Stofwisseling & Water- en Zout Huishouding I · 2020. 5. 1. · Stofwisseling & Water- en...

11
Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012 1 Stofwisseling & Water- en Zout Huishouding I I Morfologie Tractus Digestivus II Leverfuncties en Lipidenmetabolisme III Secretie en Absorptie IV Eiwit- en Aminozuurmetabolisme V De Nier: Morfologie en Hemodynamica VI Osmo- en Volumeregulatie

Transcript of Stofwisseling & Water- en Zout Huishouding I · 2020. 5. 1. · Stofwisseling & Water- en...

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    1

    Stofwisseling & Water- en Zout Huishouding I I Morfologie Tractus Digestivus

    II Leverfuncties en Lipidenmetabolisme

    III Secretie en Absorptie

    IV Eiwit- en Aminozuurmetabolisme

    V De Nier: Morfologie en Hemodynamica

    VI Osmo- en Volumeregulatie

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    2

    I Morfologie Tractus Digestivus

    Algemene bouw tractus digestivus

    Specifieke bouw tractus digestivus

    Oesophagus

    meerlagig onverhoornend plaveiselepitheel + glandulae propriae in submucosa. Cardiaklieren nabij de maag; productie HCL.

    Maag

    Fovelae; afvoergang. Eenlagig epitheel met slijmnapcellen (apicaal granula). Maagkliertje (onder isthmus)

    - Stamcellen (halsgebied: regeneratie beide zijden) - Halscellen - Wandcellen (HCl + intrisic factor; opname VB-12; ∆ cel, intracellulair caniculi) - Hoofdcellen (pepsinogeen, lipase) - Entero-endocriene cellen (basaal granula, zwarte korrels).

    Dunne darm

    Plicae, villi + crypten en microvilli. Zowel enterocyten als slijmbekercellen in epitheel. - Entero-endocriene cellen (serotonine, stimulatie darmperistatiek) - Paneth cellen (met apicaal lysozym: bacteriën verwijderen) - Stamcellen (onderin crypte): regeneratie een kant op.

    Klieren van Brünner in duodenum submucosa (neutraliseren pH)

    Dikke darm

    alleen crypten, hogere verhouding slijmbekercellen:enterocyten(1:3)

    Galblaas: eenlagig cilindrisch epitheel met laterale digitaties voor water resorptie. Geen muscularis

    mucosae. Geen slijmbekercellen.

    G-cellen: gastrineproductie; zet corpusklieren aan tot secretie. In maag + duodenum.

    Bouw hepar

    Fat storing cell: in ruimte van Disse: productie reticuline, opslag vitamine A in vetdruppels.

    Cell van Von Kupffer: in lumen sinusoïde, vast aan endotheel, uitsteeksels ‘voelen’ aan erytrocyten,

    macrofaag van de lever, controle binnenstromende portale bloed.

    Pitcel: wand sinusoïd, met lymfocyten met granula, geactiveerde Natural Killer cel.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    3

    II Leverfuncties en Lipidenmetabolisme

    Vetzuren

    Linolzuur (omega 6) en Linoleenzuur (omega 3) dubbele binding na Delta C-10, dus essentieel; productie

    eicosanoïden (prostaglandines, thromboxanen, leukotrienen)

    Proces

    Lipogenese

    Lipolyse

    Wanneer

    Koolhydraat opname groter dan nodig, teveel omzetten in vetzuren

    Afbreken van vetzuren

    Proces

    Reductieproces: opnemen van elektronen

    Oxidatieproces: afstaan van elektronen

    Energievoorziening*

    NADPH NADP+ + H

    + + 2e

    -

    NAD+ + H

    + + 2e

    - NADH

    Plaats

    Cytoplasma

    Mitochondriën

    *met P = anabool, p voor productie. Zonder p is metabool.

    Beta-oxidatie: afbreken vetzuren tot acetyl-CoA: steeds 2 C-atomen afgeknipt, dus palmitinezuur (C16) kan 7x

    worden geknipt waarbij 7 NADH (x2,5 ATP) en 7 FADH2 (x1,5 ATP) vrij komen (totaal 28 APT). Er ontstaan totaal

    8 Acetyl-CoA (x10 ATP) die de CZC in gaan. (80 ATP + 28 ATP = 108 ATP)

    Glucose: C6: 2x knippen, dus 2NADH, 2 FADH2, 3 Acetyl-CoA: 38 ATP. Meer glucose = meer Acetyl-CoA:

    carboxylatie door ACC (acetyl-CoA carboxylase) en daardoor ontstaat een palmitine (vetzuur).

    Tijdens langdurig vasten: Vetzuurafbraak voor energie, gaat CZC in voor gluconeogenese. OAA raakt op als

    aminozuurtoevoer uit spieren minder wordt, waardoor Acetyl-CoA niet meer de CZC in kan en er een ophoping

    ontstaat. Moet worden omgezet in ketonlichamen voor energie: hersenen gebruiken dit als brandstof.

    Cholesterol

    Opnametransporter apicaal enterocyt, geremd door ezetimibe. (werkt niet cholesterol verlagend, want lichaam

    zal dan meer cholesterol produceren.)

    Cholesterol-ester: cholesterol + aan de OH-groep een vetzuur, geproduceerd door LCAT (plasma) en ACAT (in

    cel), dit kan worden opgenomen door HDL.

    Cholesterolsynthese: in lever, darm, bijnierschors, gonaden: acetyl-CoA beginstof, reductieproces (zie

    hierboven), HMG-CoA snelheidsbepalende stap, door statines geremd (wel cholesterol verlagend, want minder

    intracellulair cholesterol: LDL receptoren actief: minder LDL in plasma)

    Galzuren

    Galzuursynthese: cholesterol beginstof

    1. Carboxylering: 3 C-atomen vervangen door carboxylgroep

    2. Hydroxylering door 7α-hydroxylase; snelheidsbepalende stap

    3. Conjugatie: COOH vervangen door Glycine (NH-COOH) of Taurine (NH-SO3H)

    Cholestyramine: bindt galzuren (remt enterohepatische circulatie), hierdoor verhoogde afgifte via ontlasting.

    Normaal secundaire galzuren (omzetting van primair door bacteriën) terug naar lever, kan nu niet. Dus

    verhoogde productie galzuren uit cholesterol en verlaagde cholesterol concentratie. Hierdoor verhoogde

    expressie LDL receptor.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    4

    Digestie en opname lipiden

    1. De galblaas wordt geleegd door Hepatocrinine en Cholecystokinine.

    2. Galzouten + TAG vormen door amfipatisch karakter galzouten mixed micellen: kleiner dan

    vetdruppels, belangrijk voor vertering.

    3. Lipase zorgen voor afbraak

    4. Vetzuren en andere afbraakproducten opgenomen door enterocyten via diffusie

    a. < 10C-atomen en glycerol: gebonden aan albumine, diffusie. Meteen naar poortader.

    b. > 12C-atomen: vormen TAG’s op RER, reactie vervolg zie hieronder:

    - Vormen chylomicronen met fosfolipiden, cholesterol en apolipoproteïne voor vervoer naar lever. Door

    thoracic duct (lymfekanaal) naar bloedbaan (dus eerst hele lichaam door)

    - LPL (lipoprotein lipase) in capillair zorgt voor afbraak zodat vetzuren opgenomen kunnen worden. Wat

    overblijft is de chylomicron remnant die door LDL receptor weer wordt opgenomen door de lever.

    - Lever herpakt cholesterol en vetzuren in VLDL

    - Door LPL hydrolyse TAG’s waardoor IDL ontstaat

    - Door HTGL verdere hydrolyse waardoor LDL ontstaat

    LDL en IDL nemen cholesterol op uit HDL in ruil voor TAG’s mbv cholesterol actyltransferase protein. LDL en IDL

    worden opgenomen door lever en lysosomale enzymen komt cholesterol weer vrij is cytoplasma. Uitscheiding

    via gal of vrij.

    ApoCII activeert het LDL, terwijl apoCIII dit enzym juist remt

    Familiaire hypercholesterolemie: mutatie in LDL receptor

    Familiaire dyslipidemie: mutatie in apoE

    Icterus (Bili plasma> 50 µmol/L.)

    Normaal geen geconjugeerd bili in urine!

    - Preheptisch: Te veel ongeconjugeerd bili wat naar weefsels gaat, niet in urine.

    - Posthepatisch:

    o UDP-gluconyl transferase werkt niet. Ophoping ongeconjugeerd (kan door BBB): kernicterus

    mogelijk.

    o Ophoping ongeconjugeerd in plasma door verminderde uptake door lever.

    o Verminderde secretie van bili dus verhoogd in plasma.

    - Intrahepatisch: cholestase (intrahepatisch; nog wel een deel geconjugeerd bili afgevoerd via

    galwegen) of galgangen (helemaal geen transport meer)

    Prehepatisch Intrahepatisch Posthepatisch

    Urobili in urine Ja (normaal) Ja (normaal) Nee (afwijkend)

    Geconjugeerd bili in urine Nee (normaal) Ja (afwijkend) Ja (normaal)

    Kleur Urine = Donker Donker

    Kleur Feces = = Licht

    AST/ALT = Verhoogd =

    ALP = = Verhoogd

    Heem Biliverdine (water oplosbaar) ongeconjugeerd/ indirect bili (niet water-oplosbaar, gebonden aan

    albumine voor transport opname door lever geconjugeerd bili door verestering carboxylgroepen met

    ribose, xylose, glucuronzuur door UDP-gluconyl transferase door galgang naar darm door bacteriën

    omgezet in kleurloos urobilinogeen/stercobilinogeen. Dit product wordt vervolgens geoxideerd tot

    urobiline/stercobiline (kleur) uitscheiding in feces of opname door enterocyten en zo in bloedbaan naar nier

    en in urine.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    5

    Stollingsfactoren

    Leverproductie: De factoren I (fibrinogen), II (prothrombine), VII (serum prothrombine conversion

    accelerator), IX (Christmas factor) en X (Stuart-Prower factor)

    γ-Carboxylase is afhankelijk van vitamine K (vetoplosbaar) om glutamaat te carboxyleren waardoor glutamaat

    calcium kan binden, hierdoor worden stollingsfactoren actief.

    Warfine/aspirine inhibeert activiteit vitamine K; minder bloedstolling.

    Acute fase respons: macrofagen produceren pro-inflammatoire cytokines (IL-1, IL-6, TNF), die zetten de

    productie van acute fase eiwitten aan door verhoogde eiwitafbraak van de spier

    - Opsonines: binden macromoleculen afkomstig van beschadigde weefsels en bevorderen zo de

    opname van deze moleculen door macrofagen.

    o Bijv. CRP: snelle toename, kleine halfwaardetijd

    - Complement factoren: bevorderen de fagocytose van lichaamsvreemde moleculen.

    o Alfa 1-antitrypsin: Serpine (serine protease remmer); remt elastase (zorgt voor afbraak,

    zonder remming aantasten weefsels) afkomstig van macrofagen

    - Protease remmers: remmen proteolitische (eiwitsplitsende) enzymen.

    Ceruloplasmine: productie in lever; te weinig ceruloplasmine leidt tot bloedarmoede

    - bindt en transporteert koperionen in bloed

    - oxideert Fe2+

    tot Fe3+

    (alleen Fe3+

    kan aan transferrine binden en zo getransporteerd worden).

    α-Fetoproteine (AFP) wordt bij volwassen aangemaakt tijdens leverregeneratie (kanker). Lijkt op albumine in

    foetes; transportfunctie, fysiologisch.

    Proteasomen: Afbraak van intracellulaire eiwitten. Eiwitten moeten eerst worden ge-ubiquitineerd aan

    lysylgroep, daarna gaat eiwit proteasomen in, ontvouwt en ondergaat hydrolyse.

    Atherosclerotische plaque

    Beschadiging endotheel: VCAM-1 en MCP-1 komen tot expressie en binden en activeren monocyten die

    vervolgens de intima binnendringen en daar transformeren in macrofagen. Deze macrofagen produceren ROS

    die vetzuren en fosfolipiden in binnengedrongen LDL oxideren; stimuleren meer macrofagen.

    LDL bindt op scavenger receptoren A (Klasse B op lever zorgt voor HDL opname): binden veel verschillende

    moleculen, expressie wordt niet gecontroleerd door ligand dat wordt opgenomen: overloading en dus ontstaan

    schuimcellen: schuimcellen sterven, opgestapelde lipiden komen vrij en vormen kern plaque. VSMC’s vanuit

    media naar intima; productie collageen, elastine dat kap over plaque vormt: afsluiten bloedvat. Ruptuur en

    komt in aanraking met bloedplaatjes: bloedstolsel.

    Normaalwaarden

    Cholesterol: 3,7 – 6,8

    Triglyceriden: 0,6 – 3,2

    HDL: 1,37

    VLDL: 0,41

    LDL: 3,18

    Casus 1: Hoog cholesterol door LDL: LDL receptor werkt niet of te weinig receptoren.

    Casus 2: Hoog cholesterol door hoog triglyceriden gehalte: pancreas enzymen werken niet goed.

    Casus 3: Hoog cholesterol door HDL: gezond persoon.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    6

    III Secretie en Absorptie

    Secretie

    Koolhydraatvertering: speeksel, pancreas, dunne darm

    Eiwitten: maag, dunne darm, pancreas

    Vetten: mond, maag, pancreas

    Maagsapsecretie: gastrine, histamine, acetylcholine

    Direct stimulatie H+

    - Gastrine productie (G-cel). Gastrine direct effect op H+.

    - Ook acetylcholine door cefalische stimulatie direct effect.

    - Histamine door mestcellen effect op parietaalcel.

    Indirect stimulatie H+

    - Acetylchonine en gastrine stimuleren ECL cel tot afgifte

    histamine die op parietaalcel werkt.

    Als reflex ook toename pepsinogeen.

    Fysiologisch remmen: somatostatine door D-cellen bij toename H+:

    remt G-cel en parietaalcel. Ook prostaglandines + Epidermal

    Growth Factor (EGF) remmen.

    Remmen mbv medicijnen:

    - Omeprazol: remt K/H-pomp, dus werkt helemaal achteraan cyclus.

    - Cimetidine: remt histamine receptor, maar dus nog wel H+ in cel door aceth en gastrine.

    Pancreassecretie: secretine, cholecytokinine, GIP, GLP

    Zuur: in duodenum zorgt voor de productie van secretine: remt zuur secretie in maag en stimuleert

    HCO3- uit pancreas, inhibeert legen van de maag, stimuleert pepsine.

    Koolhydraten: GIP: gastric inhibitory peptide. En GLP: glucagon like peptide: minder zuur + insuline

    Vet: cholecytokinine: galblaascontractie + pancreassecretie stimulatie

    Trypsinogeen geactiveert door enteropeptidase tot Trypsine. Dit activeert vele andere

    pancreasenzymen in de darm.

    CF: CFTR kanaal (Cloride vanuit cel naar lumen) defect. Normaal Cl- in lumen uitgewisseld tegen

    HCO3-, dit kan nu minder. Plus geen water aanzuiging, omdat er ook geen natrium naar het lumen

    komt omdat er geen negatieve lading is.

    Secretoire diarree: CFTR kanaal overactief door toxinen, veel Cl- in lumen dus veel Na+, en dus ook

    veel water komt mee

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    7

    Digestie- en absorptie

    Apicaal SGLT1 transporter: Na cotransport met glucose of galactose. GLUT5: fructose

    GLUT2 basolateraal zowel glucose als fructose.

    Lactase deficiëntie: lactase uit borstelzoom enterocyt; epitheelcellen duodenum werkt niet waardoor

    lactaat niet kan worden omgezet in glucose en galactose en kan dus niet worden opgenomen.

    Opname eiwitten:

    - Kleine peptiden via transocytose

    - Aminozuren met natrium cotransport (basolateraal passief transport)

    - Dipeptiden/tripeptiden met waterstof cotransport (basolateraal passief transport)

    Secretagogen: hormonen en peptiden die maag- darm kanaal tot secretie aanzetten.

    Motoriek maag- darm kanaal

    Interstitiële cellen van Cajal: langzame depolarisatie.

    - Ca2+ influx: spikes: zorgt voor calcium influx uit SR; Ca bindt aan calmoduline, activeert

    myosin light chain kinase (MLCK): fosfoliseert lichte ketens myosinekoppen en activeert ATP-

    ase en zorgt dus voor peristatiek maag-darm kanaal.

    - K+ kanalen open: repolarisatie

    - Ca2+ kanalen sluiten, K+ kanalen sluiten ook (zijn Ca2+ afhankelijk). Weer langzame

    depolarisatie.

    Isotoon snelst uit maag, daarna hypotoon en dan pas hypertoon.

    Braken + Diarree: hypovolemisch, RAAS activatie, wordt Na+ retentie en K+ secretie: hypokaliëmie

    Braken: verlies aan zuur: alkalose. Diarree: verlies aan HCO3-: acidose.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    8

    IV Eiwit- en

    Aminozuurmetabolisme

    Digestieproblemen

    - PKU: opstapling

    phenylalanine door missen

    pre-oh-ase; mentale retardatie. Geen

    tyrosine gevormd dus ook geen melanine.

    Tyrosine ook beginproduct van dopamine

    en adrenaline.

    - AKU: alkaptonuria: opstapeling

    homogentisinezuur door missen

    dioxygenase: blauwkleuring

    - Thyrosinemia: opstapeling bijproduct

    succinyl acetoacetaat, toxisch, acuut

    leverfalen. Hoger in pathway remmen mbv

    NTBC.

    Aminozuren

    Autoactivatie van pepsinogeen tot actief pepsine (pH < 5.0), knipt zichzelf

    Autocatalyse van pepsinogeen tot actief pepsine door al actief pepsine.

    Zure maaginhoud in duodenum stimuleert de afgifte

    - I-cellen: cholestystokinine: lediging galblaas + spijsverteringsenzymen acinaire cellen

    pancreas

    - S-cellen: secretine bicarbonaatrijke vloeistof vanuit de ductulaire cellen

    Essentiële aminozuren: phenylalanine, valine, threonine, trytophan, isoleucine, methionine, histidine,

    arginine, leucine, lysine.

    NH2 van glutamine meestal gebruikt voor het omzetten van α-ketozuren in aminozuren.

    Afbraak van aminozuren:

    - NH2 groep door aminotransferases/transaminases (require pyridoxal phosphate als co-factor,

    van vitamine B6) op

    o Oxaloacetaat Aspartaat

    o α-keto-glutaraat Glutamaat

    - Aspartaat en glutamaat gaan ureumcylus in.

    Glutamaat kan naast amino-groep donor ook acceptor voor een aminogroep zijn: wordt

    glutaminezuur. Brengt aminogroep naar lever; hierdoor blijft de pH constant. Acidose: meer

    glutamine door lagere pH, dus minder glutamaat voor ureumproductie. Naast glutamine kan ook

    aspartaat (pyruvaat + NH2) aminogroepen vervoeren van periferie naar weefsels.

    Leucine en Lysine zijn de enige aminozuren die niet kunnen worden omgezet in glucose (ketogeen)

    Maple syrup urine disease (MSUD): defect van het mitochiondriële enzym ‘branched chain keto-acid

    decarboxylase’, alfaketozuren kunnen dus niet verder afgebroken worden en hopen op in het bloed.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    9

    Eiwit en aminozuurmetabolisme

    Glut-1 : rode bloedcellen

    Glut-2 : lever, darm, nier, hersenen, β-cellen

    Glut-3 : overal

    Glut-4 : skeletspier, hartspier, vetcellen: Insuline-afhankelijke expressie op plasmamembraan

    Glut-5 : darm

    Eilandje van Langerhans in pancreas:

    - De beta-cel maakt insuline (werkt op: lever, spier en vetweefsel)

    - De alfa-cel maakt glucagon (spier heeft geen glucagon receptor)

    - De delta-cel maakt somatostatine

    Insuline-afhankelijke glucose opname: Glut-4: spieren/vetcellen +Glut-2: lever.

    Lever: Acetyl-CoA carboxylase wordt geactiveerd door insuline en zorgt voor omzetting overschot

    glucose in vetzuren. Wordt geremd door adrenaline en glucagon. Glucagon stimuleert glycogenese.

    Lever maakt glucose uit:

    - Lactaat (rode bloedcellen)

    - Alanine (spieren)

    - Glycerol (vetcellen)

    Alcohol verhoogt NADH. Daardoor wordt pyruvaat omgezet in lactaat en krijg je minder

    gluconeogenese. Dit kan leiden tot hypoglycemie.

    Type I DM: afbraak β-cellen door eigen afweersysteem;

    - te weinig insuline (geen glycolyse, glycogeensynthese, lipgenese)

    - relatief te veel glucagon (stimulatie lipolyse, glycogenolyse, ketogenese (ph daling),

    gluconeogenese)

    Dus lever gaat glucose en ketonlichamen aanmaken: glucose in plasma stijgt, ketonlichamen stijgen.

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    10

    V De Nier: Morfologie en Hemodynamica

    Glomulaire filtratie

    < 2 nm vrije filtratie, Tussen 2 nm en 4

    nm beperkt, > 4 nm geen filtratie

    Cationen (+) >> anionen (-) (eiwitten)

    GFR constant als bloeddruk tussen 90 en 180 mm Hg ligt

    1. Myogene reactie (flow~∆P/R)

    2. Tubuloglomerulaire feedback

    3. Hormonale en neuronale regulatie:

    a. Vasodilators: prostaglandine, bradykinine, NO.

    b. Vasoconstrictors: Endothelien, sympatic, ANGII

    Filtratie fractie = GFR / RPF

    Nierfysiologie

  • Stofwisseling & Water- en Zouthuishouding I Loes Koenen - April 2012

    11

    VI Osmo- en Volumeregulatie

    Type a intercalair: tijdens acidose, zuursecretie

    Type b intercalair: tijdens alkalose, bicarbonaatsecretie.

    ACE: angiotensine converting enzyme: zet ANGI in longen om in ANG II.

    Insuline, adosteron en acetylcholine stimuleren de opname van kalium in de cel. Hyperkalemie:

    insuline + glucose geven. Metabole acidose: hyperkalemie.