke zijde een opening van het ademhalingsstelsel, spiraculum of stigma

genoemd. De gepaarde stigmata/spiracula in het abdomen geven toegang tot een stelsel elastische

luchtbuizen van ectodermale oorsprong, tracheae genoemd. De tracheeën kunnen bij grote soorten

enkele millimeters in diameter zijn en voeren lucht naar alle weefsels en cellen. De chitinewand van

de tracheeën is spiraalvormig verdikt met taenidia om dichtklappen te voorkomen en ze is afgelijnd

met een cuticula. Elk stigma beschikt over een filter en een klep die waterverlies vanuit de

lichaamsvloeistoffen reduceren en parasieten, partikels en vloeibaar water buitenhouden. De klep kan

de tracheeën afsluiten, waarna een neurale excitatie een te hoog CO2 gehalte in de hemolymfe meldt.

Page 11: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

De grote tracheeën vertakken tot steeds kleinere buisjes. De kleinste vertakkingen zijn tracheolen en

voeren zuurstof naar de cellen (zelfs tot tegen de mitochondriën) en CO2 terug weg (maar het meeste

CO2 lost op in de hemolymfe en wordt doorheen het integument afgegeven). Spier in rust: uiteinden

tracheolen gevuld met vloeistof waarin zuurstof oplost alvorens de cellen te bereiken. Spier actief:

vloeistof wordt uit tracheolen gezogen (wsl osmose door stijging van metabolieten in de cel)

vrijkomen groter diffusie-oppervlak waardoor zuurstof naar de cel kan diffunderen. Bij de meeste

insecten diffundeert zuurstof binnen via de stigmata. ↔ bv sprinkhaan: verluchten tracheeën door

afwisselend samentrekken en ontspannen van het abdomen, waardoor lucht wordt uitgeperst, resp.

aangezogen door de stigmata. sprinkhaan beschikt over grote luchtzakken

Beweging door buisjes is traag proces insecten klein.

Gasuitwisseling niet gedragen door bloed open circulatie bij lage druk.

Het hart is een dorsale buis met opeenvolgende kamertjes die voorzien zijn van ostia. Het hart ligt

binnen een dorsale pericardiale sinus die door een geperforeerd dorsaal diafragma van de

periviscerale sinus gescheiden is. Vulling hart: samentrekken spiertjes die hart met skelet verbinden

via aorta naar de kop en dan vrij in de lichaamsholte. Het tubulair hart zuigt vervolgens hemolymfe

uit de hemocoel aan via ostia voornaamste functie hemolymfe: transport voedingsstoffen en

afvalstoffen. Het bevat ook hemocyten en stollingsfactoren voor immuunreactie, AZ om de osmotische

druk te regelen, trehalose als transportsuiker en sommige hebben het ademhalingspigment

erythrocruorine.

Bij waterinsecten ademhaling op aangepaste wijze: sommige insectenlarven (bv mug) hangen onder

wateroppervlak en ademen via buisje. Andere (bv libellen) absorberen zuurstof uit water via rectale

kieuwen en sommige waterkevers ademen via fysische kieuwen (luchtbel die mee onder water wordt

genomen).

Bloed dient niet meer voor zuurstofvoorziening!!

Page 12: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Aanpassingen van de honingbij aan het terrestrische leven en nectaretende levenswijze.

De honingbij behoort tot fylum Arthropoda, subfylum Hexopoda, Klasse Insecta, superorde

Endopterygota (holometabola), orde Hymenoptera.

Ademhaling en bloedsomloop: zie vorige vraag. mogelijkheid om zuurstof uit de lucht te halen.

Exoskelet over heel het lichaam bestaat uit een cuticula van chitine niet uitdrogen, beschermend

pantser en ondersteunend exoskelet. Hard exoskelet vereist andere beweging. Gevolg: gelede

poten bewegen door de werking van dwarsgestreepte antagonische spieren.

Op de poten: structuurtjes voor verzamelen voedsel: pollenborstels (pollen vh harige exoskelet

verzamelen), pollenkam (verzamelt pollen aan achterpoot na bevochtiging) en pollenverpakker

(mengsel van pollen en nectar in de pollenkorf stoppen). Aan de voorpoten is er ook nog een

sprietenreiniger.

Vliegen naar nieuwe habitats: 2 paar vliesvleugels die zijn voorzien van bloedvaten en tracheeën. Ze

worden, net als de poten, bewogen door dwarsgestreepte, antagonistische spieren. spieren niet

rechtstreeks aan vleugels gehecht, maar veroorzaken vervorming van het exoskelet waardoor de

vleugels mee bewegen. spieren geven kinetische energie aan tergiet. De thoracale ganglia

controleren de loop- en vliegbewegingen.

Vertering: spijsverteringsstelsel in 3 stukken: voordarm, middendarm en einddarm. Voordarm vaak

gemodificeerd tot krop voor opslaan voedsel en eventueel al vertering door enzymen van

speekselklieren en geregurgiteerde enzymen van middendarm. De middendarm is de maag en heeft

dikwijls veel aanhangsels zoals caeca verteringsenzymen en absorptie nutriënten. In het rectum

worden vooral voedingsstoffen van de buisjes van Malpighi geresorbeerd (hyperosmotische urine).

Vaak wordt de darm bewoond door symbiotische bacteriën; onschadelijke commensalen of nuttige

mutualisten. Honingbijen hebben een gespierde pharynx die als zuigpomp dient. De nectar in de krop

(= honingmaag) wordt enzymatisch omgevormd tot honing. Er zijn ook speciale klieren: wasklieren

(was voor ratenbouw) en voedersapklieren (zoete afscheiding als voedsel voor larven). Proventriculus

met chitineus kauwapparaat is voor insecten die hard voedsel eten en belet dat er iets vanuit de

middendarm terugloopt naar de krop: honingmaag afsluiten.

Page 13: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Verbeterde organen voor behoud water- en ionenbalans want ze kunnen het afvalstoffen niet zomaar

in het milieu diffunderen: buisjes van Malpighi en het rectum voor excretie en osmoregulatie. Buisjes

van Malpighi hebben spiertjes om te bewegen in de hemocoel. Elk buisje eindigt blind en mondt uit

langs de andere kant tussen middendarm en rectum. De bloeddruk is te laag om ultrafiltratie toe te

laten, daarom worden ionen (voornamelijk K+) actief geabsorbeerd uit het hemolymfe en water volgt

de ionen passief. In het water zijn de afvalstoffen opgelost (zoals urinezuur, het voornaamste N-

houdende afvalproduct bij insecten). De ionen worden grotendeels geresorbeerd uit het rectum en

ook bijna al het water wordt gerecupereerd.

Sensorische receptoren voor chemicaliën en geluiden die door de lucht gedragen worden. Vooral de

antennes vangen moleculen op via kleine poriën in de cuticula en binden dan aan neurale

receptorcellen. Belangrijke: feromonen. Monddelen met chemo- en mechanoreceptoren. De poten

hebben smaakreceptoren. Ook het waarnemen van licht mbv grote laterale complexogen en ocelli.

Ocelli: verschillen in lichtsterkte. Complexogen: talrijke ommatidia die elk over een lens en een

lichtgevoelige cel beschikken = mozaïekbeeld. Geen rood, maar wel ultraviolet. De polarisatie van het

licht wordt gebruikt bij de oriëntatie. ganglia in de kop (hersenen en suboesophageaal ganglion) zijn

betrokken bij de integratie van de sensorische informatie van ogen, antennes en monddelen, en bij de

controle van de voeding.

Voortplanting: gameten mogen niet uitdrogen inwendig en embyo’s in voedselrijke eieren die

zuurstof binnen laten zonder water te verliezen. Ook snelle reproductie en korte levenscycli zodat ze

snel habitats konden koloniseren, zelfs als slechts een klein deel van de insectenpioniers kon

overleven. De koninginnensubstantie = seks attractans. >100 darren worden gelokt; 10 tot 12 gaan

paren sterven. De andere darren worden doodgestoken door de werksters of uit de kolonie

gekieperd en achtergelaten. Genoeg sperma in spermatheca: 2500 eieren bervrucht/dag worden

werksters. Cleidoïsch, centrolecithaal ei (veel dooier en ligt centraal mechanische bescherming van

omhulsel en laat zuurstof door, niet water).

Page 14: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

2 linkse: vrouwtje, 2 rechtse: mannetje.

Angel vanuit gifzak met gifkanaal: bij kan slechts één maal steken, angel blijft achter in predator en

enkele organen worden uit het lijfje gescheurd sterft aan infecties van bacteriën en schimmels.

Extreme temperatuurswijzigingen weerstaan: tijdens koude perioden doen ze aan thermoregulatie

door samenwerking: in de kast gaan de bijen door spiergebruik warmte creëren die aan elkaar wordt

doorgegeven. Enkel de buitenste bijen dienen voor isolatie constante wisselstroom binnenkant –

buitenkant.

Eusocialiteit: foerageren efficiënt door samenwerking mbv kwispeldans, rondedans. Koningin scheidt

koninginnensubstantie en spoorferomoon af. daling: werksters maken speciale koninginnencellen,

waarin de koningin haar eitjes legt. Ook bruidsvlucht en taakverdeling binnen de kolonie.

ECHINODERMATA Vergelijk watervatenstelsel bij Asteroidea, Holothuroidea en Echinoidea (zeesterren,

zeekomkommers en zee-egels). Zowel opbouw als functies.

Het watervatenstelsel is een groep structuren die enkel bij Echinodermata wordt aangetroffen, dus

belangrijke synapomorfie. Netwerk van kanalen van coeloomorigine gevuld met water, maar ook

bepaalde cellen (coelomocyten), proteïnes en geconcentreerde K+ ionen. Het zeewater komt binnen

via de zeefachtige madrepoorplaat en loopt doorheen het steenkanaal. Op het peritoneum dat de

kanalen aflijnt (want watervatenstelsel is coelomatisch), zitten cilia die het water wimpelen naar het

ringkanaal dat de mond omringt. Vijf of meer radiale kanalen vertrekken van het ringkanaal in de

armen, waar ze het water via dwarskanaaltjes naar de ambulacraalvoetjes voeren. De voetjes zijn

bovenaan verdikt tot een ampulla waarin het water wordt opgeslagen. Ampulla contraheert water

wordt in voetje gestuwd zodat het uitstulpt. Een retractorspier doet het voetje terug instulpen.

afwisselend in- en uitstulpen: voortbewegen. Op het einde van de voetjes is er vaak een zuignapachtige

structuur die mucus secreteert hecht contact met vaste substraten. Functie: voortbeweging,

verankering, openen van bv mosselen, ademhaling. Soms dienen ze ook als tasters of als tentakels. De

voetjes van zeesterren zijn geconcentreerd in open ambulacraalgroeven die vanuit de mond radiëren.

Open ambulacraalgroeve: de radiale zenuw in elke arm is niet bedekt met skeletplaatjes, maar met

een dunne epidermis. De radiale zenuwen helpen de beweging van de armen en de voetjes de

coördineren. De terminale tentakel dient om trillingen waar te nemen.

Page 15: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Klassen:

Asteroidea: zeesterren en zeemadelieven vb. Asterias

Ophiuroidea: slangsterren en mandsterren

Echioidea: zee-egels, zanddollars en zeeklitten

Crinoidea: zeelelies

Holothuroidea: zeekomkommers

ASTEROIDEA (ZEESTER)

De hierboven beschreven structuur komt vooral overeen met de zeester/Asteroidea. Stervormig met

of meer armen. Aan de orale zijde open ambulacraalgroeven en voetjes. Voetjes, gewoonlijk met

zuignappen, worden gebruikt voor de voortbeweging. Aan de aborale zijde komen de anus en de

madrepoorplaat voor. De ontwikkeling gebeurt via een bipinnaria en brachiolaria larve. Pedicellariae:

bekachtige structuren, houden het integument vrij van sponsen, koralen en andere organismen.

ECHINOIDEA (ZEE-EGEL) Kunnen beschouwd worden als zeesterren met de armen naar boven versmolten. De vijf gesloten

ambulacraalgroeven buigen dan ook naar de anuszone (periproct) toe. Ze zijn sferisch (zee-egels) of

secundair afgeplat (zanddollars) en soms secundair bilateraal symmetrisch (bv zeeklit). De

madrepoorplaat is aboraal gelegen. Het lichaam zit omvat binnen een skeletdoos uit nauw

aaneensluitende platen (ossicula). Dit stevig skelet is bedekt met stekels en pedicellaria. De pedicellaria

zijn meer complex dan bij zeesterren en er bestaan een viertal types. Naast de buisvoetjes gebruiken

zee-egels ook hun talrijke beweeglijke stekels om over de oceaanbodem te kruipen, om prooien te

vangen en predators af te schrikken (elke stekel bestaat uit één enkele CaCO3-kristal, verstevigd met

glycoproteïnen). Lantaarn van Aristoteles om te eten (= 5 scherpe gepunte tanden in complexe kaak

met beentjes en sterke spieren): mobiele gravers of gravende detritus-eters. Absorberen veel

organisch materiaal door lichaamsoppervlak. Ontwikkeling via (echino)pluteus larve.

Page 16: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

HOLOTHUROIDEA (ZEEKOMKOMMERS) Zacht en lederachtig en lijken door verlengd lichaam op komkommers. Geen armen en uitgerekt in

orale-aborale as. Er is een gesloten ambulacraal systeem waarbij de voetjes in de mondstreek sterk

vergroot zijn tot voedingstentakels. Sommige soorten hebben geen ambulacraalvoetjes voor

voortbeweging, maar graven door peristaltische contractie van circulaire en longitudinale

lichaamsspieren, ze vangen dan voedsel door kleverige voedingstentakels en deze dan één voor één in

de mond te steken. Andere zeekomkommers kruipen over substraat op voetjes met zuignappen en

grazen met de tentakels, bij deze soorten hebben de voetjes op de dorsale zijde geen zuignappen en

dienen waarschijnlijk als tasters. De ossicula zijn microscopisch klein en ze hebben geen stekels. de

zijtakken van de einddarm = respiratorisch systeem (waterlongen): zuurstofuitwisseling met

coeloomvocht en excretie. Larve: auricularia. De madrepoorplaat hangt vrij in het perivisceraal

coeloom. Vloeistof vr ampulla van ambulacraalvoetjes is dus coeloomvocht dat door de waterlongen

van zuurstof wordt voorzien (gespierde cloaca zuigt O2-rijk water via anus in waterlongen).

Page 17: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

HEMICHORDATA Geef de evolutie van de voedingswijzen en de spijsverteringsstelsels van de hemichordata naar de

chordata (alles; van enteropneusta tot reptilia, adhv prenten: enteropneuste, zakpijp, lancetvisjes,

prikken, slijmprikken, etc).

2 klassen Hemichordata: Enteropneusta (eikelwormen; wormachtig, mariene sedimenten) en

Pterobranchia (kolonies binnen gesecreteerde buizen)

ENTEROPNEUSTA Vele hemichordaten voeden zich door grote hoeveelheden zand of slijk in te slikken, waaruit de darm

organische verbindingen extraheert (depositvoeders). Andere voeden zich mbv cilia op de proboscis

die voedselpartikels naar de mond drijven (suspensievoeders). De voedselpartikels kleven in een

slijmstreng en worden met water ingeslikt. De kieuwen spelen vooral een rol in de voeding door het

tot stand brengen van een waterstroming.

PTEROBRANCHIA Ontstaan als kolonies door knopvorming uit een seksueel gereproduceerd individu. Ze hebben armen

met tentakels waarmee ze kleine organismen en organisch materiaal vangen. Gelijkaardige bouw als

Entropneusta, met gelijkende ontwikkeling en lichaam ook onderverdeeld in romp, kraag en proboscis.

Ze lijken sterk op Ectoprocta, ze hebben gelijkaardige adaptaties ontwikkeld aan het koloniaal leven in

buizen. De kraag strekt zich dorsaal uit in armen met tentakels die lijken op de lophophoor van

ectoprocten. Cilia op de tentakels wimpelen voedsel in de gecilieerde groeven die naar de mond leiden.

Het verteringskanaal is ook U-vorming, anus buiten tentakelring (cfr ectoprocten). Meestal slechts één

paar kieuwspleten.

Page 18: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Classificatie Chordata:

Subfylum Urochordata of Tunicata: manteldieren:

Ascidiacea: zakpijpen

Larvacea: mantelvisjes

Thaliacea: salpen

Subfylum Cephalochordata: lancetvisjes

Subfylum Vertebrata:

Superklasse Agnatha: kaaklozen

Klasse Myxini: slijmprikken

Klasse Pteromyzontida: prikken of lampreien

Superklasse Gnathostomata

Klasse Chondrichthyes: kraakbeenvissen

Orde selachii: haaien

Orde Batoidea: roggen

Subklasse Holocephali: spookvissen

Klasse Osteichthyes: beenvissen; waaiervinnigen (Sarcopterygii): longvissen (Dipnoi),

kwastvinnigen (subklasse Crossopterygii) en bichirs. Straalvinnigen (Actinopterygii)

Klasse Amphibia: amfibieën

Orde Gymnophiona: wormsalamanders

Orde Urodela: salamanders

Orde Anura: kikkers en padden

Klasse Reptilia: reptielen

Orde Chelonia: schildpadden

Orde squamata: hagedissen en slangen

Orde Crocodylia: krokodillen

Orde Rhynchocephalia: tuatara’s

Klasse aves: vogels

Klasse Mammalia: zoogdieren

Subklasse Prototheria: orde Monotremata

Subklasse Theria: infraklassen Metatheria (orde Marsupialia) en Eutheria (Placentalia)

ASCIDIACEA (ZAKPIJPEN) Zakvormig lichaam met twee sifons: water binnen langs instroomsifon in branchiale zak of kieuwdarm,

die het grootste gedeelte van de atriale holte vult. Cilia rond talrijke kieuwspleten of pharyngeale

spleten onderhouden waterstroom functie: hydroskelet (dichtklappen voorkomen), ademhaling,

filtervoeding.

Filtervoeding: kleine partikels in de waterstroom worden gevangen in de slijmfilm die gesecreteerd

wordt door de endostyl (groeve langs ventrale opp kieuwdarm). Verzamelt slijm aan dorsale oppervlak

vormt streng valt in spijsverteringskanaal. Verteringsstelsel (slokdarm, maag, darm) ligt in

viscerale holte (dat geen coeloom is!). Onverteerbare resten geëlimineerd door anus, die zich bevindt

in de atriale holte, naast de uitstroomsifon. De zakpijp contraheert het lichaam periodisch om de

faeces te verwijderen, alsook het afval dat zich verzameld heeft in de kieuwdarm.

Page 19: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

LARVACEA (MANTELVISJES) Kolonies van Larvacea secreteren huisjes die tot een meter doorsnede kunnen zijn (doorzichtig slijm).

Huisje gebruikt voor filtervoeding: mantelvisje zweept constant met zijn staart waardoor die water

aanzuigt. Het water komt binnen via twee instroomfilters, die zo een fijn rooster vormen, dat enkel

plankton kleiner dan enkele mm binnen kan. Eens in het huis, wordt het gevangen in een

vleugelvormige voedingsfilter. Er is geen manier om faeces te verwijderen verschillende keren per

dag nieuw huis bouwen (heropbouw enkele min). Verlaat huisje ook bij aanwezigheid predator.

THALIACEA (SALPEN) enkele cm lang, tonvormig. Spierringen rond het lichaam persen water doorheen het dier.

filtervoeding, zwemmen en gasuitwisseling. Grotendeels opgebouwd zoals zakpijpen (behalve

verschil in creëren waterstroom).

Evolutie tot nu toe: filtervoeding nog steeds voedingswijze. Kieuwen beginnen belangrijker te

worden voor andere functies dan enkel voeding. Men stelt hier vast dat het mogelijk is dat

Echinodermata en Pterobranchia afstammen van eenzelfde sessiel dier dat voedsel vangt mbv

tentakels. Na een verschuiving vn tentakelvoeding naar filtervoeding met kieuwen ontstond

waarschijnlijk een sessiel dier dan men als voorouder van eikelwormen en zakpijpen kan zien.

Page 20: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

CAPHALOCHORDATA: LANCETVISJES De wand van de pharynx is doorboord door talrijke kieuwspleten, gescheiden door kieuwbogen. Water

mond kieuwspleten verlaat lichaam langs atrioporus. Kieuwspleten belangrijke rol bij voeding.

Lancetvisjes verzamelen voedsel met een krans van uitstekende cirri rond de mond. Wielorgaan in

mond wuift water nr binnen. Mond is van pharynx gescheiden door velum (tussenschot), dat

doorboord is door mondopening. Voedselpartikels worden gevangen in een slijmfilm die geproduceerd

wordt door de endostyl. Slijm + voedsel naar voor door trilhaarbewegingen in slierten langs

zijkanten kieuwdarm naar omhoog gevoerd langs epibranchiale groeve naar achter naar de darm

getransporteerd. Voedsel in darm deels intra- en deels extracellulair verteerd. Caecum hepaticum

(leverblindzak) scheidt verteringsenzymen af in de darm.

MYXINI (SLIJMPRIKKEN) Bodem van gematigde zeeën op diepten >25m. eten kleine

invertebraten en azen op dode en stervende vissen en grotere

invertebraten. Slijmprikken gebruiken tong die getand is om zich

in een karkas te boren en zich ermee van binnen uit te voeden. Kan

ook een knoop maken van zijn lichaam om stukken vlees van zijn

prooi te rukken.

PTEROMYZONTIDA (PRIKKEN OF LAMPREIEN) Veel soorten (bv zeeprik) parasiteert (of jaagt) op vissen en gebruikt daarbij zijn gekeratiniseerde

‘tanden’ op de tong en mondzuignap om zich een weg te boren door de huid en zich te voeden met

bloed. Andere prikken hebben zwak ontwikkelde tanden en zijn niet parasitair. Deze voeden zich niet

meer als adult en leeft slechts lang genoeg om voort te planten. Larve = ammocoete. Deze doet aan

filtervoeding in de modderige bodem door te graven met zijn staart.

SELACHII (HAAIEN) Prooien aan stukken scheuren indien predator. Sommige zijn geen predator en eten plankton dat ze

met hun kieuwen uit het water filteren.

BATOIDEA (ROGGEN) Voeden zich met benthische fauna bv. Weekdieren, schaaldieren. Enkele plaatvormige tanden voor

het kraken van prooien. Zaagvissen: hebben zaagvormig rostrum waarmee ze scholen vissen doden.

Page 21: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

De elektrische roggen gebruiken elektrische organen voor predatie. Niet contractiele spiercellen:

actiepotentialen tot 220V.

ACTINOPTERYGII (STRAALVINNIGEN) Chondrostei vaak ventrale mond, spiracula en spiraalplooi in de darm, losse bovenkaak. Volwassenen

met kleine of geen tanden. Steuren zuigen invertebraten op van de bodem en lepelsteuren filteren

plankton op met hun kieuwtanden.

Een spiraalplooi in de darm vertraagt het voedseltransport en verhoogt het absorberend

darmoppervlak.

ANURA (KIKKERS EN PADDEN) Kikkervisje voedt zich met algen, planten en detritus. Volwassen kikkers met insecten en andere

invertebraten. Het spijsverteringsstelsel aangepast aan herbivore voeding in larvaal stadium en

carnivore voeding in adult stadium. Meestal kleine tandjes in de mond.

Bij reptielen is het spijsverteringsstelsel vergelijkbaar.

AVES (VOGELS) Snavel met hoornlaag en zonder tanden. Verteringskanaal met krop, kliermaag, spiermaag, darm met

twee caeca en rectum.

MAMMALIA (ZOOGDIEREN) Tanden aangepast aan voedselvoorkeur, beweeglijke tong. Cloaca enkel bij eierleggende zoogdieren.

Bij andere zijn excretie- en verteringsstelsel volledig gescheiden.

CHORDATA De levenscyclus van de Ascidiaceae (zakpijp). Hierbij waren die prentjes van in de cursus gegeven

(volwassen zakpijp, de dikkopachtige larve, en die metamorfose waarbij de organen 90° draaien).

Voortplanting solitaire soorten: afhankelijk van waterstroom uit uitstroomsifon, meeste zijn

hermafrodiet, met zowel testis als ovarium nabij de maag in de viscerale holte. Contracties lichaam

uitpersen ei- en zaadcellen via een ductus die naar uitstroomsifon leidt. Bevruchting uitwendig

vrijzwemmende larven die lijken op dikkopjes. zoeken nieuwe habitat (mbv eenvoudig oog,

statocyst en receptoren voor chemische en mechanische stimuli) vasthechten mbv adhesieve

papillen metamorfose (verlies notochord, dorsale zenuwstreng en staart. Interne organen

oriëntatie van 90°)

Voortplanting kolonies: geslachtelijk zoals de solitaire, maar alle leden van de kolonie geven gameten

synchroon vrij. Ze kunnen zich ook aseksueel voortplanten door knopvorming. Sommige kolonies delen

één circulatorisch systeem, een enkele tunica en één uitstroomsifon.

Page 22: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Aanpassingen van de witte haai aan de predatorische levenswijze. Taxonomie en nog soorten

haaien.

De meeste haaien zijn schuw. Sterk aangepast aan snelle achtervolgingen en het verscheuren van

prooien; drie of vier rijen scherpe tanden die bijgroeien en vervangen worden. Mond met twee kaken.

Lederachtige huid met veel slijmklieren en bedekt met placoïde schubben gestroomlijnd, minder

weerstand van het water.

Goed detectievermogen: zeer gevoelige zintuigen voor het waarnemen van bloed. Goede ogen. (reuk-

, gezichts- en gehoororganen). Ampullen van Lorenzini: zenuwen in de neus elektromagnetische

impulsen van prooien waarnemen. Ook zenuwuiteinden in de huid die zeer gevoelig zijn voor

aanraking.

Het predatievermogen is grotendeels te wijten aan snel en behendig zwemmen, dankzij karakteristieke

vinnen:

Caudale vin zorgt voor het merendeel van de voorwaartse stuwkracht

Ongepaarde vinnen langs de dorsale en ventrale middellijn voor evenwicht

Meeste haaien: wervelkolom strekt zich uit tot in de dorsale lob van de staartvin (caudale vin)

waardoor deze lob groter is dan de ventrale lob = heterocercale vinnen

Grote dorsale vin.

Alle vinnen zijn ook door vinstralen ondersteund. Bewegingen door de contractiegolven van

spiermassa’s.

Zijlijnorgaan zorgt ervoor dat ze het magnetisch veld kunnen waarnemen niet botsen, zich goed

oriënteren ten opzichte van de waterstroom, prooien lokaliseren.

Gesloten bloedsomloop: hart met 1 sinus venosus, 1 atrium, 1 ventrikel en 1 conus arteriosus. Ook

verschillende aortabogen. Een gesloten bloedsomloop staat een actievere levenswijze toe.

Ademhaling door 5-7 paar kieuwen in aparte kieuwzakjes met afzonderlijke kieuwspleten. sommige

haaien gebruiken ‘turbomotor’: mond vol water nemen, sluiten en krachtig door de kieuwen

uitstuwen.

Hoge ureumconcentratie in het bloed waardoor de osmotische waarde gelijk is met die van het

zeewater

Niet alle haaien zijn predators, de grootste haaien voeden zich met plankton: met kieuwen uit het

water filteren bv. Walvishaai (tot 18m groot), hondshaai.

Page 23: streptoneurie: achterste deel van het zenuwstelsel is ...

Aanpassingen van de kikker aan de amfibische (terrestrische insectivore) levenswijze.

De kikker behoort tot fylum Chordata, subfylum Vertebrata, klasse Amphibia, orde Anura (Salienta).

Ze hebben longen om lucht te ademen (veel hogere concentratie zuurstof: 20% tov 10% in het water).

De longen zijn in essentie zakken, hoewel bij sommige soorten amfibieën instulpingen in de wand het

oppervlak voor absorptie van zuurstof vergroten. Maar een groot deel van de gasuitwisseling gebeurt

via de huid. Volwassen kikkers gebruiken vaak combinatie ademhaling longen en huid. De huid is

vochtig en klierrijk. Ze zijn ectotherm. Bepaalde kikkerachtigen (de padden) hebben een dikkere huid

en zijn beter aangepast aan landleven.

Skelet: beenderen zwaarder en sterker want ze hebben geen ondersteuning meer van de draagkracht

van het water. Gepaarde aanhangsels sterk vastgehecht aan pectorale (schouder) en pelvische

(bekken) gordels. Deze zijn op hun beurt sterk verankerd aan de wervelkolom. Ledematen opgebouwd

volgens het pentadactyl bouwschema. Grote achterpoten aangepast om te springen. Zwemvliezen

tussen de tenen om makkelijker te kunnen zwemmen. Voorpoten voor rust en als schokdempers bij

springen. Mannetjes gebruiken voorpoten ook om vrouwtje te omhelzen bij paring. Kikkers hebben

minder wervels dan salamanders en verschillende ervan zijn versmolten tot een urostyl. Deze urostyl

draagt de kracht van de achterpoten over op het lichaam.

Onvolwassen vormen zijn nog steeds aquatisch, aldulten leven in vochtige habitats. het integument

is zeer permeabel voor water. zoet water nodig om verlies van water aan evaporatie te

compenseren. Voor voortplanting afhankelijk van water; slechts enkelen inwendige bevruchting, geen

amnion dat embryo omringt met vloeistof, geen allantoïs dat afvalstoffen kan stockeren, geen schaal

dat waterverlies beperkt. ontwikkeling met metamorfose.

Ze kunnen zich ook niet aanpassen aan plotse temperatuurwijzigingen: ingraven in de bodem of in

torpor gaan om bevriezing te voorkomen.

Meestal kleine tandjes in de mond, tong dikwijls uitklapbaar. Spijsvertering aangepast aan herbivore

voeding in larvaal stadium en carnivore voeding in adult stadium. Kikkervisje zwemt ook met staart en

heeft uitwendige kieuwen.

Gepaarde nieren (want geen diffusie naar milieu mogelijk).

Hersenen met 10 paar craniale zenuwen. Meestal beweegbare oogleden. Uitwendige trommelvliezen.

Choanae (achterste neusopening, tussen neus en pharynx): mogelijkheid om lucht te ademen zonder

de mond te moeten openen. twee neusgaten in verbinding met mondholte.